Simon stond nu in een slaapkamer die volkomen overeenstemde met de andere kamers die hij had gezien, met panelen van donkerrood brokaat en volgepropt met enorme en afschuwelijke, door ouderdom zwart geworden meubelstukken. De ramen waren zorgvuldig gesloten tegen de ongezonde nachtdampen, en daardoor rook het in de ziekenkamer muf en naar antiseptische middelen. Naast het hoge staatsiebed stond een metalen tafel overladen met een sortering medicijnflesjes, waarbij twee mannen stonden met hetzelfde onmiskenbare beroepsuiterlijk als van de dokter die naar Simon’s cel gebracht was, een van hen mager en grijs en de ander kort en met een zwarte sik.
De andere mannen die om het bed stonden, waren ouder en er ging een zekere persoonlijkheid van hen uit, ondanks hun eerbiedige houding tegen de centrale figuur van het toneel. Er waren er vier, in leeftijd oplopend van achter in de vijftig en ouder. De oudste was Al Destamio misschien. Er was een stevige man met een gladgeschoren gezicht en een bril op, die voor het hoofd van een wereldhandelszaak zou kunnen doorgaan, en een met wrede ogen en de gestalte van een worstelaar wiens zware snor hem een pseudo-militair aanzien gaf. De jongste, te oordelen tenminste naar de gespierde indruk die hij maakte, was bijna even groot en slank als de Saint, maar hij had een neb waarop een Andescondor met recht jaloers geweest zou zijn. Ofschoon gevormd naar klassieke Romaanse lijnen was zijn gezicht opgezwollen en uitgezet op de meest drastische wijze, waarnaast het gezicht van generaal de Gaulle bijna rond zou lijken. En daar hij blijkbaar voor zijn scheerspiegel toe had moeten geven dat hij er niets aan kon doen om het te verkleinen, droeg hij het op zo’n uitdagende manier dat Cyrano de Bergerac er verrukt over zou zijn geweest.
Dit was het centrale punt, de ‘peers’ volgens hun eigen recht, verzameld om het sterfbed van de koning om hem hun hulde te betuigen - en onder elkaar wedijverend over de opvolging. Ze keerden zich om en keken naar de Saint, als met éen beweging, alsof ze aan elkaar gebonden waren, en maakten een pad naar het bed vrij.
Op het toppunt van zijn macht moest de man die daar lag, een reus geweest zijn, te oordelen naar zijn brede bouw. Maar hij had een verwoestende ziekte gekregen. En nu lag hij in dit bed, ontdaan van alle luister. Hij zou spoedig sterven. Dat was duidelijk te zien; de tekenen van de naderende dood waren er al. Zijn huid, eens strak gespannen, hing nu in grote plooien om zijn nek. Vlekken zo zwart als roet tekenden de diepgezonken ogen, en het grijze haar lag dun en levenloos over het gevlekte voorhoofd. Toch, hoe ziek hij ook was, had de gewoonte om te bevelen hem nog niet verlaten. Zijn ogen brandden in zijn hoofd, met de felheid van een krankzinnige of een
martelaar; en zijn stem, ofschoon verzwakt, had de vibrerende klank van een operabas. ‘Vieni qui.’
Het was geen verzoek, ook geen bevel, het was de uitgesproken zekerheid dat er gehoorzaamd zou worden. Op deze manier moesten de absolute monarchen uit het verleden hebben gesproken, die de macht over leven en dood van hun onderdanen hadden, en Don Pasquale was een van de laatste erfgenamen van dit soort macht. Toch, herinnerde Simon zich, was het geen eervol koninkrijk waarvan hij de hoogste leider was, maar een onmeedogend geheim genootschap, waarvoor geen misdaad te laag was, als ze voldoende voordeel beloofde. In dat licht bekeken, was de vorstelijke-kathe-draalsfeer van de samenkomst voor het gevoel van de Saint te ongerijmd. Hij liep naar het voeteneind van het bed, zoals hem gezegd was, maar met een langzame zwierige gang, waardoor het leek alsof hij zijn handen vrijwillig op zijn rug hield, in plaats dat ze vastgebonden waren, en een glimlach van onbeschaamde spot speelde om zijn lippen.
‘Ciao, Pasquale’ zei hij opgewekt, als de ene kameraad tegen een ander.
Hij kon de hoofdmannen aan iedere kant van hem voelen schokken en ongelovig verstijven bij deze lèse-majesté. Maar de man gesteund in de kussens scheen het zelfs niet te merken, misschien omdat hij niet kon geloven goed gehoord te hebben, of misschien betekende het voor hem in zijn zelfverzekerd oppergezag niets meer dan een kaboutertje dat een lange neus tegen hem maakte. ‘Dus jij bent degeen die ze de Saint noemen. Je hebt ons vroeger al last bezorgd.’
‘Ik ben blij dat het voor u de mpeite van het onthouden waard was,’ zei de Saint. ‘Maar ik kan mij de gelegenheid niet herinneren. Wat deed u toen?’
Daar Don Pasquale hem met het familiare ‘tu’ had aangesproken, dat alleen voor minderen of vrienden gebruikt wordt, zag Simon geen reden om hem niet op dezelfde manier te antwoorden. ‘Je kwam bij sommige plannen van Unciello tussenbeide, hij behoorde bij ons. Én we hadden een nuttig man bij de politie in Rome, een inspecteur Buono, die we door jouw schuld verloren.’ ‘Nu begint het me te dagen,’ zei de Saint. ‘Ik heb er ongelukkig slag van tegen oneerlijke politieagenten aan te lopen. Wat gebeurde er met die arme bedrieger?’
‘Hij raakte in de gevangenis in moeilijkheden. Een gevecht met het mes. Hij is dood.’
Don Pasquale had nog het geheugen van een computer. Al de draden van een over de hele wereld verspreid netwerk van misdaden leidden naar hem, en hij bestuurde alles, omdat hij de juiste lengte en kracht van elke aparte draad kende. Er waren meer dan tien jaar voorbij gegaan sinds die gebeurtenis in Rome, maar hij was nog geen enkel detail vergeten. ‘Wat heeft de Saint nu gedaan, Alessandro?’
‘Hij probeert moeilijkheden voor mij te maken,’ zei Destamio. ‘Hij is mij gevolgd, heeft me bespioneerd, is naar mijn familie gegaan om hen uit te vragen, hij heeft gedreigd me te chanteren. Ik moet te weten komen wat hij weet, en wie het nog meer weet, en hem dan uit de weg ruimen.’
‘Dat kan allemaal zo zijn, maar waarom heb je hem hier gebracht?’ ‘Ik vond dit de veiligste plaats, en bovendien wilde ik zelf nu niet…’ ‘Wat zou de Saint kunnen weten waarmee hij Alessandro zou kunnen chanteren?’
Dit was een andere stem die in de rede viel, en Destamio schrok zichtbaar bij het geluid ervan. Het was de stem van de man met de grote snuit die Simon intuïtief reeds als de meest dynamische van de raad beschouwd had.
‘Niets, Cirano, helemaal niets,’ antwoordde Destamio, maar zijn stem klonk een beetje heser dan gewoonlijk. ‘Maar ik wil weten waarom hij denkt dat hij mij moeilijkheden kan bezorgen, met wie hij samenwerkt, zodat ik voor alles op mijn hoede kan zijn.’ De man die Cirano genoemd werd - waarschijnlijk eerder een bijnaam dan een keus van zijn ouders - keerde zijn fascinerende snavel naar Destamio en snoof, alsof zijn waarnemingsvermogens geconcentreerd waren in dat ongelooflijke reukorgaan. ‘Als hij niet gevaarlijk kan zijn, waar ben je dan bang voor, Alessandro?’ hield hij meedogenloos aan. ‘Waar moet je dan voor op je hoede zijn?’
‘Basta.’ Don Pasquale onderschepte Destamio’s antwoord nog voor het geuit werd. ‘Je moet maar wachten met elkaar te bevechten tot ik dood ben. Tot dat ogenblik ben ik degeen die de besluiten neemt.’
Zijn lippen bewogen nauwelijks toen hij sprak, en er was geen téken van enige emotie op het bleke gezicht.
Slechts de ogen leefden nog hartstochtelijk, en ze vestigden zich weer op de Saint met een concentratie die hij bijna fysisch voelde. ‘Ik heb allang gewenst je eens te zien, Simon Templar,’ zei hij, nog in het duidelijke correcte Italiaans dat als een neutrale taal gebruikt scheen te worden, om de verschillende dialecten die er tussen enigen van de aanwezigen bestaan moesten hebben, te overbruggen. Deze dialecten kunnen het voor een bewoner van Calabrië even moeilijk maken een bewoner van Sicilië te verstaan als voor elke buitenlander.
‘Niemand die de maffia uitdaagt, leeft daarna nog zo lang als jij. Je moest geëlimineerd zijn geweest voor je Rome kon verlaten, nadat je Unciello dwars gezeten had. En nu ben je weer hier om ons te dwarsbomen. Ik zou Alessandro moeten zeggen geen tijd meer te verknoeien je uit de weg te ruimen. Maar ondertussen ben ik heel wat meer over je te weten gekomen. Ik ben er niet van overtuigd dat je onvermijdelijk onze vijand moet zijn. Met onze macht achter je, zou je heel wat rijker kunnen zijn dan je nu bent.»Met jouw intelligentie en je durf zouden wij misschien nog wel machtiger worden.’
Het was doodstil in de kamer. Zelfs aan het eind van zijn regering bleef Don Pasquale de onbetwiste autocraat, alleen door wilskracht en traditie. De heersers om hem heen waren nu alleen nog maar zijn luitenants, en ze zouden ondergeschikt blijven, tot zijn dood de nieuwe strijd om het oppergezag ontketende.
‘Bedoel je,’ vroeg Simon langzaam, ‘dat na dat alles, je mij een kans zou geven me bij jullie aan te sluiten?’
‘Dat is niet onmogelijk,’ zei Don Pasquale. ‘Zulke dingen gebeuren er in de wereld. Zelfs grote naties die bittere vijanden zijn geweest, worden bondgenoten.’
De Saint aarzelde een ogenblik, terwijl een reeks mogelijkheden door zijn geest heen en weer schoten als bliksemstralen, overwegend welk gebruik hij van zo’n fantastisch aanbod zou kunnen maken en hoever hij hen voor de gek zou kunnen houden. Maar ditmaal bood het bronzen masker van zijn gezicht niet meer bescherming dan een omhulsel van helder glas voor de onderzoekende blik die erop gericht werd.
‘Maar nee,’ zei Don Pasquale, voor hij zelfs nog maar een antwoord had kunnen formuleren. ‘Je denkt er alleen maar aan hoe je het tot je eigen voordeel kunt gebruiken, om te ontsnappen aan de toestand waarin je nu verkeert. Daarom moest ik je zien, moest ik zelf je antwoord hebben. L’ audienza è finita.’
Niet uit aanstellerij gebruikte hij dezelfde woorden om te verklaren dat de audiëntie afgelopen was, die een koning of een paus gebruikt zou hebben.
Al Destamio pakte de Saint beet en duwde hem haastig naar de deur met bijna overdreven ijver, tot Don Pasquale weer sprak. ‘Wacht even hier, Alessandro.’
Destamio gaf de Saint een duw die hem tegen de bode die buiten voor de deur wachtte, liet aanvallen en snauwde: ‘Breng hem weer naar beneden en sluit hem in.’
De massieve deur ging dicht; de gids pakte Simon bij de arm en dreef hem door de antichambre, langs de galerij, en de prachtige trap af op zo’n ruwe manier dat de Saint al zijn behendigheid nodig had om overeind te blijven, om niet met zijn hoofd naar beneden de trappen af gesleurd te worden.
Op dezelfde brute manier werd hij door de keuken gesjord, de achtertrappen af, en door de souterraingang naar de kamer waar hij uitgehaald was. Maar op dit bijzondere ogenblik was hij bijna blij met de ruwe behandeling. Door te doen of hij hiertegen weerstand bood, kon hij heftiger en intensiever worstelen met het touw om zijn polsen.
Een laatste brute schop met de knie van zijn begeleider deed hem de kleine cel in vliegen. De deur sloeg achter hem dicht, en de sleutel knarste in het slot.
Hij was weer alleen, want de dokter had niet gewacht; maar hij wist dat hij niet lang alleen zou blijven. Welke zaak de stervende Don Pasquale ook met Destamio wilde regelen, dat kon maar even duren, en dan zou Destamio zelfs nog meer haast hebben om zijn eigen zaak af te handelen.
Maar alleen kon de Saint vrijelijk worstelen, en hij was al een heel eindje gevorderd—
In nog geen drie minuten trok hij een hand los, en het touw hing slap om zijn andere pols.
Terwijl het op de grond viel, was hij al bij het venster in een geluidloze sprong.
Tot nu toe had hij niet geweten hoelang hij bewusteloos was geweest, nadat ze hem in het mausoleum hadden neergeslagen, en daar zijn handen op de rug gebonden waren, had hij ook niet op zijn polshorloge kunnen kijken. Maar nu, met het elektrische peertje achter zich, zag hij dat de hemel niet meer zwart, maar grijs was, de eerste flauwe belofte van de nieuwe dag. En dat zwakke lichtschijnsel was genoeg om hem te laten zien, waarom zijn bewakers hem zonder zorg in een kamer met een open venster zonder tralies lieten.
De palazzo lag precies op de rand van een steile rotswand. Het raam waar hij nu uit leunde, was gebouwd in een vlakke muur met geen andere openingen binnen vier meter naar elke kant en naar boven. Naar beneden ging de muur zonder onderbreking over in de loodrechte klip, die als fundering dienst deed. En daaronder verdween de rots in nog onpeilbare duisternis.
5
Simon Templar wandelt in de zon en lest zijn dorst uit verschillende flessen
Het jasje van de Saint was verdwenen, en de zakken van zijn pantalon waren geleegd op een handvol kleingeld na, dat ze hem bijna smalend gelaten hadden. Hij nam een vijf-lire stuk en liet het uit het raam vallen. Het verdween in het duister beneden, maar hoewel hij ingespannen luisterde, kon hij het niet op de grond horen vallen. Wat er ook onder het venster lag, het was een heel eind weg.
Maar door de deur gaan was onmogelijk. Het was een massieve deur van dikke planken, verstevigd met ijzeren banden. Het slot had hij misschien makkelijk kunnen openen, als hij maar wat gereedschap had gehad, maar er was totaal niets aan hem of in de hele kamer dat hij zou kunnen gebruiken. Het venster was de enige manier om eruit te komen. En in de cel blijven, betekende een zekere dood.
Zonder nog een kostbaar ogenblik te verliezen, trok Simon de deken van de krib en begon die in bruikbare stroken te scheuren. Aan elkaar gebonden met het touw waarmee hij geboeid was geweest, was dit koord ongeveer negen meter lang en van zeer speculatieve sterkte. Hij had dikwijls gelezen over deze traditionele list, zoals ieder ander, maar hij had als ieder ander even weinig gelegenheid gehad om in de praktijk te oefenen. Hij kon de sterkte van tevoren alleen maar testen door er stevig aan te trekken, en het scheen nogal mee te vallen. Binnen tien minuten nadat hij weer opgesloten was, had hij een eind van het koord vastgebonden aan het bed, en het bed zelf tegen het venster geschoven, waardoor het stuk van zijn geïmproviseerde kabel dat uit het venster hing, zo lang mogelijk werd.
Hij zat op de vensterbank, zijn benen bengelden boven de diepte, en hij bestudeerde de situatie zo goed mogelijk. Ofschoon de details van het ravijn beneden nog door ochtendnevels verborgen bleven, werd de hemel nu snel lichter - licht genoeg om een steeds breder wordende reeks topografische bijzonderheden te onthullen. De klip waarop het huis was gebouwd, was een deel van een zijde van een nauwe vallei waarin verspreid een klein dorpje lag, waarvan de hoge torenspits boven de witte huizen oprees. Achter het dorp rezen de heuvels weer steil omhoog, en in de verte drongen hogere pieken hemelwaarts. Links kon hij, door de optrekkende nevels, juist een smal strookje weg zien, dat tegen de tegenoverliggende helling op kronkelde, rechts scheen de weg naar het dorp af te dalen. Terwijl hij zich met éen hand vasthield, om zover mogelijk voorover te leunen, werd hij beloond met een flonkering zonnelicht dat op water weerkaatste, ver weg in laatstgenoemde richting. De weg rechts leidde dus naar zee, en in die richting moest hij zien te ontkomen. Hij had er geen flauw idee van waar hij ergens was, maar hij wist dat het binnenland van Sicilië bijna geheel uit bergketens bestaat, en dat de hoofdwegen de kustlijn van dat driehoekige eiland volgen om de grotere steden met elkaar te verbinden die allemaal agn zee liggen.
Achter de deur hoorde hij weer voetstappen en het metalen geklik van de sleutel in het slot. Als hij van plan was de gevangenis te ontvluchten, dan was dit absoluut de laatste kans om te ontsnappen. Met een lenige beweging gleed hij van de vensterbank af, zodat hij alleen zijn vingers er nog omheen gekneld had. Dan verplaatste hij een hand naar de dekenkabel en bracht voorzichtig zijn gewicht op het koord over, tot hij er helemaal aan hing. Het oude weefsel rekte wel, maar het hield; en daarna was het zijn grootste zorg de spanning op een punt zo kort mogelijk te laten duren. Hij liet zich hand over hand zakken met een snelheid die de snelheid van een circusacrobaat benaderde, alleen maar in toom gehouden omdat hij plotselinge rukken moest vermijden. Hij moest oppassen dat zijn surro-gaatreddinglijn niet te zwaar belast zou worden. Hij was halverwege toen een stomverbaasd gezicht door het venster boven hem keek, en weer twee meter lager voor het zijn verslagenheid in woorden kon uitdrukken. ‘C/ft’ cosa fai?’
Daar hij overtuigd was dat iemand die vroeg wat hij aan het doen was, onder deze omstandigheden niet in ernst een antwoord verwachten kon, lette Simon niet op de onderbreking en concentreerde zich alleen nog meer op zijn gymnastiektoer. Omdat hij naar beneden keek, zag hij niet dat de man een revolver trok. De eerste aanwijzing hiervan was het geknetter van het schot en het wegstervend gegier van de kogel, die van de muur vlakbij zijn hoofd terugkaatste. Er was een ijskoude zelfdiscipline voor nodig om geen verandering in de geleidelijke afdaling te brengen - of misschien maakte hij zich ook wel meer zorgen over het koord dan over de trefzekerheid van de man bi; het raam.
Daarna hoorde hij boven zich de stem van Al Destamio in een luidruchtige woordenwisseling met de man met de revolver. Het scheen dat Al niet wilde dat hij nog eens zou schieten, om redenen die de Saint niet kon bevroeden, maar die heel wat tegenstand ondervonden van de lagere mafioso, die een nieuwe prettige manier had ontdekt van doelschijfschieten en die het jammer vond dat hij daar niet mee verder mocht gaan. Terwijl zij twistten, was Simon nog
een eindje verder gezakt, en hij was nu aan het eind van zijn koord. Terwijl hij zijn ene vuist als een bankschroef om het koord geklemd hield, zag hij dat zijn voeten nog bijna een meter van de grond af waren. De muur was nog geen-halve meter van de rand van de klif verwijderd. Onder die rand liep de rotswand met een helling van ongeveer tachtig graden af naar een boomgaard die bijna ver genoeg weg was om een parachute te kunnen openen, die hij graag gehad had. Vooral omdat de ruzie aan het venster boven zijn hoofd scheen te zijn bijgelegd met een krachtig schudden aan het ondeugdelijke koord, waaraan hij hing. Hij had geen keus, maar moest het risico nemen. Hij liet zijn handen los en viel…
Hij kwam licht op zijn tenen neer, met gebogen knieën om het neerkomen zo stevig mogelijk te maken. Stof woei op en steentjes rolden de rotswand af, maar de rots zelf was stevig. Hij rustte hier even, gedrukt tegen de muur van het gebouw, maar zijn handen konden nergens steun vinden. Hij was jaloers op poliepen die zuignapjes in hun vangarmen hebben.
De dichtstbijzijnde hoek van het huis was minstens zes meter naar rechts, en hij begon voorzichtig in die richting te schuiven. Boven bij het venster was het plotseling stil geworden en men kon zich makkelijk voorstellen dat Destamio en anderen door het gebouw heen renden om hem tegen te houden. Maar hij had een goede kans dat hij de hoek van het gebouw zou bereiken vóór zij er konden zijn langs de meer normale weg door het huis. Als hij eenmaal van de duizelingwekkende rand was, zou hij de volgende stap moeten improviseren, in overeenstemming met de mogelijkheden die zich daar zouden voordoen. Hij had geen verdere plannen gemaakt; als hij daar zou zijn, mocht hij zich gelukkig prijzen. Dit was maar goed ook, daar hij nooit de hoek van het gebouw zou bereiken. Een ander lid van de maffia veiligheidsdienst was blijkbaar al buiten geweest, en toen hij de schoten had gehoord, was hij komen aanlopen om deze ongewone matineuze activiteit te onderzoeken. Zijn hoofd verscheen als een duveltje uit een doosje om de hoek, waarheen Simon zijn onzekere weg voetje voor voetje aflegde. ‘Buon giorno,’ zei de Saint, zo vriendelijk als hij maar kon. ‘Is dit de weg naar de badkamer?’
De reactie was zo duidelijk zichtbaar als hij maar kon wensen. De mond viel open in een stompzinnig ‘O’. Men zag hierdoor een heel stelletje gouden tanden doorspekt met zwarte stompjes, die een gouden reconstructie nog moesten ondergaan. ‘Che cosa fai?’
De Saint vond de vraag nog even idioot als de vorige keer, maar
hij wilde toch proberen de conversatie aan de gang te houden. ‘Ebbene, het zit zo,’ antwoordde de Saint, terwijl hij zich voorzichtig op’een knie liet glijden en het andere been over de rand van de klif liet glijden. Zijn tenen tastten naar een steunpunt. ‘Er zijn klachten over de fundering van het kasteel. We willen niet dat de dood van Don Pasquale verhaast wordt doordat zijn ziekenkamer instort. Dus hebben ze mij geroepen om de fundering na te kijken. Ik denk dat het doodsklopkevers zijn - denkt u ook niet?’ De mening van zijn toehoorder, wiens half-gehypnotiseerde toestand langzaam overgegaan was in stomme verbazing, kreeg hij niet te horen, want de man werd plotseling achteruit gedrukt door de revolverman. Ondertussen had Simon zich over de rand laten zakken, zodat alleen zijn hoofd er nog bovenuit stak.
‘Kom terug,’ schreeuwde de man, met een wel wat vreemd optimisme, terwijl hij probeerde zo te gaan staan, dat hij Simon onder schot kon krijgen.
‘Het spijt me,’ zei de Saint, ‘maar mijn zaak heeft me alleen maar toegestaan naar beneden te klimmen. Als u me omhoog wilt hebben, zult u een lift moeten sturen.’
De moorddadige ijver van de revolverman werd door dit redelijke antwoord niet minder, maar hij was lelijk gehandicapt door de plaats waar hij stond. De rotswand begon aan zijn voeten, en het fundament van het gebouw kwam bijna aan de rand. Als ze aan de andere kant geweest waren, of als hij linkshandig was geweest, zou het zo eenvoudig mogelijk geweest zijn zijn hoofd en de hand met de revolver om de hoek te steken en los te knallen. Maar daar hij rechtshandig was, was er geen mogelijkheid dat hij zijn revolver kon richten, behalve door vooruit te stappen en met tenminste éen voet op een wolk te steunen. Hij probeerde een paar lukrake schoten zonder deze spiritistische hulp, maar daar zijn hand lastig achterover gedraaid moest worden, waren de kogels niet raak en de terugstoten deden hem bijna zijn evenwicht verliezen op de onveilige rand van de kloof.
Terwijl hij met deze moeilijkheid worstelde, zakte zijn prooi kalm de steile wand af met een onverwachte virtuositeit die het respect zou hebben afgedwongen van de beklimmers van de Eiger. De man met de revolver meende een oplossing gevonden te hebben door plat op zijn buik te gaan liggen en vooruit te schuifelen, totdat hij met de helft van zijn borst over de rand van de kloof hing. Hij was er zelfs op voorbereid, indien het nodig mocht zijn, uit deze positie met de linkerhand te schieten. Maar toen hij met deze voorbereidingen klaar was, gaf hij een schreeuw van teleurstelling, toen hij ontdekte dat zijn doel er intussen in geslaagd was achter éen voldoende hoge plooi in de bedrieglijk vlak lijkende wand van de klif te komen. Achter deze plooi lag Simon heel veilig buiten schot. Terwijl zijn would-be moordenaar misschien in zichzelf excuses zocht dat hij de gevangene had laten ontsnappen, voelde Simon zich helemaal nog niet veilig. Hij had wel eens wat aan bergbeklimmen gedaan, zoals hij elke gevaarlijke sport beoefend had, en op zijn spieren en lenigheid zou menig beroeps-bergbeklimmer jaloers zijn geweest, maar hij zou nooit beweerd hebben dat hij een expert in het beklimmen van bergen was. Zelfbehoud was de primitieve drang die hem voortdreef, terwijl hij als een slak zich vastklemde aan een bijna verticale helling, zijn tenen zoekend naar oneffenheden die een beetje steun konden geven, zijn vingers hakend in kloven en spleten die het weer door de eeuwen heen in de meedogenloze bergwand had uitgebeten.
Daar hij geen tijd had om voorzichtig en deskundig te werk te gaan, nam hij risico’s waar geen bekwaam alpinist ook maar aan gedacht zou hebben. Hij bracht zijn volle gewicht op punten over die hij niet goed had kunnen proberen, éen brak af, een puntig stuk rots dat te pletter viel tussen de bomen beneden. Een wanhopig ogenblik was hij nu zonder een enkele steun, behalve de druk van zijn lichaam tegen de wand. En terwijl hij weggleed, tastten zijn handen wanhopig over het gegroefde vlak en vonden een zijdelingse scheur. Zijn hele gewicht hing nu aan zijn vingertoppen en hij slingerde als de slinger van een klok, de pezen van zijn polsen kraakten door de schok. Toen vonden zijn krabbelende tenen nog een richeltje, en hij vervolgde zijn roemloze krankzinnige afdaling. Een oneindige tijd later streek er iets langs zijn schoudéf. Hij begreep dat dit een met vruchten overladen tak was. Met een vlugge draai greep hij de tak, sprong op de grond en ging er vandoor, rennend door de boomgaard.
Ver boven hem, door de zuivere lucht, hoorde hij een motor starten en het gebrom waarmee de automotor tot leven kwam. Iemand daarboven had eindelijk doorgekregen dat er betere manieren konden zijn om hem van zijn doel af te snijden dan vanaf het beginpunt. Hij rende.
Een stukje weiland lag er tussen de boomgaarden, en toen hij het overstak, klonken er echo’s van hoog boven hem, er floot iets voorbij zijn oor dat in het gras plofte. Hij accepteerde dit met een gelijkmoedigheid die voornamelijk te danken was aan de koel-verstande-lijke schatting dat op zo’n afstand een revolver waarschijnlijk even gevaarlijk was als een goed geslingerde kiezelsteen. Er was een ernstiger dreiging waar hij zich zorgen over maakte, het gehuil van een motor die op meer dan volle kracht reed, drong zwak tot
zijn oren door. Een grote zwarte limousine, zoals men die op films uit de tijd van de drooglegging van Amerika ziet, kwam snel over een weg die over de top van de rots bij het huis begon en reed zigzaggend naar het dorp in de laagte. De bedoelingen waren duidelijk af te leiden uit de krankzinnige haast waarmee de auto naar beneden kwam. Op twee wielen ging de auto door de bochten en wolken stof en gruis woeien op. Ofschoon zijn positie niet zo hachelijk was als toen hij aan de rotswand hing, konden ze hem toch nog de weg afsnijden.
De Saint verhaastte zijn stap en vloog meer dan hij liep de minder steile helling af, zijn eigen snelheid en vrije keus om te gaan waar hij wilde, inzettend tegen de meer omslachtige weg die de snellere auto verplicht was te volgen. Zodra hij de beschutting van het volgende bosje bereikte, sloeg hij scherp rechtsaf, een verandering van richting die de bewakers op de top van de klif niet konden zien. De limousine was nu ook onzichtbaar achter de bomen, maar door het steeds duidelijker wordende geronk van de motor en het gegier van de banden wist hij dat de auto steeds dichterbij kwam. Wat de toestand uiterst precair maakte, was de wanhopige onzekerheid waar zijn pad en de weg elkaar kruisten.
De pijn in zijn achterhoofd waar ze hem geraakt hadden, was óf genezen óf voorlopig door de meer dringende vragen die zijn aandacht vroegen, naar de achtergrond gedrongen. Weer rees er een stenen muurtje voor hem op, gemaakt van dezelfde brokken steen, los op elkaar geplaatst, en weer ging hij er overheen als in een wedloop met hindernissen, zonder eerst te stoppen om te kijken wat erachter lag. Dat was roekeloos, maar hij had geen andere keus; het geluid van de auto kwam te dichtbij om op zijn gemak het terrein te verkennen. Toen hij over de muur was, bemerkte hij dat de grond erachter verdwenen was, die lag wel een paar meter dieper - de weg was hiervan de schuld. Hij het zich licht vallen, zijn handen raakten het gruis door de schok, maar ogenblikkelijk sprong hij weer op. Met een snelle blik om zich heen zag hij de kap van de zwarte Sedan over de toppen van een paar jonge olijfbomen, nog geen honderd meter verder op de heuvel. Alleen de oneffenheid van de grond en een haarspeldbocht verhinderden dat de inzittenden hem ook konden zien.
Rekenend met de snelheid van de naderende auto, gaf dit voordeel hem slechts enkele seconden uitstel. Als een rubberbal terugkaatsend, nam Simon nog twee reusachtige stappen over de weg en dook voorover over de lagere muur aan de andere kant. Hij gebruikte de zelfde manier om neer te komen als een parachutist en bleef daarna plat op de grond liggen.
Een moment daarna scheurde de auto door de bocht en kwam met gierende banden tot stilstand, juist bij de plaats waar de Saint was overgestoken. Het was zo dicht bij hem dat opspringend grind tegen de muur kletterde en het stof over zijn gezicht vloog. Als hij een minuut later was geweest, hadden ze hem op de weg te pakken gekregen; tien seconden later in zijn halsbrekende tocht en hij zou in de boomgaard boven gegrepen zijn, waar de mafioso nu was binnengedrongen.
Terwijl hij uiterst voorzichtig overeind kwam tot hij over de muur kon kijken, zag hij dat vier van hen over de hogere muur klommen om zich tussen de bomen te verspreiden. De chauffeur die de projectielachtige afdaling over de rotsweg tot stand gebracht had, zat nog achter het stuur van zijn grote auto, en niet veel verder was de brede doorgetranspireerde rug van Al Destamio zelf, die bevelen schreeuwde tegen zijn voortrukkende gangsters. Iedereen begaf zich opgewonden naar het hoger gelegen deel. Ze waren er blijkbaar vast van overtuigd dat ze op dat punt de Saint ver achter zich moesten hebben gelaten en zich geen moeite hoefden te geven om lager naar hem te zoeken.
De verzoeking om van achter een aanval te doen, was bijna niet te weerstaan, en als er alleen maar Destamio of zijn chauffeur geweest was, dan zou de Saint waarschijnlijk wel voor de verleiding bezweken zijn. Maar de twee samen, op een behoorlijke afstand van elkaar, was juist iets te veel risico. Als de poging de eerste uit te schakelen niet zo vlot verliep, zou de tweede gelegenheid hebben alarm te slaan waardoor de bende van richting zou veranderen. Zij verwachtten nog altijd dat de Saint van bovenaf in hun armen zou vallen. Hoewel tegen zijn zin, besloot hij dat dit een geval was waar verstandige overwegingen zwaarder moesten wegen dan oppervlakkige bekoringen van roem.
Hij keerde zich om en droevig dacht hij aan vroegere dagen terug, toen zijn keus anders uitgevallen zou zijn, en zachtjes verdween hij door de boomgaard waarin hij terechtgekomen was.
Hij kon op een korte pauze rekenen, terwijl de zoekers daarboven vergeefs de hogere hellingen afzochten. Ze schenen te denken dat ze hem daar in het nauw gedreven hadden. Door dit ingenomen standpunt zouden ze zeker een uur zoekbrengen, voor ze zich ervan overtuigd hadden dat hij hen voorbij gekomen was en niet verscholen lag in een of ander verborgen hol. Dan zou dit doorgegeven
worden aan het hoofdkwartier en zou er een meer grootscheepse actie georganiseerd worden. Dit zou een gezamenlijke actie zijn die de gehele maffia en allen die ermee sympathiseerden, zou omvatten; dit waren waarschijnlijk de meesten van de bevolking van het eiland. Iedereen zou tegen hem zijn, maar hij zou weten waar hij met iedereen aan toe was.
De gedachte gaf hem even meer moed, terwijl hij zijn stap verhaastte. Uit de klauwen van de maffia blijven, zou misschien wel de moeilijkste opgave van zijn veelbewogen loopbaan worden, maar als dit zou lukken, dan zou hij overal door kunnen komen. De trapsgewijze aangelegde wijngaard voerde naar weer een andere, en zijn reuzenstappen droegen hem erdoorheen naar het stadje in de vallei. De contadini in de omgeving waren al wakker en waren aan het werk op hun stukjes grond met ouderwetse werktuigen. Terwijl Simon voorbijging, schenen ze hem slechts heel ongeïnteresseerd op te nemen, alsof hun bestaan onder de schaduw van de maffia hun alleen maar toestond goed op te letten, wanneer er speciaal om gevraagd werd. Het zien van een zich voorthaastende man in een gescheurd overhemd die uit de richting van het maffiagebouw kwam, bracht alleen al mee dat ze haastig hun ogen afwendden. Ze zouden zich herinneren dat hij voorbijgekomen was, als de ‘goede’ partij later navraag zou doen, maar nu zouden ze hem niet lastig vallen, maar hem ook niet helpen.
Simon begreep dat ze voor hem in dit wanhopige spel van geen waarde waren, en hij hield niet stil, maar maakte ook geen omweg voor hen. Pas toen hij de eerste afgelegen huizen van de stad bereikte, hield hij even stil om te proberen zich wat toonbaarder te maken.
Een mouw van zijn shirt was onherstelbaar, bijna tot aan de schouders open gescheurd. Hij trok de manchet eraf, en gebruikte die als een band waarom hij de rest van de mouw oprolde, daarna rolde hij de andere mouw ook op. Hij veegde het stof van zijn handen, sloeg zo goed mogelijk zijn pantalon af, en kamde zijn haar met zijn vingers - huiverde even van pijn toen ze de bult op zijn schedel aanraakten, en maakte in gedachten nog een aantekening in het schul-denboek van Al Destamio. Hier zou hij ook voor betalen, als hem de eindrekening gepresenteerd werd.
De onbekende stad die hij moest binnengaan, kwam al tot leven. Overal in het zuiden werkt men ‘s morgens als het koel is harder, om ‘s middags in de kokende hitte langer te kunnen dutten. Voor hij eindelijk een smalle steeg insloeg die zeker wel naar het centrum zou gaan, keek Simon nog eens om, om te zien of hij niet gevolgd werd. Hij werd hiervoor beloond met een onverwacht en boeiend
schouwspel. Het pad naar beneden had zijn gezichtskring verwijd, en hij kon nu niet alleen zijn pas verlaten gevangenis zien op de overhangende rots, maar ook een nog verder weg liggende berg die erachter oprees en waarbij het landhuis heel klein leek. Uit de top van de berg krinkelde een dunne pluim rook traag omhoog. Zelfs de oppervlakkigste student in de geologie zou deze symptomen van een slapende vulkaan herkend hebben, en daar er maar éen vulkaan is op Sicilië, tegelijkertijd de hoogste van Europa ,en een van de grootste in de wereld, wist Simon dat hij naar de Etna keek. En afgezien van het feit of de Saint wel of geen belangstelling voor vulkanen had, bewees de vulkaan hem een belangrijke dienst door hem precies te wijzen waar hij zich bevond.
Om u de kaart van Sicilië voor te stellen, zoals de Saint dit deed, kunt u het beste denken aan een stuk deeg dat bij de tenen van een laars is neergelegd. De vergelijking is alleen maar bedoeld als schets en moet niet leiden tot enige symbolische gevolgtrekkingen. De bovenkant van dit stuk deeg is tamelijk recht en loopt bijna vlak van oost naar west. De vulkaan Etna ligt in de bovenste oosthoek van de driehoek. Daar de Saint ernaar keek, en de zon achter de berg opging, zou de meest elementaire geografische kennis of zelfs de eerste training van een padvinder genoeg zijn geweest om hem te vertellen dat de weg die heuvelafwaarts liep vanuit de onbekende stad, die hij nu binnenging, noordwaarts moest lopen. Deze verkeersweg langs de kust zou ergens tussen Messina en Palermo op de eerste weg uitkomen. Voor sommige veeleisende critici mag er aan deze gevolgtrekking nog heel wat ontbreken om nauwkeurig een plaats te kunnen bepalen, maar voor Simon Templar was het een vast punt, vanwaar hij opgewekt een tocht naar Mars begonnen zou zijn.
Toen hij het plein in het centrum had bereikt, had hij een goed uitzicht op de weg van de vallei die over het plein naar de nu nog verborgen zee liep. Hij wist dat dat stuk macadam de lokstem van een sirene was die hem naar zijn dood wenkte. Ofschoon de weg geheel open lag, zou dit de eerste weg zijn die bewaakt werd. De maffia mocht zich nu geen overdreven zorgen maken over de persoonlijke problemen van Al Destamio, maar ze zouden meedogenloos waken voor hun eigen rechten die de Saint met beledigende lichtzinnigheid aangetast had. En daarom zouden al hun handlangers, als een kankergezwel verspreid door de hele gemeenschap, opgeroepen worden met het simpele doel hem neer te slaan. En de hoofdwegen zouden de eerste en meest voor de hand liggende wegen zijn om te controleren.
Aan de overkant van het plein voor het grote en misschien wel
enige hotel van de stad, was een groep toeristen bezig de bagage en kinderen in auto’s te laden. Twee families, onmiskenbaar uit Beieren, compleet met Lederhosen en bierbuiken, die blijkbaar samen reisden in Volkswagens; een Fransman op middelbare leeftijd met zijn vertrouwde Peugeot en een zeer chique dame; en een heel grote stationcar, waarvan de overbodig grote achterlichten de transatlantische herkomst verraden zouden hebben, lang voordat de rood en zwarte aanduiding van de Amerikaanse strijdkrachten in Europa, ontcijferd kon worden op het stoffige bordje. De man die een opzichtig shirt, zogenaamd uit Hawai, als een kiel over de pantalon droeg, was aan de strijdlustige kaak en de staalharde ogen direct als de beroepsofficier te herkennen.
Bij deze aanblik steeg Simon’s moed. De goede gelegenheid stond nu wel niet direct op zijn deur te beuken, maar een zacht geklop kon hij wel horen.
Hij wachtte tot de laatste koffer in de reusachtige kofferruimte gepropt was, en het laatste schreeuwende kind gevangen en midscheeps gestuwd was, en toen liep hij op het portier toe, juist toen de bestuurder gemakkelijk ging zitten en wilde starten. ‘Ik vind het vervelend u om een lift te vragen,’ zei hij, met de juiste mengeling van wij-zijn-beiden-Amerikanen camaraderie en de gedempte stem van een bevel in oorlogstijd, ‘maar zoudt u me een paar kilometer verder in de vallei kunnen afzetten? Ik heb mijn auto hier in een garage gebracht om hem te laten maken, en hij is niet klaar voor vanavond.’
Terwijl de officier nog even aarzelde door de ingewortelde achterdocht van alle beroepsofficieren, schoof zijn vrouw al wat opzij om plaats voor hem te maken op de voorbank.
‘Zeker,’ zei ze, de beslissing voor haar man nemend als elke goede Amerikaanse vrouw. ‘Helemaal geen moeite.’ De Saint stapte in en ze reden weg. Hij rekende uit dat nu ongeveer Destamio en de eerste achtervolgingsploeg de mogelijkheid konden bespreken dat ze per slot van rekening hem toch niet hadden ingesloten op de plaats waar ze op de weg gestopt hadden. ‘Wat doet u hier?’ informeerde de officier na een poosje. ‘Ik breng hier een vakantie door bij een paar neven,’ antwoordde Simon terloops, daar hij wist dat zijn zwarte haar en bruine gelaatskleur een gefingeerde Italiaanse afkomst geloofwaardig zou maken. ‘Ze hebben een boerderij een eind verder op de weg. Het is de eerste keer dat ik hier ben - mijn ouders zijn geëmigreerd voor ik geboren was.’ ‘Waar komt u dan vandaan?’ ‘New York.’
Een banaal antwoord, maar hij wist dat ze hem dan niet op topografische details zouden kunnen vangen, en de stad was groot genoeg om hem geen valstrikken te kunnen spannen van het ‘kent u Joe Blow?’ patroon.
‘Wij komen uit Dallas, Texas. We gaan niet dikwijls op reis.’ Het ging alles verrassend gemakkelijk en zou menigeen verleid hebben om dit geluk uit te buiten, zo ver als hij maar kon meerijden. Maar de Saint was voornamelijk zo oud geworden, omdat hij nu juist niet iedereen was. Weldra zouden zijn vervolgers hun onderzoekingen tot in de stad uitbreiden, en daar zouden ze wel spoedig een leegloper op het plein aantreffen die een man had gezien, die beantwoordde aan Simon’s signalement die in een onmiskenbaar Amerikaanse auto gestapt was. Met de snelheid van een telefoongesprek zou dit rondgaan naar collega’s in het hele kustgebied, en voor de stationcar de kust bereikt zou hebben, zou de verkeersweg in beide richtingen wemelen van ogen die de auto niet meer los zouden laten. Vanaf dat ogenblik zou hij de auto niet meer kunnen verlaten, zonder de kans te lopen dat dit gezien werd. Ongetwijfeld zou men hem dan volgen. Als hij in de auto zou blijven, zou dit voor de onschuldige inzittenden ondenkbare risico’s meebrengen. Terwijl hij de weg voor zich afkeek naar een zijweg, die naar een boerderij zou kunnen leiden, wees hij eindelijk een geschikte bocht aan en zei: ‘Hier graag, probeer maar niet me voor de deur af te zetten, u zou er een heel karwei aan hebben om te keren om er weer uit te komen. En heel erg bedankt.’ ‘Geen dank.’
Simon stapte uit, en de auto schoot er vandoor, terwijl hij tot afscheid wuifde.
Als ze nu de auto zouden aanhouden en de chauffeur ondervragen, zou de bende van Destamio voor een raadsel staan - tenzij een van hen begreep dat iemand te voet elke richting zou kunnen uit gaan, als hij dwaas genoeg zou zijn een door de zon geblakerde berg te beklimmen in plaats van eromheen te gaan. En dit was nu juist de bedoeling van de Saint.
Maar het plan van de Saint was niet zo onbesuisd als het een minder originele vluchteling toegeschenen zou hebben. Bij een vorig bezoek aan Sicilië was hij van Messina naar Palermo gereden, en had daarbij gezien hoeveel mensen er bij de bushaltes langs de verkeersweg stonden te wachten, die blijkbaar met boten waren gekomen of onder de rotsen langs de kant van de weg woonden, daar er in de wijde omtrek geen menselijke woonplaats te zien was. Zijn metgezel die het eiland kende, had hem gewezen op de stoffige onverharde weggetjes die tussen de bergen door kronkelden. Hij had hem oo
verteld dat hogerop in de meeste valleien, dichter bij de bronnen van het kostbare water, afgelegen dorpen lagen. Ofschoon ze op de kaart maar enkele kilometers van elkaar af lagen, was de normale weg van het ene dorp naar het andere de berg af naar zee, langs de kust, en weer tegen een berg op - een lange omweg. Maar in een klimaat, waar men voor inspanning terugschrok, veel aantrekkelijker. Voor de Saint was het echter veel belangrijker dat te doen wat men het minst verwachtte.
En zweet, in gewone duidelijke taal, kostte zijn excentriciteit, in overvloedige mate. Terwijl hij hoger klom, deed de zon dit ook, en het werd hem duidelijk waarom Sicilië nooit het Mekka van de midzomer-bergbeklimmers was geworden. Simon Templar had niet alleen te worstelen met de vanzelfsprekende ongemakken van deze sport, maar ook met de gevolgen van een lichte hersenschuldding en met het feit dat hij niet ontbeten had, en geen eten of drinken gehad had na zijn diner van gisteravond.
Het getuigde van zijn geestelijke en lichamelijke taaiheid dat hij er een pas inzette, en die ook volhield, die een weekendtrekker over een lichtgolvend terrein in een Engelse herfst niet tot schande gestrekt zou hebben. Zijn shirt was al doorweekt toen de terrasvormig aangelegde bosjes en wijngaarden hun pogingen op een verbrande berghelling waar alleen struiken en cactussen groeiden, opgaven. Maar de zon probeerde nog meer op een laaiend vuur te lijken. Verraderlijker was de verzoeking om zijn gedachten steeds maar naar koele verfrissende dranken te laten afdwalen, die de kwelling slechts erger maakte. Het menselijk lichaam kan wel een maand zonder voedsel, maar sterft binnen een paar dagen zonder drinken. Simon was niet op het punt om te sterven, maar hij had nog nooit zo’n dorst gehad, toen hij de top bereikt had.
Het was toen bijna twaalf uur, en het was alsof zijn hersens in de schedel gekookt waren. De rotsen flikkerden in de zonnegloed, door de warmte veroorzaakte luchttrillingen kwelden hem, en het bloed klopte in zijn slapen. Maar als hij de juiste keten gekozen had, zou hij in de vallei moeten komen die hem naar de zee zou leiden, vanuit een heel andere richting en in een heel andere streek dan waar de jagers naar hem zouden zoeken.
Een ritselend geluid als van bladeren door de wind bewogen, hoorde hij toen hij om een vooruitspringend stuk rots heen liep, een eindje onder de top, en hij stond plotseling tegenover drie verschrikte geiten. Ze zagen er oud en vuil uit, en erg mager. Dit was begrijpelijk als hun enig voedsel de verschrompelde kruiden op de verschroeide bergrug waren. Twee ervan waren geiten met grote, maar niet gezwollen uiers, en de verklaring hiervan werd hem een ogenblik te
laat duidelijk. Hij kon zich niet meer achter de beschermende rots terugtrekken. Hij had de herder gezien, en hij had gezien dat de herder hem ook had gezien.
Ze staarden elkaar een ogenblik zwijgend aan, en de herder keek even verbaasd als zijn geiten. Het was een magere jongeman, even vuil en haveloos als de geiten, in een verschoten overhemd, waarvan de mouwen bij de schouders eraf gescheurd waren en in een pantalon die zo dikwijls versteld was dat het moeilijk was om te zien wat de oorspronkelijke stof en kleur was. Als riem gebruikte hij een rafelig stuk touw en hiermee was zijn kleding compleet; de zolen van zijn blote voeten moeten wel zo eeltig als de hoeven van zijn geiten zijn geweest om over de scherpe en schroeiende oppervlakte te kunnen lopen. Hij streek zijn ongeknipte haren wat weg om de buitengewone verschijning die al die moeilijkheden overwonnen had om zijn eenzaam domein te bereiken, beter te kunnen bekijken. ‘Buon giorno,’ zei de Saint geruststellend. ‘Een mooie dag voor een wandeling in de bergen.’
‘Sissignore,’ antwoordde de jonge man beleefd, bang om iemand die blijkbaar gek was te beledigen. Hij raadde: ‘Bent u een Engelsman?’
Simon knikte, daar hij besloot dat hij beter deze veronderstelling kon bevestigen dan voor stapelgek gehouden te worden. Hij zag een klein streepje schaduw onder een vooruitstekende rotspunt en ging daar even zitten om te rusten.
‘Toen ik wegging, was het nog niet zo warm als nu,’ zei hij; hij wilde proberen zijn vreemd gedrag enigszins te verklaren. ‘U zult wel dorst hebben,’ zei de herdersjongen. Iets in Simon’s optreden had zijn eerste angst doen verdwijnen en hij kwam dicht bij hem zitten.
‘Mijn mond is zo droog dat ik betwijfel of ik aan een postzegel zou
kunnen likken.’
‘Zoudt u iets willen drinken?’
‘Dolgraag, ik zou liters kunnen drinken,’ zei de Saint smachtend. ‘Grote glazen, ijskoud. Het zou me niet kunnen schelen wat het was. Sinaasappelsap, bier, cider, wijn, tomatesap, zelfs water. Hebt u soms een koelkast in een hol hier in de buurt?’ ‘U kunt wat van mijn water drinken, als u wilt.’ De jongen reikte achter zich en haalde een veldfles naar voren die op zijn rug had gehangen aan een stuk grijs koord. Hij trok de kurk eraf en gaf de fles aan de Saint, die de fles aanpakte in half verdoofde toestand. ‘En ik dacht dat u gek was…’
Simon bracht de fles aan zijn lippen en het een slok warm, zuur,
maar levengevend vocht zijn tong bevochtigen en dan door zijn keel spoelen. Op elk ander tijdstip zou hij er misselijk van geworden zijn, maar nu was het voor hem nectar. Hij dronk langzaam om het volle genot ervan te hebben en zichzelf het idee te geven van veel drinken, zonder werkelijk de fles leeg te drinken. Hij gaf de fles nog meer dan halfvol terug, en zuchtte dankbaar. ‘Mille grazie. U hebt misschien mijn leven gered.’ Daar stond tegenover dat de jongen ook wel zou kunnen meewerken aan de dood van de Saint. Er was geen ander middel om hem de ontmoeting te doen vergeten dan hem de hersens in te slaan en zijn lichaam in het dichtstbijzijnde ravijn te gooien. Maar dit zou wel een wat ondankbaar antwoord zijn geweest op zijn goede daad. Maar de geitenhoeder zou tenslotte horen over de buitenlander die gezocht werd, zou hun ontmoeting vertellen en de richting kunnen wijzen waarin de Saint was gegaan. Door een gril van het noodlot had Simon veel van het voordeel dat hij zo moeizaam had verworven, weer verloren - hoeveel, dat hing af hoe spoedig het verhaal van de jongen iemand van de zoekende partij ter ore kwam. Maar dat was weer een risico dat hij moest accepteren.
Er was niets te winnen door op die richel te blijven zitten als een rustende buizerd, en erover te peinzen. Simon hees zich weer overeind, dankbaar voor de korte rust en de verfrissing en wees de steile helling af. ‘Er ligt daar toch een dorp?’ ‘Sissignore. Daar woon ik. Zal ik u de weg wijzen?’ ‘Nee, als ik de heuvel maar afga, dan moet ik er komen.’ ‘Als u om die hoogte daar met de twee dode bomen heen gaat, dan ziet u het. Maar het duurt in elk geval niet lang meer, dan ga ik er ook heen.’
‘Ik heb haast, en ik heb hier al te lang gerust,’ zei de Saint haastig. ‘Nogmaals bedankt, en ik hoop dat uw geiten zich als konijnen mogen vermenigvuldigen.’
Hij keerde zich om en haastte zich de helling af om een verder gesprek met de jongen onmogelijk te maken, voor er weer een ander idee bij de jongen kon opkomen.
Hij begon pas langzamer te lopen toen hij er zeker van was, zonder zich om te keren om te kijken, dat de geitenhoeder hem niet meer kon zien. Hij was ervan overtuigd dat de jongen met een hulpeloos schouderophalen zich van het eigenmachtige optreden van die Britten had afgemaakt. Ook bracht de steile afdaling hem in gedachten dat een verstuikte enkel onder deze omstandigheden even noodlottig zou kunnen zijn als een gebroken nek. Hij moest zich een weg banen over een gevaarlijk veld met losse stenen. Dit was de directe richting die hij genomen had naar de twee dode bomen, die hij als zijn eerste demarcatiepunt had gekozen. Maar al gauw nadat hij voorbij de bomen was, klauterde hij weer over een kale heuvel, en werd tóen begroet met een uitzicht dat al de inspanning en het zweet rechtvaardigde.
In de bruine vallei van de bergen ver beneden hem lagen de witgekalkte huizen van een ander dorp, met een weg door de wijder wordende kloof die uiteindelijk alleen maar bij de kust kon uitkomen. Zijn waagstuk scheen beloond te zullen worden. Zijn afdaling van de hoogten leek op een tochtje met een slee, maar alleen als het vergeleken werd bij de voorafgaande klimpartij. Een steil bergpad afgaan - voetgangers die alleen maar wandelen in de straten van de stad zullen verbaasd zijn dit te horen - is bijna even vermoeiend als ertegenop klimmen; het gewicht van het lichaam hoeft wel niet opgelicht te worden, maar in plaats daarvan moet de zwaartekracht tegengegaan worden, en de schokken moeten met de hielen opgevangen worden, waardoor de dijspieren harder moeten werken om de stoten te verzachten. Het was waar dat hij een kroes vol water gedronken had, maar de middaghitte was zo mogelijk nog intenser dan die van de morgen. Hij had ontbeten met alleen maar frisse lucht, en hij kreeg nu als lunch nog meer hiervan. Als hij tot zelfbeklag geneigd was, dan zou hij het zo hebben kunnen samenvatten: hij versmachtte van dorst, hij kon alleen maar meer strompelen van moeheid, hij was ‘gaar’ door uitputting en flauw van de honger; maar hij stond zich zo’n zelfbevrediging niet toe. Integendeel, hernieuwde hoop deed hem zijn pas versnellen en hielp hem om zijn uitputting te vergeten.
Maar toch waarschuwde een meer verstandelijke redenering hem dat hij niet kon doorgaan zich voort te slepen op niets anders dan wilskracht en zijn reserves aan lichamelijk uithoudingsvermogen. Hij zou in het dorp drinken en stevig voedsel moeten vinden. Als hij om het dorp heen ging, zou hij misschien wel in staat zijn de kust te voet te bereiken, maar hij zou niet in vorm zijn om een volgeling van de maffia het hoofd te bieden, als hij die zou ontmoeten op de weg. Het risico dat hij in het dorp de aandacht zou trekken, moest afgewogen worden tegen de lichamelijke en morele verbetering die de bronnen van eten en drinken daar, hem konden geven. Hij zette zijn weg naar het dorp voort en ondervond al de nadelen van dit zelf zijn weg banen. Dit was de prijs die hij betalen moest
dat hij het aanbod van de jonge geitenhoeder om hem de weg te wijzen, geweigerd had. Daar hoorde hij het geklingel van de onvermijdelijke kerkklok, die het halve uur sloeg. Zijn polshorloge bevestigde dat het half twee was. Tien minuten later kwam hij toevallig op een veel begaan pad dat hem waarschijnlijk even ver gebracht zou hebben, maar met niet half zoveel inspanning. Maar het laatste kwartier van zijn tocht werd er tenminste toch wat makkelijker door. Hij bereikte nu de eerste huisjes van het dorp. Maar het uitstel hoefde niet te betekenen dat hij er werkelijk door gehandicapt was. Het had feitelijk de omstandigheden gunstiger voor hem gemaakt. De bewoners zouden nu allemaal onder hun eigen dak vertoeven, en de gewichtige bezigheid van de colazione, het middag-en hoofdmaal van de boeren in het zuiden zou afgelopen zijn, en een tevreden oververzadigde bevolking zou nog nagenieten van hun wijn in de niet minder heilige siësta. Zelfs als er al wakker waren, wat op zichzelf nogal onwaarschijnlijk leek, zouden er nu toch in elk geval maar weinig ogen zijn die hem zagen. De armzalige steenachtige terrassen waarover hij het laatste stukje moest gaan, de verdorde oogst en de verspreid staande bomen, bereidden hem al voor op de doodarme aanblik van het dorp. Het was inderdaad moeilijk om zich voor te stellen hoe zelfs zo’n bescheiden gemeenschap zich een bestaan kon wroeten in zo’n kwijnende omgeving - tenzij men al gewend was geraakt aan zulke wonderen. Maar de Saint wist dat in deze mistroostige wereld in het klein al het essentiële te vinden zou zijn dat een man nodig heeft. Zoals in al de dorpjes in Sicilië, waarvan dit het oertype was, waren de straten maar heel smal. De problemen van het gemotoriseerde verkeer lagen nog in een verre toekomst. De bochtige steegjes kronkelden zich tussen de huizen door. Ze kwamen allemaal uit op wat eerbiedig het stadsplein werd genoemd. Simon had de onvermijdelijkheid van deze route geaccepteerd en hij stapte brutaal verder, alsof hij precies wist waarheen hij ging, door een steegje tussen twee hoge muren, begroeid met verlepte bloemen en zo het piazza op. Voor de vensters die erop uit kwamen, waren de luiken gesloten en gaven het daardoor een sfeer als in het sprookje van Doornroosje.
De Saint vertraagde zijn stap tot een stap die overeen kwam met de omgeving. Hij wilde het opvallende van zijn verschijning verzwakken, tot stichting van een oplettend waarnemer, maar hij wilde in geen geval een sluipende indruk maken. Maar niemand scheen belangstelling voor zijn verschijning te hebben, zelfs op zijn komst had niemand acht geslagen.
Schroeiende hitte hing op het plein, maar anders was er geen leven
te bespeuren. Niets bewoog zich behalve de vliegen die rond vlogen om een schurftige hond die diep in slaap in een beschaduwde poort lag.
Er was geen fontein op het plein, maar ergens dichtbij, daar was hij zeker van, moest een gemeentekraan zijn of een pomp of tenminste een paardendrinkbak. Hij liep langs de west-en zuidkant van het plein. Hij liep dicht langs de huizen om zoveel mogelijk van de schaduw te profiteren en vroeg zich af hoe lang het nog zou duren voor de eerste levensmiddelenzaak weer geopend zou worden. ‘Hé, u zou lekker opfrissen als u eens goed geschoren werd.’ De stem deed hem bijna schrikken, want ze kwam, wel met een sterk accent maar in vloeiend Engels, juist uit de openstaande deur die hij voorbij liep. Boven de deur hing een ruw geschilderd bordje, waarop stond Parruceheria. Een gordijn van snoeren kralen, de primitieve, maar afdoende manier waarmee men in Zuid-Europa de vliegen uit huis houdt, maakte dat men niet naar binnen kon kijken. Hij had aangenomen dat de deur voor ventilatie open stond, terwijl de barbier ergens achter in de zaak snurkte, maar blijkbaar was deze artiest al wakker en keek uit naar een eventuele klant.
Simon die zo tegengehouden werd, wreef met éen hand over zijn zesendertiguur baard en deed alsof hij het verzoek overwoog. In werkelijkheid dacht hij aan de paar geldstukken in zijn zak en vroeg zich af of dit eraf zou kunnen. Een vertraging van een kwartiertje zou weinig verschil uitmaken, en door de nieuwe energie die hij na zo’n pauze van volledige rust zou opdoen, kon dit weer goedgemaakt worden. Door zo’n behandeling zou hij niet alleen minder op een wanhopige vluchteling lijken, maar het zou hem ook psychologisch een zetje geven. Er zou vast en zeker water zijn - de gedachte alleen dreef hem de winkel in - en terwijl de kapper bezig was, zou hij heel wat nuttige inlichtingen kunnen opdoen… misschien zelfs iets om te eten.
De argumenten dwarrelden door zijn hoofd in een fractie van de tijd die er nodig is om ze op te schrijven, en zijn beslissing was genomen binnen de grenzen van al zijn beslissingen. ‘U hebt me op een goed idee gebracht,’ zei hij en ging naar binnen. Koele schemering omgaf hem, het eeuwig verrassende wonder van een bouwstijl met dikke muren dat een eigen systeem van airconditioning met zich meebracht. Carrier probeerde het mechanisch na te bootsen. In het halfdonker van het binnenhuis liet hij zich naar de scheerstoel leiden, die heerlijk zacht was en liet zich tot aan de nek in een schoon laken hullen. Toen, daar zijn ogen meer aan het donker gewend raakten, zag hij iets waarvan hij eerst dacht
dat het een hallucinatie was, opgeroepen door zijn door dorst gekwelde zinnen. Een witte plastic bak stond tegen de muur, gevuld met stukjes ijs waar de dopjes van vier flessen uitstaken. ‘Wat bewaart u daar in dat ijs?’ vroeg hij met eerbiedige stem. ‘Wat bier. Ik heb hier een paar flessen, als iemand er soms om vraagt.’ ‘Te koop?’ ‘Precies.’
‘Ik wil er graag een.’
De barbier was in vier stappen bij de bak, waarin het ijs zachtjes knerste toen er een fles uitgehaald werd, en in vier stappen weer terug; elke stap scheen een eeuwigheid te duren voor de Saint. Het duurde nog een eeuw voor de dop eraf was en hij de koude en vochtige fles kon pakken die hem veel kostbaarder toescheen dan een Ming-vaas van onschatbare waarde.
‘Salule,’ zei hij, en dronk in een lange heerlijke teug de halve fles leeg.
‘Proost,’ zei de kapper.
Simon stelde de tweede slok even uit, terwijl hij nog genoot van die eerste teug koele en smakelijke vloeistof.
‘Ik vermoed dat u niet iets hebt om te eten?’ zei hij. ‘Ik vind dat bier altijd beter smaakt met iets om te eten erbij.’ ‘Ik heb wel een goede salami, als u daarvan houdt.’ ‘Ik ben dol op goede salami. ‘
De barbier verdween door een ander kralen gordijn achter in de zaak, en kwam na een paar minuten terug met verschillende royale plakken op een houten schaaltje. Tegen die tijd had Simon zijn fles leeggedronken en kon met een veelbetekenend gebaar aanduiden dat er nog een fles nodig zou zijn om de worst weg te spoelen. ‘Waarom sprak u Engels met me?’ vroeg hij nieuwsgierig, terwijl de fles geopend werd.
‘Aan de manier waarop u hier rondkeek, kon ik zien dat u hier nog nooit was geweest,’ zei de barbier kalm. ‘Daarom lette ik erop hoe uw haar geknipt was en hoe u gekleed was. Je kunt mensen uit verschillende landen herkennen aan hun gezichtsuitdrukking en de manier van lopen. Trek een Duitser een Italiaans kostuum aan en hij ziet er toch niet uit als een Italiaan. Ik heb zestien jaar in Chicago gewerkt en ik heb alle soorten mensen gezien.’ Hij liep naar de zestig, en met zijn gladgeschoren gezicht en gepoederde blauwachtige wangen en kale hoofd met een paar zorgvuldig gekoesterde lokjes haar erover uitgespreid, was hij het type van een overjarige, maar kosmopolitische kapper. Hoe en waarom hij naar Amerika was gegaan en weer naar Sicilië teruggekomen
was, was een verhaal waar Simon niet bijzonder belang in stelde, maar hij was ervan overtuigd dat hij dit gauw te horen zou krijgen, als er ook maar enige waarheid stak in de traditionele welbespraaktheid van kappers.
Nu hij nog wat kon zeggen, voor hem dit door zeepschuim en de noodzakelijkheid zijn gezicht stil te houden, onmogelijk gemaakt zou worden, vond de Saint het wel de moeite waard wat verhaaltjes over zichzelf te verzinnen.
‘En alleen een Engels sprekende toerist zou gek genoeg zijn om de hele weg van de kust hierheen te komen midden op zo’n warme dag,’ zei hij.
Als hij deze lezing accepteerde, zou hij hem misschien niet direct in verband brengen met iemand anders die over de kam van de rotsen van de andere kant gekomen moest zijn. Misschien inderdaad maar heel kort, maar hij mocht niets verwaarlozen om het spoor te verwarren.
De barbier waste handig het stof van de heuvels van het gezicht van de Saint en bracht hiervoor in de plaats een verzachtende balsem van schuim. Achter zijn ondoorgrondelijk somber uiterlijk kan misschien de gedachte verborgen zijn geweest dat iemand die niet veroordeeld was altijd in dit achtergebleven gebied te moeten wonen, niet hoorde te klagen over de tijdelijke ongemakken van een bezoek van slechts een dag, hoe erg die ook mochten zijn. ‘U houdt zeker erg van wandelen?’
‘Iemand heeft me aangepraat om eens dieper het eiland in te gaan om het echte Sicilië te leren kennen waar de toeristen gewoonlijk niet komen,’ antwoordde Simon, terwijl hij telkens een slok uit de tweede fles nam. ‘Jammer genoeg heb ik niet alle inlichtingen gevraagd over de weg en het klimaat. Ik ben blij dat ik hier geweest ben, maar ik kan niet zeggen dat ik er met verlangen naar uitkijk om de hele weg terug te wandelen. Is er hier misschien een taxi, of iemand die me terug zou willen rijden?’
‘Nee, dat is er hier niet.’ De barbier was zijn scheermes aan het aanzetten. ‘Er rijdt tweemaal per dag een bus, ‘s morgens en ‘s avonds.’ ‘Hoe laat?’
‘Beide keren om zes uur. Welke u ook neemt, u kunt niet verkeerd gaan.’
De barbier had helemaal geen grap willen maken. Hij scheen in dieper gepeins te raken door deze illustratie van de grote landelijkheid van de streek waar het noodlot hem had doen stranden. Hij zette zijn duim op het kaakbeen van de Saint en trok om de huid glad te trekken en schraapte moedeloos met zijn ouderwetse scheermes.
‘U bent een grote dwaas om moeilijkheden te maken met de maffia,’ zei hij zonder stemverheffing.
Het was een onsterfelijk bewijs van de kracht tot zelfbeheersing van de Saint dat hij geen spier vertrok, hij reageerde niet op deze onverwachte rake zet. Het scheermes vervolgde zijn weg naar beneden, schraapte een brede band schuim en stoppels mee, maar de huid achter het mes was glad en geen druppeltje bloed was er te zien, terwijl de minste spiertrekking van de Saint een flinke snee had veroorzaakt. De scherpe kant van het mes rustte gedurende een ogenblik, waaraan geen eind scheen te komen als een veertje op zijn keel. De barbier staarde de Saint triest in de ogen en Simon staarde terug, onbeweeglijk en onversaagd.
Toen haalde de barbier de schouders op en keerde zich om, om het schuim van zijn dodelijk wapen af te vegen aan de rand van het gehavende stuk rubber, dat daarvoor klaar lag.
‘Ik begrijp u niet,’ zei de Saint, zo het gesprek aan de gang houdend. ‘Dat doet u wel. Ik zat hier naar buiten te kijken, van hieruit kun je de weg tot de bocht afzien, en daar bent u niet vandaan gekomen. Nee, sir. U kwam over de bergen van Mistretta, en u hebt daar beslist moeilijkheden gehad.’
Hij zette het mes weer op de andere wang van de Saint, maar nu was het niet zo moeilijk voor de Saint om passief af te wachten. Als de man ernstige bedoelingen had om hem te vermoorden, dan zou hij toch de eerste de beste gelegenheid niet hebben laten voorbijgaan.
‘Wat moet er dan in Mistretta gebeurd zijn?’ vroeg Simon, terwijl hij probeerde te praten als een buikspreker zonder de gezichtsspieren te gebruiken.
‘Ik weet het niet en ik wil het niet weten. Ik wil geen herrie met de maffia. Maar ze hebben gebeld, ik heb een van de drie telefoontoestellen in dit miserabele dorp, en daarom kreeg ik ook de boodschap. Ze vertelden hoe u eruit zag, dat u Engels sprak en dat iedereen naar u moest uitkijken.’ Het had geen zin meer om te ontkennen. ‘Wisten ze dat ik hierheen zou komen?’
‘Nee. Het was meer een algemene waarschuwing. Ze weten niet waar u bent, en iedereen waarschuwt iedereen om uit te kijken.’ ‘Dus u was toch niet zo’n Sherlock Holmes, toen u me snapte?’ ‘Pest me niet, mister. Ik wilde u horen praten om te weten te komen wat voor soort kerel u bent.’
‘Waarom sneed u mij zoeven niet de keel af, toen u de kans had
en misschien had u nog een beloning gekregen?’
‘Luister eens, ik hoefde u niet zelf te vermoorden. Ik had u gewoon
voorbij kunnen laten lopen, en dan opbellen. De maffia had het werk wel gedaan. Ik had een goede beurt gemaakt en heel waarschijnlijk nog wat geld ook gekregen. Dus u moet me niet voor de gek houden.’
‘Het spijt me,’ zei de Saint. ‘Maar u zult moeten toegeven dat het een verrassing is in deze streek een vriend aan te treffen.’ De barbier veegde zijn mes af en zette het met langzame streken aan. Toen bekeek hij de glimmende kant in het licht van de deuropening.
‘Ik ben uw vriend niet, maar ik ben ook geen vriend van de maffia. Ze doen voor mij niets dat ik zelf niet beter had kunnen doen. Betalen, protectie, precies als in Chicago. Maar in Chicago verdiende ik meer geld. Daar kon het er beter af. Ik had daar moeten blijven, maai-ik dacht dat ik er hier makkelijk van kon komen met het geld van de sociale verzekering en met wat ik gespaard had. En alleen maar zou moeten werken om de huur te betalen. Ik had mijn hersens wel mogen laten nakijken.’ ‘Dat verklaart nog niet waarom u mij niet verraadde.’ ‘Toen ze me opbelden, noemden ze ook uw naam. Simon Templar. De boeren hier zegt dit misschien niets; maar ik ben op de hoogte. Ik weet wie u bent. Ik weet dat u veel van die afpersers in moeilijkheden hebt gebracht. Dat vind ik prima. Ik zou u direct aangeven, als het om uw hoofd of het mijne ging. Maar ik wil u wel uit de knel helpen, als ik er zelf geen last mee krijg. Ik zal u zelfs vertellen hoe u hier weg kunt komen…’
Plotseling klonk het geknetter van de uitlaat van een scooter die uit de vallei kwam en het plein op bromde als een grote horzel. De barbier stond onbeweeglijk om te luisteren, en Simon kon zien dat het bloed uit zijn gezicht wegtrok. De stormachtige komst van de scooter op dit slaperige uur van de dag betekende blijkbaar onraad, en onraad kon alleen maar betekenen: de maffia. Terwijl de barbier verstijfd stond, voegde de motorrijder aan het gamma van oorverdovende geluiden nog het gegier van remmen toe. Dit alles eindigde voor de winkel, waar hij met een haast stopte, die niet veel goeds voorspelde.
‘Vlug,’ fluisterde Simon. ‘Een natte handdoek.’
Eindelijk in beweging gebracht door een bevel waarop hij automatisch reageerde, strompelde de barbier naar de schaal met ijs en viste van onder het ijs en de overgebleven flessen een doorweekt servet op. Hij strompelde terug en drapeerde het servet over het gezicht en het hoofd van de Saint, terwijl zware voetstappen over de keien dreunden, en het kralen deur-gordijn ritselde, toen er iemand doorheen kwam
Het was wel een interessante situatie, maar waarschijnlijk meer voor buitenstaanders dan voor de betrokkenen. De barbier zat vreselijk in de rats en kon alles vertellen; om de Saint te verraden hoefde hij zelf niets te zeggen, hij hoefde alleen maar op de klant in de stoel te wijzen. Hij was Simon niets verplicht, en hij had ronduit toegegeven dat hij niet zou aarzelen als het om zijn eigen huid of die van een ander ging. De Saint kon alleen maar wachten, blind en weerloos, maar hij wist dat iedere beweging een fatale crisis zou kunnen verhaasten. Dit was niet alleen zenuwslopend, maar verminderde ook het genot van de energiegevende koelte van de ijskoude doek op zijn gezicht.
Hij was gedwongen daar onbeweeglijk achterover te blijven liggen, en dit vereiste reserves van zelfbeheersing die eigenlijk door de scheermes-vuurproef van een paar minuten geleden al te veel aangesproken waren. Achter zich hoorde hij de motorrijder vragen en bevelen in een onverstaanbaar dialect afratelen. De barbier gaf korte en even onbegrijpelijke antwoorden, maar eindelijk ritselde het gordijn weer en de voetstappen dreunden buiten en stierven weg op het trottoir.
De handdoek werd van Simon’s gezicht gerukt en de stoel omgewipt met overhaaste bruuskheid.
‘Ga weg,’ hijgde de barbier, met een dikke keel van angst. ‘Wat zei hij?’ vroeg Simon terwijl hij kalm van de stoel afkwam. ‘Ga weg.’ De man wees naar de deur met een bevende wijsvinger. ‘Hij is een bode van de maffia, hij is gekomen om de mafiosi in het dorp op te roepen. Ze zijn te weten gekomen dat u van Mistretta niet naar de kust bent gegaan, dus nu gaan ze de bergen doorzoeken. Ze weten nog niet dat u hier bent, maar binnen enkele minuten zullen ze overal aan het zoeken zijn en hebt u geen enkele kans meer. Ze zullen u vermoorden, en als ze te weten komen dat u hier bent geweest, zullen ze mij ook vermoorden. Ga daarom weg.’ De Saint was al bij de deur, en gluurde voorzichtig door het gordijn.
‘Hoe was de manier die u mij wilde zeggen om uit het dorp te komen?’ ‘Fuori.’
Slechts de vrees om buiten gehoord te worden, veranderde wat een gil had moeten zijn, in een gepiep. Maar Simon wist dat hij het laatste restje gastvrijheid genoten had. Als hij nog iets verder ging, zou de bevende barbier bijna zeker proberen zich te rehabiliteren door alarm te slaan.
De enige troost was dat de barbier in zijn razende haast om zijn bezoeker kwijt te raken geen tijd had om naar geld te vragen voor
het bier en de salami of het scheren, en de Saint was dankbaar dat hij het beetje geld in zijn zak kon sparen voor een gelegenheid, waarbij hij het hoognodig kon hebben.
‘In elk geval bedankt voor alles, vriend,’ zei hij, en stapte het plein op.
De onbewaakte scooter die in de goot buiten stond, was een verleiding; maar Simon Templar had zijn meeste kennis over auto’s opgedaan lang voordat voertuigen van dit type gemaakt werden, en het zou hem een hele tijd gekost hebben om uit te vinden hoe dit ding gestart moest worden. Zelfs dan zou de scooter een allesbehalve onopvallend middel van vervoer zijn geweest. Het lawaai dat de scooter maakte als hij met vol gas reed, zou elke bende die hem vervolgde van meer nut zijn geweest dan een troep bloedhonden. Spijtig besloot hij dat deze manier om zich voort te bewegen niet geschikt voor hem was.
Hij liep het plein over naar de hoek waar de verkeersweg heuvelafwaarts ging. Hij probeerde alle overdreven haast te vermijden, maar voelde zich even bespottelijk als een olifant die probeert ongemerkt door een eskimonederzetting te gaan. De eerste luiken werden geopend, de eerste burgers kwamen traag hun deuren uit, en hij besefte duidelijk dat in zo’n geïsoleerde gemeenschap iedere vreemdeling een fenomeen was dat bekeken en geanalyseerd moest worden en waarover men lange bespiegelingen hield. Het beste wat hij ervan kon hopen was, dat ze hem voor een avontuurlijke toerist zouden houden, die van de gewone weg was afgeweken, of een neef die bij iemand op bezoek was en met wie ze nog geen kennis hadden gemaakt. Als er geen gil klonk in de eerste precaire seconden, kon hij daaruit opmaken dat de barbier tenslotte besloten had zich rustig te houden; als hij nu nog zou schreeuwen, zou de bode zich de in een handdoek gehulde onbekende herinneren en zich afvragen wie dat geweest was. Daarom kon de Saint nog hopen door de val heen te komen, voor die dichtklapte.
En bij iedere stap die hem verder verwijderde van het centrum en het risico van helemaal ingesloten te worden, werd hij optimistischer. Zijn lichamelijke toestand was -door de rust en de verfrissing in de zaak van de barbier weer snel op peil gekomen. Hij voelde zich zo goed dat toen hij een lompe bandiet met toegeknepen ogen zag staren naar iedere stap die hij deed langs de laatste huizen van het dorp, dit de Saint uitdaagde zijn toevlucht te nemen tot zijn
oude brutaliteit. Hij liep regelrecht en vastberaden op de man toe, tot deze onzeker wat terugdeinsde voor het arrogante zelfvertrouwen van de man die op hem af kwam.
‘Ciao,’ zei de Saint neerbuigend, met een voortreffelijk Napels’ accent. ‘Hij komt binnen een paar minuten. Maar sta niet zo naar hem te gluren, want dan keert hij om en rent weg.’ ‘Wat moet ik dan doen?’ mompelde de man.
‘Doe alsof je met iets anders bezig bent. Als hij voorbij is, fluit dan Arrivederci, Roma, heel hard. Dan horen wij het en wachten hem op.’
Hij liep verder, vond het zelfs beneden zijn waardigheid om stil te staan om te luisteren of het bevel opgevolgd werd, ofschoon hij zijn nek voelde kriebelen.
Maar het lukte. Hij had een kordon doorbroken, en de manier waarop het gelukt was, bewees hoe hij was opgeknapt. Dit had hem moreel ook goed gedaan. Er zouden nog meer netten gespannen worden, maar zijn onuitputtelijke flair voor het onverwachte zou hem erdoor helpen. ‘
Nog een paar minuten en hij had de laatste huizen achter zich gelaten, en toen was hij door een bocht in de weg vanuit het dorp helemaal niet meer te zien. Ook niet door de wachter die nu de tegenovergestelde weg in de gaten zou houden.
Hij versnelde zijn stap tot een pas die op een afstand nog op een wandelpas zou lijken, daar dit minder de aandacht zou trekken dan een draf. Maar met zijn bedrieglijke lange stappen ging hij er zo vlug vandoor dat de meeste mensen zouden moeten hebben rennen om hem bij te houden. Tegelijkertijd onderzochten zijn ogen voortdurend en nauwgezet de kale rotsen aan iedere kant, op zijn hoede voor schildwachten die de weg vanuit de hoogte in de gaten zouden houden. De weg ging steeds bergaf, en daardoor kon hij deze halsbrekende stap volhouden ondanks de smorende hitte, en hij bleef deze stap volhouden zonder zich te sparen. Hij wist dat de kloof waardoor hij nu ging óf zijn redding óf zijn dood kon betekenen. Als hij de geitenhoeder op de top niet had ontmoet en daardoor in het laatste dorp was opgehouden, had hij meer keus gehad. Misschien had hij een nacht in de woeste bergen moeten doorbrengen en zou dan verder door de bergen gegaan zijn tot hij kon afdalen naar Cefalü. Die plaats had hij wel kunnen vinden vanaf een of andere piek, als hij tenminte was, waar hij geloofde te zijn, te oordelen naar de ligging van de Etna. Maar dat was nu onmogelijk, daar men hem gezien had. Tot nu toe had hij de leiding in de achtervolging, en was hij erin geslaagd scherper te denken, maar dat voordeel zou verloren gaan, zodra de berichten binnen zouden komen
en gerangschikt konden worden. Zijn enige hoop was nu de kust te bereiken voor hij geheel afgesloten zou zijn, en zich daar onder de mensen te begeven. Dit kon ook wel verraderlijk zijn, maar toch zou dit meer bescherming geven dan een of ander klein uitsteeksel in de grimmige hooglanden.
Ergens voor hem klonk een klaaglijk piepend geluid. Om dit te identificeren, moest hij zijn onbesuisde vaart wel wat verminderen. Het kwam regelmatig terug, maar het werd niet luider; als hij langzaam ging, scheen het zwakker te worden. Hij hervatte zijn pas met verdubbelde waakzaamheid, en het bij tussenpozen weerkerende gepiep werd langzamerhand duidelijker. Dit bewees dat het van iets op de weg moest komen dat hij aan het inhalen was. De voorzichtigheid gebood dat hij zich op een veilige afstand hield, maar zijn nieuwsgierigheid was even groot, en bovendien kon hij zich niet veroorloven voor een onbepaalde tijd opgehouden te worden door een onbekend beletsel. In plaats van langzamer te gaan, versnelde hij zijn pas weer tot hij het in het oog kreeg. Al gauw maakte de weg twee opeenvolgende hoefijzervormige bochten, waarna hij een vrij uitzicht had op het volgende vlakke stuk en een zijweg die met karresporen doorploegd was. Hij zag nu dat daar een carretta siciliana reed, de schilderachtige Siciliaanse muilkar die beroemd geworden is door vijftig miljoen ansichtkaarten. Het ritmische gepiep dat hij had gehoord, werd veroorzaakt door de slecht gesmeerde assen. Er lag geen lading op en - behalve de knikkebollende voerman was er niemand; een bacchantisch toneeltje van meisjes die dansten; met bloemenomhangen saters versierden de kanten, terwijl afbeeldingen van vruchten en bladeren op de velgen van de hoge wielen voortrolden in een laaiende schakering van primaire kleuren.
Zonder een ogenblik te aarzelen, verliet Simon de weg, ging door het ravijn dat ertussen lag en rende achter de voortrollende kar aan. Toen hij de kar ingehaald had, zag hij dat de voerman, een boer met grijze bakkebaarden, scheen te slapen, de teugels hingen slap in zijn ene hand en zijn hoed was over zijn ogen geschoven, maar hij lichtte zijn hoofd op en keek dreigend naar de Saint, toen die naast de kar bleef lopen.
‘Buon giorno,’ zei de Saint met de standaardgroet. Hij liep nu weer met een wandelpas, en geen spoor van kortademigheid verraadde dat hij zich zo had gehaast.
‘U zou niet over een goede dag praten, als u mijn vrouw de hele morgen had horen ratelen,’ zei de voerman knorrig. ‘Cattiva giornala,’ antwoordde de Saint als altijd even handig in zulke situaties.
‘Max ragione. Het is een kwade dag. Drink wat.’ De man haalde een vochtige fles te voorschijn uit een hoopje vodden tussen zijn voeten en bood Simon de fles aan. In tegenstelling met de fles van de geitenhoeder, bevatte deze fles een smakelijke drank, en was zelfs tamelijk koel door de natte lappen waartussen de fles gelegen had.
Simon nam met plezier nog een flinke slok en gaf de fles dan weer terug. De voerman gebruikte dit als een excuus om zelf ook een slok te nemen, en aan de manier waarop de fles heen en weer schokte, was duidelijk te zien dat dit vandaag niet voor de eerste keer was. De Saint kon niet onbeleefd zijn en toen de fles hem weer overhandigd werd, was hij wel verplicht nog een lekkere slok van de lichtzure wijn te nemen. De Saint liep met éen hand aan de kar verder, terwijl de geduldige energiebron flegmatisch voortsjokte. ‘Waar moet u naartoe?’ vroeg de voerman. ‘Naar Palermo,’ antwoordde Simon.
Hij dacht dat, wanneer deze bewering ooit Al Destamio ter ore zou komen, de kronkelige psychologie van de onruststoker automatisch zou aannemen dat de Saint juist de tegenovergestelde kant op wilde, naar Messina. Terwijl hij werkelijk hoopte terug te gaan naar Palermo. Er waren daar te veel losse en onafgewerkte draden, waarvan Gina hem wel de meeste hoofdbrekens kostte. Van ver weg achter in de vallei, haast nog niet te horen, klonk iets als het gezoem van een horzel, dat snel aanzwol tot een geluid als van een vliegtuig en dan overging in het geratel en gedreun van een dol geworden pneumatische boor. Hij had het nog maar te kort geleden gehoord - tenzij er twee motoren in deze omgeving waren met dezelfde hatelijke uitlaatpijpen.
De gezant kwam terug van het dorp. Onderweg had hij waarschijnlijk met de post in de buitenwijk…
‘Laten we elkaar wat gezelschap houden,’ zei de Saint, en met een lenige sprong zwaaide hij zich op de plaats naast de voerman. ‘Wie heeft u dit gevraagd?’ vroeg de laatste wrevelig. ‘Wat bent u van plan te doen?’
‘We rijden samen vlug naar de dichtstbijzijnde vinaio om nog wat van die lekkere drank te kopen die u gul met me gedeeld hebt. En hier is het geld voor het volgende rondje.’
Simon klapte het overgebleven kleingeld uit zijn zak op de houten bank. Hoe klein het bedrag ook was, het was toch voldoende om twee of drie liter wijn te kopen tegen de lage prijs in deze streek. De boer keek ernaar, hij kon zijn ogen nauwelijks open houden. Hij pakte het geld zonder verder protest aan. Hij liet Simon zelfs nog een slok uit de fles nemen, voor hij die weer opeiste. Simon liet
de fles los en luisterde naar het donderende geluid dat nu weergalmde tussen de muren van de vallei. ‘Drink op.’ zei hij aanmoedigend, ‘en laat mij maar sturen.’ Terwijl hij praatte, maakte hij zachtjes de teugels los uit de hand van de boer.
De ex-voerman draaide zich om en deed zijn mond open om zijn verontwaardiging lucht te geven. Maar dit werd begroet met zo’n engelachtige onschuldige glimlach dat hij niet meer wist waarom hij zich zo kwaad gemaakt had, en wijselijk besloot om nog maar een teug uit de fles te nemen. Toen hij zijn hoofd helemaal achterover hield om de laatste slok te nemen, schokte de kar over een goed van pas komend wagenspoor, en viel zijn hoed af. Simon ving de hoed op en zette die op zijn eigen hoofd, en trok die over zijn ogen. In hetzelfde ogenblik liet hij zijn schouders zakken tot de moedeloze houding van iemand die afgewerkt en ondervoed is, en de teugels hingen even lusteloos van zijn vingers als ze dat bij de vorige voerman gedaan hadden.
De tijd en de voorstelling waren goed berekend. De motorrijder die oorverdovend aan kwam snorren en voorbij zou razen, zou slechts een paar boeren zien, waarvan de jongste de teugels hield, de oudste zocht naar iets dat hij achter in de kar verloren scheen te hebben.
Toch trapte de motorrijder op zijn remmen en kwam tot stilstand in een opstuivende stofwolk, dwars over de weg voor hen. Te oordelen naar het feit dat hij hen niet met een wapen bedreigde, kon Simon nog hopen dat het alleen maar een routine-onderzoek was, om aan de voerman te vragen of ze het wild niet gezien hadden. Zijn ruwe vermomming zou doeltreffend kunnen zijn, ze werd nog verhoogd door zijn metgezel die men het kon aanzien dat hij van deze streek was en door de wagen waarin ze reden. ‘Alt,’ schreeuwde de motorrijder. ‘Ik moet u wat vragen.’ Niettegenstaande de hoge temperatuur droeg hij het korte zwarte leren jasje dat het protocol van zijn broederschap voorschrijft. In dat jasje moet hij al het aangename van een draagbaar Turks bad genoten hebben. Maar toen hij zijn stofbril wegschoof, besefte Simon dat hij hem al eens gezien had, ofschoon ze elkaar in de zaak van de barbier niet hadden gezien. Hij was een lid van de veiligheidswacht die zich slaperig schuilgehouden had bij de marmeren kolommen van het palazzo van Don Pasquale. De Saint was zich volkomen bewust van de kleine kans die hij had om dit te overleven. Hij gaf een rukje aan de teugels van de muilezel om zo dicht mogelijk bij de gangster te sturen - in geval… ‘Wat een manier is dat om met iemand te praten?’ gromde de eigenaar van de kar, terwijl hij onthutst naar de wegversperring keek. Maar, toen hij zich naar zijn reiziger omdraaide voor bevestiging, zag hij iets dat de meer ingewikkelde belediging uit zijn verwarde hoofd verdreef.
‘Je hebt mijn hoed gestolen, ladrone,’ krijste hij. Hij kwam overeind om het omstreden hoofddeksel terug te nemen, maar door zijn onzekere beweging en doordat de Saint instinctief achteruit week, lukte het hem alleen de hoed van het hoofd van de Saint te slaan. Hij viel bijna voor de voeten van de verbaasde scooterrijder, die naar de kant van de kar was gekomen voor een minder luidruchtige conversatie.
Toen schoot de rechterhand van de mafioso zijn jasje in om de ijzerwaren te grijpen, die hij van het begin af klaar had moeten hebben. Simon Templar was iets sneller. Hij gleed opzij en zwaaide zijn been aan de buitenkant van de wagen sneller dan de bandiet zijn revolver kon grijpen, en er was een duidelijk en voldoening gevend gekraak te horen, toen de neus van zijn schoen de gangster precies tegen de slaap raakte. De man boog dubbel, rolde kalm op de grond en lag met zijn gezicht naar beneden in het stof. Simon was al van de wagen afgesprongen om hem knock-out te slaan, maar er was geen verdere inspanning nodig. De scooter-jockey had alle belangstelling voor zijn zending verloren en het was niet waarschijnlijk dat hij die weer gauw zou terughebben. De Saint nam snel de op de grond liggende revolver in bezit, en stopte die in zijn shirt onder de broekrand van zijn pantalon, waar zijn riem de revolver op zijn plaats zou houden. Dan keek hij snel de andere zakken van de man na, en vond nog een stiletto en een dikke portefeuille. Hij keek op en zag dat zijn reisgenoot van de kar af geklommen was en met stijgende verbazing naar het toneel stond te kijken.
‘Wat betekent dit alles?’ smeekte de voerman verbijsterd. Simon zag zich voor het volgende probleem geplaatst. De oude man zou onvermijdelijk door de maffia lang en scherp verhoord worden. En hij zou waarschijnlijk een ongemakkelijk harde tijd hebben voor hij van medeplichtigheid aan de ontsnapping van de Saint vrijgesproken zou worden. Tenzij hij een bewijs had dat zelfs de harde mafioso zou overtuigen dat hij alleen maar een ongelukkig medeslachtoffer was op de steeds langer wordende lijst van gruweldaden van de Saint.
Er was een buitensporig aantal vijfduizend-lire biljetten in de portefeuille, behalve nog andere bedragen, en Simon haalde er vier uit en stopte ze weg onder een zak meloenen in de kar, terwijl de voerman hem aangaapte.
‘Als ik ze nu aan u geef, kunnen ze die vinden, als ze u ondervragen,’ zei hij. ‘Zeg er niets van tegen hen en laat ze daar tot u thuis bent. Als u ondervraagd wordt, dan moet u vertellen hoe ik op uw kar gesprongen ben en u gedwongen heb me daar te laten blijven. Het spijt me u zo onvriendelijk te moeten behandelen, maar het zal u minder pijn doen, dan wanneer de maffia u onder handen zou nemen, als ze u zouden verdenken mij geholpen te hebben.’ ‘Wat betekent dat gepraat over de maffia?’ mompelde de oude, een beetje heen en weer zwaaiend.
‘Kijk eens naar die vogels in de lucht,’ zei de Saint, hem steunend. En toen de man zijn kin oplichtte, gaf hij er een stomp onder, krachtig en volgens de regelen der kunst.
De voerman zakte zonder een kik te geven in elkaar, om vredig verder te slapen.
Voor de tweede keer was de scooter een verleiding voor Simon, alleen omdat deze zo’n snelheid zou kunnen ontwikkelen, en nu zou hij zich even tijd kunnen gunnen om achter de technische geheimen te komen. Maar de scooter maakte een geweldige herrie en hij verkeerde nog altijd in een situatie dat stilte hem meer van pas kwam dan snelheid.
Hij schoot een keer door de benzinetank heen om de scooter verdere deelname aan de jacht te beletten, en ging weer met grote stappen verder. Op de hitte probeerde hij niet te letten.
De bergweg kronkelde en keerde telkens weer een eindje terug, als een kwellend monster. Bij sommige bochten, als geen onbeklimbare rots dit onmogelijk maakte, maakte een oneffen voetpad de bocht voor voetgangers wat korter. De Saint nam al die paadjes zonder zijn stap te vertragen, ofschoon sommige wel met hellingen van vijfenveertig graden afliep en hij bij een valpartij lelijk gewond zou kunnen raken.
De hellingen waren oneffen, met stenen bezaaid, en alleen maar cactussen en doornige struiken groeiden er. Tweemaal koos hij zijn eigen weg door met grind bedekte beddingen van ravijnen die daar door bergstromen uitgehold moesten zijn, liever dan het wat minder gevaarlijke pad dat door andere voetgangers gelopen was. Hij was midden in een van deze beddingen toen hij het gierende geluid van een auto die met het gas op de plank reed, hoorde aankomen uit de vallei. En men hoefde geen helderziende te zijn om te voorspellen dat de wagen van een onschuldige toerist niet zo’n dolle haast zou hebben om het saaie cittadina op de top van die verlaten bergreeks te bereiken.
Er was geen enkele beschutting in die vlakke bedding, en alles wat de stenen brug ongeveer veertig meter verder overstak, moest hem
dadelijk opmerken. De brug zelf was de enige gelegenheid om zich te verbergen, maar dat betekende dat hij het tegen de naderbij-snellende auto zou moeten opnemen. Maar als hij de race verloor, zou dit rennen hem nog verdachter maken, Simon sprintte met grimmige vastberadenheid, de losse stenen schoten onder zijn voeten weg terwijl het schrille gegier van de auto met angstaanjagende snelheid dichterbij kwam. Hij dook in de schaduw van de enige boog van de brug een seconde voor de auto erover donderde en tegen de helling op joeg.
De Saint bleef een halve minuut staan om er zeker van te zijn dat de auto uit zicht was en om zijn longen wat tot rust te laten komen. Toen klom hij tegen de oever op naar de weg.
Hij had niet verwacht dat zo gauw zou blijken dat zijn beslissing
om de scooter niet te gebruiken, juist was geweest.
En daar, door een dal in de heuvels voor hem kon hij de blauwe
Middellandse Zee zien, een goede kilometer weg.
Het was nu nog de vraag of hij de kust zou kunnen bereiken, voor
de jagers terugkwamen en hem weer inhaalden.
6
De Saint ontmoet een oude vriendin en Marco Ponti brengt versterkingen op de been
Simon wist hoe ver het was tot waar hij de kar had achtergelaten, en hij kon uitrekenen hoe lang het ongeveer zou duren voor de tweede auto tot die plaats gekomen zou zijn. In gedachten zag hij, terwijl hij voortrende, de auto remmen, het onderzoek van de bewusteloze scooterrijder, het weer bijkomen en het ondervragen van de boer. Op die manier hield hij theoretisch rekening met de tijd die nodig zou zijn voor deze ontwikkelingen achter hem, zodat hij voortdurend zijn kansen om de kust te bereiken kon berekenen, voor de achtervolgers met hun auto omkeerden - dit zou ook heel wat tijd kosten op die smalle weg - om de jacht op hem voort te zetten. En met elke stap steeg zijn optimisme, terwijl de zee steeds dichterbij kwam.
Zelfs in zijn atletische bloeitijd zou hij deze spurt aan specialisten moeten hebben overgelaten, maar op dit heuvelafwaarts parcours en met de prikkel zijn leven te moeten redden, dacht hij dit te kunnen volhouden. Op de verkeersweg zouden er bussen zijn en vrachtwagens, en bovendien de spoorweg langs de kust. Aan alle pech komt eens een eind, al is het maar voor kort. In zijn geest berekende de Saint dat zijn vervolgers nu hoogstens aan het zoeken konden zijn naar een plek om hun lange wagen te keren. Maar de Saint had nu de hoofdweg bereikt, en het scheen dat zijn geluk nu werkelijk terugkwam. Nog geen honderd meter rechts van hem reed een volgeladen autobus op hem toe, met voorop de nieuwe krachtgevende naam Palermo.
Op dat ogenblik was er geen ander verkeer, en geen kwaadaardige personen met munitie in hun zak om hem de weg te versperren. De volgende stap naar de ontsnapping was slechts de hoofdweg oversteken, en vroeg géén andere inspanning dan de chauffeur te laten stoppen.
De remmen gierden en de bus kwam slingerend tot stilstand. Simon stapte in, het portier sloeg achter hem dicht, en het ging weer verder.
Maar toen hij zijn kaartje kocht, voelde hij dat zijn komst onder de passagiers wat deining veroorzaakte. Het was een lokaal-bus, en de passagiers schenen merendeels mensen uit de streek te zijn met hun produkten, kinderen en boodschappen. Misschien was dat wel de reden van hun belangstelling, de Saint was een vreemdeling en blijkbaar een ander type, en daar ze niets beters te doen hadden, bekeken ze hem en praatten ze over hem. Toch scheen er een onderstroom van spanning tegen deze gewone landelijke nieuwsgierigheid in te gaan. Hij moest wel merken dat de andere passagiers hem veel meer plaats gaven dan aan elkaar. Feitelijk kreeg hij duidelijk de indruk dat ze zover van hem af schoven als de volte maar toeliet.
Als hij de geuren van knoflook en eerlijk zweet die in de bus hingen, vermengd met talrijke minder duidelijk te onderscheiden geurtjes in aanmerking nam, was het toch wel wat pijnlijk te moeten nagaan wat voor buitengewone geur hij moest verspreiden. Misschien was hij overgevoelig, maar de gebeurtenissen van die dag en de afgelopen nacht zouden het zelfvertrouwen van iedereen ondermijnd hebben.
Hij probeerde zijn meest onschuldige en innemendste glimlach bij een van de vrouwen die het dichtst bij hem zaten. Ze staarde hem al een hele tijd zo intens aan, dat dit óf op erge bijziendheid óf op gedeeltelijke hypnose moest wijzen. Maar toen hij haar aankeek, sloeg ze haastig een kruis en kroop weg in de deinende mensenmassa met een blik van panische angst.
Hij had het zich niet verbeeld. Iemand had hem al herkend, en het werd van de een naar de ander gefluisterd.
Men kon het nu lezen aan de gespannen houding van hun lichamen, de strakke onbeweeglijkheid of de nerveuze beweeglijkheid, en de manier waarop ze naar hem keken en snel hun ogen weer afwendden als hij in hun richting keek. Het signalement van de Saint was blijkbaar door de hele streek verbreid, met beloningen voor degenen die hem vonden en strafmaatregelen voor hen die hem verborgen. En in elke groep mensen was er waarschijnlijk wel éen die het gehoord had.
In de bus waren blijkbaar geen maffia huurlingen, anders zouden ze wel in actie zijn gekomen, maar hij kon ook geen bondgenoten verwachten. Geen van deze mensen zou waarschijnlijk proberen hem aan te vallen, maar ze zouden hem ook niet helpen. Zelfs als ze niet met de maffia sympathiseerden, zouden ze toch precies doen wat de organisatie had bevolen. Ze waren al te lang geterroriseerd. De bus gromde protesterend tegen de hellingen op en rammelde roekeloos de hellingen af, gehoorzamend aan de verborgen zelfmoordneigingen van de normale Italiaanse chauffeur; en met elke kilometer werd de spanning groter, maar niet door de onveiligheid van de Siciliaanse openbare middelen van vervoer. Soms stopte de bus om nieuwe reizigers te laten instappen of om andere eruit te laten, en Simon had geen bovenzintuiglijke waarneming nodig om te weten dat zodra men een telefoon zou kunnen bereiken de lijnen zouden gonzen van berichten dat hij gesignaleerd was. En bij elke halte werden de zit-en staanplaatsen veranderd, totdat
er alleen nog mannen om hem heen stonden, niet op hun gemak, maar toch onverbiddelijk. Hij vroeg zich af hoe lang het nog zou duren voor een van hen zou willen proberen een medaille te verdienen. Zijn hand schoof naar de bult van de revolver onder zijn shirt. Als de spanning te dicht bij het kookpunt zou komen, moest hij voor Palermo uitstappen. Het zou in elk geval een verstandige voorzorgsmaatregel kunnen zijn. Hij had er geen idee van hoe lang het hele tochtje zou duren, maar het zou zeker lang genoeg zijn om bij het eindpunt een welkomstdelegatie neer te zetten. De moeilijkheid die opgelost moest worden, vereiste op stom geluk de onbekende tijd te gissen die hij nog in de bus kon blijven om zover mogelijk te komen, vóór per telefoon doorgegeven waarschuwingen een ontvangstcomité aan de volgende halte bij elkaar geroepen hadden, dat daar op hem stond te wachten.
Hij had zijn meeste aandacht besteed aan de andere passagiers, die dichter op elkaar gedrongen waren in hun verlangen om buiten zijn verontreinigende omgeving te blijven, maar hij had er toch ook voor gezorgd wat van zijn opmerkzaamheid te besteden aan de wereld buiten de bus, waar ze door reden. Hij lette niet speciaal op al de mooie punten die ze voorbijkwamen, maar hij lette op al de andere auto’s, waarvan de inzittenden ongewone aandacht zouden kunnen besteden aan de bus waarin hij reed. Een grote Amerikaanse wagen gaf met een loeiend claxongeluid te kennen te willen passeren, maar bleef daarna eenvoudig naast de bus rijden, terwijl donkerbruine gezichten nauwkeurig de bus onderzochten. Simon schoof verder naar de andere kant van de bank, waarbij hij probeerde geen enkele snelle verdachte beweging te maken. Hij boog zijn knieën en kromde zijn rug om wat kleiner te lijken. Hij probeerde steeds de hoofden van andere passagiers tussen de meerijdende auto en zichzelf te houden, zodat er een heel klein stukje van zijn gezicht vrijbleef om op de auto en de inzittenden te letten. Het plan was goed geweest, maar van de uitvoering kwam niet veel terecht. Toen zijn medereizigers ook de auto zagen die naast de bus bleef rijden, weken ze uiteen en achteruit, óf om op een farizeïsche manier zonder te wijzen hem aan te duiden, óf om buiten de vuurlinie te blijven, als er geschoten zou worden. Hoe dit ook mocht zijn, het resultaat was rampzalig. Door de bus liep nu een vrije ruimte, waar aan beide kanten de mensen op eikaars likdoorns trapten, maar ze lieten een open stuk tussen Simon en de ruiten. Zelfs de passagiers die zaten, konden plotseling niet meer blijven zitten, en gingen bij de samengepakte menigte staan. Simon had, of hij wou of niet, een even onbelemmerd uitzicht op de mannen in de auto als zij op hem.
Maar na de eerste blik was er nog slechts een gezicht waarvoor hij belangstelling had, het gezicht van de man voor in de auto, naast de chauffeur. Een dik rood ongeschoren gezicht dat zich tot een grijns vertrok, als van een triomferende krokodil, toen hij de Saint herkende.
Het gezicht van Al Destamio.
Simon had nu graag een hoed opgehad, zodat hij die had kunnen afnemen in een spottende groet. Op dat moment scheen het hem het enig mogelijke gebaar. In plaats daarvan moest hij tevreden zijn, zijn vervolger stralend toe te lachen en vriendelijk naar hem te wuiven. Zijn vriendelijke groet werd niet beantwoord. Destamio’s karikatuur van een glimlach werd vervangen door een wraakzuchtige snauw. De loop van een revolver verscheen in het open venster. Hij hield deze met beide handen vast om te mikken. De glimlach van de Saint verdween ook, toen hij zijn revolver van onder zijn shirt haalde en naar de grond dook om zich zoveel mogelijk te beschermen achter het staal van twijfelachtig gehalte van de carrosserie van de bus. Hij twijfelde er niet aan wie de overwinnaar zou zijn in een open vuurgevecht onder deze omstandigheden. Maar als de trawanten van Destamio mee zouden gaan doen, wat ze zeker zouden doen, zonder zich erom te bekommeren hoeveel toeschouwers er gedood of gewond zouden worden in het gevecht, zouden heel wat niet strijdenden monumenten worden van de gevaarlijke theorie van neutraliteit. En lafhartig als ze getoond hadden te zijn en misschien te veel consideratie niet waard, moest Simon toch denken aan de gevolgen voor hen en zichzelf van een raak schot op de chauffeur bij deze snelheid.
Het probleem werd voorlopig opgelost, toen Destamio plotseling verdween. Zijn verschrikt gezicht gleed achteruit met een komische abruptheid, en de auto gleed met hem mee, alsof een reusachtige haak in het plaveisel hem achteruit trok. Het duurde even, voor Simon besefte dat dit kwam omdat de chauffeur op de remmen had moeten gaan staan om een frontale botsing met het tegemoetkomende verkeer te vermijden. De auto was nauwelijks achter de bus of een enorme truck met twee aanhangwagens denderde in de te-genstelde richting voorbij, gevolgd door een lange rij claxonnerende auto’s die achter de truck moesten blijven.
De Saint wachtte niet langer. Zijn beschermengel probeerde blijkbaar zichzelf te overtreffen, maar er was geen enkele waarborg hoe lang deze buitensporige poging zou duren. Hij moest er zo snel mogelijk gebruik van maken - voordat een opening in de rij de maffiachauffeur gelegenheid gaf weer naast de bus te komen rijden. Door de grote voorruit zag hij de buitenwijken van een stad, en een
bord met een getand wiel schoot voorbij met de internationale uitnodiging om de rotaryclub te bezoeken, gevolgd door de naam Cefalü. Nu wist hij waar hij was, en dat was voldoende. Terwijl hij door de mensen heen drong naar de deur, boog een man die achter de chauffeur zat zich voorover en fluisterde iets in diens oor. De bus begon langzamer te rijden.
‘U hoeft hier niet te stoppen,’ zei de Saint duidelijk. ‘Niemand wil nu uitstappen.’
Hij stond toen in de rechterhoek, een schouder tegen de voorruit en de andere tegen de deur. De revolver in zijn hand was voor iedereen zichtbaar, maar de chauffeur genoot toch wel de voorkeur. ‘Ik moet hier stoppen,’ mompelde de man, zijn voet schuifelde tussen het gaspedaal en de rem heen en weer.
‘Deze halte is juist opgeheven,’ zei de Saint, en zijn voorvinger bewoog zich een klein eindje naar de trekker. ‘Rijd door.’ De bus rammelde verder, en de passagiers keken nors naar de Saint. Ze probeerden niet meer zijn blik te ontwijken. Ze verweten hem het gevaar waarin hij hen had gebracht, een gevaar heviger dan wanneer hij de drager van een besmettelijke ziekte zou zijn geweest, maar ze wisten niet wat ze er tegen konden doen. Simon bleef waakzaam en zijn revolver was de enige dreiging. Iedereen kreeg de waarschuwing, maar niemand ging er tegen in, de chauffeur staarde strak voor zich uit en greep het stuur alsof het een kronkelende slang was.
Achter de bus werd voortdurend geclaxonneerd, en het zweet parelde op het voorhoofd van de chauffeur. Door de bus heen, over de hoofden van de andere passagiers kon Simon af en toe de auto achter de bus zien. De chauffeur loerde op een kans om weer langs de bus te komen, maar door het steeds drukker wordende verkeer uit de stad was dit onmogelijk. En in de lengterichting konden de passagiers die nu in het achterste stuk van de bus samengedrongen waren geen opening maken, waardoor de Saint van achteren neergeschoten zou kunnen worden. Maar al deze gelukkige omstandigheden zouden er maar tijdelijk zijn: heel gauw zou een verkeerslicht of een verkeersagent of een ander toeval tussenbeide komen of de mafioso zou tot het uiterste gaan en de banden kapot schieten. Simon besloot dat het beter was het initiatief te houden. Hij bekeek de weg voor de bus nog eens goed, draaide zich om naar de reizigers met de revolver, als een waarschuwing dat ze niet moesten proberen van wat nu komen ging, misbruik te maken. ‘Zet uw voet op de rem,’ zei hij tegen de chauffeur, ‘maar trap er niet op vóór ik het zeg. Maar dan helemaal intrappen - dat betekent leven of dood, net wat u wilt.’
Hij had de paar honderd meter die nu kwamen nauwkeurig in zich opgenomen, en hij wachtte nu op het eerste demarcatiepunt dat hij uitgezocht had.
‘Houdt u stevig vast, amici,’ waarschuwde hij de reizigers. ‘We remmen heel scherp en ik wil niet dat u voorover valt - of op dit hard stuk metaal.’
Door een opening die even in de menigte ontstond, zag hij weer de auto die nog steeds achter de bus hing. En het uithangbord van de wijnhandel dat hij als punt had uitgezocht, was vlak voor de bus. Dit was het ogenblik. ‘Ora,’ gilde hij, en zette zich schrap.
De remmen kraakten en de bus kwam schokkend tot stilstand. De passagiers die stonden, struikelden en botsten tegen elkaar aan en vloekten, maar konden zich op de een of andere manier vasthouden aan verschillende steunpunten. Gelukkig stortten ze niet naar voren om hem onder een mensenlawine te bedelven. En vanachter kwam een krakend geluid van staal dat verbogen werd, met nog een lichte tweede schok. Dit was het beste wat hij had kunnen verwachten. De bus stond nauwelijks stil, toen hij over de chauffeur heen reikte en met een vlugge beweging het gas afsloot en het contactsleuteltje weg nam.
‘Iedereen die in de volgende twee minuten uitstapt, wordt neergeschoten,’ kondigde hij aan, en trok aan de hefboom die de deur naast hem opende.
Toen sprong hij eruit, en een blik naar achter bevestigde dat de maffia-auto nu heel stevig aan het achterstuk van de bus gesmeed was, die hij in te grote ijver had proberen te passeren. De portieren waren nog dicht, en de mannen erin, als ze niet ernstig waren gewond, waren blijkbaar bezig zichzelf van de grond op te rapen of waren nog niet van de schrik bekomen. Of de auto de jacht zou kunnen voortzetten was zo niet te zien, maar de bus blokkeerde alle verkeer naar de laan. De bus stond zo precies voor de ingang geparkeerd dat de Saint het niet had kunnen verbeteren, als hij zelf gereden had.
Hij had zijn revolver weer onder zijn shirt gestopt in de laatste seconde voor hij uit de bus stapte, zodat er niets was dat de aandacht trok. Alleen het feit dat hij energiek wegliep van de plaats van een interessant ongeluk in plaats van ernaar toe te gaan zoals ieder normaal mens doet, kon enige bevreemding wekken. Maar de mensen die hem passeerden, hadden blijkbaar te veel haast om zich van een plaats op de eerste rij in de steeds groeiende menigte te voorzien, om enige aandacht aan zijn vreemd gedrag te besteden. Hij liep met vlugge passen de laan af, tot aan een kruispunt met
een nog smallere weg, toste in zijn geest, en sloeg linksaf. Een eindje verder aan de rechterkant leegde een meisje met een vuil schort voor, een volle emmer afval in een paar overvolle vuilnisbakken. Ze ging weer naar binnen door de deur naast de vuilnisbakken, waardoor een bijna tastbare wolk smakelijke etensgeuren naar buiten kwam, voor de deur weer dichtging. De neusvleugels van de Saint trilden toen hij het huis bereikte: de reuk rechtvaardigde de beslissing dat dit de achterdeur van een restaurant moest zijn, dat aan de andere kant een voornamere ingang moest hebben. Zonder te aarzelen, opende hij de deur, en was in een bedrijvige keuken vol etensdampen. Zonder stil te staan, liep hij erdoorheen, met een zwierige zwaai en een vriendelijk ‘Ciao’ aan de lichtelijk verslagen kok, die uit een enorme pot ellenlange spaghetti aan het opvissen was, rechtdoor naar de deur waardoor hij een kelner had zien verdwijnen. Hij kwam regelrecht in het restaurant, waar andere kelners en klanten ongeïnteresseerd aannamen dat hij iets in de keuken had moeten doen en nauwelijks meer op hem letten, toen hij doelbewust, maar zonder ongepaste haast, doorliep naar de hoofdingang, en de straat op.
Nadat hij drie of vier straten zigzagsgewijze doorgelopen was, wist hij dat Al Destamio en zijn bende zijn spoor slechts door een toeval weer te pakken zouden kunnen krijgen. Maar dat betekende niet dat hij veilig was, in geen geval. Tenzij ze allen bij de botsing omgekomen waren, wat niet waarschijnlijk was, wist de maffia nu dat hij in Cefalü was, en al was de stad groot, het zou er niet minder levensgevaarlijk zijn dan in het kleine bergdorpje. Het enige middel was de stad zo snel mogelijk te verlaten. Hij lette op de namen van de zijstraten bij het volgende kruispunt, kocht toen een reisgids met een plattegrond van de stad bij een krantenkiosk vlakbij. Snel oriënteerde hij zich en ging op weg naar het station. Hij hoopte een trein te kunnen pakken voor de bende tijd had gehad zich te reorganiseren en op dezelfde gedachte zou komen.
Het station wemelde van een kleurrijk en internationaal mengelmoes van toeristen, behalve de normale drukte van de meer flegmatieke bevolking die voor hun dagelijks werk op reis was. Simon mengde zich tussen een groep luidruchtige Franse studenten die naar het perron liepen waar juist een trein was binnengelopen. Hij wist niet waar de trein heenging, maar dat was van minder belang. Het kon alleen maar Palermo of Messina zijn, en beide waren goed, als hij maar onopgemerkt in de trein kon stappen. Het scheen hem nog mee te lopen, de studenten waren bijna net als hij gekleed, en als het nodig was, kon hij ook voor een Fransman doorgaan. Voor
iedereen die niet te achterdochtig was, kon hij voor hun ‘fellow’ of gids doorgaan. Slechts een handvol mafioso kende hem werkelijk van gezicht en een beschrijving alleen met woorden zou nauwelijks voldoende zijn om hem uit deze groep te herkennen. En zijn kansen waren bemoedigend gunstig, tenzij het station bewaakt werd door een van Destamio’s herriemakers die hem van gezicht kenden. Hij had dit alles tot zijn eigen voldoening uitgemaakt, toen hij Lily bij de controle zag staan, op hetzelfde ogenblik dat zij hem zag.
In een onderdeel van een seconde tussen de ene stap en de volgende, liet hij alle mogelijkheden die in verband met haar aanwezigheid hier konden staan door zijn gedachten gaan, en overwoog wat hieruit kon volgen. Het toeval schakelde hij uit. Alles in haar houding en de plaats waar ze stond, duidden erop dat ze op iemand wachtte, en om te denken dat dat iemand anders kon zijn, ging te ver. Ofschoon de Saint automatisch alleen aan mannelijke misdadigheid gedacht had, was zij toch wel iemand uit de onmiddellijke omgeving van de Saint die hij voor dit baantje het minst geschikt achtte. Een zeer oppervlakkige berekening gaf aan dat ze onmogelijk hierheen gestuurd kon zijn, nadat hij de bus had verlaten. Ze kon alleen-maar deel uitmaken van het net dat over de hele streek verspreid lag, maar omdat zij hem positief zou herkennen, was ze op een van de meest strategische punten geplaatst. Simon Templar zette zijn andere voet neer met een kil gevoel van respect voor de moorddadige doeltreffendheid die de tegenstanders aan de dag gelegd hadden, maar hij wist precies hoe de stand was in het ogenblik dat nu kwam, en welke mogelijkheden hij had. Hij liep regelrecht op haar toe, alsof ze een afspraak hadden, met een glimlach die breder werd, toen hij dichterbij kwam. ‘Wel, wel, wel,’ mompelde hij, met opgewekte stem. Hoe grimmiger de omstandigheden, hoe vrolijker zijn stem werd. ‘Hoe lang is het geleden dat we elkaar ontmoetten? Het lijkt mij een eeuwigheid.’ Hij pakte stevig haar handen beet en keek innig in de grote ondoorschijnende zonnebril, versierd met plastic bloemen. Hij vroeg zich af hoe haar ogen eruit zouden zien, als hij die ooit te zien zou krijgen. Misschien had ze wel geen ogen. Maar de volle rode lippen waren alleen maar met lippenstift bedekt. Hij kuste ze voor de tweede keer, en ze smaakten nog naar warme verf. ‘Schreeuw niet, of probeer niet te doen alsof ik je beledig,’ zei hij, nog steeds met zijn tedere glimlach, ‘want, als het nodig mocht zijn,
zou ik je neus kunnen breken en je voortanden uitslaan, vóór er iemand zou kunnen komen om je te helpen. En het zou jammer zijn voor zo’n aardig gezichtje om als de spatborden van een oude auto in elkaar geslagen te worden.’
Hij hield haar handen nog vast, als er iets mocht gebeuren, maar de tegenstand die hij voelde, was maar zwak.
‘Waarom?’ vroeg ze, met een stem die korte woorden als orgeltonen
liet klinken, en met zeer weinig persoonlijke uitdrukking.
‘Je bedoelt dat je hier niet op me wachtte?’
‘Waarom zou ik?’
‘Omdat Al je gestuurd heeft.’
‘Waarom?’
Het was een perfecte verdediging - zoiets als de Maginot-linie. Hij lachte.
‘Vertel me niet dat je vergat hem de boodschap te vertellen die ik
je opdroeg. Je hebt hem die verteld, niet?’
‘Ja.’
‘Je weet hoe Al in die dingen is. Hij heeft daarna steeds geprobeerd het mij betaald te zetten. Heeft hij niet gezegd waarom hij wilde dat je mij zou aanwijzen?’ ‘Nee.’
‘Je hebt je versproken, Lily,’ zei de Saint kalm. ‘Je bent dus hier om mij aan de bende aan te wijzen, en niet alleen maar om eens te zien wie je in je nieuwe kleren aan de haak zou kunnen slaan.’ Uit achting voor de conventie van een gewone Italiaanse stad droeg ze een rok die de helft van haar prachtige benen verborg, en verder een sweater zonder mouwen, waarmee ze het Vaticaan niet zou zijn binnengekomen.
‘Waar zijn de jongens?’ vroeg hij nadrukkelijk. Hij legde er nog meer de nadruk op door zijn greep onzichtbaar, te verstevigen. Haar hoofd bewoog een beetje, alsof ze om zich heen keek, maar het was maar een indruk die door de sierlijke bloemendragende oogkleppen niet bevestigd kon worden. ‘Ik weet niet wat je bedoelt,’ zei ze.
Zonder haar los te laten, alsof het alleen maar een vrolijke walspas was, was hij rondgedraaid om hun plaatsen te verwisselen, zodat hij nu met zijn rug tegen de leuning stond; maar er was geen enkele aanwijzing van een mafioso die naderde of op een teken wachtte om dit te doen. En hij kwam steeds meer onder de indruk van het feit dat ze nog geen enkele poging had gedaan om hulp te roepen, wettige of onwettige hulp. Zijn bedreiging mocht haar in het begin wat verschrikt hebben - lang genoeg dat hij zijn strategische positie kon verbeteren en haar in de vuurlijn manoeuvreren - maar nu had ze
wel een tegenzet kunnen bedenken. Tenzij haar geest even arm was als haar conversatie.
Als er revolvers in de buurt waren, dan waren er toch maar weinig. Maar de gedachte won steeds meer veld dat er helemaal geen waren. Het station in Cefalü was een lukraak schot, een geringe kans, een soort van onwaarschijnlijke mogelijkheid, zodat dit dametje erheen was gestuurd om uit te kijken, alleen maar voor het geval, maar zonder haar zware dekking te geven. Ze zouden uitgemaakt hebben dat zij als hij door stom geluk daar zou opduiken, wel in staat zou zijn hem daar vast te houden, totdat… ‘We moeten hier niet samen gezien worden,’ zei ze. ‘Kunnen we ergens heengaan om te praten?’ ‘Waarom niet?’ vroeg hij.
Hij draaide haar om en pakte zo vlug haar andere hand dat ze onmogelijk van deze korte vrijheid gebruik had kunnen maken. Hij sloot nu de vingers van haar rechterhand in de zijne; met zijn arm om de hare heen, die hij dicht tegen zich aanhield, leidde hij haar kwiek naar de uitgang van het station. Ze liep zo stevig tegen hem aangedrukt alsof ze Siamese tweelingen waren. Maar ze liep zo gedwee mee als een marionet; en als er mannen van Destamio op een teken van haar stonden te wachten, dan schenen ze dit niet te zullen krijgen. Hij deed het portier van de eerste taxi op de standplaats open, en stapte na haar erin, zonder haar hand los te laten. ‘Ik denk dat je deze stad wel kent,’ zei hij. ‘Waar zouden we veilig heen kunnen gaan, zonder tegen Al of zijn kornuiten aan te lopen?’ ‘Hotel Baronale,’ zei ze dadelijk en Simon herhaalde dit tegen de chauffeur.
Blijkbaar was hotel Baronale een prima plaats om er niet heen te gaan, maar Simon wachtte tot ze de volgende hoek om waren, voor hij voorover leunde en een bankbiljet uit zijn gestolen rol de chauffeur over zijn schouder heen, toe stak.
‘Ik ben bang dat mijn vrouw me laat volgen,’ zei hij schor. ‘Probeer iedereen achter ons kwijt te raken. En in plaats van hotel Baronale, geloof ik dat het veiliger zou zijn, ons bij de kathedraal af te zetten, als u mij begrijpt.’
‘Of ik u begrijp,’ zei de chauffeur enthousiast. ‘Ik voel zoveel sympathie voor u dat ik me schaam uw geld aan te pakken.’ Maar hij slaagde er toch in zijn schaamte voldoende te overwinnen, om het geld te laten verdwijnen, alsof het door een stofzuiger was opgezogen. Maar hij deed ook een consciëntieuze poging om het te verdienen, met een misprijzende geringschatting voor de verwijten van een paar verleide mensen die meenden dat zelfs in Sicilië bepaalde verkeersregels waren die nageleefd moesten worden.
Toen Simon door de achterruit keek, werd hij er steeds meer van
overtuigd dat, zelfs als een stel bandieten Lily bij het station had
moeten helpen, wat met elke minuut onwaarschijnlijker werd, ze nu
toch op een ander spoor ronddwaalden.
‘Waar ben je bang voor?’ vroeg Lily onschuldig.
‘In hoofdzaak om vermoord te worden voor ik klaar ben,’ zei de
Saint. ‘Misschien dat ik er een beetje overdreven over doe, maar
daar het iets is dat je maar éen keer kunt doen, vind ik dat je het
goed moet doen. Ik ben er al jaren mee bezig, maar ik denk dat ik
nog wat oefening nodig heb.’
Zijn spot stuitte op haar af als een zandzak op een kussen. ‘Het kan alleen maar het lot zijn dat ons weer bij elkaar heeft gebracht,’ zei ze plechtig. ‘Ik had nooit gedacht dat het zou gebeuren. Ik had aan je gedacht, maar ik wist niet waar ik je moest vinden.’ Het was een lange speech voor haar doen, en hij keek haar waarderend aan.
‘Waarom had je aan mij gedacht?’ vroeg hij.
‘Ik heb Al verlaten. Toen ik bemerkte waar hij allemaal bij betrokken was, werd ik bang.’
‘Wist je dit dan niet toen je het met hem aanlegde?’ ‘Ik ben niet zo lang bij hem geweest. Ik ben danseres. Ik was op tournee. Ik ontmoette hem in een club in Napels, en hij bepraatte me de dansgroep te verlaten. Ik vond hem eerst wel aardig, en ik kon niet erg opschieten met de leider van onze groep. Al zorgde overal voor. Maar ik heb niet geweten, waarin ik terecht was gekomen.’
Nu ze zoveel zinnen achter elkaar sprak, moest ze wel verraden, hoe ze aan haar geheimzinnige accent was gekomen; en met verbazing stelde hij vast dat het het Londens accent van de kleine middenstand was, doorspekt met wat aanstellerige schooluitdrukkingen, en bij dat alles een zwak ondefinieerbaar buitenlandse intonatie, om er nog wat extra glans aan te geven.
‘Als je bij Al weggegaan bent, waarom ben je dan hier in Cefalü?’ ‘Ik was bang dat hij me te pakken zou krijgen, als ik zou proberen Italië te verlaten op een manier die hij kon verwachten. Weet je, ik heb wat geld weggenomen - ik moest wel. Ik heb het vliegtuig naar Palermo genomen en ik had gedacht het eerste het beste vliegtuig naar Londen te nemen, maar dat was al volgeboekt. Er gaat er elke dag maar éen. Ik durfde niet in Palermo te blijven, omdat Al daar vrienden heeft, dus wilde ik hier tot morgen wachten.’ De Saint wist niet of ze improviseerde of dat haar rol goed was ingescherpt, maar hij knikte met de plechtige ernst waar zo’n poging recht op had.
‘Het is een geluk dat ik tegen je opliep,’ zei hij. ‘Misschien gelukkiger dan je beseft. Deze mannen zijn gevaarlijk.’ De taxi ging bonzend om de laatste hoek en de chauffeur remde gierend voor de kathedraal. Simon gooide nog een biljet op zijn schoot, met een vrijgevigheid die men zich veroorloven kan met het geld van een ander, en trok Lily haastig uit de taxi en over het trottoir.
‘Waarom ga je hierheen?’ vroeg ze, trippelend om hem met haar hoge naaldhakjes bij te houden.
‘Omdat elke kathedraal meerdere uitgangen heeft. Als de taxichauffeur nieuwsgierig wordt, kan hij ze niet allemaal in de gaten houden; en als iemand hem soms vragen mocht stellen, zal hij niet weten waar we heengegaan zijn, nadat hij ons afgezet heeft.’ Binnen ging hij langzamer lopen, en hij merkte dat hij geen tegenstand meer had te overwinnen. Hij vermoedde dat nu ze voorlopig gescheiden was van die herriemakers die misschien in de buurt van het station - of van het hotel Baronale - op post stonden, ze moest voelen dat het voor haar van het hoogste belang was dichtbij hem te blijven, en niet te vluchten. Want als ze hem nu uit het oog verloor, zou ze in moeilijkheden komen te verkeren die zelfs pijnlijk waren om aan te denken. Hij voelde zich nu veilig genoeg om zijn reisgids te pakken en hij sloeg de pagina’s om zoals een bijziende toerist dat doet.
‘De pilaren,’ zei hij, in het boek lezend, ‘let vooral op de pilaren, omdat ze het mooiste zijn dat u in lange tijd te zien zult krijgen. En dan de kapitelen. Byzantijns, gossiemijne, vermengd met romaans, en ze staan allemaal even stevig om deze hoge gotische bogen te dragen. Zegt het jou iets?’
‘We kunnen hier niet blijven,’ zei Lily. ‘Als je moeilijkheden met Al hebt, moet je de stad uitgaan.’ ‘Wat stel jij dan voor?’
‘Als je bang bent om met de trein te gaan: er is ook nog een busstation.’
‘Ik ben met een bus hierheen gekomen,’ zei hij, ‘en er is iets gebeurd, waardoor ik denk dat ik voor de busmaatschappij passeggero non grato ben.’ ‘Wat dan?’
‘Ik moet om jou denken, Lily. Ik veronderstel dat je geboekt hebt
voor het vliegtuig van morgen?’
‘Ja.’
‘Dan mag je niet teruggaan naar Palermo. Al kan nu een onderzoek hebben laten instellen bij de luchthaven en je boeking te weten zijn gekomen. We kunnen hem dus voor de gek houden als we de
andere kant opgaan, naar Catania. We kunnen daar een vliegtuig
naar Malta nemen - dat is Brits grondgebied.’
‘Hoe moeten we daar komen?’
“Voel je er iets voor om te wandelen?’
Ze keek hem met zwijgende afkeer aan.
‘Misschien is het een beetje ver,’ gaf hij toe. ‘Maar als we proberen een auto te nemen, dan is dat iets waar de “goddelozen” ook direct aan zullen denken. Er moet iets anders zijn waar zij niet aan zouden denken - als ik het maar kon bedenken.’
Hij sloeg snel de pagina’s van de reisgids om, zoekend naar inspiratie ergens in de opsomming van de ouderwetse pracht en de moderne gerieflijkheden van de stad.
Te verdwijnen in een bevolking van nog geen twaalf duizend mensen was heel iets anders dan dit te doen in New York of zelfs in Napels. Maar er moest een oplossing zijn, die was er altijd. En plotseling had hij het.
‘Ik weet het,’ zei hij. ‘We gaan naar het strand om lekker af te koelen.’
Lily’s gezicht leek wel wat op dat van een vis op het droge. De Saint had een fataal talent deze uitdrukking te voorschijn te roepen, en het gaf hem altijd een boosaardige voldoening. Hij had niet de bedoeling haar nu al gerust te stellen, hij greep haar hand weer en leidde haar een gangpad af en naar buiten een door bomen overschaduwde kruisgang op. Van hier kwamen ze door een klein hek op wat volgens de kaart de Via Mandralisca moest zijn. Nu ging hij terug in de richting van de zee.
De verblufte, maar gedweeë Lily met zich mee slepend, ging hij het eerste kledingmagazijn waar ze voorbijkwamen in en kocht een shirt met horizontale blauwe en witte strepen en een paar goedkope sandalen. Hij verkleedde zich snel in het eerste het beste steegje dat hiervoor in aanmerking kwam, en wierp zijn oude vuile shirt en versleten schoenen in de dichtstbijzijnde afvalbak. Een eindje verder, bij een kiosk overvol met overbodige toeristenattributen kocht hij een zonnebril en een grote bonte rieten tas die hij Lily te dragen gaf.
Nog maar een klein eindje voor ze de blauwe Middellandse Zee konden zien, stopte hij voor de laatste keer bij een goed voorziene salumeria, waar een blijkbaar niet wantrouwende eigenaar verheugd grote pakken kaas, ham, worst, artisjokken en rijpe olijven inpakte, met een knapperig brood en een flacon pittige purperen Corvo. Dit werd alles in de enorme tas gestuwd waarmee hij bedachtzaam Lily bedacht had. ‘Waar is dat allemaal voor?’ vroeg ze klaaglijk.
‘Als er iemand van ons beiden honger krijgt. Het kan wel laat worden voor we een fatsoenlijk diner krijgen.’
Geen van de winkels waar hij iets gekocht had, scheen gewaarschuwd te zijn, of misschien hadden de mannen van Destamio het te druk gehad om de meer voor de hand liggende vertrekpunten af te grendelen, tot nu toe, om zich over het hele gebied te verspreiden. In elk geval bereikten ze het strand zonder dat de overgevoelige alarminstallatie van Simon Templar alarmerende seinen opving. Ze leken op elk willekeurig toeristenpaar onder de mensenmassa, dat lui achterover lag of stoeide, al naar hun leeftijd en temperament. Toen hij eenmaal onder de mensen was, probeerde hij door zijn shirt uit te trekken, nog meer op de echte toerist te lijken, en stopte shirt en sandalen in de bodemloze tas. Hij rolde zijn pantalon op tot de knieën. Zijn bronzen borst kwam overeen met de meest voorkomende tint van de andere vakantiegangers; en zelfs al waren zijn spieren veel meer ontwikkeld dan bij de gemiddelde man, ze waren toch niet opvallend anders dan die van een of andere strandheld, die aan gewichtheffen deed. Er was niets opvallends aan hem te zien of te beschrijven.
Het was wel wat moeilijker om Lily te vermommen, maar hij liet haar haar sweater oprollen zodat het bijna een bustehouder leek en haar rok losknopen zodat een groot stuk van haar been te zien was. Ze liep net als hij op blote voeten, haar schoenen bij de andere dingen in de tas. Ze had op zijn voorstel haar opvallende gebleekte haar al opgestoken onder een sjaal, toen hij een ander shirt . antrok. Zo liepen ze over het strand, ze zagen eruit als twee gewone vakantiegangers, hand in hand naar de rand van het water. Daar lagen een paar van de meest populaire pleziervaartuigen van de Middellandse Zee. Die gezellige vlotten die ervoor gemaakt zijn dat een paartje zij aan zij kan zitten en zich langzaam voortpeddelt, geholpen door de schepraderen, die tussen de pontons zitten. Ze kunnen echter veel sneller en met veel minder inspanning worden voortbewogen dan de gewone roeiboot, en zijn veel zeewaardiger en comfortabeler, zelfs nog bij tamelijk slecht weer; en inderdaad was hij hierheen gekomen, omdat hij in de reisgids de vermelding van deze kustattractie gelezen had.
De verhuurder kwam naar hen toe lopen, stralend van optimisme. ‘Che bellissimo giorno, signore. Een prachtige middag voor een tochtje in een moscone. Het is er nu de beste tijd van de dag voor.’ ‘Het is al wat laat,’ zei Simon twijfelachtig. Alle haast of te grote gretigheid zou de argwaan kunnen doen oplaaien als er een vonkje aanwezig zou zijn, en in elk geval zou hij het zich later nauwkeurig herinneren. ‘Er zal niet veel zon meer zijn.’
‘Het is pas midden in de middag,’ protesteerde de man, met zijn armen zwaaiend naar de hemel, alsof hij die ten getuige wilde roepen. ‘En als de zon onder is, wordt het lekker koel. Bovendien zal ik u een speciale prijs berekenen.’ ‘Hoeveel?’
De onvermijdelijke formaliteit van dingen en afdingen volgde nu, en eindelijk werden ze het eens over de prijs voor het verdere van de dag. Simon beiaalde vooruit.
‘Als we soms een beetje laat zijn,’ zei hij met een veelbetekenend knipoogje, ‘dan hoeft u niet op ons te wachten.’ De man grinnikte begrijpend. ‘Capito. Grazie. Ebuona sorte.’
Simon hielp Lily op haar plaats, en hielp de eigenaar de boot in het water te duwen, voor hij handig aan boord wipte en de helmstok pakte. Hij keerde de boot westwaarts en begon toen te peddelen, terwijl de schepraderen ook werkten.
Het kostte hem moeite om niet hardop te gaan lachen. Achter hem in de stad zou het wemelen van Destamio’s volgelingen. Hij zag in zijn gedachten een fantastisch beeld hoe ze van alle richtingen de stad binnenstroomden, tot er meer waren dan bewoners en toeristen bij elkaar. Het station zou nu wel onveilig door hen gemaakt zijn, en ook het busstation. Tenzij de auto van Destamio de bus harder had geraakt dan het geklonken had, zou hij nu elke afgelegen weg en elk voetpad onder bewaking kunnen hebben, en zelfs de kleine naven zou misschien niet over het hoofd gezien worden. Maar Simon durfde er zijn hoofd om te verwedden dat hij de enig mogelijke ontkoming gevonden had. Zo’n kruipend gedierte als de vroegere Dino Cartelli zou hier niet aan denken voor het te laat was. Het was een echte ‘Saint’-ontsnapping geworden, buitengewoon origineel - en met een som gelds waarvan hij in zijn stoutste dromen niet gedroomd zou hebben.
‘Ligt Catania niet de andere kant op?’ zei ze na een poosje. ‘Je bent heel knap,’ verzekerde hij haar ernstig. ‘Dit is de richting naar Palermo. De moscone koopman moet ons deze kant zien uitgaan. Alles moet erop wijzen dat we naar Palermo zijn gegaan. Alleen jij en ik weten waar we werkelijk zijn heengegaan.’ Toen ze ver genoeg van de kust af waren om met het blote oog niet meer herkend te worden, maar toch ook niet zo ver dat het zou lijken alsof ze een verre reis wilden ondernemen, hield hij een koers aan die parallel met de kust liep. Hij zocht de kustlijn af naar een speciaal topografisch punt dat geschikt zou zijn voor wat hij in zijn gedachten had. En hij had het al gauw gevonden: een kleine inham met een klein strandje, niet veel groter dan de lengte van een moscone, omgeven door metershoge steil oprijzende klippen en geflankeerd door massieve rotsen, zodat de inham bijna ontoegankelijk was, behalve uit zee. Hij lag minstens een paar kilomer verwijderd van het dichtstbijzijnde publieke strand.
Simon stuurde erheen. Hoe dichter hij erbij kwam, des te beter beviel de ligging hem. Hij peddelde tot de pontons zacht over het zand schuurden. Hij sprong eruit en hield Lily’s hand vast om haar te steunen toen ze over een ponton liep; ze stapte er voorzichtig af zodat haar voeten niet nat werden. Toen trok hij de boot hoger op het strand om er zeker van te zijn dat deze niet met de zacht kabbelende golfjes zou meedeinen. Hij laadde de volgeladen tas uit en ging er mee boven de waterlijn zitten. Lily staarde hem in stomme verbazing aan. ‘Je blijft hier toch niet?’
‘Alleen maar tot de zon onder is. Dan kunnen we weer terugvaren langs Cefalü en naar Catania doorgaan. We peddelen ver genoeg om buiten elk kordon te zijn dat Al hier uitgezet kan hebben, en gaan in het donker ergens aan wal.’ Hij klopte uitnodigend op het zand naast hem. ‘Waarom zouden we het ons ondertussen niet prettig maken? Het is hier mooi en er is schaduw, en we hebben alles wat er nodig is om niet van honger of dorst om te komen.’ Ze ging langzaam zitten, terwijl de Saint de fles wijn openmaakte, die hij onder in de tas had gepakt, beschermd tegen zon en warmte, en schonk wat in de kleine plastic bekertjes die de negoziante zo handig erbij had gedaan.
‘Ik denk dat we nu allebei in de puree zitten, Lily,’ zei de Saint. ‘Maar we zullen ons er wel doorheen slaan. Ik voel me enigszins verantwoordelijk voor de ruzie tussen jou en Al, maar ik zal proberen het goed te maken.’
Ze keek hem met een ondoorgrondelijke blik aan, het duurde lang voor ze de zaak goed overwogen had, hoewel er maar éen beslissing mogelijk was. Hij wachtte geduldig.
‘Al kan naar de duivel lopen,’ zei ze eindelijk. ‘Ik vind jou toch veel aardiger.’
Nadat de warme verf er met genoeg eten en wijn was afgewassen, was er aan haar lippen niets verkeerds meer.
Toen de korte schemering in duisternis was overgegaan, stond de Saint op en sloeg zijn pantalon af.
‘Aan alle goede dingen komt een eind,’ zei hij spijtig. ‘Het was heerlijk, maar we moeten opschieten.’
Het was zo koel geworden, dat hij blij was zijn shirt weer te kunnen aantrekken. Hij stond een eindje van haar af, terwijl zij de sjaal over haar haar weer in orde bracht. Hij nam ook zijn sandalen uit de tas en bracht die naar de moscone, waar hij ze op de bank tussen de twee zitplaatsen zette. Toen lichtte hij het voorste eind van de dichtstbijzijnde ponton op en schoof de boot over het zand tot hij weer dreef.
Lily kwam naar de rand van het water, met de tas. ‘Even wachten,’ zei hij vleiend.
Ze stond stil, terwijl hij aan boord klom en op de plaats van de stuurman ging zitten. Hij zette zijn voeten op de pedalen en maakte voorzichtig een draai achterwaarts, om er zeker van te zijn dat de boot door zijn gewicht weer niet in het zand zou vast raken. ‘Ik vind het vervelend dat ik dit moet doen, Lily,’ zei hij, ‘maar ik neem je niet verder mee. Als je het koud begint te krijgen, gooi dan wat zand over je heen, dat zal je warm houden. Er zullen morgenochtend genoeg boten voorbijvaren die je kunt aanroepen. Ik zou maar niet proberen vannacht over de rotsen te klauteren - daarvoor heb je geen goede schoenen aan, en in het donker zou je makkelijk een been kunnen breken.’ ‘Je bent gek,’ hijgde ze.
‘Dat hebben ze al eens meer gezegd,’ gaf hij toe. ‘En sommige mensen hebben gedacht dat ik de stomste verhalen zou geloven. Maar je ongelooflijke verhaal waarom je naar Cefalü kwam, was een beetje al te toevallig. Ik deed maar alsof ik je verhaaltje geloofde, omdat ik geen andere keus had. Maar ik bedank je toch nog eens, omdat je me nu uit een moeilijk parket gered hebt.’ Als hij nog bevestiging van zijn analyse nodig had, dan had hij die wel in de naam die ze hem toeriep, een naam die hier niet herhaald kan worden, uit achting voor de oudere lezers van dit verhaal. ‘Je bent een ondeugend meisje, Lily,’ zei hij verwijtend. ‘Je zag er geen been in om te proberen mij de maffia in handen te spelen, en je zou het in Catania evengoed gedaan hebben, en je omgedraaid hebben, als ze mij afmaakten. Als je voor Mata Hari wilt spelen, moet je het ook sportief opnemen als je je buit weer kwijtraakt.’ Tegen zonsondergang had hij haar zonnebril afgezet, en vastgesteld dat ze werkelijk ogen had - gesluierde grijze ogen, die toen heerlijk slaperig stonden. Hij kon ze nu in het donker niet meer onderscheiden; en hierdoor werd een hele groep schrijvers tot leugenaars gestempeld, want hij was zeker dat die ze beschreven zouden hebben: vonken en vlammen schoten eruit.
Ze bleef verder lopen, zich er nu niet om bekommerend dat het water tot over haar enkels kwam en dan nog hoger tot aan haar kuiten; en hij peddelde steeds voorzichtig achteruit om buiten haar bereik te blijven.
‘Het is een afschuwelijk eind om terug te zwemmen,’ waarschuwde hij haar, ‘tenzij je een zwemster bent van de klas die het Kanaal oversteken. En akelige dingen zijn hier ‘s nachts in het water, zoals glibberige alen met scherpe tanden. Eerlijk, dat is het niet waard. Ik weet zeker dat Al dat zal begrijpen.’
Ze bleef staan toen het water tot aan haar knieën kwam, en schreeuwde scheldwoorden met een overstelpende overvloed, een opzienbarende tegenstelling met haar gewone zwijgzaamheid. Hij peddelde met steeds grotere snelheid achteruit tot er zoveel afstand tussen hen was dat hij in staat was weer naar voren te komen om dan met een wijde bocht de inham te verlaten en de zee op te varen.
‘Bederf de herinnering niet, Lily,’ vroeg hij toen hij voorbijvoer. ‘Ik heb je toch bedankt, niet?’
Het was vergeefse moeite. Haar scheldwoorden volgden hem zover haar stem maar kon dragen, en hij verwonderde zich erover hoe zo’n aardig meisje aan zo’n woordenschat gekomen was. Hij oriënteerde zich naar de poolster tot het geschreeuw achter hem verflauwd was, en nam toen een kleine bocht naar links. Naar het westen. Naar Palermo. Niet naar Catania. Het was een bijzonder sluwe streek bij alles wat hij Lily had aangedaan, nadat ze zoveel moeite had gedaan voor de maffia, maar hij kon het zich niet veroorloven sentimenteel te zijn. Als ze gered was of zelfs bij een telefoon was gekomen, zou ze erop zweren dat de Saint op weg was naar Catania. En dat kon voor de eerste uren in Palermo heel wat uitmaken.
Zijn benen gingen regelmatig op en neer, met een snelheid die hij uren zou kunnen volhouden en die toch de moscone met zijn maximumsnelheid voortstuwde. Meer dan deze snelheid zou alleen maar het water achter de moscone in ziedende beroering hebben gebracht. Toch was deze hoogste snelheid niet onaanzienlijk, zover als hij het kon beoordelen naar zijn indruk van het zwarte water dat voorbijstroomde, voor een vaartuig dat niet gebouwd was om er snel mee te varen en afhankelijk was van spierkracht. Het zachte avondwindje was gaan liggen en de zee was doodstil. De richting bepalen gaf ook geen moeilijkheden, hij zorgde ervoor de poolster steeds achter zijn rechterschouder te hebben. De pinkelende lichtjes van kleine dorpjes langs de kust, en af en toe lichtstralen van autolampen op de verkeersweg, gaven de kustlijn aan.
En hij bleef ver genoeg uit de kust om veilig te zijn voor een toevallige ontdekking door autolampen die naar de zee gericht waren. Ten slotte, als hij meende ver genoeg te zijn, zou hij natuurlijk weer landwaarts moeten sturen. Hij had een trein voorbij horen denderen over de kustspoorbaan en meende dat hij de reusachtige koplampen had zien opflikkeren; hij kon alleen maar hopen dat de volgende niet te vlug zou volgen. Hij was bang om met een bus verder te reizen, daar de chauffeur nu wel het avontuur van die andere chauffeur gehoord kon hebben en alle passagiers scherp in de gaten zou houden, maar lang wachten op een station was ook gewaagd. Hij ging pas dichter langs de kust varen bij een donker stuk, waar hij de lichten van de volgende stad al kon zien. Hij liet de boot wat minder snel varen tot hij bij het schemerige sterrenlicht een stuk strand zag dat geschikt was om te landen. Hij trok de boot boven de vloedlijn, waar hij veilig zou liggen tot de verontwaardigde eigenaar hem als de zijne zou aanwijzen. Struikelend ging hij over wat rotsen en een steenachtig stuk grond naar een weg die naar de nauwelijks minder trieste buitenwijken van de stad voerde. Op het bord op het station, dat hij vond door eenvoudig zover landinwaarts te gaan tot hij bij de spoorlijn kwam, en deze toen volgde, las hij Campofelice di Roccella. De wachtkamer was leeg. Simon ging naar binnen, bestudeerde de dienstregeling aan de muur en kocht een kaartje naar Palermo. De volgende trein zou binnen tien minuten moeten aankomen. Precies op tijd liep de trein binnen en kwam sissend tot stilstand. Een handvol passagiers stapte uit en de trein ging weer rommelend verder. De aanleg van deze spoorlijn was een prestatie geweest - een prestatie waarvoor een zekere Benito Mussolini alle eer opeiste.
Er zaten alleen maar een paar slaperige contadini en wat kakelende zondoorbakken toeristen in de trein, en niemand van hen lette gedurende die treinreis van een uur op de Saint. Het uitstappen in Palermo was een spannend ogenblik. Hij verwachte wel geen mafiosa welkomstdelegatie, maar de straf voor te groot optimisme kon te ernstig zijn. Hij bleef daarom dicht bij de toeristen, zoals hij het ook bij de studenten in Cefalü had geprobeerd. Hij hoopte dat iemand die alleen maar op een beschrijving van hem moest afgaan, hem als een van het groepje zou voorbijgaan. Maar, terwijl hij goed om zich heen keek, zag hij niemand omhangen met het boosaardige uitzicht van Destamio’s aanhangers. Het geschreeuw van ‘houdt de dief’ was blijkbaar nog ver verwijderd - en hopelijk in een andere richting.
Buiten het station het hij zich door de heldere lichten in de drukker wordende stroom mensen leiden, om zoveel mogelijk in de anonieme
menigte op te gaan. Totdat die stroom hem bij een plekje bracht, waar hij wilde landen.
Het was een kleine, maar vrolijk verlichte trattoria, waar hij een halve liter wijn nam en geld wisselde om te kunnen telefoneren. Hij belde het nummer dat Marco Ponti hem gegeven had, en wist dat de kaarten nog gunstig voor hem lagen, toen de krachtige stem van de detective antwoordde, zelfs al klonk zijn stem gespannen en scherp.
‘Pronto. Con chi parlo?’
‘Een oude vriend,’ zei de Saint in het Italiaans, ‘die interessant nieuws heeft over nog oudere vrienden van je.’ Een telefooncel is een teken van beschaving dat in Sicilië nog niet veel aangetroffen wordt, en hij merkte goed de automatische belangstelling van de padrone en van een paar nietsdoende klanten in de buurt. Als hij maar éen woord Engels had gesproken, dan zou dat een verbazing hebben gewekt die fataal zou kunnen worden. ‘Saint,’ raspte het luid in de telefoon. ‘Wat is er met je gebeurd? Waar ben je? Ik was bang dat je dood was. Een onmogelijk grote Bugatti is verlaten in de omgeving gevonden en naar de politie-garage hier gesleept. Door een gelukkig toeval kwam ik de eigenaar op het spoor - en die vertelde me dat jij hem gehuurd had, en… Maar wacht even, wat zei je over vrienden van ons? Bedoel je…’
‘Ja. Die waar we allebei zo dol op zijn. Maar zeg me eerst even waar de auto nu is?’
‘De eigenaar is naar de questura gekomen met een extra stel sleutels en wilde de wagen meenemen, maar ik wilde de wagen niet vrijgeven vóór ik wist wat er met jou gebeurd was. Voor het geval dat de wagen nog eens naar sporen onderzocht moest worden, dus heb ik het beslag niet opgeheven.’
‘Goed. Ik wilde je vragen een taxi te nemen om naar me toe te komen, maar de Bugatti kan nuttiger zijn. Ik heb een heleboel nieuws over onze vrienden, en het zou te lang duren dat allemaal door de telefoon te vertellen. Dus waarom zou je de Bugatti niet vrijgeven en ermee hierheen komen rijden? Ik ben in een restaurant dat Da Gemma heet, ergens bij het station, misschien ken je het wel. Het water komt in mijn mond door de geuren van het eten, dus bestel ik iets, terwijl ik wacht. Maar schiet op, want ik denk dat we een drukke nacht tegemoet gaan.’
Het enige antwoord was een energieke klik aan de andere kant van de lijn. De Saint grinnikte, ging terug naar zijn tafeltje en zocht op het menu wat lekkers op. Er was al genoeg tijd verstreken na zijn picknick met Lily om weer voldoende trek te hebben; en al was het
naar noordelijke normen laat, naar de zuidelijke was dit gelukkig geen ongewone tijd voor een soupeetje.
Hij was juist bezig de laatste stukjes van een smakelijke lepre in salmi met een stukje brood van zijn bord te schrappen, toen hij het galmende geluid van een uitlaat buiten hoorde dat hij dadelijk herkende, en Ponti haastte zich door het gordijn van plastic reepjes dat voor de deur hing. Simon wuifde hem naar zijn plaats, waar al een schoon glas en een volle karaf wijn klaar stond. ‘Ik ben niet hierheen gekomen om dronken met je te worden,’ zei de detective, terwijl hij zich een glas inschonk en dat half leeg dronk. ‘Schiet op en vertel me wat er gebeurd is.’ ‘Men heeft onder andere geprobeerd mij de hersens in te slaan, ik ben ontvoerd, er is op mij geschoten en ik ben opgejaagd door een stelletje bandieten dat tegen jullie Kamer van Koophandel wel een grote wrok zal koesteren. Maar ik geloof dat het je zou gaan vervelen nu al mijn tegenslagen te horen. Wat je wel zal interesseren, is de plaats van een castello, waar je, als je vlug bent, een mooie verzameling van de leiders van de vereniging bijeen kunt vinden, met de voorzitter van de raad erbij. Die schijnt Pasquale te heten.’ Ofschoon ze zo zacht spraken dat men het aan het dichtstbijzijnde bezette tafeltje nauwelijks zou kunnen horen, leek het toch raadzaam bepaalde aanduidingen alleen indirect te geven. ‘Ik weet alles van die vergadering af,’ zei Ponti. ‘Alles, behalve de plaats. Waar is het?’
‘Ik zou je het adres niet kunnen geven, maar ik zou je er wel kunnen brengen.’ Simon vulde de glazen nog eens. ‘Maar je verbaast me - je schijnt een heleboel meer te weten van die vereniging dan de laatste keer dat we elkaar spraken.’
‘Ik zou er aanspraak op kunnen maken dat ik heel buitengewone geheime nasporingen verricht heb, maar daar ben ik te bescheiden voor. Ik heb het allemaal te danken aan een stukje van een van hun produkten dat in je auto achtergelaten was. Herinner je je nog dat er een vingerafdruk op het plastic stond? Ik heb die zelf gefotografeerd en vergeleken met die in de dossiers, toen de klerk aan het lunchen was. Het geluk was voor de verandering eens met me, en ik ontdekte dat het de afdrukken van een handelaar hier uit de buurt waren, hij heet Niccolo. Hij was al eens voor iets dergelijks aangeklaagd geweest, maar natuurlijk vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Ik haalde hem zelf naar het bureau en het lukte me hem zelf te ondervragen.’
‘Maar ik dacht dat deze mensen nooit iets loslieten. De omerta, en zo meer. Je hebt me zelf gezegd, dat ze dood zouden zijn voor ze door zouden slaan.’
‘Dat is ook de wet. Maar deze wordt wel eens gebroken, vooral door vrouwen. In 1955 klaagde een zekere Francesca Serio vier van deze zakenmensen aan, omdat zij voortdurend haar zoon alle zaken doen onmogelijk maakten. Ze kregen levenslang. In 1962 gaf een Rosa Riccobone, die haar man en drie zoons verloor door een vendetta van dezelfde vereniging, ons een lijst met meer dan negenentwintig mannen die belast waren met het controleren van het zakenleven in haar dorp. Deze vrouwen trotseerden de wraak uit liefde of uit smart. Bij Niccolo gebruikte ik een ander argument. Een ingeving.’
‘Erger dan de dood?’
‘Voor hem wel. En blijvender dan marteling.’ ‘Vertel op.’
‘Ik trok een oude man, die het gebouw aanveegt - een heel bijzondere oude man, maar hij is niet goed bij zijn hoofd - een witte jas aan en legde een hele rij slagersmessen klaar, en een van de maskers die we hebben voor traangas. Ik zei Niccolo dat we hem onder narcose zouden brengen, heel humaan, maar dat hij tenzij hij nog gauw zijn mond opendeed’ - Ponti leunde voorover en liet zijn stem nog zachter klinken - ‘als hij weer bij kennis zou zijn, zou hij merken dat hij gecastreerd was.’ Simon keek hem bewonderend aan.
‘Ik voelde dat je iets geniaals had, al bij onze eerste kennismaking,’ zei hij ernstig. ‘Dus Niccolo sloeg door.’
‘Het is blijkbaar in de hele organisatie bekend dat de gezondheidstoestand van Don Pasquale hem spoedig zal dwingen zich terug te trekken. En als de president-commissaris op het punt staat te verdwijnen, komen de andere commissarissen samen om naar de opvolging te dingen. En zö’n crisis in een organisatie is altijd wat ongedisciplineerd en geeft de tegenstander een kans. Alles wat ik nog nodig had, was de plaats van ontmoeting te kennen. Als je dat weet, kunnen we opschieten. Zullen we gaan?’
De rustige, beheerste stem van de detective vormde een contrast met de steeds groeiende spanning die op zijn ernstige oud-jonge gezicht te lezen stond. De Saint wilde zijn gezicht al spottend vertrekken, maar het bleef bij de poging.
‘Wat je maar wilt, Marco,’ stemde hij toe, en keek om naar een kelner voor de rekening.
Binnen een paar minuten waren ze buiten, waar het glanzende meesterstuk van Ettore aan de rand van het trottoir wachtte; maar toen Simon zich als vanzelfsprekend naar de bestuurdersplaats wilde begeven, slaagde Ponti er heel onopvallend in dit te verhinderen.
‘Je vindt het wel goed, hè? Dat is gemakkelijker, omdat ik de weg ken.’
‘Waar naar toe?’
‘Wat ik van Niccolo hoorde, was interessant genoeg voor me om een speciale boodschap naar Rome te sturen. Als gevolg van deze boodschap is er een uitgelezen groepje bersagtieri per vliegtuig naar Sicilië gekomen. Ik wilde wat betrouwbare hulp achter de hand hebben, wanneer ik de inlichtingen die ik nodig had om hen in te zetten, binnen had.’
‘Dan ben ik degene die de weg kent.’ ‘Niet naar de plaats waar de troepen zijn.’
Simon knikte en liep voor de auto om, om hem aan te slingeren. De auto startte zoals hij het altijd had gedaan, bij de eerste slingering, zo ogenblikkelijk dat elektrische starters onnodige prullen ernaast leken. De Saint ging naast de chauffeursplaats zitten. ‘Ben je van plan de politie er helemaal buiten te houden?’ vroeg hij, toen ze wegdenderden.
‘Ik ben de politie,’ zei Ponti. ‘Maar ik weet niet wie ik nog meer kan vertrouwen. Als ik zou proberen met hen te werken, zouden er maar vertragingen komen en verwarringen, en langzame acties. Tegen de tijd dat we bij het castello zouden zijn, zou het leeg zijn. Ik wist dit al voor ik naar Sicilië kwam, en toen heb ik in Rome schikkingen getroffen dat deze soldaten klaar zouden staan voor een “onverwachte manoeuvre” als ik ze nodig zou hebben.’ ‘En weet je of zij betrouwbaar zijn?’
‘Absoluut. Alleen hun commandant kent hun opdracht hier, maar zijn mannen zijn hem absoluut tiouw en ze zouden hem op ski’s naar de hel volgen, als hij hun dat beval. Zover als we kunnen nagaan, is de maffia niet in de troep doorgedrongen, dus zullen ze het een pretje vinden deze canaglie eens flink aan te pakken. Vertel me nu alles wat er gebeurd is.’
Ponti was aan het stuur geen slome duikelaar, en hij liet de reusachtige Bugatti er met zo’n gang vandoor gaan, dat veel reizigers verstolen naar de remmen zouden hebben gekeken en stille gebeden gepreveld zouden hebben, maar de Saint was fatalistisch of hij had stalen zenuwen, want hij vertelde zijn verhaal zonder te stotteren of de draad kwijt te raken. Het enige wat hij eruit liet, waren zekere persoonlijke details, waar Ponti wel niet om zou geven. ‘Dus,’ zo besloot hij, ‘ze zullen nog wel denken dat ze me in Cefalü
ingesloten hebben, en als ze het verhaal van Lily horen, dan denken ze toch dat ik op weg ben naar Catania. In elk geval is er geen reden waarom ze zouden moeten menen hun hoofdkwartier haastig te moeten ontruimen. Ze denken dat ik nog op de loop ben om te proberen mijn eigen leven te redden. En Al kan nooit vermoeden dat ik zo met jou in contact sta.’
‘Ik heb geprobeerd die gedachte ook niet te laten opkomen,’ zei Ponti. ‘Ik heb een verzoek tot opsporing van je uitgegeven. Daarin staat dat ik je persoonlijk moet ondervragen over een politieke samenzwering. Ik heb dat gedeeltelijk gedaan om te proberen een spoor van je te vinden, natuurlijk, en ook om er zeker van te zijn dat je als je gepakt werd niet door een stomme politieagent zou worden afgeranseld, die zou denken dat je een gewone misdadiger was. Ik ben te weten gekomen dat wanneer er politieke verwikkelingen worden genoemd, de politie geneigd is voorzichtig te werk te gaan.’ ‘Als ik aan sommige ruwe opmerkingen denk, die ik wel eens over de politie gemaakt heb,’ zei de Saint, ‘dan krijg ik door je attentheid een brok in mijn keel. En niemand zou je ervan verdenken dat je nog een heimelijk motief had.’
‘Ik heb maar éen motief, deze fannulloni te tonen dat ze niet sterker zijn dan de wet. En hier zijn de middelen om hun dit te tonen.’ Het verraderlijke bergpad waartegen ze het laatste stuk opgestormd waren, eindigde bij een opening in een prikkeldraadomheining. Een schildwacht met geweer en bajonet stond er op wacht. Een jonge officier kwam uit het halfdonker opdagen en salueerde toen Ponti zijn naam noemde.
‘II maggiore l’aspetta’ zei hij. ‘Laat uw auto maar daar.’ Er was geen andere verlichting dan de lamp boven de poort en hun eigen autolichten. En toen die waren uitgeschakeld, struikelden ze door modderige wagensporen tot de vage vorm van een hut voor hen opdoemde. Een deur ging open en een witte lichtstraal viel naar buiten; toen waren ze in het kale houten gebouw. ‘Ponti,’ zei een oudere officier met een losse veldtuniek aan, terwijl hij de detective een hand gaf, ‘het is fijn te weten dat we nu tot actie overgaan. Alles is klaar. Wanneer beginnen we?’ ‘Nu dadelijk. Dit is Signor Templar, hij weet de plaats waar we moeten zijn. Majoor Olivetti.’
De commandant keerde zich tot Simon en beantwoordde de kennismaking met een vermorzelende handdruk. Zijn kale kruin kwam nauwelijks tot de kin van de Saint, maar er was niets ‘kleins’ aan hem. Hij had een heel brede borst en armen als boomstammen. De rechterzijde van zijn gezicht was een netwerk van littekens die zich op zijn donkere huid scherp aftekenden, en een zwarte lap bedekte
het rechteroog. Als zijn andere oog niet zo vrolijk geschitterd had, zou hij er erg sinister hebben uitgezien.
‘Piacere. Ik heb van u gehoord, Signor Templar, en ik ben blij dat u met ons meewerkt. Ik heb hier kaarten van heel Sicilië, op de grootst mogelijke schaal. Kunt u me daarop wijzen waar we naar toe moeten?’
‘Dat geloof ik wel,’ zei de Saint en boog zich over de tafel. De luitenant die hen bij de poort had afgehaald, met nog een luitenant en een sergeant die al in de hut waren, voegden zich bij Olivetti en Ponti om de kaart. Ze keken met gespannen aandacht toe, terwijl Simon de weg aanwees vanaf de plaats langs de kust waar hij de bus naar Cefalü genomen had, terug door de droge rivierbedding naar het dorp. Vandaar omhoog over de bergkam naar de andere vallei en doordat hij zich verschillende demarcatiepunten kon herinneren, was hij in staat nauwkeurig de ligging van het arendsnest te bepalen.
‘Deze weg is niet bestraat,’ zei hij, terwijl hij met de nagel van zijn vinger langs een stuk vanaf het kasteel wees. ‘Op dit hoogste stuk ben ik niet geweest, maar hun auto kwam met volle vaart zonder moeilijkheden naar beneden. Van die andere weg die over de klip aangegeven staat, weet ik niets af.’,
Olivetti bestudeerde het terrein met beroepsnauwkeurigheid. ‘Op beide v/egen lopen we het risico dat ze misschien posten hebben uitgezet, om te waarschuwen als onze troep nadert. U hebt gezegd dat u die klip in het donker afdaalde. Zouden we op die manier mannen er tegenop kunnen sturen?’
‘Zelfs Alpentroepen zouden haken moeten hebben, en het gehamer zou te veel herrie maken. Ik ben die weg gekomen omdat er geen andere mogelijkheid was, en voor een groot deel moest ik me maar laten vallen en glijden en er het beste van hopen.’ ‘Ik zou mijn mannen zich van deze punten uit over het gebied kunnen laten verspreiden en ze te voet laten gaan, maar dan zou ik er niet zeker van zijn dat we voor zonsopgang het kasteel kunnen omsingelen.’
‘Ik weet dat ik geen behoorlijke reden kan opgeven, waarom die vergadering midden in de nacht in paniek zou raken en er vandoor gaan,’ zei Ponti, ‘maar ik moet wel zeggen dat elk uur dat we de val openlaten, me banger maakt dat we het nest leeg zullen vinden.’ ‘Mag ik een voorstel doen?’ vroeg de Saint.
‘Natuurlijk. U bent de enige van ons die deze streek bij licht gezien heeft.’
‘En ik geloof dat het een nachtmerrie zelfs voor stoottroepen zou zijn. Maar daar staat tegenover dat als je daar komt en merkt dat
de vogels gevlogen zijn, je je dwazer zou voelen dan ooit. Daarom geloof ik dat het meer op haast aankomt. Ik zou natuurlijk wel proberen al de telefoonlijnen in de buurt uit te schakelen - en mijn excuus aan de telefoondienst, daar anders maffia-aanhangers onder het personeel zeker zouden waarschuwen. Maar daarna zou ik er zo snel mogelijk op af gaan, en de herrie los laten barsten. Ik neem aan dat uw compagnie gemechaniseerd is, maggiore?’ ‘Si. We hebben wel geen tanks, maar wel trucks en transportauto’s.’ ‘Als u uw compagnie in twee eenheden verdeelt, en u zendt éen over deze weg en de andere langs deze weg naar boven, dan zouden ze op een afgesproken tijd op de top moeten zijn. Als de troepen eenmaal onderweg zijn, dan blokkeren ze zelf de enige wegen waarlangs de schurken kunnen ontsnappen, als ze nog boven zijn. Als ze echter merken dat ze zo zijn ingesloten, dan zouden die kerels wel kunnen beslissen liever te vechten dan zich over te geven. Bent u bereid het tot een schietpartij te laten komen?’ ‘Het zou mij welkom zijn,’ bulderde Olivetti en gaf met zijn vuist zo’n klap op de tafel, dat de schragen wankelden. ‘Als Ponti er de machtiging…’
‘Dat is waar ook,’ gaf Simon toe en draaide zich naar de detective. ‘Heb je de bevoegdheid zo’n aanval te ontketenen?’ Ponti lachte sluw.
‘Dat heb ik als je me niet bedriegt, en als je me niet in de steek laat. In dat geval zou ik je erger onder handen nemen dan ik Niccolo beloofde. Maar met jou als getuige kan ik ze van genoeg dingen beschuldigen - bedreiging, ontvoering, poging tot moord. Dan is er een zeer lange lijst aanklachten, waarvan men kan aannemen dat een groep personen van slechte reputatie er ook bij betrokken is. Maar het zou het mooist zijn als een van hen het eerst op ons zou schieten - dan hebben we geen excuses meer nodig.’ ‘Dan is het dus belist,’ zei Olivetti, enthousiast. ‘De tecnici gaan eerst, met zijn tweeën, op motoren. Dan het eerste en het tweede plotoni…’
Zijn officieren en de sergeant drongen samen om zijn aanwijzingen op de kaart te volgen, toen hij het plan nauwkeuriger ontwikkelde; en Ponti probeerde Simon’s aandacht te trekken en wenkte hem weg van de instructietafel.
‘Ik denk dat je wel naar je hotel zult willen teruggaan om wat te slapen, maar dat zou te gevaarlijk zijn. Ik zal je de sleutels van mijn appartement geven. De maffia zal je daar niet zoeken. Ik kom daar wel bij je als alles voorbij is. Je zult degenen die we te pakken krijgen, moeten identificeren, en een verklaring moeten afleggen om de aanklacht te ondersteunen. Het adres is…’
Simon schudde zijn hoofd al, voor hij Ponti in de rede viel. ‘Daar probeer je weer, Marco, me met je vriendelijkheid kapot te maken,’ mompelde hij. ‘Maar ik heb al te veel aktes van deze opera gezien om afgedankt te worden voor de grote finale. Ik ga mee en zal de militairen nog meer waardevolle adviezen geven, als dit nodig mocht zijn.’
‘Maar je bent een burger. Je hoeft jezelf niet bloot te stellen…’ ‘Dat moest een zeker iemand mij een paar dagen geleden gezegd hebben. Maar ik heb die persoonlijke problemen waar je iets van weet, en ik wil de kans hebben die uit de weg te ruimen voor een of andere ‘schietgrage’ bersagliere alle hoop ooit antwoord te krijgen, vernietigt. Als je mij dat kleine beetje genoegen weigert, zou ik zo woedend kunnen worden, dat ik een aanval zou kunnen krijgen van geheugenverlies, en absoluut niet in staat zou zijn een van je gevangenen te identificeren. Zulke dingen kunnen zulke hysterische personen als mij overkomen.’ Ponti trok zijn lippen strak samen.
‘Je chantage is schandelijk. Maar ik moet er wel voor buigen. Ik neem echter geen enkele verantwoordelijkheid voor je veiligheid, of voor welke moeilijkheden die je ook zou krijgen.’ ‘Dat deed je nooit, wel?’ zei de Saint onschuldig. De tafelconferentie was afgelopen, en de luitenants en de sergeant haastten zich naar buiten.
‘Binnen acht minuten zal de operatie aan de gang zijn,’ zei Olivetti. ‘Er was groot alarm, zodra je telefoneerde, Ponti - en sindsdien is er niet meer getelefoneerd.’
Met een brede glimlach stak hij zijn grote hand op en maakte een knippende beweging.
“Ik neem ook geen risico’s,’ zei hij, en keek naar de Saint. ‘Ik ben blij dat u met ons mee gaat. Het zal ons helpen als we iemand hebben die de indeling van dit castello een beetje kent.’ ‘Hij stond erop,’ zei Ponti wrang. ‘Hij is bang dat hij hysterisch zal worden, als hij alleen gelaten wordt. Hij heeft heel wat doorgemaakt, weet u.’
‘Nu mag jij proberen dat uit te leggen, Marco,’ grinnikte Simon en ging naar buiten.
Hij was de benzine en de olie in de Bugatti aan het controleren toen de verkenningspatrouille wegreed, het geknetter van hun Guzzi motoren scheurde door de stille nacht. Ze werden gevolgd door de vrachtauto’s die grommend tot leven kwamen.
Voldaan dat zijn gehuurde kolossus nog voldoende brandstof bevatte voor de kilometers die hij waarschijnlijk zou moeten afleggen, was hij juist bezig de motorkap te sluiten, toen een Fiat jeep in volle
vaart plotseling naast hem stopte. Majoor Olivetti zat aan het stuur. Achterin hielden een luitenant en een radio-telegrafist elkaar stoïcijns vast, ze waren zonder twijfel gewend aan het onstuimige rijden van hun commandant. Maar op de andere plaats voorin zat Ponti met zijn handen aan het dashboard geklemd, en met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht die erop wees dat hij de voorkeur zou hebben gegeven aan het voertuig dat hem naar het kamp had gebracht.
‘Volg mijn colonne,’ brulde Olivetti, ‘en stop als wij ook stoppen. Wilt u een revolver?’
Hij bood hem zijn eigen automatische revolver aan. ‘Dank u, het zou tegen de wet zijn als buitenlanders in dit land vuurwapens zouden bezitten. En in elk geval heb ik al een illegaal wapen van de maffia gekregen. Maar vertel dit niet aan uw poli-ziotti vrienden.’
Ponti deed zijn mond open, maar wat hij had willen zeggen, werd niet geuit, Simon hoorde het tenminste niet meer. Want op dat ogenblik schakelde de grinnikende majoor in, en de jeep verdween in de nacht met een sprong die de inzittenden door elkaar gooide. Een colonne vrachtwagens gromde erachter, terwijl Simon de Bugatti aanslingerde en keerde. Hij voegde zich in de colonne voor de laatste wagen.
Vreemd of natuurlijk, dat hangt af naar welke psychologische richting uw voorkeur uitgaat, maar hij vroeg zich niet af hoe Lily daar uitgekomen zou zijn, maar wel wat er met Gina gebeurd zou zijn. Gina met haar donkere onschuldige ogen, haar mooie lichaam, haar jonge gretigheid en onzekerheid, zij behoorde ook tot dat ingewikkelde huis van Destamio. Zij zou er door vernietigd kunnen worden - als het haar al niet vernietigd had…
7
Het vuurwerk brandt los en Cirano wordt geveld
Het ging maar langzaam. Olivetti liet blijkbaar zo langzaam rijden om de technici het halve uur tijd te geven dat hij hun toegestaan had. Dan zouden ze de motorstoottroepen ontmoeten op het juiste ogenblik dat vastgesteld was voor de aanval.
Ze zagen niets van de kust of de zee, daar de majoor wijselijk verkozen had alleen de binnenwegen te nemen die door de bergen gingen. Voor het grootste deel waren deze wegen slecht, en dikwijls waren ze verschrikkelijk. Soms, als ze afsloegen naar een onbestraat stuk om een stad te vermijden, dwarrelden wolken stof op en stoven verstikkend over de Bugatti. Simon stopte meer dan eens om het ergste stof te laten zakken, en haalde dan de colonne weer in. Hij hoefde niet bang te zijn de colonne uit het oog te verliezen, omdat er altijd nog een spoor van stof hing.
Deze langzame tocht duurde nu al tot na middernacht. Simon voelde dat het nu niet ver meer kon zijn naar het hoofdkwartier van de maffia. Ze reden door een donker dorp, dan een steil pad op dat in de rots scheen te zijri uitgehakt.
Plotseling scheen er vanuit zijn achteruitkijkspiegel licht in de ogen van de Saint. Een auto naderde en knipperde met zijn lichten als teken dat hij wilde passeren. De Saint ging hoffelijk wat meer rechts rijden. Maar op hetzelfde ogenblik had hij een prikkelend voorgevoel van gevaar.
Wat voor reden kon een gewone auto hebben om op deze tijd van de nacht op zo’n weg te zijn - en met zo’n wanhopige haast dat hij wilde proberen een militaire colonne op dit gevaarlijke bergpad te passeren? Alleen een boodschap van meer dan gewone, niets ontziende, noodzaak. Dit hoefde niet te betekenen dat de auto bestuurd werd door iemand die samenwerkte met de maffia. Maar nu de telefoonlijnen doorgesneden waren, zou iedereen die het hoofdkwartier van de maffia wilde waarschuwen voor de naderende colonne over de weg moeten gaan. Deze weg.
Deze redenering ging door Simon’s hoofd in het korte ogenblik dat de auto hem inhaalde, en zodra de auto voorbij was, glipte hij uit de colonne en knipte zijn grote lampen aan. Ze straalden als twee zoeklichten en hadden een grote open Alfa-Romeo ‘gevangen’, niet nieuw, maar blijkbaar nog wel in staat een grote snelheid te ontwikkelen. De chauffeur keek alleen maar naar de weg, maar de man naast hem keerde zich om, en beschermde zijn ogen tegen het felle licht met de neergeslagen rand van een zwarte hoed. Simon toeterde een hele serie waarschuwingen met zijn hoorn om de aandacht te trekken, en de officier in de jeep vooraan was niet
achterlijk. Hij wees de Alfa-Romeo terug toen die wilde passeren en hield een revolver in de hoogte om te laten zien dat het ernst was. Het antwoord van de Alfa-Romeo kwam onmiddellijk. De chauffeur ging nog sneller rijden, en zijn metgezel haalde een revolver te voorschijn en begon naar de jeep te vuren. De officier dook weg, en de Alfa-Romeo passeerde, maar moest op het smalle gedeelte tussen de vrachtauto’s en de steile helling van de vallei blijven. Ze hadden maar een klein kansje, maar het zag ernaar uit alsof het zou lukken. De vrachtwagens rolden kalm verder langs de rechterkant van het pad, terwijl de maffia-auto aan de linkerkant voorbij raasde, de wielen maar enkele centimeters van de rand. De truck ging de colonne uit en ging er achteraan. De inzittenden van beide auto’s wisselden schoten, maar niemand scheen succes te hebben.
Het einde kwam, verbijsterend onverwacht, toen een van de vrachtautochauffeurs voor in de colonne merkte wat er gebeurde. Hij moest het vuur van de geweren gezien of de schoten gehoord hebben boven het geronk van de motoren, en handelde met prijzenswaardige intelligentie en initiatief. Toen de Alfa-Romeo zijn vrachtauto wilde passeren, zwenkte hij uit de colonne en veranderde de ruimte tussen de zijkant van zijn wagen en de rand van het ravijn. De maffiachauffeur die door de vrachtauto vlak achter hem niet kon uitwijken, claxonneerde aan éen stuk door en deed een woeste poging om door te breken. De vrachtauto bleef onverstoorbaar doorrijden en kwam zelfs nog iets meer naar links. Eindelijk raakten de kanten van de twee auto’s elkaar, met dezelfde uitwerking als een tafeltennisballe-tje dat tegen een locomotief kaatst. De Alfa-Romeo werd eenvoudig van de weg geschoven en was verdwenen. Diep in het ravijn klonk een gekraak en was er een vuurgloed te zien. De colonne was het punt al gepasseerd voor de laatste geluiden uit het ravijn verklonken waren.
Dit was de enige gebeurtenis die de, alleen maar zinnebeeldige, rust van de tocht verstoorde. Nog een paar minuten en de weg hield op. De remlichten gloeiden op toen de colonne tot stilstand kwam. Majoor Olivetti reed de colonne langs en stopte naast Simon. ‘De technici zijn hier en hebben gerapporteerd dat al de telefoonlijnen, volgens bevel, vernield zijn,’ zei hij. ‘We zijn klaar om aan te pakken. Volgens de kaart is het huis nog maar een kilometer verder. De stoottroepen gaan eerst en ik volg, en het zou wel goed zijn, als u dicht bij me bleef. Ik moet absolute zekerheid hebben dat het het goede huis is, voor er een schot valt.’
Hij was al weer weg voor de Saint had kunnen antwoorden. Simon schoot met de Bugattr achter de Fiat-jeep aan en volgde die, tot een
motorrijder hun een teken gaf om te stoppen. Ze gingen het pad af
een boomgaard in, en de Saint parkeerde zijn auto zo dat hij makkelijk in elke richting zou kunnen wegrijden. Daarna gingen ze te voet verder door de boomgaard, tot de bomen dunner werden en er voor hen op een open plek een huis opdoemde, donker en stil. ‘Is dit het?’ vroeg majoor Olivetti.
‘Het kan wel,’ antwoordde Simon. ‘Ik kan het niet absoluut zeker zeggen, omdat ik het huis van deze kant nooit gezien heb. Het lijkt wel op de rechterkant. Klopt de ligging met de beschrijving die ik u gaf, op de rand van een klip?’
‘Helemaal. En de verkenningstroep heeft gemeld dat er geen ander huis in de omgeving is dat aan uw beschrijving beantwoordt. U kunt van hier het begin van een weg zien, die naar het dorp gaat, een grindweg, zoals u gezegd hebt. De andere colonne stopt daar, zodat ontsnapping langs die weg niet mogelijk is. We gaan tot de aanval over, zodra u er absoluut zeker van bent dat dit het juiste huis is.’
‘Zijn al uw mensen in stelling?’
‘Aan alle kanten. De mortieren en de machinegeweren staan klaar.’ ‘Zal ik aan de voordeur bellen?’ vroeg Simon en deed een paar passen de door de maan beschenen open ruimte op. ‘Wees geen dwaas - ga liggen. Ze kunnen u vanuit het huis zien.’ ‘Dat is ook de bedoeling,’ zei Simon. ‘De mensen binnen moeten uw auto’s gehoord hebben, en als ze geen zuiver geweten hebben, zullen ze tamelijk zenuwachtig op de uitkijk staan.’ Hij keek een paar seconden strak naar het gebouw en dook toen heel snel achter een dikke boom.
Ze hadden hem nu duidelijk moeten zien, en hij had heel nauwkeurig de tijd berekend waarop ze konden reageren. Uit het huis klonk het geratel van een machinegeweer, en de kogels vlogen rakelings voorbij, sommige drongen in de boom waarachter hij stond. ‘Dat zal wel voldoende zijn,’ merkte Simon onverstoorbaar op. ‘En nu ze zijn begonnen te schieten, hebt u het volste recht terug te schieten.’
Met of zonder de geruststelling van dit juridisch argument, beantwoordden sommigen van de verspreide soldaten het vuur al. Uit het huis schoten direct nog meer vuurstralen, daar de bewoners de uitdaging aannamen. Kogels zwiepten bladeren van de bomen en vlogen voorbij. Iemand richtte een zoeklicht op het gebouw, en voor het kapot geschoten werd, konden ze zien dat de zware luiken voor de ramen een eindje open stonden, als schietgaten. De meeste schenen gebruikt te worden.
‘Heel aardig,’ zei Olivetti, terwijl hij naast Simon en Ponti op de
grond dook. ‘Je vraagt me je te helpen een razzia tegen wat misdadigers te houden, maar je hebt me niet gezegd dat we een kleine slag zouden moeten leveren.’
‘Mi despiace, Commandante,’ zei Ponti. ‘Ik heb het me zo niet voorgesteld.’
‘Vindt u het erg? Dit is het beste wat er kon gebeuren. In de zomer kunnen ze niet skiën, en alles wat ze doen is achter de meisjes aanzitten en drinken. Ze zullen vannacht wel wat van die wijn uitzweten. Alles wat ik wil weten is in welke toestand u die mannen daarbinnen wilt hebben. Dood, dat is gemakkelijk. Er zal dan wel wat mortiervuur nodig zijn, en voor we de kamer binnengaan, zullen we er een paar handgranaten in gooien. Maar op die manier zullen er maar heel weinig gevangenen zijn!’
‘Sommigen zou ik wel graag levend hebben,’ zei Ponti. ‘Alleen de leiders. Wat de rest betreft, daaraan kunnen uw mannen laten zien wat ze kunnen. Dat zou de justitie ook veel onnodige uitgaven besparen. Maar de topfiguren die wil ik wel hebben, om hen te identificeren en ze voor het gerecht te brengen, om de aandacht van het hele land erop te vestigen. Als ze hier alleen maar gedood worden, dan worden ze als martelaars beschouwd. De lagere arbeiders nemen hun plaats in, en de hele organisatie staat spoedig weer op poten.’
Simon wilde hen erop wijzen dat Gina Destamio ook in het huis zou kunnen zijn, voor zover hij wist. Maar als ze er was, dan zou de mafiosi zelf haar wel zo goed mogelijk beschermen, al was het alleen maar om haar later als gijzelaar te gebruiken. En de mogelijkheid was te klein om hiervoor de aanval op te houden. ‘Dat is moeilijker, maar we kunnen het proberen,’ zei Olivetti. ‘Ik zal de voordeur laten opblazen en de vensters van de benedenverdieping, en we zullen het huis van drie kanten bestormen. We zullen wel wat doden en gewonden hebben, maar…’ Plotseling straalden er koplampen aan de meest verwijderde kant van het huis, en een auto raasde de weg op. Vlak erachter kwam er nog een. Het waren allebei grote wagens en blijkbaar goed bemand, want uit de raampjes staken verschillende geweren. ‘Richt op de bestuurders,’ brulde de majoor, met een stem die nog goed verstaanbaar was boven het geknetter van de geweren. ‘Dan hebben we de anderen levend.’
De voorste auto reed regelrecht op de legerauto af, die, zeer strategisch, dwars over de weg stond. Zonder vaart te verminderen vloog de auto ertegenaan, en vloog in brand. Mannen rolden eruit en struikelden weg voor het oplaaiende vuur. De tweede wagen remde heftig, maar vloog toch nog met kracht tegen de eerste auto op.
Toen was het duidelijk dat dit alles zo opgezet was. De eerste botsing had de legerwagen zover opzij geschoven dat er net genoeg ruimte was voor een auto tussen de bumper en de stenen muur, en de tweede auto wilde nu het brandende wrak door de opening schuiven.
Van alle kanten kwamen nu soldaten, al schietend, aanlopen. Het scheen onmogelijk dat de tweede auto nog kon rijden. Twee banden waren leeg, en de benzine stroomde uit de tank. Toch draaiden de achterwielen nog en pakten, en op de een of andere manier lukte het de wagen voort te krijgen. Met een vreselijk gekraak van metaal duwde hij de eerste auto door de opening, en maakte zo voor zichzelf de weg vrij.
‘Geef hier,’ brulde de majoor, en rukte een automatisch pistool uit handen van een soldaat.
Hij scheen nauwelijks te richten, maar het geweer blafte vijf keer en het glas van het raampje bij de chauffeur was versplinterd. De man viel voorover over het stuur, en de auto vloog een eindje de weg af en kwakte toen tegen een boom. Twee inzittenden tuimelden eruit en vluchtten de duisternis in.
‘Ik wil die beide bandieten hebben,’ schreeuwde Olivetti. ‘Maar niet dood, alleen gewond, ze kunnen in het gevangenishospitaal wel opknappen.’
‘Ik geloof niet dat in die auto’s een van de leiders zat,’ zei Simon, die naar hem toegekomen was. ‘Dit was een afleidingsmanoeuvre. We moeten oppassen dat ze niet nog eens proberen door te breken. Hoe juist zijn voorgevoel was geweest, bleek al gauw, toen een derde zwarte auto de poort uit stormde. Blijkbaar had deze aan dezelfde kant van het huis geparkeerd gestaan als de andere twee auto’s, op een binnenplaats, misschien wel achter bijgebouwen. De inzittenden hadden ongestraft in kunnen stappen in de verwarring van de eerste uitval. In het licht van de brandende wrakstukken herkende Simon de auto. Het was dezelfde auto die hem na zijn ontsnapping nagezet had. De auto had hem toen dadelijk doen denken aan de auto’s van de dranksmokkelaars in die herrieachtige tijd van het drankverbod, en deze gelijkenis bleek inderdaad heel groot te zijn. De voortrazende auto was een prachtig doel voor de soldaten, en een geconcentreerd vuur barstte erop los; maar de raampjes waren allemaal gesloten en het vuur werd niet beantwoord. ‘Hij is kogelvrij,’ huilde de majoor haast, in woede. ‘De banden - schiet op de banden.’
Maar zelfs hierop hadden de kogels geen uitwerking; de banden moesten van massief rubber zijn. Misschien niet bepaald geschikt voor een tochtje ‘als op vleugelen’, maar buitengewoon geschikt voor
een geval als dit. De auto reed zo snel mogelijk naar de opening tussen de muur en de in elkaar geschoven legertruck en de andere auto, en reed door de opening met alleen een gekraak van de spatborden. Een regen van kogels daalde op de hoge vierkante wagen neer, maar ze drongen er niet doorheen. Hij rolde verder de weg af. ‘Fenele Fusco, neem mijn jeep en ga dat ding achterna,’ schreeuwde de majoor, en van kwaadheid stond hij te dansen. ‘Houd hem met handgranaten tegen, als je kunt, en blijf over de radio met me in verbinding. En jullie - hoe lang moet ik nog wachten voor jullie dat rattenest opruimt?’
De goed getrainde mannen liepen gehoorzaam weg om hun taak te volbrengen. Een mortier, al geplaatst en gericht, schoot een granaat af tegen de voorzijde van het gebouw, en waar eens een venster was geweest, was nu een gapende leegde. De jeep bolderde al naar de weg, toen Simon Ponti te pakken kreeg, die op dat ogenblik niet scheen te weten bij welke eenheid hij zich het beste kon aansluiten.
‘Kom met mij mee,’ riep de Saint. ‘De soldaten zorgen wel voor het huis - maar ik verwed er wat om dat daar niemand meer is, in wie je belang stelt.’ Hij trok de verbijsterde detective mee, terwijl hij sprak. ‘De grote heren zijn in de auto die ontsnapt is, en de Bugatti heeft meer kans die in te halen dan een Fiat.’ De Bugatti gromde van genoegen toen hij weer begon te draaien, en zodra Ponti naast hem zat, sloeg Simon de portieren dicht. Hij startte als een bankrover die ontsnapt en ging er in de hoogste versnelling vandoor. Hij donderde voorbij de jeep van luitenant Fusco die nog in de derde versnelling reed. De Saint draaide zich om en wuifde plagend naar hem.
De ontsnapte limousine, ondanks al het gewicht van zijn pantserplaten, was moeilijker in te halen, maar na verscheidene minuten zag hij de wagen in het licht van zijn koplampen, toen hij een hoek omsloeg. Toen hij nog wat harder wilde gaan om de auto in te halen, zag hij plotseling iets, en hij zette zijn voet abrupt op de rem. Kleine vuurtongetjes spatten in hun richting en werden gevolgd door de knal van een schot. ‘Heel aardig,’ zei de Saint.
‘Een echte gangsteroorlog. Er is een schietgat juist onder het achterraam. Ik zag de loop van het geweer toen ze het eruit staken. Gelukkig is de weg te hobbelig, zodat ze niet veel kans hebben ons op deze afstand te raken. Maar als we dichterbij zouden komen, zou dat anders kunnen worden. Nu zullen we hen alleen maar op een veilige afstand in het oog moeten houden, terwijl jij een plan bedenkt om hen te laten stoppen.’
Ponti vloekte binnensmonds, maar toch kon Simon een paar schilderachtige verwensingen verstaan. Hij keek achterom naar de jeep, maar die hadden ze al ver achter zich gelaten en de afstand werd nog steeds vergroot.
‘We hebben toch minstens handgranaten nodig. In een van de haarspeldbochten zouden we er een voor hen neer kunnen gooien. Misschien kunnen we beter wat langzamer gaan rijden en op luitenant Fusco wachten.’
‘En dan misschien onze prooi nooit meer terugzien,’ antwoordde de Saint.
‘Heb je gezien dat we de meeste tijd met een snelheid van honderd vijftig kilometer hebben gereden? Met zo’n snelheid hoeven ze maar een paar minuten uit het gezicht te zijn en bij een wegkruising zouden we kruis of munt moeten gooien om te raden welke weg ze gegaan waren. Die auto mag eruit zien alsof hij in een museum hoort, maar dat doet deze ook, en je kunt zelf zien dat hij het nog aardig doet. We kunnen het ons eenvoudig niet veroorloven verder achter te blijvbn, we moeten alleen zorgen dat de kogels ons niet bereiken.’ Ponti antwoordde met een korte pikante uitdrukking, die de toestand beknopter samenvatte, dan wij het hier kunnen weergeven. ‘Ik ben het er helemaal mee eens,’ zei de Saint medelevend. ‘Maar er blijft ons toch niets anders over dan hen te volgen. Dus kun je beter op je gemak op deze luxueuzere bekleding gaan zitten tot je scherpe geest iets vindt dat opbouwender is.’
Een eenvoudige oplossing was er blijkbaar niet. Ze verkeerden in dezelfde hachelijke toestand als de man in het klassieke voorbeeld die een tijger aan de staart vast had. Er scheen geen mogelijkheid te zijn om hun positie te verbeteren, en als ze hen lieten gaan, zou dat zeker minder gevaarlijk zijn, maar deze gedachte kwam geen ogenblik in hen op.
‘Hun benzine zal toch wel eens op raken,’ zei Ponti, niet al te optimistisch gestemd, terwijl het achterlicht nog steeds voor hen op de weg te zien was.
‘En onze benzine ook. Als het bij hen het eerste op is, dan kunnen jij en ik hen omsingelen.’
Simon Templar was veel beter gestemd dan Ponti, misschien omdat hij in zijn leven al gewend was geraakt aan deze ‘houd-de-tijger’ toestand. Hij vond dat de nacht tot nu toe een daverend succes was geweest. De ‘goddelozen’ waren op de vlucht, en hij zat vlak achter hen aan. De volgende stap mocht nog een raadsel zijn, maar daar tot nu toe niets echt verkeerd was gegaan, kon men het ook zo
beschouwen dat alles goed ging. De stervende autocraat die hij had gezien, was nu waarschijnlijk al dood, zelfs als de natuur zijn loop niet had vervolgd, zou hij niet in de toestand verkeren om vervoerd te worden. En liever dan hem gevangen te laten nemen, zouden zijn volgelingen door het vervoer hem geholpen hebben de laatste stap in dit tranendal te doen. De mannen in de voortjagende auto voor hen konden alleen maar de meest energieke en vastberaden kandidaten zijn. En onder hen was zeker Al Destamio of Dino Cartelli - de man voor wie Simon hoofdzakelijk in deze zaak verwikkeld was geraakt.
Hij weigerde te geloven dat het lot hem op dit ogenblik in de steek zou laten…
De Saint glimlachte een beetje, en hij zong een deuntje, dat alleen maar hijzelf kon horen boven het gedreun van de motor. Zijwegen schoten voorbij, en nu en dan bedrieglijke kruisingen, maar de Saint bleef achter de limousine hangen. De auto kon de afstand niet vergroten of hen afschudden. De meeste tijd bleef hij, om er razend van te worden, juist buiten bereik van hun geweren, maar hij slaagde er steeds in de afstand te verkleinen, als dit noodzakelijk was of wanneer de auto die ze nazaten, door hun ruwe manier van rijden dit minder gevaarlijk maakte. Waar hij het bangst voor was, was een gelukkig schot op een band of de radiator van de Bugatti, maar gelukkig trof geen van de lukrake schoten van de vluchtelingen een van deze doelen. Het scheen niet bij de Saint op te komen, dat hijzelf ook door een schot geraakt zou kunnen worden, ofschoon een kogel de metalen rand van de voorruit trof en gierend terugketste.
Weer dook er een dorp op, langs een recht stuk weg van ongeveer een halve kilometer, wat in het licht van de koplampen goed te zien was. De wagen voor hen scheen de snelheid te verminderen in plaats van deze te verhogen, en Simon gaf ook minder gas en bleef zelfs verder achter.
‘Wat is er?’ zei Ponti woedend. ‘Dit is de kans om hem te passeren.’ ‘En ons te pakken krijgen achter de hoek van een huis?’ zei Simon. ‘Of een goed gemikt schot als we ze inhalen? Nee, dank je. Ik geloof dat ze er ons juist toe willen verleiden dat te doen.’ Maar nu scheen zijn intuïtie hem toch in de steek te hebben gelaten.
De auto voor hem remde plotseling, en sloeg een zijstraat in het midden van het dorp in. Deze straat stond loodrecht op de hoofdweg - als men de weg waarop ze nu reden zo’n hoogdravende naam mocht geven.
Simon reed de Bugatti ook naar de hoek, maar verminderde zijn
snelheid voor hij de hoek bereikte. Hij nam een wijde bocht, want het was een ideale plek voor een hinderlaag. De zijstraat was leeg, maar een honderd meter verder was er weer een bocht naar links, en Simon nam ook deze bocht met de uiterste voorzichtigheid. Weer was er geen hinderlaag, maar de zwarte limousine was nog geen vijftig meter van hen af en joeg nu weer met volle snelheid tegen een heuvel op. Dit was het begin van een bergweg die tussen de bergen door kronkelde. Simon kon de snelheid naar zijn eigen snelheid berekenen. Hij gaf nog meer gas, maar nu kon hij voor de eerste maal de afstand niet verminderen.
Toen, terwijl hij de Bugatti weer om een hoek liet razen en deze een paar meter begon in te lopen, schoot er plotseling een gedachte door zijn hoofd, en hij lachte hardop. Ponti staarde hem stomverbaasd aan. ‘Mag ik vragen wat er zo grappig is?’
‘De vreemde kuren van de Voorzienigheid, en het filosofische principe van de vergeefse inspanning,’ zei de Saint. ‘We pijnigen onze hersens om een manier te vinden om uit de impasse te komen, en we vergeten dat de “goddelozen” precies hetzelfde gedaan moeten hebben. Nu hebben ze een zet gedaan, en ik denk dat ik weet wat het was. We zullen die wagen inhalen om er zeker van te zijn.’ ‘Je bent gek. Juist nu je zoeven zei dat je ze niet wilde inhalen, omdat ze ons anders met kogels zouden doorzeven.’ ‘Maar nu geloof ik niet meer, dat ze dat zullen doen. Maar de enige manier om het zeker te weten is het proberen - zoals de actrice tegen de bisschop zei.’
‘Ik was een dwaas dat ik ooit iets met je te maken wilde hebben,’ zei Ponti. Hij pakte zijn revolver en maakte zich klaar om op het veld van eer te sterven.
Een minuut later gingen ze gierend door een bocht, maar een klein eindje achter de limousine, maar er vielen geen schoten en het schietgat bleef gesloten. Het volle licht van de koplampen van de Bugatti viel door het achterraam van de wagen voor hen op een recht stuk weg.
‘Ze zijn eruit,’ riep Ponti ongelovig uit. ‘De wagen is leeg, alleen de chauffeur zit er nog in. Tenzij ze op de grond gedoken zitten…’ Gebruik makend van het rechte stuk weg, gaf Simon vol gas, en de Bugatti vloog vooruit alsof een reuzenhand hem van achteren een duw had gegeven.
‘Nee, alleen de chauffeur zit erin,’ zei hij kalm, toen ze langs raasden. ‘En ik geloof dat hij de fatale vergissing begaat zijn raampje neer te draaien om op ons te kunnen schieten.’
Ponti was erop bedacht. Hij zat zijwaarts, zijn linkerhand om
zijn rechterelleboog om deze te steunen, en hij mikte heel nauwkeurig. Toen het kogelvrije raampje ver genoeg open was, terwijl de chauffeur zijn eigen revolver nog richtte, blafte Ponti’s revolver maar éen keer. Het hoofd van de chauffeur viel opzij en hij sloeg over het stuur. Simon remde vlug toen de limousine als wild over de weg tolde, omsloeg en toen over de kop sloeg, de helling af. Simon remde nog, toen hij een karrepad aan zijn rechterkant zag. Hij draaide erin, en zette de wagen nog iets achteruit om de weg die ze afgekomen waren te kunnen overzien. Hij stopte, en stapte uit. ‘Je kunt later het lijk wel laten ophalen,’ zei hij. ‘Maar schuif nu op en neem het stuur over. Je krijgt voor de tweede keer de gelegenheid deze wonderbaarlijke wagen te besturen.’ ‘Waarom?’ vroeg Ponti beteuterd.
‘Omdat twee het spelletje moeten spelen dat ze bedacht hebben. Heb je opgemerkt dat het eigenlijk te lang duurde voor ze die dubbele bocht in de weg genomen hebben, en hoe dicht we hem op de hielen zaten, zelfs nadat ik zoveel vaart verminderd had? Dat kwam omdat ze een ogenblik gestopt zijn toen ze uit zicht waren, en toen zijn de inzittenden uitgestapt. Ze rekenden erop dat de chauffeur ons wel tot een dwaze tocht door de bergen zou verleiden.’ Ponti had nu ingeschakeld en de Bugatti reed weer. ‘Dus houden ze zich waarschijnlijk nog in het dorp verborgen. We hoeven alleen maar het huis…’
‘Om neergeschoten te worden terwijl we daarmee bezig zijn. Ik heb een keer minstens vier personen in de auto gezien, en waar ter wereld ze ook heen zijn gegaan, het is beslist een nest van de mafiosi. Nee, je zult terug moeten gaan naar de jeep van Fusco, en door de radio om versterking vragen.
‘Daarom liet ik jou het stuur overnemen. Je moet het dorp doorrijden in de tweede versnelling, en een vreselijk lawaai maken, zodat ze je goed zullen horen en er niet aan zullen twijfelen dat je het dorp zonder te stoppen doorrijdt. En zodra je op de hoofdweg komt, moet je niet harder dan vijftien kilometer rijden. Want daar ga ik uit de wagen. Als ze proberen te ontsnappen, dan zal ik ze volgen of proberen tegen te houden.’
‘Het is een krankzinnig plan. Wat voor kans heb je alleen?’ ‘Hebben we een andere keus? Probeer logisch te denken, Marco mio. Zoek de zonnige kant op. Dat zal zijn als de “goddelozen” ons in handen vallen. En ik voel dat het mij vannacht zal meezitten.’ Heuvelafwaarts jagend, lagen de donkere wijken van het dorp verrassend snel voor hen, en de bocht in de zijstraat die de hoofdweg kruiste.
‘In de tweede versnelling,’ zei de Saint. ‘Maak zoveel mogelijk lawaai. Door het gegier van je banden en het knallen van de uitlaat en het knarsen van de versnelling moeten ze ervan overtuigd zijn dat je als een krankzinnige door het dorp jaagt, en het zal niet bij hen opkomen, dat we hun spelletje nadoen.’
‘Ik hoop,’ zei Ponti somber, ‘dat je de een of andere rijke fabrikant kent, die een baantje heeft voor een oneervol ontslagen politieambtenaar als er op deze tocht geen happy end volgt.’ Maar hij volgde de instructies op. Hij nam de bocht op twee wielen, debrayeerde om de motor nog eens extra te laten janken. Simon deed het portier aan zijn kant open en zette zich schrap. Hij zat klaar om het portier op het juiste ogenblik open te gooien als ze door de smalle straat reden. De kruising met de hoofdweg was nu vlakbij. Ponti liet de hoorn, ten overvloede, nog eens loeien. Van de slaperige muren weergalmde de echo. Simon kon alleen maar hopen dat dit ook een waarschuwing zou zijn voor een eventueel naderende auto op dè hoofdweg. Dan was er een gepiep van rubber en de Bugatti ging de hoek om.
Ponti ontkoppelde, zodra hij de wagen weer recht had, maar bleef gas geven, voor zoveel mogelijk herrie. En op dat ogenblik gooide Simon de deur open en sprong. Hij had de grond nog niet bereikt, toen Ponti inschakelde en het rode monster liet wegrazen. Het geluid van de sprong van de Saint werd overstemd door de nu wegstervende geluiden van de motor. Met vijf grote stappen was hij in de duisternis van een portiek verdwenen. De Bugatti verdween over de weg, het geluid was verklonken en de stilte daalde weer neer over het slapende dorp.
Hij was weer alleen, in een citadel van machtige vijanden. Vijf minuten bleef hij in de portiek staan, even onbeweeglijk en stil als de oude muren. Hij zag geen lampen branden, en hij hoorde geen geluid, en de vensters van de gebouwen aan de overkant, van waaruit men hem zou kunnen zien, bleven gesloten en donker. Een magere kat liep voorbij, bleef staan om hem peinzend aan te kijken, en ging dan haastig verder. Verder was er geen enkel teken van leven. Het was onmogelijk dat het luidruchtige voorbijrazen van de auto’s niemand had wakker gemaakt, maar óf de bewoners waren door ervaring zo wijs geworden zich nergens mee te bemoeien in deze door de maffia geterroriseerde bergstreek, óf ze waren te bezorgd om de laatste paar uren slaap te missen voor de inspanning van de volgende dag.
Op de verlichte wijzerplaat van zijn horloge, dat hij naar de binnenzijde van zijn pols gedraaid had, opdat de schijn ervan hem niet zou verraden aan een verborgen wachtpost, als die er was, zag hij dat het twintig minuten over drie was. Er was die nacht zo veel gebeurd dat het leek alsof de nacht al voorbij moest zijn. Toch vond Simon het prettig dat het nog minstens een uur donker zou blijven. Een uur dat hem nog verborgenheid beloofde, vóór de meest mati-neuzen van het dorp op zouden staan en ze hem in de grauwe morgenschemering zouden zien.
En dat uur kon lang genoeg zijn, maar ook veel te kort. Op het eerste gezicht moet het een onmogelijke taak lijken de schuilplaats van Al Destamio en zijn bondgenoten op te sporen tussen al die gesloten en stille huizen. Maar het was in geen geval een speurtocht zonder aanwijzingen. In de eerste plaats kon verreweg het grootste deel van het dorp, waar Simon de limousine steeds in het gezicht had gehad, uitgeschakeld worden. Ten tweede had zijn prooi deze plaats niet uitgezocht voor cultureel genot of de schilderachtige ligging, of zo maar in een opwelling; de ‘goddelozen’ moesten precies geweten hebben in welke schuilplaats ze zouden duiken, als ze uit de auto stapten, zonder erop te vertrouwen dat ze door stom geluk wel iets passends zouden vinden. Ook was dit niet zo maar een huis geweest van iemand die als sympathiserend met de maffia bekend stond, daar dat onvermijdelijk meegebracht zou hebben dat ze hem uit zijn slaap hadden moeten kloppen en wachten tot de deur openging. Het moest een plaats zijn waar ze dadelijk naar binnen hadden kunnen gaan, en daar de telefoonlijnen naar het kasteel allang doorgesneden waren, hadden ze van tevoren hun komst niet kunnen melden om te maken dat er iemand klaar stond om hen te ontvangen. Daarom moest het een huis zijn waarvan ze een sleutel hadden of waarvan ze wisten dat er altijd een deur openstond. Daarom was het heel waarschijnlijk het huis van een van hen. En om voor de woning van zo’n aanzienlijk lid van de maffia door te gaan, zou het veel deftiger moeten zijn dan de gemiddelde dorpswoning. Zodat weer een groot deel van de overblijvende theoretische mogelijkheden uitgeschakeld kon worden. Tevreden dat men hem niet opgemerkt had, Mep Simon Templar rustig de portiek uit en ging de zijstraat in, even geluidloos als een kat.
De schuilplaats was bijna zeker om de tweede bocht aan het eind van die rij huizen, daar de vluchtelingen daardoor meer tijd zouden gehad hebben om te verdwijnen voor de Bugatti weer in zicht zou zijn. En ergens binnen die vijftig meter strook die de limousine van hem verwijderd was geweest, toen hij die weer zag. De Saint ging
nog langzamer om de hoek. Hij bleef zo dicht mogelijk bij de huizen, omdat het daar het donkerst was, en hield de huizen aan beide kanten goed in de gaten. Hij spande zijn oren en ogen tot het uiterste in om elk geluid of lichtschijnsel op te vangen, wat een verdachte waakzaamheid binnen zou verraden.
De huizen stonden naast elkaar, maar de rooilijn liep niet gelijk. Sommigen hadden hun huizen verder naar achteren gebouwd. Simon sloop voorbij twee, drie, een klein winkeltje met de woonruimte erboven, dan een hoog smal gebouw, nergens enig teken van leven. Toen kwam er iets van maar twee meter hoog dat dichter bij de weg stond dan de andere huizen, en Simon begreep dat dit niet de voormuur was, maar alleen een muur die om de voortuin van een gebouw liep. Het gebouw zelf stond juist een heel stuk van de weg af.
En toen hij heel voorzichtig naar de hoek sloop, hoorde hij erachter een zacht geschuifel van voetstappen, zijn pols sloeg wat sneller bij de gedachte dat dit bijna zeker de plaats moest zijn waar Destamio & Co zich ophielden.
Hij drukte zich stijf tegen de zijmuur aan, zijn hoofd opzij, zodat hij met éen oog om de hoek kon gluren. Een zwarte gedaante deed een stap de voorpoort uit en bleef toen staan om de weg naar beide zijden af te spieden. Het plotseling sterker gloeien van een sigaret liet een wreed gezicht zien van een echte bandiet, en ook het vuurwapen dat hij onder zijn arm droeg.
Dat was het afdoende bewijs. Een groot huis, in een ommuurde tuin - en een bewapende wacht bij de poort. Een scepticus die dit nog geen voldoende bewijs vond, zou waarschijnlijk ook weigeren te geloven dat hij door een H-bom getroffen was, voor zijn as met een geigerteller was onderzocht.
Alles wat Simon nu nog te doen had, was zich even zacht terugtrekken als hij gekomen was, Ponti en de soldaten buiten de stad afwachten en hen naar deze plek brengen.
Maar zo’n betrekkelijk passieve rol lag de Saint niet zo goed. En het was zeker niet de juiste ontknoping van het drama dat nu al zover gevorderd was. Bovendien had hij zich voor de maffia al te veel inspanning getroost om nu kalm aan anderen de eindafrekening over te laten. Majoor Olivetti en zijn bersaglieri waren prima geweest voor de aanval op het kasteel, het gedreun van de mortiergranaten en het geflikker van lichtkogels hadden er een opwindende gebeurtenis van gemaakt. Maar Simon meende dat er iets anders nodig was voor zijn persoonlijke afrekening met Al Destamio. Hij wachtte onbeweeglijk, met oneindig geduld, tot eindelijk die vervelende schildwacht zich omkeerde en de tuin weer inging.
Met vloeiende bewegingen als van een sluipende tijger, volgde de Saint hem en sprong.
De eerste aanduiding van onraad merkte de schildwacht pas, toen er al een arm om zijn schouder lag en de zwaaiende vuist op zijn keel neerkwam. Volkomen verdoofd kon hij geen kik meer geven, en de tweede klap in zijn nek die hem genadig buiten bewustzijn sloeg, merkte hij zelfs niet meer.
De Saint pakte het geweer voor het de grond geraakt had, met zijn andere hand pakte hij de kleren van de man en liet hem zachtjes op de grond glijden. Dan tilde hij het slappe lichaam van de grond en droeg het naar een groepje struiken, waar hij het onder rolde. Van de poort liep een pad recht naar de deuren van de garage. Deze was klaarblijkelijk gemaakt van de benedenverdieping van een gebouw dat gebouwd was in de tijd, toen men nog geen auto’s kende. Een betegeld pad ging vandaar naar drie treetjes die naar de voordeur voerden. Simon ging op de punten van zijn tenen naar die treetjes, en toen hij ertegen duwde, ging de deur open - dit had hij wel verwacht, want de ‘goddelozen’ zouden toch wel niet zo bang zijn, dat ze de deur achter hun schildwacht op slot deden. De hal binnen was donker, maar er viel licht door een spleet onder een deur achterin de hal, en hij hoorde een dof gemompel van mannenstemmen. Met het geweer in de hand, ging de Saint voetje voor voetje op het licht af. Hij was uiterst voorzichtig om niet over een of ander onzichtbaar voorwerp te struikelen, wat catastrofale gevolgen zou hebben.
De stemmen klonken duidelijk genoeg door de deur, dat hij de hese stem van Destamio kon herkennen; maar de conversatie werd grotendeels in het Siciliaanse dialect gevoerd, zodat het voor hem bijna onmogelijk was het gesprek te volgen. Af en toe verviel er iemand in gewoon Italiaans, maar dat maakte het eer erger dan beter, daar de antwoorden even onbegrijpelijk waren als de rest. Men scheen het er niet over eens te zijn of ze daar zouden blijven of samen verdwijnen in een auto die beschikbaar bleek te zijn, of ieder apart. Het scheen ervan af te hangen, of ze moesten aannemen dat het voorlopig met de maffia gedaan was, of dat er alleen maar sprake was van uitstel. Men scheen niet tot overeenstemming te kunnen komen en Destamio’s stem werd steeds luider en heftiger, hij scheen de felste tegenstander te zijn. Maar een niet minder krachtige, ofschoon rustiger stem onderbrak het gesprek met een voorstel dat de algemene goedkeuring scheen te hebben. Het algemeen gemompel van bijval ging op in een geschuifel van stoelen en voeten, de geluiden van mannen die van de raadstafel opstaan en zich klaar maken om de afgesloten ruimte te ontvluchten.
En dit was juist datgene, wat Simon Templar beloofd had te zullen verhinderen.
Hij had geen tijd om een plan te bedenken, maar hij had wel het grote voordeel dat hij het initiatief kon nemen. Hij kon hen uit hun evenwicht brengen en hen dwingen te moeten reageren, terwijl hij de indruk kon wekken dat hij handelde precies volgens zijn plan. Voor iemand anders het kon doen, gooide hij de deur open en stond rechtop in de deuropening, het geweer schietklaar op heuphoogte. ‘Zoekt u naar mij?’ vroeg hij vriendelijk.
Door de schrik stonden ze als versteend in vreemde houdingen, net alsof een film-camera bij een opname plotseling stopt, een lachwekkend gezicht van opengesperde monden en uitpuilende ogen. De verschijning, op de drempel van hun geheime schuilplaats, van de man naar wie ze al een dag en twee nachten gezocht hadden om op de een of andere manier met hem af te rekenen, die verantwoordelijk moest zijn voor hun laatste verwarde vlucht voor de gewapende macht van de justitie en van wie ze met recht hadden aangenomen dat ze hem tenminste voorlopig kwijt zouden zijn, zou hen zelfs zonder de dreiging van zijn wapen tot onbeweeglijkheid gebracht hebben.
Ze waren met hun vieren: het dichtst bij de Saint stond een gedrongen man met een varkensachtig gezicht met een litteken, en een grotere met dikke lippen die hem op het doodshoofd van een neger deed lijken. Beiden had Simon aan het bed van Don Pasquale gezien, en achter hen stonden Al Destamio en de man die Cirano heette met de toepasselijke neus. Ze hadden om een ronde eettafel gezeten, waarop glazen en een fles grappa stonden, onder een enkel lampje met een groot koperen scherm erover. Sigarette-en sigare-as en peukjes lagen op een goudgerand bord, dat als asbak was gebruikt.
Destamio was de eerste die zich herstelde.
‘Het is bluf.’ knarste hij. ‘Hij heeft maar twee schoten op dat ding. Hij durft het niet te gebruiken omdat hij weet dat, zelfs als hij twee van ons neerschiet, de andere twee hem zullen neerschieten.’ Hij zei dit in goed Italiaans, zodat de Saint het kon verstaan. Simon glimlachte.
‘Welke twee van u willen dan de helden zijn, en zich voor de andere twee opofferen?’
Er was bepaald geen gedrang van vrijwilligers.
‘Dan een beetje achteruit,’ beval de Saint, zwaaiend met het geweer. ‘U komt hier niet uit.’
De man met het litteken en die met het doodshoofd gingen gewillig achteruit; maar Destamio bleef achter de laatste. De omvang van
deze man was toch niet voldoende om de beweging van Destamio’s elleboog te verbergen, toen zijn rechterhand naar zijn zij ging. Simon’s waakzame ogen zagen de beweging en zijn stem sneed als een zwaard door de rokerige lucht.
‘Houd hem tegen, Cirano. Of u zult nooit te weten komen hoe dit afloopt.’
‘Dat zou ik toch wel willen,’ zei Cirano, en zijn mond verwijdde zich tot een brede grijns, waardoor er aan iedere kant van zijn majestueuze neus kraaiepoten verschenen.
Hij deed meer dan praten; hij pakte Destamio’s rechterpols en belette zo de heimelijke greep naar zijn heup. Een ogenblik worstelden ze vóór Destamio besefte dat zelfs de geringste strijd zijn positie zou kunnen schaden, en haat kwam ervoor in de plaats als een bijna tastbare schakel.
‘Je zou naar iedereen luisteren die tegen mij was, non è vero?’ snauwde Destamio. ‘Zelfs naar deze…’
‘Een goed leider luistert naar alles voor hij een beslissing neemt, Alessandro,’ zei Cirano. ‘Je kunt jezelf het eerst offeren als hij gesproken heeft, als je wilt, maar het kan geen kwaad om te horen wat hij te zeggen heeft. Je hebt toch niets te verbergen, wel?’ Destamio gromde, maar gaf verder geen antwoord. Hij gaf zijn tegenstand onwillig op. Hij haalde zijn schouders vol walging op, waarmee hij te kennen wilde geven dat iemand die dwaas genoeg was om zo’n redenering te accepteren, alle narigheid die hij erdoor kreeg, ten volle verdiende. Maar in zijn kleine oogjes glom het venijn. ‘Zo is het beter,’ sprak de Saint. ‘Nu kunnen we behoorlijk praten.’ Hij liep verder de kamer in, totdat hij de fles op de tafel kon grijpen. Hij proefde ervan, zonder zijn gevangen toehoorders uit het oog te verliezen. Hij vertrok zijn gezicht in een grimas en huiverde. ‘Hu,’ zei hij. ‘Het verwondert me niet dat mensen die zulk bocht drinken zich met de vendetta bezighouden. Ik zou mijn eerste vendetta ontketenen tegen de distillateur.’ ‘Hoe bent u hier gekomen?’ vroeg Cirano opeens. ‘Een ooievaar heeft me gebracht,’ zei de Saint. ‘Als u zich echter afvraagt of uw bewaker buiten bij de poort mij oogluikend heeft doorgelaten, gelooft u dat maar niet. U hoeft de arme kerel niet van ontrouw te verdenken. Maar hij had een acute aanval van laryngitis. Als hij nog leeft, als u hem vindt, wat nogal twijfelachtig is, hoop ik dat u het letsel niet zult vergroten.’
‘Hij zal zich toch moeten verantwoorden voor zijn nalatigheid,’ zei Cirano. ‘Maar nu u hier bent, wat wilt u?’
‘Een paar inlichtingen van en over Alessandro, waarvoor ik er u waarschijnlijk ook een paar in ruil zal kunnen geven.’
‘Hij probeert alleen maar tijd te winnen,’ kraste Destamio, dichter bij de waarheid dan hij vermoedde. ‘Wat zou hij jullie in vredesnaam over mij kunnen vertellen?’
‘Dat zou ik ook wel eens graag willen weten,’ zei Cirano, met zijn grote neus snuffelend als een jachthond.
Hij was niet gek. Hij wist dat de Saint daar niet zou staan praten zonder een reden, maar hij was ook niet van plan zonder meer Destamio’s mening wat de reden was, te aanvaarden. Zelfs de geringe mogelijkheid dat er meer achter stak dan een spel om tijd te winnen, dwong hem zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, omdat hij geen enkele kans wilde verspelen die de balans te zijnen gunste zou doen doorslaan. En omdat Simon al op de hoogte was van deze bittere rivaliteit, zette hij zijn leven op het spel door hen en hun aanhangers tegen elkaar uit te spelen. Hij hield hen te veel in zijn ban, dat ze logisch konden beredeneren dat ze hem konden verpletteren. ‘Natuurlijk weet ik alles over zijn rijpere of liever rottere jaren,’ zei de Saint beminnelijk. ‘Maar ik praat over de tijd lang geleden, toen de Al die we kennen, nog maar een snertventje was, als u mij de uitdrukking wilt vergeven. Don Pasquale heeft het misschien geweten - maar ongetwijfeld weet hij over u allemaal geheimen die hij meenam in zijn dood. Maar Al is ouder dan de rest van u, en er is waarschijnlijk niemand bij die zou kunnen zeggen, dat hij met hem opgegroeid is. Niet velen van u kunnen verwachten zijn eerbiedwaardige leeftijd te bereiken, er zijn te veel risico’s aan uw beroep verbonden. Dus kunnen er niet veel mensen hier rondlopen die, jammer genoeg, hem zouden herkennen onder de naam die hij had voor hij naar Amerika ging.’
‘Hij is gek,’ riep Destamio. ‘Jullie kennen allemaal mijn familie…’ ‘U kent allemaal de familie Destamio.’ verbeterde Simon. ‘En het is zonder twijfel een echte goede maffia-naam. En een veilige achtergrond voor uw nieuwe leider. Maar daar staat tegenover of u, in deze onrustige tijden, u kunt veroorloven een leider te kiezen met een aanklacht van bankoverval en moord tegen zich, een aanklacht waar niets tegen in te brengen is, en waarvoor hij zeker veroordeeld zal worden - of waardoor hij gedwongen zou kunnen worden u te verraden!’ Simon Templar wist dat hij in elk geval toch wel enige indruk had gemaakt. Hij zag het aan de manier waarop de anderen naar Destamio keken; ondoorgrondelijk wachtten ze op zijn antwoord. In zo’n hiërarchie kon men, hoe ongerijmd het ook mag klinken, zich niet zonder antwoord van zo’n beschuldiging afmaken. ‘Leugens, niets dan leugens,’ raasde Destamio. alsof hij hen wilde vernietigen alleen met de omvang van zijn stem. ‘Hij zegt zo maar, wat in zijn hoofd opkomt…’
‘Waarom schreeuw je dan zo?’ hoonde Simon hem. ‘Soms last van
een schuldig geweten?’
‘Hoe is die andere naam?’ vroeg Cirano.
‘Dat zou Dino Cartelli kunnen zijn,’ zei de Saint.
Destamio keek naar de gezichten van zijn vrienden, en scheen
kracht te putten uit het feit dat de naam blijkbaar geen indruk op
hen maakte.
‘Wie is die Cartelli?’ schimpte hij. ‘Ik heb je toch al gezegd dat de Saint alleen maar probeert mij last te bezorgen. Ik geloof dat hij voor de Amerikaanse regering werkt.’
‘Het zou makkelijk genoeg te bewijzen zijn,’ zei de Saint kalm. Hij sprak tot Cirano alsof dit een privé-aangelegenheid tussen ben was. ‘Al wat u hebt te doen, is de vingerafdrukken van Al te nemen en de politie in Rome te vragen die te vergelijken met het dossier van Dino Cartelli. Zonder twijfel hebt u daar wel iemand die dat zou kunnen doen - misschien de maresciallo zelf? Men veronderstelt natuurlijk dat Cartelli dood is, en de politie zal het wel interessant vinden te merken dat er iemand met zijn identieke vingerafdrukken rondloopt. Er zou een nauwkeurig onderzoek ingesteld moeten worden, waar de hele wereld interesse voor zou hebben. Want dit zou het hele vingerafdrukkensysteem in elkaar doen storten, net alsof er met een speld in een luchtballon geprikt werd. Maar ik zou wel aanraden Al ergens op te sluiten, terwijl u met dat onderzoek bezig bent. Want een man op zijn leeftijd zou wel eens in verleiding gebracht kunnen worden te praten, in ruil om de rest van zijn leven in vrijheid te mogen doorbrengen.’
Destamio’s gezicht werd nog iets dieper paars, maar hij beheerste zich nu beter. Hij moest wel, als hij de achterdocht wilde overwinnen en zijn betwiste voorsprong voor het leiderschap behouden. Hij was niet zo hoog geklommen alleen maar door geschreeuw en getier.
‘Ik zal graag zelf die vingerafdruk-test in orde brengen,’ zei hij. ‘En iedereen die aan me getwijfeld heeft, zal mij op zijn knieën om vergiffenis vragen.’
Het was de techniek van overweldigende bluf, zo brutaal dat wel niemand er verder op zou durven doorgaan - of als ze het toch deden, zal hij wel gehoopt hebben tegen die tijd een manier verzonnen te hebben om met het resultaat te knoeien. Cirano trok zijn lippen stijf samen, hij voelde hoe de mantel van Don Pasquale weer wat verder van zijn schouders verwijderd was.
‘Maar dat is maar niet in een paar minuten gebeurd,’ ging Destamio verder, zijn tegenaanval verder uitbuitend. ‘En ik zeg je dat hij alleen maar probeert je voor een paar minuten in de war te
brengen, misschien totdat er meer soldaten of politie komt…’ Zijn zwarte kraaloogjes vestigden zich op een punt achter de schouder van de Saint en boven zijn hoofd, terwijl zijn pupillen zich verwijdden. Als hij zoiets had gezegd van ‘kijk achter je’ was Simon er niet ingelopen en had hij het voor het oude foefje gehouden, maar de onwillekeurige reactie was dat hij ook keek. Het geheimzinnige gekraak van een plank uit dezelfde richting was nauwelijks nodig om er kracht bij te zetten.
De Saint keerde zich half om, om naar boven en naar achteren te kunnen kijken. Hij kende het risico dat hij moest nemen, als een leeuwentemmer die gedwongen wordt zijn ogen van het ene paar dieren af te wenden om een ander dat achter hem kruipt in de gaten te krijgen. Hij zag in de schemering op een trap die door het licht dat uit de kamer viel flauw verlicht was, een dikke vrouw in een hooggesloten zwarte avondjapon. Ze probeerde met twee handen een oude donderbus van een revolver op hem te richten -de vrouw of huishoudster van Cirano of een van de twee anderen, wie ook de gastheer mocht zijn. Ze moest alles gehoord hebben daar de deur naar de eetkamer openstond, en ze had fier aan de roepstem van haar plicht gehoor gegeven.
In een oogwenk keerde Simon zich weer om naar de kamer, en zag dat de handen van de mannen woest naar hun revolvers op hun heupen en oksels grepen. Hij slingerde de fles grappa die hij nog vast had naar de lamp. Het gaf op het koper een geluid als van een gong, en hij liep zijwaarts, toen het licht uitging. De antieke revolver op de trap dreunde als een kanon, en vinniger antwoorden spatten uit de zwarte duisternis, die in de eetkamer was gevallen. Maar de Saint was al in de hal en ongedeerd. Hij vuurde een keer in de richting van de eetkamerdeur, hij mikte laag, en werd beloond met een gehuil van woede en pijn. De kogels zouden waarschijnlijk op die hoogte geen dodelijk letsel toebrengen, maar ze konden het aantal van hen die in staat zouden zijn de jacht te vervolgen, met een of twee verminderen. Vastberaden schoot hij niet voor de tweede keer, omdat de zekerheid dat hij nog een schot met zijn geweer kon geven, het vuur om de jacht voort te zetten wel wat zou bekoelen.
Een paar kogels, misschien gelost om de beschutting van de deur van de eetkamer heen, floten langs hem heen toen hij op de voordeur af rende en de treetjes daarvoor met éen sprong nam. Maar waarschijnlijk uit respect voor zijn reserve-schot kon hij in een zigzag gang door de tuin naar het hek rennen, zonder dat er nog geschoten werd.
Buiten het hek stond hij weer stil, en luisterde of iemand hem volgde, maar hij hoorde niets. Hij had zijn voorsprong kunnen benutten door de weg at te rennen in welke richting ook, de ‘goddelozen’ zouden dan moeten gokken welke weg hij genomen had. Maar dat zou hun ook een kans gegeven hebben om te ontsnappen langs een weg waar hij hen dit niet kon beletten. Ook zou hij dan niet weten welke kant ze uit gegaan waren. Als er nu twee van hen te voet kwamen, zo maakte hij zijn plan op, dan zou hij de eerste met de kolf van het geweer moeten neerslaan, en hij hoopte dan nog genoeg tijd te hebben om op de tweede te vuren; als er drie of meer waren, dan zou de afloop inderdaad veel twijfelachtiger worden. Maar als ze met een auto kwamen, dan zou hij op de chauffeur moeten schieten en hopen dat het glas niet bestand zou zijn tegen zijn hagelkorrels.
Hij wachtte gespannen, maar het scheen alsof de achtervolgers een pauze hadden ingelegd om hun wonden te verzorgen, of ze waren iets anders aan het uitbroeden.
Toen hoorde hij iets heel anders, een verwijderd geluid van motoren die dichterbij kwamen. Boven alles uit hoorde hij het schorre geluid van de Bugatti, maar begeleid door snellere en nerveuzere geluiden. Lichten schenen om de bocht van het dorp en draaiden toen om de bocht heen. De Bugatti met Ponti aan het stuur en luitenant Fusco naast hem, werd voor een ogenblik helder verlicht door de lamp van de jeep die erachter reed, vóór de koplampen van de Bugatti om de hoek verschenen en hem verblindden. Simon rende erheen, hij hield zijn beide handen met het geweer in de hoogte. Hij hoopte hiermee te voorkomen dat een snel schietende soldaat hem voor een aanvallende vijand zou houden.
De Bugatti remde, en Simon stapte opzij, zodat Ponti naar hem toe kon rijden.
•Je hebt er lang genoeg over gedaan.’ zei hij grof. ‘Ik heb toch niet vergeten je te wijzen hoe je naar de hoogste versnelling moest overschakelen?’
‘Luitenant Fusco wou zijn jeep niet achterlaten, en ik moest dus wachten tot de soldaten bij ons waren.’ zei de detective. ‘Heb je nog geluk gehad?’
‘Heel wat - en op meer dan éen manier.’ Simon meende dat de details wel konden wachten. ‘Ze zijn minstens met hun zessen in dat huis achter de muur; vier levenden, de leiders van de bandietenbende, een wachtpost die ik misschien gedood heb, en een vrouw die best voor de moeder van een boeman zou kunnen doorgaan.’ Fusco sprong uit de wagen en schreeuwde naar zijn soldaten. ‘Bericht de majoor waar we zijn en dat we het huis binnendringen, en volg me.’
‘We hoeven niet te proberen hen bij verassing te overvallen,’ merkte Simon op. ‘Maar ze weten dat ze al in de puree zitten. De enige vraag is, of ze zich zullen overgeven of vechten.’ Ze gingen samen door de poort en het toegangsweggetje op. De drie soldaten van Fusco’s jeep volgden, hun laarzen maakten een geluid alsof er een hele troepenmacht aankwam, voor ze zich verspreidden over het erf.
Ponti haalde een zaklantaarn te voorschijn en liet het licht op de
voordeur schijnen, die Simon half open had laten staan.
‘Kom naar buiten, met de handen omhoog,’ riep hij vanonder aan
het trapje, ‘of we komen naar binnen om je te halen.’
Er volgde geen antwoord, en de lichtstraal liet niemand in de hal
zien, voor zover dit mogelijk was.
‘Dit is mijn werk,’ zei Ponti en duwde Simon opzij, terwijl hij het trapje op rende.
Fusco rende achter hem aan, en Simon moest zijn evenwicht herwinnen, voor hij de luitenant kon volgen. Maar er volgden geen schoten ter begroeting, en de hal en de trap bleken leeg te zijn in de straal van Ponti’s zaklantaarn. Een flikkerend geel schijnsel kwam uit de deur van de eetkamer en toen ze die bereikten, zagen ze twee mensen op de grond liggen die kreunden, terwijl de vrouw des huizes probeerde hun met bloed besmeurde benen te verzorgen bij het licht van een kaars.
Cirano lag ook op de grond, maar hij kreunde niet. Op zijn overhemd was éen enkele rode vlek, zijn ogen waren geopend en staarden omhoog. Zijn machtige neus stond tussen die ogen in als een grafmonument.
Ponti boog zich even over hem heen, en keek op naar de Saint. ‘Heb jij dat gedaan?’ Simon schudde het hoofd. ‘Nee. De anderen, ja - hiermee.’
Hij brak het jachtgeweer open, en haalde er een lege en een volle huls uit. ‘Ik had geen revolver. Maar Destamio wel, en deze twee ook, en Florence Nightingale ook. Ik gooide de lamp kapot,’ - hij wees ernaar - ‘en ze schoten maar lukraak in het donker. Het zou een ongeluk kunnen zijn. Je zult moeten proberen welke kogels bij welke revolvers horen. Maar er ontbreekt een revolver.’ Hij keerde zich naar de vrouw. ‘Dov è Destamio.’ Ze staarde hem aan zonder te antwoorden.
‘Er moet een achterdeur zijn waardoor hij is ontkomen,’ zei Simon. ‘Of anders…’
Hij keerde zich om en duwde twee van de bersaglieri die in de deur stonden, opzij.
‘Ga de garage bewaken,’ snauwde hij. ‘En een van jullie moet de poort met de jeep blokkeren.’
Hij liep de hal door en deed een deur aan de andere kant open. Die kwam in de keuken uit. die verlicht werd door een zwak elektrisch lampje boven de aanrecht. Met grote stappen liep hij door de keuken naar een andere deur die op een kier stond. Ponti volgde hem. Ze stapten het donker in en de frisse acht in.<p>
‘Hier heb je je achteruitgang,’ zei Ponti. ‘We hadden ernaar moeten kijken voor we er aan de voorkant ingingen.’ ‘Als Al door deze deur verdwenen is, dan was hij waarschijnlijk al weg voor je hier was,’ zei de Saint. ‘Nu zit hij natuurlijk ergens anders hier in het dorp verborgen, of hij probeert te voet weg te komen. Als Olivetti en zijn mannen vlug hier zijn, dan kun je de omgeving nog afgrendelen.’
De detective liet zijn licht alle kanten heen schijnen. Ze waren op een kleine ommuurde binnenplaats met een oude put in een hoek, vuilnisbakken in een andere, en een opening naar een smalle doorgang in de derde.
Het licht sprong naar de vierde hoek, en een korte scherpe verwensing rolde over Ponti’s lippen. ‘Ik denk dat we al veel te laat zijn,’ zei hij.
In de vierde hoek leidde een kort gangetje naar een paar grote wijd openstaande deuren, en daarachter was een volkomen lege ruimte. Achterin die ruimte waren nog een paar gesloten deuren. ‘Hel en duivel, de garage,’ knarsetandde Simon. ‘Met deuren aan beide zijden en een weg om achteruit te ontsnappen. Dat heeft natuurlijk ieder huis voor de maffialeiders. En als er een goede auto in klaar stond, kan hij al wel twintig kilometer weg zijn.’ Ze gingen weer terug naar het huis, en Simon liep verder, de voordeur uit en naar de poort. Ponti bleef bij hem.
‘De wacht die ik neersloeg, ligt onder die struiken,’ zei Simon, erop wijzend toen ze er voorbijliepen. ‘Waar ga je heen?’ vroeg Ponti.
Simon wrong zich voorbij de jeep die in de opening gereden was. ‘Ik neem mijn auto mee en ik ga naar huis. en welbedankt voor de prettige avond,’ zei de Saint. ‘Ik kan hier niets meer doen. Maar als ik toevallig Al tegen het lijf loop, dan zal ik je een boodschap sturen.’
‘Ik geloof dat je een idee hebt waar je hem moet zoeken, en ik moest je verbieden nog iets alleen te ondernemen,’ gromde Ponti. ‘Maar omdat je dat toch zult ontkennen, kan ik alleen maar vragen mij hem levend te laten zien, als het mogelijk is. Die twee van wie je de benen onder handen genomen hebt, ken ik wel. En ik ben al
erg dankbaar die in het gevangenishospitaal eens te kunnen bezoeken, maar Destamio zou het nog mooier maken.’ ‘Ik zal proberen erom te denken,’ zei de Saint dubbelzinnig. Hij slingerde de Bugatti aan en stapte in. ‘Hoe kom ik nu op de kustweg?’
‘In de hoofdstraat ga je rechtsaf, en bij de eerste splitsing links. Het is niet erg ver. Arrivederci.’
‘Ciao’ zei de Saint, keerde de grote auto en schoot weg. Het was geen tien minuten naar de kustweg, en het was met een hartgrondige zucht van verlichting dat hij het vaste wegdek en de betrekkelijk makkelijke bochten begroette. Ondanks zijn ijzeren gestel eisten de herhaalde inspanningen en het gebrek aan slaap van de laatste dagen hun onvermijdelijke tol en hij moest met zijn vermoeidheid vechten. Nu was het minder inspannend om snel te rijden, en in de volgende kilometers overtrad hij alle snelheidsvoorschriften en veel verkeersregels, maar gelukkig was het nog te vroeg voor politieauto’s of motoragenten.
In het oosten werd de lucht al wat licht toen hij de buitenwijken van Palermo bereikte en hij ging wat langzamer rijden om zich een weg te banen langs achterwegen die hem al bekend voorkwamen. Er was nog een bewijsstuk dat hem ontbrak, en dat hij toch nodig had om dit avontuur tot een goed eind te laten komen. En toen de Bugatti eindelijk stopte, hadden zijn koplampen nog even het hek van de begraafplaats beschenen, waar hij de nacht tevoren was geweest.
De hekken waren niet op slot, maar het hangslot op het mausoleum van de familie Destamio was er weer op gemaakt. Hij had nu geen sleutel, maar hij had nu de krik uit de auto meegebracht die de deur even goed zou openen, al zou het dan wat ruwer gaan. Hij plaatste de krik in het slot en draaide en wrong verwoed. Het metaal knarste en brak af, en de gebroken beugel viel op de grond. De Saint wist dat er niets bedrieglijker is dan de overtuiging dat de bliksem niet tweemaal op dezelfde plaats inslaat, maar om te vermoeden dat er weer iemand gehurkt zou zitten om hem te overvallen, zoals dit bij zijn vorig bezoek gebeurd was, ging toch wel iets te ver.
Vast overtuigd dat geen biograaf ooit zou schrijven dat er zo’n tweede botte aanval op hem gepleegd was, wandelde hij, zonder aarzeling of schroom, naar binnen, naar de graftombe die hij de vorige keer nauwelijks gezien had.
Zijn zaklantaarn was hij al lang kwijt, maar hij had een doosje lucifers in het handschoenenkastje van de Bugatti gevonden. Hij streek er een aan, die heftig flikkerde in het vensterloze gewelf.
Er was een bronzen kist bijna op ooghoogte die er nieuwer uitzag dan de andere, ofschoon toch ook al tamelijk oud en met stof bedekt. Hij boog zich er dicht naar toe, en bracht een lucifer dicht bij de dof geworden bronzen plaat aan de zijkant. Er stond op:
Alessandro Leonardo Destamio 1898-1931
8
Dino Cartelli graaft zijn buit op en de Saint onderhandelt met hem
De hoofdhekken van het buiten van de familie Destamio stonden wijd open, toen de Saint ze weer zag. Het was de eerste keer dat hij ze open zag, en zijn pols ging van verrassing wat sneller kloppen bij de gedachte wat deze verandering kon betekenen. Toen hij wat beter kon zien, ontdekte hij aan de linkerkant voor de open poort een kleine, maar heel nieuwe auto. Door het zwakke licht van een lamp boven de voordeur kon hij de auto duidelijk zien. De auto was al gekeerd, zodat hij met de voorkant naar de poort stond, om zo snel mogelijk te kunnen vertrekken. En naar alle waarschijnlijkheid was dat het voertuig waarin de man die bekend stond als Alessandro Destamio uit zijn schuilplaats in het dorp gevlucht was. De manier waarop de auto geparkeerd stond, gaf duidelijk aan dat hier niet het eind van de vlucht was.
Maar, nu scheen het toch wel het eind van het verhaal te kunnen worden…
Simon kwam te voet, nadat hij de Bugatti een goede honderd meter verder tot stilstand had gebracht, daar zijn stentorstem op kortere afstand onmogelijk gedempt kon worden tot het niveau waarop opmerkzame oren hem niet zouden horen. Maar toen hij sluipend als een kat de laan inliep, hoorde hij binnen in de villa een regelmatig bonzen en hameren, waardoor alle leven van buiten wel overstemd zou worden, behalve in de telkens terugkerende pauzes. Toch had de Saint, verre van verbaasd te zijn over het leven daarbinnen, direct een ‘griezelig’ voorgevoel van de oorzaak ervan, en een glimlach van zalige verwachting verwijdde zijn ogen en mond een beetje. Terwijl hij nog genoot van dit geestelijk beeld, zocht zijn actieve blik de vensters van de bovenverdieping reeds af. Ze waren allemaal donker, maar éen paar luiken stond een eindje open, ver genoeg om te laten zien dat ze aan de binnenkant niet gegrendeld waren, en dit raam was bij het balkon dat gevormd werd door de portiek boven de voordeur. Voor een erkend geveltoerist was het slechts een kleinigheid het trapje op te lopen om dan tegen een van de pilaren op te klimmen en de kamer boven in te stappen. Hij hoorde iemand zwaar ademhalen en een beweging, toen hij de kamer door liep, en een lampje knipte aan boven het bed. Het onthulde de bijna mummie-achtige trekken van Lo Zio die rechtop zat, zijn gekreukelde nachthemd tot aan zijn kin dichtgeknoopt en een ouderwetse slaapmuts, met kwast en al, op zijn hoofd. De Saint glimlachte geruststellend tegen hem.
‘Buon giorno,’ zei hij. ‘We wilden alleen maar zeker weten dat hier
alles goed was. Ga maar weer lekker liggen, tot we uw ontbijt brengen.’
De oude grijnsde met zijn tandeloze mond als bewijs dat hij hem herkend had, en ging weer gehoorzaam liggen.
Simon ging vlug de gang op. waar van de trap een zwak geel licht scheen. De hamerende geluiden bleven van beneden klinken, luider nu hij in het gebouw was, maar voor hij hiernaar een onderzoek instelde of meer risico’s nam, moest hij te weten zien te komen of Gina in dit huis was. Het was niet waarschijnlijk dat ze op deze verdieping was, waar ze te makkelijk zou kunnen vluchten, maar de trappen liepen door naar boven naar een smallere gang, waarop maar vier deuren uitkwamen. Simon streek een lucifer af om ze beter te kunnen bekijken, en zijn blik vestigde zich op een deur, waarop de sleutel aan de buitenkant in het slot stak. Hij probeerde voorzichtig de kruk, en constateerde dat de deur op slot was. Met zijn oor tegen het paneel aan hoorde hij iemand bewegen. Er kon maar éen verklaring voor zijn, en zonder nog een ogenblik te aarzelen, draaide hij de sleutel om en ging de kamer binnen. In een kaal zolderkamertje met geen andere uitgang dan een koekoeksraam, zat Gina. Ze snakte naar adem toen ze hem zag en vloog toen in zijn armen.
‘Dus alles is goed met je,’ zei hij. ‘Dat is een geluk.’ ‘Ze zeiden dat ik je de begraafplaats had gewezen, waar ze je gevangengenomen hebben. Ik ontkende het natuurlijk, maar het hielp niet,’ Zei ze. ‘Oom Alessandro zei dat Donna Maria me opgesloten moest houden tot hij te weten was gekomen, of je nog meer wist en dat hij ervoor zou zorgen dat je geen moeilijkheden meer zou kunnen maken. Ik dacht dat ze van plan waren je te ontvoeren en dan af te maken, zoals ze in de detectivefilms doen.’ ‘Ik geloof dat ze dat ook wel van plan waren,’ zei hij. ‘Maar er zijn al meer mensen geweest die zulke plannen hadden, en ik schijn ze altijd te moeten teleurstellen.’
‘Maar hoe ben je ontkomen? En wat is er gebeurd?’ ‘Ik zal je dat later wel vertellen. Maar de belangrijkste antwoorden zul je direct horen, als Al en ik een laatste ontmoeting hebben.’ Onwillig schoof hij voor het ogenblik de verleidingen van haar zachte bevende lichaam van zich af. ‘Kom mee.’ Hij nam haar aan de hand mee het portaal op. Het geklop en gedreun klonk nog beneden. ‘Wat is dat?’ fluisterde ze.
‘Ik denk dat het oom Alessandro is die een ander graf opent,’ antwoordde hij op dezelfde zachte fluistertoon. ‘We zullen het wel zien.’
Toen ze de hal beneden bereikten, nam Simon voor de eerste keer, nadat hij binnengekomen was, de revolver uit zijn zak. De deur van de eens statige ontvangkamer stond op een kier, en door de opening konden ze de chaos zien die er gemaakt was. Het meubilair was onverschillig in een hoek bij elkaar geschoven, een tapijt was opgerold, en de tegels kapot geslagen met een zware voorhamer. Vervolgens was er een gat gehakt in de laag beton onder de tegels met behulp van een houweel, de voorhamer was opzij gegooid. In het gat was een roestige ijzeren plaat te zien die Destamio nu met zijn houweel probeerde op te lichten. Hij stond in zijn overhemd, vuil, met verwarde haren, doorweekt van het zweet, hijgend door de ongewone inspanning.
Donna Maria leunde met éen hand op de leuning van een stoel, terwijl ze met de andere hand de voorkant van een flanellen kamerjapon vasthield, die tot op haar enkels afhing. Ze stond met een soort hulpeloze verlamming naar het vandalisme te kijken. ‘Je hebt me beloofd dat er niets verkeerd zou gaan,’ kermde ze in het Italiaans. ‘Je hebt eerst beloofd dat je het land zou verlaten en nooit terugkomen, en dat er geld genoeg zou zijn voor de familie om…’
‘Ik ben niet teruggekomen, omdat ik dat zo graag wilde,’ snauwde Destamio. ‘Wat moest ik dan doen toen de Amerikanen me eruit gooiden?’
‘Toen heb je beloofd dat alles toch goed zou zijn, dat je van ons weg zou blijven met je zaken. En toch zijn we de laatste drie dagen overal in betrokken.’
‘Het is niet mijn schuld dat die gek Templar kwam om overal zijn neus in te steken, oude vrouw. Maar dat is nu allemaal voorbij. Alles is voorbij.’
Kreunend en vloekend brak hij eindelijk de ijzeren plaat los, en gooide die kletterend door de kamer. Hij ging op zijn knieën liggen en reikte in het gat dat te voorschijn kwam. Hij trok er een goedkope leren koffer uit, bedekt met vuil en stof. Hij lichtte met moeite de koffer op, kwam weer overeind, en bonkte hem woest op het gewreven blad van een wandtafeltje.
‘Ik neem wat van mij is, en dan zul je me nooit weer terugzien,’ zei hij.
De Saint vond dat het aanstellerij zou zijn geweest te wachten op een zo mogelijk nog dramatischer ogenblik, om zijn intrede te maken. Het kwam niet omdat zijn gevoel voor dramatiek verminderd was, maar hij had leren inzien dat, wanneer een gebeurtenis tot volle ontwikkeling is gekomen, dat het geschiktste ogenblik is om in te grijpen.
Hij duwde de deur verder open en stapte rustig naar binnen. ‘Famose ultime parole,’ merkte hij op.
De hoofden van Alessandro Destamio en Donna Maria maakten dezelfde draaiende beweging, alsof ze door touwen vastgemaakt aan hun oren werden omgetrokken, met een kracht die hun hals bijna ontwricht moest hebben. Toen ze de oorzaak van de storing ontdekten, schenen hun ogen haast uit hun hoofd te zullen rollen. Destamio maakte nog een andere beweging; zijn hand was op het punt een grijpende beweging naar zijn heup te maken. ‘Dat zou ik niet doen,’ raadde de Saint zachtzinnig aan, en bewoog zijn revolver die hij al in de hand hield een beetje, om er nog eens extra de aandacht op te vestigen.
Destamio liet zijn hand zakken en kwam langzaam overeind. Zijn ogen namen hun normale plaats weer in en doordat hij zijn ogen wat verdraaide, wist Simon dat Gina hem nu in de kamer gevolgd was.
Zonder zijn hoofd om te draaien, maakte de Saint met zijn vrije linkerhand een beweging, waarmee hij haar de gehavende kamer, het gat in de hoek en de vuile koffer op de tafel toonde. ‘Het spel heet jacht op de schat. Maar ik geloof dat Al vals speelt. Hij heeft altijd geweten waar de schat was, omdat hij hem daar zelf begraven heeft - nadat hij de schat gestolen had, van een bank in Palermo, waar hij lang geleden onder een andere naam gewerkt heeft.’
‘Is dat waar, oom Alessandro?’ vroeg Gina met een benepen stemmetje.
‘Ik ben je oom niet,’ antwoordde de ongeduldige, krassende stem. ‘Ik ben nooit jouw oom of van iemand anders geweest, en je kunt die onzin beter vergeten.’ ‘Zijn echte naam,’ zei Simon, ‘is Dino Cartelli.’ Cartelli-Destamio gluurde met venijnige blikken naar hem. ‘Oké, knappe jongen,’ gromde hij in het Engels. ‘Vertel mijn geschiedenis maar, zoals je het zo mooi bedacht hebt.’ ‘Goed, als je erom vraagt,’ zei de Saint beminnelijk. ‘Ik ben zelf altijd op die scènes gesteld geweest, en ik heb me er altijd over verwonderd, of iemand werkelijk zo intelligent zou kunnen zijn alles te kunnen reconstrueren, zonder hulp van de dader. Maar we zullen eens zien wat ik bereiken kan.’
Gina was zo gaan staan dat hij haar ook kon zien, zonder dat hij Destamio uit het oog hoefde te verliezen. Dit was prettiger voor hem dan toehoorders achter zijn rug te moeten toespreken. ‘Dino - en we zullen die Alessandro Destamio-onzin weg laten, zoals hij zelf voorstelde,’ zei hij, ‘is een man met veel gaven en hoge
ambities. Hij begon met niets hier in Palermo, en hij heeft nu wel een aardige som bij elkaar. Hij had een eerlijke baan in het plaatselijk kantoor van een Britse bank, maar zijn vooruitzichten leken niet zo rooskleurig en in elk geval ging het niet vlug genoeg voor een jongeman die snel vooruit wou komen. Dus ging hij bij de maffia, of misschien was hij er al bij - op dit punt is mijn kristallen bal niet erg helder, maar dat komt er niet op aan. Wat er wel op aankomt, is dat iemand een betere en snellere manier bedacht om geld van de bank te krijgen dan ervoor te werken.’
Cartelli’s ogen waren nu weer wat toegeknepen en er lag een sluwe uitdrukking in. En Simon wist dat er achter die ogen een brein werkte dat verre van gek was, en dat zich tot het uiterste inspande om uit deze impasse te komen. Al de tijd die hij kon winnen door iemand anders te laten praten, zou hem van nut kunnen zijn. ‘Dat is een aardig begin,’ kraste Cartelli. ‘Hoe ging het verder?’ ‘Of het Dino’s eigen idee was, omdat hij de bank al voor kleine bedragen opgelicht had en er een accountantsonderzoek zou komen, of dat hij voor dit baantje door de hogere regionen werd gekozen, is iets dat ik ook niet kan vertellen en dat er ook niet op aan komt. De mijlpaal is dat de bank werd beroofd, schijnbaar door individuen die de bank overvielen, toen hij op een nacht laat overwerkte. Hij schijnt een heldhaftig gevecht geleverd te hebben voor hij gedood werd door kogels in zijn gezicht en handen. Hij werd onherkenbaar verminkt. Maar heb je genoeg detectiveverhalen gelezen om te raden wat er werkelijk gebeurde?’
‘Ga verder,’ zei Cartelli. ‘Jij bent degene die het bedacht heeft.’ ‘Het was wel een klassieke misdaad,’ ging Simon onverstoorbaar door. ‘Het was een variatie op een vondst in heel wat misdadigers-verhalen. De rovers waren natuurlijk Dino’s kameraden en hij liet ze binnen. Hij hielp hen de safe te openen en de buit eruit te halen. En toen trok hij de kleren aan van iemand die ze meegebracht hadden. Hij werd met de kogels gedood - maar wie zou eraan twijfelen, of dit de trouwe Dino Cartelli was? Dino kreeg een aardige som van de buit, maar hij moest verdwijnen. Een deel ervan zal nog wel in de koffer zitten. De maffia kreeg de rest en iedereen was tevreden, behalve de verzekeringsmaatschappij die het verlies moest vergoeden. En misschien de onbekende man. Wie was hij, Dino?’ ‘Niemand, niemand,’ zei Cartelli schor. ‘Een verrader van de maffia. Een niemand. Vertel me niet dat je je druk maakt over zo’n kerel.’
‘Misschien niet,’ zei de Saint. ‘Als de maffia zich ertoe zou beperken alleen haar eigen dwalende leden af te maken, zou ik hun misschien nog een schenking doen. Maar toen, na vele jaren, heel kort
geleden, dreigde er iets mis te gaan met de perfecte misdaad, die Dino al begraven en vergeten waande. Een onschuldige oude Engelse toerist, hij heette Euston, herkende hem in een restaurant in Napels na zoveel jaren - gedeeltelijk door dat litteken op zijn wang, dat Euston hem toevallig in een ruzie bezorgd had. En deze Euston was te dwaas en te koppig om zich ervan te laten overtuigen dat hij zich vergiste. Dus - misschien wel niet met zoveel weerzin, bij de herinnering aan die vroegere kaakslag, heeft Dino hem laten liquideren. Toen kwam ik op het toneel en praktisch alles wat er sindsdien gebeurd is, komt uit de pogingen van Dino voort om mij om te kopen of mij af te maken.’
‘Maar mijn oom?’ vroeg Gina verbijsterd. ‘Wat had hij ermee te maken?’
‘Je oom is dood,’ zei Simon. ‘Ik ben teruggegaan naar het mausoleum, voor ik hierheen kwam om het onderzoek af te maken waar we gisternacht mee begonnen waren. Alessandro Destamio is in 1931 aan die ziekte in Rome gestorven, zoals je al vermoedde, en Destamio hier is in zijn schoenen gestapt. Maar de familie had toch nog zoveel piëteit om erop te staan dat Alessandro’s stoffelijk overschot in de familiegrafkelder werd bijgezet. Waarom ze Dino zijn naam lieten aannemen, daar zijn wel wat mogelijkheden voor te vinden.’
Hij had weer Italiaans gesproken, want hij wilde dat Donna Maria het ook zou verstaan. En ze antwoordde nu, zoals hij gehoopt had. ‘Dat zal ik beantwoorden, Gina,’ zei ze, met iets van de oude kracht en het vinnige weer terug in haar stem. ‘Je oom was een goed mens, maar een dwaas op het gebied van geld, en hij had alles verkwist wat we hadden. Hij was stervende toen deze Dino naar me toe kwam en mij een aanbod deed, waardoor we ons huis konden behouden. Ik nam het aan, terwille van ons allen, met de belofte dat hij nooit zou proberen zich bij ons op te dringen. Maar eerst heeft hij die belofte gebroken, en nu wil hij ons alles afnemen.’ ‘U had, zekerheidshalve, dit geld moeten nemen, toen u daar de gelegenheid voor had,’ zei de Saint, wijzend op het slot van de koffer.
De matriarche richtte haar korte gedrongen figuur vol trots op. ‘Ik ben geen dief,’ zei ze. ‘Ik wil geen gestolen geld aanraken.’ Simon haalde zijn schouders op over dit nieuwe bewijs van de grilligheid van het menselijke geweten.
‘Ik wou dat ik het verschil kon begrijpen tussen dit geld en het geld dat hij u telkens uit Amerika stuurde.’
‘Wat ze nog vergeet,’ zei Cartelli boosaardig, ‘is dat Lo Zio zelf een maffia Don is…’
‘Sta zitto,’ gilde Donna Maria vergeefs.
‘En ze had niets tegen zijn hulp toen. En nadat hij een beroerte had gehad en voor niets meer deugde, bood Don Pasquale hem dit aan als een soort pension, en hij was er blij mee.’
‘Genoeg, vigliacco. Lo Zio is ziek, stervende - je moet niet op die
manier over hem praten.’
‘Ik vertel de waarheid,’ zei Cartelli.
Toen ging hij in het Engels verder. ‘Kijk eens, Saint, deze mensen betekenen niets voor je. Toen ik opdracht had gegeven voor Euston, ja, en voor jou ook, was dat niets anders dan zelfverdediging. Zelfverdediging waarvoor je in een proces vaak vrijspraak krijgt. Niets persoonlijks. Oké, ik zit nu in de val. Je hebt de politie over me ingelicht, en zelfs de maffia zal me niet meer terug willen hebben na al die last die ze door mij hebben gehad. Maar daarom kunnen we samen toch wel zakelijk praten.’
De duim van de Saint schoof tegen het palletje van de sluiting van de koffer, en het ging opzij. De koffer was niet op slot geweest. Hij deed de koffer open, en liet de inhoud zien. Deze bestond uit netjes samengebonden bundels papiergeld in het formaat en de kleur van verschillende solvabele landen. ‘Dit?’ vroeg hij.
‘Ja. Ik moet het ergens laten. Ik heb het al deze jaren zonder gedaan, en ik heb genoeg op een Zwitserse bank staan om niet van honger om te komen, als ik Italië uit ben. Je neemt dit, geef ervan wat je wilt aan de oude vrouw en aan Gina, en houd de rest. Er is genoeg om al de moeilijkheden die je gehad hebt, goed te maken.’ Wanhopige ernst klonk er nu in de knarsende stem van Cartelli. ‘Niemand zal hierover ooit een woord van mij horen, als je me nu een kans geeft en me laat gaan.’
Simon Templar leunde tegen de tafel, éen been legde hij als steun wat over de tafel, en de vingers van zijn vrije hand speelden peinzend met de bundels papiergeld en de open koffer. Gedurende enige ogenblikken van martelende onzekerheid scheen hij te wachten en te luisteren of een innerlijke stem hem raad zou geven. Eindelijk keek hij met een glimlach op. ‘Goed, Dino,’ zei hij. ‘Als je het zo wilt, goed.’ Gina snikte even.
Cartelli zei niets, zelfs geen grom van dankbaarheid. Zonder een woord te zeggen, pakte hij zijn jas en trok die aan, terwijl hij wegliep. Simon volgde hem ver genoeg door de hal om er zeker van te zijn dat toen de voordeur dicht sloeg, Cartelli aan de buitenkant was en niet terug kon sluipen voor een verrassende tegenaanval. Hij wachtte zolang tot hij de kleine auto buiten hoorde starten.
Hij kwam weer terug in de kamer en zag Donna Maria in een stoel zitten met haar gezicht in haar handen. Gina staarde hem verwezen aan. Ze zag er verdrietig en eenzaam uit.
‘Je liet hem gaan,’ zei ze beschuldigend. ‘Voor dat gestolen geld.’ ‘Nu, dat was een goede reden,’ zei Simon opgewekt. ‘Dacht je dat ik dat zou aanraken?’
‘Je praat als Donna Maria. Raak het dan niet aan. Maar ik ben ervan overtuigd dat de bank, of hun verzekeringsmaatschappij, een heel aardige beloning zal geven om dit geld terug te hebben. Zie je daar ook iets immoreels in?’ ‘Maar na al wat hij gedaan heeft, de moorden…’ Buiten, niet ver weg, hoorden ze plotseling verwarde geluiden, van ronkende motoren, gillende remmen, geschreeuw, gekraak, en dan schoten. En toen was de rustverstoring even plotseling voorbij als ze begonnen was. ‘Wat was dat?’ fluisterde Gina.
Simon stak een sigaret op met het gevoel dat hij zich dit genot nu wel mocht veroorloven.
‘Ik geloof dat het gordijn achter Cartelli dichtging,’ zei hij kalm. ‘Zoals hij ons zei, zou hij nooit teruggekomen zijn voor deze souvenirs van die dolle streek uit zijn jeugd.’ Hij ging ter wille van Donna Maria in het Italiaans verder, die haar hoofd had opgeheven in een verward, maar bang vermoeden. ‘Maar ik neem aan dat hebzucht hem hiertoe verleid heeft en het is alleen maar redelijk dat hij door deze hebzucht aan zijn eind komt. Het kostte hem zoveel tijd om dit geld op te graven dat ik hem weer te pakken kon krijgen. En toen moest ik alleen nog maar wat tijd zien te winnen, tot de politie en de soldaten mij weer achterhaald hadden. We hebben de afgelopen nacht heel wat beleefd, dat zal ik je nog wel eens vertellen. Het lukte mij mijn snelste record te verbeteren om hier te komen, maar de politiechef is deze keer geen dwaas, en ik wist dat het niet lang zou duren voor hij zou raden dat dit de plaats was, waar ik heen was gegaan.’
‘De politie,’ herhaalde Donna Maria angstig. Simon keek haar vast aan.
‘Deze Marco Ponti is niet als de anderen,’ zei hij. ‘Ik denk dat ik hem kan overhalen Dino Cartelli onder zijn eigen naam te laten begraven - doodgeschoten bij een poging te ontsnappen nadat hij zijn buit van de bankoverval opgegraven had. Hij had deze buit in het huis van de familie Destamio begraven, toen de familie zo vriendelijk was geweest hem als hun gast te ontvangen. Ze wisten niets af van zijn connecties met de maffia. Ik denk niet dat hij er bezwaar tegen zal hebben om Lo Zio aan een andere rechter over
te laten, waar hij spoedig genoeg voor zal moeten verschijnen. Ik geloof dat Marco dat alles op de koop toe wil nemen - als u wilt beloven dat u niet zult proberen Gina tegen haar wil hier te houden.’
‘Maar waar moet ik heengaan?’ vroeg Gina.
‘Daar waar de zon schijnt, en je kunt dansen en lachen en vrolijk zijn, zoals een meisje moet doen als ze jong is. Je zou Saint Tropez eens kunnen proberen als een verandering van alles waaraan je gewend bent. Of Kopenhagen of Nassau of Californië, of welke andere plaats je ooit gedroomd hebt eens naar toe te gaan. Als je het goed vindt, zal ik met je meegaan en je bij het begin helpen.’ Kaar wondermooie ogen waren nog op hem gevestigd in een verwarrende bespiegeling, toen het gerinkel van de voordeurbel een gebiedende, maar tijdelijke interruptie aankondigde.