De Saint flöot bewonderend tussen zijn tanden: ‘Hoed af, Lyken! Die spaarpot is je zo in handen gevallen!’ Lyken’s puntige gezicht vertrok van woede. Hij voelde een haat in zich opkomen tegen deze door Inga binnengehaalde indringer en hij zei: ‘Het is anders niet gemakkelijk de hand te leggen op een volksstam die op een van de belangrijkste smaragdmijnen slaapt zonder de waarde te weten. Probeer het zelf maar eens!’ ‘Het moet inderdaad erg ingewikkeld zijn deze inboorlingen te bedriegen, die zo onschuldig en zelfs een beetje achter zijn. Of niet soms?’ Lyken opende zijn mond maar Simon gaf hem geen seconde tijd en vervolgde: ‘Ik vraag me af of je die mensen niet hebt aangetroffen in precies dezelfde staat als de Spaanse Veroveraars ze hadden achtergelaten!’
‘Saint, je ergert me! Weet je wat de smaragden voor deze “arme”, “onschuldige” mensen betekenen? Ziekte en kwaad! Daarom offeren ze ze aan de goden om zodoende het kwaad af te zweren.’ Simon verloor hem geen ogenbhk uit het oog en hij veronderstelde: ‘En het delven van die stenen is een boetedoening, de aflossing van hun zonden?’
‘Juist, ja! Moet ik soms hun geloof vernietigen? Je bent nu volledig ingelicht, Saint! Zeg nu niet dat ik oplicht ten koste van de overblijfselen van een verdwenen ras, want dat is absoluut niet waar. Ik probeer daarentegen
altijd hun geloof en bijgelovigheid te ontzien. Je kunt dus niet zeggen dat ik ze exploiteer.’
Templar zei niets. Er speelde een vreemde glimlach om zijn mond. Lange tijd liep hij tussen de arbeiders rond. Herhaaldelijk boog hij zich voorover om de bodem te bekijken. Hij voelde hoe gespannen de mannen om hem heen waren; hij maakte hen angstig en onrustig. Toen Lyken hem iets vroeg, antwoordde hij kortaf: ‘Ik doe precies wat je me gevraagd hebt: ik denk na. Laat me dus verder met rust.’
Na zijn bezoek aan de mijn ging de Saint regelrecht naar Inga, de godin. Op de bank lag zij een van haar onafscheidelijke sigaretten te roken en toen hij binnenkwam zei ze met een glimlach: ‘Kom eens bij me zitten, schat.’ Zij legde haar blote armen om zijn hals en kuste hem vluchtig: ‘Ben je tevreden? Was het een interessant bezoek?’ ‘Boeiend.’ ‘En Toff?’
‘Die is nog steeds in de mijn. Hij gooit visjes uit om nog meer kabeljauw te vangen. Ik vind het een aardige jongen. Hij zal heus nog wel zo ver komen, dat hij niet eens zichzelf meer vertrouwt.’
Ze keek hem zwijgend aan, stond vervolgens op en zei: ‘Kom! Aangezien we nu toch alleen zijn, zal ik je enkele geheimen van Maga-Outac laten zien. Maar beloof me, dat je er met niemand over spreken zult.’ Achter haar ging Simon de kamer uit. Die lieve Greta zou hem wel weer een nieuwe kool proberen te stoven, daar was ze vindingrijk genoeg voor. Om deze strijd te winnen zou ze nog een heleboel obstakels uit de weg moeten ruimen: eerst Lyken, ze moest doen alsof ze met Simon tot overeenstemming kwam en daarna moest ze ook hem zien kwijt te raken. Want ondanks de tedere gevoelens waarmee ze te koop liep, zou hij de hernieuwde kennismaking met Greta Morgan duur moeten betalen!
‘Stil,’ fluisterde ze, terwijl ze haar wijsvinger tegen haar lippen legde.
Zij kwamen bij het afgodsbeeld tegenover de tempel. Inga, die nu op haar blote voeten liep, ging op haar tenen staan, sloeg haar armen om het stuk steen en drukte haar lichaam er tegen in stille overgave. De Saint bleef roerloos staan, zijn gezicht was ondoorgrondelijk. Inga hep weer op hem toe en zei: ‘Kom…’ Zij kwamen bij de tempel. Aan de voet van de piramide was een deur uitgegraven. Plotseling dook Xamu, de hogepriester op. Hij maakte een diepe buiging voor de godin en sprak enkele woorden, terwijl hij onafgebroken naar Simon keek. Verscheidene malen boog hij zijn met veren bedekt hoofd. Inga wendde zich tot haar nieuwsgierige metgezel en zei: ‘Ik heb hem verteld dat je op de proef gesteld zult worden, want hij twijfelt aan je goddelijke afkomst.’ ‘En jij bepaalt die proef?’
‘Natuurlijk schatje,’ zei ze. ‘Alles hangt van mij af.’ Wat opzij stond Xamu roerloos tussen twee van zijn priesters de scène gade te slaan. De Saint had de vreemde gewaarwording of de tijd had stilgestaan, of hij leefde in de dagen van Pizarro en de woeste veroveraars, terwijl de verdrukte Inca’s de Spanjolen ontvingen. De legende vertelde, dat de goden op de aarde van hun voorvaderen zouden terugkeren en te herkennen zouden zijn aan hun blanke gelaatskleur, hun lange gestalte en hun onbeperkte kracht. Zoals de Saint dus! Simon vond het een bijzonder grappig idee dat hij, de Saint, vandaag een afstammeling der goden zou worden. Misschien wel god zelf! ‘Volg mij,’ beval Inga.
‘Naar het eind van de wereld,’ antwoordde hij.
‘Ik zal me beperken tot het ontsluieren van de verplichtingen van een godin als ik,’ zei ze niet bepaald zonder trots.
Zij stonden nu aan de voet van de stenen treden die naar de top van de tempel voerden. ‘Daar is het altaar,’ zei Inga, naar boven wijzend. ‘Wanneer het volle maan is en er geofferd moet worden, leid ik zelf de offerceremoniën.’
‘Offerceremoniën?’ vroeg hij koud. ‘Dat is geen nieuwtje voor je, Greta… ik veronderstel ook dat dit niet gebeurt om je te ontstemmen?’ ‘Wie weet!’ mompelde ze. ‘Kom.’
Zij liepen om de piramide heen. Er was een lange gang die op het boventerras uitkwam. Daar, aan de voet van de in de stenen uitgehouwen goot, was een kelder. ‘Dit is nieuw, schat…’
In de kelder lagen beenderen van mensen: stukken skelet, schedels, botten van armen en benen. De Saint klemde zijn tanden op elkaar: deze ontdekking was nog afschuwelijker dan hij had verwacht en hoe kon hij dulden dat Greta zo diep gezonken was? Een tegenstander zonder medelijden… dat ging nog, maar deze wreedheid!
Zijn stem was schor van ingehouden drift toen hij zei: ‘Ik wist wel dat je tot alles in staat was, Greta, maar dit…’
Zij keek haar eeuwige vijand zonder blikken of blozen aan en vroeg uiterst vriendelijk: ‘Heeft Toff je dan niet verteld, dat wij niets wilden veranderen aan het geloof van onze Indianen? Waarom zouden we hen dwingen hun relikwieën te vernietigen?’ ‘Waarom bhjf je die leugens volhouden?’ vroeg hij scherp. ‘Deze relikwieën, zoals jij ze noemt, dateren toch
niet uit de zestiende eeuw? Ik neem tenminste aan, dat de Inca’s geen tandartsen hadden. Ik zie daar namelijk een gouden kroon!’
‘Hè, Simon, wat ben je toch overgevoelig! Je bent van streek door die paar botjes die wij aan de goden geofferd hebben, terwijl ze in de beschaafde wereld oneindig veel meer mensen offeren onder het voorwendsel van oorlogen in naam van Recht en Menselijkheid!’ ‘Moest je nu werkelijk Xamu en zijn vrienden zo aanmoedigen?’
‘Misschien… Zij geloofden ons niet en zij weigerden de mijn te exploiteren, Simon.’
Naast elkaar stonden ze voor de kelder vol beenderen. Simon dacht aan de twee agenten van Geprotas. Hij moest hier meer van weten! Plotseling greep hij Inga’s handen en zei bijtend: ‘Vertel op, Greta! Wie werd hier het laatst geofferd? De mannen die achter jullie geheim probeerden te komen? Er zijn toch…’ Zij bleef doodstil staan. Haar gezicht was krijtwit. ‘Geprotas heeft twee detectives achter Lyken aangestuurd, Greta! Ja, dat wist ik!’
Zij schudde haar handen die hij nog steeds omklemd hield en zij probeerde een uitweg te vinden door te zeggen: ‘Je bent gek! In Maga-Outac zijn nog nooit detectives van Geprotas geweest!’ Ze keek in de richting van de kelder en vervolgde: ‘Ik weet niet wie het zijn! Ten slotte vertelt Xamu me ook niet alles. Het betreft hier waarschijnlijk de een of andere nieuwsgierige kerel, die door onze krijgers gevangen werd genomen. Je kunt de priesters onmogelijk verbieden hun eigen wetten toe te passen, anders zou ik er zelf aangaan,’ zei ze met een goed gespeelde huivering van angst. De Saint het haar niet los. Op dit ogenblik was hij het
bestaan van Xamu en zijn priesters, die niet ver van hem vandaan de wacht hielden, vrijwel vergeten. Hij wilde Greta dwingen alles te bekennen, zodat hij leugens van waarheid zou kunnen onderscheiden. ‘Zij hebben een absoluut vertrouwen in ons, omdat wij ze beschermen tegen de blanken,’ kreunde ze. ‘Vroeger hebben ze namelijk veel van de blanken te lijden gehad. Volgens de legende zijn blanke, baardige mannen goden of vijanden. Er moet dus gekozen worden: in hun ogen zijn Lyken en ik afgezanten van god, en alle anderen… zijn vijanden. Je moet aan de bewoners van Maga-Ou-tac nu eenmaal niet vragen het verschil tussen een boef en een detective van Geprotas te zien!’ ‘Ja, ja,’ mompelde de Saint terwijl hij haar handen losliet. ‘Maar jij hebt toch zelf het offermes vastgehouden, Greta? Dat beweerde je tenminste zóëven.’ Ze lachte zachtjes, maar er was geen greintje vrolijkheid in haar lach te bespeuren. Even was er op haar mooi, regelmatig gezicht een vreemde uitdrukking, alsof zij een moment van zwakheid doormaakte. ‘Alleen Xamu valt iets te verwijten, Simon. Hij voelt zich onwaardig de dienst te leiden als er een “godin” is. Ik ben nergens, nergens verantwoordelijk voor! Ook niet voor het slachtoffer! Je moet bedenken, dat het offer de goden gunstig stemt…’ Met een vaag gebaar wees zij op de armoedige bevolking die in Maga-Outac bezig was en met een zwak lachje besloot ze: ‘Je begrijpt natuurlijk wel dat Xamu liever een vreemdeling aan de goden offert dan een van zijn eigen mensen. Ben je geschokt, schat?’
Langzaam hepen zij naar huis terug. Templar voelde de zware, onderzoekende blikken van de hogepriester en zijn twee getrouwen: evenals bij de mijnwerkers vond
hij in hun ogen diezelfde vraag terug, vol vrees en verering tegelijkertijd. Met het instinct van de avonturier voelde hij nu al de draad die hem naar de overwinning zou voeren. Maar hij zou nog veel geduld moeten hebben voor het zover was. Hij moest in ieder geval het gunstige moment afwachten.
Die avond had Lyken zijn smoking aangetrokken en toen Inga dat zag zei ze verbaasd: ‘Wie probeer je nu eigenlijk te imponeren, Toff ? De Saint of mij?’ Hij keek haar aan met een blik waaruit alle vriendschap verdwenen was. ‘Als ik iemand wilde imponeren, zou het eerder Dela, je gedienstige, zijn.’ ‘Waarom?’
‘Zij kletst me te veel. Ik heb haar al een keer met Xamu betrapt ook. Wat kunnen die twee samen uitbroeden? Als ik jou was, zou ik maar voorzichtig zijn, Inga: die Saint is niet te vertrouwen.’
Zij keek naar hem en plotseling kwam er een ontzaglijke angst in haar op. Lyken begon zachtjes te lachen. Het was een lach die zijn voldoening verraadde. ‘Je bent er nog steeds niet van overtuigd, Inga, dat Xamu wel eens aan je zou kunnen twijfelen.’ ‘Je bent stapelgek!’
‘Dat dacht je maar. Ik heb hem wel zes keer moeten uitleggen dat een godin de macht bezit van gezicht te veranderen. Hij heeft namelijk een beetje moeite met je gedaanteverwisseling. Je lijkt ook zo weinig op de vrouw die Maga-Outac maanden geleden verlaten heeft: de godin was blond en had blauwe ogen. Je moet straks eens in de spiegel kijken, Inga…’
‘Je was er anders van overtuigd dat hij nergens aan twijfelde. Ik heb hem talloze malen mijn erkentelijkheid betuigd… De reis naar het land der goden heeft mij gedwongen van uiterlijk te veranderen. Dat is alles!’ Lyken haalde zijn schouders op en zei: ‘Dat kan wel zijn, maar wat je hun ook vertelt, er blijft altijd twijfel bestaan. De aanwezigheid van Templar doet daar geen goed aan. En Xamu wordt gekweld door het feit dat jij niet jonger geworden bent. Voor een godenkind zou dat toch heel normaal zijn!’ Op dat ogenblik liep Simon door de naburige gang. Toen hij hun stemmen hoorde, bleef hij staan en luisterde scherp.
Lyken zei: ‘Wees voorzichtig, Inga! Xamu twijfelt en als hij er ooit achter komt dat hij bedrogen wordt, ziet het er niet best voor je uit.’
‘Je vertelt me eigenlijk geen nieuwtje, Toff,’ antwoordde Inga. ‘Zodra ik terug was heb ik een soort reserve gevoeld. Je weet even goéd als ik hoe moeilijk het voor me was weer de blonde godin met de blauwe ogen te worden die Maga-Outac verlaten had. Maar tenslotte hoeft niets me te weerhouden mijn donkere haar en bruine ogen weer af te leggen. De Saint hoeft de reden daarvan heus niet te weten.’
De Saint? Die stond geboeid te luisteren hoe Inga vervolgde: ‘Denk eens in wat dit nieuwe wonder voor Xamu en zijn priesters zou betekenen! Het gaat er nu alleen nog maar om welke plannen Templar ons zal voorleggen.’
Tegelijkertijd kwam hij binnen. Hij riep lachend: ‘Hallo, Inga! Welk konijn denk je nu weer uit je goochel-hoed te toveren!’
Zij keek hem onderzoekend aan: zou hij iets van haar
gesprek met Lyken opgevangen hebben?
‘Maar als dat konijn me probeert te slaan, ben ik in
staat het dood te maken,’ besloot hij nog steeds met een lachje.
‘Er bestaan immers geen geheimen meer tussen ons, Si-mon!’ antwoordde ze. ‘Tenminste… als jij eerlijk bent!’ ‘Whisky?’ informeerde Lyken, hem een glas aanbiedend. ‘Graag!’ riep Simon. ‘Ook jij bent een tovenaar, Lyken! Met jouw stenen en intelligentie heb je de godin tenminste een uitermate comfortabele verblijfplaats kunnen aanbieden. Hoewel…’ Hij ging er gemakkelijk bij zitten en keek zijn tegenstanders beurtelings aan voor hij besloot: ‘Hoewel je toch niet alles uit je fortuin gehaald hebt.’
‘Dat begrijp ik niet,’ bromde Lyken. ‘Het is toch erg eenvoudig. Een dergelijk comfort lijkt in de ogen van deze Indianen natuurlijk een wonder. Maar zelfs een godin kan haar getrouwen verbazen. We spreken nu niet over de vuurpijlen, geweren en revolvers die jullie gebruiken. Maar een koelkast, elektrische lampen, misschien zelfs een radio… Allemaal wonderen! Zelfs een lucifer aansteken verbaast deze brave heden!’ Inga en Lyken keken elkaar vragend aan: waar ging deze duivel in vredesnaam heen? ‘Jullie hebt de vergissing begaan om de Indianen te laten profiteren van de privileges, die uitsluitend jullie moeten toebehoren. En je zult je macht beslist niet terugkrijgen door een nieuwe goocheltoer uit te denken!’ Hij glimlachte uitdagender dan ooit. Zijn ogen flikkerden. Hij amuseerde zich ongelooflijk, omdat hij haar in handen had, haar, Greta Morgan! ‘Zou het voldoende zijn om weer blond te worden, Inga?’ vroeg hij zoetsappig. ‘Ja, het spijt me, ik heb iets van jullie confidenties opgevangen. Jullie spraken ook zo hard!’
In de kamer scheen de tijd stil te staan. Ze keken elkaar alle drie aan met een vijandigheid, die tot een vechtpartij zou kunnen leiden. Inga nam als eerste het woord: ‘Goed. En wat raad je ons aan, schat?’ ‘Je moet zorgen voor een nieuwe wonderdoener.’ ‘Wie bijvoorbeeld?’ bromde Lyken. ‘Ik natuurlijk!’ antwoordde Simon.
Inga had haar wenkbrauwen gefronst en keek naar Si-mon alsof ze hem bespiedde. Ze was er zeker van dat hij een val probeerde uit te zetten, maar ze wist niet welke. Hij glimlachte vriendelijk en zei achteloos: ‘Mijn dierbare, oude grootmoeder zei altijd: probeer nooit iets uit te leggen jongen, anders komt er geen eind aan de hinderlijke vragen.’
‘Denk maar niet dat je er zo afkomt, Saint!’ bromde Lyken.
‘Jammer! Als ik jullie goed begrepen heb, zijn deze Indianen wel bijgelovig maar niet achterhjk. Zo is het toch, nietwaar? Behalve de erfenis van de eerste Spanjaarden, zijn er vele sporen van hun eigen beschaving in hen terug te vinden: daar hebben zij jullie niet voor nodig gehad. Ik zou dus maar oppassen, lieve Inga; de gedachte hun verontschuldigingen aan te bieden, kan eindigen in een vreselijk bloedbad.’
Inga verroerde zich niet. In het verleden had zij de dood maar al te vaak onder ogen moeten zien, zodat gevaar haar in zeker opzicht nauwelijks meer raakte. Zij beperkte zich er nu toe heel sarcastisch te vragen: ‘En jij zou dat gevaar kunnen afwenden?’
‘Waarom niet? Laten wij nu eens veronderstellen dat ik met mijn toverstaf dit gevaar in een voordeel zou kunnen veranderen. Daarom heb je me toch ook uit ons lieflijke Europa weggelokt?’
Lyken onderdrukte een gebaar van ergernis en schonk zich een nieuw glas whisky in dat hij in éen teug leegdronk. Hij vond die Saint iets verschrikkelijks! Nog nooit had hij zo’n opschepper gezien! Simon negeerde zijn boze gastheer echter en vervolgde opgewekt: ‘Jullie hebt deze Indianen de indruk gegeven dat ik zowel een oplichter als de directe afstammeling van de oppergod zou kunnen zijn. Ja, ik ben niet helemaal achterlijk, Lyken! De situatie is dus zo, dat het volk van jullie een beslissing verwacht.’
Stilte. Terwijl hij op antwoord wachtte, schonk hij zich een glas whisky in. Aangezien zij bleven zwijgen, concludeerde hij: ‘Goed zo! Jullie bent het met me eens! Jullie zorgt dus dat ik in de ogen van de Indianen een god word en ik op mijn beurt, zal jou tot godin verklaren, Inga!’
‘Nu nog mooier!’ riep zij uit. ‘Ik ken je, Simon! Zodra jij het heft in handen hebt, zul je daar op alle mogelijke manieren misbruik van maken. Dank je wel!’ ‘Ik denk er niet aan!’ riep ook Lyken uit. ‘Als wij je tot onze gelijke maken…’
De Saint liet een kort, sarcastisch lachje horen en zei: ‘Jouw gelijke… Kom Lyken, niet zo opscheppen! Je vergeet dat ik écht een goddehjk karakter heb. Het spijt me dat ik jullie nadeel bezorgd heb… dat Xamu is gaan twijfelen… zelfs dat ik hem heb aangetoond dat de ijsblokjes, als ze uit de koelkast komen, steeds kleiner worden wanneer ik er mijn adem over laat gaan…’ Lyken keek Inga een ogenblik vragend aan: moest hij Templar zonder omwegen neerslaan? Deze avonturier werd gevaarlijk. Hij wist te veel. Wat konden ze binnenkort niet allemaal van hem verwachten als hij zo doorging?
Op dat ogenblik kwam Dela de kamer in om te zeggen dat het diner gereed stond. Haar komst verbrak de spanning. V
Terwijl zij de Saint passeerde wierp zij hem een smekende blik toe en hij gaf haar een onopvallend knipoogje, alsof hij begreep wat zij bedoelde. Daarna veranderde hij het onderwerp van gesprek.
Later, toen hij alleen was, probeerde hij de situatie te overzien. Hij kon op dit moment onmogelijk uit Maga-Outac vluchten; niet zozeer om het gevaar dat hij daarbij zou lopen als wel om zijn eigen belang. Hij wilde dit avontuur nu eenmaal tot een goed einde brengen - tot de vernietiging van Lyken.
Gréta? De kracht ontbrak hem haar te haten, hoewel hij heel goed wist dat zij hem niet sparen zou. Toch hadden zij in het verleden, als door een zwijgende overeenkomst, nooit de draad van het noodlot doorgesneden wanneer zij de ander in dodelijk gevaar hadden gebracht.
‘Op het ogenblik hebben mijn lieflijke handlangers genoeg om over na te denken,’ dacht hij. ‘Ik heb ze voldoende onrust bezorgd en nu is het maar de vraag hoe zij zich eruit zullen redden, zoals mijn oude vriend Shake-speare al zei. Ik kan hun een hoop ellende bezorgen en zij kunnen mij het leven letterlijk en figuurlijk vergiftigen. Hoeveel dagen, hoeveel uur zouden ze uitgetrokken hebben voor het exceptionele plan dat ze van mij verwachten?… Hé!’
Deze uitroep ging gepaard met een verrassende verschijning in de omlijsting van de smalle opening die uitkeek op het oerwoud. Daar stond een geheimzinnige figuur met een hoofd vol veren. Als dat Xamu niet was! De hogepriester in eigen persoon!
‘Dag Hoogheid… of moet ik Eminentie zeggen? Of Monseigneur?’
Xamu bleef onbeweeglijk staan. Hij zei geen woord. Zijn ogen in het terra-cotta gezicht keken onafgebroken naar Simon. Hij leek wel een standbeeld! ‘Je lijkt me toch niet zo erg verlegen!’ hernam Simon. ‘Ben je soms erg van mij onder de indruk, amigo?’ ‘Si!’ antwoordde de hogepriester nadrukkelijk. Simon dacht een ogenblik over dit antwoord na. Dit eenvoudige woordje, dat ‘ja’ in het Spaans betekende, kon een erfenisje zijn uit de tijd der Spaanse veroveraars, maar misschien wist hij nog iets meer van Pizarro’s taal af. Hoe moest hij dit simpele antwoord opvatten? Simon wist het niet en herhaalde daarom: ‘Amigo?’ ‘Si! Amigo! Si!’ zei de hogepriester. De weg stond open, want hoe gering Xamu’s woordenschat ook mocht zijn, deze ontdekking opende toch nieuwe perspectieven in het Maga-Outac waar de sfeer steeds gespannener werd. ‘Tü te llamas Xamu?’ vervolgde de Saint. Wat zou de priester antwoorden op een vraag die zo ongeveer betekende: ‘Heet je inderdaad Xamu?’ Xamu boog het hoofd en om zijn mond speelde een vaag glimlachje. ‘Si.’
Het was een merkwaardig gesprek in de Braziliaanse duisternis met het gepiep van padden in het oerwoud en de zware, vochtige lucht rondom het huis. ‘Me llamo Simon,’ zei de Saint. ‘Si!’ antwoordde Xamu. ‘Simon!’ Simon was bijna in lachen uitgebarsten. Het leek wel een ontmoeting van twee leden van verschillende volksstammen! Maar hij mocht niets verwaarlozen, want volgens Greta en haar handlanger werd hij door de bewoners van Maga-Outac gewantrouwd. AI was hij dan blank en had hij hemelsblauwe ogen. Zodra Simon een bondgenoot van Xamu was, zou alles anders worden. De hogepriester herhaalde zijn naam: ‘Simon?’ Hij stak zijn hand uit en met zijn wijsvinger raakte hij Simons borst aan, alsof hij een goddelijke afstammeling niet echt durfde aan te raken. Op het gezicht van de Saint verscheen echter de schaduw van een glimlach toen de hogepriester vroeg: Tm… Simon… Dios?’ De vraag was gesteld. ‘Dat is in mijn voordeel!’ dacht Templar. Het lot speelde hem beslist een uitzonderlijk goede kaart in handen en daar zou hij even goed gebruik van maken! Maar hoe moest hij Xamu nu tevreden stellen? Hij beloofde: ‘Pronto te mastraré!’ De hogepriester toonde zich verrukt. Simon meende dat de belofte weinig consequenties voor hem zou hebben wanneer hij geheime medewerking van de priester kreeg. Plotseling meende hij buiten voetstappen te horen en hij zei vlug: ‘Ga weg! Niet hier blijven! Venga manana.’
Opnieuw kwam er een zwakke glimlach op Xamu’s gezicht. Hij boog zijn met veren versierd hoofd en herhaalde: ‘Si! Vengo manana.’
Simon zuchtte van opluchting: dat was een goede opmerking geweest. Wat voor profijt kon hij er van trekken? Hij wist het absoluut niet, hij vertrouwde maar op zijn handigheid. Hij sloop naar de deuropening en luisterde scherp: er was niemand in de buurt. Inga en haar handlanger moesten hun wapens aan het oppoetsen zijn.
Maar in werkelijkheid kon de man met het wrede vissengezicht zijn ongerustheid nauwelijks beheersen. Het gesprek met Inga en Templar kwelde hem.
‘Vertrouw hem voor geen cent,’ zei hij. ‘Dat hij ons gesprek heeft afgeluisterd geeft te denken. Geen woord te veel in de toekomst. Veronderstel, Inga, dat hij het gebruikt om Xamu op te jutten?’
‘Blijf alsjeblieft een beetje rustig!’ zei Inga scherp. ‘Ik vraag me af of zijn suggestie niet het overwegen waard is.’
‘Maar dat is dwaasheid, Inga! Veronderstel dat hij meer macht zou hebben dan wij!’
Zij lachte stil. Haar ogen stonden plotseling schuin en zij leek op een loerende kat, die elk ogenblik haar prooi kan bespringen.
‘Ik heb het duur genoeg moeten betalen om te weten dat er in alles wat de Saint zegt een element van spel schuilgaat. Hij vindt het nu eenmaal heerlijk valse kaarten op het tapijt te gooien en dan is het aan zijn tegenstander om te raden welke hij in handen heeft.’ Plotseling stond Lyken op en hep naar de voorhang. Met een ruk schoof hij hem opzij. Er was niemand. Op hetzelfde ogenblik waren Simon en zijn tegenstander dus bang voor spionage.
‘Met die ellendeling,’ gromde de man met de monocle. ‘Ik zeg je Greta…’
Ze kwam met een ruk overeind. Heftig, agressief. ‘Ik zeg je voor het laatst dat ik Inga heet! Heus, Toff, ik vind je aardig, maar…’
Hij waagde het een pas in haar richting te doen, maar met éen blik bracht zij hem tot staan. Simon zou van dit tafereeltje genoten hebben: door Greta geweigerd te worden!
‘Je bent verbhnd door jaloezie, Toff! We kunnen de voorstellen van de Saint veel beter rustig bekijken en er ons voordeel mee doen.’
‘Ons, zei je toch?’ vroeg Toff wraakzuchtig. ‘Daar maak ik me nu juist zo ongerust over, als je het precies wilt weten. Zodra Templar Xamu en zijn priesters weet te overtuigen dat hij een afgezant van god is, zal het van hem afhangen of jij godin blijft. Waarschijnlijk zal hij dat,wel goed vinden, maar wat gebeurt er dan met mij? Welke plaats zal jouw Saint mij toebedeeld hebben?’ Zij wierp een blik in zijn richting en antwoordde vlug: ‘Het zou wijzer zijn als je nu niet aan jezelf dacht.’ ‘Aardig!’ gromde hij, terwijl zijn oog achter het glas van de monocle schitterde van woede. ‘Greta… Ja, ik blijf je zo noemen, wat de gevolgen er ook van zijn-Vergeet nooit, Greta, dat ik Maga-Outac ontdekt heb. Ik kende je toen nog niet eens! Pas later, toen ik je ontmoet had, heb ik van jou een godin gemaakt!’ Hij had een onaangenaam lachje en Inga deed alsof zij capituleerde. Zij stelde hem gerust en zei met een teder gebaar: ‘Hoe zou ik dat nu kunnen vergeten, Toff? Ik ben niet ondankbaar van aard, heus niet! Maar je moet verstandig zijn. Xamu en zijn priesters hebben een zeker wantrouwen tegen mij gekregen en dat moet weggehaald worden. Templar doet ons een oplossing aan de hand. Wij kunnen dat toch in alle rust overwegen? Misschien heeft hij morgen wel weer een nieuw idee.’ Merkwaardige overeenkomst in de gedachtengang der tegenstanders! Inga en Toff zochten het eventuele, onder Simon’s woorden verborgen gevaar en Simon zelf liet de gebeurtenissen van de afgelopen uren aan zich voorbij gaan en bedacht een plan om het rad in beweging te zetten.
Hij moest allereerst de hogepriester overtuigen. Hij was er zeker van dat Xamu een geheime overeenkomst wilde sluiten, anders zou hij niet op dit late uur, in het donker, bij hem gekomen zijn. De Saint had overwicht op de primitieve en tegelijkertijd bijgelovige geest van Xa-mu. Hoe kon hij daar profijt van trekken? ‘Wat zou ik doen als ik een held uit een roman was?’ vroeg Simon zich af. ‘Dan zou ik een briljante kennis van zon-en maancycli hebben en ik zou weten dat zich binnenkort een echps zou voordoen… Maar ik ben jammer genoeg niet voor romanheld in de wieg gelegd! Mijn oude vriend Leslie vertelt mijn avonturen zonder iets aan de waarheid toe te voegen. Dus…’ Hij stak een sigaret op en keek de rook na terwijl hij op de divan lag. Plotseling verscheen er een glimlach op zijn energiek gezicht.
‘Mijn amigo Xamu zou het tienmaal beter weten dan ik wanneer er een eclips te verwachten was! De Azteken, Inca’s of Maya’s kenden de lucht beter dan ik Greta! Daar hoef ik ze dus niet mee te overdonderen!’ Peinzend keek hij naar de elektrische lamp naast de divan en een paar maal achter elkaar drukte hij het knopje in. Door de nachtelijke stilte klonk het gezoem van het stroomopwekkend aggregaat.
‘De bewoners van Maga-Outac waren net zo verbaasd over elektriciteit als over andere wonderen der techniek. Greta en Lyken hebben ze met dit soort wonderen vertrouwd gemaakt. Arme Saint - wat blijft je dan nog over? Als ik maar een paar van die trucjes had om kinderen en grote mensen te amuseren… vloeibaar ijs of smeltende lepels bijvoorbeeld.’
Met zijn legendarische ironie dreef Simon de spot met zichzelf. Maar in werkelijkheid was hij hardnekkig met het probleem bezig. Hij nam echter nooit een besluit zolang zijn tegenstander niet die stap had gedaan, die hem onherroepelijk in de val zou doen lopen.
De volgende ochtend ging Simon opgewekt naar Inga en haar handlanger. Inga ontving hem met haar mooiste glimlach en zei, zonder zich te bekommeren om Lyken’s meer dan geërgerde bhk: ‘Hallo, schat! Goed geslapen?’ ‘Als een god,’ antwoordde hij. ‘Heb je ook als zodanig nagedacht?’ Hij boog het hoofd en ging aan de tafel zitten. Inga schoof de schotels aan en hij zei smekend: ‘Inga, liefje, zou jij me royaal willen bedienen? Ik wil zo dik worden als een paasos!’
Een dergelijke conversatie beviel Lyken helemaal niet en met nauwelijks bedwongen heftigheid viel hij dan ook uit: ‘Wij hebben geen behoefte aan een kermiskoe, maar aan een weldenkende vent die ons een behoorlijk plan kan voorleggen. Je doet alsof je onze problemen zou kunnen oplossen en Inga loopt maar op te scheppen over je slimheid en je overwinningen van vroeger. Ik waarschuw je…’
‘Ja?’ zei Simon met volle mond, terwijl hij zijn kalmte
geen ogenblik verloor.
‘Als je geen voorstel doet, zal ik…’
Inga legde haar hand op zijn arm en hij zweeg met een vijandig gezicht.
De Saint knikte en zei: ‘Je bent een beetje ongeduldig, lieve jongen. O, sorry: ik vind je ook zo sympathiek! Je wilt dus onmiddellijk een antwoord? Goed dan! Vertel
mij maar even wat het geschiktste moment is voor het offeren van een mens.’
Inga - of liever Greta Morgan - kende de Saint langer dan vandaag en hoewel zij meende dat hij haar niet meer zou kunnen verbazen, schrok zij nu toch wel even. ‘Wat zeg je nu? Een mens offeren?’ ‘Dat is altijd het beste middel om lauwen en twijfelaars te overtuigen als het om godsdienstige zaken gaat. Het offer is het essentiële van de riten der ouden… en in symbolische vorm zelfs van moderne erediensten.’ ‘Zwijg Simon!’ zei ze snijdend. ‘Probeer je plannen nu niet te verdrinken in een stortvloed van woorden. Vertel op: geloof je dat het verstandig is een mens te offeren?’
‘En of!’ antwoordde de Saint.
Lyken zat zenuwachtig te slikken en zijn adamsappel ging onophoudelijk heen en weer. Inga beperkte zich tot de vraag: ‘Wie?’
Ja, wie moest er geofferd worden? Dat was de belangrijkste vraag: wie zou het slachtoffer onder het mes van de hogepriester moeten zijn? ‘Ik!’ zei de Saint met zijn stralendste glimlach. ‘Of ik ben niet goed wijs… of jij steekt de draak met ons!’ constateerde Inga. ‘Dacht je die fanatiekelingen te overtuigen als ze je hebben laten doodbloeden?’ ‘Precies, schatje!’
Achterover leunend in zijn stoel keek hij naar de vrouw en de man die hem in hun macht meenden te hebben en hij zei: ‘Gisteravond hebben jullie me duidelijk gemaakt dat jullie geduld op was en dat ik zo snel mogelijk het probleem moest zien op te lossen. Ik heb er de gehele nacht over nagedacht en ik weet niets anders te verzinnen. Ik zeg je dus nogmaals: Laten we de Saint offeren!’
‘En dat is nu de man van wie ze zeggen dat hij een naald uit een hooiberg kan halen!’ riep Lyken woedend uit. Verwijtend keek hij naar Inga, maar zij reageerde niet. Zijn gezichf vertrok van nijd toen hij zei: ‘Ik zal hem wel eens aan het denken brengen! Ik weet twee of drie behandelingen waarbij het waarheidsserum op een champagne-cocktail hjkt!’
‘Genoeg!’ zei Inga ijskoud. ‘Af en toe vraag ik me af, Toff, of onze samenwerking niet op een vergissing berust !’
‘Op een vergissing van miljoenen dollars, ja!’ snauwde Lyken.
Haar dwingende blik legde hem echter het zwijgen op en Inga vroeg aan de Saint: ‘Was dat nu een grapje of niet?’
‘Helemaal niet, liefje. Jullie hebt mij een raadseltje opgegeven en ik ben op het idee gekomen dat het offeren van de Saint een grote attractie voor “jullie volk” zou zijn. Xamu zal geen enkel wantrouwen meer tegen jullie koesteren. Ik bewijs je hiermee een bijzonder grote dienst, het beste bewijs voor mijn vriendschap.’ Op het gezicht van Lyken verscheen een sadistisch lachje.
‘Ik hoor wel dat jij niets van de techniek van onze priesters afweet, Saint! Hun offeringen duren soms wel enkele dagen achter elkaar. Zoiets zou je misschien inderdaad tot betere gedachten brengen!’ Inga keek Simon onderzoekend aan. Zij herinnerde zich de dagen vol heldhaftige avonturen, verrukkelijke uren op een verlaten eiland… Maar Templar het niets van zijn geheime gedachten doorschemeren en antwoordde Lyken: ‘Goede vriend, het behoort tot een van de meest gewaardeerde kwaliteiten van een man, die gewend is met zijn leven te spelen, om uit te maken wat mogelijk is of niet. Een plan bedenken óm zonder moeilijkheden een uitzonderlijk aantal smaragden te verkopen, behoort nu juist tot de onmogelijkheden. Vergeet dat vooral niet.’
Hij dronk met kleine slokjes zijn kop koffie leeg voor hij vervolgde: ‘Bedenk eens wat het betekent ieder jaar een nieuw plan te moeten verzinnen! Zeker, ik ben heus wel in staat iets voor het volgende jaar te bedenken, maar jullie wilt een plan dat altijd bruikbaar is en geen gevaar oplevert. Dat kan ik niet, beste vrienden. Ik zal de eerste zijn om dit diep te betreuren en daarom herhaal ik: Laten we de Saint offeren.’
Hij stond rustig op en verliet de kamer. Een ogenblik bleven de twee handlangers verstomd tegenover elkaar zitten. Lyken was de eerste die zich herstelde. Hij begon te schelden en gromde: ‘Die ellendeling denkt maar dat hij ons ongestraft voor de gek kan houden! Maar hij zal weten dat hij zich vergist!’
Inga keek hem zwijgend aan. Hij liep op haar toe en zei bijtend: ‘Ik zal hem aan Xamu en zijn priesters uitleveren! Als zijn bloed begint te stromen, komen zijn ideeën vanzelf!’
Inga onderbrak hem zo kortaf als zij nog nooit geweest was: ‘Geen sprake van, Toff! Templar weet precies de vinger op de zwakke plek in onze plannen te leggen! Zonder zijn tussenkomst riskeren wij…’ ‘Uitstekend! Wij hebben hem dus niet meer nodig! We moeten hem dus zien kwijt te raken en ik zal wel iets bedenken om de smaragden volgend jaar kwijt te raken. Wat de volgende jaren betreft: komt tijd komt raad. Wat vind jij ervan, Greta?’
Ze trok haar wenkbrauwen op en kneep haar lippen 118
op elkaar voor ze antwoordde: Ik ontken niet dat jij soms erg goede ideeën hebt, Toff, maar ze zijn helaas niet zo goed als de ideeën van de Saint. En als je een goede raad wilt hebben: denk er dan eens aan dat “je hem niet gemakkelijk beduvelt. Integendeel: zonder dat je het bemerkt voert hij je regelrecht naar het doel waar hij je hebben wil.’
Ze wachtte even, het een kort lachje horen en hernam: ‘Je moet eens bedenken dat jouw driftbuien hem erg welkom zijn. Al je handelingen, besluiten, misschien zelfs wel je gedachten, worden je, zonder dat je het zelf weet, door hem ingegeven! Alleen wanneer je dit doet heb je een kans hem te ontsnappen, wel éen kans op de honderd,’ besloot ze. ‘Maar toch een kans!’ Zij draaide zich om, liep naar de aangrenzende kamer en maakte zich gereed om uit te gaan. Nu was er een verborgen getuige bij dit meningsverschil geweest in de persoon van Dela, het jonge dienstmeisje. Zij begreep wel niets van deze ruzie, maar het meisje dat de goden zeer toegewijd was, had het gevoel van een gigantische samenzwering waarin zij een rol te spelen had. Het mocht dan een klein rolletje zijn, maar het leek haar ontzaglijk groot. Vroeg in de ochtend, toen de hemel zich zachtroze kleurde en de papegaaien krijsend rondvlogen, werd zij gewekt door een priester die haar zei: ‘De hogepriester wacht op je. Maak voort!’ Het meisje dat zich in een handomdraai gekleed had, ging haastig naar het verblijf van Xamu. De hogepriester zat op een gebeeldhouwde troon en werd omringd door dichte, welriekende rook. Lange tijd keek hij naar het meisje dat voor zijn voeten geknield lag en eindelijk vroeg hij: ‘Dela, wie is de man met de blauwe ogen die met de Goddelijkheid naar Maga-Outac is gekomen?
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ze. ‘Maar hij is een goed
mens. Hij schreeuwt nooit en hij verwijt me nooit iets.’
‘Heeft hij met je gesproken?’
‘Ja, o Xamu! Verschillende malen.’
‘Alleen?’
‘Soms.’
‘Laat hem dan dit weten: wanneer hij mij iets te vertellen heeft, wanneer hij mij een geheim wil toevertrouwen, ben jij er om het aan mij over te brengen.’ ‘Ik zal gehoorzamen, o Xamu.’
‘De Goddehjke heeft je genoeg woorden van zijn taal geleerd om hem te kunnen verstaan. Let goed op, Dela: ik wil dat je uitsluitend de Blanke Man met de blauwe ogen dient.’
Zij maakte een tersluiks gebaar. De hogepriester zag het en gaf haar toestemming een vraag te stellen. ‘Is hij de zoon van de Grote Geest?’ ‘Je kunt me helpen dat te weten te komen, Dela. Luister naar wat hij zegt, kijk wat hij doet, zie wat er gebeurt.’
‘Dat zal ik doen, o Xamu.’
Hij stond op. Langzaam liep hij door het vertrek waar hij het meisje ontvangen had. Er stonden geen andere meubelen dan de troon en een zware parfumbrander. Xamu ging voor Dela staan, die nog steeds op de grond lag.
‘Weet je dat deze man de taal van onze grote voorvaderen spreekt?’ vroeg hij langzaam. ‘Je weet voldoende van die taal om die met hem te kunnen spreken. Denk daar aan.’
‘Ik zal er aan denken, o Xamu.’ ‘Herhaal mijn bevelen, Dela.’
Haar gezicht was gespannen van toewijding terwijl zij 120
gehoorzaamde, maar geen lachje verzachtte het harde,
gebruinde gezicht van de hogepriester.
‘Ga nu,’ zei hij. ‘En denk er aan dat niemand iets mag
weten.’
‘Niemand,’ verzekerde zij. ‘Zelfs de Goddelijke niet.’ Vanaf dat moment had de Saint het meisje voortdurend achter zich aan. Zij probeerde hem overal te volgen en te weten te komen wat hij tegen Inga zei. Hij bemerkte het echter niet onmiddellijk, want hij had genoeg te doen met Greta Morgan, de grote avonturierster. Het duel tussen hen werd steeds spannender en zat vol voetangels en klemmen.
Templar wist nog steeds niet precies wat zij van plan was. Hij kende haar lang genoeg om te weten dat zij, als het er op aan kwam, alleen aan zichzelf dacht, maar desalniettemin was het mogelijk dat zij toch de Saint niet wilde vernietigen.
‘Waar leiden al je suggesties eigenlijk toe, schat? Wees nu eens éen keer eerlijk.’
Zij stonden op een weinig gebruikt, maar goed onderhouden pad dat naar een vijver voerde. Slingerplanten hingen van de bomen af; enorme bloemen weerspiegelden in het gladde water met de grote bladeren van de waterlehes; roze en blauwe vlinders vlogen van de ene bloemkroon naar de andere. Greta steunde licht op zijn arm. ‘Geef antwoord,’ zuchtte ze.
‘Het is niet mijn gewoonte het op te nemen tegen een zo aantrekkelijke vrouw als jij, Inga… of mag ik Greta zeggen?’
‘Je bent een dwaas en ik aanbid je! Jouw plan heeft me duidelijk gemaakt dat er een nauw verbond tussen ons bestaat. Is dat waar?’
‘Helemaal. Maar… wat zegt Toff Lyken ervan?’ ‘Ik heb hem uitgelegd dat de helft meer waard is dan een derde. Wij hebben toch geen medewerker nodig voor jouw plannen?’
Nu waren ze dus aan het punt dat hij aldoor voor ogen gehad had en hij voorzag de ontwikkeling der gebeurtenissen alsof hij ze volkomen in de hand had. ‘Jij moet beslissen, schat,’ zei hij. ‘Na al die jaren, belooft alles wat je doet me bovenmatig te amuseren!’ Zij zuchtte van opluchting. Met haar donkere ogen keek ze naar de Saint op en een lachje verhelderde haar gezicht.
‘Ik ben een vrouw voor de realiteit, Simon. Ik weet ook wanneer ik verlies. Wie van ons tweeën is altijd overwinnaar geworden?’
Nu lachte ook hij. Zijn arm omklemde haar mooie schouders en onder de dunne zijde voelde hij de huid van de vrouw, die hij zo vaak overwonnen had. ‘Misschien heb je niet vroeg genoeg je nederlaag erkend, liefje. Er kan een heleboel narigheid van komen als je steeds weer wraak wilt nemen!’
Ze leunde tegen zijn borst en staarde in de verte, terwijl zij fluisterde: ‘Misschien is het wel vrouwelijke zwakheid, een geheime wens, voor altijd overwonnen te worden door de man van je leven… door de man op wie je volledig vertrouwt?’
Hij tilde haar kin op en dwong haar hem aan te kijken en hij beet haar toe: ‘Vertel me nu niet dat je het opgeeft… jij…’
‘Eindelijk heb je het dan in de gaten, schat! Begrijp nu toch eens, dat ik eindelijk een net, oppassend meisje wil worden. Jij kent me niet, ik zweer het je…’ ‘Wel ja!’ zei hij opgewekt. ‘Ik ken je te goed. Daarom
zeg ik je: jij bent de verrassendste vrouw die ik ooit ontmoet heb!’ En met een vrolijke lach voegde hij er aan toe: ‘Dit keer had ik bijna gedacht dat je te goeder trouw was… voorzover dat met een toverheks als jij natuurlijk mogelijk is!’
‘Prima,’ zei ze, zich losmakend. ‘Wie heeft ook alweer gezegd: Als je iemand niet kunt verslaan, zorg dan zijn bondgenoot te worden?’
Hij haalde zijn schouders op en antwoordde spottend: ‘Misschien was het mijn dierbare, oude grootmoeder wel. Zij was dol op dit soort uitspraken.’ ‘Dan had ze nog gelijk ook. Maar vandaag trek ik mijn belofte in, Simon, want ik ben er zeker van dat ik jou nooit zal overwinnen. Ik vraag dus om naast je te mogen staan. Accepteer je?’
Greta Morgan die de wapenen neerlegde! Dat was onmogelijk ! Greta die zich overwonnen verklaarde en wapenstilstand vroeg!
Zij liep op hem toe, sloeg haar armen om hem heen en fluisterde: ‘Tenzij… tenzij je me niet mooi meer vindt…’ Wat kon hij anders doen dan haar omhelzen? Toen zij weer op adem waren, vroeg Simon zacht en warm: ‘En wat doen we nu met Toff ?’
Er kwam een wrede schaduw op haar knap gezicht -als een wolk in een zomerlucht. Met een fluweelzachte stem fluisterde ze: ‘Vragen de priesters geen offer? Ze zeggen dat de goden niet gunstig gestemd zijn als er niet geofferd wordt… Daarna hebben wij immers geen moeite meer met onze problemen?’
‘Het leven van Lyken tegen de smaragden, bedoel je?’ ‘Ja, natuurlijk!’ antwoordde ze met een zekere afschuwwekkende onschuld in haar wreedheid
‘s Avonds, toen hij alleen in zijn kamer was, maakte de Saint de stand van zaken op: Greta Morgan was eerlijk - op het ogenblik tenminste. Maar daarna? Met zijn ellebogen gesteund op de vensterbank van het smalle raam, dat de vorm van een schietgat had en uitkeek op ‘het oerwoud, luisterde hij naar de geluiden van de Braziliaanse avond. Vuurvliegjes beschreven wonderlijke figuren in de duisternis.
‘Toff zal dus de hoop beenderen in de tempel een beetje groter moeten maken!’ dacht hij. ‘Een niet erg aangenaam idee. Niet dat ik hem zo sympathiek vind, maar deze manier is weinig aantrekkelijk.’ De Saint dacht weer aan het bezoek van de hogepriester. ‘Als hij weer eens komt, kan ik hem misschien zo overtuigen dat hij een verbond met mij sluit?’ Het werd later en later en de Saint stond nog steeds roerloos bij het raam over de feiten en gebeurtenissen na te denken: er kon een heleboel scheef gaan en hoe kon hij dat vermijden? Plotseling was het of hij een zacht geritsel van bladeren hoorde. Hij luisterde gespannen en even later hoorde hij een hoge stem zeggen: ‘Amiga.’ Vriendin? Zijn ogen doorboorden de duisternis en eindelijk zag hij een smalle gestalte die op hem toekwam. Dela, het dienstmeisje, kwam zijn kamer in. Zij had een rode bloem in het haar. Haar onschuldig gezicht was niet opgemaakt en drukte een zékere verwondering uit,
zoals altijd wanneer zij in de buurt van de Saint was, die misschien wel de incarnatie was van een god. ‘Yo Delà amiga!’ fluisterde zij.
Er speelde een glimlach om zijn energiek gezicht en hij dacht: ‘Ik krijg beslist meer en meer vrienden in Maga-Outac!’ En tegen het meisje zei hij: ‘Goed, Delà. Jij bent een amiga van mij. Ik dacht het trouwens al want je kijkt zo vriendelijk als je me aan tafel bedient.’ Zij luisterde aandachtig, probeerde de woorden te grijpen en de betekenis er van te raden. Zij slaagde er nauwelijks in en wist met moeite uit te brengen: ‘Tü habla me. Yo habla Xamu!’
Drie keer herhaalde zij de kleine zinnetjes, die gepaard gingen met betekenisvolle gebaren. Hij knikte en zei: ‘Ik heb het begrepen, Delà. Ik spreek tot jou en jij spreekt tot Xamu. Heeft Xamu je gestuurd? Waarom heeft Xamu je gestuurd?’
Haar ogen begonnen te stralen van vreugde. Plotseling sprong ze naar voren, sloeg met al haar kracht haar armen om hem heen en kuste hem op de mond. Dit vond de Saint niet onaangenaam! Helemaal niet! Maar hij beheerste zich en zo zacht en vriendelijk als een oude grootvader schoof hij haar van zich af. ‘Rustig, Delà. Je bent hier met een bepaald doel gekomen. Blijf, als je wilt.’
Hij wist zelf niet waarom hij haar van zich afstootte, al was het dan ook op een vriendelijke manier. ‘Yo esclava!’ zei ze smekend. Tü dios!’ In deze vier woordjes lag de waarheid verborgen: zij was de goden toegewijd en bood zich nu volledig aan hem aan. Zij zou waarschijnhjk al zijn grillen verrukt verdragen. Hij dacht: ‘Ik wist niet dat het zoveel voordelen had een goddelijkheid te zijn !’
‘Nee, Delà,’ verbeterde hij luid. ‘Jij geen slavin. Ik geen…’ Hij hield op! Nu moest hij zich in de ogen van de Indianen vooral niet verlagen tot een gewoon mens ! Hier lag een unieke kans: Xamu vreesde een valstrik; hij was bang dat zijn bezoek aan de man, die een afstammeling van de goden zei te zijn, ontdekt zou worden. Uit zelfbescherming het hij Delà het contact leggen. Niemand kon ^hiervan op de hoogte zijn, zelfs Inga niet. Simon glimlachte zacht en Delà greep zijn avonturiers-hand en kuste die.
‘Tü dios!’ herhaalde ze in vervoering. Dit keer knikte Templar waardig en legde zijn hand op het gebogen hoofd van het meisje. ‘Si, si! Yo dios!’ zei hij met de gewenste plechtigheid. En hij voegde er aan toe: ‘Dios grande… zeg tegen Xamu: Dios grande!’
Hij keek haar strak aan. Er liep een huivering over haar rug en zij stamelde: ‘Si. Tü, dios grande!’ ‘Precies, liefje. Ik ben een god zoals er maar weinigen zijn. Ga nu! Habla Xamu! En maak je niet druk als ik ooit mijn grootheid mocht vergeten…’ Zijn spot begreep ze niet, evenmin de snelle wijze waarop hij zich uitdrukte. Maar zij vond dat ze voldoende wist en besloot de hogepriester onmiddellijk verslag te gaan uitbrengen.
Zij ging naar buiten en verdween snel in de duisternis. Simon bleef onbeweeglijk staan en dacht na. Hij probeerde dit nieuwe stukje aan te leggen bij de puzzel die hij zo langzamerhand helemaal in elkaar had. ‘Nu heb ik dus een slavin die mij letterlijk als een god aanbidt!’ dacht hij. ‘Een voortreffelijk idee! Ik voel er weinig voor als een konijn afgeslacht te worden en de enige manier om levend uit deze gouden kooi te komen,
is het spelletje met de roodhuiden mee te spelen!’ Hij ging hggen en met de armen onder zijn hoofd probeerde hij een plan te bedenken.
‘De hogepriester stuurt een uitnodiging om god te worden. Zou hij zijn voorraad zo langzamerhand weer. moeten aanvullen? Laat ik er nu niet van uitgaan dat hij achterlijk is, want dat is hij niet!’
De ideeën hoopten zich in zijn hoofd op. Hij vermoedde wel degelijk waarom de hogepriester met hem in contact wilde komen: hij wantrouwde Lyken en Inga die Maga-Outac regeerden en om hen onschadelijk te maken had hij goddelijke hulp nodig. Het volk zou immers alleen de bevelen van een hemelse afgezant opvolgen! Op het moment dat Dela hem verliet, zou de Saint echter lang niet zo gerust geweest zijn, als hij de op enige afstand verscholen gedaante ontdekt had, die gespannen stond te loeren. Het was Lyken. Zodra deze zag dat Dela die avonturier een ware verering toedroeg, voelde ‘hij zijn voortvarendheid terugkeren. Op zijn hoekig gezicht kwam een uitdrukking van tevredenheid en haastig ging hij naar Inga.
De avonturierster sliep al. De man met de monocle ging echter zonder aarzelen haar kamer in. Zij schrok wakker en bracht verschrikt haar hand naar haar keel. ‘Ben je gek geworden!’ riep ze.
Op zijn vissengezicht kwam een onaangenaam lachje. Hij liep naar een tafel waar flessen en glazen op stonden en bediende zich. Inga keek hem onderzoekend aan. ‘Mij wakker maken om een dubbele whisky te drinken! Ik moet zeggen dat het een belangrijke reden is! Mankeert je eigenlijk wat?’ Hij keek haar spottend aan. ‘Het zou wel eens kunnen zijn, dat jou straks meer mankeert dan mij nu!’
Zij wierp het laken van zich af en schoot een peignoir aan. Van de indolente Goddelijkheid was niets meer over: dit was Greta Morgan die handelend optrad en zei: ‘Ik haat geheimen, Toff!’
‘Heus, schat? Ik zal je dan een paar dingen vertellen waardoor je ongetwijfeld de hele nacht wakker zult liggen. Of ik moet me al heel erg vergissen…’ ‘Wat is er gebeurd? Vertel op! Gaat het soms weer over de Saint en zijn voorstel?’
‘Nee, nee, hij heeft geen enkele wijziging aangekondigd. Ik vraag me alleen af of jij wel weet hoe boeiend je vriend de Saint is!’
Haar blik werd donker. Voor zij naar bed ging had ze de contactlenzen afgedaan en het blauw van haar ogen glansde nu als staal. Onder de afhangende haren had haar blik iets demonisch; zij keek als een afgezante van de hel.
‘Het spijt me dat ik je geduld een beetje op de proef heb gesteld,’ besloot Lyken honingzoet. ‘Maar een kwartiertje geleden heb ik een ronde door het dorp gemaakt. Dat is een wijze voorzorgsmaatregel.’ ‘Zeg liever dat je liep te spioneren!’ zei ze snijdend. ‘In sommige gevallen een voortreffelijke maatregel! Je moet weten dat ik Dela heb gezien. Ze kwam uit Templar’s kamer.’ ‘Wat vertel je me nu weer?’
‘De waarfieid, Inga. Het lieve kind glipte naar buiten en ik heb nog juist kunnen zien hoe ze naar hem keek. Zij leek wel een kat die de kanarie van haar dromen ontdekt had. Begrijp je wat ik bedoel?’ Inga knipte ongeduldig met haar vingers. Zij ijsbeerde door de kamer en het kon haar weinig schelen dat door de slippen van haar peignoir haar lange, slanke benen
te zien waren. Lyken triomfeerde, maar hij probeerde er niets van te laten blijken.
‘Het gaat natuurlijk maar om een inheems dienstmeisje,’ zei hij vriendelijk. ‘We hoeven ons er dus niet al te druk over te maken: een klein avontuurtje van de Saint! Ma-ga-Outac is ten slotte maar een saai plaatsje voor een Don Juan van zijn kahber. Er zijn hier geen stranden zoals in Florida of aan de Rivièra. En er is hier zo weinig te beleven…’
‘Zwijg toch!’ viel ze heftig in de rede. Zij beheerste zich en zei scherp: ‘Jij wilt maar éen ding, Toff: verwarring stichten. Wat is er normaler dan dat Dela bewondering heeft voor een man als de Saint? Wij hebben hem toch voorgesteld als een afgezant van de goden? Je gebruikt je hersens niet, Toff, maar ik zal het je niet kwalijk nemen!’
‘Fijn,’ zei hij hatelijk. ‘Je hebt natuurlijk weer gelijk. Maar welke man zou zitih verlagen naar een andere vrouw te kijken zolang jij in de buurt bent?’ Hij bracht het glas op ooghoogte en keek naar de doorzichtige alcohol.
‘Hij loopt overigens het gevaar de moed te verhezen wanneer hij gaat twijfelen aan zijn succes bij jou… Zou je er op ingegaan zijn, Inga?’
Zij ging voor hem staan en terwijl zij hem door haar oogharen aankeek vroeg ze: ‘Wat wil je daarmee zeggen? Ik wil het kwaad wel verhelpen als ‘het moet…’ Tergend langzaam zette hij zijn monocle af en met de punt van zijn zakdoek begon hij het glas schoon te wrijven. Inga verloor hem geen moment uit het oog; zij leken op twee dieren die op het punt stonden elkaar te verscheuren.
‘Jij staat hier beter bekend dan ik, Inga,’ zei hij eindelijk met een spottend lachje. ‘Je moet je dus ook beter gedragen. Vergeet niet dat je een Goddelijkheid beiit. Dat brengt verplichtingen met zich mee. Je zou die man van zijn avontuurtjes moeten weerhouden zonder nu bepaald de courtisane uit te hangen!’ Ongeduldig draaide ze zich om en over haar schouder snauwde ze hem toe: ‘Ik ga slapen! Welterusten!’ ‘Goed,’ zei hij, de kamer uitlopend. ‘Denk er nog maar eens over na.’
Lyken was verrukt: eindelijk had hij zijn gewiekste handlangster van de wijs weten te brengen. Ze zou terugkomen op haar vooroordeel over Templar en haar jaloezie zou haar gauw genoeg tot wraak voeren. De man met de monocle zou genoeg olie op het vuur gooien om zich ten slotte - misschien - van de Saint te kunnen ontdoen. Eigenlijk had de Saint een voortreffelijk plan bedacht: hij zou geofferd worden en Xamu en zijn priesters zouden weer een volledig vertrouwen in Inga en ook in hem, Lyken, hebben.
Nu zou hij minder enthousiast geweest zijn als hij in de zaal had kunnen zijn waar Xamu troonde en Dela, op haar knieën, van haar bezoek verslag uitbracht. ‘Goed,’ zei de hogepriester. ‘De Blanke Man met de blauwe ogen heeft je het antwoord gegeven: hij is een god! Heb je nog iets bijzonders opgemerkt? Je kunt vrijuit spreken.’
Op haar gezicht kwam een merkwaardige uitdrukking; zij zei: ‘Toen hij mij aankeek waren zijn ogen blauwer dan de vlinders in het oerwoud. Het leek wel of er vlammen uitstraalden die mij verschroeien wilden. En dan … en…’
Zij boog haar hoofd. Xamu keek haar oplettend aan en vroeg: ‘Heb je je aan hem gegeven?’
‘Als hij gewild had.’
De hogepriester wachtte schijnbaar geduldig en rustig af: het was belangrijk of de blanke man er zich op beroemde een god te zijn en tegelijkertijd een slavinnetje omhelsd had. ‘Heeft hij geweigerd?’
‘Hij heeft mij vriendelijk van zich afgehouden. Ik heb hem net nog een kus kunnen geven en… en…’ Dela aarzelde. Xamu bleef roerloos zitten en zij besloot: ‘Het was of mijn hart door vuur werd aangeraakt… alsof er een vlam door mijn lichaam ging. Ik dacht dat het bloed in mijn lichaam als water begon te stromen.’ Ja, in de ogen van de hogepriester leken dit onloochenbare bewijzen, maar toch wilde hij nog meer weten: ‘Ik ben heel tevreden over je, Dela. Je moet nog eens met hem proberen te spreken. Ik wil alles, alles weten over deze god die tot ons gekomen is.’
Achteruit liep zij de zaal uit. Xamu bleef onbeweeglijk zitten. Zijn brandende blik keek naar een onzichtbaar punt in de verte. De terugkeer van de Goddelijkheid, die uiterlijk volkomen veranderd was, baarde hem zorgen. De uitleg van Lyken bevredigde hem niet en het volk begon te twijfelen aan de vrouw die men had gekend als de Godin met het Gouden Haar. Wie was deze vrouw met het kastanjebruine haar en haar ogen die zo donker waren als de nacht? Wat was er met haar metgezel, de man met de hemelsblauwe ogen? Op hetzelfde ogenblik dacht de Saint slaperig: ‘Wat het motief van mijn vriend Xamu ook mag zijn, er valt geen ogenblik meer te verliezen. Als hij op het aas afkomt en probeert te bijten, moet ik hem ook vangen!’ Met die gedachte viel de Saint in een zware, droomloze slaap.
Inga was slecht gehumeurd toen Simon de volgende ochtend binnenkwam. De blik uit haar donkere ogen was onwelwillend, vijandig. In zijn fauteuil zat Lyken zwijgend de ontmoeting gade te slaan en de Saint meende dat er een tevreden glimlachje om zijn smalle lippen speelde. Inplaats van de aanval af te wachten ging hij er meteen toe over: ‘Dag schat! Waar is onze stralende Goddelijkheid? Is er iets? Heb je slecht geslapen of hebben de goden je een waarschuwing gestuurd?’ ‘Ik had iets meer van je beroemde verleidingskunst verwacht, Simon!’ pareerde ze.
Hij trok een stoel bij en ging gemakkelijk zitten. Zij keken elkaar beurtelings aan. Greta was wantrouwend, Lyken sluw.
‘Ik heb een idee om de volgende smaragden zonder moeilijkheden op de markt te brengen.’ Lyken’s oog schitterde achter het glas van zijn monocle. Inga verroerde zich niet; zij wachtte af. ‘Punt éen: we gaan op zoek naar een schat,’ vervolgde Simon. ‘Punt twee: we huren een schip en kopen speciaal materiaal. Daarna maken we een tocht over zee en… doen een sensationele ontdekking. Dat is punt drie! Wat zeg je er van?’
Inga knikte: ja, het was een groots plan, al was het dan maar éen keer te verwezenlijken.
‘Minstens twee keer!’ verbeterde de Saint. ‘We moeten
alles natuurlijk bijzonder goed voorbereiden, maar ik denk niet dat het geheel veel problemen zal opleveren. Ik maak me maar over éen ding ongerust,’ voegde hij er zorgelijk aan toe.
‘Dat kan niet!’ zei Lyken op een spottende, onaangename toon. ‘Wie zou een eminent schatgraver als jij nu in de weg kunnen staan. Je verbaast me, Saint!’ Wanneer de anderen hadden geweten hoeveel binnenpret Templar op dat ogenblik ondervond! Hij hield zich voor een enorme straatkat dié twee muizen tegelijk heeft gevangen. Hij speelt met ze, laat ze er vandoor gaan en net op het moment dat de muizen zich buiten gevaar wanen, slaan zijn scherpe klauwen toe. ‘Een kwestie van tijd,’ antwoordde hij. ‘Volgens jullie worden onze Indiaanse vrienden een beetje weerspannig en wanneer de zaken verkeerd gaan, hebben we geen kans de diverse onderdelen van mijn plan ten uitvoer te brengen!’
‘Waarom zouden we ons er dan mee bezig houden, Saint?’ informeerde de man met de monocle hatelijk. ‘Ze zeggen anders dat je handig genoeg bent om zulk soort problemen zelf te kunnen oplossen.’ De Saint keek hen oplettend aan. Nu waren ze op het punt waar hij hen hebben wilde.
‘Nu komen we terug op mijn idee om voUedige macht over je aanbidders te krijgen, Inga. Maak bekend dat ik een onbetwistbare, rasechte god ben. Daarna…’ ‘Daarna word je in Maga-Outac als de enige heerser beschouwd,’ viel Lyken hem agressief in de rede. ‘Jij zult deze bende roodhuiden gaan bevelen of…’ Simon wierp een blik op Greta, die ‘hem de vorige dag nog gezegd had dat zij zijn spel wilde meespelen. Nu was voor haar het ogenblik aangebroken om een beslissing te nemen. Lyken moest zich aan hun plannen onderwerpen, waarna Simon de gebeurtenissen in eigen hand had. Aangezien het verleden getuige was van zijn onuitputtelijke handigheid, durfde hij dit best aan. Hij zei: ‘Hou nu eens op met je kletspraatjes, Toff! Wanneer jullie met mijn plan akkoord gaan, ben ik in de ogen van onze eenvoudige vrienden inderdaad een goddelijke verschijning… maar Inga zal de enige afgezante van de hemel blijven. Xamu zal dus alleen ‘haar gehoorzamen.’
Enkele dienstmeisjes liepen door de kamer en toen hij naar Dela keek, zag hij een glans van verwachting in haar ogen.
‘Aan Inga de beslissing,’ zei hij.
De avonturierster knikte. Door haar oogharen keek ze naar Simon alsof zij hem toestemming vroeg, de bevestiging ook van ‘hun medeplichtigheid. ‘De Saint heeft gelijk, zei ze eindelijk. ‘Laten we de ceremonie organiseren. De goden eisen offers!’ Zij sprak op een toon alsof zij indruk wilde maken op eventuele luistervinken. Simon hoorde er echter ook nog iets anders in; hij was er zeker van dat zijn oude vijandin weer het een of andere verraad aan het voorbereiden was.
‘Waardoor zouden onze onderdanen het meest getroffen zijn? Wederom door een gedaanteverwisseling van de Goddelijkheid, denk ik!’
Inga verroerde zic’h niet. Haar gezicht was ondoorgrondelijk toen zij langzaam het hoofd schudde. ‘Nee. Je ‘hebt zelf gezegd, Simon, dat we een mens moeten offeren. Aangezien de goden dat van hun volk verwachten, gaan wij éen van de voor dat doel opgevoede maagden offeren.’
Simon spande zijn spieren. Hij wist wat er komen ging. Inga zei met een vluchtig lachje: ‘Daar nemen we Dela voor.’
De Saint liet niets van zijn gevoelens blijken. Toch dacht hij op dit ogenblik uitsluitend aan ‘het vriendelijke meisje. Hij herinnerde zich hoe zij haar armen om zijn hals had geslagen, hoe zij de boodschap van Xamu had overgebracht… Hij moest haar redden. Maar een duister instinct waarschuwde hem: Greta Morgan had Dela gekozen omdat zij op de een of andere manier van die kant gevaar duchtte.
‘Waarom dat weerloze meisje?’ vroeg hij achteloos. ‘Zij heeft niets om de goden van Maga-Outac te kunnen verleiden. In de mijn werkt vast en zeker wel een boze knaap die wij als offer kunnen gebruiken.’ ‘Nee,’ onderbrak Inga scherp. ‘In Maga-Outac worden geen misdadigers aan de glorie van de hemel geofferd. Dat zou ook al te gemakkelijk zijn. Je moet Xamu en zijn riten begrijpen, Simon: de goden eisen het mooiste en het zuiverste. Dela heeft precies wat zij hebben moeten… ten minste… als jij er persoonlijk geen nadeel in ziet, schat!’
Zij liep op hem toe en keek hem vragend aan. Hij kon er onmogelijk onderuit.
‘Als jij een god was, zou Dela je wel bevallen hè?’ fluisterde ze.
‘Zelfs als ik een man was,’ antwoordde hij koud. De avonturierster onderdrukte een huivering alsof hij haar een zweepslag had gegeven. Toch wist ze met een glimlach op te merken: ‘Je stelt me teleur, Simon! Ben je nu heus bang een goed gedresseerde dienstbode kwijt te raken? Och kom… we kunnen haar toch gemakkelijk vervangen!’
‘Ik zie niet in…’ begon ‘hij.
‘Je fijngevoeligheid verbaast me, schat! Het gaat er om dat wij gered worden, wij. Ik hoop niet dat je van plan bent een van ons op het altaar van de tempel te offeren? Het gaat er nu maar om dat bij de komende volle maan een menselijk wezen de heilige treden zal beklimmen om zijn of haar bloed voor de goden van Maga-Outac te geven. Het doet er weinig toe wie dat zal zijn.’ ‘Goed,’ zei hij. ‘Zorg dan maar dat ik een ander kamermeisje krijg.’
Inga onderdrukte een ongeduldige beweging: wat moest ze nu zeggen? Zij deed of zij meer dan tevreden was, maar toen zij weer alleen met Lyken was, zei ze verwijtend: ‘Je hebt me bedrogen, Toff.’ ‘Waarmee dan?’
‘Door te zeggen dat Dela een verhouding met Simon had.’
‘Wacht even… dat heb ik niet gezegd! Denk maar eens goed over mijn woorden na, Gre… Inga! Ik heb je alleen gewezen op de beschermende goedheid die er plotseling in hem voor die slavin boven is gekomen.’ ‘Het doet er niet toe. Ik hou niet van slechte kaarten, vooral niet tegen de Saint.’
‘Stel je conclusies uit tot zij de treden van de tempel beklimt… en zonder bruidsmars!’
Hij barstte in een schaterlach uit. Zij haalde haar schouders op en deed geen moeite haar opwinding te verbergen. Een ogenblik had zij gevreesd dat Templar een fout zou maken waardoor zijn verraad aan het licht zou komen: zij zou hem niet gespaard hebben. Maar hij had zich daarentegen direct bij haar inzicht neergelegd. Lyken vergiste zich dus. Hij zei echter: ‘Ik begrijp je niet, Greta!’
Ondanks haar gefronste wenkbrauwen vervolgde hij: ‘Je bent de meest wantrouwende vrouw, die ik ooit ontmoet heb. Je verdenkt altijd iedereen, mij óok. Maar de Saint mag zich in jouw goddelijke voorspraak verheugen en als ik je de ogen probeer te openen, word je nog kwaad ook.’
Zij keurde hem geen blik waardig. Zij greep een boek en begon er demonstratief in te bladeren. Hij werd driftig: ‘Je moet het zelf weten! Maar als je iets overkomt, hoef je het mij niet te verwijten!’
Hij ging de kamer uit en keerde onmiddellijk daarna weer terug. Agressief en gebiedend tegelijk zei hij: ‘Ik zal je nog een raad geven. Als ‘het niet net zo goed om mijn eigen ‘huid ging zou ik liever zwijgen. Geloof dat maar!’ Hij wachtte even en zei toen: ‘Hou Dela in de gaten! Zij heeft een verrassing voor je in petto. Hoe vlugger je haar naar de goden helpt, hoe beter het voor ons is!’
Zij gaf geen antwoord. Zij zag zijn drift als een gevolg van zijn ‘haat voor Simon, ook als een gevolg van zijn jaloezie. Toff haatte de avonturier omdat hij knap en sterk en onoverwinnelijk was. Zijn wraakgevoelens waren misschien wel normaal, omdat hij een grotere plaats in Greta’s hart meende te hebben dan Templar. ‘Een vergissing, vriend, een vergissing,’ dacht zij. ‘Simon is de enige man van wie ik ooit gehouden heb.’ De Saint had overigens ook iets om over na te denken: ‘Dat was een mooie bokkesprong! Iemand heeft mij met Dela zien praten.’
Anders was Inga’s houding niet te verklaren. Simon was door de avonturierster in eigen persoon, of door haar handlanger gevolgd. Zij moesten zijn gebaren gezien hebben en zijn woorden afgeluisterd. Hij herinnerde zich
hoe ‘hij met Inga een gedwongen bezoek aan de tempel gebracht had. In een bijgebouw had zij de deur naar een soort gevangenis geopend, waaruit onmogelijk te ontsnappen viel en trots had de door de bewoners van Maga-Outac aanbeden Goddelijkheid hem op de smalle buizen van metselwerk gewezen: ‘Hierdoor kunnen de priesters ieder woord van de veroordeelden verstaan.’ In de kamer van de Saint waren ongetwijfeld eveneens zulke buizen aangebracht. In het verleden had hij zich maar al te dikwijls tegen verborgen microfoons moeten verdedigen, maar hier, in deze uithoek, had hij niet verwacht afgeluisterd te kunnen worden. In de toekomst zou hij dan ook wat voorzichtiger zijn. De Saint vergiste zich, maar toen hij de volgende avond bezoek van de hogepriester kreeg, legde hij snel zijn wijsvinger tegen zijn lippen: ‘Ssst!’
Op zijn tenen liep hij naar het raam waar Xamu voor stond.
‘Zachtjes!’ fluisterde ‘hij.
Op het baksteenrode gezicht van Xamu verscheen een verbaasde uitdrukking. Hij keek de Saint nieuwsgierig aan.
‘Wat wil je van me?’ vroeg Simon. ‘Zit je iets dwars?’ Hij onderdrukte een grimas: hij had er meer dan genoeg van! De hogepriester kwam toch niet met zijn problemen voor den dag!
‘Je bent niet erg spraakzaam, vriend,’ zei hij dan ook. ‘Als je iets wilt oplossen, moet je niet zo geheimzinnig doen!’
Xamu stak zijn hand onder zijn tunica en haalde een steen te voorschijn, die schitterde in ‘t hcht van de maan. ‘Tü quiere?’ vroeg hij.
Zijn gezicht was ondoorgrondelijk, het gezicht van een 138
standbeeld! Simon voelde een huivering over zijn rug glijden: de smaragd die Xamu in zijn hand hield was de grootste die hij ooit in zijn leven had gezien. En die wilde die duivelse hogepriester hem cadeau geven! ‘Je bent als een broeder voor me, hogepriester. Cadeautjes als dit onderhouden de vriendschap. Ik zal het niet vergeten… zelfs als ik je land verlaten heb!’ Hij hief zijn hand op om de kostbare steen te grijpen. Wat een prachtig sieraad zou hij ervan kunnen laten maken! Hij dacht al aan de hand die het zou dragen, aan de hals waarop de steen zou schitteren. Maar zijn arm bleef in de lucht hangen. Zijn gedachten vlogen door zijn hoofd. ‘Een minuut! Toff. heeft mij verteld dat deze dappere roodhuiden smaragden verafschuwen omdat zij ongeluk zouden brengen. Daarom mogen alleen dieven en misdadigers in de mijn werken. Waarom zou mijn vriend Xamu me deze steen aanbieden als hij me niet op de proef wilde stellen?’ Met een hooghartig gebaar schoof hij de hand van Xamu opzij. ‘Non! Gracias, Xamu!’
Het gezicht van de hogepriester veranderde op slag. Zijn wantrouwen was geheel en al verdwenen. Simon had precies ‘het juiste gedaan!
‘Malo!’ zei de Saint dan ook haastig. ‘Doe dat ding weg, Xamu! Probeer niet een ongelukkige avonturier, die het graag zou willen hebben, de ogen uit te steken! Malo! Malo!’
‘Si, malo!’ herhaalde de hogepriester. Hij stak de steen weer bij zich. Alle vijandigheid was van zijn gezicht verdwenen. Hij was er nu van overtuigd dat de man met de hemelsblauwe ogen een door de goden gezondene was. Simon glimlachte en vroeg: ‘Comprende? Nu twijfel je niet meer, hè?’
‘Si!’
Hij begon te knikken waardoor de pluimen op zijn hoofd
stonden te schudden.
‘Si! Si! Comprende!’ herhaalde hij.
‘Mijn gelukwensen, vriend! Je hebt me anders een
warm ogenblikje bezorgd!’
Plotseling doorzag Simon hoe het allemaal in elkaar zat. Hij ontdekte de oorzaak van hun ongerustheid. In de ogen van Xamu en zijn priesters was Lyken een soort afgezant van de hel…
‘En door zijn schuld is de Goddelijkheid Inga uit Ma-ga-Outac verdwenen,’ dacht Simon hardop. ‘In plaats van haar heeft ‘hij een donkerharige overweldigster mee teruggenomen. Gelukkig laten de góden zelf zich door zulke duivelse oplichters niet beetnemen! Daarom ben ik ook in Maga-Outac: om de boel weer in het reine te brengen. Snap je het, mijn zoon?’
Xamu begreep naar alle waarschijnlijkheid geen woord van wat Simon allemaal gezegd had, maar hij meende wel te weten wat deze bedoelde en met een verrukte glimlach zei hij: ‘Si! Comprende.’ ‘Gefeliciteerd!’ zei Simon. ‘Je bent een genie!’ Hij begon hartelijk te lachen en hij vervolgde zachtjes: ‘Wij slaan ons er niet onaardig door, hè Xamu?’ ‘Si, Xamu contento.’
‘Goed. De Saint is een god en Xamu is zijn profeet. Toff kan dan de weinig benijdbare rol van Lucifer krijgen. Nog altijd tevreden?’ ‘Si.’
‘Goed zo! Dan gaan we nu op de ingeslagen weg verder!’
Dat mocht dan misschien zo zijn, maar vanaf dit nachtelijk ogenblik moest Simon zijn voorzorgsmaatregelen
verdubbelen. Hij moest zorgen dat Xamu geen greintje wantrouwen tegen hem kreeg, want deze had nu al zijn vertrouwen op hem gevestigd.
‘Luister, Xamu,’ fluisterde hij. ‘Luister naar wat je goddelijke vriend je opdraagt. Dan zal Maga-Outac gered worden, je zult alleenheerser zijn en je zult eindelijk van Satan-Lyken afkomen. Luister…’ Hij gebruikte zeer eenvoudige woorden, dan weer Spaanse, dan weer Engelse en hij sprak maar en sprak maar-De duisternis verborg hen en bewaarde hen voor verrassingen… Dat dachten ze tenminste!
De trouwe vrienden van de Saint weten dat ‘hij de gewoonte heeft zich zonder haast voort te bewegen langs de wegen van hét avontuur. Hij loert onafgébroken op hachelijke situaties en hij is dolblij met de belofte van een eindeloze reeks gevaren. Hij haalt onderweg allerlei streken en slimmigheidjes uit om zijn tegenstander beet te nemen en hij vindt het niet nodig stil te staan bij de bedreiging van een verborgen vijand. Hij heeft genoeg vertrouwen in zijn vindingrijkheid om een tegenaanval te ondernemen.
Zou men hem dus gezegd hebben dat de man met de monocle een valstrik voor hem aan het uitzetten was, dan zou de Saint toch geen maatregelen hebben genomen. Toff Lyken had namelijk een besluit genomen: aangezien Greta zo dom was de Saint op zijn woord te geloven, zou hij, Lyken, de zaak zelf in handen nemen. In Maga-Outac werd het al donker toen hij een smalle deur opende en een bakstenen hut met een plat dak inging. Op het terras zat een man te mediteren. Evenals Zemoc droeg hij de hoge helm van de Spaanse veroveraars, hij had een leren met edelstenen versierde riem over zijn borst en aan zijn heup droeg hij een kort zwaard.
‘Gegroet, o Atlac,’ zei Lyken. ‘Jij bent de man die ik nodig heb.’
‘Gegroet, heer. Ik ben uw dienaar.’
Lyken pakte een krukje van mahoniehout, ging zitten en
keek lange tijd naar de Indiaan wiens diensten hij meer
dan eens gebruikt had. Er bestond tussen hen een soort
occulte medeplichtigheid.
‘Hebt u mij nodig, heer?’ vroeg Atlac.
‘Ja… als je tenminste een vastberaden mens bent.’
‘Ben ik dat niet altijd geweest?’
‘Als je wilt, ben je morgen meer dan je altijd gehoopt hebt…’
‘Wat moet ik doen?’
‘De man zijn die je kunt zijn.’
Hij zweeg. Hij verloor de Indiaan niet uit het oog. Zijn ruw gezicht was krachtig en sluw. Er was een onrustbarende blik in zijn ogen. Atlac had al talrijke bewijzen van zijn wreedheid geleverd. Hij het zich alleen en uitsluitend leiden door eigenbelang.
‘Ik wens niet verraden te worden,’ zei Lyken al te nadrukkelijk, maar zonder stemverheffing. ‘Herinner je dat ik alles te weten kom en ik de zaak daarna voortreffelijk weet te regelen.’ ‘Ik herinner het me,’ zei de Indiaan. Hij had in de mijn meermalen afschuwelijke dingen gezien, waarbij Lyken van een ongelooflijke wreedheid had bhjk gegeven. En hoe ruw en gehard deze Indiaanse wacht ook mocht zijn, hij zorgde er wel voor dat hij niet aan deze blanke overgeleverd kon worden. ‘Beveel,’ zei hij toonloos. ‘Ik zal doen wat u mij opdraagt.’
‘Wat het ook is?’
De man knikte en Lyken beval: ‘Kom mee!’ Naast elkaar hepen zij door de duisternis. Vlak bij de tempel stond het lage huis waar Templar logeerde. ‘Hier woont de blanke man die kortgeleden met ons
meegekomen is,’ zei Lyken. ‘Ik wantrouw hem. Hij heeft
zeer verdorven plannen met Maga-Outac…’
Hij sprak zachter, deed alsof hij bang was:
‘…en ook met de goden!’
‘Beveel, ik zal hem doden.’
‘En als hij Sterker is dan jij?’
Atlac klopte veelbetekenend op zijn zwaard en Lyken vervolgde tevreden: ‘Op het ogenblik behoef je hem nog niet te doden. Wij moeten eerst de zekerheid hebben dat hij jou en je broeders kwaad wil doen.’ ‘Goed.’
‘Jij bhjft hier op wacht staan. Kom mij waarschuwen als er iemand bij hem binnengaat. Begrepen? Je doet niets zonder mijn voorkennis.’ ‘U kunt op mij rekenen, heer.’
Zo gebeurde het dat de lange gestalte van de hogepriester Atlac’s aandacht trok, toen de hogepriester over een smal pad naar Simon’s verblijf ging. Ogenblikkelijk rende de Indiaan geluidloos weg om Lyken te waarschuwen. Lyken was onmiddellijk wakker en luisterde. ‘Ik heb Xamu met de blanke god zien spreken.’ ‘Xamu, de hogepriester?’
‘Hij, ja. Hij sprak tot de god, maar ik kon hem niet verstaan. De god heeft hem geantwoord, daar ben ik zeker van.’
‘Noem hem alsjeblieft geen god meer. Hij is helemaal geen god in wie je vertrouwen kunt hebben. Hij is een afgezant van de duivel!’
De Saint zou verrukt geweest zijn als hij dit gesprek had kunnen horen: Lyken gebruikte dezelfde wapens die hij gebruikte om de man met de monocle tegenover Xamu van zijn troon te doen vallen.
Lyken stond vlug op en volgde Atlac tussen de lage hui-144
zen tot hij in de buurt van de tempel was. Xamü stond nog altijd voor het venster, maar Lyken kon zijn woorden met geen mogelijkheid verstaan. ‘Begrijpt u, heer?’ fluisterde Atlac. ‘Jammer genoeg wel,’ antwoordde Lyken op dezelfde toon. ‘Xamu beraamt een samenzwering met de duivel. Het is een groot geluk dat jij ze gezien hebt en een nog groter geluk dat ik eindelijk weet welke gevaren Maga-Outac bedreigen. Deze blanke man wil de ondergang van de volksstam en het dorp. Hij wil de goden vernietigen, zelf god worden en jullie allemaal doden.’ ‘Is dat waar, heer?’
‘Begrijp je dan niet wie mij hierheen gezonden hebben?’
‘De goden?’
‘De ware goden, ja. De goden die door mijn mond spreken. Zij die je bevelen. Jij zult Maga-Outac redden, Atlac. Jij zult heersen over de stam. Jij zult het stamhoofd worden en misschien wel meer.’ Hij greep hem bij de arm en trok hem terzijde om hem in te lichten, instructies te geven. De Indiaan luisterde. De maan, hoog in de nachtblauwe lucht, verlichtte vaag het baksteenrode gezicht van Atlac. Er was een uitdrukking van woeste zekerheid op te lezen. In zijn ogen glinsterde een gevaarlijke vervoering. Lyken was meer dan tevreden: nu had hij de strik gespannen waar de Saint in zou lopen. Templar zou er niet meer uitkomen. Lyken zou het spelletje zo handig spelen, dat Inga hem geen enkel verwijt zou kunnen maken. Zij zou hem opnieuw omhelzen, vurig en teder tegelijk. Hij sliep die nacht dan ook voortreffelijk. Evenals Si-mon trouwens, die aan éen ruk door tot de ochtend shep. Maar Inga was niet zo fortuinlijk: hoe was Simon’s
houding ten opzichte van Dela, al was hij er dan mee akkoord gegaan dat het slavinnetje op het altaar van de tempel geofferd moest worden? Inga vertrouwde het zaakje niet. Zij vertrouwde nooit iemand en zij kwam ertoe zichzelf te wantrouwen, zichzelf lafhartigheid en domheid te verwijten. Was zij ten slotte niet bijzonder zwak ten opzichte van de Saint?
De Saint! Een legendarische figuur! Hij was zo knap, zo aantrekkelijk, dat hij op iedereen zijn macht kon uitoefenen. Alleen al bij de gedachte aan zijn strelingen, aan zijn gespierde armen om haar schouders, voelde Greta een ontwapenend verlangen. En met een soort vergeefse agressiviteit dacht ze: ‘Jij bent een dwaas, meisje! Die man heeft je al een paar keer verslagen. Op het moment dat je denkt hem overwonnen te hebben, zal hij je een laatste loer draaien… Nee, deze keer ben ik gewaarschuwd! Ik zal overwinnen!’
Het trio was weer verenigd en Simon legde een groot vel papier op de tafel.
‘Kijk, Inga,’ zei hij, op de grof geschetste tekening wijzend, ‘dit is het werk dat van jullie verwacht wordt. Om de “Operatie Offering” tot een goed einde te brengen, moet je wel een paar dingen weten.’ Inga zweeg. Lyken wachtte af: hoe zou de Saint zich er nu weer uitredden?
‘Ik heb een kleed nodig dat een god waardig is,’ verklaarde Templar. ‘Ja, zo zie ik mij daarboven!’ zei hij, op het papier wijzend.
Inga zei nog steeds geen woord. Rustig bestudeerde zij de tekening die Simon ‘s nachts gemaakt had: een vreemd kledingstuk met een sleep, wijde mouwen en een kap. Het had iets weg van een monnikspij.
‘Ik geloof dat ik het begrijp,’ zei ze eindelijk. ‘Maar wat de stof betreft, moet je je tevreden stellen…’ ‘Dat doet er niet toe!’ zei hij luchthartig. ‘Ik vertrouw op jouw vindingrijkheid, schat.’
‘Ik begrijp er niets van, Saint!’ bromde Lyken. ‘Waar wil je heen?’
‘O, gij ongelovigen!’ spotte Simon. ‘Luister wat de Saint heeft ontdekt om jullie uit de ellende te halen.’ Hij deed het plan, dat hij diezelfde nacht ontworpen had, uit de doeken en besloot: ‘Nu, als dat geen wonder is!…’ Greta Morgan had te veel gevaarlijke situaties met Templar doorgemaakt om de voordelen van zijn plan niet toe te geven en zij erkende: ‘Ik ga er helemaal mee akkoord. Wij buigen ons voor jouw almacht, lieve Simon!’ Tegelijkertijd wierp ze een felle blik in Lyken’s richting. Maar Lyken deed alsof hij niets gemerkt had. Hij wendde zelfs voor dat hij het plan voortreffelijk vond: ‘Het is geweldig, Templar! De roodhuiden zijn dol op zulke dramatische effecten! Ik zou er overigens nog wel iets aan kunnen verbeteren!’
Templar keek de man met ‘het vissengezicht aan. In zijn hemelsblauwe ogen was een schittering te zien: het wild beet.
‘Ik ga ten slotte langer met ze om dan jij,’ vervolgde Lyken. ‘Een ik ben ervan overtuigd dat zij veel gemakkelijker te overwinnen zullen zijn als er tijdens de offering éen van hun broeders naast jou staat!’ Simon pakte een sigaret uit de doos die op tafel stond eri stak ‘hem op.
Toen het vlammetje uit was knikte hij en zei: ‘Wees maar voorzichtig! Ik ben niet meer dan een kleine, bescheiden magiër, een amateur eigenlijk!’ Inga, die nog steeds zweeg, keek van de éen naar de ander. Zij voelde de rivaliteit tussen de twee mannen. Zij waren als twee dieren die om het vrouwtje vechten en zij voelde een duistere vreugde in zich opstijgen. ‘Ik heb de man die we nodig hebben,’ vervolgde Lyken. ‘Hij heeft ons al vele diensten bewezen. Hij is niet alleen de intelligentste van het dorp, maar ook de eerzuchtig-ste.’
‘Ja?’ zei Simon effen. ‘En als hij nu eens te intelligent en te eerzuchtig is?’
Lyken onderdrukte een wreed lachje: ‘Hij zal het niet navertellen, daar zullen wij wel voor zorgen. Het gaat er alleen om dat hij vóór en tijdens de ceremonie weet te zwijgen. Ik zeg je nogmaals dat zijn eerzucht ons goed van pas kan komen. Als ik het goed heb, wil hij niets liever dan Xamu’s plaats innemen.’
Simon wendde zich tot Inga: wat vond zij er van? Maar zij wist het niet en de Saint merkte op: ‘Als die vent maar éen woordje loslaat, valt ons hele plan in duigen. Aan de verdere gevolgen durf ik op het ogenblik niet eens te denken.’
‘Wie waagt wint!’ wierp Lyken hem met een zekere minachting voor de voeten.
Hij hoopte de Saint precies te krijgen waar hij hem hebben wilde, maar hij vergiste zich, want Templar zei met een lachje: ‘Mijn dierbare oude grootmoeder zei altijd: Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast!’ Inga was nu echter vastbesloten en zij verklaarde: ‘Nee! Toff’s idee is uitstekend. Twee stemmen tegen éen, Simon: wij hebben dus gewonnen. Ik ben het trouwens die in Maga-Outac de bevelen uitdeelt!’ Templar keek hen beurtelings onderzoekend aan: moest hij de strijd nu voortzetten? Eisen dat zijn plan uitgevoerd zou worden of moest hij meespelen, zodat zij het
zelf met de Indianen zouden moeten uitvechten? Nee, dan was hij zijn voorsprong kwijt. Hij beperkte zich dus tot te zeggen: ‘Wij zijn het er dus over eens dat die man uit de weg geruimd moet worden zodra wij de zaak gewonnen hebben. De Indianen zullen geen enkele verdenking koesteren.’
Lyken haalde zijn magere schouders op: ‘Allemachtig, Saint! Ik begin zo langzamerhand te geloven dat jij helemaal niet die beroemde vent van al die heldendaden bent!’
‘Ga jij nou maar met die man praten!’ snauwde Si-mon. ‘Als ons plan mislukt, heb je het alleen aan jezelf te wijten!’
De man met de monocle wierp zijn medewerkster een vragende blik toe. Zij bracht haar hand naar haar haar, verschikte iets aan haar krullen en zei: ‘Ga nu maar, Toff!’
Geen vreemde had ooit kunnen vermoeden dat dit vriendelijk gegeven bevel het doodvonnis van een mens betekende. De Saint voelde een huivering over zijn rug glijden: het leek hem onmogelijk dat een vrouw zo wreed kon zijn! Zeker, hij had haar al vaak aan het werk gezien, maar telkens had hij zich weer over haar verbaasd en nu was het zo, dat niets hem meer zou kunnen tegenhouden — hij zou geen medelijden kennen. Toen zij alleen waren, wees zij op de bank en zei: ‘Kom eens naast me zitten.’
Hij wist zijn ware gevoelens te overwinnen en deed wat zij hem vroeg. Zij meende zijn reactie overigens te kunnen raden.
‘Wees niet zo koppig, schat. Ik heb gelijk.’
‘Je herinnerde mij er zoeven al aan, Greta, dat jij het
heft in handen hebt.’
Zij drukte zich tegen hem aan, hief haar knap gezicht naar hem op en terwijl zij hem haar lippen aanbood zei ze zacht en teder: ‘Als je wilt, zul jij op een dag het heft in handen hebben.’
‘Dan zal ik proberen geen beslissing tegen te gaan, zodat iedereen mij later verwijten kan maken.’ ‘Jé bent toch een merkwaardig man, Simon! Leer toch eens je trots te verbergen. Op het ogenblik bijvoorbeeld, moet je Toff zijn gang laten gaan. Hij is achterlijk, noch stompzinnig.’ ‘Dat ergert me juist zo!’
Zij liet zich in zijn armen wiegen en fluisterde: ‘Je wraak komt heus wel!’
Lyken liep in die tijd met haastige passen over het pad dat naar de smaragdmijn voerde. Daar vond hij Atlac: een lach van barbaarse vreugde spleet diens lippen. Dank zij deze Indiaan zou Templar’s plan in Lyken’s voordeel uitgevoerd worden. Xamu en zijn getrouwen zouden uit de weg geruimd worden en Maga-Outac zou zich buigen onder de ijzeren vuist van de man met de monocle. En wat Inga betreft… Inga zou zich volledig naar hem moeten schikken. Hij zou zijn schade inhalen.
Greta werkte drie dagen lang achter elkaar door. In die tijd ging Simon even buiten het dorp op onderzoek uit om binnen te halen wat hij nodig had en in zijn kamer, veilig voor nieuwsgierige blikken, iedereen wantrouwend - Xamu en Dela ook - maakte hij in het diepste geheim de pop van zijn dromen.
Het resultaat stond in de afgesloten kamer waar de Goddelijkheid gewoonlijk mediteerde - een tempel die zij alleen mocht betreden - en het overtrof zijn stoutste verwachtingen. Inga had uit haar garderobe een lange cape van lichtgroene velours gekozen die zij verknipt en vermaakt had, zodat de pop het door Simon vereiste kleed aan kon.
Feitelijk was het maar een half kledingstuk. Naar het voorbeeld van de fopkostuums die door goochelaars gebruikt worden, was het kleed open in de rug. De pop was zo groot als Simon zelf, die hem zo had gemaakt dat hij er in en uit kon zonder dat er iets aan het uiterlijk van de pop veranderde.
‘Goed zo, Inga!’ riep Templar, zo blij als een kind met zijn sinterklaascadeautje. ‘Zoveel talent had ik niet verwacht ! Je kunt best met Dior concurreren!’ Lyken zat, achterover geleund in een diepe fauteuil, een glas alcohol leeg te slurpen. Hij zei geen woord, maar hij zat zich te verkneuteren van plezier: over twee dagen zou het met de Saint afgelopen zijn! Hij keek naar
Templar die zich in het lijf van de pop wrong, zijn armen in de wijde mouwen stak en ze ophief en liet dalen. Komisch! Daarin zou de Saint gevangen worden. Hij kon roepen en brullen zo hard hij wilde. Wat een mop! ‘Het masker,’ zei hij.
Het masker was Lyken’s werk. Hij had ‘het gemaakt van een uitgeholde kalebas vol gaten. Met orleaan had hij het een afschrikwekkende kleur rood gegeven. Het moest met banden achter de kop worden vastgemaakt. ‘Wat zeg je ervan, Saint?’
‘Geweldig! We kunnen het voor het eerstvolgende carnaval in Rio gebruiken. Maak het eens aan mijn hoofd vast.’
Lyken gehoorzaamde. Inga bekeek het geheel van enige afstand. Dit onbekende wezen met de verstijfde, bloedrode trekken in het lange bleekgroene kleed had iets afschrikwekkends. De inwoners van Maga-Outac zouden aan zijn voeten vallen, want niemand zou aan zijn goddelijke afstamming twijfelen. Maar zij moesten verder gaan.
‘En nu het wonder,’ zei ze. ‘Kom Simon!’ ‘Uitstekend!’ zei Simon achter het masker en het donkere, onnatuurlijke geluid van zijn stem was volkomen onmenselijk. ‘Toff aan mijn rechterzijde en jij, Inga, aan de linkerkant waar Toff’s vriendje komt te staan. Klaar?’
Toen zij naast hem stonden, beval hij: ‘Grijp het kleed stevig vast! Vestig de indruk of je de valse god ten offer gaat brengen. Hup!’ Hij maakte een vlugge beweging om zich te bevrijden en de pop, die door de twee anderen werd vastgehouden, had het bedrog volkomen onzichtbaar gemaakt.
‘De blaas van een muskuszwijn vol bloed zou best het
hart van het slachtoffer kunnen voorstellen,’ zei Simon.
‘Vinden jullie dat goed?’
Lyken knikte: ‘Het lijkt me een goed idee.’
Inga wilde echter enige dingen verduidelijkt hebben.
‘Als je er, zo gekleed, voor het altaar uitkomt, zal het
volk niet overtuigd zijn.’
‘Het gaat heel anders. Kom, dan zal ik het je laten zien!’ Na de pop achter slot en grendel gezet te hebben, verheten zij het vertrek. Simon ging ‘hun voor tot de drempel. Hij wees op de tempel. Het vierhoekige gebouw rees op naar het hoge loof. Op het boventerras wachtte het stenen altaar de offerande en daarachter was een smal gebouwtje dat bestemd was voor de hogepriester tijdens de erediensten.
‘Ik zal daarboven verschijnen precies zoals ik ben. Terwijl alle ogen op ons gericht zijn, zullen Lyken en zijn vriend mij het offergewaad aantrekken. In het maanlicht en tijdens de opwinding waarmee zulk soort feestjes gepaard gaan, zal niemand zien dat ik me uit het kleed werk… niemand, behalve Lyken en zijn vriend Atlac!’ ‘Allemachtig!’ mompelde de man met de monocle. ‘Maak je toch niet zo druk, Saint. Je kunt volkomen op Adac en mij rekenen.’
Simon wierp hem een tersluikse blik toe. Wat een genot om nu ‘Juist!’ te kunnen zeggen op de vereiste toon! Maar hij wist de stilte te bewaren: dat was de prijs die hij voor zijn plan moest betalen. Deze partij ontwikkelde zich voor hem alsof hij op twee schaakborden speelde en op hetzelfde ogenblik in staat was de nodige stukken te verzetten om zich twee gelijktijdige mats te verschaffen.
‘s Nachts, toen hij sliep, werd hij wakker van gekrabbel tegen zijn deur. Hij zat onmiddellijk recht overeind.
Hij stond op, verschoof het krukje dat voor de deur stond en deed open. Een smalle gedaante drong zich naar binnen en even later herkende hij Dela. ‘Que passa?’ fluisterde hij.
‘Xamu mij sturen,’ antwoordde zij in een gebroken taaltje. Vervolgens stak zij haar hoofd om de hoek van de deur en liep naar het raam om te controleren of zij niet gevolgd werd. Daarna zei ze met haar mond vlak bij zijn oor: ‘Xamu kan niet komen. Hij gaf mij een boodschap voor jou, dios.’ ‘Heus? Nou,- de god luistert naar je, Dela.’ ‘Xamu spreken met de tempelwachten. Alles in orde.’ ‘Goed zo, liefje! Laten we hopen dat de priesters net zo overtuigd zijn als Xamu. Comprende?’ ‘Si. Si. Tü dios. Xamu zegt het.’ En ten overvloede voegde zij er nog aan toe: ‘Alles in orde.’ Snel drukte zij een kus op zijn lippen en daarna vloog zij als een vlinder de duisternis in. Maar onder een mahonieboom in de buurt zat Atlac, die elke avond Si-mon’s verblijf in de gaten hield. Lyken had hem gezegd: ‘Je moet geregeld de wacht houden. Als je waakzaam blijft, heb je binnenkort de macht in handen.’ En zodra de duisternis ingevallen was, nam de Indiaan zijn post in. Op zijn hurken zat hij verscholen tussen de enorme wortels van de mahonieboom en de neerhangende slingerplanten. Hij doezelde een beetje, maar het kleinste geluid - het sluipen van een dier bijvoorbeeld -was voldoende om hem wakker te maken. Zodoende zag hij Dela toen zij een geheimzinnig bezoek aan de man met de blauwe ogen bracht. Hij volgde haar tot aan de tempel, waar Xamu haar opwachtte. Zij viel op haar knieën en zei: ‘Ik heb de boodschap overgebracht, o Xamu.’
‘Je hebt er lang over gedaan, Dela.’ Zij keek hem smekend aan. Hij fronste zijn donkere wenkbrauwen en zijn ogen bliksemden. Zij zweeg en hij vervolgde: ‘Ben je er zeker van dat niemand je gezien heeft?’ ‘Niemand, o Xamu!’
‘Maar ik ben er van overtuigd dat de Blanke Man met de hemelsblauwe ogen bewaakt wordt. Ik heb gezien hoe Atlac tussen de bomen doorglipte en zich verstopte. Heeft hij je niet gezien?’
‘Niemand heeft mij gevolgd,’ verzekerde zij hem. ‘Ik ben verscheidene malen blijven staan om te luisteren. Precies zoals u mij gezegd had.’
‘Laten we het hopen,’ mompelde de hogepriester. ‘Ga door deze geheime deur naar buiten.’ Hij wachtte even voor hij eraan toevoegde: ‘En bewaak voortdurend de man van wie je houdt.’
Zij waagde het te protesteren, maar hij hief zijn hand op en zei: ‘Het kan me niet schelen, Dela. Het interesseert mij alleen hoe hij jouw liefde beantwoordt.’ Zij ging naar buiten, liep om de tempel heen en wederom zag Atlac haar smalle gestalte in de duisternis. De maan was opgekomen, nog twee dagen en zij zou in al haar volheid Maga-Outac beschijnen… dan zou er die nachtelijke opwinding zijn die samenging met de offerande. Op Atlac’s gezicht kwam een verheerlijkte uitdrukking: hij had zijn doel bijna bereikt. De Saint, Greta en Lyken hadden overigens hetzelfde gevoel. De Indianen werden koortsachtig: in de hutten maakten vrouwen en kinderen de belangrijkste maaltijden reeds klaar; de mannen versierden hun hoofd met veren en met behulp van orleaan maakten zij hun lichaam rood. Sommige mannen verfden witte strepen
op hun gezicht. Ogen schitterden, handen trilden en benen beefden: nu de offerande naderde, voelde iedereen het ritme van de dans in zijn lichaam komen. Algemene opwinding maakte zich van Maga-Outac meester en die zou duren tot het ochtendgloren de dansers afgemat en doodmoe zou terugvinden. Op de ochtend van de tweede dag zei Inga vriendelijk: ‘Vanavond zul jij de heerser hier zijn, schat.’ Zij greep zijn hand en drukte die. Haar nagels drongen in het vlees en hij glimlachte. Lyken, die juist de kamer in kwam, bleef stokstijf staan. Hij kreeg een bittere smaak in zijn mond nu hij ze zo dicht bij elkaar zag staan, alsof zij handlangers waren.
Hij beheerste zich echter en zei: ‘Alles is in orde. Het wordt een grandioze eredienst… wanneer Templar tegen de omstandigheden opgewassen blijkt te zijn, wel te verstaan.’
‘Niemand mag meer uitgaan,’ beval Inga. ‘We mogen niets verwaarlozen. Het gaat nu alleen om Simon, Toff. Aangezien wij afstammelingen van de goden zijn, mogen wij ons voor de eredienst in gedachten en gepeinzen terugtrekken.’
‘Goed, goed,’ bromde Lyken, maar hij was niet erg geestdriftig.
Hij had veel liever iedereen gecontroleerd, maar Inga had gelijk. Van buiten klonk het doffe gerommel van de trommen en het schrille lied van de fluiten. Er klonk ook gelach, geroep. De opwinding groeide, werd overweldigend.
‘Ze voeren geen steek uit!’ bromde Lyken. ‘Zelfs in de mijn wordt niet gewerkt!’
‘Wat doet het er toe!’ zei Inga. ‘Morgen zullen wij immers nog machtiger zijn dan nu!’
Zij stak haar arm door die van Templar en vroeg teder en spottend tegelijk: ‘Erg opgewonden?’ ‘Nauwelijks!’ antwoordde Simon. ‘Ik begin zo langzamerhand te begrijpen wat een aan een paal gebonden geitje moet voelen en ik kan je verzekeren dat ik alle sympathie voor het arme diertje heb! Ik hoop alleen dat je vriend Atlac zijn rol naar behoren kent: ik heb altijd wantrouwen tegen amateurs!’ Hij sloeg zijn arm om haar schouders. Lyken wist zijn ergernis te onderdrukken en zij liepen naar het venster en keken naar de drukte midden in het dorp. ‘Alle tekenen van een collectieve hysterie zijn aanwezig,’ rapporteerde de Saint. ‘Alle ogen zijn op jou gericht, schat.’ ‘Op mij?’
‘Natuurlijk! Ga je hun een uitgelezen slachtoffer voorzetten of niet? Veronderstel dat het geitje begint te mekkeren en om zijn moeder roepen! Wat een opschudding!’ Zij draaide zich half om en haar lange warme hand streelde zijn gladde, gebruinde wang. ‘Moet ik daaruit afleiden dat je voor het eerst van je leven zenuwachtig bent, schat?’ fluisterde ze met een lage stem. ‘Je wilt toch niet zeggen dat je bang bent?’ ‘En of! Je zult toch moeten toegeven dat dit altaar de moedigste man op zijn zenuwen zou werken!’ ‘Je bent dus bang!’ zei een ijskoude stem achter hen. ‘Hoe voelt dat aan, Saint?’
‘Je krijgt zin om voorzorgsmaatregelen te nemen,’ antwoordde Simon nog kouder. ‘Om iedereen in je omgeving een kopje kleiner te maken!’
Lyken ging een stap achteruit. Achter het glas van zijn monocle begon zijn oog boosaardig te schitteren. Simon haalde zijn schouders op en zei: ‘Een repetitie is helemaal niet wenselijk. Veronderstel dat je vriend Atlac zich zou vergissen…’
‘Hij vergist zich niet,’ zei Lyken bijtend. ‘Hij kent zijn lesje zo goed dat hij het slapend kan opdreunen. Trouwens…’ Lyken wierp een snelle blik op Inga, een stomme smekende blik, ‘ik ga me even op de hoogte stellen. Ik wil er zeker van zijn dat alles klaar is en iedereen op het wonder wacht.’
‘Nee!’ zei Inga. ‘Niemand mag zich voor zonsondergang buiten wagen. Niemand. Wij gaan met Xamu naar de tempel. Ik heb de hogepriester gewaarschuwd. Hij weet wat het volk vanavond verwachten kan. Dat is meer dan voldoende.’
‘Als je hem er meer van vertelt, loop je gevaar dat hij zich ongerust gaat voelen,’ zei Simon. ‘Vind je ook niet, Toff?’
Lyken gaf geen antwoord. Hij balde zijn vuisten en probeerde zich te beheersen. Het liefst had hij de Saint tegen de grond geslagen, maar deze geduchte avonturier zou zeker sterker zijn dan hij, hoewel hijzelf gewapend was en de Saint alleen zijn handen had. Hij kon zich overigens vrij gemakkelijk beheersen omdat hij alle vertrouwen in Atlac had.
Deze Indiaan was nog steeds op zijn post. De hele dag zwierf hij in de buurt van de tempel, zich afvragend wat de hogepriester, die kennelijk een verrader was, nu zou doen. Hij had zich verbonden met de duivelen, die in de gestalte van een op de goden gelijkende blanke in Ma-ga-Outac neergestreken waren. Wanneer hij tussenbeide moest komen, zou dat voor Atlac het bewijs zijn dat hij de glinsterende ster op zijn voorhoofd ‘had: hij ‘had altijd al geweten dat hij voorbestemd was tot iets groots. Bij zonsondergang daalde Xamu de treden van de vierhoekige tempel af. Halverwege bleef hij echter doodstil staan om de toelopende menigte toe te spreken. ‘Vannacht,’ riep hij uit, ‘vannacht, o inwoners van Maga-Outac, wanneer de godin met het ronde gelaat zal oprijzen in de hemel, zult gij de geheimen leren kennen, dan zult gij tot de Grote Kennis geraken.’ De opwinding steeg. De aandachtig luisterende mannen, vrouwen en kinderen keken de hogepriester eerbiedig aan.
‘Gij zult de Blanke Man aanschouwen wiens gezicht beantwoordt aan de eeuwige gelofte. Gij zult weten of hij de god is die wij al eeuwenlang verwachten, of ge zult zijn onwaarheid ontdekken. Wanneer hij gelogen heeft, zal geen hel hem bespaard blijven. Maar als hij de ware god is, zullen ijzer en dood hem onbekend blijven en zal hij ons leiden op de wegen der sterren. Ik heb gezegd.’ Langzaam en vorstelijk besteeg de hogepriester drie treden. Daarna bleef ‘hij Staan en strékte zijn armen als om de menigte te zegenen. ‘Van nu tot aan het verrijzen van onze Moeder Maan zal ik me in de tempel terugtrekken en met mijn priesters bidden dat de machten ons tijdens de offerdienst welgezind zullen zijn. Ik heb gezegd.’
Even later verdween hij in de smalle cel op het pleintje bij het altaar. Daar trok hij de voor de eredienst vereiste kleren aan, terwijl zijn dienaren in vervoering aan het bidden waren. Via een geheime trap kwam ‘hij weer in zijn woning. Daar wachtte ‘hij tot het tijd werd om de eredienst te beginnen.
Maar Atlac beloerde hem. De door Lyken op zijn nummer gezette Indiaan, die een mateloze eerzucht had, probeerde alles wat hij gehoord en gezien had te verwerken. Lyken’s woorden verdrongen zich in zijn simpele,
naar eer dorstende geest. Het gedrag van Xamu wekte zijn ongenoegen op en hij dacht: ‘De goden weten beter dan de mensen wat het lot van bedriegers is. Wanneer de Blanke Man met de blauwe ogen van de duivel bezeten is, zoals men zegt, zal hij getroffen worden door onze Vader Zon. Maar Xamu?’ Dat was een probleem voor Atlac. Hij was jaloers op de hogepriester en vond. dat hij, Atlac, bestemd was om Maga-Outac te leiden. Waarom, zo vroeg hij zich af, onderhandelde Xamu in het geheim met de Blanke Man, die zo oneerlijk was? Plotseling kon Atlac het niet meer uithouden. In de duisternis sloop hij tot aan het verblijf van de hogepriester.
Xamu had zijn veren afgedaan. Op zijn hoofd zette hij een massief gouden kroon, die hij uit dé koffer van de heilige versierselen gehaald had. In zijn oren had hij zware, gouden ringen waarin symbolische zonnestralen gegraveerd waren.
Hij greep een wijde rood-en goudkleurige mantel, die hij om zijn schouders sloeg. Zijn gebaren waren vredig en sereen. Hij hield de waarheid onder zich; zijn overeenstemming met de Blanke Man met de hemelsblauwe ogen stemde hem tevreden. Hij twijfelde er niet aan of Dela, de jonge maagd, waakte over deze mens-god, wiens bescherming voor Maga-Outac noodzakelijk was. Plotseling schrok ‘hij op. Hij had het gevoel of er iemand achter de voorhang stond. Snel deed hij een pas naar voren en schoof de voorhang opzij. Atlac! ‘Wat doe je hier?’ vroeg Xamu uit de hoogte. ‘De schuld van het verraad opeisen,’ gromde de Indiaan.
Hij was ontdekt en er bleef hem nu niets anders over dan te handelen: alsof hij zich verdedigde. Hij wist welk
lot hem wachtte. Xamu zou hem verdenken en morgen zou de hogepriester bevelen dat hij gemarteld moest worden. Hij kon hem beter voor zijn. ‘Je bent een verrader!’
Hij trok zijn zwaard, greep Xamu bij de keel en stak het zwaard in zijn borst. Zijn hand beefde toen hij zich realiseerde dat hij een priester gedood had, maar hij dorstte naar macht en hij spotte: ‘Vraag nu maar aan de valse god of hij je naar de aarde terugbrengt.’ Op hetzelfde ogenblik voelde hij zich misselijk worden van angst en hij holde weg of hij door de duivel achterna werd gezeten.
Dela was in de buurt van de tempel op zoek naar Si-mon. Met de goddelijkheid en Lyken was hij opgesloten, maar zij herinnerde zich Xamu’s bevelen: zij moest over hem waken, hem beschermen voor eventuele gevaren en Xamu waarschuwen zodra zich iets voordeed. Dela had Atlac uit het huis van de hogepriester zien hollen en dat vond z;j vreemd: de wacht mocht zich niet verwijderen van ‘het verblijf van de goddelijkheid. Wat zou er toch aan de hand zijn?
‘Het is tijd, Saint!’
Met een kwalijke glimlach om zijn smalle lippen wendde Lyken zich tot Simon, die alleen een donker overhemd en een donkere broek droeg om de truc gemakkelijker te doen slagen. ‘Ik ben gereed.’
Buiten weerklonken de tam-tams met verdubbelde heftigheid. Door de smalle vensters drongen rookwolken binnen en de atmosfeer werd benauwend. Een minuut of tien tevoren was Inga vertrokken. Het volk brulde en op dat ogenblik was zij boven aan de trap van de tempel gekomen en zij strekte haar tot boven de ellebogen met armbanden behangen armen uit boven de geknielde menigte.
‘Vooruit!’ commandeerde Lyken. ‘De Goddelijkheid kun je niet laten wachten!’
Op het moment dat zij de drempel oversdhreden, slaakte het volk een zucht van verlichting: dit was dus de man met de blanke huid, de donkere haren en de hemelsblauwe ogen die beweerde een god te zijn. Hij schreed voort, bereid zich aan het onderzoek te onderwerpen. Het offermes zou in zijn borst gestoken worden en het bloed zou vloeien - ‘het bloed dat de goden gunstig zou stemmen. De geul rondom het altaar zou zich vullen en de priesters zouden hun wijsvinger in het bloed mogen dompelen om er een
te maken. Indien hij werkelijk een bedrieger was, zou hij nooit meer uit het duistere dodenrijk terugkeren en zijn lichaam zou in de gewijde kerker achter de tempel geworpen worden. Maar wanneer hij daarentegen werkelijk een god was, zou hij lachen om de dood en het offermes. Dat wist iedereen in de menigte, die de Saint met kreten verwelkomde.
Jonge meisjes kwamen haastig naar voren. Zij droegen een tunica van heel lichte stof die haar huwbare lichaam nauwelijks bedekte. In haar handen droegen zij slingers van jasmijn, waarmee zij de held van het feest omringden.
‘Ik lijk de paasos wel,’ dacht de Saint, die vrijwel nooit zijn goede humeur verloor.
Om hem heen ontstond een kring van maagden, die met palmtakken wuifden en bloembladeren van reusachtige orchideeën strooiden. De rook van een balsemachtige olie vermengde zich met de geur van bewegende lichamen. Toortsen wierpen een onheilspellend licht in de duisternis, maar boven het dichte loof van de bomen werd de lucht al lichter.
Boven op de vierhoekige tempel stond Inga voor het altaar. Links en rechts waren priesters. De enige die ontbrak was Xamu, maar daar besteedde Inga op het ogenblik geen aandacht aan.
Zij strekte haar armen, bewoog haar hoofd en riep in voortreffelijk gespeelde aanbidding uit: ‘Loof de goden! Moeder Maan zal verschijnen. Nu is de tijd gekomen waarop onze Hoogste Schepper zijn afgezant zal aanwijzen, waarop echt van onecht, gif van zuiver water en de slang van de vlinder gescheiden zal worden. Loof de goden!’
Door de omstanders opgedrongen en stevig vastgehouden door Lyken en Atlae, begon Simon de treden te beklimmen. De trommelslagers roffelden en de fluiten lieten hun klagende, scherpe tonen horen. ‘Laat hij, die zich een god noemt, op de top van de tempel komen !’ riep Inga uit.
Zij keek verbaasd om zich heen: waar was Xamu? Zij ondervroeg een van de onderpriesters, maar hij kon haar alleen vertellen: ‘Niemand heeft hem gezien, o Goddelijkheid, nadat hij zich teruggetrokken heeft om het offerkleed aan te trekken.’
Inga aarzelde even: nu iemand achter Xamu aan te sturen betekende een kostbaar tijdverhes, waardoor het bedrog misschien ontdekt zou worden. Alles moest zo snel mogelijk in zijn werk gaan; zij mochten geen ogenblik verliezen, want dan zou de aandacht afgeleid zijn en het plan van de Saint kon alleen door een soort hypnose slagen. Trouwens… boven de takken van de bomen werd de maan al zichtbaar. ‘Kom hier!’ beVal Inga. Simon besteeg de treden van de trap. ‘Onderwerp je aan de proef waaruit je als een god zult opstaan wanneer de dood je bedrog tenminste niet aan het licht zal brengen.’
Lyken liep met een stralend gezicht naast de Saint. Hij was een en al aandacht dat de Saint niet uit wanhoop zou proberen te ontkomen. Dat was overigens onmogelijk, want ook Atlac met zijn ondoorgrondelijk gezicht was er.
‘Moet je nu niet lachen, Saint?’ spotte Lyken. ‘Waarom niet?’ vroeg de Saint, terwijl zijn blauwe ogen bliksemden.
‘Voor zover ik weet is dit de eerste keer dat iemand kransen aangeboden worden voor zijn eigen begrafenis.’
Trede voor trede stegen de drie mannen boven de menigte uit, terwijl het tromgeroffel sterker en het doffe gemompel van de menigte luider werd. De Blanke Man ging het mes van de goddelijkheid trotseren! ‘Het systeem is niet bepaald modern!’ merkte de Saint zachtjes op. ‘Je moet een roltrap nemen. Als het slachtoffer een hartkwaal heeft, haalt hij het niet eens!’ Eindelijk kwamen zij op het terras waar Inga met de priesters in groot ornaat stonden te wachten. Simon fronste zijn wenkbrauwen: hij had Xamu’s afwezigheid ogenblikkelijk opgemerkt en toen hij langs haar heen liep, vroeg hij vlug: ‘Waar is Xamu?’ ‘Niemand heeft hem gezien,’ antwoordde zij. ‘Dus…’
Zij hief haar hand op om het gesprek af te breken. In haar godinnékleed zag Greta Morgan er werkelijk vorstelijk uit: zij droeg een lange witte japon en een heel wijde, eveneens witte cape, die op ‘haar schouders bevestigd was met zilveren haken. Het zware donkere haar viel in brede golven over de witte cape. ‘We kunnen onmogelijk wachten, Simon,’ fluisterde ze. ‘De maan komt al op. Het is hoog tijd.’ Lyken had de Saint reeds achter het altaar geduwd. Inga liep daarentegen naar de rand van het terras. Onder zich, in de rokerige schemering, zag zij de vele naar haar opgeheven gezichten. Fakkels wierpen een beweeglijk licht in het rond.
Inga hief haar arm op en riep: ‘O, mijn volk, mijn geliefd volk, vannacht zult gij een wonder zien… het grootste wonder…’
Zij sprak duidelijk en langzaam en Simon dacht bewonderend: ‘Die Greta is niet mis vannacht!’ ‘Wanneer de Blanke Man, die zegt dat hij een god is,
niet gelogen heeft, zult gij straks stomverbaasd zijn. Hij vreest het offermes geenszins en iedereen zal zijn bloed zien vloeien. Maar wat de dood is voor een gewone sterveling van vlees en bloed, zal op hem geen enkele invloed hebben. Hij zal voor u allen weer verrijzen. Als…’ voegde zij er nog langzamer aan toe, ‘… als hij tenminste geen bedrieger is, want dan zal de dood ook voor hem de dood betekenen.’
Hoewel ‘t nieuws die ochtend reeds als een lopend vuurtje door het dorp gegaan was, voelden de Indianen een zekere angst nu zij het bericht uit de mond van de Goddelijkheid zelf bevestigd hoorden. Geluiden en gemompel verstierven. Iedereen wachtte gespannen af. Lyken boog zich voorover en fluisterde: ‘Dit is toch wel iets, hè Saint? Als je nu nog niet tevreden bent!’ Inga draaide zich half om en vroeg aan het toekomstige slachtoffer: ‘Ben je gereed?’ ‘Ja!’ antwoordde hij luid.
‘Vrees niet je misdaad te bekennen: wanneer je gelogen hebt, wanneer je geen god bent, is nu het ogenblik aangebroken om berouw te hebben.’ ‘Onderwerp mij aan het mes en ge zult zekerheid hebben!’
‘Uitstekend.’
Zij liep op hem toe. Het tromgeroffel verstomde. Slechts af en toe was er nog een opgewonden muzikant te horen die een roffel sloeg, maar al gauw hield hij op om zich geheel en al aan zijn godsdienst over te geven. ‘We kunnen onmogelijk langer wachten,’ fluisterde Inga snel. ‘De traditie vereist nu eenmaal dat het slachtoffer wordt geofferd op het moment dat de maan de kam van de heuvel schijnt te raken. Kijk eens…’
Het werd inderdaad lichter. De priesters op het terras keken naar de lucht en wachtten gespannen op het grote ogenblik.
‘Ga je gang,’ zei de Saint zachtjes. ‘Ik heb alle vertrouwen in je, heve Greta. Je zult je er voortreffelijk uitredden. Je spreekt even goed, zo niet beter dan Xamu.’ Uit de menigte steeg een ontzaglijk gebrul op: ‘Onze Moeder Maan…’ ‘De blik van de nacht rust op ons!’ Lyken had het lange, op de pop gemaakte kleed meegenomen en geholpen door Atlac, die ondoorgrondelijker was dan ooit, bood hij het aan.
‘Jij die beweert een god te zijn, doe het offerkleed aan!’ riep Inga. ‘Zo dadelijk zal de dolk in je borst dringen en zullen wij zien hoe je bloed zich verspreidt.’ Zachtjes voegde ze er aan toe: ‘Ik zal je genoeg tijd geven, maar haast je wel.’
‘Vooruit maar. Als je je vergist, heb ik pech gehad! Als ik sterf, zal ik aan jou denken…’
Langzaam, met gespreide armen, Lyken en Atlac naast zich, liep hij naar het altaar en toen hij het kon aanraken bleef hij staan. Het volk aan de voet van de treden hield de adem in. Het schouwspel had een luguber en tegelijkertijd heilig karakter. Inga pakte het masker om er zijn gezicht mee te bedekken.
‘Ere zij de Maan!’ riep de menigte. De armen gingen omhoog want de maan tekende zich nu af achter de door de tijd geheiligde heuvel.
‘Grijp hem en laat hem bij het altaar komen!’ beval Inga luid.
Lyken en Atlac gehoorzaamden en plotseling doorzag Simon de opzet: zij grepen niet de valse, in de mouwen aangebrachte, polsen, maar zijn eigen polsen. Zij om—
klemden ze zo krachtig dat hij zich nauwelijks meer bewegen kon en het afgesproken bedrog onmogelijk werd. ‘Ben je gek geworden!’ gromde hij achter het masker. In die tijd riep Inga hogere machten op: ‘Onze Moeder Maan! Aanbid haar allen, opdat zij aan de offerande zal deelnemen!’
Simon, die het verraad heel goed doorzag, zei tegen de sardonisch grijnzende Lyken: ‘Laat me los! Niemand kijkt naar oni! Schiet op!’
En zijn vijand antwoordde met op elkaar geklemde tanden: ‘Kalm aan! Het is nog niet zo ver. Nog een beetje geduld, Saint! Ik geloof dat je aardig in de rats zit, zeg! Beweeg niet zo! Dat maakt een heel slechte indruk op het publiek!’
Inga vermoedde niets van dit alles. Zij vervolgde haar bezweringen en riep in vervoering: ‘O, mijn volk, mijn geliefd volk, gij zult er getuige van zijn hoe de dolk in het hart van de Blanke Man wordt gestoken. Later, wanneer hij waarlijk die god is die ik denk dat hij is, zal hij degenen kunnen antwoorden die mij niet meer herkennen… Dan zullen de grootste wonderen geschied zijn, die u ooit beloofd zijn.’
Tevergeefs probeerde Simon zich te bevrijden uit de greep van de vier handen om zijn polsen. Zeker, hij zou zich kunnen losrukken en een gevecht beginnen, maar dat zou het teken voor een algeheel bloedbad zijn. Ofschoon hij Lyken’s verraad in zijn geheel overzag, wendde hij toch nog een laatste poging aan: ‘Je bent stapelgek, Toff! Als ik dood ga, zal er geen wonder gebeuren. Hoe wou je dan aan het wantrouwen van de Indianen ontkomen? Zij zullen jullie ten slotte ook vermoorden. Wil je dan veroordeeld worden door je eigen koppigheid?’
‘Hou je stil!’ bromde de woedende Lyken zachtjes. ‘We hebben je goed vast. Je moet niet denken dat je weer een van je streken kunt uithalen om je er uit te redden.
Deze keer heb je verloren, Saint!’
Inga had nu een lang dolkmes met een bewerkt heft van het altaar gegrepen. Zij hief het op naar de luCht, waarin het maanlicht zich nu alom verspreidde. ‘Kijk, mijn volk. Zie het lemmet dat het hart van deze Blanke Man zal doorboren. Het zal zijn leven bereiken, dat voor uw ogen zal wegvloeien. Loof de Schepper wanneer dit slachtoffer de kou van de dood niet zal kennen en bij ons zal terugkeren. Zo zult gij de door de priesters vereiste proef aanschouwen.’ In het bleke, koude licht van de maan stond Inga in haar smetteloos witte kleed met de dolk, die zij langzaam omhoog hief. De spanning werd bijna ondraaglijk. Si-mon wist dat hij niet zou kunnen ontsnappen zonder een schandaal te ontketenen, dat zou eindigen in een stormloop van het woedende, van bedrog overtuigde volk.
Simon vroeg zich tevergeefs af wat Xamu deed. De afwezigheid van de hogepriester was onbegrijpelijk. Hij had hem gewaarschuwd en aanwijzingen gegeven, zodat de eredienst zonder hindernissen zou verlopen. Wan-w neer Xamu er geweest was, zou Inga tussenbeide zijn gekomen om Lyken’s opzet te verijdelen. De Saint probeerde zich los te rukken: onmogelijk! Het leek wel of zijn door vier handen omklemde polsen in de ijzers waren geslagen! Misschien zou hij er in slagen de pols te bevrijden die Lyken vast hield, maar bij de sterke Atlac had hij geen schijn van kans. Inga draaide zich om. Zij zou nu ieder ogenblik kunnen toeslaan. De menigte hield de adem in.
‘Kijk eens!’
Op hetzelfde ogenblik zakte Atlac in elkaar en achter hem dook Xamu op. Een doodsbleke Xamu met een bebloede tunica. Zijn haren vielen wanordelijk langs zijn gelaat. Hij droeg geen enkele versiering; ook geen kroon. Zwaaiend met zijn korte zwaard waarvan de druppels bloed afspatten, liep de hogepriester naar de rand van het terras.
Xamu!… Simon zuchtte van opluchting. Boven aan de trap, met de hand op zijn borst, verklaarde de hogepriester: ‘Atlac heeft geprobeerd mij te doden. Hij is bij mij binnen gekomen toen ik in gebed was en hij heeft mij met dit zwaard gestoken…’ ‘Oooo!’ kreunde het volk en ontsteld door een dergelijke misdaad en heiligschennis viel het op de knieën. ‘De Zon, onze God, heeft over mij gewaakt. Hij heeft de hand van de moordenaar tegengehouden. Hij heeft gewild dat ik in leven bleef om bij de offerande te kunnen zijn.’
Simon verdiepte er zich niet in hoe dit allemaal in elkaar zat. Later hoorde hij dat Dela bij de hogepriester was binnen gerend en had geprobeerd hem bij te brengen.
Op dit ogenblik was het belangrijkste, dat de eredienst doorgang zou kunnen vinden. Simon maakte van Ly-ken’s verwarring gebruik door zich los te rukken, uit de pop te stappen en ie verdwijnen in de beschermende duisternis.
Inga had eindelijk begrepen wat er allemaal gebeurd was toen zij het volk stond toe te spreken. Zij riep: ‘De offerande moet volbracht worden!’ Zij draaide zich om en met de geheven dolk deed zij de twee passen die haar nog scheidden van de pop. Simon
die op zijn hurken in een hoekje zat, riep: ‘Voorzichtig! Gooi niets om! En geen nieuwe stommiteiten, Ly-ken! Denk er om: mijn handen jeuken!’ Iedereen lag nu op zijn knieën. De potten met gloeiende kolen verspreidden steeds dikkere rookwolken. Vanuit het smalle gebouwtje, waar Simon zich had verborgen, spiraalde rook op, die de werkelijkheid moest verbergen. Opeens schoot Inga naar voren en tot twee-, driemaal toe stak ze de dolk in de pop. De dolk zat vol bloed van de dierenblaas die tot dat doel in de pop was aangebracht en voor de ogen van de verbijsterde menigte stroomde het op de grond.
Een primitieve hartstocht doorvoer de Indianen. Eerst de dood van Atlac, toen de aanslag op de hogepriester en nu de offerande!
‘Mijn volk, o mijn volk, zie! Dit is het bloed van de Blanke Man die een god meent te zijn. O, als hij werkelijk een god is, zal hij de dood overwinnen!’ En Xamu met een van pijn vertrokken gezicht, zich vastklemmend aan het stenen altaar, stamelde: ‘Een god sterft nooit, nooit! Alleen een mens kan doodbloeden.’ Inga en Lyken hadden de geofferde pop weggesleept naar het gebouwtje waar Simon zich verborg. ‘Voortreffelijk gespeeld vrienden… hoewel mijn goede vriend Lyken niet altijd even rolvast is geweest, maar daar spreken we later nog wel eens over. Nu moet je mij even helpen, schat!’
Snel ontkleedde hij de pop en trok het witte kleed aan, dat vol rode strepen bloed zat. En even later verscheen voor de stomverbaasde menigte het zojuist gedode slachtoffer. Langzaam liep hij voort. Hij drukte zijn hand tegen zijn borst waaruit het bloed nog scheen te vloeien. ‘Ooo riepen de Indianen.
Sommigen beklommen de trap om dichter bij de zo juist opgestane god te zijn, die de dood had overwonnen. Si-mon liet het masker en het kleed vallen. Hij ontblootte zijn borst in het volle licht van de maan en verklaarde: ‘Zie! De dolk heeft geen spoor in mijn vlees achtergelaten, mijn bloed heeft gevloeid, maar mijn huid is weer dicht alsof er niets is gebeurd!’
Ja, dit was een god, inderdaad een god! De trommelslagers begonnen hun trommels te bewerken. De menigte begon uitgelaten van vreugde te dansen en de priesters gilden: ‘De god is bij ons teruggekeerd!’ Xamu lachte zwakjes. Hij voelde zich gelukkig. Hij wist dat Simon een god was die alles veroorloofd is. Hoe zijn wederopstanding in elkaar zat had hij niet precies begrepen, maar hij had een volledig vertrouwen in de Saint. Met zijn primitieve gedachtengang was hij tot de ontdekking gekomen dat de Saint een vriend was, iemand op wie hij kon vertrouwen.
De Saint zelf had nu het belangrijkste bereikt: hij had het vertrouwen gewonnen van geheel Maga-Outac en de volgende dag zou hij het tweede gedeelte van zijn plan uitvoeren.
Hij beklom het marmeren altaar en richtte zich tot de dolgelukkige mensenmenigte: ‘God is tussen u… tenzij een van de aanwezigen ook het offermes wil trotseren… Xamu heb je ooit een dergelijk wonder aanschouwd?’ De hogepriester die naast het altaar stond schudde met moeite het hoofd en fluisterde: ‘Nee, ik heb…’ Hij kon zich met moeite beheersen, want hij leed ontzaglijke pijnen. Hij liep naar de rand van het terras en vervolgde: ‘Ik ben zo diep gewond dat het bijna niet mogelijk is en ik ben niet gestorven. De adem van de dood heeft mij aangeraakt. Ik zeg u: je moet een god zijn om zo
diep getroffen te worden als ik het ben en hij…’ Xamu wees op de Saint, ‘… is nog dieper getroffen dan ik…’ Uit de menigte klonk plotseling een stem op, de stem van Dela. Zij stormde naar voren, beklom twee treden en stamelde: ‘Ja, o Xamu! Ik heb je gewond op de grond gevonden. Overal lag je bloed. Ik heb tegen je gesproken… en langzaam zijn je ogen open gegaan.’ Wat een nacht voor het geheime dorp in het hart van het oerwoud! De goden zegenden Maga-Outac. Opeens speelde Xamu de Saint op een onverwachte wijze in de kaart. Hij probeerde de pijnen te vergeten en terwijl hij huiverde van een ijskoude rilling, zei hij: ‘Nog is alles niet voltooid, broeders… Niemand heeft het recht zich aan de beproeving te onttrekken, zich god te noemen zonder bewijzen. Jij, de man met het glazen oog, ook jij moet je borst aan de dolk offeren.’ ‘Ben je gek geworden, Xamu! Je kent me toch! Ik ben…’
‘Ik eis ‘het!’ drong de hogepriester aan. ‘En door mijn stem spreekt de massa.’
‘Ja! Ja!’ brulden de Indianen aan de voet van de tempel.
Op het terras speelde zich nu een nieuw drama af. Velen stonden in een kring om Lyken heen en eisten dat hij zich aan dezelfde proef zou onderwerpen als de Saint. Hij had vrij lang over Maga-Outac geregeerd, te veel van de inwoners gevergd en nu men ontdekt had dat hij met Atlac onder éen hoedje speelde, werd hij verdacht. De jonge priesters verloren hem dan ook geen moment uit het oog.
‘Als je bang bent,’ werd er geroepen, ‘ben je dus niet degene voor wie je je uitgeeft.’
Er speelde een vreemd glimlachje om Simon’s lippen en hij zei: ‘Dat heb je ervan als je dubbel spel speelt, vriend. Je zit er lelijk in, maar dat komt natuurlijk omdat je je vriend Atlac kwijt bent!’ ‘Atlac was helemaal geen vriend van me!’ ‘Het ontbreekt je aan moed, Lyken! Kijk eens naar Atlac!’
De mensen drongen op. Aan de voet van de trap mopperde de menigte. Men had ontdekt dat er iets abnormaals op de top van de tempel gebeurde en men wilde weten wat. Lyken werd gegrepen en naar het altaar gesleept.
Hij gilde: ‘Templar! Templar! Ik ga er aan!’ Simon lachte alleen maar. Enkele ogenblikken tevoren had hij de dood onder ogen moeten zien en hij vond het niet nodig Lyken dit te besparen. De man met de
monocle werd naar achteren gegooid en op het altaar gelegd.
‘Laten ze me dan jouw kleed geven, Saint!’ kreunde
hij. ‘Dan zijn we quitte!’
‘Nee toch!’ zei de Saint spottend.
Xamu kwam tussenbeide en zei: ‘Vlug! Ik wil het weten voor… voor…’
Lyken keek om zich heen en ontmoette uitsluitend vijandige gezichten.
‘Het is jouw schuld, Saint!’ kreunde hij.
De Saint gaf geen antwoord en toen begon Lyken: ‘Hij
… hij heeft gelogen…’
Hij kon zijn zin niet afmaken: het offermes had zijn werk al gedaan. Lyken was, evenals Atlac, in zijn rug gestoken en deze ongewone gang van zaken was te wijten aan Inga, die verhinderd ‘had dat haar medewerker het bedrog aan het licht zou brengen. Met vaste hand had zij het geheim van hun list verdedigd en daardoor Templar’s en haar eigen leven gered. Door bloedverhes raakte Lyken snel buiten kennis. ‘Oef!’ dacht Si-mon. ‘Het was hoog tijd!’ Hijzelf zou waarschijnlijk niet op dezelfde manier toegeslagen hebben als Greta, want het behoorde niet tot zijn methodes iemand in de rug aan te vallen. Het belangrijkste was echter dat zijn goddelijke afkomst voortaan niet meer in twijfel getrokken zou worden.
Op dat ogenblik begon Xamu te wankelen. Hij greep zich vast aan het marmeren altaar en stamelde: ‘Alles is goed… nu kan ik sterven… Vrede over Maga-Outac… ik vertrouw je…’ Zijn blik hechtte zich in die van Simon, maar hij kon niet meer spreken. Hij zakte in elkaar en gleed op de grond. De Saint keek naar Inga: zou zij de zaak kunnen redden? Ja hoor! Snel strekte zij haar armen uit en riep: ‘O, mijn volk, mijn geliefd volk… Xa-mu is tot zijn vaderen teruggekeerd… Dat een ieder hem bewene! Keer terug naar huis. De nacht zal lang zijn. Er is geen plaats voor vreugde meer.’ Langzaam, zachtjes de wonderbaarlijke gebeurtenissen besprekend, gingen de Indianen uit elkaar. Op een primitieve draagbaar werd Xamu’s lichaam weggedragen. Atlac en Lyken zouden in de kerker van de tempel worden geworpen.
‘We zijn er, Simon,’ fluisterde Inga, toen zij met de Saint alleen op de top van de piramide was achtergebleven. ‘Wanneer het kleed en de pop verbrand zijn, kunnen we weer rustig ademhalen.’
Naast elkaar liepen zij langzaam over het terras naar het verblijf van de Goddelijke. Zij hadden nu de situatie volkomen in de hand. Toen zij binnen waren, schonk de Saint twee glazen whisky in en gaf er een aan de Goddelijke.
‘Ik meende je te kennen, Greta, maar vannacht bleek je nog besluitvaardiger te zijn dan ik dacht. Jij hebt de situatie volkomen veranderd.’ Zij lachte bijna onmerkbaar.
‘Je vergeet snel, schat! Ik had je toch gezegd dat Toff een uitgelezen slachtoffer zou zijn.’ ‘Ik vergeet niets,’ verbeterde hij. ‘Want er blijft nog een onopgelost punt: sommige mooie vrouwen met donker haar en donkere ogen moeten in de ogen van de inwoners van Maga-Outac weer de blonde schone Goddelijkheid van vroeger worden.’
‘Dat is jouw zaak, Simon,’ zei ze. ‘Dank zij mij ben je nu een god. Uiteindelijk was Toff’s plan niet zo onbelangrijk als het leek…’
Zij keken elkaar aan. Zij begrepen elkaar met een half woord, want zij hadden een verleden vol listen en bedrog achter de rug. Greta liep op hem toe en legde haar armen om zijn hals. Nu was het ogenblik aangebroken om te zwijgen — de stilte naderde hen. Simon knikte. Hij voelde zich niet in staat te weigeren wat het lot hem aanbood.
Toen het licht werd en de vogels zongen, was er niets van die koortsachtige nacht over. Simon dronk een groot glas vruchtensap en uit het raam keek hij naar de tempel waar hij bijna zijn laatste strijd gestreden had. ‘Gegroet, o grote meester van de mijn!’ zei een stem achter hem.
Hij draaide zich om. In een négligé, dat weinig te raden overliet, stond Greta hem lachend aan te kijken. ‘Je hebt voortaan een zware last op je schouders, arme schat,’ vervolgde ze. ‘Je moet Toff vervangen.’ ‘Dat begrijp ik! Maar wil deze verrukkelijke directrice mij niet vergezellen?’
Zij keek hem lange tijd aan en zei kwijnend: ‘Vanmorgen wil ik liever niet gaan wandelen, schat. Ik heb zo’n opwindende nacht gehad! Ik wil liever wat rusten.’ Hij ging dus alleen. Minutenlang bleef Greta Morgan onbeweeglijk staan. Zij dacht aan haar eerste vertrek uit Maga-Outac; zij herinnerde zich de voorwendsels die zij de priester en het volk op de mouw gespeld hadden. Plotseling was haar besluit genomen en zij riep: ‘Zemoc!’
De trouwe Zemoc, die de wacht hield voor de deur van de Goddelijkheid, kwam ogenblikkelijk toesnellen. Hij boog tot op de grond. Hij aanbad deze vrouw en al gaf hij zich geen rekenschap van de werkelijke drijfveren
van deze aanbidding, hij was er daarom niet minder de dupe van: wat zij ook beval, hij zou haar in alles gehoorzamen.
‘O, Zemoc,’ zei ze. ‘Spoedig zal de tijd aanbreken om een nieuwe reis naar het rijk der goden te maken. Weet je nog?’
Hij knikte: ‘Zemoc was erg ongelukkig…’
‘Ik kom terug,’ beloofde zij snel. ‘Alleen jij mag op de
hoogte zijn. Alleen jij… begrepen?’
‘Alleen Zemoc,’ herhaalde hij.
‘Niemand mag weten dat mijn vertrek nadert. Kan ik op je rekenen?’
Hij stond maar te knikken, tot hij opeens haar hand greep en die kuste. Zij fronste haar voorfioofd, maar aangezien zij hierin een middel zag om meer pressie op hem te kunnen uitoefenen, trok zij haar hand niet terug en liet zij hem rustig begaan. De Indiaan ‘keek haar in vervoering aan.
‘Jij moet alles voor mijn vertrek gereed maken, net als vroeger,’ beval ze. ‘Vertel niemand wat je doet. Kies vier mannen die even zwijgzaam zijn als jij… hun beloning zal niet uitblijven.’ ‘Is dit alles, o Goddelijkheid?’
‘Nee. Je moet mij een kruik wijn der vergetelheid brengen. Zorg dat je die in handen krijgt zonder dat de priesters het merken.’ ‘Ja, o Goddelijkheid.’
Zij boog zich naar voren en fluisterde de wacht in het oor: ‘Xamu is teruggekeerd naar het land van zijn voorvaderen. Wij moeten een nieuwe hogepriester hebben. Wanneer mijn geheimen bewaard blijven, o Zemoc, zal ik de goden vragen of jij hogepriester mag worden.’ ‘Ik?’ stamelde Zemoc verward.
‘Ja Zemoc, jij!’ herhaalde Greta, die eveneens het middel gebruikte waardoor Lyken Atlac tot zijn handlanger gemaakt had.
Soms wist zij niet of het allemaal wel goed zou aflopen, maar op dit ogenblik nam zij aan van wel. Ze zei nadrukkelijk: ‘De Blanke God heeft geen woorden nodig om alles te horen: als je ooit het geheim van mijn vertrek verraadt… jammer Zemoc…’ ‘O Goddelijkheid, Zemoc zal niet spreken. En zijn vrienden ook niet.’
Hij groette haar en ging achteruit de kamer uit. ‘Voor alles: denk aan de wijn der vergetelheid!’ bracht Greta hem nog in herinnering.
‘Nog vanavond zal Zemoc het brengen,’ beloofde hij. Nu was de Saint er beslist de man niet naar om zich voor de gek te laten houden, zelfs al deed Greta dan of hij alle vrijheid had en meester van de situatie was. Ieder ogenblik wantrouwde hij haar en hij was er van overtuigd dat zij geen gelegenheid voorbij zou laten gaan om hem een poets te bakken.
Op de weg naar de smaragdmijn kwam Dela plotseling tevoorschijn. Zij keek hem in vervoering aan, knielde voor hem in het stof en stamelde: ‘Te servidora, Dios!’
‘Dag kleintje!’ zei hij. ‘Ik verwachtte je al! Met jou loop ik tenminste geen gevaar!’
Hoewel zij de woorden niet begreep, meende zij wel te weten wat hij bedoelde. Deze vreemde man trok haar ontzaglijk aan en dat was nog erger geworden sedert hij uit de dood was opgestaan.
‘Ven conmigo!’ zei hij. ‘Vergezel me. Je kunt als tolk dienen bij de opzichters.’
Zij liep met hem mee, holde vooruit en kwam weer terug als een vertrouwd dier. Zij leek op een huisdier dat de gehele dag om zijn meester draait. Zo kwamen zij bij de smaragdmijn waar de Indianen zich in het zweet werkten onder toezicht van met zwepen gewapende Opzichters. Op een teken van Simon kwam de hoofdopzichter naar hem toe en boog eerbiedig voor de god die hun een bezoek kwam brengen.
‘Delà,’ zei Simon, ‘zeg tegen deze brave jongen dat hij me de groene stenen laat zien die uitgehakt zijn… Allemaal,’ voegde hij er verduidelijkend aan toe. De Indiaan bracht hen vlug naar een afgelegen plek. Daar stond een piramidevormig bouwwerkje. Het was lager dan een mens. De Indiaan strekte zijn hand uit en zei: ‘Daar!’
Terwijl Simon op de piramide toeliep, bleef Delà bij de opzichter. Niemand, behalve de priesters, had namelijk het recht dit taboe te naderen. Templar kon zijn ogen haast niet geloven: dit was dus de brandkast waarin de stenen bewaard werden. Elke dief zou ze zo weg kunnen nemen, want de enige verdediging was de vervloeking van de smaragden zelf.
De Saint toonde duidelijke minachting voor de hoop edelstenen, die hij met geen vinger aanraakte. Hij ging terug naar de opzichter en verzocht Delà de volgende woorden te vertalen: ‘Binnenkort zal ik de stenen meenemen en ze naar een plaats brengen waar zij niemand meer kwaad kunnen doen. Zeg het hem !’ ‘Durf je de stenen dan aan te raken, o god?’ vroeg de hoofdopzichter verbaasd.
‘De groene stenen kunnen een god geen kwaad doen,’ antwoordde Simon uit de hoogte. ‘Kijk maar…’ Hij deed een paar passen voorwaarts, stak zijn hand in de opening van de piramide en roerde in de smaragden
of het pap was. De hoofdopzichter keek hem dodelijk verschrikt aan. Dela bewonderde hem en Simon zei: ‘Maar éen ding: wanneer ik de smaragden wegbreng om ze te vernietigen, mag niemand me volgen, omdat hij anders door de goddelijke hand geslagen zou kunnen worden.’
De hoofdopzichter boog eerbiedig toen Simon wegging. Hij waagde niettemin een laatste vraag: ‘O, god, wanneer gaat ge naar het oneindige rijk om Xamu te ontmoeten?’
‘Dat mag niemand weten,’ antwoordde Simon. ‘Menselijke oren mogen niet horen en menselijke ogen mogen niet zien wat goddelijk is.’
De Saint voelde dat er nu spoedig een eind aan de zaak zou komen, dat hij de vrouw die hem gered had - maar die nog steeds een dubbel spel speelde, daar was hij zeker van — een van zijn beroemde poetsen zou bakken. Toen hij terugkwam, ontving Greta hem zo vurig en hartelijk dat hij dubbel op zijn hoede was. Zij strekte haar armen naar hem uit en zei: ‘Kom heel dicht bij me zitten, schat… nog dichter.’ Hij ging naast haar zitten en zij leunde, zuchtend van overgave, tegen hem aan.
‘Binnenkort ben ik weer net als vroeger,’ zei ze dromerig. ‘Blonde haren, blauwe ogen… vind je me dan net zo lief als nu?’
‘Nóg liever!’ zei hij, zich naar haar overbuigend. Hij bleef op zijn hoede. In Greta’s houding was iets dat hem waarschuwde: zij voerde iets in haar schild. Maar zo kwam hij er achter: toen hij onder de bomen terugkeerde van een bezoek aan de mijn, zag hij Zemoc het huis van de Goddelijkheid binnen glippen.
‘O Goddelijkheid, Zemoc brengt de wijn der vergetelheid.’
Hij gaf haar een vaatje van fijn bewerkt zilver en heel zachtjes vertelde hij: ‘De jonge tempelpriesters hebben het op bevel van Xamu bereid. Zij hebben het zorgvuldig bewaard. Ze zeggen dat de wijn der vergetelheid iedere herinnering uitwist. Twee druppels zijn al genoeg om iemand volkomen willoos te maken.’ ‘Ik ken het recept,’ zei ze, niet zonder hooghartigheid. ‘Is deze wijn goed bereid? Hoelang duurt de vergetelheid?’
‘Er is niet veel voor nodig om de herinnering voor altijd uit te wissen, o Goddelijkheid,’ antwoordde Zemoc plechtig.
‘s Avonds zaten Greta en de Saint tegenover elkaar aan het souper. Het was doodstil in Maga-Outac, alsof er een soort verdoving was gevolgd op die koortsachtige, opwindende nacht. Dela bediende zwijgend. Greta pakte een karaf en schonk de goudkleurige wijn in de glazen.
‘Ben je tevreden, schat?’ vroeg ze. ‘Bijzonder.’
‘Ik weet dat je aan de rand van het dorp bent geweest.’ ‘Je bent goed ingelicht,’ zei hij, zonder van zijn verbittering blijk te geven.
‘Is dat niet de taak van de Goddelijkheid? Wat zoek je daar?’
Hij pakte haar hand, drukte die en glimlachte: ‘Om je de waarheid te zeggen: niets. Ik wil alleen ‘het land beter leren kennen dat… wij binnenkort verlaten zullen hebben.’
Zij beantwoordde zijn glimlach en zei: ‘Je betreurt Toff toch niet?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Herinner je je Antwerpen nog?’ vroeg ze teder. ‘Onze eerste ontmoeting… Denk je nog wel eens aan die verrukkelijke avond in Parijs?’
‘Heel, heel vroeger hebben wij toch nog verrukkelijker uren gekend… weet je nog, liefste?’
Dela verwisselde geruisloos de borden. De Saint bleef gespannen, op zijn hoede, hoewel hij er niets van liet blijken. Greta riep het verleden op; de dagen die hen dan weer verenigd, dan weer uit elkaar gedreven hadden en zij bracht die verrukkelijke tijd op dat eenzame eiland eveneens in herinnering. De Saint onderbrak haar halverwege en zei:
‘Er heerst in Maga-Outac een soort onrust… alsof er een gevaar boven ons hoofd hangt.’ ‘Wat hebben wij nu nog te vrezen? Toff en Atlac zijn uit de weg geruimd. Alleen die arme Xamu was slim genoeg om iets te vermoeden. Nee, voortaan hébben wij niets meer te vrezen… tenzij jij het in je hoofd hebt gehaald ons een vuile poets te bakken, Simon!’ ‘Ik!’ riep hij uit. ‘Lieve, heve Greta, je weet toch dat ik net zo loyaal ben als jij?’
‘Dan lacht de toekomst ons dus toe,’ zei ze, haar glas heffend. ‘Het geluk is aan ons. Ik drink op ons geluk, schat… op onze liefde, die nog sterker is dan vroeger.’ Zij hield het glas voor haar ogen. Simon greep het zijne en dronk het in éen teug leeg.
Greta zuchtte van verlichting: hij had niets gemerkt! De wijn der vergetelheid zou zijn werk doen en de volgende dag zou Simon zijn zoals zij hem hebben wilde en zij zou natuurlijk zonder hem uit Maga-Outac vertrekken. Ofschoon ze erg op zijn gezelschap gesteld was, wilde ze het toch niet wagen om zich met hem in de bewoonde wereld te vertonen. Zij zou er met de smaragden vandoor gaan en zich ergens vestigen waar niemand haar zou kunnen terugvinden. Wie zou haar trouwens kunnen vangen? Alleen Templar was daar slim genoeg voor. Maar aangezien hij nu een gevangene van de wijn der vergetelheid was, en zijn dagen in het primitieve Maga-Outac zou doorbrengen, had zij niets meer van hem te vrezen of te verwachten.
Dela glipte naar buiten. Op de drempel aarzelde zij echter even, alsof ze iets wilde zeggen. Haar blik ontmoette Simon’s hemelsblauwe ogen en zij las er een waarschuwing in of misschien een bedankje en zij ging weg. Maar alleen om het vertrek af te wachten van de god van wie zij hield.
De volgende ochtend werd Greta wakker en rekte zich uit. Zij voelde zich volmaakt gelukkig en in uitstekende vorm om het laatste bedrijf van de komedie te spelen. Wat een overwinning! Zij kon het bijna niet geloven! Eindelijk, eindelijk had zij de Saint overwonnen! Zij riep Dela, die haar in de sportieve ‘kleren hielp waarin zij Maga-Outac zou verlaten. Zemoc riep haar en zei: ‘Alles is gereed voor de reis van de Goddelijkheid. Aan de rand van het dorp wachten vier dragers, die niet weten wat er gebeuren zal.’
‘Uitstekend. Ik zal er zijn voor de zon de boomkruinen raakt.’
Zij wees op de manden en koffers die in de kamer stonden:
‘Breng die alvast maar weg. Laat niemand het merken. Neem de achteruitgang.’
Zij ging naar het aangrenzende vertrek en trok een lang, felgekleurd gordijn weg. In de muur was een soort brandkast gemetseld, die door Toff Lyken van een ingewikkeld slot was voorzien. Greta dacht aan Simon’s plan om de smaragden kwijt te raken, maar het leek haar nu verstandiger de stenen éen voor éen te verkopen. Dan zou zij levenslang schatrijk zijn.
Zij deed de deur van het kastje open en bleef stokstijf staan.
De brandkast was leeg!
Zij twijfelde er geen ogenblik aan wie de stenen had weggenomen, maar wat kon de Saint, nu hij de wijn der vergetelheid had gedronken, er nog mee doen? In de kostbare smaragden zou hij nu waarschijnlijk slechts glinsterende, waardeloze stenen zien. Tenzij Lyken de dief was. Zou de man met de monocle vóór de eredienst alles voor zijn vlucht in orde hebben gemaakt? Zou hij met zijn geheim gestorven zijn?
Plotseling werd Greta doodsbang: zou zij een vergissing begaan hebben door Simon de wijn der vergetelheid te schenken? Alleen deze bewonderenswaardige held was in staat de hand te leggen op de door Lyken verstopte schat.
Haastig liep zij naar zijn kamer. Zij stormde binnen, maar er was niemand! En… Stomverbaasd keek Greta naar de geopende laden, de lege hangkast en de wanorde die op een overhaaste vlucht wees. Zij ging de kamer weer uit en toen zij Dela zag, gilde ze bijna: ‘Waar is de blanke god?’
Misschien keek het meisje haar een onderdeel van een seconde brutaal aan, maar zij herstelde zich onmiddellijk en antwoordde: ‘Ik heb hem gisteravond voor het laatst gezien.’
Zij loog niet. Zij had met Simon gesproken op het moment dat hij Greta verliet. En zij had hem gewaarschuwd.
‘Ik heb gezien hoe de Goddelijkheid een paar druppels van de door Zemoc gehaalde drank in je wijn deed. Ik had mij verstopt toen hij gisteren met haar sprak.’ En Simon had haar handen gegrepen, een kus op haar lippen gedrukt en gezegd: ‘Dank je, Dela. De goden zullen je belonen.’
Dit vertelde het meisje Greta echter niet: dat was haar 186
geheim dat zij levenslang met zich meedragen zou. Zij zag dus rustig toe hoe Greta op zoek naar Zemoc ging en toen zij de wacht eindelijk te pakken had, vroeg Greta ruw:
‘Heb je mij gisteren werkelijk de wijn der vergetelheid gebracht?’
‘Ik zweer het, o Goddelijkheid, ik zweer het bij mijn eigen hoofd. Het was de wijn der vergetelheid. Ik heb je nooit, nooit belogen! Ik heb evenmin de god met de hemelsblauwe ogen belogen toen hij vannacht met mij wilde spreken.’
Greta voelde haar knieën trillen: wat had de Saint in godsnaam uitgehaald? Zij greep Zemoc bij de schouders en schudde hem heen en weer tot hij stotterde: ‘Hij vroeg me een tegenmiddel tegen de wijn der vergetelheid. De goden weten alles!’
Greta werd doodsbleek. Zij balde haar vuisten tot zij pijn deden en ze beval: ‘Ga naar de dragers. Ik kom wel.’
Ze had pech gehad! Dit kostte haar de in de brandkast opgeborgen smaragden die de Saint natuurlijk gestolen had. Anders kon ze zijn overhaaste vlucht in de vroege ochtend niet verklaren. Zij holde naar de mijn om naar de piramide te gaan waarin de uitgehakte stenen bewaard werden. Nu was het ogenbhk aangebroken om alles in de waagschaal te stellen. Toen zij aankwam, liep de hoofdopzichter haar haastig tegemoet, maar zij duwde hem met een ruw gebaar opzij en ging regelrecht naar de piramide. De hoofdopzichter kwam echter hijgend achter haar aan en zei:
‘De blanke god is hier geweest toen onze Vader Zon nog niet op was.’
Greta had het gevoel of haar hart zou stil staan. Zij wist
dat ze overwonnen was. Definitief overwonnen. Desondanks deed zij de laatste stappen. De piramide was leeg. Nee. Er lag nog éen steen, éen enkele smaragd! Hij diende trouwens als presse-papier voor een met spottershand beschreven papier.
‘De god heeft dit magische papier hier neergelegd om ons te beschermen tegen het kwaad,’ vertelde de hoofdopzichter. De idioot!
Zij had hem graag morsdood gezien, morsdood! Maar zij beheerste zich; zij nam het magische papier op en las:
Bent u gedeprimeerd of moedeloos na een noodlottige gebeurtenis? Probeer dan eens DE WIJN DER VERGETELHEID en u zult alles met een glimlach bezien u zult geen zorgen meer hebben en u zult niets meer om mooie jongens geven!
Simon had heus zijn portretje met een aureooltje er niet bij behoeven te tekenen: Greta had hem uit dit geschrift ten voeten uit herkend. Het liefst zou ze de hoofdopzichter tegen de grond geslagen hebben, maar waar zou dat goed voor zijn? Haar woede was volkomen zinloos! Er bleef haar niets anders over dan naar Maga-Outac terug te gaan en op wraak te zinnen. Of meteen vertrekken, dit rijke fortuinlijke land in de Steek laten. Het noodlot zou zeker nog een ontmoeting met Simon in petto hebben: en hij kon er op rekenen dat ze naar hartelust wraak zou nemen!
Wraak nemen! De Saint vermoedde niet dat Greta daartoe alles in het werk stelde. Vanaf de vroege ochtend was hij op pad, zich zo goed mogelijk oriënterend. De vorige dag had hij allerlei merktekens uitgezet en hij was er zeker van dat hij veilig de watervallen zou bereiken. Als nu de Indianen maar het nodige materieel hadden achtergelaten zodat hij van hun wonderlijke lift gebruik zou kunnen maken. Hij wilde er niet eens over nadenken. Hij zou wel zien.
Toen hij bij de bruisende waterval was en de hoge rotsen, had hij niet lang nodig om het in een inham van de rotsen verborgen primitieve schuitje te ontdekken. Hij bevestigde de kabel, het zich naar de rotswand drijven en trok de kabel aan. Nu was zijn weg gebaand en het zou zijn achtervolgers wel even tijd kosten om hun vehikel terug te halen.
Een eind verder lag een lichte prauw onder de bomen verborgen. Hij maakte hem los en laadde zijn bagage in. In een tas had hij een zak die tot barstens toe gevuld was met smaragden. Arme Greta! Wat zou dat een teleurstelling voor haar zijn!
Hij ging achterin de prauw zitten en met zijn roeispaan zette hij zich af. Hij dacht aan Greta: zeker, het zou leuk geweest zijn haar mee terug te nemen, haar voor te stellen aan de Geprotas en dan de geschiedenis van de kostbare stenen te vertellen, maar dan had hij geen kans deze avonturierster nog eens te ontmoeten. ‘Die smaragden vormen overigens een aardige spaarpot,’ dacht hij. ‘Zal ik er met mijn vrienden van de Geprotas over praten of niet? Een vervelende vraag. Wanneer ik niet de moordenaars van hun agenten meebreng, krijg ik geen beloning. Het loont dus de moeite er over na te denken. Zelfs een Saint moet leven… We zullen
wel zien! Voor ik in Antwerpen ben, kan ik beslissingen genoeg nemen!’
Hij liet zich nu met de stroom meedrijven. Slechts af en toe gebruikte hij de peddel. Hij droomde. Hij probeerde zich voor te stellen hoe zijn volgende ontmoeting met Greta Morgan zou zijn. Op zijn lippen proefde hij nog haar kussen. Het leven was waarlijk waard geleefd te worden!