coproductie sid stefan en toonboon
HOOFDSTUK 1
Simon Templar landde in Engeland juist toen het nieuws van de moord op Brian Quell in de avondbladen verscheen. Hij las het korte bericht in een van de bladen die hij in Newhaven kocht, maar het vertelde hem nauwelijks iets dat hij niet wist.
Brian Quell stierf in Parijs en hij stierf dronken; hetgeen misschien volkomen zijn bedoeling zou zijn geweest, indien men hem in deze gebeurtenis geconsulteerd had, want hij had het grootste deel van zijn onfortuinlijk leven doorgebracht temidden van de genoegens der Lichtstad. Hij was een profeet die niet alleen niet geëerd was in eigen land en in eigen familiekring, maar zelfs niet in de loring van kennissen die hem hielpen zijn geld erdoor te jagen als hij iets bezat en trachtten hem zo weinig mogelijk te lenen, wanneer hij niets had - hetgeen ongeveer driehonderd dagen per jaar zo was. Hij was tien jaar geleden opgedoken als beginnend kunstenaar, maar hij had reeds lang ieder artistiek voorwendsel opgegeven, behalve dan het geven van atelierfuiven en het dragen van lang haar. Misschien was hij geen slechte kerel; maar het leven op de Linkeroever is als een gevaarlijk verdovingsmiddel en het was erg gemakkelijk in de stroom onder te gaan in de dagen voordat de hebzucht van de patrons van Montmartre de toeristen naar de andere kant van de rivier joeg. Zij kenden hem en weigerden beminnelijk zijn cheques te accepteren, zowel in de Döme, de Rotonde, de Select als in al die ontelbare boites-de-nuit die rondom de grotere gelegenheden oprijzen om een enkel seizoen te genieten van een duizelingwekkende populariteit en dan wederom te verzinken in het niets. Brian Quell had de volle maat gehad van al deze vermakelijkheden. En hij was gestorven.
Het avondblad vermeldde niet dat hij dronken was; maar Simon Templar wist het, want hij was de laatste man die Brian Quell levend had gezien.
Hij hoorde het schot juist toen hij zijn schoenen uittrok om nog enige nachtrust te genieten in het obscure kleine hotel vlakbij het Gare de Montparnasse dat hij uitgekozen had als zijn toevluchtsoord in Parijs. Zijn kamer bevond zich op de eerste verdieping met een raam dat uitkwam op een binnenplaats aan de achterkant van het huis en het was door dit raam dat de scherpe knal tot hem kwam. Het instinct van zijn beroep deed hem onmiddellijk opspringen en de lichten uitdraaien, zonder dat hij erbij dacht, en toen liep hij op zijn kousen naar het venster. Maar toen had hij zich al gerealiseerd, dat hij niets met dit schot te maken had, want de schoten die je doden hoor je niet. Maar als Simon Templar zich slechts met zijn eigen zaken bemoeid had, zou er nooit iets over hem te schrijven zijn geweest.
Hij zwaaide zijn benen over de lage balustrade en liep langs de streep cement die rondom het bovenlicht der benedenverdieping lag. Uit een der ramen die op het trappehuis uitkwamen, scheen licht, en dit licht trok hem zo onweerstaanbaar aan als het een mot gedaan zou hebben. Terwijl hij erheen liep merkte hij op dat het, behalve het zijne, het enige was op deze verdieping dat niet stevig gesloten was tegen een zuchtje frisse lucht, dat, zoals iedereen weet, fataal kan zijn voor een slapende Fransman. En toen ging het licht uit. Simon bereikte de donkere raamopening en bleef daar staan. Hij hoorde een hijgende vloek en toen brabbelde een hese stem de merkwaardigste woorden die hij ooit van de lippen van een stervende had opgevangen. ‘Allemachtig onvriendelijk!’
Zonder aarzelen klom Simon Templar de kamer in. Hij zocht zijn weg naar de deur en draaide de lichten op; en toen bemerkte hij pas dat de dronken man stervende was. Brian Quell lag in het midden van het vertrek op de grond en poogde zich op zijn elleboog op te richten. Op het vloerkleed naast hem lag een grote plas bloed en zijn groezelig overhemd was rood op de hartstreek. Hij keek Simon wazig aan.
‘Allemachtig onvriendelijk!’ herhaalde hij. Simon liet zich op een knie naast de man neer. De eerste blik vertelde hem dat Brian Quell nog slechts enige minuten te leven had, maar het vreemdste was dat Brian Quell niet wist dat hij gewond was. De schok had hem niet nuchter gemaakt. De drank had zijn zinnen volkomen verdoofd. ‘Weet je wie het was?’ vroeg Simon vriendelijk. Quell schudde het hoofd.
‘Nee. Nooit van tevoren gezien. Noemde zich Jones. Gekke naam, niet? Jones… En hij vertelde me dat Binks goud kan maken…’
‘Waar heb je hem ontmoet, ouwe jongen? Kun je hem beschrijven?’
‘Neen. Ik ben overal geweest vanavond. Overal waar je een borrel kunt kopen. Man met een gek gezicht. Nooit eerder gezien. Gekke kerel, die Jones.’ De stervende schudde plechtig het hoofd heen en weer. ‘En hij deed iets buitengewoon onvriendelijks. Probeerde me dood te schieten! Buitengewoon onvriendelijk!’ Quell lachte zwak. ‘En hij zegt dat Binks goud kan maken. Dat is grappig, niet?’ Simon keek het vertrek door. Er was nergens een spoor van de man die zich Jones genoemd had - niets dan een asbak die juist geleegd was. Blijkbaar was de man lang genoeg gebleven om alle sporen van zijn bezoek te doen verdwijnen. En waarschijnlijk was zijn slachtoffer tijdelijk verdoofd geweest, zodat de moordenaar gedacht had dat hij dood was. Er bevond zich een telefoon bij de deur en een ogenblik overwoog Simon Templar of het wellicht zijn plicht was de politie te waarschuwen. Maar het laatste dat hij begeerde, was een onderhoud met de politie, hoewel hij deze overweging niet geteld zou hebben, indien hij er niet van overtuigd geweest was dat alle doktoren in Frankrijk niets meer konden doen voor de man die in zijn armen lag te sterven en het niet wist.
‘Waarom trachtte Jones je dood te schieten?’ vroeg hij en Brian Quell glimlachte vaag tegen hem.
‘Omdat hij zei dat Binks goud kan maken…’
De herhaling werd in de borst van de man gesmoord. Zijn ogen gleden verbaasd over Simons gezicht; toen verwijdden
zij zich in het eerste begrip van de waarheid, doch slechts een kort ogenblik voor het einde…
Simon las de naam van de dode op het linnen bandje aan de binnenkant van zijn zak en ging toen zacht naar zijn kamer terug. De andere ramen die op de binnenplaats uitkwamen waren donker gebleven. Als iemand anders het schot gehoord had, moest het toegeschreven zijn aan een voorbijgaande taxi. Maar er bestaat enig verschil tussen het knallen van een motor en het kraken van een revolver en een geoefend oor kan zich daarin niet vergissen. En als Simon Templar niet zo bekend geweest was met dit onderscheid in geluiden zou er in de annalen van de misdaad een voorval zijn geboekt, dat Europa geschokt zou hebben van het begin tot het einde. Hij vertrok de volgende morgen vroeg uit Parijs. Het was niet waarschijnlijk dat de moord voor de middag zou worden ontdekt; want vroeg opstaan wordt in het Quartier als burgerlijk beschouwd en de Franse hoteliers voegen zich naar deze opvatting. Simon Templar had nog zelden een moord meegemaakt waaraan hij zo volkomen onschuldig was als aan deze en toch wist hij dat het dwaas zou zijn te blijven. Het was een van de nadelen van zijn bekendheid dat hij evenmin een kans zou hebben een officier van politie van zijn onschuld te overtuigen, als om gekozen te worden tot president van de Verenigde Staten. Dus ging hij terug naar Engeland waar hij minder populair was dan waar ook.
Als het waar is dat een misdadiger steeds naar de plaats van zijn misdaden terugkeert, dan moet wel een oneindig veel sterkere aandrift Simon Templar het Kanaal overgedreven hebben. Het was nog niet zo lang geleden dat hij zijn plan geformuleerd had, om het als zijn taak te beschouwen van zichzelf een soort publieke instelling te maken die het kwade recht zette en het goede bevorderde; en toch was in die korte tijd zijn dossier op Scotland Yard gezwollen tot een soort legende van roekeloze wetteloosheid en bracht het de hoofdinspecteur Claud Eustace Teal tot sprakeloosheid en machteloze woede. Het kleine krabbeltje dat met een lijn de figuur van een man weergaf versierd met een stralenkrans, had alle vooraanstaande boeven in de onderwereld met schrik geslagen en bracht de goede politiedienaren, die tot nu toe hun uiterste plichtsbetrachting gezocht hadden in het overhalen van eerlijke neringdoenden om hun een reep chocolade te verkopen na sluitingstijd, tot het uiterste. ‘De sprookjesfiguur van de moderne misdaad’, zo werd hij in de pers genoemd en zij hemelden zijn heldendaden op in hetzelfde artikel als waarmee zij de politie hoonden omdat zij hem nimmer te pakken had kunnen krijgen. Hij was een geaccepteerde verschijning geworden in de wereld en bovendien een geliefde. Hij werd beschouwd als een gerechte wraak die genadeloos en snel wist in te grijpen, zij zagen in hem een vrolijke verachting voor alle droge en mechanische instellingen.
‘Het is werkelijk mijn schuld niet, mijnheer,’ zei hoofdinspecteur Teal tegen de adjunct-commissaris. ‘Wij zijn anders geaard dan de Saint en dat zullen we te avond of te morgen moeten toegeven.’
De commissaris fronste de wenkbrauwen. Hij was een der laatste overlevenden van de oude, militaire school van officieren van politie en hij begreep weinig van een dergelijk fatalisme dat hij gemakzucht noemde.
‘Ongeveer twee maanden geleden,’ zei hij, ‘heb je beweerd dat de arrestatie van die kerel nog maar een kwestie van uren was. Dat had iets te maken met gesmokkelde diamanten, niet?’ ‘Ja,’ zei Teal grimmig.
Dat voorval zou hij niet licht vergeten. Noch zijn superieuren, wat dat betrof. Gangster Perrigo was de schuldige in dat geval en de politie had hem gearresteerd. Maar de grote moeilijkheid was dat Simon Templar hem eerst gehad had. Perrigo was behoorlijk opgehangen, maar van de gesmokkelde diamanten had niemand meer iets gehoord of gezien. ‘Het zou toch mogelijk geweest zijn, een aanklacht in te dienen,’ zei de commissaris nerveus en plukte aan zijn grijze snor. Hij keurde Teals houding ten zeerste af, maar de dikke inspecteur was een belangrijk medewerker. ‘Zeker, als u buiten de advocaten rekent,’ zei Teal. ‘Als ik tegen een jury over gesmokkelde diamanten ging praten, die er waren maar er plots niet meer zijn, zouden zij me uitlachen. Wij weten dat zij er waren, maar hoe kunnen we dat bewijzen? Frankie Hormer wist er meer van, maar daar heeft Perrigo mee afgerekend. Perrigo wist er meer van - maar die vertelde niets. En nu is hij dood. En de Saint wist er mee uit Engeland te komen en dat is het einde ervan. Als ik hem morgen te pakken zou kunnen krijgen, zou ik evenmin kunnen bewijzen dat hij ooit in het bezit van gesmokkelde diamanten geweest is, als dat ik de Paus zou kunnen beschuldigen van bigamie. Wij zouden hem ervan kunnen beschuldigen dat hij de politie heeft aangevallen en haar verhinderd heeft haar functie uit te oefenen. Maar wat heeft het voor zin de Saint van een dergelijke wateren-melk misdaad te betichten? Het zou de befite grap zijn die de pers in jaren had kunnen drukken.’
‘Heb je nu alle feiten over die laatste zet in Pergoland?’ ‘Ja. En ik hoorde juist gisteren dat de politie in Pergoland geen haast schijnt te hebben. Er schijnen bekende namen bij betrokken te zijn en zij hebben de schrik te pakken. Ik had eigenlijk verwacht dat de Saint doodleuk naar hier teruggekomen zou zijn en hen uitgedaagd zou hebben, hem door ons te doen uitleveren - dat heeft hij me al eerder geleverd.’ De commissaris haalde de schouders op.
‘Misschien denk je wel dat ik een deputatie zou samenstellen om hem te verwelkomen als hij terugkomt,’ zei hij sarcastisch.
‘Ik heb alles gedaan wat een officier van politie met mogelijkheid doen kan, mijnheer,’ zei Teal. ‘Als de Saint vanmiddag terugkwam en ik zou hem ontmoeten op de drempel, zou hij in staat zijn me uit te nodigen de dag met hem door te brengen. En ik zou het prettig vinden ook. U kent de wet evengoed als ik. Wij zouden hem geen andere vragen kunnen stellen dan of hij een prettige vakantie gehad heeft en hoe het met de reumatiek van zijn tante stond toen hij haar het laatst zag. De Yard heeft tegenover iemand als de Saint geen behoefte aan detectives, daar moet zij hypnotiseurs en tovenaars voor aanstellen.’ De commissaris speelde met een potlood. ‘Als de Saint terugkomt zullen wij zeker onze methoden moeten veranderen,’ merkte hij scherp op en toen ging de telefoon die op zijn bureau stond. Hij nam de hoorn op en reikte hem aan Teal.
•Voor u, inspecteur,’ zei hij kort. Teal nam het instrument aan.
De Saint is in Engeland terug,’ klonk de stem aan de lijn. ‘Een rapport is binnengekomen uit Newhaven dat een man die aan de persoonsbeschrijving van Simon Templar beantwoordt aangekomen is met de Isle of Sheppey. Hij is nagegaan tot aan een hotel in de stad…’
‘Klets niet als een vierderangskrant,’ snauwde Teal. ‘Wat hebben ze met hem gedaan?’
‘Op instructie van de hoofdagent wordt hier gewacht op advies uit Londen.’
Teal legde de hoorn voorzichtig terug op de haak. ‘Zo, mijnheer,’ zei hij somber, ‘de Saint is terug.’
HOOFDSTUK2
De commissaris zorgde niet voor een deputatie van ontvangst in Newhaven. Teal ging er alleen naar toe en met gemengde gevoelens. Hij herinnerde zich dat de laatste handeling van de Saint in zijn vaderland geweest was, hem een boekje cadeau te doen dat hem in staat gesteld had verschillende zaken op te knappen, die het brein van Scotland Yard reeds geruime tijd vertroebeld hadden. Hij herinnerde zich eveneens dat de voorlaatste daad van de Saint geweest was: hem te dreigen met de meest afschuwelijke beschuldiging die tegen een officier van politie kan worden uitgesproken, n.1. dat hij, Teal, zich door geld had laten omkopen. Maar hoofdinspecteur Teal had het allang opgegeven de details te overwegen van de vete die hij koesterde tegen de man die, had het leven hem een andere plaats toebedacht, wellicht zijn beste vriend had kunnen zijn.
Hij vond Simon Templar in een vreedzame dut op een nauwe krib in de cel van het politiebureau in Newhaven. Hij richtte zich op en glimlachte opgewekt tegen hem, zodra Teal binnentrad.
‘Claud Eustace zelf, bij de tum-tum van Toetankamon! Ik dacht wel, dat ik je gauw zien zou.’ Simon keek peinzend naar de detective. ‘En ik geloof dat je zwaarder bent geworden.’
Teal boorde zijn tanden in zijn uitgekauwd kauwgummetje. •Waarom ben je teruggekomen?’ vroeg hij kort Op zijn weg naar Newhaven had hij dit onderhoud tot in de kleinste bijzonderheden overdacht. Hij had besloten dat zijn houding gebiedend, gereserveerd, autoritair, volmaakt beleefd doch waarschuwend zou zijn. Hij zou geen onzin meer toestaan. Zolang de Saint van plan was zich behoorlijk te gedragen, zou hem niets in de weg worden gelegd; maar als hij plannen smeedde voor nog meer misdaden… De officiële waarschuwing zou aldus worden ingekleed. En nu, binnen dertig seconden nadat hij de cel was binnengekomen, scheen de situatie hem uit de hand te glijden. Zo was het altijd gegaan. Teal wikte en de Saint beschikte. Er was iets in de uitdagende houding van de boekanier dat de detective verlokte tot faux pas die hij later nimmer verklaren kon.
‘Om je de waarheid te zeggen, ouwe bruinvis,’ zei de Saint, ‘kwam ik terug om wat sigaretten te halen. Ik kan mijn merk in Frankrijk niet kopen en als je wel eens een week op Marylands geleefd hebt…’ Teal ging op de bank zitten.
‘Je verliet Engeland nogal gehaast twee maanden geleden, niet?’
‘Ik geloof het wel,’ gaf de Saint peinzend toe. ‘Zie je, ik had behoefte aan ontspanning. En je weet hoe ik ben, impulsief en zo. Ik stond op en vertrok.’ ‘Jammer dat je niet weggebleven bent.’
De blauwe ogen van de Saint keken uitdagend van onder zijn donkere wenkbrauwen.
‘Teal, is dat vriendelijk? Ik moet zeggen dat ik een prettiger ontvangst had verwacht. Ik dacht er juist over na hoe ontsteld mijn advocaat zal zijn als hij het hoort. Arme kerel -hij is ontzettend gevoelig wat dergelijke dingen aangaat. Als een van zijn respectabele en gewaardeerde cliënten naar zijn land terugkeert en hij is niet in staat om tweehonderd meter te lopen zonder dat een platvoetige agent hem, wie weet om welke reden, meesleurt…’
‘Luister nu eens naar mij,’ viel Teal hem in de rede. ‘Ik ben niet hier om grapjes te verkopen. Ik kwam hier om je te vertellen dat de Yard van mening is, dat je het beste doet je kalm te houden nu je weer terug bent. Je wordt vrijgelaten zodra ik met je klaar ben, maar als je vrij wilt blijven, zul je er goed aan doen mijn raad aan te nemen.’ ‘Dunkt je?’
‘Dat moet jij uitmaken.’ De detective stortte zich in zijn grote toespraak een half uur voordat hij er aan toe was. Maar hij wilde haar ongeschonden overbrengen, al zou het ook het laatste zijn waartoe hij in staat werd gesteld. Het was merkwaardig dat, na de twee maanden rust die hij genoten had terwijl de Saint in het buitenland vertoefde, de ergernis over menig feit hem nog even hoog zat als ooit tevoren. Misschien had hij een voorgevoel van de toekomst, geboren uit het onderbewuste van zijn geest, dat hij evengoed tegen de zon had kunnen spreken en haar opdragen niet meer te schijnen. De glimlachende zekerheid van de man tegenover hem werkte zodanig op zijn zenuwen, dat alle oude nederlagen weer wakker schenen te worden.
‘En dit zijn geen veronderstellingen,’ besloot Teal, ‘het zijnvoorspellingen.’
De Saint knipoogde.
‘Zo?’
‘Ik waarschuw je: pas op. Wij hebben heel wat van je geslikt, de laatste tijd. Je hebt geluk gehad. Eens ben je vrijgesproken. Iedereen zou verwacht hebben dat je je daarna met gratie teruggetrokken zou hebben. Maar jij dacht er anders over. Maar een gelukje als toen komt niet tweemaal voor in het leven van een mens. De grond onder je voeten was heet genoeg toen je vertrok en je hoeft niet te denken dat hij afgekoeld is nu je een paar weken vakantie hebt genomen. Ik zeg niet dat dat niet gebeuren zou, als je lang genoeg wegbleef. In ieder geval, wij zullen niets meer door de vingers zien.’
‘Gelukkige tijden zijn weer aangebroken,’ teemde de Saint. ‘Teal als je zo doorgaat, ga ik huilen.’
‘Je hebt niet veel om over te huilen,’ zei de detective agressief. ‘Voor de kruimeldief is er nog een excuus. Hij heeft de kans niet om ermee uit te scheiden. Maar jij moet toch een aardige spaarpot hebben…’
‘Ongeveer een kwart miljoen,’ zei de Saint bescheiden. ‘Ik geef toe dat het mooi klinkt, maar kijk nou eens naar Rocke-feller. Hij zou dat bedragje per dag kunnen uitgeven.’ ‘Je hebt in ieder geval goed geboerd. Daar zeg ik verder niets van. Je hebt mij, op jouw beurt, dikwijls goede diensten bewezen, en de commissaris is bereid die diensten in je voordeel te laten spreken. Waarom scheid je er niet mee uit?’ De spottende blauwe ogen namen Teal onafgebroken op. Hun uitdrukking was volkomen onschuldig - alleen een overwerkt of geprikkeld brein had er iets tegen kunnen hebben.
Op het gezicht van de Saint lag de uitdrukking van een ijverig student in de theologie die wijsheden aanhoort van een aartsbisschop.
En toch voelde hoofdinspecteur Teal zijn mond droog worden, niettegenstaande de stimulans van kauwgum. Hij kreeg het onaangename gevoel van een man die, aan het einde van een diner, opstaat om een grappige toespraak te houden, en zich realiseert dat deze toespraak met iedere zin flauwer en flauwer wordt, zodat niemand er om lachen zal. Zijn eigen oren gingen pijn doen van de afgezaagdheid van de zinnen die onophoudelijk over zijn lippen kwamen. Zijn stem klonk als het geblaat van een verloren schaap op de heide. Hij wilde dat hij iemand anders naar Newhaven gestuurd had. ‘Laat me nu het ergste maar horen,’ zei de Saint. ‘Waar wil je op uitdraaien? Heeft de regering besloten me een pensioen aan te bieden en een zetel in het House of Lords als ik me terugtrek?’
‘Neen. De regering biedt je tien jaar gratis logies aan in Parkhurst als je je niet terugtrekt. Ik zou niet graag hebben dat je daarover in onzekerheid verkeerde. Als je denkt dat je…’
Simon wuifde met de hand.
‘Als je niet voorzichtig bent, zul je in herhalingen vervallen, lieve Claud,’ mompelde hij. ‘Laat mij het maar voor je zeggen. Zolang ik me als een heer gedraag en iedere week naar de zondagsschool ga, zullen jullie me met rust laten. Maar als ik weer in mijn oude zonden verval - als iemand eens plotseling sterft, terwijl ik in de buurt ben, of als een kortzichtige ambtenaar van politie een pakje gesmokkelde diamanten uit het oog verliest en mij daar de schuld van geeft - dan zal het een vreugde zijn voor iedere diender in Engeland mij rechtstreeks naar het gevang te brengen. De getergde politie van het grote land is tot het uiterste gebracht. Brittannië is ontwaakt. Het grote Imperium, waar de zon nooit ondergaat…’
‘Dat is genoeg,’ snauwde de detective.
Hij was niet van plan geweest te snauwen. Hij had willen spreken met een rustige, beheerste stem, een stem die daverde van kracht en vastbeslotenheid. Maar er scheen op het laatste ogenblik iets verkeerd te lopen met zijn stembanden. Hij keek gestreng naar de Saint.
‘Ik zou wel willen weten wat je denkt te doen,’ zei hij. Simon Templar stond op. Het onbevreesde, gebruinde gezicht van een cavalier keek glimlachend op Teal neer. ‘Wü je dat werkelijk, Claud?’ ‘Daar ben ik voor hier.’
‘Als je dan het nieuws heet van de naald wilt hebben, denk ik dat die toespraak van je een overdonderend succes zou hebben bij de Vereniging voor Huisvrouwen.’ De Saint strekte de armen uit. ‘Ik zie ze voor me, al die vriendelijke, gerimpelde gezichten die stralen in het licht van een nieuw vertrouwen. De vermoeide zielen ontwaken weer voor schoonheid…’
‘Is dat alles wat je te zeggen hebt?’
‘Wel ongeveer, Claud. Zie je, je voorstel lokt me niet aan. Zelfs als het pensioen en de titel erbij geweest waren, geloof ik niet dat ik ervoor gevallen zou zijn. Ik kan niet verwachten dat je mijn inzicht deelt, maar dat is nu eenmaal niet anders.’
Ook Teal stond op onder het uitdagend fonkelen van de helderblauwe ogen. Er was iets in die spot dat hij nooit begrepen had, dat hij wellicht nooit begrijpen zou. En tegen dat onnoembare dat hij niet begrijpen kon, klemde hij zijn tanden in grimmig verzet opeen. ‘Goed,’ zei hij. ‘Je zult er spijt van hebben.’ ‘Ik betwijfel het,’ zei de Saint.
Op weg naar Londen bedacht Teal vele betere toespraken die hij had kunnen houden, maar hij had er niets meer aan. Hij kwam op Scotland Yard aan in een ongenaakbaar humeur, hetgeen er niet beter op werd onder de sarcastische opmerkingen van de adjunct-commissaris. ‘Om u de waarheid te zeggen, mijnheer, heb ik geen ogenblik iets anders verwacht,’ zei Teal ernstig. ‘De Saint is ons te slim af en is dat altijd geweest. Ik zou nooit geloofd hebben dat iemand mij een romanfiguur als Raffles in de realiteit kon doen aanvaarden. Iemand die zich buiten de wet stelt, alleen maar voor zijn genoegen. Maar in dit geval is het waar. Ik heb er al eens over gesproken met Templar zelf. Het eenvoudige feit is dat hij zich idealistisch boven de wet geplaatst heeft om een soort recht van zichzelf toe te passen en om een massa overtollige energie kwijt te raken. Als we hem een psycholoog op zijn dak stuurden,’ vervolgde de detective die Freud gelezen had, ‘zou de man ons vertellen dat Templar leed aan een Oedipuscomplex. Hij moet de wet breken alleen maar omdat het de wet is. Als wij het strafbaar maakten om naar de kerk te gaan, zou hij binnen een week aan het hoofd staan van een nieuwe Vereniging tot Kerkbezoek.’
De commissaris ontving de verklaring met zijn karakteristiek gesnuif.
‘Ik denk niet dat de regering veel voor een dergelijke analyse van de activiteit van Templar zal voelen,’ zei hij. ‘En daarom zal ik jou maar verantwoordelijk stellen voor het gedrag van Templar.’
Het was een onbevredigende dag voor mijnheer Teal, van welk punt hij het ook bekeek. Want toen hij die avond naar huis wilde gaan, kwam er een rapport binnen dat zijn blauwe kinderogen deed uitpuilen van ongelovige walging. Hij las het driemaal over voordat de volle betekenis ervan tot hem was doorgedrongen. Toen greep hij de telefoon en belde de verantwoordelijke afdeling op. ‘Waarom, voor de duivel, heb je mij dat rapport niet eerder gestuurd?’ brieste hij.
‘Wij hebben het pas een half uur geleden ontvangen, mijnheer,’ antwoordde de beledigde bediende. ‘U weet hoe de plattelandspolitie is.’
Teal smeet de hoorn op de haak en hield zijn mening over de plattelandspolitie voor zich. Hij wist heel goed dat hij nog blij mocht zijn dat dit rapport hem toegezonden werd. Hij bleef nog een uur in zijn kantoortje zitten en staarde naar de boodschap die het laatste zonnestraaltje in zijn dag gedoofd had. Hem werd hierin meegedeeld dat een indringer op klaarlichte dag de heer Wolseley Lormer in zijn kantoor aan het Southend van ongeveer tweeduizend pond had beroofd. Dit zou niets bijzonders geweest zijn in de annalen der misdaad, doch er werd bij vermeld dat op de deur van het kantoor met krijt een ruwe tekening was gevonden voorstellende een figuur met een aureool. En het enige onomstotelijke feit dat Teal aan het rapport kon toevoegen, was, dat op de tijd dat de beroving plaatsvond, de Saint veilig opgesloten zat in het Newhaven politiebureau - en Teal zelf een onderhoud met hem had.
HOOFDSTUK 3
Een van de bekoorlijkheden die Londen voor heeft op meer wetenschappelijk en modern aangelegde steden, is de grote hoeveelheid grappige, geheimzinnige woongelegenheden die een ervaren onderzoeker vinden kan als hij zich de moeite getroost een paar honderd meter af te dwalen van de grote doorgangswegen en te speuren in de geheimen van vervallen lanen en niets belovende binnenpleintjes. Er moet eens een tijd geweest zijn, dat velen zich gedrongen voelden te ontsnappen aan de steeds toenemende uitbreiding van moderne, centraal verwarmde appartementen die met hygiënische exactheid werden uitgedacht doch ontdaan zijn van iedere persoonlijke charme. In die tijd werd overal waar maar een paar kamers, van een zonderlinge ingang voorzien, verbonden konden worden en gezellig gemaakt, een woning gevormd en toen de bovenaangehaalde tijd aanbrak leverde deze soort woningen een ontstellend hoge huur op, dank zij de oorspronkelijkheid van hun schepper. Met zijn onfeilbaar instinct voor dergelijke dingen, had Si-mon Templar het beste wat er op dit gebied bestond gevonden nadat hij een paar uur in Londen had doorgebracht. Zijn oude vesting in Upper Berkeley Mews, die hij jaren geleden van de nieuwste en duurste snufjes had voorzien die een moderne roverbaron maar wensen kan, was het centrum geweest van officiële nieuwsgierigheid, juist voordat hij zijn laatste uitstapje naar het vasteland ondernam. Zij had geen enkel geheim meer te verbergen waar Scotland Yard niet van op de hoogte was en daarom voelde de Saint dat het tijd werd van woning te veranderen. Hij vond een goede ruil in een rustige achterstraat aan het einde van Queen’s Gate, die brede, met bomen beplante boulevard, die voor geen enkele Parijse boulevard zou onderdoen indien zijn taxi’s en bewoners niet zo door de motten waren aangevreten. Het huis van zijn keuze was eigenlijk vroeger een stal geweest die de achterstraat afsloot als de dwarsstreep van een T. Een vorige bewoner had het huis achtenswaardiger gemaakt, door er een garage te laten bouwen en een huisdeur en ramen te doen aanbrengen in de blinde muur die de achterstraat afsloot, zodat het nieuwe huis van de Saint eigenlijk een alleraardigst landhuisje was met twee verdiepingen dat door twee rijen huizen heenkeek, terwijl de garage en de stallen discreet aan de achterzijde verborgen waren. Het was bijna volmaakt voor de ietwat zonderlinge eisen die de Saint aan een huis stelde en hij speelde het klaar er binnen achtenveertig uur nadat hij het gezien had in te trekken. Hetgeen iedereen die wel eens een huis in Londen gehuurd heeft, bewonderenswaardig zal vinden. Simon was bezig persoonlijk toezicht te houden bij het uitpakken van een gecompliceerd elektrisch apparaat, toen mijnheer Teal hem de derde dag kwam bezoeken. Hij had zijn adresverandering niet opgegeven en het had mijnheer Teal enige moeite gekost hem te vinden; maar de begroeting van de Saint was de vriendschappelijkheid zelf. ‘Doe of je thuis bent, Claud,’ mompelde hij. ‘Er ligt een nieuw pakje kauwgum in de huiskamer; ik kom zo bij je.’ Hij verscheen inderdaad bijna onmiddellijk en er was niets in zijn manieren dat erop wees dat hij iets onaangenaams verwachtte. Hij vond Teal met zijn bolhoed voor zijn buik en somber starende naar een ongeopend pakje Wrigley’s Three Star dat midden op de tafel lag.
‘Ik kwam maar even om je te vertellen dat ik graag je alibi wilde horen,’ begon de detective. ‘Dat is vriendelijk van je,’ zei de Saint kalm. ‘Wat weet je van Lormer?’ Simon stak een sigaret aan.
‘Niets dan dat hij een heler is, een afperser en een buitengewoon onaangenaam soort mens. Hij is geen groot misdadiger, maar lelijk. Waarom?’
Teal negeerde de vraag. Hij schoof peinzend een stukje kauwgum van de ene kant van zijn mond naar de andere en keek de Saint toen met onverwacht scherpe ogen aan. ‘Je alibi is goed genoeg,’ zei hij, ‘maar ik wilde zo graag iets meer weten over je vrienden. Je placht vroeger met vier anderen te werken, hè? Ik heb me dikwijls afgevraagd hoe zij het klaargespeeld hebben zich zo snel te veranderen.’
De Saint glimlachte vriendelijk.
‘Nog altijd de oude bendetheorie?’ teemde hij. ‘Als ik je speelsheid niet zo goed kende, Claud, zou ik beledigd zijn. Ik kan me indenken, dat je nauwelijks kunt geloven dat zoveel kwaliteiten geconcentreerd kunnen zijn onder één geboortebewijs, maar naarmate de tijd verstrijkt zul je er wel aan wénnen. Als kind was ik al voorlijk. Vanaf de dag dat ik het korset van mijn oude kinderjuffrouw stal…’ ‘Als je een andere bende in elkaar zet of de oude weer bijeen tracht te brengen, zullen wij het gauw genoeg weten,’ zei Teal. ‘En hoe is het met dat meisje dat altijd bij je was -juffrouw Holm, niet? Hoe staat het met haar alibi?’ ‘Heeft zij er een nodig? Ik denk dat dat wel geregeld zal kunnen worden.’
‘Dat verwachtte ik al. Zij landde in Croydon daags voordat we jou in Newhaven vonden. Dat heb ik pas gehoord. Lor-mer heeft de man die hem neersloeg en zijn brandkast leeghaalde, niet eens gezien. Dus de mogelijkheid bestaat, dat het helemaal geen man was…’
‘Ik denk dat je verkeerd bent,’ zei de Saint vriendelijk. Ten slotte bestaan er honderden mogelijkheden. In de oude tijd vóór al deze bekendheid, kon ik mijn firmastempel op ieder echt artikel zetten; maar je zult moeten toegeven dat de tijden veranderd zijn. Nu iedere schelm op de Britse Eilanden mij kent, denk je nu werkelijk dat ik zo idioot zal zijn om nog overal Saints te tekenen? Denk je dat er een jury zou zijn die dat geloofde? Ik heb een reputatie hoog te houden, Claud. Ik mag dan al gek zijn, maar een sufferd ben ik niet. Het is duidelijk dat de een of andere lage inbreker de schuld op mijn schouders wil schuiven.’ Teal hees zich moeizaam uit de stoel.
‘Aan dat argument heb ik gedacht,’ zei hij. En toen, abrupt: ‘Wat zal je volgend karweitje zijn?’
‘Dat weet ik nog niet,’ zei de Saint koel. ‘Maar het zal iets geweldigs worden. Ik heb behoefte aan wat goede hoofdartikelen.’
‘Denk je dat je leuk bent?’
Simon keek de detective peinzend aan.
‘Ik veronderstel dat mijn gedrag jouw verhouding tot de commissaris er niet beter op maakt. Is het dat?’ De detective knikte.
‘Je maakt het erg moeilijk voor ons,’ zei hij. Hij had nog heel wat meer kunnen zeggen, maar zijn trots weerhield hem. De trieste blik die Simon opving was echter zo dicht bij een bekentenis als maar mogelijk was. Het lag echter niet in Clauds aard van wie dan ook een gunst te vragen.
‘Ik zal zien wat ik voor je doen kan,’ zei de Saint. Hij bracht Teal hoffelijk naar de deur en toen hij haar opende zagen zij een slank, blondharig meisje naar hen toe komen. Teal bekeek haar met half dichtgeknepen, argwanende ogen.
Het meisje bereikte de deur en glimlachte allerliefst tegen hem.
‘Goedemorgen,’ zei zij. ‘Goedemorgen,’ zei Teal koel.
Hij zette zijn hoed op en stapte bruusk langs haar heen. Simon Templar sloot de voordeur en nam het meisje in zijn armen.
‘Pat, liefste,’ zei hij, ‘ik heb het gevoel alsof mijn leven helemaal opnieuw begonnen is. Nu jij er weer bent en Claud Eustace iedere dag komt babbelen… Als we nu nog iemand konden vinden om te vermoorden, zou het bijna volmaakt zijn.’
Patricia Holm liep de huiskamer in en trok haar hoedje af. Zij nam een sigaret uit zijn koker en bekeek hem met een glimlach.
‘Denk je niet dat Teal eens een poosje rust verdiend heeft? Ik zal nooit vergeten hoe wij Engeland verlieten. Ik had de pest aan je, jongen - voor die laatste poets die je hem gebakken had.’
‘Ja, het is een ruw spel,’ zei de Saint rustig. ‘Maar ditmaal heb ik hem niet verslagen - nog niet. De moeilijkheid is echter dat die vervloekte adjunct-commissaris Claud persoonlijk aansprakelijk stelt voor onze ondeugden. Het was werkelijk een schitterend denkbeeld van je, die Lormer even lichter te maken, zodra je hoorde dat ik in de lik zat. Maar zoiets kun je geen tweemaal doen. En Teal is van plan nu met een echte beschuldiging voor de dag te komen. We zullen uiterst voorzichtig moeten zijn. In ieder geval, ons vak brengt niet anders mee…’
Toen de Saint die middag uitging had hij een grote, witte envelop in de hand. Op de hoek van de straat stond een zware man geduldig zijn nagels te manicuren met zijn zakmes. Simon postte zijn envelop onder de neus van de bewaker en verdroeg het daarna met de grootste nauwkeurigheid te worden gevolgd, terwijl hij winkelde in West End. Laat op diezelfde avond ontving een mijnheer Ronald Nil-der, wiens agentschap voor artiesten niet boven verdenking was, een korte brief in een grote, witte envelop. De brief constateerde eenvoudig dat, tenzij adressant diezelfde week een bijdrage van vijf cijfers stortte in het Fonds voor Kunstenaarswezen, zijn familieleden wel eens een gevoelig verlies zouden kunnen lijden. En deze brief was getekend met het handelsmerk van de Saint. Mijnheer Nilder belde onmiddellijk de politie op. Hoofdinspecteur Teal bracht hem een bezoek en had daarna een onderhoud met de adjunct-commis-saris.
‘Templar postte inderdaad een witte envelop gisteren,’ zei hij, ‘maar wij kunnen natuurlijk niet bewijzen dat het dezelfde is, die Nilder ontving. Als ik iets van de Saint weet, zal Nilder binnen een paar dagen nóg wel zo’n berichtje krijgen en dan zijn we misschien in staat Templar te arresteren terwijl hij het op de bus doet.’
Zijn diagnose van de Saint bleek zelfs scherper te zijn dan hij wist.
Gedurende de eerstvolgende dagen was Simon bezig in zijn huis een elektrische installatie aan te brengen van eigen vinding. Het was een installatie die hij in geen enkele catalogus van elektrische artikelen vermeld zou vinden, maar zij was onmisbaar voor zijn geestelijke vrede. Hij gebruikte geen werklieden, want werklieden zijn evenzeer gevoelig voor kletspraatjes als ieder ander, en de installaties van de Saint zouden voor iedereen vruchtbare gesprekstof hebben opgeleverd. Daarom werkte hij met vuur alleen en beschouwde het karweitje als uitstekend geslaagd, toen er, nadat het klaar was, geen spoor van de leidingen te zien was. De wacht aan hét einde van de achterstraat peuterde onophoudelijk aan zijn nagels en genoot van menige wandeling als de Saint uitging. Simon doopte hem Fido en geraakte aan hem gewend als aan een onderdeel van het landschap.
Tegen het einde van de week kwam Simon uit zijn huisdeur met een soortgelijke envelop als de eerste onder zijn arm. En een man in burgerkleding die duidelijk omschreven opdrachten had, sloot met een klik zijn zakmes en trad naar voren toen de Saint hem voorbij wilde gaan.
‘Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer,’ zei hij, ‘maar mag ik
even die brief zien?’
De Saint keek hem aan.
‘En wie bent u, als ik vragen mag?’
‘Politie,’ zei de man eenvoudig.
‘Waarom draag je dan’een burgerpakje?’ vroeg de Saint. Hij stond toe dat de envelop uit zijn hand werd genomen. Zij was geadresseerd aan de heer Ronald Nilder en de detective scheurde haar open. Er zat een buigbare grammofoonplaat in en enigszins tot de verbazing van de man stond op de ti-telcirkel de naam van hoofdinspecteur Teal. ‘U zou er goed aan doen even met me mee te gaan,’ zei de detective.
Zij namen een taxi naar het Walton Street-politiebureau en daar werd, na enig zoeken, een grammofoon gevonden en de plaat werd erop gelegd.
De man in burgerkleding, de divisie-inspecteur, de sergeant van de wacht en twee agenten hadden zich verzameld om te luisteren. Hoofdinspecteur Teal was al telefonisch gewaarschuwd en de hoorn was zo geplaatst dat een beperkte uitzending mogelijk was. Iemand zette een naald in de weergever en daar ging hij!
‘Hallo,’ zei de plaat met ietwat sputterend stemgeluid. ‘Hier is hoofdinspecteur Teal van Scotland Yard. Het onderwerp van mijn lezing is vandaag: ‘Hoe Men Misdadigers Op Heterdaad Betrapt,’ - een onderwerp waarbij ik over een ervaring beschik die bijna ongeëvenaard moet zijn. Vanaf de dag dat ik Jack the Ripper arresteerde tot op het ogenblik dat de Saint in mijn handen viel, was mijn carrière niets anders dan een aaneenschakeling van triomfen. Gewapend met een fles rode inkt en in gezelschap van mijn betrouwbare, rode haringen Metro, Goldwyn en Mayer, heb ik nooit gefaald in mijn pogingen. Ofschoon ik al jarenlang geleden heb aan pijnlijke voeten, eczeem, overvloedige haargroei en eeltknobbels…’
Simon vertelde Patricia letterlijk wat er voorgevallen was toen hij haar bij de lunch ontmoette.
‘Het was geen geplaag,’ hield hij koppig vol. ‘Het was een vriendelijkheid - een liefdesdaad. Ten slotte gaat het niet aan dat Claud aangemoedigd wordt zijn neus in mijn privé-correspondentie te steken. Als wij hem zo laten doorgaan, kon hij op zekere dag wel eens te ver gaan. Wij hebben hem gewaarschuwd voor zijn eigen bestwil.’
Zij vierden die dag het betrekken van hun nieuwe woning en het was vrij laat toen zij eindelijk thuiskwamen. Simon betaalde de taxi in Queen’s Gate en zij wandelden samen naar het huis. De bewaker aan het einde van de straat was weg — de Saint had ook niet verwacht dat Teal erop aan zou dringen dat hij blijven zou nadat hij de grammofoonplaat had gehoord.
Het was zo kort nadat de Saint zijn elektrische installatie had aangebracht, dat hij helemaal nog niet verwachtte er enige resultaten van te zien. Zij waren eigenlijk bestemd voor de opwindender dagen die hij binnen niet al te lange tijd verwachtte, als zijn terugkomst meer algemeen bekend zou worden en verschillende schuldige gewetens zich zouden gaan afvragen of hun materiële welstand er niet op vooruit zou gaan als Simon Templar het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Hij had de sleutel van de huisdeur al in zijn hand toen hij bemerkte dat het laatste produkt van zijn vindingrijke geest in volle werking was. Als terloops verschoof hij een klein metalen plaatje onder de deurklopper en zijn gezicht werd strak. Een klein gloeilampje, dat in het houtwerk onder het plaatje was aangebracht, brandde.
Simon schoof het plaatje weer op zijn plaats en trok Patricia terzijde.
‘Wij hebben bezoek gehad,’ zei hij. ‘Ik had niet verwacht dat het plezier zo gauw beginnen zou.’
Er was niets dat erop wees dat de bezoeker wederom vertrokken was. Slechts een ding was zeker - dat iets of iemand door de barrière was gegaan die Simon had opgebouwd van onzichtbare alarmsignalen voor iedere deur en ieder raam van het huis. De bezoeker kon weg zijn, maar Simon wilde er niet op wedden.
Hij bleef veilig terzijde van de deur staan, gedekt door het stevige metselwerk, en aldus schoof hij geluidloos de sleutel in het slot. Nog steeds dekking zoekende, schoof hij de deur open en reikte naar de schakelaar van het ganglicht. Toen klonk een harde knal, zag hij het geflits van vuur en toen was het licht aan en Simon snelde de hall in. Hij hoorde voetstappen en het dichtslaan van een deur en hij snelde door de keuken naar de achteruitgang bij de stallen. Hij kreeg de deur nog tijdig genoeg open om een wegsnellende gedaante te zien, die zich in een gereedstaande wagen wierp en een tweede schot afvuurde terwijl hij wegreed. De kogel maakte een grote boog en sloeg in de muur; en Simon lachte en keerde terug naar Patricia.
‘Er is een heerschap in Londen dat nogal gemakkelijk van streek raakt,’ merkte hij op. ‘En dat is niet slecht voor ons. Maar ik vraag me af wie het zijn kan.’
Merkwaardig genoeg was Simon de man die Jones heette en zoiets onvriendelijks had uitgehaald met Brian Quell in Parijs bijna vergeten.
HOOFDSTUK 4
Er volgden die nacht geen verdere vijandelijkheden, ofschoon de Saint buitengewone aandacht besteedde aan zijn uitvinding alvorens naar bed te gaan en ging slapen met één oor gespitst. Hij kwam de volgende morgen laat naar beneden en vond hij zijn bordje een glanzend koperen cilindertje. Gedurende een ogenblik bleef hij er verbaasd naar kijken, toen lachte hij.
‘Een herinnering?’ mompelde hij en Patricia knikte.
‘Ik vond het in de hall en ik dacht dat je het misschien zou
willen hebben voor je museum.’
Simon vouwde zijn servet uit.
‘Nog meer ‘Wapens waarmee ik Niet Gedood ben’?’ vroeg hij. ‘We zullen er nu wel bijna een koffer vol van hebben.’ Hij strekte zijn hand uit naar de kogel en trok haar toen weer terug. ‘Wacht even - hoe heb je dit ding opgeraapt?’
‘Wel - dat weet ik niet. Ik -‘
‘O, dat weet je wel. Denk even na. Probeer je precies te herinneren hoe je hem vond, hoe je hem aanpakte en alles wat er gebeurde tussen de tijd dat je hem op het kleed zag liggen en de tijd dat hij hier ligt… Nee - kom er niet weer aan, gebruik er een sigaret voor.’
Het meisje nam een sigaret tussen haar duim en wijsvinger. ‘Ik heb hem opgeraapt en toen op het bordje gelegd, dat ik in mijn andere hand hield. Waarom wil je dat weten?’ ‘Omdat alle knappe misdadigers handschoenen dragen als zij brandkasten openen, maar slechts weinigen onder hen dragen handschoenen als zij een revolver laden.’ Simon rolde de kogel voorzichtig in zijn zakdoek en het hem van daar voorzichtig in een leeg lucifersdoosje rollen. ‘Dank zij deze behandeling hebben wij hier misschien enige kostbare vingerafdrukken van de man die ons naar het leven staat - en je kunt niet weten hoe je die nog eens gebruiken kunt.’ Hierna wendde hij zich met de gretigheid van een kind dat goed geslapen heeft tot een schotel sissende eieren met spek en begon te eten. Patricia liet hem rustig ontbijten en op zijn gemak het ochtendblad lezen. Wat hij ook voor plannen had, hij zou er nooit mee voor de dag komen, voordat hij zijn tijd gekomen achtte; en zij kende hem voldoende om te weten dat zij niet proberen moest iets uit hem te krijgen voordat hij klaar was met zijn maaltijd.
Hij roerde in zijn tweede kop koffie en was verdiept in een uiteenzetting over het beste ondergoed voor een aviatrice, toen de telefoon ging. Hij strekte een lange arm uit, greep de hoorn en gaf zonder vrees toe dat hij Simon Templar was. ‘Ik hoop dat u het goed maakt,’ klonk het door de telefoon. De Saint trok de wenkbrauwen op en tastte naar zijn sigarettenkoker.
‘Ik voel me lekker, dank u,’ zei hij. ‘Hoe gaat het met u? En nu we het er toch over hebben: met wie spreek ik?’ Een diepe lach bereikte hem van het andere einde van de lijn.
‘Zolang je je niet met mijn zaken bemoeit, kan dat je koud laten. Het spijt me dat ik je gisteravond zo moest laten schrikken, maar als mijn afgezant kalm gebleven was, had je helemaal geen last gehad van die schrik. Aan de andere kant is zijn dwaasheid misschien een goede waarschuwing voor je.’
‘Dat is erg vriendelijk van u,’ zei de Saint peinzend. ‘Maar ik heb al iemand die ervoor zorgt dat mijn bed op tijd gelucht wordt en ik zorg er zelf voor dat ik nooit met natte voeten blijf lopen…’
‘Ik spreek over gevaarlijker dingen, mijnheer Templar.’ Simons blik viel op de krant die hij had zitten lezen. Twee kolommen verder dan het artikel over het ondergoed van aviatrices zag hij een opschrift dat hij tevoren niet had bemerkt; en het begin van een inspiratie flitste door zijn brein. ‘Een nieuw dreigement van de Saint,’ stond er boven het artikel; en daaronder was de brief van mijnheer Ronald Nilder afgedrukt… Patricia keek hem in spanning aan, doch hij gaf een teken dat zij zwijgen zou.
‘Lieve hemel! - Bent u zo gevaarlijk, mijnheer Jones?’ Er volgde een lange stilte en de lippen van de Saint welfden zich in een vage glimlach. Het was een schot in het duister geweest; maar zo werkte zijn geest - hij giste, waagde en het bleek dikwijls dat hij er niet ver naast was. ‘Ik feliciteer u.’ De stem in de hoorn was nauwelijks veranderd. ‘Hoeveel heeft Quell u verteld?’
‘Voldoende,’ zei de Saint zacht. ‘Het spijt mij dat ik u zo’n onaangename schrik moest bezorgen, maar als u rustig gebleven was…’
De verbinding werd afgebroken en hij legde eveneens de hoorn neer.
‘Wie was dat?’ vroeg Patricia.
‘Iemand die bijna even vlug kan combineren als ik,’ zei de Saint met bijna artistieke bewondering. ‘Wij kennen hem slechts als mijnheer Jones — de man die Brian Quell doodde. En het was een van zijn vrienden die gisteravond onze rust verstoorde.’ In de vrolijke blauwe ogen tegenover haar kwam de staalharde uitdrukking die zij zo goed kende. ‘Zal ik je het een en ander over hem vertellen? Hij is een knappe kerel. Hij ontdekte dat ik die nacht in het hotel logeerde — op dezelfde verdieping als Quell en dat mijn raam zich tegenover het zijne bevond op de binnenplaats. Maar hij wist dat niet voordat hij de moord beging — anders zou hij waarschijnlijk iets anders uitgedacht hebben. Hoe hij er achter kwam, is meer dan ik je vertellen kan. Misschien heeft hij toevallig mijn naam in het gastenboek gezien of heeft hij buiten Quells deur staan luisteren - waarna hij inlichtingen heeft ingewonnen, wie die late bezoeker geweest kon zijn. En toen hij terugkwam in Engeland, hoorde hij meer over me…’ ‘Hoe?’
‘Door het verslag van jouw nobele aanval op Wolseley Lor-mer. Broeder Jones besloot geen risico te lopen — vandaar de voorstelling gisteravond. En vanmorgen heeft hij een nieuwe dosis gehad.’
Simon wees op het artikel dat voor hem lag. Terwijl Patricia het even doorlas, viel zijn oog op een naam die in een aangrenzende kolom voorkwam en sprong bijna uit zijn stoel. ‘En dat!’ - Zijn vinger wees naar het artikel. ‘Pat - hij kan zeker snel denken!’
Hij las het artikel nogmaals door.
Professor van de universiteit vermist. Vervolg op het Parijse drama.
Birmingham, donderdag
De verdwijning van dr. Sylvester Quell, die reeds vierentwintig uur uit zijn woning wordt vermist en professor is in de chemie, wordt toegeschreven aan verlies van geheugen. De huishoudster van de professor, mevrouw E. J. Lane, deelde aan een vertegenwoordiger van de Daily Express mee, dat dr. Quell zijn woning als gebruikelijk om half elf woensdagmorgen verliet om zich naar de universiteit te begeven. Hij is daar niet aangekomen en heeft sedertdien niets van zich laten horen.
‘De professor was zeer onder de indruk van de plotselinge dood van zijn broer,’ zei mevrouw Lane. ‘Hij sprak er nauwelijks over, maar ik weet dat hij er diep door geschokt was.’ Dr. Quell staat bekend als een der meest vooraanstaande me-taalkundigen…
Simon sprong op en begon door het vertrek heen en weer te lopen.
‘Je moet proberen het te zien van het standpunt van Jones. Hij weet dat ik mogelijk iets opgevangen had. Hij kent mijn reputatie. En hij weet dat ik er de man naar ben om zijn zaken uit te pluizen, zonder een woord tegen de politie te zeggen. Daarom veronderstelt hij, dat hij me beter uit de weg kan ruimen. Hij is wijs, Pat - maar misschien iets te wijs. Een goed vakman zou me opgeruimd hebben en daarmee uit. Als hij de eerste keer niet geslaagd was, had hij het nog eens geprobeerd. En zijn mond gehouden hebben. Je kunt me geloven of niet, Pat, maar wat Jones doet gebeurt alleen maar in romans, tenzij…’ Tenzij wat?’ drong het meisje aan.
De Saint nam zijn sigaret van de asbak en liet zich met een zachte lach in zijn stoel vallen.
‘Dat vraag ik me juist af. Zou hij misschien haast hebben? Er is ongetwijfeld een vendetta gaande tegen de familie Quell en aangezien ik gewaarschuwd ben om me er buiten te houden, zal ik me er mee bemoeien.’
‘Maar vandaag niet, als het je hetzelfde blijft,’ zei het meisje kalm. ‘Gisteren ontmoette ik Marion Lestrange in Bond Street en ik heb haar beloofd dat we vanavond een cocktail kwamen drinken.’ Simon keek haar aan.
‘Ik denk dat dat precies de tijd is dat er iets gebeuren gaat,’ zei hij. ‘Je moet niet verbaasd zijn, als je dan alleen telefonisch met me zult converseren…’ ‘Wat ga je doen?’ vroeg zij en de Saint glimlachte. ‘Zo goed als niets,’ antwoordde hij.
Hij hield haar de rest van de dag in onzekerheid, terwijl hij talloze sigaretten rookte en trachtte een logische verklaring op te bouwen uit het gestamel van de stervende Brian Quell. Het was iets over een man die Binks heette en goud kon maken… Maar er scheen geen enkele consequente verklaring voor te zijn. Dr. Sylvester Quell had misschien belangstelling getoond - en hij was verdwenen. De Saint kwam niet verder dan dit originele idee.
Toen Patricia tegen theetijd thuiskwam, confronteerde hij haar met een theorie die ieder ander als de wildste en meest fantastische gissing beschouwd zou hebben die maar denkbaar was, doch hij deed het met zo’n levendige overtuiging dat haar twijfel na vijf minuten verdwenen was. En daarna luisterde zij naar hem terwijl haar hart sneller klopte, haar weerstand weggevaagd door de eenvoud van zijn opvatting. Toen hij eindelijk een vraag aan haar stelde, wist zij dat er slechts één antwoord mogelijk was.
‘Vind je niet dat het de moeite van het proberen waard is, Pat?’ drong hij aan. ‘Wij kunnen natuurlijk ongelijk hebben - en als dat zo is, kost het ons geen cent. Als wij gelijk hebben…’
‘Ik zal er zijn.’
Zij ging om zes uur uit met de gedachte, dat als zij gelijk hadden, zij op het punt stonden een avontuur te beleven dat alle jonge vrouwen en jongemannen die zij op de cocktailpartij ontmoeten zou, zou doen ijzen. Het zou zelfs een minder correct gezelschap geschokt hebben, als zij erover gesproken had; maar Patricia Holm was niet mededeelzaam, evenmin als de Saint. En geen der beroemdheden die verzameld waren in de zitkamer van Marion Lestrange zou geloofd hebben dat het allerliefste meisje dat zo geduldig naar hun uiteenzettingen luisterde, de deelgenote was van de beroemdste avonturier van de moderne tijd.
Patricia was slechts met de helft van haar gedachten bij het gezelschap, met de andere helft dacht zij aan de Saint, keek naar de wijzers van haar armbandhorloge en vroeg zich af of het mogelijk kon zijn dat hij ongelijk had gehad. Het was tien voor acht toen haar gastvrouw haar kwam zeggen dat zij aan de telefoon werd geroepen. ‘Ben jij het, Pat?’ vroeg de stem van de Saint. ‘Luister eens - ik heb geweldig gezwijnd. Ik wil het je vertellen. Kun je daar weg?’
Het meisje voelde een rilling over haar rug gaan. ‘Ja, zeker. Waar ben je?’
‘In de May Fair. Spring in een taxi en haast je. Ik wacht op je in de lounge.’
Zij kleedde zich aan met een gevoel dat het midden hield tussen vrees en verrukking. Zijn inmenging was precies op de voorspelde tijd gekomen en de paar korte zinnen die hij gezegd had, wekten de indruk dat het geheim zo belangrijk was, dat alleen Simon Templar het wagen zou op de plaats zelf te exploreren. Terwijl zij de trap afsnelde tastten de vingers van haar rechterhand over een hard voorwerp, en dit contact gaf haar het vertrouwen weer dat zij bezeten had in de oude, gevaarlijke dagen.
Een taxi reed langs het trottoir toen zij Cavendish Square inliep en zij riep die aan en stapte in. De wagen zette zich met een schok in beweging en toen eerst bemerkte zij dat het glas van de ramen zwart gemaakt was en van binnen tegen breuk beschermd met een dichtgeweven net van staaldraad. Zij boog zich naar voren en tastte in de duisternis naar de deurknop. Haar vingers vonden slechts een gladde metalen plaat, die was aangebracht op de plaats waar de knop had moeten zitten; en zij begreep dat de man die zich Jones noemde inderdaad zo snel dacht en zo handig was als Simon Templar vermoed had.
HOOFDSTUK 5
Het was bijna zeven uur toen de Saint zijn wagen in beweging bracht en langzaam door het park ging toeren. Hij had een volmaakt vertrouwen in zijn tijdsberekeningen en zijn berekening van mijnheer Jones’ rooster was meer dan volmaakt. Hij stopte in de zuidwesthoek van Cavendish Square, zodat hij juist de huisdeur van de Lestranges zien kon en bereidde zich voor op een redelijke wachttijd. Hij drukte juist zijn derde sigaret uit toen een fonkelnieuwe taxi de straat inreed en langs de huisdeur ging die hij in het oog hield. Hij reed de straat af, draaide aan het einde om en kwam weer langzaam terug. De Saint boog zich over een krant toen de wagen hem voorbijging en toen hij weer opkeek hadden zijn blauwe ogen de staalharde glans van saffieren. Patricia was naar buiten gekomen en hij wist nu dat mijnheer Jones boven enige twijfel een snel denker was. Simon zag dat het meisje de taxi aanriep en instapte. De wagen zette zich met grote snelheid in beweging en Simon schakelde in en de grote, zilveren Hirondelle gleed haar soepel achterna.
De taxi draaide linksaf en stortte zich in het drukke verkeer van de Marylebone Road. Hij had een wonderbaarlijke vaart voor een voertuig van dat type en de Saint was blij dat hij in snelheid vrijwel iedereen de baas kon blijven op de weg. Herhaalde malen dankte hij het slechts aan zijn handigheid dat hij niet beklemd raakte tussen langzaam rijdende verkeersobstakels, hetgeen in dit geval funest geweest zou zijn en zijn schema onherstelbaar in de war gestuurd zou hebben. Hij klemde zich aan het achternummer van de taxi vast, als een hongerige bloedzuiger, gleed hem na tussen autobussen door, langs vrachtwagens, taxi’s en particuliere auto’s van iedere vorm en afmeting, westwaarts langs de hoofdweg en daarna rechtsom langs de kruising Baker Street, aldus iedere beweging van zijn prooi volgende, alsof hij eenvoudig aan het stuur van een aanhangwagen zat die met een stalen kabel aan de snelle taxi was verbonden.
Het was de enige mogelijkheid om te voorkomen dat het een of ander kleine voorval op de weg hem dwingen zou achter te blijven en aldus de taxi de gelegenheid zou geven een hoek om te slaan en voorgoed uit het oog te verdwijnen. En de Saint concentreerde zich op dit doel met een ijskoude rechtlijnigheid die iedere andere gedachte uitschakelde. Hij reed met alle handigheid waarover hij beschikte en zorgde er tevens voor dat zijn wagen precies op gelijke afstand bleef van het voertuig dat hij volgde.
Er bestond altijd een kans dat zijn onverbiddelijke doorzettingskracht in deze de aandacht zou trekken van de achtervolgde, maar dat was een risico dat hij niet ontlopen kon. Gelukkig viel de duisternis snel na een sombere, regenachtige dag; zij reden in een toenemende schemer de Finchley Road op en toen zij de Swiss Cottage Underground gepasseerd waren, waagde de Saint het het eerste risico te nemen: hij bleef wat verder achter, draaide zijn lichten op, reed weer dichterbij en na dertig angstige seconden kreeg hij het kleine rode achterlicht weer in de gaten. Deze schermutseling was op touw gezet om mogelijk wantrouwen in de kiem te smoren; de lichten van de ene auto lijken erg veel op die van iedere andere, en het verschaft het voordeel dat de kleur en de vorm van de wagen niet meer zichtbaar zijn door de straling van de koplampen.
Tot nu toe was de reis langs bekende grote wegen gegaan; maar kort nadat hij zijn lichten had ontstoken kwam hij in een onbekende omgeving. Zijn oriëntatievermogen zei hem dat zij zich ergens ten oosten van de Finchley Road moesten bevinden en nu ruw geschat noordwaarts reden; maar de taxi voor hem sloeg de ene hoek na de andere om tot zijn richting alle hoeken van het kompas bestreken had en de namen van de straten die hem af en toe voorbijflitsten hem volkomen onbekend waren.
Eindelijk reden zij over een brede weg waar grote huizen stonden die alle op enige afstand van de weg waren gebouwd. En de taxi voor hem ging langzamer rijden. In een flits van begrijpen, haalde de Saint uit en reed in volle vaart voorbij. Hij hield de wagen in het oog door zijn spiegeltje, en zag hem een hek inrijden dat ongeveer twintig meter achter hem lag.
Simon stopte om de eerste de beste hoek. In een ogenblik was hij de wagen uit en liep hij vlug naar de oprijlaan waar de taxi verdwenen was.
Hij liep zacht langs het huis en probeerde zoveel mogelijk te weten te komen van de omgeving. Het huis was een massief, drie verdiepingen hoog specimen van de meest uitbundige stijl uit de tijd van George de Eerste en het enige licht dat aan deze kant te zien was, was het bleke, roze schijnsel van een peertje dat in de sombere portiek hing. In de verwaarloosde voortuin stonden verspreide struiken en hij zag de donkere schaduwen van enige bloembedden. Van de taxi was niets meer te zien; maar een lichtschijnsel viel langs de bosjes aan de rechterzijde van het huis.
De Saint begon langzamer te lopen en stond eindelijk stil. Ten slotte ging het er hier om, mijnheer Jones te ontmoeten; dit was waarschijnlijk het hoofdkwartier van mijnheer Jo-nes: en verder zou er in Hampstead wel niet veel te genieten vallen. Hij moest dan maar trachten iets nader te komen tot zijn opzet en een snelle blik om zich heen overtuigde hem ervan dat er geen late wandelaars in de buurt waren. Simon stak zijn handen in zijn zakken en lachte vriendelijk tegen de sterren. ‘Vooruit maar,’ mompelde hij.
De duistere schaduwen in de tuin zwolgen hem op als een geest. Een licht geruis van wat heesters vertelde van zijn voorbijgaan en hij sloop voorzichtig over het gras naar de plaats waar hij het andere lichtschijnsel had gezien. Hij kwam juist bijtijds de hoek om, om de taxi door de deuren van een garage te zien glijden, die gebouwd was naast het verblijf van mijnheer Jones. Simon bleef weer staan en zag hoe iemand uit de wagen sprong en de deuren van de garage aan de binnenzijde sloot. Hij veronderstelde dat er wel een directe toegangsweg zou zijn van de garage naar het huis, en toen hij nader sloop om dit te onderzoeken, hoorde hij dat er zware grendels voor de garagedeuren werden geschoven. De Saint liep om de garage heen naar de achterkant van het huis en wachtte daar. Na enige tijd zag hij twee strepen licht vallen door de luiken voor twee vensters van de eerste verdieping. Zij waren niet breder dan een haar, lichtend in de duisternis van de muur, maar het was genoeg om hem alle inlichtingen te geven die hij nodig had.
Vlak tegenover de plaats waar hij stond, bemerkte hij een andere deur - waarschijnlijk een dienstbodenuitgang. Hij liet er voorzichtig zijn handen over glijden. Een zachte druk hier en daar leerde hem, dat zij niet gegrendeld was en hij zocht in zijn broekzak naar een klein bundeltje lopers. Na de derde poging ging het slot open en Simon hield voorzichtig de beweging van de deur tegen, tastte met zijn zakmes de deur af en vond onderaan, bij de drempel, het alarmsignaal voor inbrekers. Nog voorzichtiger wipte hij het contactje op en boog het daarna zo om, dat het buiten werking werd gesteld. Toen stapte hij met een zucht van voldoening naar binnen.
Terwijl hij op de mat stond met zijn rug tegen de gesloten deur, haalde hij een kleine elektrische lantaarn uit zijn zak. Zij was niet groter dan een vulpen en over het lichtvlak was een stukje stanniool geplakt waar een klein gaatje in gelaten was; zodat het lichtstraaltje dat te voorschijn kwam zo dun was als een naald. De miniatuurlichtstraal schoot over de muur tegenover hem en bleef rusten op een tweede deur. Simon Templar’s ervaringen als inbreker waren gelimiteerd. Bij de zeldzame gelegenheden dat hij zich onwettig toegang verschaft had in de huizen van zijn slachtoffers, was het hem gewoonlijk meer te doen geweest om inlichtingen dan om buit. En hij begon het huis van de man die zich Jones noemde te onderzoeken met de hartstocht van iemand voor wie de misdaad nog altijd een avontuur is. Met een hand nog steeds losjes in de zijzak van zijn jas, deed hij geluidloos de tegenover hem liggende deur open en verschafte zich aldus toegang tot een grote, schemerig verlichte hall. Een brede, marmeren trap voerde naar boven en langs de drie bovenverdiepingen van het huis en verloor zich in de duisternis daarboven onder wat waarschijnlijk een glas in lood bovenlicht zou zijn. Alles rondom lag in de diepste stilte en de gehele atmosfeer had de vochtige mufheid van lucht die in geen maanden ververst is. Alles wat hij aanraakte liet een veeg stof op zijn vingers achter en toen hij zijn licht liet schijnen over een der lege kamers op de benedenverdieping, zag hij dat zij vuil en ongemeubeld was, dat de verf van de betimmeringen afbladderde en dat overal spin-newebben hingen.
‘Voor de gelegenheid gehuurd,’ stelde hij vast. ‘Zij zullen de benedenverdieping helemaal niet gebruiken - althans niet voor gevangenen.’
Hij flitste de trap op en de rubberzolen onder zijn schoenen maakten niet het minste gerucht. Een goedkope loper was slordig rondom de galerij, die toegang gaf tot de kamers op de eerste verdieping, gelegd en de Saint liep er doodstil over en bleef bij iedere deur staan luisteren.
Toen hoorde hij, met verrassende duidelijkheid, een stem die hij herkende.
‘U hoeft nergens bang voor te zijn, juffrouw Holm, zolang u zich behoorlijk gedraagt. Het spijt me dat ik zo vrij moest zijn u te ontvoeren, maar u zult wel enige redenen kunnen bedenken, waarom het noodzakelijk is dat ik de nieuwsgierigheid van uw vriend enigszins tegenwerk.’ Hij hoorde Patricia kalm antwoorden:
‘Ik denk dat u wel een eenvoudiger weg tot zelfmoord had kunnen vinden.’
De zware lach van de man antwoordde haar. Misschien konden alleen de oren van de Saint de genadeloze haat opmerken die zich achter deze schijnbaar argeloze lach verborg. ‘Ik ben blij dat u niet hysterisch bent.’ Een korte pauze. ‘Als er iets is dat ik voor u doen kan, in ‘t redelijke wel te verstaan, hoop ik dat u erom vragen zult. Hebt u honger?’ ‘Ja,’ zei het meisje koel. ‘Ik heb zin in een paar saucijsjes, wat aardappelen en een kop koffie.’
Simon wipte over de galerij en deed de volgende deur open. Door de spleet van deze deur zag hij een zwaargebouwde man met grijze haren uit de aangrenzende kamer komen, de deur achter zich sluiten en de trap af gaan. Toen de man zich over de sleutel gebogen had, had de Saint duidelijk een donker, groot gezicht gezien dat gladgeschoren was; daarna zag hij nog slechts de brede, goed geklede rug die de trap afging en uit het gezicht verdween.
De voetstappen stierven weg en Simon ging terug op de gang. Hij bleef bij de deur van Patricia’s kamer stilstaan en tikte zachtjes met zijn nagels op het houtwerk. ‘Hallo, Pat!’
Hij hoorde haar jurk ritselen.
‘Dat is vlug, jongen. Hoe heb je hem dat geleverd?’
‘Gemakkelijk. Alles in orde?’
‘Prachtig.’
‘Hoe is het raam daar?’
‘Er is een soort kooi over - ik kan niet bij het glas komen. De ruiten in de taxi waren ook zo. Er staan hier een divanbed en een paar rieten leunstoelen. De tafel is erg laag - de poten zouden, door de tralies, niet bij de ruiten komen. Hij schijnt aan alles gedacht te hebben. Wasteil en kan met water op de grond. Handdoeken, sigaretten…’ ‘Waar is de chauffeur gebleven?’ ‘Dat was mijnheer Jones.’ De Saint haalde peinzend adem.
Tjee! Wat een solist! Kun je het nog even uithouden? Ik wilde eerst de rest van het huis nog even onderzoeken, alvorens er moeilijkheden komen.’ ‘Ga je gang. Ik voel me lekker.’ ‘Heb je je revolver nog?’ ‘Zeker.’
‘Tot kijk, meid.’
De Saint liep op zijn tenen de galerij langs en de trap naar de tweede verdieping op.
HOOFDSTUK 6
Er brandde geen licht op de tweede etage, doch een flauwe lichtschijn die van beneden naar boven viel stelde hem in staat zich zo vlug en geruisloos te bewegen als hij wilde. Met zijn kleine, elektrische lantaarn in de hand ging hij op deze verdieping van kamer tot kamer. Hij draaide de deurknoppen met oneindige voorzichtigheid om en doorzocht de vertrekken met zijn licht. De eerste die hij opendeed was eenvoudig doch prettig gemeubeld als slaapvertrek: zij werd klaarblijkelijk bewoond, want het bed was nog onopgemaakt en een scheerkwast met opgedroogd schuim stond op de schoorsteenmantel. De tweede was eveneens een slaapkamer, doch ordelijker dan de eerste.Van onder het hoofdkussen vertoonden zich de pijpen van een zijden pyjama, ten bewijze dat ook dit vertrek bewoond werd. De deur van het derde vertrek was gesloten en Simon dook weer in zijn zak voor zijn lopers. Het slot was van hetzelfde type als dat van de achterdeur en in een paar seconden had hij het open.
Simon duwde de deur open en zag dat het donker was in de kamer. Hij stapte vlug naar binnen en bescheen de ruimte met zijn lichtbundel. Het dansende lichtbundeltje wipte van de ene muur naar de andere en bleef rusten op de onbeweeglijke vorm van een man die als in een rustige slaap op de grond lag. Maar de Saint wist dat hij dood was. Hij knielde naast hem neer en onderzocht hem vlug. De man was ongeveer achtenveertig uur dood - er was nergens een spoor van een wond, maar toen hij zijn neus vlakbij de mond van de dode bracht, rook hij een onmiskenbare geur van Pruisisch zuur. Toen hij opstond viel toevallig de revers van de dode naar voren en hij zag een kleine, zilveren medaille - de zilveren hond der orde van een Koerier des Konings. De Saint stond langzaam op. De wateren waren dieper dan hij verwacht had en hij voelde zich geschokt. Die kleine, zilveren medaille had het avontuur met een slag veranderd van een min of meer avontuurlijke onderneming tot een intrige die tot alles kon leiden.
Toen hij het vertrek verliet hoorde hij de man die zich Jones noemde naar boven komen. Hij keek over de leuning van de galerij en zag dat de man een blad droeg - de proviandering in het huis scheen in orde te zijn, al was dat misschien ook het enige.
Simon gleed zonder enig geluid langs de galerij. Hij vond nog twee andere kamers, beide leeg; toen bleef hij voor een volgende staan en zag een smalle lichtstreep onder de deur. Hij bleef enige ogenblikken luisteren. Hij hoorde een vaag geluid van rinkelend glas of metaal en het schuifelen van voeten over een kleed. Maar hij hoorde geen stemmen. Bijna mechanisch trachtte hij de deur te openen en beleefde een der grootste verrassingen van zijn leven toen zij inderdaad openging.
De Saint verstarde en er gleed een elektrische tinteling langs zijn rug. De manier waarop de deur eenvoudig openging, verraste hem en in een tijdspanne van vijf seconden ging hij koortsig na wat hij hier wel kon vinden. De zesde seconde bracht hem een vermoeden en een glimlach. Ten slotte was hij dit huis binnengedrongen om iets te weten te komen en hier, in deze kamer, wachtte hem iets wetenswaardigs. Hij moest alleen maar binnengaan en zich voorstellen — en om dat te doen had hij een vreedzame avond in zijn eigen huis opgegeven. Hij wierp een blik naar beneden in de hall. Er klonk geen enkel geluid van beneden. Hij kon verwachten dat hij een paar minuten voor zichzelf had - als hij vlug en rustig te werk ging.
De deur van de verlichte kamer ging verder open, duim voor duim, terwijl zijn zenuwen gespannen waren om te handelen zodra de scharnieren ook maar even zouden piepen. Langzaam werd de lichtstreep breder, totdat hij een gedeelte van het vertrek overzien kon. Een groteske verwarring van metaal en glas, vermengd met ontelbare strengen en rollen staaldraad, was verspreid over de gehele kamerruimte die hij zien kon en hij kreeg het gevoel dat hij terecht gekomen was in een van die nachtmerrie-laboratoria die tegenwoordig in ieder maandblad van pseudowetenschappelijke fantasie fotografisch worden gereproduceerd. De onwetenschappelijke geest van de Saint kon slechts opnemen wat hij waarnam - een schijnbaar doelloos mengsel van gebrand staal en glanzende kristallen buizen die in en uit elkaar klommen als het beeldhouwwerk van een hypermoderne beeldhouwer. Tegen de achterwand stond een lange werkbank van hout en porselein waar een hele collectie glazen kommen en flessen met veelkleurige vloeistof op stond. Het was de meest fantastische collectie van onbegrijpelijke apparaten die Simon Templar ooit gezien had; en toch scheen de slanke, grijsharige man die voor de werkbank stond, met zijn rug naar de open deur, er volkomen op zijn plaats te zijn. Simon Templar liep zacht de kamer in en sloot de deur achter zich. Hij stond met zijn rug er tegenaan en zijn rechterhand zocht de automatische revolver in zijn zak. Toen kuchte hij verontschuldigend. ‘Hallo,’ zei hij.
De man bij de werkbank draaide zich met een ruk om. Het was een man met een vriendelijk gezicht en hij droeg een gouden pince-nez met dikke glazen aan het einde van zijn vlezige neus; zijn antwoord was zo merkwaardig dat de Saint niet wist hoe hij het had.
‘Wat wil je nu weer, voor de duivel?’ vroeg hij. Te beweren dat de Saint verbaasd was, zegt niets. Indien de oude geleerde een schrille oorlogskreet had uitgestoten en was gaan schermen met de apparaten, zou hij zeker even verbaasd zijn geweest. Zelfs in deze dagen van vrije gedachten en het vrije woord, scheen de begroeting ongewoon. Als je alle mogelijke moeite hebt doorstaan om een verdwenen professor op te sporen - als je gedurende deze onderneming gewaarschuwd bent door een collectie kogels en je goede naam riskeert door ergens een huis binnen te dringen — dan heb je min of meer het recht een enigszins joviale en blijde begroeting te verwachten van het onderwerp van deze onderzoekingstochten. Slechts eens tevoren was de Saint ongeveer op dezelfde wijze begroet in dezelfde omstandigheden en de herinnering aan dat avontuur lag nog vers in zijn geheugen. Daarom was zijn stem ook volkomen normaal toen hij eindelijk vermocht te antwoorden. Slechts een zeer scherp toehoorder zou de ondertoon van waakzaamheid in zijn stem hebben opgemerkt.
‘Ik kwam maar eens even kijken of u goed opschoot, dr. Quell.’ ‘Waarom kunnen jullie me niet met rust laten? Hoe verwacht je dat ik iets van belang zal kunnen klaar krijgen als jullie me iedere tien minuten komen plagen met jullie idiote vragen?’ De oude man gebaarde zo heftig van verontwaardiging dat de lorgnet op zijn neus trilde. ‘Wat denk je dat ik ben - een luie kwajongen? Hè? Verdomme, hebben jullie niets anders te doen?’
‘Ziet u, we zouden niet graag willen dat u zich overwerkte,’ zei de Saint sussend. ‘Als u nu en dan eens wat rust neemt…’ ‘Ik heb vannacht zeven uur geslapen. Ik ben geen invalide. En hoe kan ik ooit op tijd met mijn opdracht klaar komen, als ik de hele dag in bed ga liggen? Denk je soms dat de kabouters het voor me zouden doen? Hè?’
Simon nam zijn sigarettenkoker uit zijn zak en trad naar voren om plaats te nemen op een gemakkelijk uitziend blok metaal. ‘In ieder geval, professor, als u het niet erg vindt…’ De oude man schoot met een soort kreet op hem toe. Simon sprong snel opzij en de professor bleef hem zwaar ademend staan aankijken.
‘Verdomme, als je zelfmoord wilt plegen, waarom moet je het dan hier doen?’
‘Zelfmoord?’ herhaalde de Saint verbaasd. ‘Ik wist niet…’ ‘Pffff,’ zuchtte de professor.
Hij nam een stuk staaldraad en wierp het op het blok metaal waarop Simon had willen plaatsnemen. Er klonk een geknetter van blauwe vlammen - en het staaldraad had opgehouden staaldraad te zijn.
Het droop als gesmolten metaal van het blok af.
En Simon Templar veegde zijn voorhoofd af.
Hij haastte zich terug naar de lege ruimte voor de deur.
‘Dank u zeer, professor,’ zei hij. ‘Hebt u nog meer van dat
soort vuurwerk?’
‘Bah!’ snauwde de professor geringschattend. Hij ging naar de werkbank terug en veegde zijn handen af. ‘Is er nog iets dat u weten wilt?’ blafte hij en de Saint wapende zich met al zijn ondernemingslust voor het schot in het duister dat hij doen ging.
•Wanneer kunt u ons goud laten zien?’
De professor scheen op het punt te staan los te barsten in een nieuwe woedeaanval. Doch hij beheerste zich met grote inspanning.
‘Als u uw ogen gebruiken kunt. Als je een bril kunt krijgen die je iets kan laten zien dat kleiner is dan een hooiberg. Of als je mijn methode kunt verbeteren en goud uit de waterkraan kimt laten lopen. Dan zul je misschien wat zien.’ De oude man liep naar een kast en wierp de deur open. ‘Alsjeblieft. Kijk maar weer eens. Probeer het te zien. Leen een microscoop als het nodig is. Maar om ‘s hemelswil, jongeman,’ de trillende stem sloeg over van ergernis, ‘zeg niet meer zulke dwaze dingen in mijn laboratorium.’ Simon keek in de kast.
Hij had nooit gedroomd dat hij zoveel rijkdom voor zijn ogen opgestapeld zou zien liggen. Van grond tot plafond was de kast volgeladen met goud - grote glinsterende, gele blokken in de vorm van bakstenen. Zij weerkaatsten fonkelend het lamplicht als de tot werkelijkheid geworden fantasie van een vrek. Daar moest voor meer dan een miljoen pond goud zijn opgehoopt. En hij hoorde in zijn hoofd de laatste woorden van de stervende jonge roué in Parijs: ‘Hij zegt dat Binks goud kan maken…’
Als door een mist bereikte hem de krakende stem van de professor.
‘Wel? Kun je het zien? Heb je eindelijk ogen om het te zien?
Hè? Begint het je te bevredigen?’
Simon worstelde om zijn stem normaal te doen klinken.
‘Natuurlijk. Dat is - eh - erg - eh - bevredigend, dr. Quell;
maar…’
‘Erg bevredigend. Dat zou ik ook denken.’ De professor snoof. ‘Ongeveer 25 kilo per uur. Erg bevredigend. Pfff. Je bent gek - dat ben je. Verdomd, als de rest van de Geheime Dienst even gek is als jij, dan begrijp ik niet waarom het land er een Geheime Dienst op nahoudt.’ De Saint stond volkomen stil.
Maar hij had het gevoel alsof er in hem een lichtkogel was ontploft. Het mysterie was hem zo plotseling duidelijk geworden dat hij het nergens anders mee vergelijken kon dan met een ontploffing. Alles schoof ineens op zijn plaats: de moord op Brian Quell, des Konings Koerier die dood in de kamer ernaast lag, de man die goud kon maken… de man die Binks heette - een grappige naam die een jongere broer aan deze knorrige, geleerde magiër gegeven had! En die laatste verwijzing naar de Geheime Dienst: werkelijk een idee dat mijnheer Jones waardig was. Zoveel eenvoudiger, zoveel directer dan welke dreigementen of welke dwang ook… En het meest verwonderlijke van alles was dat het essentiële punt van de geschiedenis waar was. Sylvester Quell - ‘Binks’ - kon goud maken. Hij had het gemaakt. Honderden kilo’s ervan. Hij maakte nog meer. Simon hoorde hem, op dezelfde krakende toon, verder pruttelen.
‘Ik weet niet waarom ik hier gekomen ben. Ik had het veel beter kunnen doen in mijn eigen laboratorium. Om op me te passen, hè? Met het verstand waarover jullie beschikt, kun je niet eens op jezelf passen. Wat heb ik aan jullie? Waarom verdwijn je niet en laat mij aan mijn werk? Je bent erger dan die andere kerel met zijn stomme vragen en zijn wantrouwen. Denkt hij dat ik geen echt goud kan herkennen als ik het maak?’
Het was nu allemaal volkomen duidelijk voor de Saint. De enige overgebleven kwestie was nog slechts hoe hij handelen moest. Hij kon slechts weinig tijd besteden aan argumenten en verklaringen - uit dit huis weg te komen was een van de eerste eisen geworden, iets dat veel belangrijker was dan hij ooit verwacht had.
Zijn hand ging terug naar zijn zak, zijn duim tastte naar de veiligheidspal van zijn revolver en hij schoof hem zachtjes terug. Onder rechte, donkere wenkbrauwen keken de ogen van de Saint als speerpunten naar Quell. ‘Natuurlijk niet, professor. Maar wat de aantekeningen van uw vorderingen betreft…’
Hij was zo geconcentreerd op de geleerde dat de beweging bij de deur hem ontging. Een revolverschot dat van dichtbij gelost werd deed zijn trommelvliezen trillen en de kogel schroeide zijn jas. Hij was ongedeerd - het is veel gemakkelijker te missen dan te raken en misschien dat de haast mijnheer Jones nerveus maakte. De Saint draaide zich om en vuurde uit zijn zak; zijn zenuwen waren sterker en hij raakte waar hij raken wilde: hij schoot de revolver uit de hand van de binnendringer. Het wapen viel op de grond en Simon deed een stap naar voren. ‘Blijf waar je bent.’
Het gezicht van de zware man was vertrokken van woede. Achter hem hoorde Simon de schrille kreet van Quell. “Wat betekent dat, mijnheer? Hè? Verdomme…’ De Saint glimlachte.
‘Ik vrees dat men u bedrogen heeft, professor. Onze vriend hier behoort net zo min tot de Geheime Dienst…’ ‘Als jij!’ viel de stem van de zware man woedend in. Hij had zijn vuisten gebald en uit zijn ogen sprak moordlust. Maar het wapen van de Saint hield hem op zijn plaats. ‘Dit is een der mannen voor wie ik u waarschuwde, professor. Hij tracht achter uw geheim te komen, dat betekent het! De verdomde verrader! - Als ik hem maar te pakken kon krijgen… Waarom doet u in godsnaam niets? Hij is misschien een lid van de bende die uw broeder doodde…’ ‘Zwijg!’
De stem van de Saint sneed door de kamer als een bliksemstraal. Maar hij zag een seconde te laat waar de woorden van Jones toe geleid hadden. Voordat Simon de tijd had zich om te draaien was Quell met een soort snik op hem afgesprongen. De professor wierp zich op de hand waarin Simon zijn wapen had en zijn handen klauwden naar zijn keel. Simon tuimelde zijwaarts onder deze onverwachte aanval en hierdoor ontsnapte de man Jones aan zijn aandacht. Zij worstelden samen het vertrek door. Quells jagend ademen klonk de Saint afschuwelijk in de oren en over de schouder van de redeloze man zag hij hoe Jones bukte om zijn gevallen revolver op te rapen.
De Saint zag een genadeloze en zekere dood als een sneltrein langs zijn geest razen. Met een wilde inspanning van al zijn spieren schudde hij de professor af en de geleerde struikelde als een slappe pop achteruit. Quells afschuwelijke kreet klonk in Simons oren toen hij naar voren sprong en de automatische revolver wegtrapte die Jones juist wilde oprapen. Het wapen ketste schel tegen een blok metaal dat in het andere einde van het laboratorium stond en Simon greep de zware man bij de revers van zijn jas en draaide hem om. Toen stompte hij hem met de loop van zijn revolver zodanig in de maagstreek dat hij een kreet van pijn uitstiet. ‘Probeer dat niet nog eens.’
Simons fluisterende waarschuwing drong in de oren van de man met een nadrukkelijke vriendelijkheid die geen scherper indruk gemaakt zou hebben indien het honderd scheepsroepers geweest waren. Er klonk een bijbedoeling in, die alleen een idioot niet begrepen zou hebben. En mijnheer Jones was geen idioot. Hij bleef zo stijf staan alsof hij in een blok graniet veranderd was, maar het zweet stond in glinsterende pareltjes op zijn voorhoofd.
De Saint wierp een snelle blik zijwaarts en zag wat mijnheer Jones het eerst gezien had.
Sylvester Quell zat op de grond met zijn rug tegen het glanzende blok metaal dat Simon enige ogenblikken geleden in actie gezien had. Een zijner handen rustte op het blok, alsof zij door een soort magnetisme werd aangetrokken, precies in hetzelfde gebaar waarmee hij zich, toen Simon hem van zich afslingerde, had willen behoeden voor een val. De worsteling scheen hem tegen de machine te hebben aangeworpen, de hand was stijf en vreemd geblakerd… Het gezicht van de professor was met een afschuwelijke grijns opwaarts gericht… Terwijl Simon keek, viel het hoofd terzijde op een schouder…
HOOFDSTUK 7
Een uitdrukking van verbazing gleed over de trekken van de man die zich Jones noemde. Zijn wenkbrauwen waren naar beneden getrokken tot rechte strepen en wipten even op aan de buitenzijde. De ogen daaronder waren gezwollen en met bloed doorlopen.
‘Jij hebt hem gedood,’ snauwde hij.
‘Ik vrees het ook,’ zei de Saint. ‘Een jammerlijk resultaat van mijn poging tot zelfverdediging, waarvoor alleen jij aansprakelijk was.’
‘Het zal je moeite kosten dat te bewijzen.’
De vriendelijkste glimlach van de Saint speelde een moment
om zijn lippen.
‘Ik weet niet of ik dat wel proberen zal.’
Hij greep plotseling de schouder van de dikke man, draaide hem half rond en duwde hem naar de deur. ‘Schiet op, kameraad.’ ‘Waar ga je naar toe?’
‘Naar beneden. Een vriendin van mij zit daar met ongeduld te wachten en ik denk dat zij lang genoeg opgesloten gezeten heeft voor vandaag. En misschien heeft ze nog wel wat saucijsjes overgelaten.’
Zij gingen stap voor stap de trap af, in een soort tangoritme dat grappig geweest zou zijn voor iedereen die niet gevoelig was voor de dodelijke spanning erin. Maar Simon Templar wilde geen enkel risico meer lopen. Hij hield zijn wijsvinger voortdurend om de trekker van zijn automatische revolver en de zware man waagde het niet zich te verzetten. Zij kwamen bij de deur van de kamer beneden en de Saint bleef staan. ‘Maak open.’
De man gehoorzaamde en ontsloot de deur met een sleutel die hij uit zijn zak haalde. ‘Deze kant uit, Pat.’
Hij wachtte op de galerij terwijl het meisje naar buiten kwam en zijn ogen bleven voortdurend op zijn vijand gericht. Patricia raakte zijn mouw aan en hij glimlachte.
‘Simon - dus jij was het die ik hoorde…’ ‘Die gil?’ Simon sloeg een arm om haar heen en drukte haar een ogenblik tegen zich aan. ‘Dacht je werkelijk dat ik zo’n slechte stem had, lieveling?’
‘Neen, maar het was ook broeder Jones niet, jammer genoeg. Wie was het dan?’
‘Dr. Quell. Pat, we hebben hier iets gevonden dat enigszins omvangrijker is dan ik verwacht had en het ziet er niet al te best uit. Dit is nu werkelijk de eerste keer in ons leven dat Claud Eustace ons van nut zal zijn. Vroeger hadden we het misschien alleen kunnen opknappen, maar ik geloof dat ik beloofd heb voorzichtig te zullen zijn.’ Hij keek naar zijn gevangene. ‘Ik wil de telefoon gebruiken,’ zei hij.
De man aarzelde en Simons revolver werd in zijn ribben geduwd.
‘Vooruit. Je kunt nog zoveel indigestie hebben als je maar wilt.’ Simon liet het meisje los. ‘En dat doet me er aan denken
als je misschien wat van die saucijsjes overgelaten hebt…’ Weer gingen ze stap voor stap de trap af, terwijl de Saint zijn vrije hand gebruikte om eten tot zich te nemen op een manier die zelfs in de beste kringen zelden wordt toegepast. De telefoon was in de hall op een klein tafeltje bij de voordeur; en Simon overhandigde zijn revolver aan Patricia en liep er kauwende naar toe. Hij zette een stoel tegen de deur en nam plaats. De schijf klikte en zoemde.
‘Hallo… Roep hoofdinspecteur Teal voor me - en niemand anders. Hier Simon Templar. Schiet een beetje op!’ De zware man deed een stap in zijn richting, zijn gezicht was geel en zijn handen werkten krampachtig. En onmiddellijk spande de wijsvinger van het meisje strakker om de trekker. Het was een nauwelijks merkbare beweging; maar Jones zag het en de rustige vastberadenheid ervan was betekenisvoller, dan iets anders wat hem in de gedachten gekomen was sinds het wapen van eigenaar veranderd was. Hij bleef abrupt staan en de Saint grijnsde.
‘Hallo. Ben jij daar, Claud?… Wel, ik wil je graag zien… Ja voor het eerst in mijn leven zal ik blij zijn als ik je zie. Kom meteen hierheen, en breng zoveel vrienden mee als je wilt… Dat kan ik je niet vertellen door de telefoon, maar ik beloof je dat het uitstapje de moeite waard zal zijn… Ja, er liggen een paar lijken hier en… Wel, daar kan ik wel achter komen.’ Hij legde een hand over de ontvanger en keek naar Jones. ‘Welk adres, Jones?’
‘Dat moet je zelf maar zien uit te zoeken,’ gaf de man nijdig ten antwoord.
‘Goed.’ De glimlach van de Saint was engelachtig. ‘Dat zal ik. Ik zal naar de hoek van de straat gaan en even kijken. En voordat ik ga zal ik jou eens flink door de hall heen schoppen - alleen maar om te zien of mijn benen nog functioneren.’ Hij stond langzaam op en hun ogen ontmoetten elkaar. ‘Dit is 208 Meadowbrook Road,’ zei de man grimmig. ‘Dank je zeer.’ Simon zakte weer in zijn stoel en sprak verder. ‘Tweehonderdacht, Meadowbrook Road, Hampstead - je vindt mij hier als je komt… O.K. Eustace.’ Hij stond op.
‘Nu gaan we weer wat trappen klimmen,’ zei hij stralend. Hij nam het wapen over en bracht het gezelschap naar boven. Hij moest nu opschieten want zijn telefonische oproep aan Teal had de tijd beperkt. Het was een verre verbinding, van uit dat verlaten huis naar het hotel in Parijs waar Brian Quell gestorven was en toch wist Simon dat hij het einde beleefde van een aaneenschakeling van omstandigheden die elkaar opgevolgd waren met de onschokbare onafwendbaarheid van een Griekse tragedie. Het lot had hem telkens en telkens weer in de zaak betrokken, alsof het er zeker van wilde zijn dat er geen mislukking zou plaatshebben met de schakel die zijn naam droeg. En het was eveneens beschikt dat hij het einde van het drama zou schrijven op zijn eigen manier. De deur van het laboratorium stond wijd open. Simon duwde de zware man naar binnen en volgde vlak achter hem. Patricia Holm sloot de stoet; zij zag de professor nog steeds in dezelfde houding, met die laatste grijnslach die zijn gezicht zo afschuwelijk vertrokken had en beet op haar lip, doch zei niets. Haar vragende blik ontmoette die van de Saint en Simon liep achteruit naar de deur en duwde haar dicht.
‘Wij hebben niet veel tijd, Jones,’ merkte hij rustig op en de zware man vertrok honend zijn mond. ‘Dat is je eigen schuld.’
‘Ongetwijfeld. Maar ‘t is niet anders. Hoofdinspecteur Claud Eustace Teal is op weg hierheen en wij moeten nog een paar dingen regelen, voordat hij verschijnt. Voordat we daarmee beginnen, wil ik je echter eerst feliciteren.’ ‘Ik wens door jou niet gefeliciteerd te worden.’ ‘Dat doet er niet toe. Je verdient het evengoed.’ Met zijn linkerhand viste Simon zijn sigarettenkoker uit zijn zak. Volkomen natuurlijk haalde hij er een sigaret uit, stak haar aan en wierp onderwijl een blik op zijn polshorloge. Zijn geest werkte als een taximeter en woog de kilometers tegen de minuten. ‘Ik geloof dat ik alles nu goed begrijp, maar als ik het mis heb kun je me erop wijzen. Op de een of andere manier -ik wil niet gissen hoe - ben je er achter gekomen dat dr. Quell een prachtige methode had uitgevonden om metalen van soort te doen veranderen. Het is al eerder gedaan, op kleine schaal, maar de kosten van dit proces overtroffen de resultaten. Quell was op andere wijze te werk gegaan en wist er een financieel succes van te maken.’ ‘Je moet heel wat met hem besproken hebben,’ zei de zware man honend.
‘Zeker… Maar verder: je eerste stap was natuurlijk om achter dit geheim te komen. Je bent werkelijk een interessant mens, Jones.. Je houdt er zulke originele methoden op na. Waar de gewone misdadiger erover gedacht zou hebben de professor te ontvoeren en met martelingen het geheim uit hem te krijgen, richtte jij je aandacht op zijn jongere broer. Je wist dat Quell vrijwel altijd dronken was en niets uitvoer, de, en dat hij gewoonlijk aan de grond zat. Je ging naar Parijs en probeerde hem over te halen met jou samen te werken. Je dacht dat hij Sylvesters vertrouwen zou kunnen winnen, wanneer dit werkelijk niemand anders lukte. Maar Brian Quell had een karaktereigenschap waarmee je geen rekening gehouden had: zijn eerlijkheid. Hij wilde er niets van weten -en toen wist hij te veel. Je kon niet riskeren dat hij zich het een en ander zou herinneren als hij nuchter werd. Daarom doodde je hem. Ik was er. Een lelijk schot, Jones - precies van hetzelfde soort dat je vanavond op mij loste. Schieten is een gave, broeder, een gave die jij mist.’ De zware man zei niets.
‘Je wist dat ik iets van die moord afwist en daarom trachtte je mij uit de weg te ruimen. Dat praatje over die afgezant van je was een leugen - je hebt het allemaal alleen gedaan, omdat je wist dat er geen misdadiger ter wereld was te vinden die je kon vertrouwen in een zaak als deze.’ De Saint rustte geen ogenblik met zijn analyse; maar zijn ogen waren als vastgehecht op het gezicht van zijn gevangene en hij zou het direct geweten hebben als zijn schot in het duister niet raak was geweest. Maar er verscheen geen verandering in de uitdrukking van de man en hij wist dat hij goed geraden had. Jones had geen medeplichtigen. ‘Wat ik zeggen wilde, heb je er misschien iets op tegen mij te vertellen hoe je wist dat er in Parijs iets verkeerd was gelopen?’
‘Als je het weten wilt, ik dacht dat ik iemand over de veranda hoorde lopen en ik ging terug om zekerheid te hebben. De deur was achter mij in een automatisch slot gevallen. Ik moest dus buiten blijven staan en luisteren. Toen kwam er iemand de gang in…’
‘En jij moest maken dat je wegkwam.’ Simon knikte. ‘Maar ik denk toch niet dat je me vanmorgen opbelde alleen maar om er achter te komen wat ik van Brian gehoord had. Wat je horen wilde was mijn stem om haar later te kunnen nadoen.’
‘Hij deed het uitstekend,’ zei Patricia. De Saint glimlachte vriendelijk.
‘Zie je, Jones? Al had je ook nooit je fortuin kunnen maken als schutter, je had een beste carrière kunnen hebben als imitator. Maar je hebt anders verkozen. Je wilde een Su-per-Geest zijn en dat lukte niet. Lieve, oude barzoi, dacht je dat wij nooit eerder gehoord hadden van die taxi-truc? Dacht je dat die arme, kleine Patricia, met al haar ervaring in de zonde, in een dergelijke val liep? Jones, dat was erg dom van je - werkelijk onherstelbaar dom. Wij gunden je je pleziertje omdat het de enige kans was een goede foto te maken van je prachtige snorren. Als je ons ook nog je adres had gegeven voordat je vanmorgen afbelde, zouden wij je die moeite bespaard hebben, maar in dit geval…’ Waar wil je eigenlijk naar toe?’ snauwde de zware man. ‘Alleen maar eens zien in hoeverre ik de zaak door had,’ zei de Saint effen. ‘Enfin, je weet hoe wij hier kwamen. En ik vond ‘s Konings Koerier in de andere kamer. Daardoor begreep ik voor het eerst de volle omvang van wat we gevonden hadden. Iemand die goud kan maken is iets waar de Geheime Dienst het hele jaar door op zit te wachten. Misschien komt er eens een dag dat iets dergelijks gebeurt en het eerste nieuws ervan zal razernij verwekken op de geldmarkt. Er zou de grootste paniek ontstaan die de geschiedenis kent en ieder land hunkert naar zo’n uitvinding. Die Koerier van de Koning wist er van - het was een gelukje voor je dat je hem te pakken kreeg.’
De zware man zweeg weer, doch zijn gezicht was bleek en gezwollen.
‘Twee moorden, Jones, met je eigen handen,’ zei de Saint. ‘En toen - de professor. Per ongeluk, natuurlijk, maar erg ongelukkig. Want het betekent dat jij nu de enige levende bent die van dit geweldige geheim iets weet.’
Weer blufte Simon. Zijn gehele wezen was geconcentreerd op de gelaatstrekken van de man voor hem, iedere spier in zijn lichaam was gespannen om het antwoord op te vangen dat hij door zijn bluf trachtte uit te lokken en waarnaar hij niet vragen kon. Dit antwoord moest hij hebben voordat hij verder kon gaan en er was slechts een weg om het te krijgen. Hij blufte, zoals hij al eerder gedaan had, zonder dat zijn stem trilde of zijn oogleden knipperden… En het gezicht van de man tegenover hem veranderde niet van uitdrukking. Hij scheen het constateren van dit feit eenvoudig te accepteren zonder de geringste verbazing. Het betekende niets anders voor hem dan nog een slag op de kop van een spijker die al diep genoeg ingedreven was. Hij staarde naar de Saint, bevochtigde af en toe zijn lippen en wachtte op een mogelijkheid om hem te lijf te gaan. Een mogelijkheid die verder af scheen te zijn dan ooit onder het dreigende wapen in de handen van zijn belager… En de Saint tipte de as van zijn sigaret en keek weer naar zijn gevangene. ‘Ik heb bijna alles uit dr. Quell gekregen, voordat je me onderbrak,’ zei hij met overtuigende zekerheid. ‘Het was knap van je dat je stukje bij beetje zijn geheim uit hem wist te peuteren - en erg nuttig dat je voldoende wetenschappelijke kennis bezat om het te kunnen begrijpen. Ik veronderstel dat Quells diensten wel bijna afgelopen waren - in dat geval zou je je wel van hem ontdaan hebben, ook al was er geen ongeluk gebeurd. Een verstandig en voorzichtig stukje voor een Meesterlijke Geest, Jones, maar enigszins gevaarlijk als de boel misloopt, zoals in dit geval.’
‘Maak het kort,’ snauwde de man. ‘Wat wil je nog meer? Het goud ligt daar…’
‘Ja, het goud ligt er zeker,’ zei de Saint zonder hartstocht. ‘En over ongeveer tien minuten zal de politie hier zijn en haar ogen uitkijken. Ik vrees dat daar niets aan te doen zal zijn. Ik zou zelf ook graag snel rijk worden, maar ik heb vanavond geleerd dat er één weg is die te gevaarlijk is om te proberen. En jij schijnt je dat niet gerealiseerd te hebben, Jones. Daarom kunnen we geen risico’s lopen.’ ‘Neen?’
‘Neen.’ Simon keek de man met harde, vaste ogen aan. ‘Zie je, dat geheim is te belangrijk om in jouw handen achter te blijven. Er is te veel dynamiet aan verbonden. En toch zou de politie weinig kunnen doen. Zij zijn gebonden door de wet en de mogelijkheid bestaat dat ik er inloop. Ik weet niet hoe de aanklacht eruit zal zien voor een jury; en natuurlijk is mijn reputatie niet al te best en jij bent misschien lid van het parlement… Begrijp je me, Jones? De politie zou je wel eens niet in verband kunnen brengen met je geheim…’ ‘Dat kun jij ook niet.’
‘Zoals je wilt. Ik probeer het ook niet. Maar met een reputatie als de mijne zou het niet verstandig van me zijn, je te doden. Aan de andere kant zou er altijd nog eens een ongeluk kunnen gebeuren - voordat de politie komt.’ De man die zich Jones noemde, stond met slap neerhangende armen strak naar de Saint te kijken. Gedurende de laatste ogenblikken was hij plotseling rustig geworden. Hij snauwde niet meer en scheen meer belang te stellen in de conversatie. Zijn kin was op zijn borst gezonken en van onder zijn dikke, zwarte wenkbrauwen namen zijn ogen de Saint op met een hardheid als van bruine knikkers. Hij haalde abrupt zijn zware schouders op - het was de enige beweging die hij maakte. ‘Is dat een dreigement’ vroeg hij.
‘Neen.’ Simon was even rustig als zijn gevangene. ‘Het is een belofte. Als de politie komt, zal zij bemerken dat hier meer dan een ongeluk gebeurd is. Zoals ik van plan ben je aan te tonen, Jones. Je weet natuurlijk maar al te goed wat ik bedoel. En als je het niet weet, zal ik het je aanschouwelijk voorstellen. Lijkt dat je niet het beste? De mooie uitvinding van de professor zal nog eenmaal goede diensten bewijzen. Het feit waarop ik doel, Jones, is dat jij ook tegen de machine aan zult vallen.’
HOOFDSTUK 8
De zware man deed een sprong naar voren, toen de Saint zweeg. Simon wist dat dit gebeuren zou - hij was ervoor klaar en verwachtte het. Er zat niets anders op; en hij was erop voorbereid geweest vanaf het begin van dit gesprek. Hij was geen ogenblik van plan geweest te schieten toen zij naar het laboratorium teruggingen, wat er ook gebeuren zou; hij redde zijn wapen voor de wilde greep van Jones door het keurig naar Patricia te werpen. Zij ving het tussen haar knieën en de Saint dook onder de arm van Jones door en smakte hem tegen de deur. Gedurende een ogenblik maten zij hun kracht, oog in oog; en de Saint ademde diep en sprak over zijn schouder:
‘Niet schieten, Pat, ga in die hoek staan en blijf ons uit de weg. De revolver is voor jou, om je te verdedigen als er iets verkeerd mocht gaan.’
De zware man zette zich met geweldige kracht van de deur af en slingerde de Saint achteruit met alle heftigheid van-zijn meerdere zwaarte. Hij wist zich uit de greep van de Saint vrij te maken door zijn armen naar buiten te wringen - Simon voelde de biceps van de man zwellen onder zijn handen voordat de greep gebroken was en wist dat hij geen gemakkelijke taak zou hebben. De kracht van zijn tegenstander wierp hem tot op een kleine meter afstand van het dodende, metalen blok; toen herkreeg hij zijn evenwicht en stopte de man met een paar stompen in de maag die doel troffen alsof zij op een zak zand waren gericht, Jones kreunde en tuimelde achteruit, terwijl hij zijn handen beschermend voor de maagstreek hield. En de vuist van de Saint schoot uit als een ratelslang en trof hem op de kin. De zware man greep naar de vliegende vuist toen de slag neerkwam. Zijn vingers sloten zich erom als ijzeren klemmen. Hij was precies zo sterk als zijn gewicht deed vermoeden en hij was zo hard als ijzer. De Saint had het gevoeld toen hij hem die harde slagen toebracht die de meeste mannen neergeworpen zouden hebben. Wat meer betekende: hij was getraind in een vechtschool die het vak verstond en zodoende kreeg de Saint geen kans er een soort boxmatch van te maken. Simon sprong terug van het metalen blok en stiet zijn knie in de hoogte, maar zijn tegenstander wist deze aanval te ontwijken. Hij greep de linkerarm van de Saint in zo’n stalen greep, dat Simon op zijn knieën werd gedwongen; toen richtte hij zich met een ontzettende inspanning op en deelde met zijn rechtervuist een voltreffer uit, die de man in de nek trof. De man kuchte en zakte op handen en voeten ineen; en Simon trok zijn linkerarm los en liet zich bovenop hem vallen. Zij rolden over elkaar, terwijl de Saint wanhopig naar enig houvast zocht. Een van de wreven van zijn tegenstander kwam onder de palm van zijn hand en onmiddellijk trok de Saint haar omhoog en boog het been achteruit met zo’n brutale vakkundigheid dat zijn slachtoffer hijgde. Maar dat duurde maar een ogenblik - toen wist hij zijn aanvaller af te schudden met een machtige ruk van zijn sterke lichaam en de Saint viel op zijn gezicht. In een ogenblik lag de zware man op hem en trachtte zijn benen als een schaar om Si-mons nek te wringen, en weer klauwden zijn handen om Si-mons pols. Simon hoorde de spieren kraken toen hij zich verzette tegen de druk die zijn arm strekken wilde. Wanneer zijn tegenstander die arm eenmaal achter hem getrokken had, zou hij zich als een aal moeten kronkelen, voordat de beenderen als droge houtjes gekraakt werden. Hij vocht als een wanhopige, maar het was zijn ene arm tegen twee van de ander en hij wist dat hij aan ‘t verliezen was. Zijn vrije hand tastte naar een zenuwcentrum in een der dijen die zijn borst neerdrukte: hij vond het en zag de zware man ineenkrimpen, maar de genadeloze druk op zijn arm duurde voort. In het laatste wanhopige ogenblik waarover hij beschikte, worstelde hij om uit de notekrakergreep die zijn lichaam gevangen hield los te komen. Een van de schoenen van Jones kwam onder zijn hand en met een triomfantelijke lach legde hij al zijn kracht in een nieuwe aanval op het been. De man gilde, schopte en Simon was vrij. Toen hij zich oprichtte, rolde de ander weg. Zij sprongen gelijktijdig op, draaiden om elkaar heen en ademden zwaar. ‘Dank je voor het gevecht,’ zei de Saint ademloos. ‘Ik heb er nooit veel voor gevoeld, iemand in koelen bloede te doden.’
Als antwoord kwam de zware man op zijn tenen naar hem toe, als een aanvallende stier. Maar hij had nog geen halve meter gelopen voordat de vlugge uitval van de Saint hem trof. Weer vielen zijn zware stompen op de weke plek vlak onder het borstbeen van de ander. Jones tastte naar een houvast maar de slagen op zijn kwetsbare plek deden hem achteruit strompelen. Zijn mond ging open door het protest van zijn gekwelde longen en zijn gezicht zwol op en werd pafferig bleek. Simon dreef hem naar de deur en wachtte. Hij wist dat de man zwaar getroffen was, maar misschien zag zijn hulpeloosheid er toch iets te realistisch uit… De Saint probeerde het met een linkse op zijn hoofd en in een ogenblik zat de zware man bovenop hem en sloeg zijn armen om hem heen met een kracht, die hem van de been bracht. Zij worstelden terug naar de glimmende dood in het midden van het laboratorium. Simon keek over zijn schouder en zag het op geen meter afstand, het glanzende oppervlak straalde als zilver tegen de geblakerde hand van de professor. Het stukje staaldraad dat hij zelf had zien smelten, had langs de gepolijste zijden grijze strepen achtergelaten, die eruit zagen als het gif van een fantastische slang. De Saint zag dit alles met fotografische scherpte tijdens een ogenblik van benauwdheid, dat alle onderdelen onuitwisbaar in zijn geheugen prentte. Er moest een kracht van tienduizend volt op dat geheimzinnige voorwerp staan en deze geweldige kracht scheen te wachten om hem met blauwe vlammen en gesis te vernietigen. Zijn schoenen glipten over de vloer terwijl hij zich bijna bovenmenselijk verzette tegen de kracht die hem onafwendbaar naar de zekere dood bracht: het gezicht van Jones was verwrongen in een kwaadaardige grijns en hij hoorde Patricia’s kreet… Toen struikelde hij over de uitgestrekte voeten van de professor en hij verloor zijn evenwicht. Hij legde al zijn kracht in een bepaalde richting die hij aan zijn lichaam wilde geven terwijl hij viel en hij zag het metalen blok op nog geen voet afstand terzijde van hem oprijzen. De val had alle lucht uit zijn longen geroofd en hij vocht verbeten om weg van het blok te komen. Plotseling grepen zijn handen in de lucht en weer hoorde hij Patricia een kreet slaken.
Het oorverdovende geknal van een schot klonk in zijn oren, toen hij zich op een elleboog oprichtte. Patricia had gemist en de zware man greep naar haar revolver. Simon krabbelde op en wierp zich naar voren. Terwijl hij dit deed, zag Jones zijn eigen wapen liggen in de hoek waar de Saint het in geschopt had en hij dook ernaar. Simon greep hem van achter in een cirkelvormige uitval; hij trok de armen van de zware man langs zijn zijden. Maar het was te laat, hij had de revolver. De Saint zag het wapen opwaarts gericht worden voor een achterwaarts schot dat wel ergens moest treffen; hij deed een woeste uitval naar de omgebogen pols en greep hem, trok hem weg toen de trekker overgehaald werd en de kogel versplinterde de vloer. Simon wierp zijn linkerbeen voorwaarts, over de gebogen rug van de man. Het metalen schavot was een halve meter ter linkerzijde. Hij trok hem zijwaarts, zodat hij zijn evenwicht verloor, en sprong achteruit… De kreet van de man was afschuwelijk. Weer verscheen de verblindende blauwe vlam voor zijn ogen en sloeg over in oranje. De man Jones was met zijn schouder tegen het blok gevallen en zijn jas brandde: de geur van brandende stof drong in de neusgaten van de Saint.
‘En we weten nog steeds zijn echte naam niet,’ mompelde de Saint.
Hij veegde zijn voorhoofd af en keek hijgend naar Patricia. Zij betastte voorzichtig haar pols waar de greep van Jones haar bezeerd had. Zij keek op naar de Saint met een bleek gezichtje dat nog steeds vol onbegrip was. ‘Dat is jouw schuld,’ zei zij.
‘Ik weet het.’ Er was een spottende uitdrukking in de blauwe ogen die zij niet begreep. ‘Zie je, als je besloten bent dat iemand als broeder Jones beter dood is dan levend, is het ‘t beste dat je er maar vlug een einde aan maakt. En Claud Eustace kan ieder ogenblik hier zijn. Maar ik moet toegeven Pat, dat ik niemand liever doden wilde, dan hem en dat ik van niemand meer last gehad zou hebben dan van die man. Als je
enige verontschuldiging wenst voor dit ongeval: hij had twee mensen met voorbedachte raad gedood en zou er zeker nog een gedood hebben, als hij de tijd had gehad. Dus hij kreeg niet anders dan hij verdiende.’
Zij wachtte alleen in de kamer van de dood, terwijl de Saint verdween naar een der slaapkamers. Het kostte hem enige tijd voordat hij zijn oude élégance weer in al haar smetteloosheid had hersteld, maar toen hij hiermee klaar was, was er nauwelijks een spoor van de worsteling overgebleven. Hij gebruikte de borstels van een dode, en hij wikkelde zijn hand in een zakdoek alvorens iets aan te raken. Alles werd precies zo op de toilettafel gelegd als hij het gevonden had en hij kwam glimlachend bij het meisje terug.
‘Laat ons opschieten met het opruimen, Pat, ik geloof niet dat we nog veel tijd hebben.’
Hij doorzocht met snelle blikken het vertrek. Twee kogelhulzen raapte hij van de vloer op en identificeerde ze als de pro-dukten van zijn eigen revolver, want hij had ze beide gemerkt met een schrapje. Hij stak ze in zijn zak: de andere, die de resultaten waren van de schoten die Jones afgevuurd had, liet hij liggen en legde er het souvenir dat hij die morgen op zijn ontbijttafel gevonden had, bij. Hij doorzocht het vertrek nogmaals naar mogelijke ongewenste sporen die hij nagelaten kon hebben en was tevreden. Zijn hand viel op Patricia’s schouder. ‘We gaan,’ zei hij.
Zij gingen de hall in. Simon liet haar nogmaals alleen terwijl hij de tuin inging. Zijn automatische revolver en de kogelhulzen die hij opgeraapt had begroef hij diep onder de aarde van een verwaarloosd bloemperk en hij haalde een pol onkruid uit de grond en zette hem op een andere plek, zodat hij de sporen van het graven verborg.
‘Mag ik eigenlijk wel ooit weten wat je van plan bent?’ vroeg Patricia toen hij terugkwam; en de Saint nam haar bij de arm en bracht haar naar een stoel.
‘Kind, realiseer je je niet dat ik juist een moord heb begaan? En de tijden zijn veranderd. Vroeger had ik heel wat meer kunnen doen voordat Claud Eustace eraan gedacht zou hebben me ervoor te laten hangen. Wij hadden weg kunnen lopen en het aan de politie overlaten, het mysterie te ontdekken, maar ik geloof niet dat dat zo verstandig geweest zou zijn. Ik wil liever meteen weten waar we aan toe zijn.’ Even later hoorden zij een wagen voor de deur stilhouden. Voetstappen knarsten op het grint en zware schoenen knerpten op de stenen treden voor de huisdeur. De huisbel galmde door het huis. Simon deed de deur open. ‘Claud Eustace zelf!’ mompelde hij vriendelijk. ‘Het lijkt me jaren geleden sinds ik je de laatste keer zag, Claud. En hoe gaat het met je ingegroeide teennagel?’ Hij keek langs de zware figuur van de detective naar de vier andere mannen die uit de politieauto stapten en hun apparaten eruit tilden. Zij kwamen allen naar de deur toe. ‘Ik dacht wel dat je een paar lui mee zou brengen, beste vriend, maar ik weet niet of ik wel genoeg kaviaar heb voor allemaal.’
De detective stapte langs hem de hall in en de andere mannen volgden. Zij waren verschillend van afmeting, bezaten weinig sex-appeal maar zoveel te meer nuchterheid. Zij bleven bij elkaar staan en wachtten op hun orders. Mijnheer Teal keek de Saint enigszins grimmig aan. Zijn rond, roze gezicht was iets blozender dan gewoonlijk, zijn blauwe kinderogen waren tot spleetjes geknepen, en door die spleetjes glommen kleine speldepunten van rode gevaarlichtjes. Hij wist dat hij een gevaarlijk risico genomen had, door hierheen te komen en de mannen die hij meegebracht had maakten deze onderneming nog riskanter. Hij wilde liever niet denken aan een mogelijke mislukking van de opzet. Als dit weer een van de bekende grapjes van de Saint was, zou hoofdinspecteur Teal er zijn leven lang schimpscheuten over moeten horen. De hele politiemacht zou zich doodlachen - er deden nog altijd praatjes de ronde over de grammofoonplaat - en het gesnuif van de adjunct-commissaris zou hem achtervolgen tot hij niets liever meer wenste dan een rustig plaatsje te vinden waar hij sterven kon. En toch had hij geen keus. Als iemand hem berichtte dat ergens een moord was gepleegd, móést hij erop uit om een onderzoek in te stellen en zijn persoonlijke twijfel kwam er niets op aan.
‘Wel?’ blafte hij.
‘Prachtig,’ zei de Saint. ‘Ik zie dat je een hele bemanning hebt meegebracht.’
Teal knikte kort.
‘Uit hetgeen je door de telefoon zei, meende ik te moeten opmaken dat er een moord gepleegd was. Is dat zo?’ ‘Er liggen hier ongetwijfeld enige doden in huis,’ gaf de Saint openhartig toe. ‘Om je de waarheid te zeggen: het begint hier aardig op een morgue te lijken. Als je er belang in stelt…’ ‘Waar zijn die… eh… doden?’ Simon wees indrukwekkend ten hemel.
‘Boven - dat wil zeggen, wat het stoffelijk overschot betreft althans.’
‘Wij zullen eens kijken.’
Teal gaf de aanwezige manschappen zijn opdrachten. Een der mannen werd in de hall achtergelaten bij Patricia. De anderen, onder wie een vingerafdrukkenexpert met een klein, zwart koffertje en een fotograaf die een fototoestel droeg en een driepoot, volgden Teal naar boven. Zij maakten een tocht die ieder lid van het gezelschap van verdieping tot verdieping meer ongelovig deed kijken, tot de gezamenlijke ervaringen hun ogen deden uitpuilen alsof zij een groepje argeloze toeristen waren die, zonder dat zij het zo erg bedoeld hadden, tegen hun wil waren meegesleept naar een grand guignol-dra-ma en nu in benauwdheid wachtten op het einde van de grootste verschrikkingen die zij zich konden voorstellen.
HOOFDSTUK 9
Hoofdinspecteur Teal legde zijn dikke handen op zijn knieën en keek nuchter naar het gezicht van de Saint, terwijl hij trachtte te verwerken wat deze hem zojuist verteld had. ‘Dus moet ik aannemen dat je deze man Jones toestond juffrouw Holm te ontvoeren, alleen om achter zijn adres te komen?’ vroeg hij en de Saint knikte.
‘Dat kun je me toch niet kwalijk nemen, Claud. Die kerel Jones was klaarblijkelijk een gesel der samenleving, waar wij eens wat meer van moesten weten en het was de enige mogelijkheid. Op dat ogenblik had ik er nog niet het minste idee van, wat hij in zijn schild voerde, maar ik meende dat alles waar iemand een moord voor over heeft de moeite wel waard moest zijn. Ik kookte over van woede na die liefkozing waarover ik je vertelde - o, van liefkozingen gesproken, Claud, als je ooit naar de Folies Bergère…’
‘Ja, ja,’ viel de detective hem in de rede. ‘Ik wil precies horen wat er gebeurde toen je hier kwam.’
‘Wel natuurlijk moest ik hier binnendringen. Ik ging naar de eerste verdieping en hoorde Jones tegen juffrouw Holm spreken. Toen hij naar buiten kwam om wat eten voor haar te halen, verborg ik mij in een andere kamer; toen ging ik naar juffrouw Holm, en sprak met haar door de deur die broeder Jones weer gesloten had. Wij wisselden enige prettige opmerkingen over het weer en de vooruitzichten voor ons weekeinde en toen ben ik de zaak verder gaan onderzoeken. Onderweg vond ik die Koerier van de Koning. Toen kwam Jones weer naar boven en ik hield me even rustig. Na enige tijd begon het me te vervelen en ging ik maar weer eens rondkijken. Zo kwam ik bij dit laboratorium en bleef aan de deur staan luisteren. Toen hoorde ik, waar het allemaal over ging. Jones scheen juist de laatste details uit Quell te halen - ik kon er geen touw aan vastknopen, maar Jones scheen er nogal mee in zijn schik.’
‘Kun je je nog iets herinneren van wat je hoorde?’
‘Niets dat de moeite waard lijkt. Behalve dan dat het over goud ging. En Quell kon goud maken, daar hoef je niet aan te twijfelen. Dat kun je trouwens zelf zien. Ik vermoed dat Jones de oude man het een of andere verhaaltje verteld had over het redden van Engeland en zo - hij dacht waarschijnlijk dat hij een geweldige hoeveelheid goud maakte voor de Geheime Dienst en stelde zich voor dat hij op deze manier wat nieuw leven in de Bank van Engeland kon brengen - en Quell, die in de misdaad niet zo slim was als wanneer het over metalen ging, slikte het als een duif. In ieder geval, Jones was gelukkig.’ ‘En toen?’
‘Toen hoorde ik een verschrikkelijke gil. Ik heb nog nooit zoiets gehoord. Ik rende naar binnen - de deur was niet gesloten - en zag de professor tegen de machine aan liggen. Jones moet er hem in koelen bloede op geduwd hebben. De oude man had hem alles verteld wat hij weten wilde, had een massa goud voor hem gemaakt en had afgedaan. Jones hoorde me binnenkomen, draaide zich om en trok zijn revolver. Hij struikelde over de benen van de professor, strekte een hand uit om zich tegen te houden - toen zag hij blijkbaar de machine en trok zijn hand terug. Hij viel er met zijn schouder tegen aan doch het bleef voor hem hetzelfde. Ik denk dat de stroom zijn spieren wel geprikkeld zal hebben, zoals kleinere machines dat doen, want hij bleef nog enige tijd doorschieten.’
Teal keek naar de vingerafdrukkenexpert, die druk bezig was aan de werkbank.
‘Ben je klaar met die kogelhulzen?’ vroeg hij. ‘Ja, mijnheer.’
Simon trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wat ben je van plan?’ informeerde hij.
‘Ik weet niet of je er wel aan gedacht hebt om handschoenen aan te trekken als je je revolver laadt,’ zei de detective effen en de Saint glimlachte niet.
Hij stond de expert toe, zijn vingerafdrukken te nemen en wachtte terwijl de man ze bestoof en vergeleek met de afdrukken die hij van de hulzen genomen had. Teal ging naar hem toe en bleef staan kijken met een soort onbeweeglijkheid die niet bepaald de meest overtuigende was welke Simon Templar ooit gezien had.
‘Er is geen gelijkenis, mijnheer,’ zei de expert eindelijk en een schaduw van teleurstelling gleed over het gezicht van de detective.
‘Weet je het zeker?’
‘Heel zeker, mijnheer. De afdrukken zijn van geheel verschillend type. U kunt het zelf constateren. De afdrukken op de kogels zijn spiralen en de afdrukken van meneer hier…’ ‘Noem hem geen ‘meneer hier’,’ snauwde de detective. ‘Dit is Simon Templar, bekend als de Saint - en dat weet je best.’ ‘Waarom vergelijk je ze niet met de vingerafdrukken van Jo-nes?’ vroeg de Saint argeloos. ‘Het lijkt me eenvoudiger dan dat je mij automatisch verdenkt. Ik heb je toch al gezegd dat ik niets met de zaak uit te staan heb. Daarom heb ik je opgebeld.’
Teal bleef peinzend bij de twee doden staan. De fotograaf was klaar met zijn werk en hij pakte zijn platen in. De detective deed een stap naar voren.
‘Ik zou maar voorzichtig zijn, als ik jou was, Claud,’ zei Simon. ‘Ik zou het afschuwelijk vinden, als je een ongeluk kreeg en ik denk dat het ding nog altijd in werking is.’ Zij gingen voorzichtig de kamer rond. Iemand ontdekte een serie schakelaars en draaide ze om. Toen gingen ze weer naar het blok terug en gooiden er stukjes staaldraad op. Er gebeurde niets en ten slotte knielde Teal neer en trachtte het wapen uit de hand van de dode te halen. Het lukte niet en het kostte twee andere mannen nog heel wat inspanning eer zij de revolver uit de greep van de dode hadden. Teal richtte zich op en wipte het magazijn eruit. ‘Twee kogels hier.’ Hij draaide de loop om. ‘Een in de loop… Wij hebben vier kogels opgeraapt, dus moeten hier vier schoten gelost zijn.’ Teal draaide de getallen in zijn hoofd om alsof hij zich ergerde. Deze ergernis stond op zijn gezicht te lezen en Simon Templar voelde zich opgelucht. Het was het enige risico dat hij had moeten lopen - als er in Jones’ revolver meer kogels hadden gezeten zou het erger geweest zijn, maar zeven was een mogelijkheid. ‘Je hebt geluk,’ zei Teal grimmig.
Hij draaide de revolver in zijn hand om en Simon zag hem
plotseling verstijven. ‘Wat is dat?’
Hij wees naar een klein, blank schrapje op het blauwzwarte staal en Simon keek met de anderen.
‘Het ziet eruit alsof het ergens tegen aan geslagen is,’ zei een hunner.
‘Dat zou ik ook zeggen,’ bromde Teal.
Hij kroop op handen en voeten door de kamer en bestudeerde de kogelgaten die al geïdentificeerd waren. Een ervan scheen hem enige tijd bezig te houden en hij riep een der andere mannen. Zij spraken met zachte stemmen en toen stond Teal weer op en klopte de knieën van zijn broek af. Hij keek de Saint weer aan.
‘Dat was een ricochetschot,’ zei hij, ‘en het kan door Jones zijn afgevuurd.’
‘O, dat is het beroemde om een hoekje schieten en jezelf verwonden, niet?’ teemde de Saint vriendelijk. ‘Zie je, je bent een genie - of liever Jones moet een genie zijn geweest. Dat is een uitvinding waar al jaren naar verlangd wordt. Buitengewoon belangrijk als je in het nauw zit, Claud - je richt een bepaalde kant uit en de kogel komt terug en verwondt degene die achter je staat…’
‘Ik denk niet dat het zo gegaan is,’ zei de detective ongeduldig. ‘Wat voor soort wapen gebruik jij tegenwoordig?’ Simon spreidde de handen uit. ‘Je weet best dat ik geen vergunning heb.’ ‘Doet er niet toe. We zullen het wel zoeken.’ De Saint haalde geresigneerd de schouders op en stak zijn armen uit. Teal betastte hem tweemaal grondig en vond niets. Hij wendde zich tot de andere detective.
‘Ga maar aan de gang en zorg dat je alle kogels eruit krijgt. Aan hun vorm kunnen wij zien of zij alle uit hetzelfde wapen zijn afgeschoten.’
Simon had het gevoel alsof er ijskoud water over zijn rug liep. Dat was de enige mogelijkheid die hij verwaarloosd had - de enige inspiratie die hij niet van de dikke detective had verwacht. Hij had zelfs niet vermoed dat Teals verdenking hem zover zou brengen. Die grammofoonplaat moest hem dieper gewond hebben dan hij had verwacht - dieper dan hij waarschijnlijk bedoeld had.
Maar de Saint beheerste zich voldoende om zorgeloos de schouders op te halen. Hij wist dat de geringste uitdrukking nu fataal kon zijn. Hij had nog nooit tevoren met zoveel spanning toneel gespeeld als op dat ogenblik nu hij eruit zag alsof hij tegen iedere beschuldiging protesteerde. Hij wist dat Teal hem gadesloeg met de ogen van een lynx.
‘Ik kan er niets aan doen als je je tijd wenst te verprutsen alleen maar om je belachelijk te maken,’ zei hij verveeld. ‘Als er een schrapje op die revolver zit, is het daar gekomen omdat Jones misschien ergens op geslagen heeft ermee. Als er ergens een schot zit uit een andere richting, is dat van een schot dat afgeketst is op een der apparaten. Ik vertelde je bovendien dat Jones in het wilde weg om zich heen schoot, toen hij door de stroom gegrepen werd. Waarom wil je mij altijd iets in mijn schoenen schuiven?’
‘Alleen maar omdat ik nieuwsgierig ben,’ zei de detective onverstoorbaar. ‘Je hebt je ten koste van ons al heel wat grapjes veroorloofd, daarom zal je het ons wel niet kwalijk nemen als wij eens een grapje hebben op jouw kosten.’ Simon haalde zijn sigarettenkoker te voorschijn. ‘Moet ik mezelf onder arrest beschouwen - is het dat?’ ‘Nog niet,’ zei Teal met een vage klank van dreiging in zijn stem.
‘Neen? Je begrijpt wel, dat het me interesseert. Dit is de eerste keer in mijn leven dat ik me gedragen heb als een fatsoenlijk burger en jou meteen waarschuwde en ik ben blij eens te zien hoe dat uitpakt. De volgende keer zal het me niet weer gebeuren.’
Teal haalde met aandacht een vers stukje kauwgum uit een vloeitje.
‘Ik hoop dat je de gelegenheid zult hebben, het nogmaals te doen,’ zei hij. ‘Maar dit ziet er precies uit als een aangelegenheid die je op een heel andere manier belang ingeboezemd heeft. En ik zou mijn plicht verzaken als ik jouw deugdzaamheid maar zonder meer accepteerde.’
Simon keek hem aan. ‘Je hebt ongelijk,’ zei hij eenvoudig. ‘Ik verzeker je, Teal, toen ik die Jones zag sterven gingen allerlei gedachten me door het hoofd. Voordat hij Quell doodde - voordat ik binnenkwam - wist ik genoeg om te begrijpen wat het betekende. Ik wist immers dat ik hem gevangen had kunnen nemen, hem voor mezelf had kunnen laten werken - en dat ik dan meer geld gehad had dan ik ooit nodig zou hebben. Ik had hem uit dit huis kunnen wegvoeren en alles kunnen laten zoals ik het vond - Quell en de Koerier van de Koning zouden misschien pas over enige weken gevonden zijn, en niets zou erop gewezen hebben dat ik ooit hier was geweest. Ik kon toch geprobeerd hebben Jones te laten doen, wat hij Quell liet doen. Ik had zoveel goud kunnen maken, tot ik een rekening op de bank had die de sensatie zou zijn geweest van de eeuw. Ik zou sprookjesfee hebben kunnen spelen op een manier die me onaantastbaar voor je had kunnen maken, Claud. Ik had met een cheque de Nationale Schulden kunnen betalen - mijn eigen vrije gift aan Groot-Brittannië. Met liefde en kussen van de Saint. Stel je het eens voor. Ik had mijn eigen prijs kunnen noemen. Ik had dictator kunnen zijn — en dan zou er waarschijnlijk wat meer gezond verstand verschenen zijn in de wetten van deze suffe gemeenschap. Maar zeker had je me nooit meer durven aanraken zolang ik leefde - er zou een revolutie ontstaan, als je het gedurfd had. Simon Templar - de man die de inkomstenbelasting afschafte. God, Teal, ik denk niet dat iemand ooit van een dergelijk wonder gedroomd heeft en het bovendien binnen zijn bereik gezien!’ Wel?’
Teal kauwde door, maar zijn ogen waren op het gezicht van de Saint gevestigd met een spanning die er tevoren niet geweest was. Iets in de woorden van de Saint eiste de eerbied die hij niet geven wilde. Hij gaf hem niettegenstaande zichzelf. Si-mons waarachtigheid was onweerstaanbaar. ‘Je weet wat er gebeurde. Ik deed afstand van al deze heerlijkheden. En ik kan je wel vertellen, Claud, volkomen eerlijk, dat als Jones niet gestorven was zoals hij stierf, ik hem gedood zou hebben. Alsjeblieft. Dat kun je als bezwarende omstandigheid tegen me gebruiken, als je dat wilt, want ditmaal heb ik werkelijk niets op mijn geweten - toevallig ditmaal niet.’ ‘Waarom heb je afstand gedaan van die droom?’ vroeg Teal. Simon nam de sigaret uit zijn mond en antwoordde met zoveel onstuimigheid dat het op zichzelf overtuigend was. ‘Het leven zou zo verdomd saai geweest zijn.’ Teal krabde zijn kin en keek naar de punt van zijn ene schoen. De ene detective was klaar met het uitgraven van de kogels. Hij deed ze in een lucifersdoosje en kwam bij de anderen staan luisteren.
‘Je kent me voldoende, Claud,’ vervolgde de Saint. ‘Het was maar even een bekoring - een fantasie - gedurende dat ogenblik toen ik toekeek hoe Jones stierf en zijn kogels om mijn oren suisden. En ik zag ook hoe verschrikkelijk vervelend het zou zijn. Geen gevaar meer - geen risico - geen duels meer met Scotland Yard — nooit meer een avondpraatje met jou. Claud, ik geloof dat ik doodgegaan zou zijn. Daarom belde ik je op. Ik liet alles zoals ik het vond en ging naar de telefoon. Het was niet nodig geweest, maar ik deed het. Jones was zijn eigen dood gestorven en er was niets waar ik bang voor hoefde te zijn. Ik heb zelfs geen ons van het goud aangeraakt en ik denk dat als de Quells geen familie hebben, het rijk er wel beslag op zal leggen. Ze zullen mij niet eens een korting op mijn inkomstenbelasting aanbieden. Maar natuurlijk weten jullie niets anders te doen, dan wat water en bloed te zweten in jullie pogingen om te bewijzen dat ik een moordenaar ben. Juist bij de enige gelegenheid van mijn leven dat ik volkomen onschuldig ben. Sufferd, ik had me beter met de schatkist uit de voeten kunnen maken…’ ‘Het is evengoed jammer dat je niet geprobeerd hebt Jones te redden en te doen waar je over droomde,’ zei Teal en de verandering in zijn houding was zo opvallend dat de Saint glimlachte. ‘Het zou het land een massa goed hebben gedaan.’ Simon trok aan zijn sigaret en haalde de schouders op. ‘Waarom zou ik me daar zorgen over maken? Het land kan zichzelf redden als het wil. Als een volk, dat altijd opschept over zijn superioriteit, wetten heeft die nergens voor deugen en zich niet durft te ontdoen van al die dwazen die ze ten uitvoer brengen, dan verdient het niet beter. Hoe kan het dan ooit verwachten, grote problemen tot een goed einde te brengen? En waarom zou ik het dan te hulp snellen? En schiet nu alsjeblieft op. Ben je van plan me te arresteren, of kan ik eindelijk naar bed gaan?’ ‘Vooruit maar,’ zei Teal. ‘Je kunt gaan.’ De Saint stak zijn hand uit.
‘Dank je,’ zei hij. ‘Ik heb spijt van die grammofoonplaat. Misschien kunnen we in de toekomst wat beter met elkaar opschieten.’
‘Dat moet ik eerst nog zien,’ zei Teal. Maar hij glimlachte. Simon baande zich een weg door de mannen die bij de deur stonden te wachten. Aan de voet van de trap versperde de man, die bij Patricia gebleven was, hem de weg. Teal keek over de leuning van de trap en sprak:
‘Het is in orde, Peters. Mijnheer Templar en juffrouw Holm kunnen gaan.’
Simon deed de voordeur open en draaide zich om om de detective goedendag te wuiven. Zij liepen naar de plaats waar hij zijn wagen neergezet had en hij wachtte tot de motor warm was. Toen reden zij weg. ‘Alles in orde?’ vroeg Patricia.
‘Puik,’ zei Simon. ‘Maar zo’n ontsnapping op ‘t kantje af wens ik me in geen tien jaar meer.’ En hij begon zacht te neuriën.
Hij reed naar huis met een omweg, zodat zij over de Westmin-sterbrug kwamen. Daar stopte hij, dook in zijn broekzak en gooide iets over de brugleuning.
Het was een klein doosje dat zwaar woog en rammelde.
Terug op Scotland Yard keerde een teleurgestelde detective zijn jas binnenstebuiten.
‘Ik zou er een eed op gedaan hebben dat ik dat doosje met die kogels in mijn zak heb gestoken, mijnheer,’ zei hij. ‘Het moet ergens op de werkbank zijn blijven liggen. Zal ik even teruggaan en het halen?’
‘Doet er niets toe,’ zei mijnheer Teal. ‘We zullen het niet meer nodig hebben.’
De man uit St. Louis
HOOFDSTUK 1
Een zekere mijnheer Peabody, door zijn vrouw Oejie-Woejie genoemd, was niet gek. Hij placht dat althans van zichzelf te beweren bij iedere mogelijke gelegenheid en hij behoorde het te weten. Hij was een kleine man met waterige ogen, een melancholieke walrussnor en een onschokbaar vertrouwen in de betrouwbaarheid van de politie en de soliditeit van zijn verzekeringsmaatschappij. Allemaal eigenschappen die tot een edelmoedige verklaring mogen leiden van een verdwazing die bij ieder ander beschreven zou worden als zuivere krankzinnigheid.
Mijnheer Peabody is enkel en alleen het onderwerp van een geschiedenis geworden omdat hij de eigenaar was van een ju-welenhandel in Regent Street, die op een bepaalde nacht in augustus bezoek ontving van de Green Crossbende. Behalve dit feit gaan het karakter, het lot en de Oejie-Woejiekwali-teiten van mijnheer Peabody ons niets aan; maar dat bezoek aan zijn zaak was het begin van heel wat opwinding. Een van mijnheer Peabody’s eigenaardigheden was, dat hij zijn beste waren in de etalages placht uit te stallen. Daar lagen zij dan opdat de ogen van de voorbijgangers zich eraan vergasten konden. De verborgenheid van brandkasten en veiligheidskamers was niets voor hem: dat was goed voor het meer banale artikel in zijn verzameling. Zijn beste bezit werd onveranderlijk tentoongesteld op fluwelen kussens die door kuis beschermde lampjes bestraald werden. Een daad van weloverwogen, misdadige krankzinnigheid, zo luidde de opinie van bijna iedereen, behalve van mijnheer Peabody. Bezien van het standpunt van de Green Crossjongens was het een daad van sublieme liefdadigheid.
Het was een bezoek dat heel wat opleverde, volgens de mening van een kenner - en de inval werd uitgevoerd met alle geslepenheid waarop de Green Crossjongens met recht trots waren. Het was geen willekeurige grijpen gooipartij geweest, maar een meesterstukje op kleine schaal waarvan ieder onderdeel tot in de finesses was overwogen en gerepeteerd tot de eerste en enige openbare voorstelling zou plaatsvinden. Dank zij de hiervóór vermelde krankzinnigheid van mijnheer Peabody, was de bende in staat geweest haarfijn vast te stellen welke rol de verschillende bendeleden zouden spelen. Joe Corrigan zou de wagen besturen! Clem Enright sloeg de ruit door en Ted Orping, een specialist op zijn eigen terrein, stond klaar met de koffer. Gedurende de tijd van vier seconden, zoals Ted Orping op zijn polshorloge had kunnen vaststellen, verdween een verzameling van uitgezochte sieraden waarvoor iedere koper opgewekt tweeduizend pond in contanten betalen zou, uit de etalage van mijnheer Peabody’s zaak en de heren verdwenen met een snelheid die denken deed aan de traditionele tovenaar die konijntjes uit hoeden te voorschijn weet te brengen. Een goede verdienste: ruw berekend ontvingen de heren vijfhonderd pond per hoofd voor vier seconden arbeid. Als je het althans van die kant bekijken wilt. Goed geld en de voorstelling liep prachtig van stapel. Het was precies twee uur ‘s nachts toen de steen van Clem Enright door het raam van mijnheer Peabody vloog en het gerinkel van dit glas bereikte het oor van een agent die op zijn gemak liep te controleren op ongeveer vijftien meter afstand. Ted Orpings handen vlogen in en uit de etalagekast met bliksemsnelle nauwkeurigheid, terwijl de agent naar zijn fluitje tastte en de eerste meters aflegde op weg naar hen toe. Voordat de Wet de helft van de afstand had afgelegd, was het karweitje opgeknapt en de twee Green Crossexperts zaten achter in hun wagen terwijl deze met bekwame spoed wegreed in de richting van Oxford Circus. De gestolen goederen hotsten reeds over de verlaten kruispunten toen de eerste schrille alarmseinen ver achter hen de stilte van de nacht verscheurden.
‘Goed werk,’ zei Ted Orping, en hij betrok in deze lof zowel zichzelf als zijn collega’s.
Hij ging op zijn gemak in het hoekje zitten en trok aaa de rand van zijn hoed - een breedgeschouderde, betrekkelijk oude jongeman van ongeveer achtentwintig, met een vierkante kin en twee diepe groeven die van zijn neus langs zijn dunne lippen liepen. Hij was een der eerste vertegenwoordigers van een soort misdadiger dat in Engeland nog vrij nieuw was, een type dat gelijkenis vertoonde met zijn Amerikaanse broeders, opgevoed in bioscopen en gepolijst door de rauwe onderwereldfantasieën, ingevoerd door E. W. Woolworth - een type dat zich, zo zeker en onweerstaanbaar als het Lot zelf, een weg baande door de rustige en beschaafde paden van de oude wereld der misdadigers. Over een paar jaar zou dit type niet langer vreemd zijn; maar in deze dagen was het iets nieuws, gevreesd en geacht bij zijn aanhangers. Orping had zo goed geleerd het transatlantische voorbeeld te imiteren, dat hij zich niet meer bewust was dat hij een rol speelde. Hij was de grove opschepper, met een zwak voor opvallende kleren en een verlangen naar macht; en hij zei: ‘O, ja?’ met precies de juiste hoeveelheid geringschatting en uitdaging. ‘Gemakkelijk genoeg,’ zei Clem Enright. Hij trachtte Ted Orpings manieren na te doen, maar het ontbrak hem aan persoonlijkheid. Hij was de geboren kleine dief met een bleek, scherp gezicht en de onrustige ogen van zijn afkomst. Als hij alleen was en nuchter, was zijn enige verlangen geen aandacht te trekken; maar in de schaduw van Ted Orpings massieve grootdoenerij had hij moed genoeg. Hij leunde eveneens achterover en haalde een verfrommeld pakje sigaretten voor de dag, dat hij Orping voorhield. Ted Orping keek hautain langs zijn neus. ‘Rook je dat bocht nog altijd?’
Hij rukte het pakje uit Clems vingers en wierp het in een hoek. Daarna duwde hij hem een gouden sigarettenkoker onder zijn neus en zei: ‘Neem er een paar.’
Clem deed dit en stak een lucifer aan. Zij leunden weer achterover en genoten van de geur van goedkope Turkse tabak. Beiden zouden zij de voorkeur gegeven hebben aan het goedkope bocht waaraan zij gewend waren, maar Ted Orping wist wat hij aan zijn stand verplicht was.
Plotseling boog hij zich voorover en tikte de chauffeur op de schouder.
‘Hey, Joe! Het wordt tijd dat je afdraait. Het Vliegende Eskadron zit ons niet achterna.’
De chauffeur knikte. Zij reden met grote snelheid langs de westzijde van Regent Park en in de spiegel zagen zij geen lichten van achtervolgende auto’s.
‘En kalmpjes aan,’ snauwde Ted. ‘Je hoeft geen bekeuring op te lopen wegens gevaarlijk rijden.’
De wagen ging een hoek om met een vaart die Ted Orping achteruit wierp en reed in dezelfde vaart verder. Zij reden nu oostwaarts en keerden toen weer naar het zuiden. Ted Orping ergerde zich. Hij wilde door al zijn collega’s beschouwd worden als de baas, de Grote Man, wiens woorden wet waren - hij eiste volledige gehoorzaamheid. Joe Corrigan scheen zijn bedoeling niet te begrijpen. Hij was een zware kerel met grijze, Ierse ogen die van geen wijken wisten. Onafhankelijk, dacht Ted Orping. Het was Joe Corrigan geweest die erop aangedrongen had dat zij, alvorens het zaakje op te knappen, in een kroeg een borrel zouden nemen en hij had zijn zin doorgedreven hoewel Ted Orping ertegen was geweest. Misschien dat Joe wel wat te groot werd voor zijn schoenen… Ted streek peinzend over het zware voorwerp in zijn heupzak. Vier of vijf jaren ervaring van de onafhankelijkheid van Joe Corrigan zouden Ted nooit op moordgedachten gebracht hebben, maar hij had geleerd dat, als een der jongens te groot werd voor zijn schoenen, hij eenvoudig mee uit rijden ging. De wagen draaide in volle vaart naar links en daarna weer naar rechts. Zij reden nu door een straat met sombere huizen aan de oostzijde van het Park. Een of twee ramen op bovenverdiepingen waren nog verlicht, maar er waren geen voetgangers - alleen een andere, lage, slanke, zilvergrijze wagen stond bij het trottoir met zijn lichten gedimd. Plotseling trok Joe de remmen aan met een heftigheid die de twee mannen achter hem naar voren wierp. Zij stonden stil met hun voorwielen op ongeveer anderhalve meter van de zilveren wagen verwijderd.
Ted Orping vloekte en schoof iets meer naar voren. Zijn brede hand klampte zich om de schouder van de chauffeur. ‘Wat, voor de duivel…’
Hij viel verstomd achterover toen de chauffeur zich omdraaide.
De twee Green Crossjongens zaten naast elkaar en keken naar het gezicht van de man in de zware leren jas die Joe Corrigan gedragen had, toen zij erop uit trokken. Het was een mager door de zon verbrand gezicht, gladgeschoren en uitdagend van lijn. De blauwe ogen in dat gezicht fonkelden als stukjes kristal. Er was een kalmte, een uitdaging, een strijdbaarheid in, die hen beiden op dat ogenblik met sprakeloosheid sloeg. Het was het gevaarlijkste gezicht dat zij een van beiden ooit gezien hadden. Maar het was niet het gezicht van Joe Corrigan.
‘Het grapje is afgelopen, jongens,’ zei de vreemde beminnelijk. ‘Ik hoop dat jullie een prettige avond gehad hebben en geen kou gepakt. En dank je voor de hulp - het was werkelijk het beste karweitje dat ik ooit zag opknappen. Jullie moesten er je vak van maken - je zou er rijk mee kunnen worden.’ Ted Orping bevochtigde zijn lippen. ‘Wie ben je?’ vroeg hij.
De man glimlachte. Het was een welwillende, bijna engelachtige glimlach en hij toonde een flikkering van ivoorwitte tanden; en toch had die glimlach niets bemoedigends. Hij sprak even duidelijk over een plotselinge dood als het kleine metalen loopje dat nu over de leuning van de voorbank verscheen. Ted Orping kende die glimlach door de bioscoop en hij wist er alles van.
‘Ik ben de Saint,’ zei de chauffeur. ‘Ik zie dat jullie wel eens van me gehoord hebt. Maar misschien dachten jullie dat ik me uit zaken teruggetrokken had. In ieder geval heb je nu iets om over te denken. Het spijt me voor Joe, maar hem is een soort ongelukje overkomen toen hij uit die kroeg kwam. Het scheen een ogenblik alsof jullie het zonder chauffeur moest doen, maar ik vond het afschuwelijk jullie teleur te stellen - daarom heb ik hem vervangen… Je kunt je handen op je knieën houden, Ted - het maakt me zenuwachtig als ik ze niet zie…’ De loop van de revolver bewoog even, zodat Ted Orping erin kon kijken. Zijn handen kwamen weer te voorschijp en bleven stilliggen.
De Saint reikte met een lange arm naar de grond voor Ted Orping en nam de koffer op. Hij woog hem schattend en nadrukkelijk onder de neuzen van de twee Green Crossjongens. ‘Een aardig meevallertje - zoals jullie trouwens al opgemerkt hebben,’ mompelde hij. ‘Ik zou het jullie niet verbeterd hebben. Maar ik denk dat het te veel geld waard is voor jullie alleen. Misschien wil je nog eens een ander vak proberen in je leven en dan sigaren gaan roken - en sigaren, Ted, vragen een ijzersterk gestel als je er niet aan gewend bent. Daarom zal ik wel voor dit vrachtje zorgen. Doe mijn groeten aan Joe en de andere leden van de bende; en als je nog eens van die geruchten hoort, dat ik me uit zaken teruggetrokken zou hebben, weet je wat je zeggen kunt. En ik hoop dat je het zeggen zult. Het kan niet bekend genoeg worden…’ Ted Orping sprong op, grimmig en wanhopig. Het kan zijn dat het verdwijnen van zoveel met moeite gewonnen rijkdom in de handen van die spottende zwerver hem ertoe dreef; het kan ook zijn dat hij zichzelf wilde bewijzen dat hij niet bang was voor de eerste de beste die hem met een revolver dreigde; of misschien was het alleen maar de noodzakelijkheid om Clem Enrights achting te behouden. Wat zijn motivering ook was, hij greep zijn kans met een uitbarsting van bijna dierlijke moed.
Hij wierp zich naar voren en greep naar het wapen van de Saint. En de Saint haalde de trekker over. Er klonk geen schot - alleen het sissen van vloeistof. Een glanzende straal ammoniak schoot uit de loop van de revolver als een potlood van geslepen glas en kwam precies op de neus van Ted Orping terecht. Het verspreidde zich over zijn gezicht, verblindde zijn ogen en deed hem snakken naar adem. Orping viel hijgend terug op zijn plaats en Simon Templar opende het portier.
Hij sprong op het trottoir en zijn wapen hield de twee mannen in bedwang. Clem Enright kroop in een hoek. ‘Tot ziens, Clem,’ zei de Saint vriendelijk. Hij liep naar de andere wagen. De motor zoemde zacht toen hij hem bereikte en hij liet zich naast het meisje vallen, dat achter het stuur op hem had zitten wachten. De wagen haalde uit en reed vlak langs de stilstaande dievenkar; en de Saint draaide zich nog even om ten einde hun een vaarwel toe te wuiven. Toen ging hij lachend zitten en stak een sigaret aan. ‘Heb je nooit opgemerkt dat de eenvoudigste gedachten altijd de beste zijn?’ merkte hij op. ‘Dat oude grapje met een waterpistool, bijvoorbeeld: kun je je iets afdoenders voorstellen dat toch tegelijk zo mooi is? Ik zie dat onze techniek niet volmaakt is, Pat - alles wat we nodig hebben is iets uit te vinden, dat erger stinkt dan de Ark en we zouden de wereld kunnen veroveren.’
Patricia Holm reed de Hirondelle een andere hoek om en de wind joeg haar blonde haar terug, toen zij zich naar hem toewendde.
‘Simon,’ constateerde zij rustig, ‘je hebt geen geweten.’ ‘Neen,’ zei Simon Templar.
Onder zijn leren jas droeg hij een avondkostuum en de pet van Joe Corrigan werd in een der tassen van de wagen gestopt. Een half uur later slenterden zij de Breakfast Club in om het voorval te vieren met een schotel ham en eieren en een laatste rondje op de dansvloer. En voor iedereen die zag hoe de Saint zich bewoog tussen dit elegante publiek, hier een paar woorden wisselende met een bekende, daar de das van de ober recht trekkende, zou het moeilijk geweest zijn zich voor te stellen dat zowel de politie als de onderwereld hem beschouwden als de gevaarlijkste man van Engeland. Of dat hij een paar minuten tevoren een demonstratie gegeven had waarin hij bewees, dat hij nog niets van zijn gevaarlijke eigenschappen verloren had.
Het behaagde Simon Templar dat dit elegante publiek hem voor een der hunnen hield, evenzeer als het hem behaagde dat zij hem in een volkomen andere, doch niet minder exclusieve kring, voor heel iemand anders hielden. En het behaagde hem nog veel meer dat een zeker heer uit St. Louis hem beschouwde als het belangrijkste obstakel in een goed in elkaar gezette onderneming die juist op dat ogenblik rijp was om te worden uitgevoerd.
HOOFDSTUK 2
De stad St. Louis was niet bijzonder trots op Tex Goldman. Zij kende hem als een man die al vijf maal tussen de mazen van het net was doorgeglipt, die een goede verzameling rechters en officieren van politie uit zijn hand kon laten eten en die ieder bedrag dat hij maar wenste bij zijn fondsen kon schrijven, als hij erop uit was. Hij stond op de derde plaats op de lijst van de openbare vijanden van de stad en hij maakte er geen geheim van dat hij streefde naar hogere regionen. Maar ongeveer negen maanden geleden had een onaangenaam voorval hem een lange vakantie bezorgd. Tex Goldman had het op zich genomen, enige Chinezen zijn opvattingen over eigendom bij te brengen, hetgeen de tegenstand dezer lieden had uitgelokt en gedurende deze tegenstand was een van zijn kogels terecht gekomen in het hart van de leider van een machtige Tong. Voordat de dag om was, was er een algemene oorlogsverklaring tegen hem uitgevaardigd en Tex Goldman, die zijn leven nog niet moe was, accepteerde de raad van zijn vrienden en verdween om gezondheidsfèdenen uit St. Louis. Hij zette koers naar New York en had heimwee. Hij was eraan gewend dat men hem kende en vreesde, maar hij deed de ervaring op dat Manhattan-Eiland hem geringschatte. Toen het hem beter leerde kennen, ontving hij de waarschuwing zich koest te houden en op te passen. De Great Wet Way heeft zijn eigen heersers, die er niets voor voelen concurrentie aan te moedigen. Als hij niet zo belangrijk geweest was, had hij misschien een plaatsje kunnen vinden bij een der kleinere benden; als hij belangrijker was geweest zou het hem mogelijk gelukt zijn een eigen koninkrijkje op te bouwen. Maar Tex Goldman was in die dagen precies tussen de maat en niemand kon hem gebruiken. Ook kreeg hij een waarschuwing dat de Tongmannen hem op de hielen zaten. Hij had geld genoeg op zak en om redenen die alleen hemzelf waarschijnlijk bekend waren, vestigde hij zijn aandacht op de Oude Wereld. Hij kwam naar Engeland, keek eens om zich heen en begon over zaken na te denken.
Hij was een zware man met neiging tot corpulentie, een klein hoofdje met een ronde, blauwe kin en koude, zwarte ogen. Een moordenaar van nature en ervaring van het oorspronkelijke type dat Ted Orping trachtte te imiteren. Hij droeg een gele overjas met een riem en een diamanten speld op zijn das; en het enige dat hij wist was hoe voor dergelijke dingen te betalen zonder ervoor te werken. Hij bestudeerde Londen en noemde het tof.
‘Er is hier een fortuin te verdienen voor iedereen die niet te kieskeurig is,’ zei hij. ‘Maar je moet het organiseren. Wat heb je aan lui die een wandelstok niet van een geweer kunnen ónderscheiden? Zij spelen maar wat en de politie is al bang. Alles wat ze nodig hebben is verenigd te worden door een man die weet waar hij over spreekt, en de naam van die man is Tex Goldman.’
Dat zei hij tegen de heer Ronald Nilder, die geen bijzonder welwillend toehoorder was.
‘Dat kun je hier niet proberen, vader,’ zei Nilder. ‘In dit land denken ze niet licht over een moord, en het bestaat niet dat je hier de politie omkoopt.’ ‘Dat moet ik eerst zien,’ zei Goldman.
Hij wierp zijn half opgerookte sigaar weg en nam een verse. Tex Goldman rookte van een sigaar nooit meer dan de helft op en hij betaalde er heel wat voor.
‘De politie niet omkopen, hè? Wou je me vertellen dat de politie hier vies is van goed geld? Zeker, de Londense politie is bijzonder, bijna onmenselijk knap, als je wilt… Maar omkopen kan je iedereen, als je maar hoog genoeg gaat, Nilder. Als de politiesalarissen verlaagd worden, betekent dat dat ze meer geld willen zien en hebben daardoor meteen een verontschuldiging als ze het op een andere manier aannemen.’ Mijnheer Nilder zat op de armleuning van een stoel en speelde met de knop van zijn paraplu. Hij was een goed en keurig gekleed mannetje met dicht bij elkaar staande ogen en een slappe mond. Tex Goldman wist wat hij aan hem had, verachtte hem en was van plan hem voor zijn doeleinden te gebruiken.
‘Het bevalt me niet, mijnheer Goldman.’
‘Dat wordt je niet gevraagd,’ zei de man uit St. Louis brutaal. ‘Alles wat je te doen hebt, is je opdrachten uit te voeren en je geld op te strijken. Je gevoel berg je maar op waar het hoort. Je hebt een alleraardigst motorbootje en connecties aan de andere kant van het water. Je hebt niets te doen dan een lieve jongen te zijn en de geweren voor me over te varen, zoals ik je gezegd heb. Of wat dan ook over te varen in die boot van je. In dat geval zullen we het best samen kunnen vinden. Zo niet… dan kon Scotland Yard wel eens wat meer over je te weten komen.’
Nilder steunde. Hij hield niet van dreigementen. Het Artiestenagentschap dat hij leidde gaf voor, engagementen tot stand te brengen over geheel Europa en Zuid-Amerika. Maar de cabarets die hierbij betrokken waren, waren niet zo artistiek als men zou denken. Aangezien echter de betrokken meisjes geen familie bezaten in de streken waar zij heen gingen, werden er geen inlichtingen ingewonnen. Mijnheer Nilder hield niet van zedelijke bezwaren. Hij was een eenvoudig zakenman, zoals een groentehandelaar of een slager, hij voorzag in een artikel waar vraag naar was; en zijn enige zorg was de aandacht van de politie te ontwijken. Maar het spelletje begon langzamerhand gevaarlijk te worden, doch er bestonden nog andere, minder bekende bronnen van mogelijke inkomsten waar mijnheer Nilder van wist.
‘Dat betekent gevangenis als wij gesnapt worden, mijnheer Goldman,’ zei hij.
‘Het betekent gevangenis als je het niet doet,’ zei Goldman veelbetekenend. ‘Maar maak je niet ongerust - ik vraag geen moord van je. Alles wat je te doen hebt, is die blaffers op hun plaats te brengen en je begint er maandag mee.’ Hij trok een dozijntje bankbiljetten van tien pond uit een dik pak en wierp ze onverschillig op tafel. Nilder nam ze op, betastte ze nerveus en stak ze in zijn zak. Hij wist dat Goldman met hem doen kon wat hij wilde - hij was band voor de grote man uit St. Louis. Bang voor zijn koude zwarte ogen en diepe, heerszuchtige stem, en hij was nog banger voor hetgeen.-de man uit St. Louis tegen de politie zou kunnen vertellen. Maar hij was niet gelukkig. Geweld lag niet in zijn aard - zelfs niet wanneer hij er geen actief aandeel in had en goed betaald werd.
Hij stond op en nam zijn hoed.
‘In orde, mijnheer Goldman. Dan ga ik nu maar.’
‘Wacht nog even.’
Tex Goldman kwam uit zijn stoel en trad op de ander toe. Hij greep Nilder bij de revers van zijn jas, volkomen vriendelijk; maar zijn koude, zwarte ogen drongen als ijzer in de geest van de kleine man.
‘Dreigen met de politie is niet zo mooi onder vrienden, Nilder. Laat ons daarom zeggen, dat ik er alleen maar op wees, in ‘t geval je niet voor rede vatbaar zou zijn. Je zou zelf ook niet graag tot zoiets komen, wel? Dus: jij bent eerlijk tegenover mij, ik ben het tegenover jou. Maar zodra je denkt dat het wat op zou leveren als je je mond opendeed…’ Hij beëindigde de zin niet. En Ronald Nilder vertrok met dat half afgemaakte dreigement in zijn hoofd en de herinnering aan Tex Goldmans grimmige blik voor zijn geestesoog. Het onderhoud vond plaats in de woning van Tex Goldman. Tex was zijn verblijf in Londen begonnen in een hotel aan het West End, maar met het vooruitzicht van een langer verblijf in Londen had hij een etage gehuurd in een duur flatgebouw bij Baker Street.
Het huis geleek op de woningen waaraan hij in Amerika gewend was en in ‘t algemeen beviel het hem best. De huur was belachelijk hoog, maar de etage had het voordeel op de eerste verdieping te liggen met een nooduitgang die naar een morsig pad achter het huis voerde.
Het was acht uur toen Nilder wegging. Goldman kleedde zich op zijn gemak in een nieuw avondkostuum, zette een witte panama op en ging naar W.I. Hij dineerde in de Berkeley, zonder overhaasting, en ging later naar een nachtclub die nog wachtte op het publiek dat uit de schouwburg zou komen. Hij vond daar een meisje dat naar zijn tafeltje kwam - hij had haar tevoren geregeld ontmoet. Tex Goldman bestelde champagne.
‘Me dunkt dat je hier te goed voor bent, baby,’ zei hij. ‘Waarom neem je niet eens wat vakantie?’
Hij had dat al eerder gevraagd en zij antwoordde met dezelfde woorden die zij al eerder gebruikt had. ‘Zou ik veel vakantie hebben in jouw flat?’ Tex Goldman grinnikte en wierp een halve sigaar weg. Hij wist wat hij wilde, wist hoe hij er aan moest komen en had een onuitputtelijk geduld in bepaalde richtingen. Het was na tweeën toen hij de club - en het meisje - verliet en een taxi nam naar Baker Street. Thuis gekomen verwisselde hij zijn avondkostuum voor een zijden kamerjas en nam zijn gemak ervan in een leunstoel met het avondblad. Een half uur later werd er gebeld en ging hij de deur openmaken. Een roodogige Ted Orping stond buiten. Hij zag er min of meer slordig uit, niettegenstaande zijn keurige kleren. Iets achter hem stond Clem Enright. ‘Wel?’
Op Ted Orpings gezicht stond duidelijk te lezen dat hij in moeilijkheden verkeerde en deze boodschap herhaalde zich in de verlegen houding van Clem; doch Tex Goldman toonde geen opwinding. Hij liet de Green Crossjongens passeren en volgde hen naar de zitkamer. Clem Enright zat onzeker op de hoek van een rechte stoel, terwijl Ted Orping zich in een leunstoel liet vallen en zijn hoed ophield. Natuurlijk moest Ted het woord doen.
‘Baas - we zijn belazerd.’
Goldman stak kalm zijn sigaar in zijn mond.
‘Hoe?’
‘Het was de schuld van Corrigan. Joe wilde een borrel pikken alvorens we begonnen en hij reed ons naar Sam Harp. Het kan Sam niet schelen hoe laat zijn klanten bij hem binnenvallen. Wij namen er een paar en gingen weer naar buiten -Clem en ik eerst, Joe achter ons. Wij dachten tenminste dat het Joe was. Wij stapten in en reden weg. Wij zagen alleen zijn rug maar en gingen naar Peabody in Regent Street. Knapten het zaakje keurig op, precies als we van plan waren, en sprongen weer in de kar. Er was een stier in de buurt, maar voor hij bij ons was, waren wij gevlogen. Wij reden langs Regent Park, en toen reed die kerel een zijstraat in en stopte. Ik dacht nog altijd dat het Joe was. Ik vroeg hem wat ie van plan was en toen draaide hij zich om. En het was Joe niet.’ ‘Wie was het dan?’
‘De Saint.’ Ted keek grimmig naar Goldman en veegde met de rug van zijn hand zijn mond af. ‘Hij dreigde ons met zijn revolver en nam de koffer. Ik heb hem aangevallen en toen spoot hij ammoniak in mijn gezicht. Een andere wagen stond klaar voor hem. Ik was een kwartier lang blind. Clem moest mij hierheen brengen.’
De sigaar van Goldman was uitgegaan. Hij gooide haar in de
papiermand.
‘Waar is Corrigan?’
‘Weet ik het. Wij zijn direct hierheen gekomen. Wat moesten we anders?’
Goldman ging zitten. Zijn vierkante, stompe vingers trommelden op de armleuning van de stoel, terwijl zijn kleingeknepen zwarte ogen op Ted Orpings gezicht gevestigd bleven. ‘We laten ons zomaar niet belazeren,’ zei hij. ‘We zijn er op uit om te hebben wat we krijgen kunnen. En om het vlug te krijgen - zonder mankeren en zonder moeilijkheden. Niemand zal ons belazeren. Geen avonturiers, geen Saints, niemand. Iedereen die me in de weg komt - wel, die zal er van lusten. Je had een revolver. Om hem te gebruiken, natuurlijk. Waar ik vandaan kom schieten we snel en dikwijls. Dat bespaart een hoop last.’ ‘Zeker.’
De zwarte ogen keken nu naar Enright. ‘Had jij een revolver?’ ‘N-neen, mijnheer.’
Goldman trok een lade open en haalde er een blauwzwarte automatische revolver uit en een doos patronen. Hij gooide de voorwerpen, het een na het ander, door de kamer naar de kleine dief.
‘Nu heb je er wel een - en ik geef hem je niet als versiering. In deze bende is geen plaats voor bedriegers en nietsnutten. Iedereen die de lijn trekt is maar veilig op één plaats, ledereen - begrepen?’ ‘J-ja, mijnheer.’
Clem Enright keerde het wapen om en om in zijn hand, woog 84
het, boog zijn hand om de greep. Hij stak het aarzelend in zijn zak, met de doos patronen, en zijn ogen glommen. Hij zuchtte diep, hield in en was zich al die tijd bewust van de spottende ogen van Ted Orping. ‘Ik zal het gebruiken, mijnheer Goldman,’ zei hij. Het gezoem van de voordeurbel onderbrak hen, eenmaal, nogmaals, onophoudelijk. Tex Goldman deed zijn sigarenkistje open. ‘Ga eens kijken wie dat is, Ted.’
Orping krabbelde op en ging. De voordeur ging open en Joe Corrigan kwam de kamer in. Ted Orping liep achter hem. Corrigans haar zat in de war, zijn das hing los en zijn kleren zagen eruit alsof hij achterwaarts door een haag getrokken was. Hij stond bij de deur, ademde gejaagd en keek van de een naar de ander.
Goldman keek hem met walging aan.
‘Wat betekent het dat je je hier durft vertonen?’ vroeg hij ruw. ‘Wou je er kennis van geven dat ik ‘s morgens om drie uur een stelletje schobbejakken in mijn huis ontvang?’ ‘Neem me niet kwalijk,’ zei Corrigan onverstoorbaar. ‘Ik dacht dat ik niets beters kon doen dan hier komen en vertellen wat er gebeurd is.’
‘Het meeste weet ik al. Maar wat gebeurde er met jou?’ Corrigan wreef met zijn handen langs zijn broekspijpen.
‘Wij gingen naar Sam Harp en ik kwam het laatste naar buiten. Ted had machtig veel haast om weg te komen en ik betaalde het laatste rondje. Er is een donkere gang tussen Sams huiskamer en de zijdeur en toen ik daar doorliep, werd ik van achteren aangevallen. Ze waren met zijn tweeën — wie het dan ook waren - en zij hadden een zakdoek met chloroform bij zich. Ik denk dat ik bewusteloos Was. Toen ik wakker werd lag ik op een berg stenen in een huis vlak naast dat van Sam.’ ‘Wat zei Harp ervan?’
‘Hij wist van niets. Zegt dat hij de deur achter ons gesloten heeft en niet begrijpt hoe iemand is kunnen binnenkomen.’ ‘Heb je er enig idee van wie die andere kerel geweest kan zijn, behalve de Saint?’
‘Niet dat ik weet. Ik heb ze niet horen spreken…’ Corrigans stem stierf weg. De koude zwarte ogen van Goldman hadden zich op hem gevestigd met een wraakzucht die hem schrik aanjoeg. Ted Orping sprong op - een snelle, dreigende beweging. Clem Enright bewoog zich onrustig, zijn mond opende zich in verbazing. Ted Goldman hield hem met een handgebaar tegen. ‘Je schijnt helemaal niet verbaasd nu ik de Saint noem, Corrigan,’ zei de gangster. ‘Wie heeft je verteld dat het de Saint was?’
‘Ik weet niet… Niemand, mijnheer Goldman.’
‘Ik - denk -‘
‘Rat!’
Goldman bewoog zich met verrassende snelheid, direct en gevaarlijk. Hij sprong uit de stoel en kwam vlakbij de Ier staan. Zijn ogen bleven strak op diens gezicht gevestigd. Een van zijn handen greep hem in zijn kraag; de andere dook in de zakken van Corrigan, als een uitschietende slang. Zij kwam uit een der zakken met een rol nieuwe pondsbiljetten. Hij wierp Corrigan achteruit. Ted Orping greep hem van achteren, juist toen de Ier zijn vuisten balde. ‘Vuile verrader! Dus jij hebt ons aan de Saint verkocht!’ Goldman scheurde de biljetten in kleine stukjes die hij op de grond gooide. ‘Maak dat je wegkomt.’ ‘Luister, Goldman - ik heb niet -‘ ‘Er uit!’
Ted Orping draaide de man om en duwde hem naar de deur. Corrigans ogen fonkelden en hij deed een stap verder de kamer in. Orpings hand ging naar zijn heupzak. Toen draaide Joe Corrigan zich om en verliet het huis. Tex Goldman keek Orping strak aan. Er was een vraag in de ogen van Orping en een andere vraag in de ogen van Goldman. Clem zat tijdelijk vergeten in zijn hoekje en schuifelde nogmaals met zijn voeten. Zijn mond stond nog steeds open van stomme verbazing.
‘Er is maar één manier om met verraders om te gaan,’ zei Goldman.
Ted Orping knikte. Met de valse onverschilligheid die hij afgekeken had, haalde hij zijn schouders op en trok aan de rand van zijn hoed. Zonder een woord ging hij naar buiten. Op straat haalde hij Joe Corrigan in. ‘Ga je zover met me mee, Joe?’
‘Schiet op,’ snauwde Joe onvriendelijk. ‘Ik mot je niet.’ Ted Orping nam zijn arm.
‘Kom nou, kerel. Je begrijpt de baas niet. Hij is een toffe jongen, maar hij moet natuurlijk achterdochtig zijn. Je moet toegeven dat je uitleg niet bepaald aannemelijk klonk. Ik gaf hem maar gelijk, om te proberen later weer alles voor je in orde te kunnen maken. Hij trekt wel weer bij.’ ‘Ik heb niemand verraden,’ zei Corrigan. ‘Ik heb vanmorgen in een autobus de portefeuille van een goser gerold, zo kwam ik aan die biljetten.’
‘Natuurlijk, Joe. Daar had hij aan moeten denken. Ik begrijp het.’
Zij liepen Baker Street uit en sloegen de kant van het Regent’s Park in. Daar voerde Orping Joe naar een slecht verlicht gedeelte en bleef toen staan.
‘Wat is er?’ vroeg Corrigan nijdig. ‘We moeten deze kant niet uit.’ Ted Orping keek naar links en rechts. ‘Hier is het goed,’ zei hij. ‘Waarvoor?’
‘Om je te geven wat je verdient, vuile rat.’
En voordat Joe Corrigan iets kon zeggen, vuurde hij driemaal.
HOOFDSTUK 3
Een paar dagen later kwam Simon Templar terug uit Amsterdam. Alle juwelen die hem in handen vielen werden buitenslands ondergebracht - voorzichtigheid was nog steeds een van zijn belangrijkste eigenschappen. Hij reisde met de grootste voorzorg, want zijn bewegingen boezemden Scotland Yard nog altijd de grootste belangstelling in. Het uitstapje kostte hem het grootste deel van de week, maar het leverde hem drieduizend pond op.
Hij voelde geen medelijden met mijnheer Peabody. De verzekering zou het meeste zo niet alles dekken en mijnheer Peabody had er als het ware om gevraagd. En wat de verzekering betreft: Simon dacht niet dat de slag voor hen zo zwaar zou zijn. In een vreemde opwelling had hijzelf eens getracht zijn leven te verzekeren en had ontdekt dat de maatschappij, zolang hij geen vliegtochten ondernam, niet in tropische landen reisde, niet in militaire dienst ging, geen leeuwentemmer werd of wat dan ook wat het leven van een gezond en verstandig mens in gevaar kon brengen, verrukt zou zijn hem te verzekeren. Zijn opinie over verzekeringsmaatschappijen was sedertdien aldus: dat zij bereid waren ieders geld aan te nemen voor een risico dat vrijwel uitgesloten was. Daarom kon hij niet anders dan lachen over het verlies dat zij ditmaal leden. Maar hij keerde terug in een Londen waar de verzekeringsmaatschappijen bezorgder waren dan zij in jaren waren geweest.
Patricia Holm ontmoette hem op de Haymarket, waar de autobus van het vliegveld hem afzette. Een der eerste dingen die hij zag was een avondblad venter die luidkeels riep: ‘Weer een bankoverval!’
Hij was echter niet direct geïnteresseerd. Zij wandelden naar Oddenino voor een cocktail en toen liet zij het nieuws op hem los.
‘Ze hebben met Jcfe Corrigan afgerekend!’ zei zij.
Simon trok de wenkbrauwen op. Hij las het kranteknipsel dat
zij hem toereikte en rookte een sigaret.
‘Arme bliksem!… Maar wat een idioot! Waarom moest hij teruggaan, als hij tenminste geen goede smoes had. Goldman moet er achter gekomen zijn… Tex is knap!’ Het uitknipsel beschreef alleen het vinden van het lichaam en de identificatie ervan. Corrigan was een man van twijfelachtige reputatie met drie veroordelingen en de politie hoopte spoedig zijn moordenaar te kunnen arresteren. ‘Ik zag Claud Eustace eergisteren in Piccadilly,’ zei Patricia. ‘Hij vertelde me dat ze niet de minste mogelijkheid hadden, de man die het deed te pakken te krijgen.’ ‘Ik denk dat het niet waarschijnlijk is dat de nachtportier van Tex’ flatwoning de foto zal herkennen,’ zei de Saint peinzend. ‘Het is niet bepaald flatteus voor Joe. En de hele bende zou natuurlijk alibi’s hebben. Hij viste een kers uit zijn glas en keek ernaar. ‘Misschien heeft Tex het zelf wel gedaan - of anders was het Orping. Ik kan me broeder Clem niet voorstellen als een koelbloedige moordenaar.’
‘Er liepen voortdurend rare mannen om Manson Place,’ vertelde zij en de Saint trok weer de wenkbrauwen op - ditmaal dreigend. ‘Moeilijkheden gehad?’
‘Neen. Maar ik heb ervoor gezorgd niet laat thuis te komen ‘s avonds.’
Simon dronk zijn glas leeg en bleef voor zich uit kijken. ‘Ik dacht dat het nogal rustig zou zijn hier. Tex is er de man niet naar zijn energie te verspillen aan bijkomstigheden, althans niet als er goed werk aan de winkel is. Nu ik weer thuis ben, kon South Kensington wel eens ongezond worden. Lieve hemel, Pat - ik zou de gezichten van de plaatselijke politie wel eens willen zien als Tex onze buurt onveilig ging maken met machinegeweren te mijner eer!’
Het was karakteristiek voor hem, dat hij een verontrustende gedachte op de vlucht kon jagen door het een of ander luchthartig grapje. En toch wist hij beter dan wie ook wat een dreiging er voor hem en anderen in de lucht hing - voor anderen die meer recht hadden dan hij om een geweer te gebruiken. De Saint had er nooit naar verlangd, een rustig leven te leiden, maar er waren mensen die er anders over dachten.
Voordat het diner afgelopen was, hoorde hij meer nieuws. Er was heel wat gebeurd in Londen terwijl hij weg was en achter al die gebeurtenissen zag hij de leidende hand van de man uit St. Louis. Na de mislukking bij Peabody leek het wel alsof Goldman alles deed om het vertrouwen van zijn volgelingen in zijn inzicht te herstellen. Het werk dat gedaan werd was goed gedaan, vlug, feilloos en onder voortdurende dreiging van een snelle dood. De dag na de inval bij Peabody had een andere juwelier eraan moeten geloven en diezelfde nacht was een kleinere bank vrijwel leeggehaald terwijl gemaskerde mannen de bewakers op een afstand hielden met hun revolvers en de aftocht dekten van de inbrekers, voordat de politie ter plaatse verscheen. Er vielen toen geen slachtoffers. Bij het Battersea-filiaal van de Metropolitan Bank, die de volgende dag door dezelfde benden onder handen werd genomen, verliep de zaak enigszins anders. Een kassier die trachtte naar een revolver te grijpen welke hij onder zijn bereik had, werd op staande voet neergeschoten. De bende ontsnapte met meer dan tweeduizend pond contant geld. Terwijl de autoriteiten het nog steeds druk hadden over het gebeurde, werd een inval gedaan in een bank in Edmonton; maar met de herinnering aan de moord op de Metropolitan Bank nog vers in hun geheugen, boden de bedienden geen weerstand.
Er werden vergaderingen belegd, en een speciale reserve van gewapende politie in burger werd op alle mogelijke plaatsen opgesteld. Maar weer liep het op niets uit. De volgende dag werden de lonen voor de bedienden van een half dozijn warenhuizen per auto naar hun bestemming gebracht. De auto werd aangehouden, de chauffeur en de bankbediende bewusteloos geslagen en vijftienhonderd pond in contanten buit gemaakt. Een surveillerend agent zag het gebeuren en trachtte de wagen van de bandieten te achtervolgen staande op de treeplank van een taxi die hij had aangeroepen. Hij werd er door de vluchtelingen afgeschoten en zwaar gewond, maar men verwachtte dat hij in leven zou blijven.
Al deze gebeurtenissen hadden een grote onrust verwekt. ‘Zij worden bang,’ zei Tex Goldman. ‘Dit is de enige manier om zoiets op touw te zetten. Erop slaan en erop blijven slaan. Geef ze nooit tijd om na te denken. Over een paar maanden smeken zij om genade.’
‘Daar kun je op rekenen,’ zei Orping. …
Hij was automatisch Goldmans rechterhand geworden en wist zich in deze positie te handhaven door zijn brutaliteit. Hij was het die de kassier van de Metropolitan Bank had neergeschoten - hij had zich snel ontwikkeld tot een onbevreesd schutter, met twee schrappen in de kolf van zijn revolver en de bravoure van een man met ervaring. ‘Basher’ Tope, die de agent neergeschoten had, trachtte hem te evenaren. Ted Orping schonk zich een borrel in uit een zilveren heup-fles. Hij had ook dat kunstje geleerd en vertoonde het dikwijls. Alcohol voerde zijn roekeloosheid op tot een punt waarop hij voor geen moord terugschrok.
‘Wie ik nog wel eens zou willen zien is de Saint,’ zei hij. ‘Die kans krijg je,’ zei Goldman. ‘Wij zullen er meer van weten zodra hij thuiskomt. Ik zou hem zelf ook wel eens willen ontmoeten.’
Misschien zou hij het prettig gevonden hebben als hij geweten had dat Simon Templar dit verlangen met hem deelde. Voorzover het de Saint betrof, ging deze wens in vervulling met een directheid die slechts aan een toeval te danken was. Dezelfde avond dat Simon het hierboven vermelde nieuws te horen kreeg, dineerde hij met Pat ergens in Beak Street, een kleine, rustige Spaanse gelegenheid waar het eten goed en goedkoop was en het publiek noch deftig noch pseudo-arti-stiek. Het was iets over elven toen zij weggingen en door zijstraten naar de Shaftesbury Avenue wandelden met het vage plan nog ergens een kopje koffie te drinken voordat zij naar huis gingen. Zij sloegen juist een hoek om toen Simon de man uit St. Louis uit een huisdeur zag komen. Bliksemsnel greep Simon Patricia’s arm en trok haar terug in de nauwe straat die zij juist zouden verlaten. Hij leunde tegen de muur zodat hij haar met zijn lichaam beschermde en had zijn brede rug naar de Amerikaanse gangster gekeerd.
‘Tex in eigen persoon,’ zei hij. ‘Doe alsof je je neus poedert -haal een spiegeltje voor de dag.’
Zijn verlangen om zichzelf aan Tex Goldman te vertonen zou hij ten uitvoer weten te brengen op een tijd en plaats die hijzelf uitkoos, maar hij voelde niets voor een toevallige kennismaking in een achteraf straatje, die alleen maar goed zou zijn om Tex op zijn terugkeer opmerkzaam te maken. In het spiegeltje zag hij Goldman in een taxi stappen en wegrijden. Patricia zag hem voor het eerst.
‘Dat is de toffe jongen die al die last veroorzaakt. En ik vraag me af wat hij hier doet vanavond.’
Zij liepen verder en Simon bekeek de huisdeur waar de nieuwe rustverstoorder van Londen uitgekomen was. Een klein verlicht bord boven de deur verried dat zich hier de Baytree Club bevond. De deur was open, maar alles wat er te zien was, was een korte gang die naar een trap voerde. Daarboven was vaag muziek te horen. Het bleek een dier gelegenheden van vermaak te zijn, die in het verborgene bloeien en waaraan men overdag zonder ze op te merken voorbijgaat. De Saint stond op het andere trottoir met een sigaret in de mond en overzag de omtrek in peinzend stilzwijgen. Een particuliere wagen reed de straat in en stopte voor de deur om twee mannen uit te laten, die de gang in en de trap opliepen. ‘Voel je voor wat nachtleven, Pat?’ vroeg de Saint. Er was een belofte voor avontuur in zijn blik. Het zou alles of niets kunnen opleveren, al naar het lot beschikte, maar zij voelde dat hij iets meer te weten wilde komen over een plaats waar Tex Goldman afdaalde tot gewone frivoliteit. Zij knikte. ‘O.K., jongen.’
Zij staken juist de straat over toen de scherpe oren van de Saint bemerkten dat de muziek binnen niet meer speelde. Daar stak niets bijzonders in, want zelfs het meest energieke orkest moet af en toe een paar minuten rusten om lucht te happen. En toch deed het Simon aarzelen. Op de een of andere wijze verbond hij dit stilzwijgen met de aankomst van de twee mannen die zojuist naar boven waren gegaan - en met het feit dat hun wagen nog steeds buiten stond waar parkeren niet geoorloofd was. Misschien dat de vluchtige aanblik die hij van Tex Goldman had gekregen, toen deze even tevoren was vertrokken, hem reeds wantrouwig had gemaakt. Hij keerde dus weer op zijn schreden terug en voerde Patricia mee. In de club scheen hij een gedempt rumoer te horen - een rumoer dat iets luider was dan het gewone converseren van dansers. En toen hoorde hij het geluid van voetstappen die naar beneden kwamen.
Hij bracht Patricia naar de dichtstbijzijnde portiek, alsof zij een onschuldig burgermeisje was dat naar huis kwam uit de bioscoop en gebruikte weer haar spiegeltje. Hij zag de twee mannen uit de deur snellen en in de wagen springen, en voordat zij vertrokken, had hij opgemerkt dat het onderste gedeelte van hun gezichten bedekt was met hun witte avonddassen. De wagen zette zich in beweging en reed hun voorbij. Andere voeten klonken nu op de trap van de club en Simon keek om de hoek en zag de eigenaar van het eerste paar op het trottoir verschijnen. Het was een opgewonden jongmens, zijn boord en das bungelden los op zijn front en hij brulde ‘Politie!’ met een stem die door de gehele straat weerklonk. Enkele ogenblikken later voegden zich nog anderen bij hem, die hetzelfde riepen. Een paar bleke meisjes waren nu ook naar buiten gekomen en voegden zich bij de mannen. Simon keek de wegrijdende wagen na. Hij zag nog steeds het achterlichtje terwijl hij om de eerstvolgende hoek reed en zijn hand vloog naar zijn heup…
Het lichtje bleef waar het was. Zijn andere hand tastte naar de andere heup. Een politiefluitje klonk van vlakbij. Het was mogelijk dat hij de wegrijdende wagen enigszins beschadigd had, maar de last die de inmenging van de politie voor hem betekenen zou, kon wel eens erger zijn dan deze beschadiging waard was. Hij was nog niet ver genoeg om de wet in zijn handen te nemen.
De opgewonden jongeman vertelde wat er gebeurd was. ‘Zij hebben ons leeggeplunderd. Dat moet die bende zijn geweest die alle banken heeft overvallen. Zij namen al ons geld mee en de kostbaarheden van de meisjes. Wij konden niets beginnen, want zij dreigden de meisjes neer te schieten… O, agent…’
Een agent was toegesneld en de jongeman voegde zich bij de anderen die zich naar hem toe haastten. Simon trok zich terug en kwam weer bij Patricia staan.
‘Wij blijven in de buurt,’ zei hij. ‘Als ik het wel heb, zal Claud Eustace direct wel verschijnen.’
Zijn diagnose bleek juist te zijn. De onthutste groep ging terug naar binnen om aldaar verklaringen af te leggen in tegenwoordigheid van de agent; en enige politiedienaren in burgerkleding arriveerden uit Marlborough Street. Na enige tijd reed een andere taxi de straat in en er stapte een zware man uit. Simon schoot op hem toe.
‘Wat, jij hier, Glaud?’ mompelde hij. ‘Je begint wel erg laat met dansen. Of heeft iemand hier geprobeerd na negenen een doosje flikjes te kopen?’ De detective keek hem geërgerd aan. ‘Wat doe jij hier, Saint?’
‘Een kleine wandeling voor de spijsvertering. Ik was toevallig in de buurt toen de drukte begon.’ ‘Heb je die kerels gezien?’ Simon knikte.
‘Ja. Maar zij waren natuurlijk half gemaskerd. Ik heb het nummer van de wagen, die er nieuw uitzag. Zal dus wel gestolen zijn.’
Teal wreef langs zijn kin.
‘Als je de tijd hebt om te wachten tot ik hier klaar ben, zou ik je graag even spreken.’
‘Mooi. Wij lopen naar Sandy en nemen er een kopje koffie. Tot ziens.’
De Saint nam Patricia’s arm en zij wandelden naar de Oxen-den Street. Drie kwartier later kwam hoofdinspecteur Teal binnen en ging bij hen zitten. ‘Heb je iets opgedaan?’ vroeg de Saint.
‘Niets,’ zei Teal kort. ‘De mannen hadden dassen om hun gezicht gebonden, zoals je al zei. Zij waren beiden in avondkleding, wat jou een alibi verschaft.’ Simon zuchtte.
‘Je schijnt veel last van me te hebben, vader,’ protesteerde hij. ‘Kun je niets beters voor me verzinnen?’ ‘Je bent een week in het buitenland geweest, hè?’
‘Ja. Ik heb er lekker bier gedronken en goede vrienden gemaakt. De Geheime Dienst moet heel wat aan overwerk hebben uitbetaald.’
‘Ik heb je hiervan niet ernstig verdacht,’ zei Teal en roerde in zijn koffie. ‘Dit soort karweitjes, met eventueel moorden, ligt niet in je aard. Een arme kassier en een van onze eigen mannen in één week neergeschoten - en totaal geen bewijzen. Het maakt je razend.’
Het ronde gezicht van de detective was ongewoon bezorgd. De mislukkingen van de laatste weken hadden hun merktekens achtergelaten.
‘Wij hebben alle bekende misdadigers erop ondervraagd,’ zei hij. ‘De Green Crossbende moet uit ouwe kennissen van de politie bestaan, maar tot nu toe hebben zij allen alibi’s die onaantastbaar zijn. Verschillende van hen hebben een hoop geld waarvoor zij geen verklaring kunnen overleggen, maar dat is op zichzelf geen misdaad. Wij hadden een der belangrijksten op het bureau, een paar dagen geleden - een kerel die Or-ping heet. Hij imiteerde de Amerikaanse gangster volkomen natuurlijk. Onder ons gezegd, we hebben hem niet met zachte handschoentjes aangepakt - je weet wat dat betekent - maar wij konden er niets uitkrijgen. Ik houd niet van die Amerikaanse stijl die Orping geaccepteerd heeft. Het ziet er niet mooi uit.’
‘Heb je er enig idee van waar ze de gestolen goederen opbergen?”
‘Ik vrees van niet. Ik denk dat die niet hier in het land worden bewaard.’
Simon Templar glimlachte innerlijk, maar liet niets merken. ‘Wie is de aanvoerder?’ vroeg hij en de detective haalde grimmig de schouders op.
‘Als we dat wisten, zou het leed praktisch geleden zijn. Er gaan geruchten dat het een Amerikaan is en alle bekende gangsters hebben de revue gepasseerd maar we zijn er niets verder mee gekomen. Wie hij ook is, hij heeft er de wind onder. Ik heb nog nooit tevoren zoiets beleefd. Men zegt dat Corrigan een der bendeleden was, die de boel verraden zou en wat er met hem gebeurd is, heeft de schrik er goed ingebracht.’
De Saint stak zijn handen in zijn broekzakken en keek naar de detective met een vage spot in zijn blauwe ogen. ‘Ik denk dat je liever gehad had, dat ik maar weer aan ‘t werk was, Claud. Misschien heb je nu wel ingezien dat mijn manieren nog zo slecht niet zijn.’
Mijnheer Teal dronk zijn kopje leeg en ontdeed een stukje kauwgum van het vloeitje. Zijn blauwe kinderogen keken de Saint ernstig aan.
‘Als je maar zo verstandig was, dat je je Streken Uit de krant wist te houden en zodoende de adjunct-commissaris kon beletten zijn sarcastische opmerkingen op mij bot te vieren,’ zei hij. ‘Mij zou het niets kunnen schelen als je weer eens een poosje aan de gang ging. Jij kunt een massa dingen doen, die ons verboden zijn. Wij proberen wel speciale volmachten te krijgen, maar je weet wat dat betekent. Het kan maanden duren eer het in orde komt - en onderwijl worden er dagelijks mensen bedreigd en gedood. Er is maar één manier om tegen zo’n terreur te strijden. Je moet geweren tegenover geweren kunnen stellen, moord tegenover moord, vrees tegenover vrees.’ Zij scheidden met een afspraak om de volgende dag samen te lunchen, hetgeen het vriendelijkste afscheid was dat zij in maanden genomen hadden. Het amuseerde Simon te bedenken dat de moeilijkheden van zijn vijand een gebrandmerkte vogelvrije bijna tot personata grata maakten, alleen omdat zijn methoden misdadig konden zijn en die van de wet niet. Patricia en de Saint reden brutaal in een taxi terug naar Man-son Place. Aan het open gedeelte van de doodlopende straat was een man aan het worstelen met een motorfiets; Simon zag dat hij opkeek, toen de taxi passeerde en begreep dat Tex Goldman binnen niet al te lange tijd belangrijk nieuws zou horen.
Merkwaardig genoeg kwam het niet bij hem op, dat een paar scherpe ogen in de wagen die de invallers uit de Baytree Club gebracht had, hem opgemerkt konden hebben toen hij een paar meter van het toneel van de misdaad af stond. Hij betaalde de taxi en liep de stoeptreden op die naar zijn huisdeur voerden. De man op de hoek was nog steeds druk bezig met zijn motorfiets. Simon schoof het kleine metalen
plaatje onder de klopper weg en bestudeerde het lampje, om er zeker van te zijn dat niemand gedurende zijn afwezigheid in het huis was geweest. Eerst toen gingen zij samen naar binnen.
‘Het is jammer dat ik die Green Crossjongens gezegd heb, wie ik was,’ zei hij.
Er lagen verscheidene brieven op hem te wachten en hij ging ze rustig zitten lezen, terwijl Patricia naar de keuken ging om een fles bier te halen.
Zij kwam terug met een blad. Hij hoorde het haar neerzetten en toen hoorde hij een slag.
‘Dat is het glas maar,’ zei hij, zonder op te kijken. ‘Er zijn bij Woolworth altijd nog nieuwe te krijgen. Je kunt ze allemaal breken, als je et plezier in hebt.’ ‘Simon - ik deed het niet -‘
De Saint keek op. Een motorfiets reed met open knalpot weg. Hij zag het gebroken raam en de glanzende, metalen cilinder die op de grond lag. En zijn bewegingen werden zo snel als bliksemflitsen.
De kracht van deze snelheid deed het meisje gekneusd en ademloos op de divan vallen en het volgende ogenblik had hij het meubelstuk over hen heen getrokken. De zware, met leer en veren beklede bank viel over hen heen en beschermde hen. Het volgende ogenblik klonk er een oorverdovende ontploffing en was de lucht vol gefluit van rondvliegende scherven.
HOOFDSTUK 4
Patricia Holm keek op van haar kruiswoordraadsel. ‘Weet je een woord voor ‘Tas’ dat uit drie letters bestaat? Iets waar een a in komt.’ ‘Zak,’ zei de Saint. Het meisje keek hem somber aan. ‘Hoe bedoel je - zak? Ik had het over een…’ ‘Z, A, K,’ hield de Saint koppig vol. ‘Zak.’ Zij ontbeten in de keuken omdat de woonkamer niet bewoonbaar was. Een vertegenwoordiger van de firma die het huis ingericht had, en door de Saint was opgebeld, verscheen om elf uur en keek ernstig rond.
‘Het ziet eruit alsof er een ontploffing heeft plaatsgehad, mijnheer,’ zei hij.
‘Je hebt het mis,’ zei de Saint. ‘We hadden een meneer op bezoek die bakpoeder op zijn aardbeien deed in plaats van suiker en toen op een speld ging zitten. We zoeken hem nog alijtd.’ De man verzekerde hun, dat de firma met spoed aan ‘t werk zou gaan en proberen zou alles weer in orde te krijgen en Si-mon baadde en kleedde zich met ongeschokte opgewektheid. Iedereen met een enigszins filosofische aanleg, zou die morgen een reden gevonden hebben om zich over te verheugen. Want het was een wonder dat de Saint nog in leven was. Als de bom-expert zich niet vergist had in de lengte van zijn lont, zouden alle geschiedenissen over de Saint hier hun einde gevonden hebben.
Hoofdinspecteur Teal verscheen enige tijd later. Hij had het rapport ontvangen van de man die de Yard gestuurd had om de situatie op te nemen. De bom was een eigengemaakte van het groentebliktype, maar zij behoefde daarom niet minder effectief te zijn. De verzameling spijkers en ijzerscherven, waarmee het blik gevuld geweest was, had zich in de muren gedrongen alsof deze van boter waren, en de bekleding van de bank was volkomen aan flarden.
‘Ik vraag me af waarom zij zich druk maken over jou,’ zei Teal.
‘De belediging die je mijn reputatie aandoet, zal ik laten voor wat zij is,’ zei de Saint. ‘Maar misschien heeft iemand je voorstel van gisteravond afgeluisterd. Of misschien is er iemand in de bende die een grief tegen me heeft - Basher Tope is een Green Crossjongen en je herinnert je wel, dat ik eens verschil van mening met hem gehad heb. Maar trek het je niet zo aan, Claud - ik denk dat jouw beurt ook nog wel komt.’ Teal schoof plechtig zijn kauwgummetje naar een andere plaats.
‘Je hebt je toch nog niet in hun zaken gemengd, wel?’ informeerde hij en de Saint glimlachte.
‘Ik bemoei me nooit met iemand, Claud. Dat weet je wel.’ ‘In ieder geval zou ik je aamaden van adres te veranderen.’ Simon stond voor het gebroken venster en keek de straat in. De man met de motorfiets was er niet langer, en het was niet waarschijnlijk dat hij gauw terug zou komen. De toeschouwers die na de ontploffing de straat hadden gevuld, hadden hun nieuwsgierigheid bevredigd en waren naar huis teruggegaan. Londen had de aanslag op het leven van de Saint nogal koelbloedig opgenomen. Er waren geen verdachte lieden in het gezichtsveld van de Saint, doch hij was niet overtuigd. ‘Er steekt misschien wel wat in Clauds raad voorzover het jou betreft, Pat,’ zei hij. ‘Ted Orping zal het nog wel eens proberen als niemand anders het doet.’ ‘Hoe lang moet dit duren?’ vroeg zij.
‘Tot Tex Goldman de beste schutter van Londen is geworden of materiaal voor een hoofdartikel,’ zei de Saint. ‘Tex denkt het eerste en ik het tweede.’ ‘Tjee, jongen, wat opwindend!’
Zij stak haar hand door zijn arm. Haar vrolijkheid verbaasde hem niets.
‘Je bent een dwaas meisje,’ zei de Saint plechtig. ‘En als iemand je aldus hoort spreken, word je geschrapt uit de ledenlijst van de Christelijke Jongemeisjes-Vereniging… Maar stel je niet voor dat Londen op Chicago zal gaan lijken. Hier worden geen benden gevormd. Het is niets anders dan een fantastisch plan van Tex Goldman. Maar niettemin kunnen wij nog heel wat beleven, voor hij van dit idee afgebracht is.’
De algemene belangstelling in Simon Templars lot uitte zich meer in de kranten dan in persoonlijke bezoekers. Leeg zittende journalisten grepen met beide handen de ontploffing aan en brachten haar onmiddellijk in verband met de bende die Londen terroriseerde. Verstandige mensen waren het eens met des Saints visie dat zich geen Amerikaanse golf van terreur over Londen zou uitbreiden, maar verstandig inzicht heeft een journalist nog nooit van een prachtig hoofdartikel afgehouden. Fleet Street was van mening dat er een tijdperk van afschuwelijke misdadigheid zou zijn aangebroken. De redding van de Saint werd op de voorpagina van ieder dagblad uitgesponnen, zodat iedereen wist dat hij het overleefd had.
Dit feit was het onderwerp van een somber gesprek in de buurt van Baker Street.
‘Laat mij er met een revolver naar toe gaan, baas,’ zei Ted Orping. ‘Ik krijg hem voor je te pakken.’ ‘Ja - net als de vorige keer,’ antwoordde Tex Goldman sarcastisch. ‘Je bent niet meer dan een beginneling en van hetgeen ik hoor, moet ik aannemen dat die kerel al met een revolver wist om te gaan, toen jij nog in de wieg lag. Je bent al niet veel om aan te zien, maar toch altijd beter levend dan dood.’
Orping snoof. Hij was bijna klaar met een uiteenzetting hoe hij de Saint uit de weg zou ruimen, toen Goldman hem met een gebaar het zwijgen oplegde.
‘In St. Louis hadden we een goede manier om iemand die verdwijnen moest, te laten verdwijnen. Ik zal je vertellen hoe we dat deden. Wij zochten een leeg huis of een lege kamer waar een raam was waardoor je zijn huisdeur kon zien. Dan gingen een paar lui, of misschien een, voor het raam zitten en wachtten tot hij naar buiten kwam. Zij hadden een machinegeweer en het kon hun niet schelen hoelang zij moesten wachten. De een of andere keer moest hij naar buiten komen en dan kreeg hij zijn portie.’
‘Hoe komen we aan een machinegeweer?’ vroeg Ted Orping sceptisch.
‘Daar kunnen we nog niet aankomen,’ zei Goldman. ‘Maar het gaat ook met een gewoon geweer, niet? En de helft van de huizen in die straat zijn pensions, niet? Wij krijgen hem -misschien morgen al.’
De eenvoud van het idee maakte langzamerhand indruk op Ted Orping. Hij knikte. ‘Ik zal het doen,’ zei hij.
‘Jij niet,’ zei Tex Goldman zonder opwinding. ‘Voor een geweer moet je iemand hebben die schieten kan. Tope kan schieten en jou heb ik nodig voor een ander karwei.’ Merkwaardig genoeg was dit inderdaad de waarheid. Gedurende de grote oorlog had Basher Tope in het leger gediend en was er werkelijk in geslaagd zes maanden buiten de militaire gevangenis te blijven, die overigens haar poorten even automatisch voor hem opende als de burger-gevangenissen die hij zo goed kende. De enige gunstige onderscheiding in zijn militaire carrière was, dat hij zijn schietcursus met wapperende vaandels had beëindigd. Het was een onverwachte verrassing voor een man als hij, maar goede schutters worden meer geboren dan gemaakt. Basher Tope had de gave en Tex Goldman koos hem daarom voor de tweede aanval op de Saint uit. Hij verscheen diezelfde middag in Manson Place. Hij droeg een gevlekte, zwarte jas en een indrukwekkende baard. In het vierde huis waar hij het probeerde, huurde hij een zitslaap-kamer aan de voorzijde van de benedenverdieping die een volmaakt uitzicht gaf op de huisdeur van Simon Templar. Hij noemde zich Schwarz, reiziger voor een uitgeversfirma in Leipzig, en sprak zo slecht Engels dat zijn Hoxton-accent niet meer te vinden was tussen al het andere gestamel. Hij zei dat hij de kamer slechts voor twee dagen huren wilde en dat hij geen hotels kon verdragen.
Jammer voor hem, deed hij, zodra hij in de intimiteit van zijn eigen kamer was, zijn baard af. Simon Templar, die van achter een paar dichte gordijnen de straat afzocht, zag hem door het raam en wist wat hij te verwachten had. ‘Tex is niet van plan zijn tijd te verknoeien,’ dacht hij. Zijn antwoord op de uitdaging eiste twee merkwaardige voorwerpen, waarvan er een niet zo gemakkelijk te krijgen was; maar een gesloten wagen had die gehele dag bij de achterdeur van zijn huis gestaan en hij wist dat het niet gemakkelijk was om zijn boodschappen te gaan doen. Hij belde een hotel op en een firma in verhuizingen; om half vijf verscheen een vrachtauto voor zijn voordeur en twee mannen met groenlaken schorten voor stapten uit en belden. Zij werden toegelaten en enkele ogenblikken later verschenen zij weer met een grote hutkoffer. Deze werd in de vrachtauto gezet en een uur later aan het hotel afgegeven. Simon stapte eruit in de kamer, liep ongemerkt de trap af en werd even later gewoon naar zijn kamer geleid. Het was louter te danken aan zijn bekendheid met allerlei kleine marktjes, dat hij in staat was in zeer korte tijd zijn inkopen te doen.
Om half elf de volgende morgen verscheen er weer een vrachtauto voor het huis van de Saint. Ditmaal haalden de mannen er een grote kist uit en droegen die naar binnen. Een half uur later brachten zij de kist weer naar buiten en Basher Tope, die voor zijn raam zat, bemerkte niet dat zij de tweede maal even zwaar leek als de eerste keer.
Hij liet zijn uitkijkpost een paar minuten in de steek om Tex Goldman op te bellen.
‘Het ziet er naar uit, dat Templar gaat verhuizen,’ zei hij. ‘Hij heeft de bagage laten weghalen en een pakkist.’ ‘Dat verwachtte ik wel,’ zei Goldman tevreden. ‘Ga terug naar je raam en zorg dat je hem niet mist.’ Er stond voortdurend een wagen voor het huis waar Basher Tope zijn kamer genomen had, teneinde hem meteen te kunnen meenemen zodra het karweitje was opgeknapt. De pensionhoudster kwam na de lunch naar zijn kamer en hij betaalde de rekening en mompelde iets over die avond weggaan. Dat gaf hem de vrijheid, op ieder ogenblik van de dag te vertrekken zonder onnodige opwinding te veroorzaken. Zijn taak scheen gemakkelijk genoeg. De wagen stond er alleen in ‘t geval zich ongewenste complicaties zouden voordoen. En er deden zich ongewenste complicaties voor. Kort na het telefoongesprek verscheen Clem Enright in een nieuw bruin, geruit pak en met een bolhoed op, met een boodschap. ‘De baas zegt dat je hem voor achten neer moet leggen en dat het hem niet schelen kan, hoe je het doet.’ ‘Ik zal het doen, als het even mogelijk is,’ gromde Tope. Clem Enright merkte dat hij niets voelde voor een gesprek dat begon met ‘echte mannen als jij en ik, die weten wat zij willen’ en hij vertrok binnen een paar minuten. Toen Enright weer naar buiten kwam stond er een man vlakbij het pension zijn pijp uit te kloppen, maar Clem lette er niet op. Basher Tope had hem trouwens evenmin opgemerkt, hoewel hij er al een half uur stond.
Simon Templar eiste de straat slechts gedurende een paar minuten voor zichzelf op. Die tijd had hij nodig om te doen wat hij zich voorgenomen had.
Hij had het huis verlaten in de kist waarin hij er ook in teruggekeerd was, maar een van zijn inkopen was met hem mee naar huis gegaan en niet weer naar buiten gekomen. Patricia Holm bleef thuis om er de nodige aandacht aan te besteden. De man die in de straat stond en niets deed, slenterde Manson Place uit een kwartier nadat Clem Enright wegging; en drie kwartier later werd hij weer Simon Templar. En als Simon Templar belde hij hoofdinspecteur Teal op. ‘Als je even de tijd hebt, Claud, heb je kans dat je de kerel te pakken krijgt, die jullie agent neergeschoten heèft. Hij bevindt zich in Manson Place en zijn huidige opdracht is mij te vermoorden.’
‘Waar is hij?’ vroeg de detective fel en Simon lachte. ‘Hoe laat gaan de lichten aan tegenwoordig? Ongeveer half acht, niet?… Wel, waarom zou je niet tegen die tijd naar Queen’s Gate komen? Blijf om de hoek en wacht op de vertoning.’
Basher Tope had een vervelende middag in zijn kamer met een geladen geweer op zijn knieën en zijn ogen vastgekleefd op de groengeverfde deur waaruit hij verwachtte dat zijn slachtoffer komen moest. Het ging schemeren terwijl hij wachtte en een lantaarnopsteker kwam de straat in, als om te bewijzen dat de tijd die Tex Goldman had vastgesteld bijna om was.
En toen, precies om half acht, werd een der ramen aan de straat in het huis van Templar plotseling hel verlicht.
Basher Tope boog zich naar voren. Hij kon duidelijk in de kamer kijken die eruit zag als een eetkamer. Aan het ene einde van de tafel, met zijn rug naar het venster, zag hij hoofd en schouders van een man in een grijs pak. De man scheen verdiept in een boek.
Basher Tope wendde zich zijwaarts en bracht langzaam de
kolf van het geweer tegen zijn rechterschouder.
Toen werd er aan zijn kamerdeur geklopt. Hij sprong op van
schrik, ofschoon hij wist dat de deur gesloten was.
‘Wie daar?’ bromde hij.
‘Er heeft een meneer Smits voor u opgebeld, mijnheer Schwarz,’ zei de stem van de pensionhoudster. ‘Hij vroeg mij of ik u vragen wilde wanneer meneer Bruin uitgegaan is?’ Het was een afgesproken boodschap en hij begreep eruit dat Tex Goldman ongeduldig begon te worden. Basher Tope liet zijn tanden zien.
‘Zeg maar dat hij bezig is te vertrekken.’
Hij hoorde de voetstappen van de vrouw wegsterven en legde
zijn wang voor de tweede keer tegen het geweer. Hij richtte
zorgvuldig op een punt onder het linkerschouderblad van de
Saint. Zijn wijsvinger haalde de trekker over.
Plop!
Hij zag het donkere gaatje dat de kogel maakte en zag zijn slachtoffer voorover vallen. Zelfs toen vuurde hij nog twee kogels af - nog een in het hart en een in het achterhoofd. Daarna schroefde hij snel de demper los, sloeg het geweer dubbel en stopte het in een handkoffertje. Hij deed zijn deur open en stapte naar de gereedstaande wagen. De motor begon onmiddellijk te zoemen.
Hoofdinspecteur Teal zag de wagen Queen’s Gate indraaien en toen merkte hij dat de Saint naast hem stond. ‘Wel?’ vroeg de detective.
‘Dat was Basher Tope,’ zei de Saint als terloops, en wees de wegrijdende wagen na. ‘Hij heeft me juist gedood.’ ‘Wat bedoel je - hij heeft me juist gedood?’ snauwde de detective. ‘Waarom ben je dan…’
Ik bedoel dat hij het denkt. Om je de ware toedracht te vertellen: hij heeft drie schoten gelost op een modepop die een oud pak van mij aan had en hij viel naar voren toen Pat aan een touwtje trok. Het is wel erg voor Basher.’ Teal keek naar het huis van de Saint en zag drie uitschietende sterren in het glas van het verlichte venster. Het scheen alsof hij iets zeggen wilde, maar hij zei het niet. De slag van een ontploffing klonk in zijn oren en hij draaide zich snel om. Nog geen honderd meter op Queen’s Gate zag hij de wagen waarmee Tope weggereden was wild over de weg zwaaien en de ene kant ervan scheen geheel verdwenen. De wagen reed het trottoir op en botste tegen een huis. Voorbijgangers snelden erop toe, maar Teal bleef waar hij was. Zijn blauwe ogen keerden terug naar het gezicht van Simon. ‘Wat betekent dat?’ vroeg hij.
Simon haalde zijn sigarettenkoker te voorschijn. Zijn ogen waren even rustig als die van Teal, en hij schudde het hoofd alsof hij zeer bezorgd was.
‘Ik denk dat je zult merken, Claud, dat die schelm een soort bom aan boord had, in ‘t geval het geweer niet werken zou. Waarschijnlijk is er met die bom iets gebeurd, kortsluiting of zo, en is zij ontploft. Het is wel jammer voor hem.’
HOOFDSTUK 5
Simon nam Patricia mee naar het hotel waar hij kamers had genomen. Zij gingen erheen met het prettige gevoel dat zij niet gevolgd werden en dronken een cocktail in de lounge. Tijdelijk waren zij uit het rijk der levenden verdwenen, voorzover het Tex Goldmans verwachtingen betrof. Het hotel had het voordeel, dat er geen gebouwen aan de overkant stonden waaruit schoten gelost konden worden. Het kostte hun twaalf pond per dag, maar de Saint was niet van plan deze onkosten zelf te betalen.
‘Het is een fascinerende gedachte,’ zei hij, ‘dat er meer dan veertig miljoen mensen in Engeland leven. Als ieder van hen mij een dubbeltje gaf wat niemand zou missen, zou ik miljonair zijn.’
‘Ik zou maar vast beginnen met het geld op te halen,’ zei Patricia.
‘Ik vrees dat het wat te lang zou duren,’ zei de Saint spijtig. ‘Neen, we zullen maar voortgaan met wat flinkere bedragen van deze en gene te nemen. Hetgeen me eraan doet denken dat we al sedert drie maanden niets meer van meneer Nilder gehoord hebben.’
Het was inderdaad waar, dat dit heerschap vrijwel uit Simons gedachten verdwenen was. Na de beleefde uitnodiging om een bedrag te storten in het Wezenfonds, had hij niet meer aan hem gedacht.
Hij voelde dat een onderbreking van de inspannende oorlog met Tex Goldman hem machtig veel goed zou doen. Dit soort dingen lag eigenlijk niet in zijn aard. Zij bezorgden hem een doel in het leven en een massa genoegen, maar als dagelijkse kost lagen zij wat zwaar op de maag.
Niemand wist beter dan Simon Templar dat Scotland Yard best in staat was gewone wetsovertredingen te verhinderen. In zijn strijd met de Green Crossbende had hij alles gedaan wat een ondernemende detective óók doen zou. Met Nilder zou het waarschijnlijk wel anders gesteld zijn. Op dat ogenblik wist Simon Templar erg weinig van hem. Enige inlichtingen hadden hem bereikt door de kanalen die Si-mon daarvoor had aangelegd. Het waren inlichtingen die voor Scotland Yard niets betekend zouden hebben. Maar voor de Saint openden zij schitterende vergezichten die hij van plan was te exploreren. Drie maanden geleden had hij er even aan getipt en nu kwam het hem voor dat de tijd voor nadere kennismaking was aangebroken.
‘Wij moeten eens wat meer over Ronald te weten zien te komen,’ zei hij.
Het was volkomen natuurlijk voor hem, zijn aandacht te besteden aan zulke kleinigheden terwijl er gedurende de laatste dagen aanslagen op zijn leven waren gepleegd. Ronald Nilder verliet de volgende morgen Londen - alleen en rijdende in een bescheiden Buick. Simon Templar ging met hem mee - ofschoon meneer Nilder dit niet wist. Simon vond het een prettige dag voor een tochtje. Londen bevond zich in de greep van zijn korte zomer. En de Saint voelde zich bijna vriendelijk gestemd jegens meneer Nilder, die hem aldus de gelegenheid bood aan de benauwde stad te ontsnappen.
Zo reden zij dus de stad uit en de frisse buitenlucht tegemoet, meneer Nilder in zijn Buick en Simon op zijn gemak achter hem aan. Want meneer Nilder kende de wagen van de Saint niet en hij kende de Saint zelf niet. Dus deed Simon niet de minste moeite om zich te verbergen. Ten slotte is het niets bijzonders als twee autorijders eenzelfde kant uitgaan met ongeveer dezelfde snelheid en de Saint voelde die morgen niets voor achterbaksheid.
Zij reden Bursledon in met ongeveer vijftig meter tussenruimte en daar draaide de wagen van mijnheer Nilder scherp naar rechts en een laan in, die langs de achterkant van de dokken langs de rivier voerde. Simon reed verder over de brug, parkeerde aan de kant van de weg en keerde te voet terug.
Hij stond op het midden van de brug, leunde met zijn armen op de rand en keek neer op al de soorten bootjes die aan de kant gemeerd waren. Het duurde niet lang of hij zag een kleine motorboot de stroom opvaren en meneer Nilder aan het stuur.
Zijn ogen zochten de stroom af. Een paar ogenblikken later gelukte het hem, het doel van het bootje op te pikken: een witte motorkruiser van vijftig voet die in het midden van de rivier traag aan zijn ankerketting danste. Hij zag er groot uit, groter dan enige andere boot, en terzelfdertijd was hij breed genoeg om zeewaardig te zijn.
. De Saint liep de brug over en wandelde de laan af waardoor Nilders wagen verdwenen was. Terwijl hij dit deed was het hem mogelijk de kruiser en het kleine bootje in het oog te houden, zodat hij iedere handeling van Nilder volgen kon. Hij zag het bootje langszij komen en Nilder aan boord van het grotere schip klimmen. Hij zag Nilder in de kajuit verdwijnen en de bootsman het bootje vastmaken aan de achtersteven. Toen ging de bootsman naar voren en even later voegde zich Nilder weer bij hem, ditmaal met een witte zeilpet op, waardoor hij er echter niet zeewaardiger uitzag… De Saint leunde tegen een oude schoener recht tegenover de Seabird - hij was dicht genoeg bij om de naam te kunnen lezen die op het schip was geschilderd.
Een baardige ouwe zeerob was bezig een net te boeten, Simon
ving zijn blik en wees vaag in de richting van de Seabird.
‘Dat is een mooie boot,’ zei hij.
De oude man keek over het water en spuwde.
‘Niet slecht, mijnheer, als je van het soort houdt. Maar ik zou er niet graag op varen.’
‘Er gaat niets boven een zeilboot, hè’ mompelde de Saint met meegevoel.
‘Ai,’ zei de oude man. ‘Wat u zegt. Die soort dingen daar zijn goed voor vrouwen en fatten, maar geef mij maar een boot die een man waardig is.’
Simon kneep zijn ogen samen. De Seabird had haar anker opgehaald en dreef de rivier af in de richting van het Kanaal. De bootsman stond aan het wiel en Ronald Nilder stond met zijn handen in de zakken voor zich uit te kijken. ‘Toch ziet zij er uit, alsof zij zeewaardig is,’ zei Simon. ‘Zij gaat dan ook naar Frankrijk,’ zei de ouwe. ‘De eigenaar doet dat dikwijls. Hij zegt dat hij af en toe graag eens een speelzaal van binnen ziet.’
De Saint haalde een pakje sigaretten voor de dag en wierp een vluchtige blik om zich heen. Naast een boothuis zag hij een wagen staan, beschut door een zeil. Hij wist door de nummerplaat welke wagen het was.
‘Ziet er uit alsof die daar vandaag niet meer vandaan komt,’ zei hij op de Buick wijzende.
‘Dat zou me niets verwonderen,’ antwoordde de zeeman. ‘Maar lang zal ze er wel niet blijven, want meneer zou morgen terugkomen, zei hij.’ Simon knikte peinzend.
‘Je hebt zeker geen kleine motorboot voor me te huur?’ vroeg hij.
De man krabde zich achter het oor en zei dat hij misschien wel iets wist. Zij kon per dag, per week of per maand gehuurd worden en was het eigendom van een meneer die er renpaarden op nahield welke altijd wonnen als hij dit van hen verwachtte. Hetgeen de boot natuurlijk bijzonder kostbaar maakte.
Simon bekeek haar, dacht dat hij haar benutten kon en sprak
af dat hij haar voor de volgende morgen zou huren.
‘Ik heb trek in een beetje varen en vissen,’ zei hij.
Hij reed terug naar een hotel in Warsash en belde Patricia
op.
‘Ronald is op zoek naar casino’s en ik ga wat visgaren kopen,’ zei hij. ‘Het kan gebeuren dat we elkaar een vrolijk ‘Ship ahoy!’ toeroepen binnenkort.’
Met ongelooflijke inspanning slaagde hij erin de volgende morgen om zes uur te ontbijten en om zeven stond hij bij de kade met een behoorlijke vissersuitrusting. Hij voer de Solent af, kruiste wat in de monding van de Hamble met een sigaret in zijn mond en een hengel in de hand. Wat meer wil zeggen: hij ving een vis, hetgeen zijn waardering voor de hengelsport zeer verminderde.
En terwijl hij dit alles deed, produceerde hij een Gedachte. ‘Het gehele jaar varen hier boten in en uit en het kan niemand iets schelen. Het is niet de kortste weg naar de Franse kust, maar voor een smokkelaar moet het zijn voordelen hebben.’ Het was negen uur toen hij de Seabird naar zich toe zag komen en hij bemerkte dat Ronald Nilders boot een flinke snelheid kon halen. Zij maakte meer dan twintig knopen en er restte hem maar weinig tijd om zijn plannen ten uitvoer te brengen.
Hij liet zijn hengel vallen en zette de motor af. Hij bevond zich in de koers van de Seabird toen deze de rivier opvoer en toen zij dicht genoeg bij was, stond hij op en zwaaide heftig met een doek.
De kans bestond natuurlijk dat Nilder zou doen alsof hij niets zag; maar de Saint had geluk. Hij zag dat de kruiser inhield en zijn richting uitkwam.
‘Het spijt me dat ik u lastig moet vallen,’ zei de Saint, ‘maar mijn motor werkt niet meer en ik heb geen roeispanen bij me.’ ‘Waar moet je naar toe?’ vroeg Nilder. Hij boog zich over de railing en keek op de Saint neer. ‘Bursledon,’ zei de Saint. ‘Maar ik denk wel, dat u iemand kunt vinden die bereid zou zijn, me te komen halen…’ ‘We gaan er zelf ook heen. We zullen u op sleeptouw nemen.’ Even later werd hem een touw toegeworpen. Simon bond het vast en Nilder boog zich weer over de railing. ‘Waarom komt u niet naar boven?’ vroeg hij beminnelijk. ‘Ik vrees dat u nogal nat zult worden als u blijft waar u bent.’ Simon was van het begin af van plan geweest aan boord te komen, maar hij had deze invitatie niet verwacht. Hij klom enigszins wantrouwend naar boven met een vraagteken in zijn hoofd. Het was een volkomen natuurlijke invitatie, maar als mijnheer Nilder eens wat meer geest bleek te hebben, dan Simon verwachtte… Toen voerde de ochtendwind hem de adem van zijn gastheer toe en Simon bemerkte dat Ronald Nilder enigszins dronken was.
‘Het is nogal toevallig dat we elkaar zo gauw weer ontmoeten, niet?’ merkte Nilder plotseling op, toen de motoren weer werkten en de enkelvoudige bemanning weer aan het stuur stond. ‘Ik heb u gisteren uitstekend kunnen opnemen in mijn autospiegel.’
Zijn dicht bij elkaar staande ogen waren op de Saint gevestigd met de merkwaardige vastheid van iemand die dronken is en Simon realiseerde zich dat Nilder precies genoeg gedronken had om over een moed te beschikken die hij anders niet bezat. Simon bleef de man koel aankijken. Hij was die morgen op pad gegaan zonder te vermoeden dat hij iets gevaarlijks zou ondernemen, maar hij was altijd bereid zich naar de omstandigheden te schikken.
‘Ja, dat schijnt inderdaad nogal toevallig,’ gaf de Saint toe. Hij klopte de stuurman vriendelijk op de schouder en de man draaide zich om. In deze houding bood de kaak van de man zich als ‘t ware aan en Simon accepteerde hoffelijk. De stuurman viel zonder een woord neer.
‘Mooi weer, vindt u niet?’ mompelde de Saint spraakzaam. Toen draaide hij het wiel en liet de boot keren, zodat deze de rivier weer afvoer. Daarna richtte hij zijn blik weer op Nilder en zag dat er van diens dronken moed niet veel meer over was. Zijn houding drukte een soort paniek uit en hij probeerde onhandig zijn revolver te trekken.
Simon nam hem het wapen zachthandig af en wierp het over de railing.
‘Dat is weer een fout, Ronald,’ zei hij kalm. ‘Fatsoenlijke kapiteins trekken nooit hun revolver als hun bemanning aangevallen wordt. Zij doen alleen maar een paar stappen naar voren en zeggen: ‘Wat voor de duivel betekent dat, mijnheer.’ Nilder keek hem zwijgend en bleek aan.
‘Maar nu onze toehoorder slaapt, Ronald, zal ik je een geheimpje vertellen,’ vervolgde de Saint. ‘Terwijl ik hier vanmorgen zat te vissen, bedacht ik wat een prachtig punt dit haventje zou zijn voor smokkelaars.’ Hij zag Nilder even in elkaar krimpen en glimlachte niet. ‘Ik vrees dat heel wat meisjes er spijt van gehad zullen hebben, dat ze een uitnodiging om met jou te gaan varen hebben geaccepteerd. Maar wat breng je op de terugreis mee, Ronald? Dat zou ik wel eens willen weten.’
Nilder bevochtigde zijn lippen en antwoordde niet. Toen omvatte een hand als van staal zijn arm en een bruin gezicht waarop geen spoor van vriendelijkheid meer was, keek op hem neer.
‘Zullen we eens gaan kijken?’ vroeg de Saint.
Hij duwde Nilder de kajuit binnen. Op de tafel stonden een paar rieten manden, en Simon keek er peinzend naar. Dat was natuurlijk de eenvoudigste manier om smokkelwaar over te brengen.
‘Champagne en sandwiches?’ teemde hij. ‘Dat heeft de dokter me juist voorgeschreven.’
Hij duwde Nilder op een der banken en deed een der manden open. Hij wist niet wat hij verwacht had te zullen vinden, maar hij was in ieder geval verbaasd.
‘Zo, legergeweren,’ zei hij rustig. ‘Ik vroeg me al af wanneer ze daarmee beginnen zouden. En hoelang ken je Goldman al?’ Nog steeds antwoordde Nilder niet.
Zonder hem een ogenblik uit het oog te laten droeg Simon de manden een voor een naar het dek en wierp ze overboord. Hij kwam terug en trok Nilder bij zijn kraag omhoog. ‘Ik heb je wat gevraagd, lelijkerd,’ zei hij. ‘Hoelang ken je Tex Goldman?’
Nilder schudde koppig het hoofd. En de Saint stompte hem in de maag, zodat hij tegen een der patrijspoorten aanviel. ‘Als je nu niet praat, zul je in maanden niet kunnen glimlachen,’ zei hij. ‘Het zou te pijnlijk zijn. Ik mag je niet en verafschuw je handel. Hoelang ken je Tex Goldman?’ Nilder veegde zich over de lippen. ‘Ik ken hem niet. Welk recht heb je…’
Drie minuten later was hij maar al te blij dat hij vertellen ‘mocht.
‘Ik kende hem al zes jaar geleden, voordat hij naar Amerika ging. Hij vervalste toen cheques. Hij kwam iets te weten over een meisje - waar - waar ik een betrekking voor vond. Zij was nog maar vijftien, maar dat kon ik toch niet weten? Het was mijn schuld niet… Hij werd veroordeeld. Toen hij weer vrij was, dwong hij me, hem te helpen. Het was gewoon afpersing. Ik had er geen zin in…’ ‘Meer hoef ik niet te weten,’ zei de Saint. Hij ging naar de machinekamer en schonk daar alle olie die hij vinden kon in een lege bus. Deze ledigde hij telkens over de railing, zonder dat hij Nilder liet merken wat hij deed. Toen keerde hij naar de kajuit terug.
‘Ik verwacht dat je zo vlug mogelijk dit land zult verlaten,’ 112
zei hij. ‘Als ik je nog eens zie, is het met je afgelopen. En je zult tegen niemand een woord reppen over dit gezamenlijke reisje, want als ik gearresteerd word, voel ik me altijd erg spraakzaam.’
‘Daar zul je voor betalen, ellendeling,’ dreigde Nilder woedend. ‘Goldman zal het er niet bij laten…’ ‘Dat zou me niets verwonderen,’ zei de Saint en zonder meer verliet hij de kajuit en liet zich in zijn bootje zakken.
HOOFDSTUK 6
Twintig minuten later was hij terug in Warsash en toen hij uit zijn wagen stapte zag hij de Seabird de rivier opvaren. Terwijl hij nog keek zag hij, hoe zij hulpeloos ronddraaide en snelheid verloor. Hij glimlachte gelukkig en begaf zich naar de restauratie.
Toen hij eindelijk, hongerig na zijn tochtje, een behoorlijke hoeveelheid eten naar binnen gewerkt had, belde hij Patricia op.
‘Hallo, lieveling,’ zei hij. ‘Je bent ditmaal wel erg laat op.’ ‘Ik ben al naar bed geweest,’ zei zij.
‘Ik ook,’ mompelde de Saint smartelijk. ‘Maar niet lang. Ik geloof nooit dat vroeg opstaan gezond is.’ ‘Hoe is het vissen afgelopen?’
‘Prachtig.’ Simon keek voorzichtig om zich heen, maar er was niemand te zien. ‘Toen ik hem het laatst zag, zat broeder Ronald nogal in de put. Ik heb alle olie uit zijn machines gehaald en tenzij hij er aan gedacht heeft ze met zijn eigen zweet te smeren, zullen ze er wel lelijk aan toe zijn. De Seabird zal vooreerst wel geen reisjes meer ondernemen.’ Patricia lachte zacht. ‘Wanneer kom je thuis, jongen?’
‘Wel - vandaag is het vrijdag, niet? Ik meen me te herinneren dat ik een afspraak voor de lunch had met Claud Eustace. Ik zie je in de Bruton om half één.’
Hij keerde terug naar een laatste kopje koffie in de overtuiging dat een geheel ander gesprek ongeveer terzelfder tijd met Londen gevoerd was en hij had gelijk. i
Ronald Nilder achtte het niet raadzaam te veel details te vertellen.
‘De Saint heeft me te pakken gehad, Goldman. Hij zei niet dat hij het was, maar het kan niemand anders’ geweest zijn. Hij heeft de geweren overboord gegooid en mij half dood geslagen.’
Tex Goldman bezat de gave geen nutteloze tijd te verspillen aan lelijke woorden.
‘Kom zo vlug mogelijk hierheen,’ zei hij grimmig. ‘Ik heb iets in het vat voor de Saint.’
Simon Templar bezat evenwel een even kostbare gave die hem al ontelbare diensten had bewezen. Die vrijdagmorgen werkte zij op volle kracht. Hij had een duidelijk beeld van de geest van Tex Goldman. Daarom reed hij over Leatherhead en Epsom terug naar Londen, terwijl Ted Orping hem tevergeefs opwachtte aan de Portsmouth Road.
Het was ongeveer twee minuten voor half een, toen hij bij Bruton binnenkwam, doch Patricia zat al te wachten. De Saint bestelde cocktails en vertelde haar wat er gebeurd was. ‘Als jij met een omweg naar huis gekomen bent, zal Nilder nu ook wel thuis zijn,’ zei zij en Simon glimlachte. ‘Ik twijfel er aan, liefste,’ zei hij kalm. ‘Ik heb mijn zakmes in zijn beide banden gestoken en ook door de reserveband, dus er zit niets anders voor hem op, dan de schade te laten herstellen of een trein te nemen die hem nog een kwartier oponthoud zal bezorgen. Hij haalt dus de eerste boot over het Kanaal niet meer, maar misschien neemt hij de tweede. In ieder geval zal hij wel eerst naar zijn bank gaan en dat is het enige wat mij belang inboezemt.’
Het meisje keek hem nieuwsgierig aan.
‘Er zijn tijden geweest, dat hij er niet zo gemakkelijk afgekomen zou zijn,’ zei zij.
Simon leunde gemakzuchtig achterover en keek de rook van zijn sigaret na.
‘Ik weet het. Maar wij waren toen nog niet zo zakelijk en de inkomstenbelasting niet zo hoog. Bovendien was Claud Eustace toen nog niet zo fel. Neen, Pat - tegenwoordig laten we de vuile karweitjes door anderen opknappen. En dat lijkt me veel prettiger.’
En toen keek hij ‘csa zich heen en zag de ovale figuur van hoofdinspecteur Teal naar hen toekomen. Hij sprong op en bestelde nog enige martini’s. ‘Vertel ons het een en ander,’ mompelde hij. ‘Er is niet veel te vertellen,’ zei de detective. ‘Wij zijn druk aan het werk en zullen de mannetjes wel te pakken krijgen. Heb je gelezen over de Underground-overval?’
Simon schudde het hoofd.
‘Ik heb nog geen ochtendblad gezien.’
‘Zij hebben twee mensen gewond en zich uit de voeten gemaakt met ongeveer drieduizend pond in contanten - de kas van verschillende stations. Dat maakt het zo moeilijk. Zij proberen het telkens ergens anders. Eerst zijn het juweliers en als we die bewaken, zijn het banken. Dan bewaken we de banken en het wordt een nachtclub. Nu is het de Underground. Wij kunnen toch niet alle plaatsen in Londen waar grote bedragen in geld aanwezig zijn bewaken? En dat weten zij maar al te goed.’
‘Geen nadere aanwijzingen?’
‘Wij werken in verschillende richtingen,’ zei de detective met beroepsvaagheid; maar Simon Templar was niet geïmponeerd.
‘Zoals ik het zie,’ zei hij, ‘is het enige wat je te doen hebt de aanvoerder gevangen te nemen. Je schiet er niets mee op als je hier en daar eens wat Green Crossjongens arresteert. Maar je moet de aanvoerder hebben, die maakt de jongens zo gevaarlijk.’
Teal knikte. ‘Dat begrijp ik ook.’
‘En als je hem vinden zou, zou hij waarschijnlijk zo onschuldig zijn, dat je hem precies evenveel te laste zou kunnen leggen, om hem te doen vrijspreken.’
‘Dat is dikwijls de grootste moeilijkheid,’ zei Teal somber. ‘Maar wij kunnen nu eenmaal niet anders te werk gaan.’ ‘Laat ons maar wat eten,’ zei de Saint opgewekt. Gedurende de maaltijd was hij een uitstekend gastheer. Hij sprak over wedrennen, menu’s, schouwburgen; politiek en vermeed alles wat het beroep van de detective betrof. Boven alles zweeg hij over de Green Crossjongens en hun onbekende leider. Het was niets voor de Saint met zoveel tact een onaangenaam onderwerp te vermijden en de symptomen maakten Teal dan ook onrustig.
Om twee uur excuseerde hij zich en Simon vergezelde hem naar de deur. Teal draaide zijn bolhoed in zijn handen rond en keek hem plechtig aan.
‘Je houdt iets voor me achter,’ zei hij abrupt. ‘Ik kan je niet dwingen het me te vertellen als je niet wilt, maar ik veronderstel dat je wel zult weten dat deze moorden zullen voortduren, zolang we de man niet vinden die er achter zit.’ ‘Dat herinnert me eraan, dat ik je had willen vragen of je me een lijstje kunt bezorgen van alle slachtoffers,’ zei de Saint. ‘De agent meegeteld.’
Hij schreef de namen, die Teal opnoemde, op de rug van een envelop en wuifde hem toen een hartelijk vaarwel toe. Daarna keerde hij terug tot Patricia en zijn ogen waren opgewekt en gevaarlijk.
‘Nu moeten we hard aan ‘t werk,’ zei hij. ‘Ik heb meer dan. genoeg van Londen en verlang naar een paar vrije dagen. Zou je er niets voor voelen een boot te huren en eens het zeegat uit te varen?’
‘Maar wat moeten we eerst doen?’ vroeg zij en de Saint trok geheimzinnig zijn wenkbrauwen op.
‘Een van onze werkzaamheden is een onderhoud met Clem Enright. Gelukkig dat Corrigan me verteld heeft waar ik hem vinden kan, als hij niet werkt. Anders had ik hem misschien nooit gevonden.’
Hij vond Clem Enright bij zijn derde poging in een kroeg in de buurt van het Charing Cross-station; maar hij maakte geen drukte over deze vondst. Clem zelf wist helemaal niet dat hij gevonden was.
In zijn jongere dagen kwam Clem alleen maar de zijgangen van de cafés binnen, maar onder de leiding van Ted Orping had hij geleerd zonder verlegenheid door de hoofdingang binnen te komen. Clem verdiende meer geld dan hij ooit tevoren bij elkaar gezien had en in de roes van deze welstand was hij een toegewijd leerling.
Hij zat achter een whisky-soda en luisterde naar een voordracht van zijn leermeester.
‘Bescherming, daar moeten wij voor werken,’ zei Ted Orping indrukwekkend.
‘Ik dacht dat dat iets met politiek te maken had,’ zei Clem wazig.
‘Dat soort bescherming bedoel ik niet, sufferd,’ snauwde Ted.
“Wie geeft daar wat om? Ik bedoel zoals ze het in Amerika aanleggen. Heb je daar nooit van gehoord? Ik bedoel dit: we gaan naar iemand toe, die bang is dat zijn leven wordt bedreigd en bieden hem onze bescherming aan tegen een bepaald bedrag.’
‘Maar we werken toch al?’ zei Clem. Ted Orping zuchtte moedeloos.
‘Natuurlijk, dikkop. Daarvan kunnen zij leren wat hun overkomen kan, als ze zich niet door ons laten beschermen. Pas als ze goed bang zijn, kunnen we beginnen over die bescherming. Dan verdienen we evenveel geld en het is niet half zo gevaarlijk.’
^Klinkt machtig mooi,’ vond Clem.
Hij nam een slok uit zijn glas en trachtte niet lelijk te kijken. Hij hield niet van whisky, maar het kostte tweemaal zoveel als bier en het moest dus wel lekker zijn.
Toen het sluitingstijd was, rekenden zij af en wankelden naar buiten.
‘Waar ga je heen?’ vroeg Ted. ‘Ik heb een afspraak met een dame.’
Hij had daags tevoren drie uur in een bioscoop doorgebracht en er drie nieuwe woorden geleerd.
‘Ik ga naar het oefenlokaal een beetje schieten,’ zei Enright. ‘Mooi,’ vond Ted. ‘Daar kun je niet gauw te veel van hebben. Maar laat ze er niet achterkomen dat je zelf een wapen hebt. Tot kijk.’
Zij scheidden daar en Clem Enright liep langzaam en enigszins onvast Villiers Street in. Hij was zich altijd bewust van zijn minderwaardigheid in tegenwoordigheid van Ted Orping, die twee mannen gedood en verschillende anderen gewond had. Het gewicht van de automatische revolver in zijn heupzak gaf hem maar zelden het gevoel dat hij een werkelijke gangster was - en andere keren was het alsof iedereen het zien kon en brak het koude zweet hem uit.
Niemand geloofde eigenlijk dat hij wat durfde - dat was de moeilijkheid. Hij was handig genoeg als het op ruiten ingooien en stelen aankwam, maar zij geloofden niet dat hij geweld durfde plegen. En dat hinderde hem. Hij was zeker zo flink als zij, maar zij lieten hem nooit eens iets bijzonders opknappen. Altijd maar tweederangs karweitjes. ‘Hé daar!’
Een stem die vlak bij zijn oor scheen te spreken, deed hem schrikken. Hij keek met bonzend hart om zich heen. Hij was vlak bij het oefenlokaal en had niet gemerkt dat er een wagen zo dicht langs hem gereden was dat de treeplank bijna langs zijn benen was gestreken.
De man achter het stuur had een hard, gebruind gezicht dat hem vaag bekend voorkwam. Maar hij droeg een gele bril, had een sigaar in zijn mond en sprak met een sterk Amerikaans accent.
‘Stap in. Goldman heeft je nodig. Vlug.’
Clem boog zich naar voren en opende het portier. De hoop, die nooit sliep in zijn smalle borst, werd tot nieuw leven gewekt.
‘Enig idee wat het ditmaal is?’
‘Ik kan het je niet zeggen, maar ik weet dat erbij geschoten zal worden. Heb je je blafferd?… Beste kerel. Kom, laat ons opschieten.’
Clem Enright leunde achteruit en verdiepte zich in rooskleurige dromen. Eindelijk was het ogenblik waarnaar hij zo verlangd had dan toch aangebroken. Het volgde zo direct op zijn verlangen, dat hij nauwelijks geloven kon dat het waar was. Als hij nu maar geluk had - geen last kreeg van nerveuze trillingen en even koel kon blijven als hij in zijn verbeelding was…
Hij merkte niet welke kant zij op gingen, noch lette hij op de man achter het stuur. Telkens weer doorleefde hij schietpartijen waarbij hij de enig overlevende held was… En toen bemerkte hij dat de wagen stilstond en de motor was afgezet. Zij bevonden zich in een der kleine zijstraten van Chelsea -hij herkende de buurt aan de lichten der winkels die hij op King’s Road zag.
‘Wat betekent dat?’ vroeg hij. ‘Hier moeten we niet zijn.’ ‘Dit is een geheim hoofdkwartier,’ zei de chauffeur met een harde glimlach. ‘Je bent hier nog nooit geweest.’ Clem Enrights borst zwol van trots toen hij zijn gids volgde door de straatdeur, langs een nauwe gang en een serie trappen op. Geheim hoofdkwartier! Hij wist niet eens dat er zoiets bestond. Hij durfde er een eed op te doen dat Ted Orping hier nog nooit geweest was. En hij was de uitverkorene die gekozen werd voor iets dat wel zeer belangrijk moest zijn. Ineens onderging zijn waardering voor Ted Orping een geweldige verandering. Zij veranderde bijna in medelijden. Een beste kerel, Ted, maar altijd vol van zichzelf. Dacht, dat hij meer was dan hij was. Natuurlijk was hij sterk genoeg, maar je had andere dingen nodig voor het vak. Hersens. Persoonlijkheid… Zij gingen een kleine hal door en kwamen in een ruim atelier dat een glazen dak had. Het was onmogelijk om naar buiten te kijken. En toen hoorde Clem het onmiskenbare geluid van een deur die op slot gedraaid wordt en draaide zich om. Zijn gids leunde tegen de deur, haalde de sleutel uit het slot en stak hem in zijn zak. Terwijl Enright hem sprakeloos aankeek, wierp hij de sigaar weg en nam de gele bril af die hem zo goede diensten bewezen had.
Wie dacht je eigenlijk voor te stellen, Clem?’ vroeg de Saint welwillend en spraakzaam. ‘Denk je dat je voor Ajax kunt poseren die de bliksem tart?’
HOOFDSTUK 7
Enright week achteruit tegen een divan en zijn ogen sperden zich open alsof hij opgeblazen werd. ‘Wat betekent dat?’ hijgde hij.
‘Woorden, woorden en nog eens woorden,’ antwoordde Si-mon onbeschaamd.
Hij nam zijn sigarettenkoker, haalde er een sigaret uit en liep de kamer door. Doch zijn ogen bleven gevestigd op Clem Enright. Er was iets schrikaanjagends in de starre blik die de kleine dief niet losliet. In een flits van ademloze schrik herinnerde Clem zich dat hij zijn revolver bij zich had en greep ernaar. En het was of de grond onder zijn voeten wegzonk toen hij bemerkte dat zij er niet meer was. Simon haalde haar uit zijn eigen zak.
‘Ik heb haar van je geleend, Clem,’ legde hij uit. Je hebt geen vergunning voor het dragen van wapens en dat is een ernstig misdrijf. Bovendien zou je het behangselpapier kunnen beschadigen als je niet raak schoot.’
Hij stond nu vlak tegenover Enright en de hoek van de divan reikte precies tot Enrights knieholten. Simon gaf hem een duwtje en de kleine dief ging met een plof zitten. ‘Nu kunnen we praten,’ zei de Saint.
Hij stak rustig zijn sigaret aan en Enright keek naar hem met bange en schichtige ogen. En toen richtte zich die heldere, rustige blik weer op zijn gezicht.
‘Jullie goede dagen zijn voorbij, Clem,’ begon de Saint. ‘Ik ruim vandaag de boel op. En wat jou betreft: je hebt te kiezen tussen de gevangenis of een goede kans om eruit te blijven.’ ‘Ik heb niets gedaan, baas,’ jammerde Enright. ‘Ik zweer het je…’
‘Doe dat nu maar niet,’ waarschuwde Simon. ‘Maar ik heb je niet hier gebracht om daarover te spreken. Ik bracht je hier omdat er iets is dat je voor me doen kunt, en het enige wat erop aankomt is, hoelang het duren zal voor ik je overgehaald heb. Heb je ooit van de derde graad gehoord?’ Enright verbleekte. Hoe kort was het nog maar geleden dat
Ted Orping hem de betekenis van die twee woorden had uitgelegd! In zijn verbeelding doken alle martelwerktuigen van de middeleeuwen op.
‘Dat kun je niet doen,’ jammerde hij. ‘Nooit…’ ‘We zouden het kunnen proberen,’ zei de Saint vriendelijk. Hij deed een kast open en haalde er een ploertendoder uit, een rubberpijp, een groot pincet en een instrument dat eruit zag als een schroevedraaier maar in feite een geverfde blikopener was. Terwijl hij de voorwerpen neerlegde, woog hij ze schattend op de hand en gaf Enright alle kans ze goed in zich op te nemen.
Toen wendde hij zich weer tot de bevende man. ‘Het huis beneden is leeg,’ merkte hij opgewekt op. ‘Dus kun je zo hard schreeuwen als je maar wilt. Waar zal ik mee beginnen?’
Enright slikte de prop in zijn keel weg. Het stimulerende effect van de whisky die hij gedronken had, was verdwenen en hij voelde zich alsof hij om de kleinste kleinigheid in tranen zou kunnen uitbarsten. Niemand hield van hem en nu zouden ze hem ook nog martelen tot hij alles vertelde. ‘Zij zouden me vermoorden,’ zei hij hees. ‘Joe Corrigan heeft gekletst en hij werd vermoord.’
‘Niemand zal jou aanraken als je je behoorlijk gedraagt,’ zei de Saint. ‘Je kunt je hier verborgen houden, tot de bende uiteen is gejaagd en ik zal ervoor zorgen dat je het land kunt verlaten, als je dat wilt. Ook zal ik geen woord over jou tegen de politie zeggen en je mag al je geld houden.’ Clem Enright streek met zijn tong over lippen die volkomen droog waren. Al zijn dromen over glorie waren weggevaagd en toen voelde hij zich gelukkig. Er was iets in de stem van de Saint, dat alle verhalen van Ted Orping reduceerde tot opschepperij. Wat de man tegenover hem doen kon, stelde alles wat de bende deed in de schaduw. ‘Wat wil je weten?’ ‘Hoeveel kreeg je van Goldman?’
‘Vijftig pond per week, met goeie extra’s als we een groot karwei opknapten.’ ‘Hoeveel kreeg Ted?’
- ‘Dat weet ik niet, baas. Misschien een beetje meer - hij deed meer dan ze mij lieten doen.’
‘Is het nooit bij je opgekomen dat er heel wat meer verdiend werd dan ze jou gaven?’
‘Goldman zei dat hij het beter voor ons bewaren kon, baas. Wij hadden meer dan genoeg geld voor onszelf en hij zei dat het verkeerd was om alles wat je in handen kreeg op te maken. Dan was er niets om ons door een beroerde tijd heen te helpen. Hij zei dat je wat kapitaal moest hebben, dan kon je het goede karweitje uitpikken. Anders moest je nemen wat er te krijgen was.’ Simon knikte.
‘Waar bewaart Goldman zijn geld?’
‘Hij heeft een brandkast in zijn slaapkamer - in de muur. Een gedeelte bewaart hij daar zeker. Ik heb gezien dat hij er geld uithaalde en ze was vol.’
De Saint streek over zijn haar en wees op een telefoon die
op een klein tafeltje naast de divan stond.
‘Nu is er nog een kleinigheid die je voor me doen kunt,’ zei
hij. ‘Ken je een man die Ronald Nilder heet?’
‘Ja — ik heb hem eens ontmoet.’
‘Je kunt hem opbellen en zeggen wat ik je zal opdragen.’ Enright keek naar de telefoon en toen weer naar de Saint. ‘Je zult je belofte toch niet vergeten, baas? - Zweer het op je eigen hoofd!’
‘Ik zweer het op mijn eigen hoofd en mag sterven als ik je in de steek laat,’ zei de Saint ernstig.
Ronald Nilder was bezig zijn koffers te pakken, toen de telefoon in zijn slaapkamer ging. Even dacht hij erover, er geen aandacht aan te schenken, doch na enig aarzelen nam hij de hoorn op.
‘Hallo,’ hoorde hij. ‘Spreek ik met Nilder?’ ‘Ja,’ antwoordde hij kort.
‘Goldman wil weten waarom je niet bij hem geweest bent, zoals hij je opgedragen heeft. Hij zegt dat hij je onmiddellijk wil spreken voor het Mark Lanestation. Het is dringend.’ Nilder aarzelde even, toen zei hij: ‘In orde. Met wie spreek ik?’
‘Met Enright,’ zei de stem. ‘Vooruit - haast je. Als Goldman er nog niet is, moet je op hem wachten.’ Nilder legde de hoorn neer en liep door het vertrek heen en weer. Hij was van plan geweest de trein van acht uur twintig via Newhaven te nemen en dat liet hem voldoende tijd, zich aan de afspraak te houden. Ten slotte had Goldman niet de minste reden om te denken dat hij uit de school geklapt had. Hij had pech gehad toen de Saint hem overviel -hetzelfde was met andere lui gebeurd en ook aan hun betrouwbaarheid was niet getwijfeld. Hij had bovendien zijn stuurman als getuige. Hij kende Enrights naam en herkende de stem - het kon geen val zijn. En het leek hem niet onverstandig om eens te horen wat Goldman te zeggen had. Als hij niet ging, zou hij in ieder geval verdenking wekken. Mogelijk zou alles met een sisser aflopen. En hij voelde zich al enigszins beschaamd over de paniek die hem ertoe gedreven had al zijn geld van de bank te halen en Londen zo gehaast te verlaten.
Aldus overdacht Ronald Nilder de ontvangen mededeling, precies zoals de Saint verwacht had, en verliet zijn flat ongeveer vijf minuten later. Maar uit voorzichtigheid haalde hij toch de zware portefeuille uit zijn binnenzak en verborg haar achter een rij boeken. Zijn zakken waren het rollen wel waard, die dag.
Hij moest erg lang wachten in Mark Lane, maar dat is iets dat ons niet aangaat.
Het was half vijf toen Simon Templar bij de woning van Tex Goldman aankwam langs de brandtrap en zichzelf binnenliet door een der ramen van de badkamer. Een telefoontje in de dichtstbijgelegen publieke cel had hem ervan overtuigd dat Goldman niet thuis was en de Saint zag er niet helemaal uit zoals hij gewoonlijk placht te doen. Hij droeg een blauwe overall over zijn kleren en een koffertje met gereedschappen in zijn hand. En de revolver, die hij van Clem Enright had afgenomen, was geladen. Simon Templar was aan ‘t opruimen en hij was niet van plan fouten te maken. Tex Goldman kwam om vijf uur thuis.
Hij had een meisje bij zich — het meisje uit de nachtclub. Zij was mooi, met blond haar dat ietwat te gelijkmatig van kleur was om natuurlijk te zijn en grote, ernstige ogen. Zij hing aan Goldmans arm. Het was het bezoek aan zijn huis waar hij zolang aan gewerkt had en de manier, waarop zij eindelijk toegegeven had, had hij nooit verwacht. ‘Het is geweldig, Tex,’ zei zij.
‘Ja, niet slecht,’ zei Goldman. ‘Er ontbrak nog maar een ding aan en dat is er nu.’
Zij zat in de clubfauteuil en hij zat op de armleuning en keek op haar neer.
‘Tjee, kind, als je me een week geleden verteld zou hebben, dat ik dit kon doen, zou ik mezelf uitgelachen hebben,’ zei hij. ‘Dat moet de oude dag zijn, denk ik.’ ‘Kan me niets schelen wat het is.’
Goldman haalde een dikke, leren koker voor de dag. Met de
onbewustheid van een vaste gewoonte, beet hij het einde van
de sigaar en stak haar tussen zijn tanden.
‘Ik vermoed dat je alles van me weet,’ begon hij.
‘Kan me niet schelen.’
‘O, ‘t is niet zo erg belangrijk. Ik ben mijn hele leven een schelm geweest. Daarom ben ik vooruit gekomen. Ik ben in de goot geboren - maar ik heb me eruit gewerkt. In St. Louis sta ik bekend als een toffe jongen. Ik heb massa’s mensen gedood, maar dat scheen er niet op aan te komen. Zo werk je nu eenmaal onder ons — schieten voordat een ander de kans krijgt. Maar ik heb nooit een vriend verraden en ik heb nooit een revolver misbruikt. Ik vermoed, dat ik zo door zal gaan, tot ik genoeg geld heb.’
Zij nam een geparfumeerde sigaret uit een gelakte koker en keek recht voor zich uit.
‘Ik ben zelf niet zo’n nuchter kalf,’ zei zij rustig. ‘Ik heb heel wat meegemaakt. Ik houd niet van moorden — wat jij nogal luchtig schijnt op te nemen. Ik houd er niet van, er zolang mee door te gaan, tot je zelf ook de kans loopt. Ik geloof niet dat ik daar tegen zou kunnen. Maar dit leven schijnt anders te zijn. Ik heb trouwens geen keus. Ik verlang niets anders dan dat je lief voor me bent.’
‘Dat begrijp ik, meid. Ik ben nooit een gentleman geweest, zodat ik je geen mooie complimenten kan verkopen. Maar
ik zal eerlijk spel met je spelen.’
‘Altijd?’
‘Als ik je ooit in de steek laat, kun je me met mijn eigen revolver neerschieten.’
Op dat ogenblik werd Tex Goldman op zijn hoofd geslagen. De slag verwondde hem niet, dat was niet de bedoeling. Maar hij voelde een geweldig harde slag met de kolf van een revolver tegen zijn achterhoofd en het was alsof zijn hersens schudden. Gedurende een paar ogenblikken kon hij niets zien. Hij viel voorover, stak zijn handen uit en hield zich in evenwicht aan de tafel. Hij hoorde het meisje naast zich gillen en toen greep een hand in zijn heupzak. Toen zijn eigen hand bij die zak kwam, was het wapen weg.
Hij draaide zich langzaam om en zag het in de hand van een slanke man die in het grijs gekleed was. ‘Hallo, Tex.’
Goldman beheerste zich onder de uitdaging van de ander. ‘Wat, voor de duivel…’
‘Geen kwaad begin, Tex,’ zei de Saint. ‘Het spijt me dat ik je die klap moest geven, maar het leek mij veiliger. Je bent het soort kerel dat zich niet gemakkelijk laat nemen en als je geprobeerd zou hebben me neer te schieten, hadden je buren wel eens een hartverlamming van schrik kunnen krijgen.’ Goldman kneep zijn ogen samen, zodat alleen zijn pupillen te zien kwamen, die glinsterden als stukjes git. ‘Simon Templar?’
‘Precies. Bezig jouw bende op te ruimen. Dit land kan het zonder jou stellen. Misschien dat we heel wat van Amerika kunnen leren, maar je bent hierheen gekomen met iets dat we niet willen leren. Alle oude dames, die onze wetten maken, zijn erdoor van streek geraakt.’ De Saint glimlachte niet langer. ‘Er zijn te veel doden gevallen sinds jij aan het werk bent, Tex. Daarom kwam ik hier om jou te doden.’ Het meisje greep Tex Goldmans hand en keek de Saint met grote, klagende ogen aan.
‘Dat kun je niet,’ snikte zij. ‘Dat kun je niet! We zijn vandaag pas getrouwd…’
Geen spier bewoog in het gezicht van de Saint. ‘Ik zal het meisje ook neerschieten,’ zei hij. ‘Om een andere ‘reden. Jullie kunt samen gaan.’
Zij kroop tegen Tex Goldmans schouder aan, en er verscheen een uitdrukking van afschuw in haar ogen. ‘Waarom wil je me doden?’ fluisterde zij. ‘Ik heb niets gedaan. Ik heb nog nooit iemand vermoord… Maar ‘t kan me niets schelen, ‘t Kan me niets schelen. Ik houd van hem! Vooruit dan, lafaard…’
‘Doet er niet toe.’ De stem van Tex Goldman viel haar uiterst koel in de rede. ‘Doet er niets toe wat jij denkt dat zij gedaan heeft, Templar. Maar je zult je, wat haar betreft, wel vergissen. Bovendien kun je een vrouw niet neerschieten. Geef mij wat me toekomt. Maar laat het kind hier maken dat ze wegkomt. Ik kan voor ons tweeën betalen.’ Hij keek de Saint recht in de ogen. Zo was dit leven. Je accepteerde de rekening als zij gepresenteerd werd, zonder jammeren, zonder klagen. En toen zag hij dat de Saint glimlachte. ‘Mooi zo, Tex,’ zei hij. ‘Je hebt moed. Ik vermoed dat dat veel goedmaakt.’
HOOFDSTUK 8
Goldman begreep hem niet.
‘Ik vertelde je dat ik hier kwam om je te doden,’ zei de Saint. ‘Dat is ongeveer waar — in ieder geval, het was een van mijn redenen. Toen hoorde ik jullie gesprek. Ik verbaasde me. Het meisje zegt dat jullie vandaag getrouwd zijn. En hoewel het mij enorm spijt, ik vrees dat ik naar huis zal moeten gaan zonder je te doden. Zelfs ik kan geen wittebroodsweken verstoren… Het is een alleraardigste gedachte, Tex - dat je ten slotte nog een grijsharige vader zult zijn, die bij het vuur zal zitten met een dozijn kinderen om zich heen waar hij sprookjes aan vertelt.’
Goldman zuchtte diep, maar zei niets. De koude winden van de dood hadden hem te ruw om de oren gewaaid en als die klamme adem nog steeds in de keel van een man zit, heeft hij erg weinig te zeggen.
‘Maar wat betreft het opruimen van je bende, daar wijk ik niet van af,’ vervolgde de Saint en zijn blauwe ogen waren zo hard als staal. ‘Wij houden er niet van - het maakt het leven wat te inspannend. Ik heb vanmiddag je brandkast al leeggehaald en ik vermoed dat je dat niet bemoedigend zult vinden.’
Hij wees op de open slaapkamerdeur waardoor hij binnengekomen was. Glimlachend greep hij in zijn zak, haalde er een bundeltje bankbiljetten uit en wierp het op de divan. ‘Ik geef je deze terug als huwelijksgeschenk. Je zou het niet prettig vinden in St. Louis terug te komen als een arm man.’ Goldman bevochtigde zijn lippen. 1
‘Nog steeds zelf aan slag, hè?’
‘Tja. Alles wat ik overgelaten heb, wordt verdeeld onder de familieden van die arme bliksems die je doodgeschoten hebt. Ik heb mezelf natuurlijk een behoorlijk deel toegedacht, omdat er op mij zo dikwijls geschoten is. Je zult het nimmer terugzien, Tex.’ De stem van de Saint klonk grimmig en indrukwekkend.
‘Je zult zelfs geen kans krijgen me neer te schieten voor je vertrekt, want daar zul je de tijd niet voor hebben en je weet niet waar ik me ophoud. Je neemt de trein van acht uur twintig naar Frankrijk en in Cherbourg kun je kaartjes voor de boot kopen. Je hoeft het niet aan Ted Orping en de andere jongens te vertellen, maar dat zul je doen. Want vanavond om tien uur gaat er een boodschap naar hoofdinspecteur Teal van Scotland Yard, waarin hem wordt meegedeeld dat het bevel tot arrestatie van William Gold alias Tex Goldman, nog steeds van kracht is. Voor de moord die je zes jaar geleden bedreef. Je zult het niet zo gemakkelijk vinden, hier weer terug te komen.’ Tex Goldman staarde hem aan. ‘Hoe ben je daar achtergekomen?’
‘Dat heeft je vriend Nilder mij verteld,’ zei de Saint luchtig. ‘Hij is zonder veel moeite tot praten te krijgen.’
_Goldman liet zijn tanden zien.
‘Ik had het kunnen weten. Die smerige verrader…’ ‘Ik zou er hem maar eens ernstig over onderhouden, als ik jou was,’ zei de Saint zacht. ‘Tenzij ik me vergis, zal hij je nog wel komen opzoeken voor je vertrekt… En nu moet ik je verlaten. Veel plezier in de wittebroodsweken - en als je mijn groeten doet aan de toffe jongens van St. Louis, doe het dan met ukeleles. Het ga u goed, blonde vrouw.’ Hij liep gracieus naar de deur en liet zichzelf uit. Het volgende ogenblik snelde hij de trap af.
Op de hoek van de straat haalde hij mijnheer Teal in. ‘Wat is er?’ vroeg de detective. ‘Ik heb je boodschap gekregen en ben direct gekomen. Maar waarvoor al die geheimzinnigheid?’
‘Ik wil niet te vlug spreken,’ zei de Saint. ‘Maar ik denk dat we weldra iets grappigs zullen beleven. Een zeker heerschap is zeer geprikkeld.’ ‘Wat bedoel je?’
De Saint glimlachte zonder mededeelzaamheid. Hij nam Teals
arm en bracht hem naar een tearoom. Zij kozen een tafeltje vanwaar zij het huis van Tex Goldman zien konden.
Zij zaten daar gedurende twee uren en mijnheer Teal werd ongeduldig.
‘Als je me niets anders kunt aanbieden dan een schoteltje geroosterd brood,’ zei hij, ‘stap ik eens op. Ik heb nog wel wat anders te doen. Wat ben je toch van plan?’ ‘Ga nog niet weg, Claud,’ zei de Saint. ‘Ik heb vandaag meer gedaan dan jij in een hele week doet. Ik heb de zaak opgeruimd. En nu zal er nog van alles gebeuren.’ Dit was juist vijf minuten nadat hij Ted Orping had zien binnengaan door de deur die zij in de gaten hielden. Tex Goldman deed open. ‘Wat is er, Ted?’ vroeg hij.
Hij was ongeduldig, maar wilde niet dat Orping het merken zou. In de slaapkamer stonden drie koffers gepakt en klaar voor zijn vertrek.
‘Die overval op het kantoor van die autobusonderneming, baas…’
‘Is uitgesteld.’
Ted Orping trok zijn wenkbrauwen op. ‘Waarom, baas?’
‘Daarom. Het is tijd verknoeien. Het is risico lopen voor niets.’ Goldman klopte hem op de schouder. ‘Ik zal je vertellen waarorxrik er mee uitschei, Ted. Ik heb iets gevonden dat beter is dan je tijd verknoeien met banken te plunderen. Het is iets zo geweldigs, dat je ervan watertanden zult. En het is volkomen veilig. Een grote inval - en klaar. Er zal tienduizend pond aan te verdienen zijn voor iedere jongen die zijn mannetje staat. Neem een sigaar.’ Orping sperde zijn ogen open. ‘Wat is het, baas?’
‘Dat kan ik je nog niet vertellen.’ Goldman keek langs hem
heen en het zijn stem dalen. ‘Er is ergens een verklikker —
en ik denk dat ik hem te pakken kan krijgen. Maar er is niets
veilig als er verklikkers in de buurt zijn.’
Orpings mond verstrakte. Hij beet het puntje van een sigaar
en spuwde het in de haard.
‘Laat mij hem zien!’
Er werd weer gebeld. Goldmans koude ogen boorden zich in die van Ted als de ogen van een stenen beeld. Hij sprak zonder zijn lippen te bewegen.
‘Je kunt hem binnenlaten.’ Orping ging naar de deur.
Het was Ronald Nilder - zonder hoed, asgrauw van angst, zijn lippen trilden. Hij hield een gekreukeld stukje papier in een hand. Hij liep door de kamer op Goldman toe en hief zijn vuist op.
‘Wat betekent dat?’ gilde hij bijna. ‘Vertel me wat dat betekent, verdommel’
‘Wat wat betekent?’ vroeg Goldman koel.
Nilder stak hem het stukje papier toe. Zonder haast streek
Goldman het glad en las wat erop stond.
Kom bij me voor je al je geld mee naar het buitenland neemt.
T. G.
‘Ik heb al mijn geld van de bank gehaald,’ vertelde Nilder. ‘Ik deed het in mijn portefeuille. Toen je me opbelde dat ik je bij het Mark Lanestation moest ontmoeten, verborg ik het achter een paar boeken in mijn flat. Ik heb daar een uur op je gewacht. Toen ik terugkwam was de deur opengebroken en mijn portefeuille leeg. Dat briefje was het enige wat er in zat. Wat betekent het, dat je mijn geld gestolen hebt, jou vuile…’ Met drie rustige bewegingen scheurde Goldman het papiertje door en nog eens en nog eens. De snippers wierp hij in de papiermand. Toen keek hij Nilder weer aan en er was zo’n dreiging in die blik dat Nilder verschrikt zweeg. ‘Ik heb je niet laten opbellen om me bij Mark Lane te ontmoeten,’ zei hij. ‘Ik heb dat briefje niet geschreven en ik weet niets van je geld. Maar vertel me nu eens waarom je me aan de Saint hebt verraden?’
Nilders lippen schenen bleker te worden. Hij ademde diep. Zijn mond zakte open van angst.
‘Je hoeft niet te antwoorden,’ zei Goldman, met dezelfde ijskoude rust. ‘Ik kan het in je gezicht lezen. Je kletste omdat je niet deugt. Hij heeft je misschien een klap gegeven en dat was al genoeg. Zoiets doet een kerel als jij. En dan kom je hier met het een of ander smoesje en denkt dat ik het slikken zal. Wat denk je dat dit is — een tehuis voor kinderen? Wat denk je dat ik doen zal - je om je hals vallen en knuffelen? Schurk!’
‘Ik heb niets gedaan,’ jammerde Nilder. ‘Kijk me niet zo aan, Goldman. Ik zou je nooit verraden. Dat weet je toch wel. Ik kan allés uitleggen. Luister naar me…’
‘Scheer je weg,’ brulde Goldman. ‘Ga onder mijn ogen vandaan - voordat ik je gemene smoel tot pap sla…’ Nilder liep achteruit naar de deur. Nog nooit van zijn leven had hij zo’n gevaarlijke woede meegemaakt. Hij haastte zich weg en zij hoorden hem de trap afstruikelen en de deur dichtslaan.
Ted Orping keek de man uit St. Louis aan. ‘Kan ik met hem afrekenen, baas?’
Tex Goldman stak, alvorens te antwoorden, zijn sigaar aan. Het was lang geleden sinds hij werkelijk met plezier iemand ter dood veroordeeld had. In de bende werd de dood eenvoudig toegediend als een kwestie van veiligheid - zonder haat, dikwijls zelfs met spijt. Maar ditmaal voelde hij dat hij gerechtvaardigd was. ‘Ja,’ zei hij. ‘Reken met hem af.’
Simon Templar zag Nilder als dronken langs de huizen wankelen en hij stond op terwijl hij wat geld op de rekening wierp die voor hem lag. Teal volgde hem. Toen zij buiten kwamen, kwam Ted Orping uit Goldmans huis en haastte zich achter Nilder aan.
‘Wat gaat er toch gebeuren?’ vroeg Teal.
‘Iets nuttigs,’ antwoordde de Saint. ‘Of ik ben geen goed
psycholoog.’
Hij ging Teal voor. Plotseling bleef Nilder staan en riep een taxi aan die langsreed. Orping draaide zich om en bleef voor een winkel kijken, juist vlug genoeg om niet opgemerkt te worden. Zodra Nilder ingestapt was, riep Orping een andere taxi aan en volgde hem. Simon en de detective namen de volgende.
‘Dit lijkt wel op krijgertje spelen,’ zei de Saint, bijna vrolijk. De drie taxi’s reden langs Marylebone Road, Portland Place, kruisten Oxford Street en reden door Regent Street. Van daar bereikten zij eindelijk Jermyn Street.
Simon boog zich voorover en sprak door de spreekbuis met de chauffeur.
‘Hier maar wat kalmpjes aan.’
De eerste wagen stopte en zij bleven wachten. Zich verschuilend achter de rug van de chauffeur zag Simon dat Ted Or-ping de chauffeur betaalde en wegslenterde. De wagen voor hen zette zich langzaam in beweging en zij volgden. Simon zag Nilders rug voor de deur van het flatgebouw waar hij woonde. Orping kwam naar hem toe en greep zijn arm. De Saint kon slechts vermoeden wat hij zei, doch de twee mannen gingen naar binnen.
Simon liet de taxi stoppen en zij stapten uit. Hij bracht Teal naar de overkant van de straat.
‘Nu moeten wij weer wachten,’ zei hij. ‘Maar het zal niet lang duren.’
Hij stak een sigaret aan, ofschoon hij niet verwachtte dat hij er lang plezier van zou hebben. Even later hief hij het hoofd op. ‘Hoorde je dat?’
Het was een geluid geweest als van een knalpot in de verte; maar hij wist dat het geen knalpot was.
Toen zag hij Ted Orping naar buiten komen en de straat oversteken. Ted zag hem niet voor zij vlak tegenover elkaar stonden.
‘Een woordje, Ted,’ zei de Saint. ‘Heb je Ronald het zwijgen opgelegd?’
De ander keek hem met een wilde, bijna bijgelovige vrees aan. En toen draaide hij zich om en zette het op een lopen. Simon liep harder. Achteruit kijkende, zag Orping hem op een meter afstand en greep zijn revolver. Maar hij dacht er iets te laat aan. Simon sloeg zijn hielen samen en sprong in volle vaart op hem. Hij boog Orpings rechtervuist tot tussen zijn schouderbladen en hield een gespierde knie op de rug van de man.
‘Laat me gaan,’ jammerde Orping. ‘Je kunt me niets ten laste leggen.’
‘Alleen moord met voorbedachten rade,’ zei de Saint rustig en hij zag hoofdinspecteur Teal over de straat naar hen toe komen.