23
Twee weken later, toen ze de poort opentrok en hem zag, schoten ze allebei in de lach alsof het heel grappig was. En ze was niet zo verlegen als ze had gedacht, vond het niet gênant. Hij zag er ouder uit dan ze zich herinnerde, maar ook jonger. Meer wit in zijn haar, maar jong omdat hij een lange reis had gemaakt en niet verzwakt of vermoeid was. Hij zei: 'Ik heb de hele dag naar het huis gezocht', en ook dat was grappig. De hele dag gezocht naar het huis, haar huis. De hele dag naar haar gezocht terwijl ze zich niet had verstopt, zich niet had vermomd, gevonden wilde worden. Ze wilde hem een heleboel vragen: waardoor was hij verdwaald, waar hij logeerde, maar het leek er allemaal niet toe te doen, van geen enkel belang te zijn. Alleen het hier en nu, de zwarte metalen poort, warm en met strepen zonlicht erover, die ze met haar hand weer dichttrok. Hun voetstappen op het beton van de carport, hun kleren die langs het stof op Hanans auto streken. Ze stapten over Amirs fiets heen die op het trapje naar de tuin lag. Ze keek naar hem en de zon deed pijn aan haar ogen omdat ze zich naar de poort had gehaast toen de bel was gegaan, bang dat iedereen wakker zou worden, en haar zonnebril binnen had laten liggen.
Dit was geen tijd waarop er gewoonlijk werd aangebeld, waarop er bezoek kwam. Het was na het middageten, het tijdstip dat de schaduw van elk voorwerp even lang is als het voorwerp hoog, en iedereen sliep, zelfs de kinderen. 'Je moet slapen, anders mag je vanavond niet mee naar Nah-la's bruiloft, had ze hen gedreigd, en uiteindelijk waren ze in slaap gevallen.
Ze moest Rae even alleen laten om binnen kussens voor de tuinstoelen en een tafelkleed te gaan halen. Ze moest zachtjes doen om niemand wakker te maken. In de keuken aarzelde ze: Pepsi of Miranda ? Ze had moeten vragen wat hij het liefst had, nu moest ze gokken. Pepsi uit de ijskast. Ijsblokjes, en ze mocht geen lawaai maken bij het loswrikken van de blokjes boven de gootsteen. Ze stond in de keuken en liet water over het ijs stromen, dacht aan de volgende stap, een glas, een blad, het naar buiten brengen van het ijs... Dit was overvloed na de schrale tijd, de dunne, schrale tijd.
In de tuin was het makkelijk om te praten. Ze goot de Pepsi in het glas, keek hoe het schuimde, minuscule spatjes op het tafelkleed, en daarna bruiste. Ze praatten over de wiebelende tafel, het bedrijf aan de overkant, Dianes proefschrift dat inmiddels afwas.
Mhairi was van haar paard gevallen maar mankeerde niets, hoewel ze de schrik wel goed te pakken had. Hij had het over zijn nieuwe studenten, waar ze vandaan kwamen, welke onderwerpen ze bestudeerden. 'Ik ben een leerboek aan het schrijven,' vertelde hij, 'een inleiding in de politiek van Noord-Afrika. Ik heb besloten dat het tijd is dat ik een leerboek ga schrijven en niet meer zo veel tijd besteed aan actuele politieke analyses.'
Hij dronk zijn Pepsi en de ijsblokjes begonnen te smelten, de randen werden glad en licht. 'Is dit jouw taak hier,' vroeg hij, 'gasten iets te drinken aanbieden als ze binnenkomen en zelf niets nemen?'
Ze glimlachte en knikte, ja, zo was de etiquette nu eenmaal. 'Met welk vliegtuig ben je gekomen?'
'klm. Ik ben overgestapt in Amsterdam. Aberdeen, Amsterdam, toen een tussenlanding van ongeveer een uur in Cairo, en toen hiernaartoe. Ik kwam hier om twee uur 'snachts aan.' Hij glimlachte en keek haar aan: 'Toen lag jij te slapen.'
Om twee uur had ze inderdaad vast geslapen, het vliegtuig dat op het vlakbij gelegen vliegveld landde niet gehoord. Maar later, bij zonsopgang, had ze de azan gehoord en was ze opgestaan om te bidden. Weer een zonsopgang, vragen om vergeving, zeggen dat er geen wil of kracht is buiten Allah, en niet weten, geen idee hebben wat de dag voor haar in petto had.
'Had je nog problemen op het vliegveld?' Soms maakten ze het buitenlanders lastig, werd hun bagage grondig en traag doorzocht, moesten ze veel vragen beantwoorden.
'Nee hoor, het ging best. De bagageband was alleen kapot, dus het duurde eindeloos voor de bagage kwam, maar verder ging het prima. Het was de vlotste reis die ik ooit heb gemaakt... Dat moet komen doordat ik met goede bedoelingen kom.'
Ze glimlachte en daarna zwegen ze een tijdje. Hij hield het glas in zijn rechterhand, met inmiddels even veel ijs als Pepsi.
'Waarom heb je Fareed gevraagd mij te schrijven en niet zelf geschreven?' Ze vroeg het zonder klacht, zonder verwijt. Fareeds brief was nuttig geweest: formeel, correct, precies wat ze nodig had. Daardoor kon ze hem aan Waleed en Hanan laten zien en zeggen: 'Praten jullie met Mahasen, jullie moeten het zeggen, dat is makkelijker voor haar dan wanneer ze het van mij hoort.'
'Ik wilde het netjes doen', zei Rae. 'Ik was bang dat je met een ander getrouwd was. Dat zou mijn verdiende loon zijn geweest...'
'Nee. Nee, de buurvrouw van hiernaast gaat trouwen.' Ze zei nog steeds dwaze dingen, die er niets mee te maken hadden.
'Hoe heet ze?'
'Nahla.' Ze bedacht ineens dat Nahla een mooie naam was. En het was mooi dat ze hiernaast woonde en vanavond haar bruiloft vierde. Het ruime terras van de Syrian Club, harde muziek en een licht briesje, iedereen met een vest over zijn mooiste kleren heen. Ze zou Rae mee kunnen nemen. Ze zou hem voorstellen aan Waleed en iedereen die ze kende.
'Is Nahla je vriendin?'
'Ja, hoewel ze veel jonger is dan ik. Ze gaat verhuizen naar Katar, waar Yasmin ook woont.'
'Zou jij Katar ook wel eens willen zien ?'
'Ja, ooit nog wel eens.'
Stralend, zo zag ze eruit, ze straalde hem toe. Ze zou hem het verleden voor de voeten moeten werpen, met hem over praktische dingen moeten praten. Waar was ze met haar hoofd ? Geel gras en ongesnoeide bomen, een geur die ze kende, van jasmijn en modder.
'Volgens mij', zei hij, 'moet deze kwelling niet te lang duren.'
'Welke kwelling?'
Hij lachte en veegde zijn gezicht af met zijn hand. Een
kwelling, dat waren de dagen geweest dat ze een wereldse, rationele stem had gehoord die zei: iemand als hij wordt nooit moslim. Die stem mat de afstand tussen hen, berekende de waarschijnlijkheid dat hij iemand anders had, een vrouw met lichtere ogen, een lichter hart...
'Nou,' zei hij, 'als we deze week al trouwen, zouden we samen ergens heen kunnen gaan. We hebben dan alle tijd, want ik hoef pas medio januari terug te zijn in Aberdeen. Ik zat te denken aan Aswan, ben je wel eens in Aswan geweest?'
'Nee.' Haar stem klonk een beetje gedempt, omdat ze net aan de rationele stem had gedacht.
'Ik ook niet", zei hij, terwijl hij naar haar en de veranderde blik in haar ogen keek. 'De Aswandam, het grote project van Nasser, is vlak bij de stad. Ze zeggen dat het in het zuiden van Egypte erg lijkt op hoe het hier is, het klimaat, het landschap. Lijkt het je leuk?'
Ze glimlachte: 'Ja.'
'Amir kan hier bij je tante blijven, dan halen we hem op de terugweg op en gaan we met zfn allen naar Aberdeen.'
Ze knikte, maar het leek haar omslachtig om eerst naar het noorden te gaan en daarna terug naar Khartoem. 'Het zou die dag in Aberdeen makkelijker geweest zijn, die dag met al die sneeuw...' Haar stem stierf weg. Ze had het verkeerde gezegd. Hij zou vast niet over die dag willen praten.
Toen hij antwoordde, klonk zijn stem kalm: 'In de koran staat dat zuivere vrouwen voor zuivere mannen bestemd zijn... en ik was toen nog niet rein genoeg voor je...' Hij keek in de richting van het huis, en Sammar draaide zich om om ook te kijken. Dalia kwam de treden van de veranda af; ze zag er slaperig uit, het haar stak uit haar vlechten. Ze kwam naar hen toe, ging op de leuning van Sammars stoel zitten en legde haar hoofd op Sammars schouder. Ze staarde naar Rae, te slaperig om echt nieuwsgierig te zijn.
'Slaap je nog ?' vroeg Sammar haar, midden in een uitleg aan Rae wie Dalia was overschakelend op het Arabisch. Dalia knikte en wreef over haar neus.
'Geef je onze gast geen hand?'
Dalia schudde haar hoofd.
'Hij spreekt Arabisch', zei Sammar. 'Dat is toch zo, je spreekt toch Arabisch?' vroeg ze Rae.
'Een beetje, niet veel', zei hij.
'Hij kan niet goed praten', fluisterde Dalia in Sammars oor, zodat ze in de lach schoot.
'Hij moet nog meer oefenen,' fluisterde ze terug, 'maar je moet aardig voor hem zijn en salamu alhikum zeggen.'
Dalia gehoorzaamde, iets wakkerder, terwijl ze haar hand een eindje ophief.
'Alhikum al-salaam', antwoordde hij. Ze glimlachte en ging iets rechter overeind zitten. Ze kreeg Amirs fiets in de gaten die ongebruikt en uitnodigend op de grond lag.
Ze keken toe hoe ze wegliep in haar verkreukelde jurkje dat te klein was en waarvan de rits op de rug een eindje openstond. Ze fietste langzaam weg, naar de achterkant van het huis, buiten hun gezichtsveld.
'Ze zal je missen', zei Rae met iets definitiefs in zijn stem. Hij maakte Sammar duidelijk dat ze echt zou weggaan uit Khartoem en samen met hem zou teruggaan naar Aberdeen. Ze zou Dalia achterlaten en niet meer in haar buurt zijn, dag in dag uit in haar buurt, samen eten, slapen, in eikaars buurt zijn. Ze zou Amir meenemen, weg van zijn nichtje en neefjes, zijn grootmoeder, zijn huis. Ze zou hem meenemen naar een plaats waar alles grijs was, waar de geluiden werden gedempt door wolken, naar een nieuwe school waar hij misschien niet met open armen zou worden ontvangen, waar iedereen verbaasd naar hem zou kijken. En ze zou deze stad verlaten, met haar stoffige wind en haar geuren.
'Als ik anders in elkaar zat, als ik sterk en onafhankelijk was, zou ik nu tegen je zeggen: ik ga niet met je mee, ik wil mijn familie niet achterlaten, ik hou te veel van mijn land.' Haar stem klonk plagend en droevig.
Hij leek niet uit het veld geslagen. 'Maar je zit niet anders in elkaar', zei hij.
Een vlieg dook omlaag boven het blad en ging op de rand van het lege glas zitten. Sammar leunde voorover en verjoeg hem.
'Het is al te laaf, zei hij.
'Ik weet het.' Ze had de kans gekregen maar was er niet in geslaagd hem te vervangen door haar land, of door wat dan ook.
'Lijden staat niet centraal in onze godsdienst,' zei hij, 'en hij is ook niet gebonden aan een bepaalde plaats.' Door die woorden voelde ze zich met hem verwant, tot hem aangetrokken, dichter bij hem dan ooit omdat het nu hun godsdienst was en niet meer alleen de hare. En omdat hij dat begreep. Het was geen godsdienst van pathetiek, van verlossing door opoffering.
Hij zei: 'Ik ontdekte op het laatst dat het niets uitmaakte hoeveel ik over de islam had gelezen of wat ik er allemaal van wist. Kennis is noodzakelijk, dat is waar, maar geloof komt rechtstreeks van Allah.'
Het was een wonder, bedacht ze. Sinds ze Fareeds brief had gekregen, werd ze steeds midden in de nacht wakker, glimlachend in het donker, verbijsterd door wat er was gebeurd, niet in staat weer in te slapen.
'Toen je wegging,' zei hij, 'dacht ik: nou, als dit geen aansporing is om moslim te worden, dan zal het er wel nooit van komen. Ik voelde me misselijk, liep doelloos rond, had geen balans.' Hij had een keer een vlucht naar Parijs gemist, vertelde hij. Weer een conferentie, weer een lezing. Hij was al laat en vergiste zich ook nog met het gatenummer. Hij holde hijgend door gangen vol mensen die terugkwamen van vakantie, opgewekte gebruinde volwassenen en kinderen met grote Miclcey Mouse-ballonnen. Toen hij bij de juiste gate was, was het te laat. Hij liet zich in een stoel vallen en pakte zijn inhaler, ademen, alleen maar ademen, en door het raam zag hij zijn vliegtuig achteruitrijden en verdwijnen.
'Het holde me uit. Al dat geren voor niets...' Hij lachte en legde zijn hand onder zijn kin. Toen hij haar aankeek, glimlachte ze nog om zijn beschrijving van die drukke gangen vol Mickey Mouse-ballonnen.
En toen was hij ziek geweest, vervolgde hij. Een nieuwe astma-aanval, buiten schudden stormen de bomen van Aberdeen door elkaar en hij zat binnen en kreeg geen lucht. Hoe lang kan een nacht zijn, hoe wreed zonder slaap? Lucht aanzuigen die niet naar binnen wilde, niet naar zijn longen. In die hulpeloze toestand, die vernedering, de behoefte om te bidden. Zo voelde het: noch verheven noch sereen. Geen gebed voor het welzijn van de mensheid of voor succes, maar alleen maar om te mogen ademen.
'Waar ik het meest spijt van heb,' zei hij, 'is dat ik vroeger dingen schreef als: "De islam verleent waardigheid aan diegenen die anders een onwaardig leven zouden leiden", alsof ik zelf geen behoefte had aan waardigheid.'
Een vlieg bleef zoemend boven het blad hangen. Ze verjoeg hem.
Hij zei: 'Het bracht me een beetje van mijn stuk. Ik had mezelf nooit gezien als iemand die gelovig zou kunnen worden...'
'Ik wel. Ik voelde altijd dat je iets heel zwaars en verstilds in je had.'
'De religieuze kant die iedereen heeft?'
'Misschien.' Het was haar voorgekomen als iets wat sliep, heel diep en roerloos. Iets waar ze dichtbij had willen zijn, waar ze voorzichtig op had willen ademen tot het wakker werd.
Hij zei: 'Op het laatst hoefde ik nog maar één stap te zetten, het voor mezelf te wensen los van mijn werk, en toen was het ineens overal om me heen. Zo voelde het.'
'Wat vinden de anderen op de afdeling ervan?' vroeg ze. 'Heb je het hun verteld?'
'Ja... Ze denken dat het mijn midlifecrisis is.' Hij lachte even en keek toen naar het bedrijf aan de overkant van de weg.
Ze fronste haar voorhoofd en vroeg zich af of hij in hun ogen nu zijn geloofwaardigheid als kritisch Midden-Oos-tenwaarnemer had verloren. Ze vertelde hem dat Yasmin een keer had gezegd dat het neer zou komen op carrièrezelfmoord als hij moslim zou worden.
'Ik heb een goede reputatie opgebouwd', zei hij. 'Maak je daar geen zorgen over. Dat doe ik ook niet.'
Hij had gelijk, ze moest zich geen zorgen maken, Allah zorgde voor alles, Hij zou ook hiervoor zorgen, ze moest zich geen zorgen maken.
Ze zei: 'Ik bewonder je heel erg...' en sloeg haar ogen neer naar het gras. Toen ze weer opkeek, was er vriendelijkheid in zijn ogen en in zijn stem.
Dalia reed een rondje om het huis op haar fiets, de wielen ratelden op het beton van de carport. Ze keek naar Sammar en Rae en verdween toen weer achter het huis.
'Er zit een rat op mijn hotelkamer', zei hij. Ze lachte ongelovig en rillend van afschuw, en toen vroeg ze, omdat ze dat was vergeten te vragen, in welk hotel hij logeerde.
Hij noemde de naam van een van de oudere, vervallen hotels aan de Nijl. Niet het beste van het beste, maar toch geen hotel waar je ratten op de kamers verwachtte. Hij had de rat 's nachts langs de muur horen lopen, in de buurt van de kast.
'Wat afschuwelijk, zei ze verontschuldigend. Dit was tenslotte haar land, hij was haar gast.
'De douche doet het niet", zei hij. 'Dat is erger dan de rat... vind ik.'
'Heb je je beklaagd?'
Hij knikte. 'Ze hebben beloofd de douche te maken en me voorlopig een emmer en een kruik gegeven. Maar ze vertrokken geen spier toen ik vertelde van die rat.'
'Het spijt me', zei ze. Ze had met hem te doen omdat hij er zo berustend uitzag.
'Maar het uitzicht is prachtig', zei hij. 'De kamer heeft een balkon, en het uitzicht over de rivier vanochtend bij zonsopgang... schitterend.'
Ze stelde zich voor hoe hij op zijn balkon had staan
kijken naar de Nijl. Het hotel was in de koloniale tijd door de Britten gebouwd. Ooit was het magnifiek en imposant geweest. Nu was het een ingeslapen gebouw in verval, met ratten en niet-werkende douches. Maar het uitzicht was nog zoals altijd, het overweldigende natuurschoon, het laatste stukje van de Blauwe Nijl voor de bocht waar hij samenvloeit met de andere tak, van kleur verandert en naar het noorden stroomt.
Hij praatte over zijn uitzicht vanaf het balkon, zijn eerste indrukken van Khartoem. Gisteravond: de lichtjes van het vliegveld, de stilte. De taxichauffeur vertelde hem dat er een avondklok was maar dat taxi's van en naar het vliegveld ontheffing hadden. Op weg naar het hotel werden ze aangehouden bij een wegversperring, een controlepost. De politieman droeg een grijze jas en had een geweer over zijn schouder hangen. Nadat er begroetingen waren uitgewisseld pakte hij de vergunning van de taxichauffeur aan en controleerde die in het licht van de koplampen. Hij vroeg Rae niet zich te identificeren.
'De straten zijn donker, precies zoals jij had verteld', zei hij. 'Dat verrast je echt, die afhankelijkheid van de maan en de sterren.'
Hij zou deze stad niet vergeten, zei hij. Hij zou zich haar zijn leven lang herinneren. Er hing iets in de lucht, iets sombers en kwetsbaars, nog versterkt door de vlakke woestijn en de allesoverheersende hemel. Hij vroeg haar naar Umdurman. Was dat ver hiervandaan ?
Ze zei: 'Umdurman is mooier. Over de brug aan dezelfde straat als jouw hotel. Er liggen heiligen begraven in Umdurman.'
'Toen ik jong was', vertelde hij, 'had mijn vader oude kaarten. Kaarten waar Eritrea en Palestina op stonden. Ik keek er graag naar. Ik zag de naam Umdurman altijd vlak bij het blauwe lijntje van de Nijl staan. Ik zei een heleboel keer achter elkaar hardop "Umdurman", ik vond het een mooie klank hebben.'
Ze zouden dus een bezoek brengen aan Umdurman voor ze vertrokken. Er waren oude huizen waar je in mocht, en een kamelenmarkt.
Ze zei: 'Al dat stof hier... Ik ben bang dat het slecht is voor je longen.'
'Ik heb er geen last van, mijn astma is intrinsiek. Droog weer is juist goed voor me. Het is hier heel droog, heb ik gemerkt, goed voor de botten.'
'Van een oude man?' vroeg ze glimlachend.
Hij lachte en zei: 'Toen ik begon te bidden deden mijn knieën zeer, en toen dacht ik ook: ouwe vent! Maar ik heb er nu niet veel last meer van...'
'Dat heb ik allemaal gemist, dat jij leerde bidden...' De geluiden van de tuin, een auto op straat, ver weg.
'Het is een eenzame weg,' zei hij, 'dat is nu eenmaal zo.'
'Wat?'
'De weg naar het geloof. Iedereen moet dat in zijn eentje doen.'
Dalia probeerde de fiets op de veranda te hijsen. Met enige moeite slaagde ze erin, en ze keken toe hoe ze rondfietste tussen de potten met cactussen en bougainville, de soepele banden op de tegels van de veranda.