21
Voilà: de messing deurknop van de firma Higiènics Gallifa, die zwart is geworden van duizenden bezwete handen die er in de afgelopen dertig of veertig jaar tegenaan hebben geduwd om dit kantoor binnen te gaan.
Voilà: de in een handschoen gestoken hand van Demi Gambús, die dubt of hij hem zal aanraken en de deur zal openduwen.
Twee rechte parallellen raken elkaar in theorie nooit, behalve misschien in het oneindige.
Demi Gambús was er dus helemaal niet zeker van dat hij wist wat hij op dat moment, om halfzeven ’s ochtends, deed toen hij die deur openduwde. Iets van zijn moeder: bazin Miquela had er bij hem op aangedrongen dat hij zich als advocaat actief moest inzetten voor de beëindiging van de vuilnismannenstaking. Nooit had hij getwijfeld aan de goede neus van zijn moeder als moest worden bepaald uit welke hoek de winden waaiden die het schip van de familie voortbewogen. Daarom had hij er nooit iets tegen in te brengen. Heel waarschijnlijk was het altijd in het belang van de familie. Maar deze keer had hij zijn twijfels. Ze werd oud en de afgelopen dagen hadden ze heel vaak onenigheid gehad. Meer dan ooit. Er gingen tienduizenden peseta’s door zijn handen en de vrouw riep hem ter verantwoording ...
Hij had geprobeerd haar gerust te stellen. Hij had haar beloofd dat alles goed zou aflopen en dat het mooiste cadeau voor haar feest zou zijn: als alles goed gaat, worden we heer en meester van Barcelona. Zo niet, dan hebben we veel geld verloren, maar maakt u zich geen zorgen, we gaan niet bankroet ... Maar zijn moeder nam er geen genoegen mee. Daarom schreef hij het feit dat ze hem had opgedragen die walgelijke onderhandeling te leiden eerder toe aan een zekere behoefte om hem te straffen. Maar als het de vrouw geruststelde, maakte hem dat niet uit.
Hij hield alle aandacht gericht op zijn project: de grote operatie was begonnen. Duizend draden bewogen tegelijk. En het was niet makkelijk.
Juist op de dag dat hij Joan Rovira had laten weten dat hij geen burgemeester wilde worden, begon hij te merken dat de dingen heel wat moeilijker zouden gaan dat hij had gedacht. Hij zei: “Luister, Rovira, ik heb grootse plannen voor Barcelona ...” En deze: “O, ja? Van welke strekking? Wat het ook is, ik hoop dat u mij binnenkort in vertrouwen neemt en er wat gedetailleerder over vertelt. Ik kan u zeker helpen ... Hoe dan ook, als burgemeester beoordeel je alles anders, u begrijpt me.” Hij begreep het maar al te goed. “Laat ik u erop wijzen dat uw kennismaking met de politiek u en uw zaken tot voordeel zou strekken. Iedereen in Barcelona, en als ik zeg iedereen bedoel ik iedereen, zou daartoe bijdragen. Nog hebben we tijd om met de minister te praten. Nog zou u burgemeester kunnen worden ... ik herhaal het nog eens: het zou een enorme vergissing zijn om een kans als deze te laten schieten.”
Maar ook Demi wist het zeker en zei dat tegen Rovira: niet nu. En al helemaal niet met een mogelijke radicale meerderheid in de gemeenteraad. We zien wel over vier of vijf jaar.
Ze onderbraken elkaar: “Mijn project ...” “Sorry, Gambús, en wordt u niet kwaad, maar wat voor project het ook is, het is te verenigen met ...” “Het is niet zomaar een project, Rovira, ik zeg u alleen maar dat het om enorme geldstromen gaat, die onmogelijk op onderpand kunnen worden geleend als er geen buitenlands kapitaal bij is betrokken en de regering haar toestemming onthoudt.”
Joan Rovira dacht op volle snelheid na, telde op en trok af, paste de puzzelstukjes in elkaar ... Terwijl hij Gambús aankeek, zei hij langzaam: “Op het ogenblik vinden in onze stad, om dicht bij huis te blijven, transacties vanjewelste plaats ...” En Demi Gambús: “Ik weet waar u heen wilt. Ik kan u alleen maar zeggen: lach om het Reformaproject. Van het Eixampleproject rep ik niet omdat het meer iets van de middellange termijn is ...” Rovira kon zich niet voorstellen dat de financiële wereld van Barcelona niets van zo’n enorm project af zou weten. Maar hij kon zijn gesprekspartner, die maar bleef herhalen ‘het is het moment niet’, geen snipper informatie ontfutselen. “Het is het moment niet. Laten we het alstublieft hierbij laten, Rovira, ik heb eigenlijk al te veel gezegd. En ik zeg het u nog eens, er zijn vele miljoenen uit het buitenland bij betrokken. De financiële wereld van Barcelona is geen belangrijk onderdeel van het raderwerk. Ze doen op mijn voorwaarden mee of blijven aan de kant staan.” En Rovira: “Maar ze vormen het hart van de stad. Het zal ze niet bevallen dat u ze aan de kant laat staan ...”
Dat had nogal dreigend geklonken.
Maar erna hadden de gemeenteraadsverkiezingen plaatsgevonden met de klinkende – en onverwachte – overwinning van de Partit Radical van Lerroux. Deze gebeurtenis bracht Joan Rovira tijdelijk tot bedaren. Maar als hij en zijn medestanders eenmaal hun wonden hadden gelikt, zouden ze het heft weer in handen willen nemen. Demi Gambús moest er vaart achter zetten.
Vandaar het gevoel dat hij zijn tijd verdeed en vandaar dat hij met tegenzin ’s morgens vroeg het kantoor van Higiènics Gallifa betrad. Hij haalde zijn neus op: de weeïge stank van rottend vuilnis op de stortplaats van de firma, niet zo ver van het gebouw vandaan, vermengde zich met die van het bezinkbekken met uitwerpselen: de oorsprong van Higiènics Gallifa was verbonden met de aloude exploitatie van het leegscheppen van latrines van particulieren. In ruil voor deze service mocht de firma de inhoud als mest aan boeren verkopen. Nu was het slechts een nevenactiviteit van de onderneming die vooral uit sentimentele overwegingen werd aangehouden. Maar de stank was dezelfde, dacht Deogràcies-Miquel Gambús. En hij daar, in levenden lijve, en hij zat eraan vast. Dat was pas kinderliefde.
Hij raapte zijn moed bijeen en duwde de deur van matglas open. Een soort bode verwachtte hem al en ging hem voor naar de directiekamer. De schemering binnen dwong hem zijn ogen een beetje samen te knijpen. Het was een groot maar prettig vertrek, met behang op de muren, meer pakbonnen dan boeken op de planken, een paar portretten van heel serieuze personen en verschillende wandlampen met blauwe glasplaten, verdeeld over de ruimte. In een hoek stond een brandkast, half verborgen achter een paar gordijnen.
“Kijkt u ervan op, Gambús, dat de safe zo in het oog valt?”
Het was een retorische vraag, bij wijze van welkom. Degene die haar had gesteld was Venceslau Gallifa, die er trots op was dat hij als eerste in Barcelona huisvuil ophaalde, afvoerde en verbrandde. Het was een magere man met markante trekken, zwart haar en een bleek gezicht dat hem in de verte deed lijken op een pierrot. Hij ging verder: “In vertrouwen: hij is nep, om op het verkeerde been te zetten, de echte heb ik goed verstopt ...”
Meneer Gallifa liep tegen de vijftig en bevond zich in de kracht van zijn leven. Ze drukten elkaar de hand en hij stelde de derde persoon voor die zich in de kamer bevond: een oude man, die zijn hoed in zijn hand hield en er serieus uitzag.
“Ik heb de eer u gedeputeerde Sostres voor te stellen.”
Ze knikten elkaar bij wijze van groet toe. Provinciaal gedeputeerde Sostres was door het staatsbestuur informeel als bemiddelaar afgevaardigd.
Na aan elkaar te zijn voorgesteld, was het wachten op de arbeidersdelegatie. Venceslau Gallifa had toegezegd de president-commissarissen van de twee andere vuilophaaldiensten te vertegenwoordigen in verband met de onverwachte, dwaze vuilnismannenstaking. De patroons die het vuilnis van Barcelona en aanpalende dorpen ophaalden, wisten van geen wijken. Ze hadden unaniem besloten dat als de stad moest stikken onder een berg afval, ze dan maar moest stikken. Het was een onverklaarbare staking, die alleen leek uitgeroepen om dwars te liggen. Maar de dagen waren voorbijgegaan. De nieuwe gemeenteraad met zijn radicale meerderheid kon maar geen besluit nemen en de waarnemend burgemeester verloor zijn geduld. Het huisvuil stapelde zich overal op, de ratten vierden feest, het begon warm te worden; zo kon het niet langer ...
Terwijl ze wachtten, nam Demi Gambús zijn aantekeningen over het conflict door: de eerste dagen had de gemeente de mannen van de groendienst als straatvegers ingezet, maar het conflict escaleerde. De ophalers en transporteurs van koeienvlaaien en paardenvijgen sloten zich bij de stakers aan. Barcelona telde vele koeien- en paardenstallen en liep het risico om op een goede dag wakker te worden met straten die onder de stront zaten. Ten einde raad gingen de ondernemers van de sector door met hun politiek van de harde hand en verordonneerden een totale stillegging van hun bedrijven. De gemeente zat dus zonder voertuigen om het afval af te voeren of stortplaatsen om het naartoe te brengen. Ze had geen andere keus dan particulieren te vragen of ze karren en terreinen wilden verhuren, als ze die al hadden. Barcelona sidderde bij de gedachte aan die groeiende berg afval en drek die de stad dreigde te begraven. Een specialist van de gemeente stelde voor het vuil in wagons te laden en naar de buurgemeenten te vervoeren om het daar te verbranden. Een ander om het in compacte blokken te persen en het met een metalen omhulsel eromheen in zee te storten. En te midden van dat alles stakingsposten die stakingsbrekers achternazaten. Het was een chaos.
Demi Gambús deed zijn map dicht, nog verveelder dan in het begin. Wie dit probleem zou oplossen was een held.
Er werd op de deur geklopt en de bode kwam binnen om te melden dat de overige deelnemers aan de onderhandelingen aangekomen waren. Gallifa knorde dat ze konden binnenkomen en vlijde zich in zijn mahoniehouten fauteuil.
Toen de vertegenwoordigers van de arbeiders binnenkwamen, was Demi Gambús voor de spiegel druk doende om zijn stropdas te schikken, terwijl hij in werkelijkheid van de gelegenheid gebruikmaakte om eens flink te gapen en de haren op zijn oren te inspecteren.
Venceslau Gallifa stond plechtstatig op achter zijn schrijftafel en stak zijn hand uit: “Hoe gaat het met u, meneer Barral? En met u, meneer Escorrigüela?”
Demi Gambús hoorde die naam en draaide zich onwillekeurig met een ruk om. Krijg nou wat, voor hem stond op zijn paasbest die vlerk van een Rafel Escorrigüela. Hij geloofde zijn ogen niet. Maar jawel, hij was het en hij glimlachte. Naast hem de vertegenwoordiger van de stakende arbeiders, een broekie in een donkere ribfluwelen broek en een zwart jasje, met bevende handen die een pet vasthielden. Hem ontsnapte: “Wat doe jij hier, Escorrigüela?”
“Hetzelfde als jij, ben ik bang, Demi.”
“U kent elkaar?” vroeg Venceslau Gallifa.
Demi Gambús stond perplex. Wat een ingehouden, maar continue geluksexplosie veroorzaakte in alle hersencircuits van Rafel Escorrigüela, die op hun beurt door zijn hele lijf golven van welbehagen omlaag zonden. Voor momenten als deze was het de moeite waard af en toe in het stof te bijten. Hij kon een soort gierende, stompzinnige lachstuip die op zijn gezicht te lezen viel niet onderdrukken, alsof er een elektrische lading door hem heen ging. Hij schonk geen aandacht aan zijn vriends aanwezigheid en richtte zich tot Venceslau Gallifa: “We komen uit hetzelfde dorp, zijn samen opgegroeid en koesteren een oude vriendschap.” Hij schraapte zijn keel en vervolgde met het allertreurigste gezicht dat hij kon voorwenden: “Ik hoop in alle oprechtheid dat het feit dat we elkaar van vroeger kennen geen bezwaar vormt.”
“En waarom zou het dat moeten vormen?” vroeg provinciaal gedeputeerde Sostres, een vermoeid man die eruitzag als een vogel, met een haakneus in een asgrauw driehoekig gezicht, waaruit aan weerskanten twee oren als twee handvatten groeiden, alsof ze daar waren geplant. Hij had zin om aan de slag te gaan. Voor een provinciaal gedeputeerde was het maar niks om zich te moeten bezighouden met zo’n triviale zaak als een vuilnismannenstaking. Hij vervolgde: “Integendeel, misschien draagt het er wel toe bij om tot een goed akkoord te komen. Denkt u niet, meneer Barral?”
“Het is mij om het even. We moeten het toch over dezelfde dingen hebben. En het maakt totaal niet uit voor wat we moeten bespreken.”
“Wijze woorden, jawel, meneer”, rebbelde gedeputeerde Sostres.
Venceslau Gallifa wees naar de lege stoelen om de ovale tafel heen die het midden van zijn kantoor innam: “Maak het u gemakkelijk, bid ik u. Als u mij toestaat, neem ik het woord. Wel, in alle oprechtheid en in naam van de bedrijven die ik vertegenwoordig, moet ik beginnen met te zeggen dat we deze staking niet hebben zien aankomen. En dat we haar niet verdiend hebben. Maar ik zeg ook dat we tot een akkoord willen komen waar iedereen wel bij vaart. Wat de werknemers vanaf het begin weten. Daarom kunnen we hier en nu samen zijn.”
Rafel Escorrigüela schraapte zijn keel, keek de aanwezigen aan, liet zijn blik enkele tellen langer dan noodzakelijk op Demi Gambús rusten en richtte zijn pijlen: “Daarom en vanwege de goede wil van de sociale partner die ik vertegenwoordig, meneer Gallifa.”
“Uiteraard, uiteraard.”
Rafel Escorrigüela was van wal gestoken. Hij ging door: “Mijne heren, de zaak is uit de hand gelopen. Daar zijn we het allemaal over eens. Laten we geen schuldigen zoeken, maar rechtvaardige, langdurige oplossingen. Ik ben er ten volle van overtuigd dat we deze zo onaangename toestand tot volle tevredenheid van beide partijen kunnen oplossen ...”
Gedeputeerde Sostres schraapte zijn keel en hoestte. Iedereen zweeg om naar hem te luisteren: “Namens het bestuur van de provincie Barcelona wil ik zeggen dat ik alleen hier ben om u aan één ding te herinneren: dat de belangen van onze stad boven die van ons onbeduidende personen gaan.”
De heer Venceslau Gallifa keek hem wantrouwig aan. Rafel Escorrigüela hernam het woord: “Mijne heren, naar het mij toeschijnt, rust er op onze schouders een grote verantwoordelijkheid die we niet kunnen ontlopen en derhalve zal iedereen een beetje water bij de wijn moeten doen. Achter ons liggen een paar gebeurtenissen die nooit hadden mogen plaatsvinden ...”
Demi Gambús keek naar Escorrigüela en kon het maar niet geloven. Gedeputeerde Sostres knikkebolde en de vakbondsman zweeg. Gallifa maakte afgemeten zijn manchetknopen los, haalde zijn pochet uit zijn borstzak, asemde een keer flink tegen zijn bril en begon de glazen te poetsen. Hij bromde weer kortweg: “Als het nooit had mogen gebeuren, waarom is het dan gebeurd?”
Tegelijkertijd ging de heer Joan Rovira aan de andere kant van de stad de hoofdpoort van het herenhuis van de familie Gambús binnen. Hij werd meteen naar de eetkamer gebracht, die hij al kende. Het hele vertrek rook lekker naar geroosterd brood en koffie. Hij had zelf om het onderhoud gevraagd, maar die zonderlinge familie had geantwoord dat het alleen op dat ontijdig uur kon of helemaal niet. Het maakte niet uit. Een onderhoud om zeven uur kwam goed van pas om ten volle van de dag te kunnen profiteren.
“Goedemorgen, meneer Rovira.”
Hij draaide zich om. Hij had niemand horen komen.
“Een heel goede morgen, mevrouw Gambús. Ik wilde u niet storen, ik hoop dat u niet door mijn schuld wakker bent geworden.”
“Je zou kunnen zeggen van wel.”
“Dat spijt me.”
“Ik heb een heerlijk ontbijt laten klaarmaken.”
“Dank u wel. Ik heb met uw zoon afgesproken.”
“Dat weet ik. Hij is er niet. Hij bevindt zich in het kantoor van Higiènics Gallifa om te onderhandelen over beëindiging van deze zo onaangename vuilnisstaking. De gemeente heeft hem in vertrouwen gevraagd haar te vertegenwoordigen.”
“Maar gistermiddag nog vroeg ik hem om een ontmoeting en kreeg ik dit positieve antwoord op mijn verzoek ...”
Hij begon in zijn zakken te graaien zonder zich uit de situatie te redden.
“Zoekt u niet meer, Rovira. Dat antwoord heb ik u gestuurd.”
“U?”
“Ja. Juist omdat ik wist dat Demi er op dit uur niet zou zijn. Wat u hem te zeggen heeft, kunt u mij zeggen.”
“Maar mevrouw, dwingt u me niet onhoffelijk te zijn. Ik wilde hém spreken.”
“Ik dwing u tot niets, meneer Rovira. En ik begrijp uw verbazing, maar maakt u zich niet ongerust. Ik wil u alleen onder de aandacht brengen wat méér in uw belang is. Laten we ter zake komen: ik weet wie u bent, meneer Rovira. En waar u in stille uurtjes mee bezig bent.”
“Wat wilt u zeggen? Waar zinspeelt u op? Normaliter twist ik niet met een dame, die bovendien mijn moeder zou kunnen zijn, maar ...”
“Wilt u dat ik u het reilen en zeilen van uw groepje samenzweerders uit de doeken doe? Een zeer hooggeplaatst iemand, iemand die zelfs u niet zult kennen, moest opperen dat het heel gunstig zou zijn om een lid van de familie Gambús in uw groepje op te nemen. En dat u geen vragen moest stellen.”
Joan Rovira was zo beteuterd dat het bijna zielig was. Een van de favoriete tactieken van Miquela Gambús was iemand meteen vanaf het begin het gras voor de voeten weg te maaien. Ze drong aan: “Dat is toch zo, Rovira?”
Joan Rovira had er maar weinig tijd voor nodig om door te krijgen dat de oude dame die hij tegenover zich had alles was behalve wat hij zich had voorgesteld: “U hebt het bijna letterlijk beschreven, mevrouw.”
“Ik moet erkennen dat u me overviel: u schudt een troef uit uw mouw en belooft mijn zoon het burgemeestersambt. Gelukkig heb ik hem dit idee uit zijn hoofd kunnen praten. Op dit moment zou dat een grote vergissing zijn.”
“En gelooft u dat er zich in de toekomst een betere gelegenheid zou kunnen voordoen?”
“Ja. Op dezelfde wijze dat ik mijn zoon in één richting heb overreed, zou ik hem in een andere kunnen overreden.”
“Dat interesseert me.”
“Dat weet ik. Laten we zeggen dat we elkaar wederzijds een dienst kunnen bewijzen.”
“Ik ben een en al oor.”
“Ik heb heel goede vrienden, Rovira. En heel hooggeplaatste. Ze houden me op de hoogte van de belangrijkste dingen die in mijn omgeving plaatsvinden. Maar desondanks moet ik toegeven dat me ten aanzien van Demi de laatste tijd snippers informatie ontsnappen. Ik maak me zorgen, ernstig zorgen. Het komt erop neer dat hij grote sommen geld besteedt met het excuus dat hij me met een nieuwe zaak wil verrassen. Ik neem aan dat u daar wel iets vanaf weet ...”
“Ik? Wat zou ik moeten weten van het financiële reilen en zeilen van uw zoon? Ik ben geen bankier.”
“Rovira ...”
Joan Rovira nam een slok koffie, savoureerde hem, weerstond de blik van Miquela Gambús en haalde bakzeil. Een zesde zintuig zei hem dat dit het beste was om te doen: “Ja, mevrouw, dat is zo. In klinkende munt, in onroerend goed en in aandelen. Het is de laatste tijd onderwerp van gesprek. Hij heeft op grote schaal en in het geheim aankopen gedaan in het Reformagebied.”
“Het Reformagebied?”
Deze keer was zíj verrast. Volgens de laatste informatie van Felip Dalmau bezocht Demi steeds weer het hoofdkwartier van de marine, lag zijn kantoor vol zeekaarten van de Catalaanse kust, bestudeerde hij verhandelingen over zeestromingen in de Middellandse Zee, had hij inlichtingen gevraagd over onderzeeboten waar de Duitsers proeven mee namen ... En dan zou hij nu in bouwterreinen beleggen? Wat voerde hij in zijn schild?
Rovira zuchtte en ging verder: “Ik herinner me bijna letterlijk wat hij me eergisteren zei: ‘We zullen deze verduvelde wijk als een noot kraken en zelfs niet de doppen overlaten. Ik garandeer u dat ik, als ik al die bouwterreinen eenmaal in mijn bezit heb, ervoor zal zorgen dat ze in één jaar tijd twee keer zoveel waard zijn. En als de nieuwe gebouwen er eenmaal staan, zullen ze vijftien keer meer waard zijn.’ ”
Bazin Miquela glimlachte. Het was de snoeverige stijl van de familie. En hoe. Maar in Demi Gambús stak geen bouwvakker of onroerendgoedhandelaar. Het was haar duidelijk, hij kon Rovira en zijn vrienden misschien voor het lapje houden, maar haar niet. Demi bracht de wateren van de Reforma heftig in beroering zodat het bankwezen van Barcelona kwam kijken wat er aan de hand was. Op deze manier kreeg hij gedaan dat het niet een andere kant op keek. Maar waarheen? Ze kwam er nog wel achter.
“Daarom wilde u met mijn zoon praten, niet?”
“Precies. Mevrouw Miquela, u moet hem duidelijk maken dat hij niet maar in het wilde weg moet kopen. In slechts twee weken tijd heeft hij het voor elkaar gekregen dat die hongerlijders van eigenaren hun prijzen met twintig procent hebben verhoogd, terwijl ze tot nu toe bereid waren te verkopen voor slechts een fractie meer dan de habbekrats die de gemeente voor de gedwongen onteigening betaalde. Het is absurd, de beste weg is overeenstemming tussen de kopers, het is het beste voor ons allemaal ...”
Miquela Gambús sprak met Rovira af dat hij haar op de hoogte zou houden en dat zij zou proberen invloed op haar zoon uit te oefenen, zodat hij zijn manier van optreden zou matigen en zich in de toekomst aan de politiek zou wijden. En ze nam meteen afscheid van hem. Ze had genoeg gehoord, het was zo helder als glas: Demi nam iedereen botweg bij de neus. Maar ze moest te weten zien te komen waarom.
Het was of de klokken van de kathedraal het goede nieuws hadden verkondigd. Het geklingel van de belletjes van de muilezels die weer de straat waren opgegaan om de vuilniskarren te trekken kondigde het eind van de staking aan.
Als Rafel Escorrigüela stierenvechter was geweest, zou hij op de schouders van de heer Barral Higiènics Gallifa door de hoofdingang hebben verlaten. De heer Venceslau Gallifa klapte hem toe, huilde bijna van ontroering en beloofde Rafel dat hij in hoogsteigen persoon met zijn gezin bij hem thuis zou gaan dineren, dat ze in de toekomst zeker zaken zouden doen; gedeputeerde Sostres schreef discreet de naam van die zo veelbelovende jongeman op; zo’n doortastende onderhandelaar was een stevige factor om rekening mee te houden. Barral verdween heel omzichtig. En Demi Gambús, even verstomd als verbaasd, nodigde zijn vriend uit voor een heerlijk ontbijt op een fatsoenlijke plek.
Ze lieten zich naar de Plaça de Catalunya brengen. De zon scheen al fel en weerkaatste op de stoepen, in de winkel- en caféruiten, in de koperen platen bij de portiersloges, die Barcelonese artsen, ingenieurs, advocaten en notarissen bij name noemden. Ze gingen het Maison Dorée binnen, dat leeg en rustig was omdat de bureaucraten uit de buurt nog niet waren komen ontbijten. Ze gingen zitten op een kleine, gecapitonneerde sofa die voor een van de wanden van het café-restaurant stond. Het uitzicht op de Rambla de Canaletes was eersterangs. Op dat moment had een troep straatvegers net het opgehoopte vuil naast de drankkiosk opgeruimd. Demi Gambús strekte zijn armen naar boven en zijn benen onder de tafel uit. Gapend zei hij: “Rafel, ik sta paf. Ik zie dat ik je verkeerd heb beoordeeld.”
“Nu ga je zeggen dat schijn bedriegt?”
“Nee dus, dat ga ik niet zeggen. Ik wilde je alleen maar namens mezelf bedanken. Het einde van de staking is ook goed voor mij. Mijn prestige schiet omhoog.”
“Ik accepteer je excuus, op voorwaarde dat je me trakteert op een vorstelijk ontbijt.”
“Afgesproken. En zeg eens, had je deze strategie al bij voorbaat bedacht?”
“Strategie? In feite heb ik niet meer gedaan dan de logica toepassen om me het kleine voordeel ten nutte te maken dat ik ten opzichte van het andere lid van de arbeidersdelegatie had: minimale onkosten en maximaal rendement voor beide partijen. Het is niet te geloven dat ik het nog moet uitleggen, het is geen geheim: verhoging van de productie, kostenverlaging, toename van de opbrengsten en bijgevolg salarisverhoging en vernietiging van het zaad van de sociale revolte ... Je moet erkennen dat de enige verdediging die de arbeiders hebben is zich te verenigen, in vakbonden, in partijen, wat dan ook: zich organiseren. Ik vind het logisch en normaal. Als we meer zouden doen om hen te begrijpen, zouden we onszelf meer problemen besparen.”
Demi Gambús bestudeerde hem aandachtig. Rafel was euforisch. Hij leek zijn mannetje te staan en sprak bovendien in meervoud. ‘We ...’
“Mijn moeder vraagt vaak naar je. Ze gelooft haar oren niet, als ik haar van vandaag vertel.”
Rafel Escorrigüela glimlachte bitter: “Wees daar maar niet zo zeker van ...”
Een ober had net een dienblad vol sandwiches gebracht, besmeerd met boter en een dikke laag kaviaar. Een andere ober, in het kielzog van de eerste, bracht een fles champagne.
“Vandaag ben jij eregast.”
“Wat een luxe!”
Ze klonken en begonnen hun sandwiches op te eten. Demi Gambús kon het maar niet geloven: “Telkens als Gallifa de druk opvoerde, protesteerde Barral. Wij keken naar jou, je zei hem stil te zijn en hij luisterde naar je! Barral hield zijn mond en keek naar het plafond, terwijl jij met ons tot een overeenkomst kwam!”
Rafel Escorrigüela zag op een van de zuilen midden in het café een aankondiging hangen: ‘Don Josep Boronat zal vanavond om negen uur een spreekbeurt houden over het thema Invloed van de vrouw op de sociale problemen. Plaats: gemeenschapshuis van de Unió d’Obrers Mecànics, Carrer Tantarantana 23.’ Alle monteurs kunnen de pot op en don Josep Boronat voorop. Dit was pas leven. Die zwarte bolletjes die hij opschrokte waren leven. Niets haalde het bij het genot dat hij ervoer. En helemaal op het moment dat Demi Gambús hem zei dat ze voor morgen moesten afspreken om eens in alle rust over zaken te praten: “Ik heb zoiets groots bij de hand dat jij het je niet eens kunt voorstellen.”
“Probeer het maar, ik heb een groot voorstellingsvermogen.”
Demi Gambús luisterde niet. Hij zei: “Ik heb mensen als jij aan mijn zijde nodig.”
“Je kunt op me rekenen, Demi.”
“Na vandaag heb ik geen enkel bewijs meer nodig van je capaciteiten. En opdat je ziet dat ik niet zomaar wat zeg ... Hier.”
Hij haalde zijn horloge uit zijn vestzakje en gaf het hem met ketting en al.
“Demi, dat kan ik niet aannemen.”
“En welzeker kan je dat. Het is een geschenk als bewijs van dankbaarheid en vertrouwen.”
“Akkoord, ik neem het aan. En ik verzeker je dat het voor mij veel belangrijker is dan je denkt. Ik wil je een voorstel doen, waarom nemen we het er vanavond niet flink van? Laten we het vieren, net als vroeger. Waarom souperen we niet samen?”
“Onmogelijk.”
“Demi, laat me niet lachen, voor jou is niets onmogelijk. Kom ...”
“Onmogelijk, er is nog een hangende kwestie die ik vanavond bij de kop denk te pakken.”
“Nou, dan kom ik je na het avondeten halen en ...”
“Het kan verdomme niet, Rafel!”
“Het is al goed, man, het is al goed, je hoeft je niet zo op te winden ...”
“Sorry, ik leg het je een dezer dagen nog wel uit ... Het is erg belangrijk.”
En uit de toon waarop hij het onderwerp kortweg afkapte, werd duidelijk dat hij het er niet meer over wilde hebben.
De reden lag voor de hand. Deogràcies-Miquel Gambús had om precies twee uur ’s nachts een afspraak met Nonnita Serrallac. Het was zover.
Demi Gambús en Rafel Escorrigüela namen afscheid met de belofte elkaar de volgende dag na het middageten te ontmoeten en eens flink aan de slag te gaan.
De een ging naar huis, hij had zin om eerst een stevig uiltje te knappen en dan zijn moeder alles te vertellen. De ander bleef nog even in het Maison Dorée. Hij bestelde een tweede dienblad met dat lekkere spul, je moest de dag plukken. En terwijl hij met zijn tong zijn tanden schoonlikte, die vol zwarte puntjes zaten, piekerde hij erover wat dat belangrijks wel niet kon zijn dat zijn vriend verhinderde met hem uit te gaan en hem ongetwijfeld zo nerveus maakte.
Demi Gambús ging slapen. Hij viel om van de slaap. Hij droomde dat zijn moeder op de dag van haar feest Rafel Escorrigüela als erfgenaam aanwees en hém op straat zette. Een heuse nachtmerrie. Hij werd wakker en had erge dorst. Hij herinnerde zich dat het vannacht de grote nacht van de weddenschap was. Hij was er helemaal niet bang voor. Hij was er zeker van dat hij zou winnen. Nonnita Serrallac was een pechvogel, tot alles bereid, wanhopig. En de ervaring had Demi Gambús geleerd dat je in zo’n geval altijd het onderspit dolf. Je was dan niet in de beste positie om te vechten. Het zou leuk worden. Hij zou zich met haar amuseren. Hij zou van haar winnen en erna zou hij wel kijken hoe hij haar kon helpen. Hij kon haar naar Alcagaire sturen om te bevallen ... En terwijl hij nadacht, keek hij in de spiegel en waste gezicht en handen in de lampetkom naast zijn bed. Een dikke haarlok die eruitzag als een vreemde kuif, liep puntig vanaf een oor omhoog. Hij keek echter naar zijn ogen. Zijn oren wilde hij al niet meer zien. Hij had een paar uur geslapen en het was niet genoeg. Hij hoorde op de deur kloppen en hij deed open. Het was een van de knechten, ongerust: “Er is een mevrouw die u wil spreken.”
“Wie is het?”
“Mevrouw de weduwe Roca.”
Dat vond hij vreemd. Vanaf het begin hadden ze afgesproken dat ze nooit bij elkaar over de vloer zouden komen. Daarom hadden ze in de Carrer de Fontanella een onopvallend flatje, dat dienstdeed als liefdesnest.
“Breng haar naar mijn kantoor.”
Een paar tellen later geklop, de deur ging open en de weduwe Roca kwam binnen. Demi draaide zich om. Ze zag er verpletterend uit in haar transparante jurk van witzijden mousseline, licht en fijntjes, en in haar hand een parasol die bij haar gebroken witte hoed paste. Ze was fris als een roos. Ze was waarschijnlijk pas tegen de tijd van het middageten opgestaan, niet als hij die ’s ochtends vroeg al, toen het nog donker was, een bijeenkomst over mest en afval had. Ze kusten elkaar zacht op de lippen.
“Wat is er, liefje?”
Ze bleef voor hem staan en keek naar de grond.
“Demi, wat we samen hebben kan niet. Ik ben het beu me altijd te moeten verstoppen.”
“Nou, verstop je dan niet.” Hij pakte haar bij haar middel. “Iedereen weet het toch.”
“Dat weet ik wel, wat denk je, dat ik gek ben?”
Ze maakte zich een beetje van hem los en probeerde de rebelse haarlok plat te drukken. Demi profiteerde ervan door haar nog een zoen te geven, maar ze wendde haar gezicht af.
“Demi, je doet al een halfjaar met me wat je wilt, zelfs de allerlaagste dingen.”
“Het lijkt je anders niet tegen te staan.”
“Doe niet zo grof.”
“Vergeef me.”
“Het maakt me niet uit. We zijn volwassen en niemand heeft er iets mee te maken. Maar het is ook waar dat het zo niet kan doorgaan.”
“Maar wat heb je toch? Vijf minuten geleden sliep ik nog. Ik ben nog niet helemaal wakker. Kom je me de les lezen?”
“Nee. Ik ben gekomen om je te vragen of je mij wilt vragen met je te trouwen.”
“Kan je dat nog eens herhalen? Het is net een woordraadsel ...”
“Ik maak geen grapje, Demi, je hebt me goed gehoord.”
“We hebben het er een andere keer over, als het je niet uitmaakt.”
De vrouw ging zitten. Ze was verdrietig en stond op het punt in huilen uit te barsten. Maar ze hield zich flink. Ze was vastberaden hiernaartoe gekomen en dacht er niet over weg te gaan zonder af te maken wat ze begonnen was.
“Wil je het niet eens in overweging nemen, dat van het huwelijk?”
“Ik heb je al gezegd dat dit niet het geschikte moment is. Ik sta op het punt om de teugels van de familiezaken in handen te krijgen, mijn moeder gaat met pensioen en wil naar het dorp teruggaan. Laten we het zo doen: ik beloof je plechtig dat we er na de zomer over praten.”
“Dat kan niet. Hou je van mij, Demi?”
“Natuurlijk.”
“Laten we het er dan nu over hebben.”
“Nu kan het niet, verdomme! Wat scheelt je, Merceneta? Je valt zonder waarschuwing bij me binnen ...”
“Als je er nu niet over wilt praten, hou je niet van me.”
“Merceneta, voel je je wel goed?”
“Beter dan ooit. Zeg alleen maar ja of nee. Verloven we ons, Demi?”
“Later, je weet dat ik van je hou, dat ...”
“Dan is het dus uit. Ik heb een huwelijksaanzoek gekregen. Van de oude vrijer van huize Moixoni. Ik denk erover het te aanvaarden. Hij loopt al tijden achter me aan.”
“Maar wat zeg je me nou? Dat is een ouwe vent! Ik kan niet geloven dat je het serieus meent.”
“Geloof me maar. Het spijt me heel erg. Maar zo liggen de zaken.”
“Dat je trouwt met Manel Moixoni wil niet zeggen dat jij en ik ...”
“Vaarwel. Je moet het zelf weten. O! En val een beetje dood, Demi ...”
Ze draaide zich op haar hakken om en liet hem verbouwereerd achter.
Demi Gambús keek haar enigzins onthutst na. Hij was het niet gewend dat mensen hem met zijn mond vol tanden lieten staan. Hij ging op de bank zitten. Vaarwel? Hij stond op en schreeuwde naar de deur: “Nou, de groeten! Je komt nog wel terug!”
Hij sloeg met zijn vuist op de bank en nam een strychninepil.
Hij deed een van de elektrische lampen aan en ging aan zijn grote project werken. Een paar minuten later zweefde nog altijd een zwakke herinnering aan het parfum van de weduwe door de kamer ... Hij moest met duizenden details rekening houden. Vrouwen! Werken met het buitenland ging traag, moeizaam en risicovol ... Hij concentreerde zich en dacht al niet meer aan de weduwe Roca.
Bovendien zouden de bankiers van Barcelona zich nu wel heel erg zorgen beginnen te maken en moest hij voorzichtig te werk gaan ...
Demi Gambús at zijn avondeten alleen in zijn kamer. Hij had ineens geen zin meer om met zijn moeder aan één tafel te zitten. Hij had er geen behoefte aan haar de ochtendlijke heldendaden van Rafel Escorrigüela te moeten vertellen.
Klokslag kwart over één ’s nachts kleedde hij zich haastig aan en ging weg. Links onder zijn oksel het pistool; rechts in een geheim vestzakje het geld. Hij ging naar de kamer van zijn moeder. Ze was op dat tijdstip nog vaak op. Maar hij zag dat ze al sliep. Hij bekeek haar. De grote Miquela sliep.
En snel naar de Rambla. Er waren maar weinig voetgangers op pad en de weergalm van de stappen van de enkeling die er op dat tijdstip liep, ijlde deze ver vooruit. Eenmaal op de Rambla sloeg hij de Carrer Nou in. Gehaast, zonder links of rechts te kijken. Het was midden in de nacht en er reden nog steeds vuilniswagens rond. Barcelona zweette organische en anorganische resten uit. Het zou nog wel een paar dagen duren voor alles er weer schoon, opgepoetst en toonbaar bij lag. Ze moesten de verloren tijd inhalen. Demi Gambús liep helemaal alleen, in stilte. Hij vond dat de mannen en vrouwen die hij tegenkwam er opgebrand en kleurloos uitzagen. Hij dacht na. En aangezien hij nadacht, had hij niet in de gaten dat iemand hem op een beetje klungelige manier achtervolgde. Als hij zich had omgedraaid, zou hij een man hebben gezien die zich tegen de muren van de huizen in die straat drukte, iemand in de schaduw van het gebladerte van de mispelbomen die zich over de muren van particuliere tuinen bogen. Hij keek voor zich uit en dacht na: verderop, niet veel verderop, werd het lichter. Het was de Paralelo, die lichtjes, mensen, koetsen, sjezen, automobielen, trams beloofde; maar zolang hij er niet was, leek het of hij zich in een luwte bevond. Hij had een smaak in zijn mond alsof hij stof hapte. Dat had hij altijd als hij zenuwachtig was. Hij kwam uit op de Paralelo, die lawaaierig en druk was. Hij zag een bedrijvig jongetje dat het houten blad van zijn kraampje vol pinda’s, kokosnoot, zonnebloempitten en zoethout opwreef. De melodie van het orgeltje van Soriano, dat flitsend en snel de Blauwe Donau inzette, kwam hem vanaf de overkant van de boulevard tegemoet, alsof het hem met een zoetgevooisde en tegelijkertijd autoritaire stem riep. Maar het waren afscheidsklanken. De laatste toeschouwers kwamen naar buiten. Hij bleef ineens staan. Hij wilde zien hoe de lichten in het theater uitgingen. Hij wilde het horloge uit zijn vestzak halen. Het was er niet. Hij herinnerde zich dat hij het aan die onuitstaanbare Escorrigüela had gegeven. Hij besloot Café Sevilla binnen te gaan om tot bedaren te komen. Op de wandklok was het tien over halftwee. Nog twintig minuten tot het rendez-vous. Op dat uur was er geen voorstelling, maar het was er behoorlijk vol: oude en jonge mannen, meer petten dan hoeden, niets nieuws, iedereen schreeuwde hard. Hij ging aan de bar staan, haalde zijn zilveren doosje tevoorschijn en spoelde met een slok bier een strychninepil weg. Binnen vijf minuten voelde hij een polka in het binnenste van zijn aderen. Hij had het nodig, hij werd al misselijk bij de gedachte alleen dat hij in die stomme duif moest bijten. Een zeeman naast hem spuugde een grote, bruinachtige fluim op de grond. Een van de serveersters achter de bar zag het, rilde en keek weg. Vóór hem legde een vaste klant, met de pet, de stank en de trompet van een vuilnisman, schreeuwend uit hoe ze de wil van de werkgevers hadden gebroken. Hij moest de hele dag gewerkt hebben, want hij was van top tot teen pikzwart. Hij had zojuist zijn handen gewassen, het enige deel van zijn lichaam dat wit was; tot aan zijn polsen, alsof hij handschoenen droeg. Een meisje serveerde hem een glaasje brandewijn. De bedrijfsleider zei van achter de toog: “Je zou moeten trouwen, want jullie vuilnismannen hebben een goed dagloon. Na de staking nog beter.”
De aangesprokene krabde zich op zijn hoofd en antwoordde met zijn pet in zijn hand: “Nog niet.”
Demi Gambús dacht: kijk eens aan, net als ik.
“Nou, binnenkort ben je een ouwe lul die niemand meer wil hebben.”
Hij hield het niet meer uit en ging de straat op. Het was vijf voor twee. Naast hem tegen de muur een paar meisjes, slonzig, bloedjong, in houdingen die eerder deerniswekkend dan verleidelijk waren; een beetje verderop, voor het Arnau, waren jongetjes en meisjes aan het spelen. Zo laat nog, een troep kinderen, vuil, met gescheurde kleding, met opgedroogd snot onder hun neus en kwijlende monden. Ze vochten als hondjes, het zouden wel kinderen van revuemeisjes zijn die op straat de tijd doodsloegen, onderling vechtend, tot hun moeders klaar waren met werken.
Iemand duwde hem zonder omhaal bij de deur van het Sevilla weg. Hij werd niet boos, dat was vrij normaal. Het was de zeeman die zijn fluim op de grond had gespuugd. Hij was dronken. Hij begon de meisjes te bekijken. Hij keek eens goed. En de uitdrukking op zijn gezicht ging van verbazing naar afkeer en eindigde in minachting. Hij opende zijn mond, er kwam niets, uiteindelijk ontsnapte hem een boer en hij riep uit: “Ik begrijp het niet, zijn dit kinderen of hoeren?”
En hij ging Café Sevilla binnen om het te vragen. In een impuls stak Demi Gambús de Paralelo over. Hij liep voorbij theater Nou, waar een employé de deur sloot met een ijzeren staaf en een flinke ketting. In theater Soriano ernaast was het stil. Het was precies twee uur.
Uit zijn shagbuil haalde hij een van de sigaretten die hij ’s middags had gedraaid. Hij zocht de aansteker in zijn zak, toen hij merkte dat iemand hem op zijn schouder tikte. Hij draaide zich om en zij was het, Nonnita Serrallac met haar dikke buik, die naar buiten was gekomen om hem te halen.
Ze keek naar links en naar rechts.
“Vertrouw je het nog altijd niet? Ik ben alleen gekomen, zoals we hebben afgesproken.”
Ze antwoordde niet en bleef naar links en naar rechts spieden. Alles leek in orde. Ze opende een zijdeurtje en gaf hem een teken. Hij liep achter haar aan naar binnen. Het deurtje ging dicht en alles was weer stil.
Een paar tellen later stak een tweede persoon de Paralelo over en liep op de dienstingang van Soriano af. Hij bekeek de deur stilletjes. Besluiteloos wachtte hij een moment lang. Hij bevond zich in een hachelijke positie, zolang hij daar pal voor de deur stilstond. Rechts zag hij het Café de la Tranquilidad in vol bedrijf. Hij ging er zonder nadenken binnen. Als Demi ineens naar buiten kwam en ze elkaar ontmoetten, kon hij het altijd aan stom toeval toeschrijven. Waarom niet? Het was Rafel Escorrigüela, ongerust omdat hij zijn vriend voor niets was gevolgd: zoveel toestanden om uiteindelijk te ontdekken dat de grote Demi Gambús het hield met een zwangere van de Paralelo? Wat een ontgoocheling ...
Rafel Escorrigüela had ongeduldig gewacht tot de nacht gevallen was. Het was lang geleden dat hij die zo karakteristieke schittering in de ogen van Demi Gambús had gezien. Hij was echt opgewonden. Wat was hij van plan? Hij had er de hele middag op zitten broeden. Een rendez-vous? Misschien wel. En als het dat niet was, wat zou het dan wel zijn? Een geheim genootschap? Stel dat Demi vrijmetselaar was, rozenkruiser of lid van een van die vreemde broederschappen? En als het een nachtelijke bijeenkomst was om een politiek complot te organiseren? Wat voor zin had het anders om tot rond halftwee ’s nachts thuis te blijven? Een afspraak zo laat ’s nachts was heel vreemd. Wat het ook was, hij nam zich voor erbovenop te zitten. Kennis was macht. En Demi Gambús had de vergissing begaan tegenover hem loslippig te zijn. Toen deze dat merkte, was het al te laat. Als Demi Gambús een geheim had en dit geheim stelde iets voor, zou hij, Rafel Escorrigüela, erachter komen. De dag was fantastisch goed begonnen en had een vervolg gekregen op een manier die niet beter kon. Daarom had hij de moeite genomen om de hele avond te wachten tot Demi Gambús naar buiten kwam en was hij achter hem aan gegaan. Met een beetje geluk kon hij die prachtige dag bekronen met een fantastische nacht. Maar nee: nu kwam Gambús met die onzin aanzetten! Had die grand seigneur nu zijn zinnen gezet op zwangere vrouwen? Wat een ontgoocheling ... Was dat de grote zaak? Was dat het grote geheim? De heer Deogràcies-Miquel Gambús kende geen grenzen, dat bleek wel. Wat een smeerlap. Hoeveel zou hij dat liederlijke mens betaald hebben? Hij had geen zin om weer naar huis te gaan en kreeg een soort morbide verlangen in de wetenschap dat, terwijl híj een biertje dronk, Demi Gambús het ernaast, misschien wel aan de andere kant van de muur, met die komediante deed. Maar de verveling won het meteen. Hij legde geld op tafel, stond op en ging weg. Het was een hond die met zijn staart tussen zijn poten naar huis terugkeerde.