Mijn makker schopte en duwde zijn bajonet in
hem. Dat maakte
hem af. Dit soort dingen gebeurde langs de hele lijn, geen Duitser
werd gespaard. Gewonden werden door ons allemaal gedood. Dat hadden
ze ons niet precies verteld, “Geen gevangenen maken”, maar ons was
wel duidelijk gemaakt wat de bedoeling was.’ Het bataljon op de
uiterste rechterflank was het 17de Kings (Liver- pool), ofwel het
1ste City Battalion. Het was misschien ook wel het meest
succesvolle van de hele dag. Alle doelen werden gehaald zon- der
één dode. De bataljonscommandant B.C. Fairfax en de com- mandant
van het Franse bataljon dat hier de aanval voortzette, leid- den
arm in arm hun troepen door het niemandsland. Toen ze tegen
halfnegen zonder veel problemen hun doel bereikt hadden, om-
helsden ze elkaar, in een geest van eenheid, vriendschap en
victorie. Luitenant Wilmer beschreef de aanval; het ging eigenlijk
precies zo- als het overal had moeten gaan: ‘Het was een heerlijke
zonnige och- tend en precies om 07.30 uur werd onze barrage verlegd
van de Duitse eerste lijn naar hun tweede lijn, en golven Britse
troepen ver- lieten de loopgraven, en wandelden het niemandsland
in, in brede rijen, met de bajonet op het geweer. Er was geen
haast, en wat ons bataljon betreft heel weinig tegenstand. Onze
verliezen waren ge- ring en we bereikten onze doelen zonder
problemen, en we groeven ons in onze nieuwe posities in. Verder
naar het noorden was na- tuurlijk alles heel anders, en de
verliezen daar waren afschuwelijk.’ Inderdaad, net zoals de jongens
uit Liverpool waren de pals uit Sheffield, Accrington en Leeds
helemaal in het noorden bij Serre rustig het niemandsland in
gewandeld. Maar in het noorden zaten de Duitsers op hen te wachten.
We weten wat er gebeurd is, bij Ser- re, bij Beaumont-Hamel, bij
Thiepval, bij Ovillers, bij La Boisselle. Niet eens de eerste
Duitse verdedigingslijn, laat staan de tweede was doorbroken. De
deuren voor het Reserve Leger van Gough bleven gesloten. Bapaume
werd niet gehaald, en kon pas in het
vroege voorjaar van 1917 bezet
worden, toen de Duitsers zich op de
Hindenburglijn hadden teruggetrokken.
Het grandioze plan van Haig was volkomen mislukt. Datzelfde gold
grotendeels voor Rawlinsons meer behoudende opzet om de eerste
Duitse lijn te bezetten en dan verder te zien. Precies door de
ambities van Haig, die een goede uitvoering van Rawlinsons plan
onmogelijk maakten, konden ook de realistischer doelen van
Rawlinson niet bereikt worden. In die botsing tussen twee tegen-
strijdige strategische concepten lag de belangrijkste oorzaak van
de mislukking op 1 juli. Daarbij kwamen dan nog de vele grote en
kleine zaken die beslisten over succes of falen. Tegen de avond van
1 juli werden de meeste bataljons die aan de strijd hadden
deelgenomen, afgelost. De dagen daarna werd roll call gehouden.
Toen bleek pas goed hoe groot de verliezen waren geweest. Voor de
regular bataljons was 1 juli een ‘knap lastige dag’ geweest.
Voor de vrijwilligers van 1914 betekende 1 juli het verlies van
directe vrienden en collega’s, maar ook de vernietiging van idealen
en illusies waarmee ze de oorlog in waren gegaan, en het verdwijnen
van ongeremd optimisme en zelfvertrouwen. George Martin van de
Bradford Pals verloor op 1 juli, zoals hij schreef, niet alleen
zijn vrienden, maar zijn vertrouwen in de politici en de ge-
neraals die de oorlog leidden. Oorlog zou niet aan oorlog een ein-
de maken. De mens had een vernietigingsmachine geschapen die hij
niet meer kon beheersen. Het 9de Yorks and Lancs, allemaal
mijnwerkers uit Zuid-Yorkshire, had deelgenomen aan die ramp-
zalige aanval op Ovillers. Het was hun allereerste gevecht geweest.
In een halfuurtje hadden ze de helft van hun sterkte verloren: van
de 751 man die ’s ochtends vertrokken waren, waren er 180 terugge-
keerd.47 In hun oorlogsdagboek staat voor 1 juli: ‘So ends the
Golden Age.’
De uit zichtloze zomer
aan de Somme
Hoe teleurstellend de eerste dag van de Big Push ook verlopen was,
het Britse opperbevel dacht er geen ogenblik aan het offensief te
stoppen. De redenen om het offensief te beginnen waren immers niet
veranderd. Het programma van Chantilly om de vijand op alle fronten
aan te vallen liet niet toe dat men het offensief zou afbre- ken
terwijl het nog maar nauwelijks begonnen was. Bovendien bleef het
noodzakelijk de Fransen, die nog steeds zwaar onder druk stonden
bij Verdun, te ondersteunen door het Somme-offensief voort te
zetten. Na 1 juli zou het Somme-offensief nog 140 dagen duren. Echte
grote offensieven vonden plaats op 14 juli (de slag van Bazentin
Ridge), op 15 september (de slag van Flers-Courcelette, waarbij
voor het eerst tanks werden ingezet), op 25 september (de slag van
Morval) en op 13 november (de slag van de Ancre). Maar elke dag
ondernamen de Britten wel grotere of kleinere acties en ook de
Duitsers voerden tientallen tegenaanvallen uit. Juist de pe- rioden
tussen de ‘grote’ slagen werden gekenmerkt door grote ver- liezen.
Beide legers raakten verstrengeld in een even uitzichtloze als
bloedige worsteling.
Haig en Rawlinson maakten geen woord vuil aan de discrepantie
tussen de hoge verwachtingen en de geringe resultaten op 1 juli.
Te- genslag hoorde bij de oorlog. Daarnaast waren Haig en Rawlinson
niet onder de indruk geraakt van de hoge verliescijfers.
Rawlinson
dacht trouwens op 2 juli dat de
totale verliezen zo’n 30.000 man
beliepen, de helft van het werkelijke getal. Zwaar, gaf hij zelf
toe, maar voor hem geen reden tot zorg omdat hij ‘nog genoeg verse
di- visies achter de hand had’.1 Daarin had Rawlinson zeker gelijk.
Op 1 juli had hij slechts 100.000 soldaten gebruikt, of
opgebruikt, zoals de Britten zeggen, van de ruim 400.000 die
hem nog ter beschik- king stonden.
Zowel Haig als Rawlinson dacht na over de volgende stappen. Op 1
juli, om 10 uur ’s avonds al, had Rawlinson zijn orders voor de
volgende dag uitgegeven. Juist in het noorden, waar het dus was
misgegaan, moest de aanval hervat worden. Hij wilde kennelijk de
mislukking van de eerste dag goedmaken en nog een keer proberen de
eerste Duitse lijn te veroveren.
Haig wilde daarentegen de successen in het zuiden uitbuiten en zich
beperken tot aanvallen tussen Ovillers en Longueval. Natuur- lijk
gebeurde wat Haig, de opperbevelhebber, wilde. Bij Serre,
Beaumont-Hamel en Thiepval bleef het daarom de eerste maan- den na
1 juli betrekkelijk rustig. viii en x Corps, die daar zo zwaar
geleden hadden, waren voorlopig tot niet veel meer in staat, en
werden overgeheveld naar het Reserve Leger van Gough. Dat leger zou
in de komende tijd slechts in beperkte mate aan de gevechten
deelnemen.
Door de beslissing van Haig kantelde de richting van het offen- sief
als het ware een kwartslag. Op 1 juli werd aan het grootste deel
van het front, van Serre tot Fricourt, in oostelijke richting
aange- vallen, en slechts aan het kleinere, zuidelijke deel van het
front, van Fricourt tot Montauban, was het offensief noordwaarts
gericht. Dat veranderde nu dus. Aan het lange deel van het front
was nu nog maar weinig activiteit, alle aandacht concentreerde zich
op het veel kortere stuk; in juli vooral op de heuvelrug tussen
Bazentin-le- Grand en Longueval, de tweede Duitse
verdedigingslijn.
Ter voorbereiding van dit offensief
moest het gebied tussen de eer-
ste lijn (Mametz en Montauban), die op 1 juli bezet was, en de
tweede lijn (Bazentin-le-Grand en Longueval) veroverd worden. Zo
zouden goede uitgangsposities voor de nieuwe grote aanval in-
genomen kunnen worden. Het gebrek aan coördinatie bij de voor-
bereidende aanvallen, die de troepen een goede uitgangspositie
moesten verschaffen, was opvallend. Steeds viel slechts een beperkt
aantal bataljons aan op een smal front, waarbij de aanvallers geen
steun kregen van de naastliggende eenheden. Artilleriesteun was in
de meeste gevallen ontoereikend, de voorbereidingstijd voor de
meeste aanvallen vaak te kort. Specifieke orders bereikten de troe-
pen pas enkele minuten voor hun aanval, sommige troepen arri-
veerden te laat bij hun aanvalsposities. Dit gebrek aan
coördinatie, dat leidde tot grote verliezen zonder dat het beoogde
resultaat werd behaald, vloeide voort uit het ge- brek aan
belangstelling dat Rawlinson voor deze fase van de strijd aan den
dag legde. Nadat hij zijn korpscommandanten hun orders had gegeven,
liet hij de uitvoering geheel aan zijn ondergeschikten over.2 Het
gebrek aan voorbereiding was een gevolg van het feit dat zowel Haig
als Rawlinson aandrong op grote haast. Op de hoofd- kwartieren
bestond de indruk dat de vijand zeer ernstig in de pro- blemen was
geraakt en nog maar weinig reserves overhad. Het zou dus makkelijk
moeten zijn om hem nu te overrompelen. Om van die situatie te
kunnen profiteren moest zo snel mogelijk gehandeld worden.3 Het
gevolg was dat in deze dagen meer slachtoffers vielen (25.000, dat
is meer dan de helft van het aantal slachtoffers bij de grote aanval
op 14 juli zelf) dan bij een goede coördinatie en voor- bereiding
het geval zou zijn geweest.
Het belangrijkste obstakel was Mametz Wood, een bijna ondoor-
dringbare wirwar van struikgewas en kapotgeschoten bomen. De 7de
divisie, vervuld van trots op haar goede prestaties op 1 juli, viel
in de nacht van 4 op 5 juli de rand van het bos aan, maar nu
zonder
veel succes. Sassoon verrichtte
hierbij weer een van zijn even roe-
keloze als zinloze eenmansacties die hem populair hadden ge- maakt
bij zijn manschappen, en hem de bijnaam Mad Jack hadden opgeleverd.
Uit woede en wraakzucht omdat een van zijn man- schappen was
gedood, trok hij ten aanval. In zijn eentje veroverde hij een stuk
Duitse loopgraaf, Wood Trench, aan de zuidelijke rand van
Mametz Wood. Hij had een aantal handgranaten gegooid waardoor
tientallen Duitsers op de vlucht sloegen. Later gaf hij die
loopgraaf bij gebrek aan steun weer op. Voor zoiets zou hij een
hoge militaire onderscheiding hebben moeten ontvangen, boven op het
Military Cross dat hij al verdiend had. Maar hij kreeg
niets, omdat de hele operatie als een mislukking werd aangemerkt.
Sassoons divisie werd afgelost door de 38ste (Welsh) divisie, een
typische New Army-divisie. Maar ook, zoals de twee Ierse divisies,
de katholieke 16de (Irish)en de 36ste (Ulster), een typisch
‘politie- ke’ divisie. Lloyd George, de flamboyante Welshman – eerst
als mi- nister van Munitie verantwoordelijk voor de
oorlogsindustrie en nu, als opvolger van Kitchener, minister van
Oorlog –, had zeer aangedrongen op de vorming van een heel Welsh
leger. Zo’n leger zou zijn politieke prestige zeer bevorderen. Het
zou uit ten minste twee divisies moeten bestaan. De rekrutering
liep echter minder goed dan hij wenste, vooral omdat vele Welshmen
zich al bij ande- re regimenten hadden aangemeld. Lloyd George
moest uiteinde- lijk met één divisie, de 38ste, genoegen nemen. Zij
was niettemin een doorsnede van de samenleving van Wales.
Mijnwerkers vorm- den twee bataljons, en ook de ambtenaren van het
stadhuis in Car- diff en de leden van de Swansea Cricket and
Football Club hadden hun eigen bataljon. Lloyd George zorgde er,
bijna vanzelfsprekend voor deze politicus, ook voor dat zijn
favorieten benoemd werden op hoge posten in de divisie, tot aan de
commandant van de divisie toe; dat was I. Phillips, het liberale
Kamerlid voor Southampton. Sassoon zag hoe de Welshmen aan het
front arriveerden. Ze hadden een week gemarcheerd om aan de Somme
te komen, ze
waren doodmoe en hadden allemaal
blaren op hun voeten. Sas-
soons sector werd overgenomen door de ambtenaren uit Cardiff,
onervaren en undersized, eigenlijk te klein om soldaat te
zijn. Hij voelde dat ze opgeofferd zouden worden.‘Wanneer ik me dat
god- verlaten stel kaki-figuren weer voor de geest haal in de
schemering van de bomen, zag ik, voor het eerst, geloof ik, hoe
blind de oorlog zijn slachtoffers vernietigt […] Ik begreep de
verdoemde toestand van deze half getrainde burgers die erop af
werden gestuurd het Bos te veroveren.’ Tussen 7 en 12 juli, toen
Mametz Wood eindelijk geheel bezet werd, voerden de Welshmen zeven
aanvallen uit die bijna allemaal op niets uitliepen. Gebrek aan
coördinatie met de naburige eenhe- den, de inzet van een te gering
aantal troepen, onvoldoende artille- riesteun, te geringe
voorbereidingstijd – het bekende verhaal. De Duitse verdedigers
behoorden tot een elite-eenheid, het Lehr-re- giment van een
Garde-divisie. Daarbij kwam dat het hoofdkwar- tier van Phillips,
de commandant van de divisie, zo’n tien kilome- ter van de
frontlijn lag, en de verbindingen slecht waren. Phillips had ook
bevel gegeven de aanval af te breken wanneer men op al te zwaar
machinegeweervuur zou stuiten. Voor voortzetting van zinloze
slachtingen voelde hij niets. Op de 38ste divisie en zijn
commandant werd onmiddellijk zware kritiek uitgeoefend. Mont-
gomery, chef-staf van Rawlinson, zei dat de 38ste helemaal niets
gedaan had. Kiggel, chef-staf van Haig, stelde vast dat de divisie
ge- faald had en bovendien ‘nauwelijks verliezen had geleden’.5
Haig zelf schreef dat de divisie zelfs helemaal niet het bos, dat
toch per- fect was gebombardeerd, in getrokken was en in 24 uur
minder dan 150 man aan verliezen had geleden.6 Het eerste was
onwaar. Waarom het tweede op zich verwijtbaar zou zijn,
geeft een ontluis- terend inzicht in het denken van Haig. Niet het
vermijden, maar het lijden van massale verliezen achtte hij
kennelijk een bewijs van militaire competentie.
Misschien was Phillips een incompetente officier, of misschien
was hij slechts een politieke protegé
van Lloyd George, met wie hij
ook tijdens zijn generaalschap bleef corresponderen. Zeker is dat
Haig een afkeer had van generaals die buiten hem om met de ko- ning
of de regering contact onderhielden. Hij vreesde dat daar- door
zijn positie in gevaar gebracht zou kunnen worden; niet vreemd als
men bedenkt hoe hij zelf door politieke intriges Sir John French,
zijn voorganger, in het nauw had gedreven. Maar dat de 38ste
divisie niets gedaan en geen verliezen zou hebben geleden, is
onjuist, en een miskenning van wat de Welshmen hebben doorstaan.
Uiteindelijk bedroegen de verliezen 4000 man, waarbij aangetekend
moet worden dat steeds slechts met enkele eenheden werd
aangevallen. De verliezen van die aan- valseenheden waren doorgaans
50 procent, het niveau van 1 juli. Op 11 juli werd Mametz Wood
bezet. Een groot aantal Welshmen werd daarbij nog slachtoffer van de
eigen Britse artillerie. Daarna werd de zwaar gehavende divisie uit
de lijn gehaald en kwam niet meer aan de Somme terug. Robert
Graves, vriend en collega- schrijver van Sassoon, dwaalde enkele
dagen na de definitieve ver- overing door Mametz Wood: ‘Ik passeerde
het opgezwollen en stinkende lijk van een Duitser, met zijn rug
tegen een boom ge- leund. Hij had een groen gezicht, een bril,
kortgeschoren haar; zwart bloed druppelde uit zijn neus en langs
zijn baard. Ik kwam langs twee andere onvergetelijke lijken: een
man van de South Wa- les Borderers en eentje van het Lehr-regiment
waren erin geslaagd elkaar gelijktijdig te bajonetteren.’ Phillips
werd op 9 juli ontslagen, evenals zijn collega Pilcher. Pil- cher
was de bevelhebber van de 17de divisie geweest die naast de
Welshmen bij de strijd om Mametz Wood had geopereerd. Volgens Haig
en Rawlinson had deze Pilcher er ook niets van gemaakt. Pil- cher
was in tegenstelling tot Phillips een beroepsmilitair met een
uitstekende reputatie. Maar juist zijn professionaliteit had hem
er- toe gebracht te protesteren tegen de wijze waarop hij zijn
troepen
moest inzetten. Ook voerde hij zijn
orders niet strikt naar de letter
uit. Dat alles was hem niet in dank afgenomen. Na de oorlog schreef
hij:‘Als ik letterlijk de orders had opgevolgd, dan zou ik nog
twee- of driehonderd man extra verloren hebben en niets meer be-
reikt hebben. Zij hebben me, zoals bekend, beschuldigd van gebrek
aan push en ik ben als gevolg daarvan naar huis gestuurd.
Het is heel gemakkelijk om een paar mijl achter het front te zitten
en er- voor beloond te worden dat je het goed hebt gevonden dat je
man- nen gedood werden in een tot mislukken gedoemde onderneming.
Maar die rol beviel me niet, en mijn protesten tegen deze zinloze
acties werden niet geaccepteerd.’ Het ontslag van Phillips en
Pilcher was een duidelijk signaal aan de andere commandanten: falen
op zich is geen probleem, als er maar voldoende slachtoffers zijn
gevallen. Dat was immers het bewijs, hoe bizar ook, dat het wel
serieus geprobeerd was. Het staken van zinloze aanvallen om
mensenlevens te sparen was in ieder geval niet goed voor een
glanzende carrière. Montague-Stuart-Wortley van de 46ste divisie
kon daarover meepraten, zoals we al eerder hebben gezien. Ook werd
door het ontslag duidelijk gemaakt dat kritiek, of zelfs maar het
doorgeven van informatie die zou kunnen leiden tot verandering van
de gekozen strategie, niet op prijs werd gesteld. Haig vreesde dat
zelfs maar het luisteren naar kritiek of het overwegen van
suggesties die ondergeschikten deden op basis van hun kennis van de
specifieke omstandigheden, zijn gezag zou on- dermijnen. Het is een
bittere paradox. Generaals die zich verzetten tegen het voortzetten
van zinloze aanvallen, werden ontslagen, hun meer volgzame
collega’s, die de juiste offensive spirit toonden, konden op
waardering en promotie rekenen. Dit beleid droeg bij aan de hoge
verliescijfers. Dat gold overi- gens ook voor de tactiek die
Falkenhayn, de Duitse opperbevelheb- ber, aan zijn ondergeschikten
had opgelegd: ‘Het eerste beginsel in een stellingenoorlog is dat
geen centimeter grond opgegeven mag
worden en dat als er een centimeter
grond verloren is, een tegen-
aanval uitgevoerd moet worden tot de laatste man.’ Op 2 juli werd
een Duitse officier die zich terug had getrokken op een veel betere
stelling, onmiddellijk ontslagen.9 In de maanden juli en augustus
voerden de Duitse troepen negentig tegenaanvallen uit. De offen-
sive spirit van Haig en Falkenhayns suïcidale vasthoudendheid
(Nur über Leichen darf der Feind seinen Weg vorwärts finden)
waren elkaars spiegelbeeld en vloeiden samen in een zichzelf
versterken- de gewelddadige dynamiek. Door deze doctrinaire houding
van de Britse zowel als de Duitse opperbevelhebbers raakten de twee
le- gers in een steeds dodelijker omhelzing verstrengeld, en
ontwik- kelde de slag van de Somme zich ten slotte tot een
uitzichtloze uit- puttingsslag. De strijd in Mametz Wood was een
eerste voorbeeld van de gevechten zoals die in de maanden daarna
zouden worden gevoerd.
Haig en Rawlinson verschilden van mening hoe het nieuwe grote
offensief, de aanval op de tweede Duitse lijn tussen Bazentin-le-
Grand en Longueval, aangepakt moest worden. Een van de kern-
problemen was dat er, ook na de verovering van Mametz Wood, tussen
de Britse startlijn en de Duitse lijn bijna anderhalve kilome- ter
open niemandsland lag, dat ook nog lichtjes heuvelop liep. De
Duitsers zouden weer een perfect schootsveld hebben. Rawlinson had
bedacht dat dit probleem opgelost kon worden door de troe- pen ’s
nachts heimelijk het niemandsland in te laten kruipen om dan direct
bij zonsopgang aan te vallen. Haig vond dat maar niets want een
dergelijke manoeuvre zou zelfs in vredestijd veel te inge- wikkeld
zijn voor ongeoefende troepen en officieren zonder erva- ring.
Uiteindelijk aanvaardde hij toch, bij wijze van uitzondering, het
plan van zijn ondergeschikte.
Het idee van een nachtaanval was al eerder toegepast, soms met
succes en soms zonder. Alles bleef afhankelijk van de kwaliteit van
de voorbereidende artilleriebeschieting. Vergeleken met 1 juli
was
deze formidabel verbeterd. Er waren
ongeveer duizend stukken ge-
schut beschikbaar, waarvan 300 zware houwitsers en kanonnen, die in
drie dagen tijd een miljoen granaten zouden afvuren. Dat was
tweederde van wat op 1 juli beschikbaar was, maar de lengte van de
frontlijn, ruim vijf kilometer, en van de daarachter liggende
loopgraven, nog eens elf kilometer, was vele malen geringer dan wat
op 1 juli bestreken moest worden. Toen ging het respectievelijk om
ruim twintig en driehonderd kilometer loopgraven die ver- woest
moesten worden, een onmogelijke opgave en de fundamen- tele oorzaak
van het falen op 1 juli. Nu was de artillerie-intensiteit dus
vijfmaal zo groot als op 1 juli, en twee keer zo groot als bij Neu-
ve Chapelle.10 Dat zou zijn uitwerking niet missen. Het succes van
de aanval op 14 juli – en van een beperkt succes mag zeker gespro-
ken worden – moet toegeschreven worden aan deze factor, niet zo-
zeer aan de nachtelijke voorbereiding van de aanval. Deze
intensiteit van het voorbereidende bombardement is later aan de
Somme nooit meer geëvenaard. Dat doet vermoeden dat Rawlinson geen
lering had getrokken uit de ervaringen van 1 juli, maar gewoon, net
zoals op 1 juli, gebruikte wat hij toevallig had aan artillerie, of
dat genoeg was of niet. Deze gedachte wordt onder- steund door het
feit dat hij zijn commandanten niet dwong de me- thode van de
creeping barrage te gebruiken, die, waar toegepast op 1 juli, zo
succesvol was geweest.
Nog merkwaardiger is het dat Rawlinson, de man van de bite-
and-hold-tactiek en het adagium ‘artillery conquers, infantry oc-
cupies’, voor dit offensief een steeds grotere rol voor de cavalerie
inruimde. Ook dat wijst erop dat hij eigenlijk van 1 juli weinig
ge- leerd had. Misschien werd Rawlinson wat de cavalerie betreft
ge- motiveerd door de kritiek die hij na 1 juli had gekregen. Hij
zou toen van het succes tussen Mametz en Montauban te weinig heb-
ben gebruikgemaakt.
Rawlinson verlegde zijn doelen voor 14 juli steeds verder, zoals
Haig dat voor 1 juli had gedaan. Uiteindelijk moest de 2de
Indiase
cavaleriedivisie in het centrum High
Wood bezetten en doordruk-
ken naar Flers en Le Sars. De 3de cavaleriedivisie moest naar links
uitwaaieren in de richting van Martinpuigh, terwijl de 1ste cavale-
riedivisie op de rechterflank naar Morval en Les Boefs moest trek-
ken. Haig waarschuwde merkwaardig genoeg tegen deze hoge am-
bities. Zijn optimisme was namelijk sinds een aantal dagen wat
verminderd. Hij schreef aan Robertson, de chef-staf in Londen, dat
de Duitsers nog lang niet verslagen waren en hield Rawlinson voor
dat de Duitsers zich achter hun tweede lijn op een aantal steunpun-
ten zouden terugtrekken en hevig verzet zouden bieden. Aanvankelijk
was de aanval van 14 juli, de Franse nationale feest- dag, een
groot succes. De vier divisies die moesten aanvallen, wa- ren ’s
nachts, onopgemerkt door de Duitsers, in het niemandsland gekropen.
Verkenners hadden linten in het niemandsland neerge- legd die de
duizenden soldaten later konden volgen. Het laatste stuk kropen zij
langzaam voort, nog geen twintig meter per kwar- tier. Vijf minuten
voor zero hour, 03.20 uur ’s ochtends, waren zij honderd meter van
de Duitse lijn verwijderd. De drie dagen du- rende
artilleriebeschieting was effectief geweest; van de loopgra- ven,
het prikkeldraad en de dug-outs was niet veel meer over. In korte
tijd werd de hele Duitse lijn ingenomen. Dit betekende niet dat er
nu een mogelijkheid voor een door- braak was waarvan de cavalerie
gebruik zou kunnen maken. Direct achter de Duitse frontlijn lagen
drie versterkte dorpen, Bazentin- le-Petit, Bazentin-le-Grand en
Longueval, die evenzovele obstakels vormden voor de oprukkende
Britten. Het Duitse verzet was niet gebroken, het moreel niet
ingestort. Bovendien was er toevalliger- wijs een verse Duitse
divisie gearriveerd die direct aan de tegen- aanval begon. De
Britse artillerie was niet in staat de versterkingen in de tweede
lijn uit te schakelen. De Britse opmars liep dus na een paar uur
vast, en er was geen mogelijkheid dat de cavalerie zou kunnen
doorbreken.
Elke oorlog is het verhaal van ‘wat er
gebeurd zou zijn als…’
Dit geldt ook voor 14 juli. Sommige Britse historici, zoals Gary
Sheffield, suggereren dat op 14 juli veel meer bereikt had kunnen
worden als de cavalerie maar sneller en effectiever zou zijn inge-
zet.12 Omdat dit niet gebeurde, en Rawlinson wordt daarvoor ver-
antwoordelijk gehouden, zouden gouden kansen zijn gemist. Deze
opvatting lijkt niet houdbaar.
De inzet van de cavalerie verliep inderdaad uiterst moeizaam. De
cavalerie moest vanachter Montauban komen. Verkenners kon- den maar
moeilijk een weg vinden die voor de paarden begaanbaar was. Door de
regen was de grond glad en glibberig geworden. De kapotgeschoten
bossen, het dichte struikgewas, het prikkeldraad, de loopgraven en
de grote granaattrechters vormden bijna onover- komelijke
hindernissen. Uiteindelijk wisten zich slechts twee regi- menten
cavalerie naar voren te worstelen, het 7de Dragoon Guards en het
20ste Deccan Horse van de Indiase cavaleriedivisie. Zij vormden een
makkelijk doelwit voor de Duitse machinegeweren. Aan het eind van
de dag voerden zij bij High Wood nog wel een charge uit, maar die
leverde niet veel op. Met hun lansen zouden de mannen van de
Dragoons of van de Deccan Horse of van de Se- cundarabad Brigade
(de historici verschillen hier van mening) zes- tien Duitsers
gedood hebben. Er werden ook nog dertig Duitsers gevangen genomen.
Leonard Ounsworth, een artilleriewaarne- mer, zag het gebeuren.
Duitse soldaten lieten de ruiters naderen om ze vervolgens van heel
dichtbij te kunnen afmaken. Op het be- slissende moment echter
leidde een Frans vliegtuig door een schijnaanval de aandacht van de
Duitsers af, de ruiters stormden voorwaarts en omsingelden de
Duitsers, en in een paar seconden was het voorbij.13 Dit
ooggetuigenverslag maakt duidelijk dat het succes van deze ruiters,
voor zover je dat zo kunt noemen, van een gelukkig toeval
afhankelijk was geweest. De ervaring van deze twee kleine
cavalerie-eenheden toont aan dat een snellere inzet van nog veel
meer cavalerie tot niets had ge-
leid, behalve dan tot nog grotere
verliezen. De stelling van Sheffield
dat op 14 juli een veel grotere overwinning in het verschiet had
ge- legen ‘als maar…’ lijkt dan ook onhoudbaar. De omstandigheden
waren nu eenmaal zo dat een snelle opmars uitgesloten was, ener-
zijds door de toestand van het terrein, anderzijds doordat de Duit-
se versterkingen achter hun frontlijn nog intact waren. De cavale-
rie had geen schijn van kans tegen de machinegeweren die hen van
verre konden uitschakelen.
Het verloop van de strijd op 14 juli liet wel zien dat de Britten
in staat waren door een combinatie van een overweldigende artil-
leriebeschieting en een weloverwogen infanterietactiek de eerste
Duitse verdedigingslijn te veroveren. Dat was vergeleken met 1 juli
een vooruitgang. Maar dit was een succes op zich, niet de voorbo-
de van iets groters, de gedroomde beslissende doorbraak. De voor-
waarden daarvoor waren nu juist niet geschapen. Dat een opmars van
infanterie (en cavalerie) nooit verder kon reiken dan de be-
scherming die de artillerie kon bieden, werd nog steeds niet
beseft. Opmerkelijk is het dat Rawlinson wel de oorzaak van zijn
succes begreep, maar zich niet bezighield met de vraag waarom de
door- braak die hij verwacht had, mislukt was. In een brief van 17
juli aan zijn echtgenote Lady Rawlinson schreef hij: ‘Ongetwijfeld
moet het succes van de onderneming in een zeer grote mate worden
toegeschreven aan de nauwkeurigheid en de omvang van het artil-
leriebombardement. Het vijandelijke prikkeldraad zowel als de
eerste- en tweedelijns loopgraven waren in elkaar gestampt. Het
moreel van de verdedigers was ernstig geschokt door de herrie en
het gedreun van de voortdurende ontploffingen, en uit het aantal
doden dat we in de loopgraven vonden, werd duidelijk dat de vij-
and ernstig had geleden onder het artilleriebombardement.’ Een
volstrekt juiste analyse, maar in het vervolg van het Som-
me-offensief blijkt dat Rawlinson, Haig en vele andere comman-
danten slechts zelden handelden naar
het inzicht dat in deze ana-
lyse verwoord was.
Het succes van 14 juli smaakte naar meer. Net als na 1 juli
richtten Haig en Rawlinson zich nu op het innemen van de volgende
Duit- se verdedigingslijn: de derde, die liep van Pys, over Le Sars
en Flers in de richting van Morval. Dat betekende dat eerst
Pozières, Lon- gueval en Delville Wood, en Guillemont, veroverd
moesten wor- den. Deze plaatsen tussen de tweede en derde Duitse
lijn waren im- mers op 14 juli nog niet geheel door de Britten in
bezit genomen. De situatie was voor de Britten overigens veel
minder rooskleurig dan het op het eerste gezicht leek na hun
overwinning op 14 juli. De Duitsers waren zich aan het herstellen
en er kwamen steeds meer versterkingen naar het front. Ook
ontwikkelden de Duitsers ande- re verdedigingstactieken, waarop de
Britten lang geen antwoord hadden, al was het maar omdat ze de
verandering aanvankelijk niet eens waarnamen. Daarbij kwam dat de
lijn die de Britten nu bezet hielden gevaarlijk dicht onder die van
de Duitsers lag. Die hielden nog steeds de heuvelrug van Pozières
over Longueval en Delville Wood naar Guillemont bezet. Hun
versterkingen lagen bovendien aan de andere kant van de heuvel, en
waren dus voor de Britse ar- tilleriewaarnemers moeilijk zichtbaar.
In de tweede helft van juli maakte slecht weer luchtwaarneming een
groot aantal dagen bo- vendien onmogelijk, met alle gevolgen van
dien. Een laatste nade- lige factor voor de Britten was dat hun
kanonnen slijtage begon- nen te vertonen, waardoor zij de
nauwkeurigheid gingen missen om een creeping barrage uit te voeren
en de Duitse versterkingen uit te schakelen. Toch meende het
opperbevel dat het noodzakelijk was deze heuvelrug en de daarachter
liggende versterkingen zo snel mogelijk te veroveren om de stap
naar de derde Duitse verdedi- gingslijn te kunnen maken.
Rawlinson deelde op 16 juli zijn
korpscommandanten de nieuwe
doelen mee. Hij hield ze voor dat in plaats van kleinere,
geïsoleer- de acties nu gecoördineerde aanvallen over een breed
front gesteld moesten worden. Het leek er dus op dat Rawlinson niet
alleen het belang van de artillerie had ingezien, maar ook de
ineffectiviteit van de reeks kleinere aanvallen, zoals op Mametz
Wood in de peri- ode van 2 tot 14 juli.
Het vervolg toonde echter het omgekeerde. Tussen 15 en 22 juli
volgde een reeks van afzonderlijke aanvallen op de verschillende
doelen, net zoals voor 14 juli haastig, en dus slecht, voorbereid,
met alle desastreuze gevolgen van dien. Delville Wood werd in die
peri- ode op zijn minst zes keer aangevallen, Pozières vijf keer,
telkens zonder succes.15 Dat werd het beeld voor de komende twee
maan- den: een opeenvolging van doorgaans slecht voorbereide en
slecht gecoördineerde aanvallen van kleinere eenheden over een
klein front, die nauwelijks terreinwinst, maar wel zeer hoge
verliezen opleverden. Voor deze treurige gang van zaken, die
kenmerkend zou worden voor de rest van juli en augustus, moet het
falend lei- derschap van Rawlinson en Haig verantwoordelijk worden
gehou- den.
Rawlinson zag er niet op toe dat zijn ondergeschikte commandan- ten
hun aanvallen coördineerden. Het treurigste voorbeeld van dit
gebrek aan leiding en coördinatie was de aanval die Rawlinson voor
23 juli op touw zette. Die moest net zoals op 14 juli een
nachtaanval worden. Zes divisies, twee meer dan op 14 juli, zouden
eraan mee- doen. Maar toen het zover was, begon elke divisie op de
tijd die haar zelf het best uitkwam. Dat betekende dat de Duitse
verdedigers niet verrast werden, maar door het vroege begin van één
divisie gewaar- schuwd werden en goed voorbereid de aanvallers
konden opwach- ten. Daar kwam bij dat de voorbereidende
artilleriebeschieting weer rampzalig slecht was geweest. Het
resultaat was dat er geen meter grond veroverd werd, en de
verliezen aan Britse kant uitzon- derlijk hoog waren.
Ook Prior en Wilson, de biografen van
Rawlinson, kunnen voor
deze nalatigheid van Rawlinson geen echte verklaring vinden. Ze
opperen dat hij het veroveren van de genoemde doelen als een on-
dergeschikte kwestie zag, en de uitvoering dus geheel aan zijn on-
dergeschikte commandanten overliet. Zijn dagboeknotities kwa-
lificeren zij als die van een waarnemer, niet van een bevelhebber
die de verantwoordelijkheid neemt om leiding aan de strijd te ge-
ven.16 Het is een vernietigend oordeel over iemand die verant-
woordelijk is voor het leven van honderdduizenden mensen. Ook Haig
gaf in deze periode niet duidelijk leiding, en zijn aanwij- zingen,
voor zover hij ze gaf, hadden vaak een tegenstrijdig karak- ter.
Het vacuüm dat Rawlinson liet werd dus niet opgevuld, inte-
gendeel. De tegenstrijdigheid van Haigs aanwijzingen is daarop
terug te voeren dat hij, in ieder geval ogenschijnlijk, aan de
politie- ke druk van de regering in Londen tegemoet wilde komen. De
re- gering toonde zich in toenemende mate bezorgd over de discre-
pantie tussen de hoge verliescijfers en het geringe resultaat. Dat
betekende dat zij een zuiniger, of althans efficiëntere inzet van
mensen en materieel verlangde. Anderzijds liet Haig zich nog steeds
leiden door zijn lessen op Staff College. De vijand moest zo
zwaar onder druk worden gehouden dat hij op den duur wel moest
instorten. Dat betekende dat Haig van zijn commandanten eiste dat
zij voortdurend zouden aanvallen. Temeer daar hij vermoedde dat de
vijand inderdaad op het punt van instorten stond. We hebben al
eerder gezien dat de regering in Londen in de loop van juli begon
te twijfelen aan de uitkomst van het grootscheepse offensief aan de
Somme. Men zag te veel slachtoffers en te weinig resultaat. Sir
William Robertson, de chef-staf in Londen, had Haig over deze
stemming ingelicht en hem ervoor gewaarschuwd. De verwijzing in
Churchills memorandum naar het debacle van Loos was bepaald
alarmerend geweest. Ook Robertson zelf had kritiek op de aanpak van
Haig. Hij vond dat Haig te veel manschappen
verspilde in futiele pogingen zoveel
mogelijk terreinwinst te boe-
ken. Dat was misschien in overeenstemming met vooroorlogse
principes waarin de ideologie van het offensief dominant was, maar
in de huidige tijd was dat niet meer toereikend. Het ging, zo hield
hij Haig voor, om een methodische aanpak, waarbij zuinig met de
beschikbare mankracht moest worden omgesprongen. Concentratie van
artillerie en systematische druk op de vijand – dáár ging het om;
men moest geen overhaaste pogingen doen ter- reinwinst te boeken.
Ogenschijnlijk volgde Haig Robertson, in een poging aan de kritiek
van de regering in Londen tegemoet te komen. In een uitge- breid
document van 2 augustus stelde hij vast dat de Duitse verde- diging
nog te sterk was. De huidige fase in de strijd zag hij daarom als
de wearing-out-fase. De vijand moest uitgeput worden om een
beslissende doorbraak half september mogelijk te maken. Daartoe
moesten nu manschappen en munitie gespaard worden. Maar aan de
andere kant eiste Haig in datzelfde document dat de voorbereidende
aanvallen met zo groot mogelijke haast moes- ten worden voortgezet.
Uit deze tegenstrijdigheid, zuinige inzet van troepen en munitie én
voortzetting van het offensief, volgde de serie van kleinschalige
acties zonder voldoende artilleriesteun voorafgaand aan en tijdens
de gevechten, die tot niets leidden dan tot grote verliezen.18 Met
beperkte middelen voortdurend aanval- len is immers een recept voor
een bloedbad. Om uit overwegingen van zuinigheid te besparen op
munitie voor de artillerie betekende immers dat de infanterie bijna
doelbewust geslachtofferd werd, telkens weer.
Haig wilde dat zijn commandanten voortdurend aanvielen. Dat had te
maken met zijn optimistische veronderstelling dat de vijand op het
punt stond onder de aanhoudende druk te bezwijken. Haigs
inlichtingenchef Charteris speelde hierbij een merkwaardige rol
door de zaken veel rooskleuriger voor te stellen dan ze waren. En
Haig geloofde hem. Telkens weer verheugde hij zich over zoge-
naamde bewijzen van de naderende
Duitse ineenstorting. Gevan-
gengenomen Duitsers toonden zich gedemoraliseerd en hadden
verklaard dat ‘Duitsland verslagen was’.19 Ivor Maxse, de
succesvol- le generaal van de 18de divisie, wist wel beter en
verbaasde zich over het optimisme op de hoofdkwartieren: ‘Ze
geloven echt dat we de moffen nu zwaar te pakken hebben genomen […]
de lui ach- ter het front zijn altijd 50 procent optimistischer dan
de lui aan het front.’ In zijn order van 2 augustus koos Haig dus
niet duidelijk voor de ene dan wel de andere mogelijkheid: de tijd
nemen om weer zo’n aanval als op 14 juli te organiseren met alle
nodige nauwkeurige en langdurige voorbereiding óf blijven aanvallen
in de veronderstel- ling dat de vijand op instorten stond. Er werd
níet gekozen, er ge- beurde van alles een beetje en daarom van
niets genoeg. De lagere commandanten werden voortgejaagd door hun
superieuren om de doelen te bereiken die ze volgens een achterhaald
plan al veel eerder bereikt hadden moeten hebben.
Haig en Rawlinson hadden hun greep op de oorlog verloren en
herhaalden de fouten van de voorafgaande periode. Ze namen geen
tijd om goede plannen te maken, geen tijd voor de voorbereidende
artilleriebeschieting. Er was onvoldoende communicatie tussen de
deelnemende bataljons, een gebrek aan samenwerking tussen artil-
lerie en infanterie, geen duidelijk beeld van de situatie. Peter
Hart, een historicus die met welwillendheid over de Britse
oorlogsin- spanningen wenst te schrijven, stelt vast dat ‘alle
lessen (artillerie- voorbereiding, weloverwogen infanterietactiek)
welbewust en op perverse wijze in de wind werden geslagen en
vervangen werden door de tactieken van een gekkenhuis […] Voor de
infanterie was de “High Summer” aan de Somme een hopeloze
jammerklacht van lijden, mislukkingen, en van “successen” die zo
kostbaar waren wat betreft het aantal doden dat alleen een
misdadig, kortzichtig mens ze als de moeite waard zou kunnen
beschouwen.’
De totale Britse verliezen voor deze
periode beliepen 126.000 man.
Over een lengte van een kilometer of tien werd het front een kilo-
meter opgeschoven. De terreinwinst was in die twee maanden, ge-
rekend in vierkante kilometers, precies twee keer zo groot geweest
als op 1 juli. Maar de bizarre rekensom is dat voor iedere meter
ter- reinwinst in de periode na 1 juli evenveel Britse soldaten
zijn ge- sneuveld als op 1 juli zelf. Het bloedige karakter van de
zomer aan de Somme valt niet dadelijk op omdat de gebeurtenissen
zich over twee maanden uitstrekten, en niet op één dag
geconcentreerd zijn. Maar voor de ingezette troepen maakte dat niet
uit. Zij leden door- gaans, als het hun beurt was, even zo grote
verliezen als op 1 juli. Delville Wood, Pozières en Guillemont zijn
precies zulke tragische plaatsen als Serre, Beaumont-Hamel of
Thiepval. De officieren die het feitelijke werk moesten doen,
constateerden hoe slecht alles was voorbereid, en voor welke
hopeloze taken hun manschappen werden gesteld. Brigadier Higginson
was comman- dant van de 53ste brigade van 18de divisie, die zo
succesvol was ge- weest op 1 juli. Woedend schreef hij jaren later
over de zinloosheid van een slecht voorbereide, en dus mislukte,
aanval op een deel van Delville Wood die hij zijn mannen op 19 juli
moest laten uitvoeren. De soldaten van het 8ste Suffolks werden zo
haastig naar voren ge- stuurd dat er geen proviand voor hen was.
Ook was er geen tijd om de noodzakelijke verkenningen uit te voeren
en inlichtingen in te winnen, of een artillerieplan te maken.
Doordat de Official History geen aandacht besteedde aan de slechte
voorbereiding maar wel het falen van de Suffolks registreerde, werd
volgens Higginson geen recht gedaan aan de soldaten, die in
dergelijke omstandig- heden geen enkele kans hadden.22 De klacht
van Higginson is teke- nend voor de diepe kloof tussen de
hoofdkwartieren met hun gro- te strategische visioenen en hun
gebrekkige kennis van de feitelijke situatie en de commandanten ter
plaatse, die wisten hoe dikwijls hun soldaten voor onmogelijke
opgaven werden gesteld.
Toen de brigade van Higginson op 19
juli Delville Wood aanviel,
was de Zuid-Afrikaanse infanteriebrigade al vier dagen aanwezig in
een ander deel van dit bos, iets ten oosten van Longueval. Delville
Wood en de Zuid-Afrikaanse bijdrage aan de Eer- ste Wereldoorlog
zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden, zoals Beaumont-Hamel dat
is met de Newfoundlanders. Opmerkelijk genoeg waren er na de
Boerenoorlog toch veel Zuid-Afrikanen die het oude moederland in
tijd van oorlog te hulp wilden schieten. Zelfs vele zwarte
Zuid-Afrikanen meldden zich als vrijwilliger aan, in de hoop dat
zij door het tonen van hun loyaliteit hun vrijheids- rechten zouden
kunnen krijgen. Zij werden door de Britten onder- gebracht in het
zogenaamde South African Native Labour Corps. Zwarten op te
leiden tot infanteristen met geweren en al werd toch wat al te
riskant gevonden. Een triest lot trof een deel van deze zwarte
vrijwilligers. Velen van hen verdronken, toen hun schip op weg naar
Europa door een Duitse onderzeeboot werd getorpe- deerd.
De Zuid-Afrikaanse brigade, die uiteindelijk in april 1916 in
Frankrijk aankwam, werd ondergebracht bij de 9de (Scottish) di-
visie. Dit was een van de eerste divisies van de New Army. Tijdens
de slag van Loos, in september 1915, had deze divisie de Hohenzol-
lern Redoubt bezet. Daarmee toonden zij aan dat in tegenstelling
tot wat de generaals dachten, burgersoldaten wel degelijk iets in
hun mars hadden. Bij deze actie had de Schotse divisie echter zul-
ke zware verliezen geleden dat sommige bataljons niet meer met
nieuwe rekruten aangevuld konden worden, en gewoon opgehe- ven
werden. Ter vervanging werden de Zuid-Afrikanen aan de Schotten
toegevoegd.
Als gevolg van het treurige lot van de 21ste en 24ste divisie, die
buiten hun schuld bij diezelfde slag van Loos zo geleden hadden,
werd besloten de nieuwe eenheden niet direct in de vuurlijn in te
zetten. Dat gold dus ook voor de Zuid-Afrikaanse brigade. De taak
om Longueval en Delville Wood te veroveren was weggelegd voor
de ervaren 26ste en 27ste brigade,
bestaande uit bataljons met fa-
meuze namen als de Black Watch en de Argyll and
Sutherland High- landers. Als deze Schotten Longueval en
Delville Wood in bezit
hadden genomen, zouden de Zuid-Afrikanen als de zogenaamde
mopping-up party, de opruimploeg, in actie komen. Deze
moppers
moesten het laatste Duitse verzet breken, gewonde Duitsers hetzij
gevangennemen hetzij vermoorden en de nieuwe Britse lijn conso-
lideren. De Schotten slaagden erin de eerste Duitse lijnen te
bezet- ten, bijna zonder een schot te lossen. Daarna liep de aanval
gewoon vast. Noch het dorp, noch het bos kon op 14 juli bezet
worden. De Zuid-Afrikanen kregen de opdracht het bos in te nemen,
at all costs. Op 15 juli, ’s ochtends vroeg, gingen
ze het bos in, 3153 man
sterk. Het beschrijven van wat er in de dagen daarna gebeurde, is
onmogelijk, zoals eigenlijk nooit precies verteld kan worden wat er
tijdens een gevecht echt gebeurt. Historici reconstrueren een
gevecht op grond van de bevelen en rapporten die in de legerar-
chieven terug te vinden zijn. Maar die zeggen niets over wat de
sol- daten werkelijk meemaakten. Daartoe hebben we slechts de
getui- genissen van overlevenden, en ook die beschikken alleen maar
over woorden die wij dan weer van een betekenis moeten voorzien.
Aanvallen werden in Delville Wood gevolgd door tegenaanval- len,
zonder dat een van de partijen iets opschoot. De Zuid-Afrika- nen
konden slechts een klein deel van het bos bezetten, een stuk van
één bij één kilometer hoogstens, en zochten hun toevlucht in de
loopgraven die de Duitsers ontruimd hadden. Toen, in de avond van
17 juli, namen de Duitsers hun toevlucht tot wat in het Nederlandse
militaire jargon de vuurzak wordt genoemd. Alle ei- gen
infanterie werd teruggetrokken, en met een grote hoeveelheid
artillerie, 116 stuks veldgeschut en meer dan 70 stuks middelzware
en zware artillerie, begon een beschieting van het kleine stukje
bos waar de Zuid-Afrikanen zaten. Zevenenhalf uur duurde dat bom-
bardement, waarbij er soms vierhonderd granaten per minuut
ontploften. Ook zij die het overleefden, konden niet de woorden
vinden om dit inferno te beschrijven.
Tegen de avond van 20 juli
strompelden 143 Zuid-Afrikanen het bos uit. Na verloop van tijd
werden er uiteindelijk 780 overlevenden geteld. Van de doden heb-
ben er slechts 113 een gekend graf, de meesten werden door de ar-
tilleriebeschietingen zo uiteengereten dat er niets van hen is
over- gebleven.
Delville Wood was na deze strijd geen bos meer. Eén boom heeft het
overleefd. Het is een machtige haagbeuk, een charme, zoals
de Fransen een haagbeuk noemen. De boom die alles zag staat nu te
midden van eikenbomen. De Zuid-Afrikanen hebben Delville Wood
opnieuw beplant. Het is een prachtige herdenkingsplek ge- worden;
stenen duiden de namen aan van de loopgraven waarin de
Zuid-Afrikanen probeerden te schuilen: Princes Street, Strand,
Rotten Row. Het is, na het bombardement van juli 1916, aan de Somme
nergens stiller dan hier. De eiken komen uit Zuid-Afrika,
natuurlijk, maar toch eigenlijk uiteindelijk niet. Ooit namen huge-
noten die Frankrijk in de zeventiende eeuw moesten verlaten ei-
kenbomen mee naar Nederland, als aandenken aan hun land. Via
Nederland kwamen sommige hugenoten in Zuid-Afrika terecht, met hun
eikenbomen. Een Europese oorlog bracht de Franse eiken ten slotte
weer in Frankrijk terug.
Op 27 juli probeerden de Britten opnieuw Delville Wood te ver-
overen, na een bombardement waarin 368 kanonnen 125.000 gra- naten
afvuurden. Toch werd niet het hele bos veroverd, en op juli moesten
ze weer terug. Op 18, 24 en 25 augustus mocht de 14de divisie het
nog eens proberen. Pas begin september kwam Delville Wood helemaal
in Britse handen. Het is niet uit te rekenen hoeveel duizenden
doden dit gekost heeft.
Delville Wood is een goed voorbeeld van de gevechten in de perio-
de tussen 14 juli en 15 september, Pozières een ander. Dit dorp lag
aan de weg tussen Albert en Bapaume, op het hoogste punt van de
heuvelrug van Thiepval naar Ginchy. Het maakte deel uit van de
tweede Duitse verdedigingslijn. Het
dorp had reeds op 1 juli door
de Britten veroverd moeten zijn, maar eind juli was dit nog steeds
niet gelukt. Tussen 13 en 17 juli waren bijvoorbeeld vier pogingen
mislukt. De verovering was niettemin essentieel. Vanuit Pozières
konden de Duitsers het Vierde Leger in de flank aanvallen, en het
bezit van Pozières was een voorwaarde om verder noordwaarts in de
richting van Thiepval te kunnen optrekken. Bovendien lag Po- zières
op het hoogste punt van de heuvelrug. Iets buiten het dorp stond
een windmolen, 160 meter boven de zeespiegel, en van daar- uit kon
het hele slagveld in de omgeving worden overzien. Op 15 juli
veranderde Haig de grens tussen het Vierde en het Re- serve Leger,
en het was nu niet langer aan Rawlinson maar aan Sir Hubert Gough
om Pozières te veroveren. Ook de opdracht van Haig aan Gough
bevatte de bekende tegenstrijdigheid: ‘Het Reser- ve Leger zal
methodische operaties uitvoeren tegen Pozières met het doel die
belangrijke positie met zo min mogelijk vertraging te veroveren.’23
Zowel systematische voorbereiding als haast; een te- genstrijdig en
fataal mengsel.
Gough kreeg de beschikking over drie Australische divisies.
Naarmate de slag van de Somme vorderde, nam het belang van het
aandeel van de niet-Britse strijdkrachten toe. Was het op 1 juli
nog maar één bataljon, de Newfoundlanders bij Beaumont-Hamel, op 15
juli ging het al om een brigade, de Zuid-Afrikanen bij Delville
Wood, en nu dus om een inzet op divisieniveau. In september kwam
daar dan nog het Canadese korps, vier divisies sterk, bij. De
Canadezen moesten helpen Courcelette en Thiepval te veroveren. Deze
ontwikkeling wijst erop dat de Britse divisies langzamerhand
opgebruikt raakten, en dat de troepen uit de trouwe Dominions, of
de Colonials, zoals zij geringschattend door de Britten
werden ge- noemd, het werk moesten voortzetten. Het lijkt ook
duidelijk dat de wearing-out-fase, de fase van uitputting, waar
Haig over sprak, niet alleen de Duitsers maar juist ook de Britten
begon te raken. Voor de Australiërs was de oorlog begonnen op 25
april 1915,
toen zij tegen de ochtend landden op
het Turkse schiereiland Galli-
poli. Deze landing maakte deel uit van het grandioze plan, met name
door Churchill ontwikkeld en gesteund, om de doorvaart door de
Dardanellen te openen, Constantinopel te veroveren, Zuid-
oost-Europa binnen te trekken en op die manier Duitsland en zijn
bondgenoten te verslaan. De Gallipoli-expeditie was een debacle
geworden, de Australiërs hadden zwaar geleden. Voor hen is daar- om
25 april de nationale herdenkingsdag geworden, zoals 11 novem- ber,
Wapenstilstandsdag, dat is voor Groot-Brittannië, Frankrijk en
België.
De Australische soldaten hadden een zekere bitterheid ontwik- keld
jegens de Britse officieren die hen aanvoerden. Veel van hun
mislukkingen schreven zij niet ten onrechte toe aan de incompe-
tentie van hun aanvoerders. Deze mening veranderde in Frankrijk
niet. Een paar dagen voordat hun strijdmakkers Pozières zouden
aanvallen, werd op 19 juli de 5de Australische divisie ingezet bij
Fromelles, als een tactische afleidingsmanoeuvre voor de slag van de
Somme. Het werd een bloedbad. De divisie verloor in 27 uur 5333
man, de Britse divisie die ook meedeed, 1547 man. De Austra- liërs
wisten zeker dat zij weer door de korpscommandant Richard Haking
opgeofferd waren. Op een herdenkingsplaquette die in bij Fromelles
onthuld werd, stond te lezen dat hier het vertrouwen van de
Australische soldaten in het Britse High Command onder-
mijnd was. Deze tekst werd, hoe waarheidsgetrouw ook, beledi- gend
geacht jegens de Britten en moest verwijderd worden, het- geen in
1998 gebeurde. Omgekeerd toonden veel Britse officieren een
uitgesproken af- keer van de Australische soldaten, die ze als een
bende ongedisci- plineerd rapaille beschouwden. Kroegvechters
noemden ze hen, die onmiddellijk op de vuist gingen, vooral met de
Britse militaire politie. Echte soldaten waren het niet. Ook Haig
onderschatte hun capaciteiten. Op 20 juli gaf hij Gough persoonlijk
opdracht toe te zien op alle details bij de voorbereiding omdat de
Australiërs geen
ervaring met de oorlog in Frankrijk
hadden. Op 22 juli, de dag
voor de aanval zelf, verlangde Haig van Gough dat de Australiërs
alleen een eenvoudige taak zouden krijgen omdat ze niet meer
aankonden.25 Een even curieus als tegenstrijdig verlangen omdat de
aanval op Pozières, gezien de ligging van het dorp, een uiterst
gecompliceerde zaak was.
Gough had overigens niet op Haigs adviezen gewacht en al op 19 juli
de 1ste Australische divisie opgedragen aan te vallen. Dat was
precies één dag nadat zij aan het front gearriveerd was. Wal- ker,
een Britse generaal die wel goed met zijn Australiërs kon op-
schieten, weigerde Gough te gehoorzamen. Misschien was het zijn
ervaring in Gallipoli geweest die hem ervan weerhield zijn troe-
pen in een overhaaste, dus suïcidale actie te storten. In Gallipoli
had hij destijds het verwijt gekregen dat hij zijn troepen eens tot
drie keer toe een hopeloze aanval had laten uitvoeren.26 Dat zou
hem niet nog een keer overkomen. Hij eiste tijd om verkenningen uit
te voeren en een aanvalsplan te ontwikkelen – een moedige be-
slissing gezien het lot van andere divisiegeneraals die vanwege hun
kritische houding ontslagen waren. Een stafofficier werd langs de
divisies gestuurd die er eerder niet in waren geslaagd Po- zières
te veroveren, om informatie in te winnen. Walker besloot na alles
overwogen te hebben vanuit het zuidoosten aan te vallen, waardoor
hij een uphill-aanval vermeed. Belangrijker was dat hij
nieuwe loopgraven in de richting van de Duitse frontlijn liet
aanleggen, zodat het niemandsland tot minder dan tweehonderd meter
werd beperkt. De hoeveelheid artillerie die werd bijeenge- bracht,
was essentieel: de eigen divisieartillerie, die van de 25ste
divisie en alle zware artillerie van het hele x Corps. Het bombar-
dement begon op 19 juli en was een van de zwaarste ooit ter on-
dersteuning van de aanval van een enkele divisie. Het werkte: di-
rect na middernacht op 23 juli waren de Australiërs in Pozières,
‘meeting opposition, but taking no prisoners’.27 Ze groeven zich in
langs de weg van Albert naar Péronne.
Ook Pozières laat zien dat een aanval
met een beperkt doel – de
verovering van de eerste Duitse lijn – mogelijk was, mits goed
voorbereid door competente commandanten die zich aan de haast van
hun superieuren niets gelegen lieten liggen. Het succes van de
Australiërs werd overigens, ook dat is karakteristiek, het begin
van hun ellende. De Duitsers gingen onmiddellijk in de tegenaanval.
Toen daarbij drie bataljons werden vernietigd, besloot de Duitse
generaal von Boehm dat dergelijke aanvallen te kostbaar waren. Hij
koos vervolgens voor een vrijwel voortdurende beschieting van wat
er nog van Pozières over was. Twee dagen nadat ze het dorp veroverd
hadden, werd de 1ste Australische divisie afgelost door de 2de. De
verliezen bedroegen 5283 man. De overlevenden strompelden verdoofd
en verdwaasd door het bombardement naar achteren.
De bevelhebber van de 2de divisie, J.G. Legge, was in tegenstel-
ling tot Walker niet bestand tegen Gough, die hem aanmaande tot
grote spoed bij het veroveren van de Duitse linies vlak achter Po-
zières. Op 29 juli mislukte daarom de Australische poging daartoe
op voorspelbare wijze. De voorbereidingen waren gewoon nog niet
voltooid toen de aanval begon. Na de mislukking van 29 juli wilde
Gough onmiddellijk een nieuwe aanval. Maar nu bescherm- de
Birdwood, de Australische korpscommandant, Legge wel. Hij stuurde
Goughs opdracht niet aan hem door en hij vertelde Gough dat hij
zijn ondergeschikten niet wilde storen bij hun voorberei- dingen.
Nog belangrijker was het dat Birdwood Gough voorhield dat om het
vertrouwen van senior officers te behouden het ‘essenti- eel
was om ze een eerlijke kans te geven’.28 Birdwoods opmerking is
belangrijk. Zij wijst erop dat het vertrouwen van de senior officers
in het beleid van het opperbevel na een maand vechten onder druk
stond, omdat zij kennelijk het idee hadden dat zij geen eerlijke
kans kregen. Een krachtige houding, zoals tentoongespreid door
Walker en Birdwood, bleef uitzonderlijk. Het doet vermoeden dat de
meeste verantwoordelijken hun taak uitvoerden met een zeker
fatalisme, cynisme of gewoon
onverschilligheid, maar misschien
ook met toenemende wanhoop.
Op 4 augustus waren de voorbereidingen van Legge klaar, tegen de
avond gingen de Australiërs in de aanval. Het prikkeldraad was
verwoest; ze volgden een creeping barrage, en de Duitse verster-
kingen achter Pozières en de windmolen bij het dorp, die belang-
rijke observatiepost, werden op 5 augustus veroverd. In tien dagen
tijd was de 2de Australische divisie opgebruikt: 6846 man aan ver-
liezen, meer dan de helft van haar effectieve infanteriesterkte. De
4de divisie kwam haar aflossen. In de volgende weken van gevech- ten
werden de drie Australische divisies steeds afgewisseld, tot ze
eind augustus allemaal opgebruikt waren. Rond Pozières zijn in een
maand tijd ruim 8000 Australiërs gesneuveld, meer dan er in negen
maanden op Gallipoli omkwamen.
De commandant van het Reserve Leger, Gough, zag de verovering van
Pozières als de opmaat voor een verdere opmars noordwaarts richting
Thiepval, dat nog steeds in Duitse handen was. Het eerste obstakel
op die weg was Mouquet Farm. De hele maand augustus liet Gough hier
aanvallen, eerst nog door Australische en Britse di- visies, later
vooral door de Canadezen. De verliezen bedroegen tot 12 september
ruim 20.000 man, dat is de gevechtskracht van twee
infanteriedivisies. Niet eerder dan op 26 september werd Mouquet
Farm veroverd.
De strijd om Mouquet Farm is exemplarisch voor de bloedige en
uitzichtloze strijd gedurende de zomer aan de Somme. Er werd over
een smal front van een paar honderd meter aangevallen, en na twee
maanden vechten was het front nauwelijks vijfhonderd me- ter
opgeschoven. De aanvallers hadden het uiterst moeilijk. Zij werden
door de Duitse artillerie beschoten vanuit het noord- westen
(Thiepval), vanuit het noorden (Grandcourt), vanuit het oosten
(Courcelette) en vanuit het zuidoosten. Elke meter die zij
voorwaarts gingen, maakte hun positie moeilijker. Zij vochten
zich
steeds verder in een bloedige fuik,
of beter gezegd, zij werden daar
door Gough steeds verder in gejaagd. De troepen bij Mouquet Farm
deelden het lot van de Warwicks bij Serre en de Ulstermen bij
Thiepval. Door hun vooruitgeschoven positie werden zij steeds
heviger ook vanaf hun flanken bestookt. Bij de Warwicks en de Ul-
stermen kwam dat omdat hun buren hadden gefaald. Maar hier was dat
het directe gevolg van de strijdwijze die Gough zijn solda- ten
opdroeg. Zij moesten als een stormram door de Duitse linies beuken,
waardoor zij zichzelf steeds meer in de problemen brach- ten. Dit
had weinig meer te maken met het zuinig omgaan met mensen, waar
Haig op had opgedrongen. Bovendien veranderde Gough nog tijdens de
operaties tegen Mouquet Farm zijn aanvals- plan voor Thiepval,
waardoor het niet langer noodzakelijk was eerst Mouquet Farm te
veroveren. Niettemin zette Gough de ope- raties tegen Mouquet Farm
gewoon door. Hij moet dus verant- woordelijk worden gehouden voor
een welbewuste verspilling van mensen, die zelfs in de context van
de slag van de Somme nauwe- lijks geëvenaard is. Haig kan verweten
worden dat hij Gough niet tot een verstandiger tactiek dwong.
Pozières en Mouquet Farm lagen aan de linkerzijde van het actieve
front in juli en augustus; Delville Wood lag in het centrum en
Guil- lemont aan de rechterzijde van het front. Daar sloten de
Fransen aan. Deze omstandigheid noodzaakte tot samenwerking en
coör- dinatie. Hiervan kwam bij gebrek aan een werkelijk
Frans-Brits operationeel opperbevel – dat werd pas in het voorjaar
van 1918 in- gesteld – nauwelijks iets terecht. Dikwijls werd een
datum afge- sproken waarop gezamenlijk zou worden aangevallen. Maar
dan vroeg de ene partij om een paar dagen uitstel. Soms wilde de
ande- re daarop wachten, maar soms ook niet, en dan probeerde men
het alleen. Daarnaast belemmerden alle andere bekende factoren die
in deze maanden speelden, succes.
In de maanden juli en augustus was Guillemont het toneel van
een bijna voortdurende strijd. Het
dorpje is in die periode zeker
acht keer het doelwit van grootscheepse Britse aanvallen geweest,
en van nog veel meer kleinere. Op 23 juli waren Britse troepen voor
het eerst het dorp binnengedrongen. Ze maakten kennis met een
nieuwe Duitse tactiek. De Duitsers hadden begrepen dat hun loop-
graven in de eerste lijn door de Britse artillerie uitgeschakeld
kon- den worden wanneer deze nauwkeurig genoeg was. Ze besloten
langzaam om te schakelen van een statische verdediging in een se-
rie loopgraven naar een flexibeler vorm van verdediging ‘in de
diepte’. De loopgraaf van de eerste lijn werd niet langer zwaar
ver- dedigd, maar voor een belangrijk deel ontruimd, zodat het
garni- zoen niet onder het Britse bombardement zou bezwijken.
Machi- negeweerposten werden niet in de loopgraven ingericht maar
op andere plaatsen, die soms door tunnels met elkaar verbonden wer-
den. Niet één frontlijn werd verdedigd, maar een hele zone waarin
de Duitsers met hun troepen konden manoeuvreren. Deze opstel- ling
maakte het werk voor de Britse artillerie moeilijker: niet één
duidelijk gemarkeerde loopgraaf moest worden verwoest, maar een
hele zone. Wanneer de Britse aanvallers in deze zone waren
binnengedrongen, wat dikwijls betrekkelijk makkelijk ging juist
omdat de frontlijn zwak verdedigd was, werden ze vaak in de rug
door de Duitse verdedigers aangepakt en geïsoleerd van hun
hoofdmacht. Daarna volgde de Duitse tegenaanval. Het 19de batal-
jon Manchesters werd het eerste slachtoffer van de nieuwe Duitse
tactiek. De Manchesters drongen Guillemont binnen, maar toen volgde
de Duitse tegenaanval. Van één compagnie is nooit meer iets
teruggezien. Na 23 juli ontwikkelde zich ook bij Guillemont het
patroon dat de zomer aan de Somme kenmerkte: een opeenvolging van
aanval- len die door slechte voorbereiding, te weinig manschappen
en on- toereikende artilleriesteun op niets uitliepen. Het leek
alsof de Britten slechts hun fouten kopieerden. Op 30 juli werd
weer een poging gewaagd, op dezelfde manier als op 23 juli, die dus
ook op
dezelfde manier mislukte. Nu werden
de 2de Royal Scots in Guille-
mont het slachtoffer. De artillerie gaf hun geen vuursteun en dat
betekende dat zij, voor zover zij zich niet overgaven, vrijwel
alle- maal zijn gesneuveld.30 Op 8 augustus gebeurde eigenlijk
hetzelf- de, met hetzelfde resultaat. Met een onbegrijpelijke
hardnekkig- heid werd op 9 augustus weer volgens precies hetzelfde
plan aangevallen. Nu waren het twee bataljons van het King’s
(Liver- pool) Regiment. Pas toen kwam men erachter wat de oorzaak
van de viervoudige mislukking kon zijn. In het oorlogsdagboek van
de 164ste brigade, waartoe de King’s behoorden, werd geschreven:
‘Zodra ze in het dorp waren gekomen, dook de vijand, naar het
schijnt, vanuit de grond achter hen op en sneed hen af met machi-
negeweervuur. Datzelfde is gebeurd bij de vorige aanval op Guille-
mont op 30 juli, en het is mogelijk dat het dorp een ondergronds
netwerk van gangen is waarin het garnizoen immuun is voor gra-
naatvuur, en waaruit ze kunnen opduiken met hun machinegewe- ren
wanneer de aanvallende infanterie gepasseerd is.’ Op 9 augustus
vielen ook de Liverpool Scottish bij Guillemont aan. Hun
regimentsarts Noel Gordon Chavasse zag hoe ze vier keer over the
top gingen en vier keer werden teruggeslagen. Hij pro- beerde
gewonden uit het niemandsland te halen en ze te verzorgen. Hij
identificeerde de doden en zag toe op een fatsoenlijke begrafe- nis.
’s Nachts organiseerde hij, inmiddels ook zelf gewond, red-
dingsoperaties om zoveel mogelijk gewonden uit het niemands- land
te halen. Zo redde hij het leven van tientallen soldaten. De
volgende dag ging hij nog tot in de avond met dit werk door. Cha-
vasse ontving voor deze inspanningen het Victoria Cross, de hoog-
ste Britse militaire onderscheiding. Op 31 juli 1917, de rampzalige
eerste dag van de derde slag van Ieper, deed Chavasse hetzelfde,
maar nu bezweek hij aan de hoofdwond die hij bij Wieltje had op-
gelopen. Postuum werd hem een tweede Victoria Cross toegekend. Op
zijn grafsteen op Brandhoek New Military Cemetery bij Vla- mertinge
staan twee Victoria Crosses gebeiteld.
Sir Douglas Haig, ook de
opperbevelhebber van Chavasse, had be-
gin augustus, zoals we weten, andere zorgen. In Londen was men aan
zijn aanpak gaan twijfelen. De storm was al wat geluwd, maar het
was toch belangrijk dat hij kon blijven rekenen op de steun van
George v, de koning die hem ook in het conflict met French zo
welgezind was geweest. Juist op 8 augustus was de koning naar
Frankrijk gekomen, ook om met Haig van gedachten te wisselen over
de al eerder besproken kritiek van Churchill. De hopeloze ge-
vechten bij Guillemont leken de juistheid van Churchills analyse
pijnlijk scherp te illustreren, maar Haig wist zijn koning van het
te- gendeel te overtuigen. Hij zei dat al die kritiek maar
gebrabbel in de marge was, dat ‘ons niet van de hoofdzaak mocht
afleiden, na- melijk “de Duitsers verslaan”’. Haig ging nog verder
in zijn poging om Churchill bij de koning te diskwalificeren: ‘Ik
vermoed ook dat Winstons hersenen door het gebruik van drugs
verdwenen zijn.’ Niet alleen op het slagveld, maar ook tientallen
kilometers daar- achter werd de oorlog zonder scrupules gevoerd. De
koning toon- de zich geheel en al door Haig overtuigd, en spelde
zijn opperbe- velhebber op 12 augustus bovendien het Grand Cross
of the Royal Victorian Order op. Op diezelfde dag kwam
ook Lloyd George, die
Kitchener als minister van Oorlog was opgevolgd, nog even langs:
‘L.G. was alleraardigst […] Hij verzekerde me dat hij “geen enkele
bedoeling had om zich ergens mee te bemoeien” en dat zijn enige
doel was mij te helpen.’ Nu zijn politieke flanken gedekt waren, kon
Haig zich weer met militaire zaken gaan bezighouden. Het ging niet
goed in de buurt van Guillemont. Dat was zeker. Rawlinson weet het
falen op 8 en augustus traditiegetrouw aan het gebrek aan
daadkracht en trai- ning bij de infanterie. Maar Haig begon in te
zien dat de oorzaak niet bij de soldaten lag, maar bij het plan dat
zij moesten uitvoeren. Hij gaf Rawlinson opdracht zich nu
persoonlijk met de planning bezig te houden.34 De volgende
grootscheepse poging, naast klei-
nere acties, was op 18 augustus.
Prior en Wilson maken een verge-
lijking tussen 14 juli en 18 augustus: op 14 juli was de aan te
vallen frontlijn voor vier divisies nog geen zes kilometer breed,
op 18 au- gustus ging het voor vijf divisies om het dubbele; op 14
juli waren er 491.804 granaten beschikbaar, op 18 augustus slechts
396.912. Daar kwam bij dat sommige van de aangewezen divisies maar
over de helft van hun normale sterkte konden beschikken.35 De uit-
komst stond dus alweer van tevoren vast. Guillemont bleef in Duitse
handen, ook gedurende de aanvallen die eind augustus werden
ondernomen. Haig trok nu eindelijk de enig juiste conclu- sie uit
het falen bij Guillemont: de aanvallen mislukten omdat het plan en
de methode niet deugden. Op 24 augustus kritiseerde Haig Rawlinson
nu in zeer heftige termen. Hij verweet hem daar te falen waar een
bevelhebber moet slagen: bij het maken van een uitvoer- baar plan.
Nog één keer droeg hij Rawlinson op Guillemont te ver- overen.
Precies in die tijd, eind augustus, voerde Ernst Jünger, de Duit-
se schrijver, zijn eenheid naar het front bij Guillemont. Het dorp
bestond eigenlijk niet meer: ‘Het dorp Guillemont leek spoorloos
van de aardbodem verdwenen; alleen een wittige vlek in het veld vol
kraters gaf nog aan waar het krijtsteen van de huizen tot stof was
vermalen. Voor ons lag het station, in elkaar gefrommeld als een
stuk kinderspeelgoed, en verder daarachter het tot spaanders
gehakte Bois van Delville.’36 De sector van Jünger was dezelfde
waar de Liverpool Scottish van Chavasse eerder hadden aangeval-
len: ‘Geen grashalm, hoe armzalig ook, kon mijn speurende blik
ontwaren. Het omgewroete slagveld was gruwelijk. Dode verdedi- gers
lagen tussen de levenden. Bij het graven van mangaten ont- dekten
we dat ze in lagen over elkaar heen gestapeld waren. De ene
compagnie na de andere was, dicht opeengedrongen onder het
trommelvuur standhoudend, neergemaaid, vervolgens waren de lijken
bedolven onder de massa’s aarde die de projectielen opwier- pen, en
de aflossing had de plaats van de gevallenen ingenomen.
Nu waren wij dus aan de beurt.’37 Na
een paar dagen werden Jün-
ger en zijn mannen afgelost, de Duitse verdedigers hielden nog
steeds stand.
Op 3 september werd weer een grootscheepse poging gewaagd.
Eindelijk werd Guillemont veroverd. De Britten, de 20ste divisie en
een brigade van de 16de (Irish) divisie, hadden nu bij verrassing
vanuit het noorden aangevallen. De artillerie had ten slotte de
deep dug-outs en de verbindingstunnels kapotgeschoten en de Duit-
sers, gewend geraakt aan de reeks van kleinschalige aanvallen, had-
den hun verdediging uitgedund. De mannen van Ernst Jünger, het
73ste Fusiliers Regiment uit Hannover, waren op 3 september weer
terug in Guillemont, zonder hun commandant. Jünger was een paar
dagen eerder ernstig gewond geraakt. Toen hij een klein laza- ret
in Saint-Quentin werd binnengedragen, ‘trilden alle ruiten van de
stad – het was precies het moment dat de Engelsen onder inzet van
alle artilleriegeschut Guillemont veroverden’.
Tanks en modder
Met de verovering van Guillemont, en Ginchy een paar dagen later op
9 september, waren de voorwaarden vervuld voor een aanval door het
Vierde Leger van Rawlinson op de derde Duitse verdedi- gingslijn
tussen Morval en Le Sars. Het Reserve Leger van Gough zou Rawlinson
ondersteunen door een aanval op Courcelette, pre- cies aan de
noordkant van de weg van Albert naar Bapaume. Deze taak was
weggelegd voor de Canadezen, die nu hun debuut aan het Somme-front
maakten. Dit grote offensief, na 1 juli en 14 juli het grootste in
de hele campagne, zou op 15 september beginnen, en wordt aangeduid
als de slag van Flers-Courcelette. Omdat de Brit- ten tijdens deze
slag voor het eerst een aantal tanks gebruikten, is ook deze slag
van historische betekenis. Op 2 augustus had Haig dit offensief al
aangekondigd. Volgens hem moest dit de beslissende fase van de slag
van de Somme wor- den, en misschien kon het wel het einde van de
oorlog inluiden. Het offensief van 15 september zag hij als de
laatste mogelijkheid om van de Somme-campagne een succes te maken.
Als dit offen- sief zou falen, zou de hele campagne voor niets zijn
geweest en zou de oorlog in ieder geval tot 1917 voortduren. De
wearing-out-fase in augustus was bedoeld geweest om de Duitsers uit
te putten en om goede uitgangsposities voor dit beslissende
offensief te creë- ren. Naarmate augustus vorderde en duidelijk werd
hoe moeizaam de strijd rond Pozières, Delville Wood en Guillemont
verliep, was
Morval
omblesC
Les
Boeufs
Guedecourt
Ginchy
Ligny-Thilloy
Guillemont
ood
Delville
W
Flers
Bapaume
ood
ood
Trônes W
Longueval
arlencourt
High W
W
ood
Bernafay
W
Martinpuich
Bazentin-le-Petit
Le Sars
oodW
Montauban
Mametz
ourcelette
m
C
k
Ancre
Grandcourt
ontalmaison
Pozières
Albert
C
15 september
18 november
14 juli
25 september
De Britse lijn vóór 14 juli
De Britse lijn vóór 15 september
De Britse lijn vóór 25 september
De Britse lijn op 18 november
Het zuidelijke front, 14 juli-18 november,
Haig steeds ongeduldiger geworden. Dit
leidde ertoe dat hij, zoals
we gezien hebben, steeds meer kritiek op Rawlinson ging uitoefe-
nen.
Haig meende dat aan de stellingenoorlog in de loopgraven een eind
moest komen en dat de bewegingsoorlog weer zijn intrede moest doen.
Naarmate de tijd verstreek, ontwikkelde hij, net zoals in de weken
voorafgaande aan 1 juli, steeds verstrekkender visioe- nen. Daarin
speelde het nieuwe wapen van de tank een beslissende rol. Haig
geloofde in het vermogen van de tanks om een doorbraak te forceren,
die dan vervolgens door de cavalerie uitgebuit zou kunnen worden.
Zijn optimisme was mede gebaseerd op overigens onjuiste berichten
van zijn inlichtingendienst over het snel dalen- de moreel van de
Duitse troepen. Haig verhoogde tijdens zijn voorbereidingen het
aantal te gebruiken divisies van zes via negen naar elf, toevallig
precies het aantal dat ook op 1 juli werd ingezet. De commandanten
van het Derde en het Eerste Leger (Allenby en Monro) kregen de
opdracht om bij Gommecourt en zelfs ten noorden van Arras
offensieven voor te bereiden zodat het hele Duitse front in één
machtige beweging opgerold zou kunnen wor- den. Zelfs Plumer van
het Tweede Leger in Vlaanderen moest voor- bereidingen treffen om
met een amfibische landing op de Belgi- sche kust de Duitsers in de
rug aan te vallen. Haig liet niet na zijn ondergeschikte
commandanten voortdurend op het hart te druk- ken zo snel mogelijk
de cavalerie in te zetten. Hun eerste doel was, alweer net als op 1
juli, Bapaume. Daarom moesten Courcelette en Martinpuich,
versterkte dorpen langs de weg van Albert naar Ba- paume, zo snel
mogelijk ingenomen worden. Rawlinson was, net zoals Haig, terug in
zijn oude rol. Hij bepleitte weer, zoals vóór 1 juli, het
formuleren van beperkte doelen, die met de inzet van alle middelen
bereikt moesten worden. De drie Duit- se loopgravensystemen, die
samen de derde verdedigingslinie vorm- den, moesten één voor één
aangepakt worden, al was het maar om-
dat de derde Duitse lijn buiten het
bereik van de Britse artillerie
lag. Zo zouden de Duitsers langzaam maar zeker steeds verder te-
ruggedrongen worden. Rawlinson vermoedde al dat zijn plannen door
Haig, precies zoals in de aanloop naar 1 juli, als te voorzichtig
van de hand zouden worden gewezen: ‘D.H. zal dit wel niet goed-
vinden maar ik ben er zeker van dat dit juist is. Als we te veel
pro- beren, dan lopen we het risico niets te bereiken.’ Inderdaad
verwierp Haig Rawlinsons plannen. Hij noteerde op 29 augustus in
zijn dagboek: ‘Ik heb Rawlinsons plan voor de Sep- temberaanval en
voor het gebruik van de “Tanks” gelezen. Naar mijn mening
onderschat hij de situatie en de aftakeling van de vij- andelijke
troepen. Ik denk dat we onze aanval zo krachtig en ge- welddadig
mogelijk moeten maken, en zo ver mogelijk moeten gaan.’2 Hij gaf
nauwkeurige instructies aan Rawlinson, die nu geen openlijk en ferm
verweer meer bood. De treurige resultaten in au- gustus hadden
Rawlinsons positie tegenover Haig zeer verzwakt. Rawlinson kon nu
niet anders dan voor zijn superieur buigen, maar hij geloofde niet
echt in Haigs visionaire plannen. Ogen- schijnlijk gaf hij er
uitvoering aan, maar intussen bereidde hij een andere, meer
behoudende operatie voor.
De verwijzing naar de tanks in Haigs dagboekaantekening duidt erop
dat Haig in deze periode wanhopig zocht naar een middel om de
patstelling op het slagveld te doorbreken. Het einde van het
campagneseizoen kwam in zicht, zijn troepen raakten uitgeput en hij
had de regering in Londen nog geen aansprekende resultaten kunnen
aanbieden. Hij geloofde werkelijk dat de tank het wapen was waarmee
beslissende resultaten bereikt konden worden. Op zich is dat
merkwaardig. Hoe kan een generaal die een leger van miljoenen
aanvoert, denken dat een beslissing in de oorlog gefor- ceerd kan
worden door een wapen dat nog niet op het slagveld is beproefd en
slechts in zeer geringe aantallen beschikbaar is? Niet- temin wijst
Haigs vertrouwen in de tank erop dat hij, in tegenstel-
ling tot de meeste, traditioneel
ingestelde officieren van het oude
beroepsleger, die een instinctieve afkeer hadden van zulke stinken-
de en luidruchtige dingen als motoren, technologische vernieu-
wingen niet op voorhand afwees. Zijn probleem was veeleer dat hij
niet in staat was zijn pre-industriële strategische principes aan
te passen aan de eisen, mogelijkheden en beperkingen van de wapen-
technologische ontwikkeling. Haigs houding tegenover de tank was
tegelijk visionair, naïef en toch ook weer traditioneel. Enerzijds
onderkende hij de toekomstige mogelijkheden van dit wapen waarin
mobiliteit, vuurkracht en relatieve onkwetsbaarheid door
bepantsering werden samengebald. Anderzijds overschatte hij heel
naïef de mogelijkheden van de toenmalige tank. Het ging om een
wonderlijk apparaat, bijna dertig ton zwaar, met een beperkte ac-
tieradius, moeizaam manoeuvrerend, zich uiterst langzaam voort-
bewegend met een snelheid van hoogstens een kilometer of drie per
uur, en kwetsbaar voor mechanische defecten. Bovendien had Haig er
in september nog geen vijftig tot zijn beschikking. De be- manning
had er nog nauwelijks mee getraind, men had eigenlijk geen enkel
idee hoe de tank op het slagveld gebruikt moest wor- den.
Traditioneel bleef Haig in zijn opvatting dat de tank een weg moest
banen voor de cavalerie, die uiteindelijk de overwinning moest
zeker stellen.
De tank combineerde een aantal negentiende-eeuwse uitvindin- gen:
de rupsband, die al geruime tijd voor landbouwvoertuigen, met name
de Holt-tractor, werd gebruikt; de ontbrandingsmotor; de
bepantsering en de moderne bewapening, zoals kanon en ma-
chinegeweer.3 In 1903 al had H.G. Wells The Land Ironclads
ge- schreven, een verhaal waarin hij voorspelde dat toekomstige
oor- logen gevoerd zouden worden tussen wat wij nu tanks noemen.
Niettemin duurde het tot in de Eerste Wereldoorlog voordat het idee
van Wells tot ontwikkeling kwam. Kolonel Eric Swinton was door
Maurice Hankey, de machtige secretaris van het War Com-
mittee, het Britse kernkabinet
gedurende de oorlog, direct na het
begin van de oorlog naar Frankrijk gestuurd als Official Eye
Wit- ness. Hankey vertrouwde kennelijk noch de officiële
militaire rap-
porten noch de journalistieke verslagen. Op 20 oktober 1914 be-
richtte Swinton al aan Hankey dat er een patstelling op het
slagveld was ontstaan door het gecombineerde effect van
machinegeweer, prikkeldraad en loopgraven, waardoor de opmars van
de infante- rie gehinderd werd. Misschien, zo speculeerde hij, zou
een gepant- serd rupsvoertuig die obstakels voor de infanterie uit
de weg kun- nen ruimen. Winston Churchill, toen minister van
Marine, stelde op 20 februari 1915 het Landship Committee in
om onderzoek naar Swintons suggestie te doen. Begin december 1915,
bijna een jaar la- ter, werd een prototype van de tank voor het
eerst beproefd. Chur- chill had in diezelfde maand in Variants
of the Offensive al geschre- ven over de inzet van tanks.
Toevallig kwam Haig in het bezit van dit rapport en hij toonde zich
zeer geïnteresseerd in die ‘rupsban- den’. Op 29 januari en 2
februari 1916 volgden de eerste demonstra- ties. Over het algemeen
waren de reacties positief. Er werd direct besloten een aantal
tanks te produceren. Generaal Butler, de verte- genwoordiger van
Haig, liet nagaan hoe snel het leger in Frankrijk over het nieuwe
wapen kon beschikken. Dat kon volgens Haig niet snel genoeg zijn.
In een dagboekaantekening van 14 april 1916 uitte hij zijn
teleurstelling over het bericht dat er niet eerder dan op juli
honderdvijftig tanks beschikbaar konden zijn, terwijl hij er al
vijftig op 1 juni nodig had. Maar het zou allemaal nog langer
duren. Pas op 15 augustus ver- lieten de eerste tanks de fabriek in
Thetford, op 20 augustus gingen zij onderweg naar Frankrijk. Binnen
een maand zouden zij op het slagveld verschijnen. De bedenkers en
producenten van de tank, zoals Churchill, Lloyd George en Swinton,
waren absoluut tegen deze overhaaste inzet van een te gering aantal
tanks met ongetrain- de bemanningen zonder beproefde tactieken. Zij
geloofden stellig in de kracht van het nieuwe wapen, maar zij
wisten ook dat met het
beperkte aantal beschikbare tanks
geen beslissing kon worden ge-
forceerd. Het enige resultaat zou zijn dat door vroegtijdige inzet
het verrassingseffect van het nieuwe wapen verloren zou gaan. De
Duitsers zouden zich op tegenmaatregelen kunnen bezinnen, en zo de
kracht van het nieuwe wapen snel kunnen neutraliseren. An-
titankwapens kunnen nu eenmaal sneller geproduceerd worden dan de
tanks zelf. Churchill ging op bezoek bij premier Asquith om
hartstochtelijk te pleiten tegen overhaaste inzet, maar tevergeefs.
Haig kon en wilde niet langer wachten: in september moest de be-
slissende doorbraak gerealiseerd worden. Op 26 augustus woonden
Haig en Rawlinson bij St. Requier een demonstratie van vijf tanks
bij die samen met een bataljon infan- terie een oefening
uitvoerden. Haig was enthousiaster dan Rawlin- son, maar de laatste
was toch wel onder de indruk. De generaals verschilden over de te
volgen tactiek: Rawlinson wilde bijvoor- beeld ’s nachts opereren,
Haig overdag. Uiteindelijk werd besloten dat de tanks min of meer
gelijk over de verschillende aanvallende divisies verdeeld zouden
worden en groepsgewijs zouden opere- ren. Merkwaardig was hoe
Rawlinson de samenwerking tussen ar- tillerie en tanks
organiseerde. Precies daar waar de tanks zouden oprukken, zou de
artillerie niet voor een beschermende creeping barrage zorgen. Hij
vreesde dat de tanks daardoor beschadigd zou- den kunnen raken. Een
curieus argument dat nooit voor de niet- gepantserde infanterist
had gegolden, maar nu wel voor de zwaar gepantserde tank. Het
gevolg was dat de Duitse frontlijn waar de tanks zouden oprukken,
níet beschoten zou worden. Het para- doxale resultaat was dat de
soldaten hier moesten oprukken zon- der de bescherming van een
creeping barrage. Met tanks waren zij dus slechter af dan hun
collega’s zonder tanks. Na 15 september werd door Kiggell, de
chef-staf van Haig, vastgesteld hoe rampza- lig deze beslissing van
Rawlinson was geweest. De aan de aanval voorafgaande
artilleriebeschieting was, zoals we nu weten, essentieel voor de
uitkomst van het offensief. In drie
dagen tijd werden er 828.000 granaten
afgevuurd. Dat betekende
dat een artillerie-intensiteit werd bereikt ongeveer gelijk aan die
van de slag van Neuve Chapelle, twee keer die van de aanval van
juli, maar slechts de helft van die op 14 juli.6 De wetten van de
Eer- ste Wereldoorlog voorspelden dat het succes dan ook veel
minder dan op 14 juli zou zijn. Het is opvallend dat de Britse
bevelhebbers na maanden vechten nog steeds niet inzagen wat nu
precies de voorwaarden voor succes waren.
Op 15 september, om 06.20 uur, gingen vijftig bataljons in de aan-
val. Cecil Lewis zag weer vanuit zijn vliegtuig wat er gebeurde.
Het hele front was wit door de rook van granaten van de creeping
bar- rage. ‘Maar er waren ook donkere banen, getrokken naar het
leek door een kindervingertje in de vuile sneeuw. Hier vielen geen
gra- naten. Langs deze banen hotsten en botsten de tanks zij aan
zij voorwaarts, vier in elke baan. […] Sommige tanks werden uitge-
schakeld. Sommige vatten vlam, andere werden geraakt door vij-
andelijke granaten, maar later waren er ook vele te zien in Flers
[…] De derde lijn is niet ingenomen, de cavalerie is er niet door
ge- komen. Misschien morgen, altijd morgen. Een gedeeltelijk
succes, maar gezien het plan een mislukking. Ik zal nooit de manier
verge- ten waarop de tanks door Flers walsten.’ Inderdaad was bij
Flers, in het centrum van het front, het enige grote succes van de
dag geboekt. De tanks hadden hierbij een be- langrijke rol
gespeeld. Natuurlijk waren de Duitse verdedigers ver- rast geweest
door de verschijning van deze langzame, gepantserde monsters op het
slagveld. Maar het bleek, ook op 15 september al, dat de tanks toch
betrekkelijk kwetsbaar waren voor de artillerie. Er ontstond een
competitie tussen de verschillende Duitse batterij- en wie in staat
was een tank uit te schakelen. Het Duitse ministerie van Oorlog
kende zelfs een geldprijs van 500 mark toe voor iedere
uitgeschakelde tank. Uiteindelijk zijn er op 15 september 49 tanks
ingezet. Daarvan
bereikten er 32 de startlijn en
daarvan weer hebben er 18 nuttig
werk verricht. De helft ging voor de infanterie uit, ruimde het
prik- keldraad op en schakelde machinegeweerposten uit; de andere
helft kwam achter de infanterie aan en verrichtte opruimingswerk.
De rest raakte vast of kreeg een mechanisch defect.9 Vier van de
succesvolle tanks ondersteunden de aanval van de 41ste divisie op
Flers. Zij reden voor de infanterie Flers binnen, waarop de Duitse
bezetters wegvluchtten.
Iets noordelijker werkte de inzet van de tanks veel minder goed.
Van de zes tanks die de Canadezen moesten helpen Courcelette te
veroveren, hobbelden er twee achter de infanterie aan, die haar
doelen al bereikt had voordat de tanks ter plaatse waren. De ande-
re vier waren voordat ze ook maar iets konden doen al door Duit- se
granaten of door een mechanisch defect uitgeschakeld. Voor de
Britten was 15 september, alles bijeengenomen, een dag van
betrekkelijk succes. Courcelette, Martinpuich, High Wood, waar
sinds 14 juli om gevochten was, en Flers waren ingenomen. Maar waar
het Haig om ging, het forceren van een doorbraak, daar was niets
van terechtgekomen. Vijf divisies cavalerie hadden zich weer
tevergeefs voor de strijd gereedgehouden. De verliezen waren
ernstig geweest. Prior en Wilson berekenen voor deze ene dag een
totaalverlies van 29.376 man. Dat is de helft van het lugubere
getal van 1 juli, maar relatief was het verlies even groot omdat
slechts de helft van het aantal troepen was ingezet. Enerzijds was
dit het ge- volg van Rawlinsons besluit om de tankbanen
‘artillerievrij’ te hou- den, anderzijds van Haigs besluit om niet
alleen de eerste maar ook de tweede Duitse verdedigingslijn te
bombarderen, waardoor de beschikbare vuurkracht werd versnipperd.
Beide beslissingen had- den desastreuze gevolgen voor de
infanterie. Op 15 september volgde, net zoals op 14 juli, een reeks
kleinere aan- vallen, die niet veel opleverden. Rawlinson
organiseerde vervol-
gens in samenwerking met de Fransen
op zijn rechterflank voor september weer een groot offensief, maar nu
met een beperkt doel: het bezetten van de derde Duitse
verdedigingslinie, zonder verdere grootse doorbraakvisioenen à la
Haig. Dit offensief is bekend ge- worden als de slag van Morval. Op
verzoek van de Fransen werd begonnen om 12.35 uur. Dat betekende
dat er geen tanks ingezet konden worden, omdat zij in het volle
daglicht een te gemakkelij- ke prooi voor de Duitse artillerie
zouden zijn. Anderzijds konden er zo wel over het hele aanvalsfront
artilleriebeschietingen en cree- ping barrages uitgevoerd worden.
De intensiteit van de artillerie was 40 procent hoger dan op 15
september, terwijl de Duitse ver- sterkingen aanzienlijk zwakker
waren. De aanval werd een succes: Morval, Les Boefs en Gueudecourt
werden volgens het tijdschema bezet. De verliezen waren gering, een
zesde van die van 15 septem- ber. Dat een goed voorbereide en
uitgevoerde bit-and-hold-opera- tie succes kon hebben, was
aan de lagere commandanten eens te meer duidelijk geworden. Hun
superieuren leerden die les en ver- gaten hem weer in een tragische
opeenvolging van leren en verge- ten, die tot het einde van de
oorlog zou duren. Na de eerste Duitse verdedigingslijn
(Fricourt-Montauban) en de tweede
(Bazentin-le-Grand-Longueval-Guillemont) was nu aan het zuidelijk
front ook de derde lijn gebroken. Was er nu vrij baan voor de
cavalerie? Nee, want de logica van de Eerste Wereldoorlog hield in
dat terwijl de Britten langzaam in juli, augustus en sep- tember
richting Bapaume kropen, de Duitsers nieuwe verdedi- gingslijnen
construeerden. Een vierde tussen Ligny-Thilloy en Le Transloy, een
vijfde voor Bapaume en een zesde daar direct weer achter.
Aan het noordelijk front werd eind september nu ook het offensief
hervat. Sinds 1 juli was Thiepval, afgezien van een mislukte aanval
op 3 september, niet meer grootscheeps aangevallen. Op 26 sep-
tember gebruikte Gough, de
opperbevelhebber van het Reserve
Leger, vier divisies om Thiepval, de Schwaben Redoubt, waar de
Ulstermen al op 1 juli waren geweest, en Mouquet Farm te verove-
ren. De 18de divisie van generaal Maxse, die op 1 juli zo succesvol
was geweest, moest Thiepval zelf, dat wil zeggen de ruïnes ervan en
de ondergrondse versterkingen die onder het dorp waren aange-
bracht, aanvallen. Het werd een moeizame zaak, de soldaten moes-
ten loopgraaf na loopgraaf, dug-out na dug-out in man-tegen-
mangevechten veroveren. Dikwijls wordt beweerd dat in de Eerste
Wereldoorlog de Duitse soldaat als soldaat superieur was aan zijn
tegenstander, maar dat hij uiteindelijk overweldigd werd door de
materiële superioriteit van de geallieerden. Bij de gevechten rond
Thiepval, de Schwaben Redoubt en Regina Trench, waar de Cana- dezen
vochten, werd duidelijk dat de burgersoldaten uit Engeland en de
Dominions juist ook in deze man-tegen-mangevechten hun
tegenstanders konden verslaan. De mythe van het verschil in kwa-
liteit tussen de Duitse en Britse soldaat werd in stand gehouden
door veel Britse generaals, die maar bleven klagen over hun eigen
soldaten. Zij misbruikten dus hun soldaten op twee manieren: door
ze op te offeren in slecht voorbereide en ondoordachte offen- sieven,
en door ze als zondebok voor hun eigen falen te gebruiken. In ieder
geval werd in deze laatste fase van de strijd met de vij- and
weinig mededogen getoond. Reginald Emmett, een soldaat van het 11de
Royal Fusiliers, was betrokken bij het opruimen van dug-outs bij
Thiepval. Hij gooide een handgranaat naar beneden: ‘We hadden er
heel wat te pakken – sommigen kwamen met hun handen omhoog naar
buiten en riepen: “Kamerad”; anderen hiel- den foto’s van hun
vrouwen en kinderen omhoog. We moes- ten korte metten met hen
maken, want sommigen waren nog niet verslagen en trokken revolvers,
maar die sloegen we ze snel uit handen. De overlevenden werden naar
achteren gestuurd met een korporaal, maar heel wat werden er
onderweg neergeschoten, want veel van onze jongens waren gek
geworden van wat ze had-
den meegemaakt, die druk en alles, en
schoten op alles wat een
Duits uniform aanhad.’ Thiepval werd op 27 september in zijn geheel
ingenomen, maar voor de Schwaben Redoubt duurde dat nog tot 14
oktober. De Ca- nadezen konden pas tussen 21 oktober en 11 november
Regina Trench bezetten.
De laatste twee weken van september waren, hoe dan ook, de meest
succesvolle van de campagne tot dan toe geweest. Er was in die
korte tijd evenveel vooruitgang geboekt als tussen 1 juli en 14
sep- tember. Haig toonde zich in een brief aan koning George v
uiter- mate tevreden: ‘Ik durf te denken dat de resultaten heel
bevredi- gend zijn, en ik geloof dat het Leger in Frankrijk er ook
zo over denkt. De troepen zien dat zij langzaam maar zeker de
Duitse Le- gers tegenover zich vernietigen, en dat hun vijand
minder in staat is zich te verdedigen dan een paar weken geleden
[…] Zodra een divisie in de vuurlinie is geweest, begint iedereen
snel te begrijpen wat vechten echt betekent, hoe noodzakelijk het
is om de barrage dicht te volgen om verlies te vermijden en succes
te boeken, en heel veel andere belangrijke details die alleen
troepen onder vuur echt kunnen begrijpen […] Poincaré, de Franse
president, kwam me hier afgelopen maandag bezoeken. Hij was zeer
complimenteus over wat het Britse Leger gepresteerd had […] Hij
vroeg me wat ik dacht over de voortzetting van de strijd. Ik legde
uit dat we al door alle voorbereide lijnen van de vijand waren
gebroken en dat er nu nog slechts provisorische versterkingen
tussen ons en de heuvelrug van Bapaume stonden: bovendien had de
Vijand veel geleden in manschappen, materieel en moreel. Als
we nu een maand zouden rusten, dan zou de Vijand zijn verdediging
kunnen versterken, zich kunnen herstellen, tekorten aanvullen, en
erger nog, zij zouden het initiatief kunnen heroveren. Des te
langer we rusten, des te moei- lijker zal ons probleem worden, dus
we moeten doorgaan om de vijand met het uiterste van onze kracht
onder druk te zetten.’
Haig begon dus weer plannen te maken
voor een nieuw offen-
sief gericht op de vierde Duitse lijn, tussen Transloy en
Ligny-Thil- loy. Ook deze plannen kregen gaandeweg steeds grootsere
allure. De pijlen op de stafkaarten wezen weer resoluut ver
oostwaarts. Haig sprak over plaatsen als Beaumetz, Marcoing en
Cambrai, die niet eens op de kaarten die het Vierde Leger
gebruikte, voorkwa- men. Haigs optimistische hardnekkigheid
berustte voor een deel op de gedachte dat de Duitse weerstand, en
vooral het Duitse mo- reel, op instorten zou staan. De ‘bewijzen’
daarvoor werden ge- leverd door zijn inlichtingenchef Charteris,
maar die waren even onbetrouwbaar als altijd. Haig beschouwde de
oorlog als een psy- chologische krachtmeting tussen de
opperbevelhebbers. Wie brak, had verloren; wie langer dan zijn
tegenstander volhield, zou win- nen. Vandaar die nadruk op het
voortdurend aanvallen en onder druk houden van de vijand, en zo
bleven het Vierde Leger en het Reserve Leger de hele maand oktober
aanvallen. Het Reserve Leger modderde ten oosten van Thiepval
voort, om de Schwaben Redoubt te bezetten, Regina Trench of Stuff
Trench. Maar het volgende dorp, Grandcourt, een kilometer of twee
van Thiepval, werd nooit bereikt. In oktober was het gaan regenen,
ongemeen hard en langdurig. Het terrein was veranderd in drijf-
zand waarin de soldaten zich nauwelijks konden voortbewegen.
Urenlang stonden ze tot hun knieën in het water. Nog voordat ze hun
aanvalslijn hadden bereikt, waren ze al uitgeput. Het 11de Roy- al
Sussex, het bataljon van Edmund Blunden, de oorlogsdichter,
veroverde op 21 oktober uiteindelijk Stuff Trench: ‘Dit was Stuff
Trench, negentig centimeter diep, lijken onder je voeten, lijken op
de borstwering.’14 Vanuit de loopgraaf had hij een prachtig
uitzicht op Grandcourt, de naam voor iets wat altijd onbereikbaar
zou blij- ven. Blunden vond een hondje in die ellende dat jankend
rond- hinkte in de modder. Hij pakte het op, hij wilde het
meenemen, maar hij zette het weer neer en het beestje kroop weg in
de modder van een krater.
De Duitse Transloy-lijn werd door het
Vierde Leger zeven keer
aangevallen, op 7, 12, 18, 23, 28 en 29 oktober en op 5 november.
Ze- ven keer kwamen de Britse troepen nauwelijks vooruit, in de
mees- te gevallen moesten ze na hun aanval weer in hun eigen
loopgraven terugkeren. De belangrijkste oorzaak van deze
opeenvolging van mislukkingen lag in het besluit van Haig zelf om
de Transloy-lijn aan te pakken. Het was gewoon onbegonnen werk. Het
bereiken van die lijn betekende immers dat precies dezelfde afstand
over- brugd moest worden die het Britse leger in de drie maanden
van hard vechten na 1 juli had overbrugd. Dat was nagenoeg een puur
fysieke onmogelijkheid in de herfst- en wintermaanden die nu voor
de deur stonden.
Daar kwam bij dat de Britten nu weer van de heuvelrug Thiep-
val-Guillemont moesten afdalen in een vallei, die door de aanhou-
dende regenval steeds onbegaanbaarder werd. Daarna moesten ze zich
weer uit de vallei vechten, heuvelop in de richting van de Duit-
sers. Het kwam erop neer dat de Britten zich met elke meter ter-
reinwinst die ze boekten, dieper in de modder werkten. Het was
onmogelijk om in die ellendige omstandigheden de winter door te
brengen. Om weer op hoger gelegen terrein te komen was het dus
paradoxaal genoeg noodzakelijk om door te vechten. De strijd kreeg
er een even fatale als futiele dynamiek door. Omdat de Britten in
een vallei moesten afdalen, herwonnen de Duitsers bovendien het
voordeel van een goede artilleriewaarne- ming. Vanuit hun hoger
gelegen posities konden zij alle Britse troepenbewegingen overzien,
en dat gold vice versa steeds min- der. Daarbij kwam dat door het
voortdurende slechte weer geen luchtwaarneming mogelijk was. De
Britse aanvallers moesten het dus zonder een goed voorbereidend
artilleriebombardement doen. Rawlinson noemde het suïcidaal om
onder die omstandig- heden aan te vallen, maar hij bezweek onder de
druk van Haig, die nog steeds van een beslissende doorbraak
droomde. De gevolgen waren voorspelbaar.
Niet alleen het landschap van de
Somme en het barbaarse
herfstweer verhinderden Brits succes. De Duitse troepen stonden in
het geheel niet op instorten. Integendeel, begin oktober werden de
zes uitgeputte Duitse divisies in de Transloy-sector vervangen door
zeven verse divisies uit de algemene reserve. Aan de artillerie
werden 23 zware batterijen toegevoegd, 36 versleten batterijen wer-
den vervangen. Het zwaartepunt in de krachtsverhoudingen kwam zo
bij de Duitsers te liggen. De Britten waren met 689.000 soldaten
aan de Somme-campagne begonnen. De legers omvatten nu nog maar
576.000 man. De grote verliezen konden allang niet meer door nieuwe
rekruten worden goedgemaakt. De divisies in de lijn konden niet
meer door verse troepen vervangen worden, de batal- jons waren met
gemiddeld 350 man op minder dan de helft van hun nominale sterkte.
De aanvoer voor de troepen moest langs de weg van Longueval naar
Flers komen en die werd bijna voortdu- rend door de Duitse
artillerie beschoten. Een laatste reden voor het Britse falen in
oktober was dat zij geen antwoord hadden op de toenemende tactische
verfijning van de Duitse verdedigers. Al eer- der werd duidelijk dat
de Duitsers als antwoord op de voorberei- dende
artilleriebeschietingen hun verdediging veel dieper hadden gemaakt
zodat de verdedigers veel moeilijker zouden kunnen wor- den
uitgeschakeld. Nu werden ook de machinegeweerposten zo- veel
mogelijk buiten het bereik van de creeping barrage opgesteld, maar
zo dat ze de aanvallers nog wel konden beschieten. Het bleek een
effectieve vorm van verdediging.
Gedurende oktober leverden de commandanten ter plaatse steeds meer
kritiek op de voortzetting van de aanvallen. Zij verwoordden
ongetwijfeld de wanhoop van hun soldaten, die tot hun knieën in het
water stonden en van koude noodrantsoenen moesten leven omdat het
warme eten niet meer naar voren kon worden gebracht. Lord Gort, een
stafofficier van Haig, die in 1940 opperbevelhebber van het Britse
leger zou worden, stelde na een bezoek aan het front
vast dat de troepen uitgeput waren.
Ze moesten elkaar uit de mod-
der trekken als ze ten aanval gingen. In het niemandsland kwamen ze
door de modder nauwelijks meer vooruit zodat ze een makkelij- ke
prooi voor de Duitsers waren.
Opmerkelijk is het protest van Lord Cavan, de bevelhebber van xiv
Corps, tegen een aanval die hij op 5 november zou moeten on-
dernemen: ‘Een aanval op Transloy vanuit mijn huidige positie met
de troepen die ik ter beschikking heb, heeft praktisch geen kans op
succes door het zware kruisvuur van machinegeweren en artillerie
vanuit het noorden, en de enorme afstand die we moeten afleggen naar
een sterk voorbereide positie, omdat we onze lijn door het falen
van eerdere operaties niet voldoende hebben kun- nen opschuiven […]
Ik erken absoluut dat we de Franse linker- vleugel niet in de lucht
mogen laten hangen […] Ik benadruk dat ik bereid ben de Britse
rechtervleugel op te offeren, liever dan de Fransen in gevaar te
brengen. Maar ik voel dat ik verplicht ben te vragen of dat nu echt
de bedoeling is, want het wordt hoe dan ook een offer. Het lijkt er
niet op dat een mislukking de Fransen veel zal helpen, en er is het
gevaar dat deze aanval het vertrouwen van de manschappen en
officieren in hun bevelhebbers zal schaden. Nie- mand die niet de
frontloopgraven heeft bezocht, kan werkelijk de staat van
uitputting begrijpen waarin de mannen geraakt zijn.’ Bijna openlijk
waarschuwde Cavan zijn superieuren, Haig en Rawlinson, voor het
feit dat niet alleen het Duitse, maar zeker ook het Britse leger op
breken stond. Hij verweet hun te willen aanval- len zonder op de
hoogte te zijn van de omstandigheden waaronder aangevallen moest
worden. Rawlinson liet zich door Cavan over- tuigen dat een aanval
onmogelijk was. Maar Haig vond, na overleg met de Fransen, dat de
aanval gewoon moest doorgaan. Op 5 november maakten drie bataljons
Durham Light Infantry zich dus gereed om voor de zoveelste maal de
Butte de Warlen- court aan te vallen, een oude, kunstmatige
grafheuvel die in al zijn krijtachtige witheid hoog boven de modder
van het slagveld uit
rees. Gedurende de hele maand oktober
hadden de Britten aange-
vallen, maar tevergeefs. Op 5 oktober was korporaal Adolf Hitler,
ordonnans bij het 16de Reserve-Infanterie-Regiment, in de buurt van
deze Butte gewond geraakt, een granaatscherf in zijn dijbeen. De
Duitsers hadden er een uitstekende waarnemingspost. De Brit- se
oorlogscorrespondenten noemden de heuvel Klein-Gibraltar en voor de
Britse soldaten werd het veroveren van de Butte een obses- sie. ’s
Ochtends vroeg moesten de Durhams elkaar uit de modder trekken
voordat ze konden beginnen. Aan het eind van de ochtend hadden ze
een stukje van de heuvel te pakken. ’s Middags werden ze er weer
door de Duitsers afgeslagen. Een van de bataljonscom- mandanten van
de Durhams, Roland Boys Bradford, had de aan- val op de Butte de
Warlencourt hoe dan ook onzin gevonden. Als de Butte was ingenomen,
zou de Britse positie niet verbeterd zijn en zouden de voordelen
niet tegen de hoge verliezen hebben opge- wogen. Nu de aanval
volgens verwachting mislukt was, was het helemaal weer een oefening
in vergeefsheid geweest: ‘Maar dat is misschien alleen maar de
beperkte visie van een bataljonscom- mandant.’ Op 5 november telde
het Britse leger in deze kleine sector twee- duizend man aan
verliezen. Ook na die dag werd de strijd hier voortgezet. In het
front kwam geen enkele verandering meer, maar toch werd er nog
bijna een hele infanteriedivisie doorheen ge- jaagd. Rawlinson
waarschuwde Haig dat als hij zo doorging, er geen troepen meer over
zouden zijn om de oorlog in 1917 voort te zetten. Op 18 november
werd er voor het laatst om de Butte ge- vochten. Op die dag maakte
een sneeuwstorm aan de gevechten een einde.
De Transloy-lijn werd niet ingenomen. Het Reserve Leger van Gough,
dat sinds 1 november het Vijfde Leger werd genoemd, vocht in het
noorden eenzelfde trieste strijd. De regen dwong tot het opschorten
van de gevechten. Het zag ernaar uit dat de slag van
de Somme langzaam zou uitdoven in de
modder en de regen, zon-
der een laatste aansprekende ‘overwinning’. Maar precies aan een
overwinning had Haig behoefte. Op 15 november zou er weer een
conferentie van de geallieerde opperbevelhebbers in Chantilly
plaatsvinden waar net zoals in 1915 de plannen voor het volgende
jaar besproken zouden worden. Haig meende dat zijn positie ster-
ker zou zijn wanneer zijn troepen bijvoorbeeld Beaumont-Hamel
zouden bezetten en er ook nog eens drieduizend Duitsers krijgsge-
vangen zouden maken. Haig zette Gough onder druk om nog één keer
een groot offen- sief op touw te zetten, en Gough kon niet anders
dan zijn opperbe- velhebber gehoorzamen. De voorbereidende
artilleriebeschieting startte op 6 november. De aanval zelf begon
op 13 november, ’s ochtends om 05.45 uur, toen het nog pikkedonker
was. De 31ste divisie lag, zoals op 1 juli, weer tegenover Serre,
en weer haalden ze Serre niet. Ze bleven gewoon steken in de
modder. Elf divisies, pre- cies zoveel als op 1 juli, namen aan de
slag van de Ancre deel. Drie boekten er enig succes. De 51ste
(Highland) divisie bezette Beau- mont-Hamel, de 63ste (Royal Naval)
divisie Beaucourt en de 39ste divisie St. Pierre Divion ten zuiden
van de rivier de Ancre. De Highlanders slaagden waar de
Newfoundlanders op 1 juli hadden gefaald. Weer werd een zware mijn
tot ontploffing gebracht, vlak bij de oude Hawthorn Ridge-mijn. Maar
nu precies op zero hour, en deze keer was er succes. De
versterkingen in het dorp zelf wer- den zwaar gebombardeerd, er was
een effectieve creeping barrage, machinegeweren schoten over de
hoofden van de oprukkende in- fanterie heen en er hobbelden ook wat
tanks mee. Het front werd hier en daar bijna twee kilometer
opgeschoven. Het was een typi- sche bite-and-hold-operatie.
Beperkte doelen werden met de inzet van een maximum aan middelen
bereikt. Er werden voor de aan- val op 13 november evenveel
granaten verschoten als op 1 juli. De Britse verliezen bedroegen
ongeveer 22.000 man, meer dan de kracht van twee divisies; ook
succesvolle operaties zijn kostbaar.
Haig was uitermate tevreden. Op de
Chantilly-conferentie kon hij
tegenover zijn collega’s pronken met de verovering van Beaumont-
Hamel. Een heel betrekkelijk succes nochtans. Dat dorpje had ei-
genlijk al op 1 juli ingenomen moeten zijn, maar misschien waren
zijn collega’s dat allang vergeten.
Haig gaf Gough toestemming voor nog één aanval op 18 novem- ber.
Die leverde helemaal niets meer op. Toen was het afgelopen. Haig
had zijn politieke succes behaald en hij gaf Gough opdracht van
verdere offensieven af te zien. Op diezelfde 18 november confe-
reerde Haig met zijn legeraanvoerders. Hij ontvouwde geen nieuwe
visionaire offensieven meer. De slag van de Somme was voorbij.
‘Nicht ärgern, nur wundern!’
Eind februari 1917 ontdekten patrouilles van het Vijfde Leger bij
Serre dat de Duitse troepen vóór hen zich heimelijk uit hun
stellin- gen hadden teruggetrokken. Deze terugtocht was deel van
Opera- tion Alberich, genoemd naar de
machtswellustige dwerg in de Ni-
belungensage. De Duitsers ontruimden de oude frontlijn aan de Somme
en betrokken een nieuwe verdedigingslijn, zo’n dertig ki- lometer
oostwaarts. Ze hadden maanden gewerkt aan deze Sieg-
fried Stellung, die door de Britten de Hindenburg-lijn werd
ge-
noemd.
Deze operatie was het resultaat van een wijziging van de Duit- se
verdedigingstactiek. Falkenhayn, de Duitse opperbevelhebber, had,
zoals eerder vermeld, bij het begin van de slag van de Somme
verordonneerd dat er geen meter grond door de Duitsers prijsge-
geven mocht worden. Dat betekende niet alleen dat de eerste lijn
zwaar verdedigd moest worden, maar ook dat de Duitsers telkens in
de tegenaanval moesten gaan om verloren gegaan terrein terug te
winnen. Door deze tactiek werd de slag van de Somme ook voor de
Duitsers een mensenverslindende affaire. Falkenhayn werd op 29
augustus 1916 ontslagen als opperbevelhebber, vooral omdat zijn
offensief bij Verdun, zijn gok om de oorlog in één klap te be-
slissen, definitief mislukt was. Hij werd opgevolgd door het duo
Paul von Hindenburg en Erich Ludendorff, die samen feitelijk een
militaire dictatuur in Duitsland vestigden.
De wisseling van de wacht betekende
ook een verandering van
tactiek. De beginselen van Falkenhayn werden vervangen door een
elastische verdediging in de diepte. Wat bij Guillemont min of meer
improviserend tot stand was gekomen, werd nu algemene doctri- ne.
In plaats van een statische verdediging van de frontlijn kwam het
er nu op aan de vijand in een diepe verdedigingszone te lokken en
hem daar met machinegeweren, mortieren en artillerie uit te
schakelen. Het doel van de verdediging was volgens Hindenburg de
vijand uit te putten, hem dood te laten bloeden, en tegelijk de ei-
gen krachten zoveel mogelijk te sparen. De verdediging moest geen
beroep meer doen op grote aantallen soldaten, maar op het ge- bruik
van artillerie en machinegeweren, die in betonnen bunkers in de
verdedigingszone waren opgesteld. Gezien de krachtsver- houdingen,
verklaarde Hindenburg, was het van het grootste be- lang om zuinig
met soldaten te zijn. Hij leek op dat moment in ie- der geval de
essentie van de uitputtingsoorlog te begrijpen: zoveel mogelijk
tegenstanders doden en daarbij zo weinig mogelijk eigen soldaten
verliezen. Het bezit van een paar meter meer of minder volstrekt
verwoest gebied was in dat type oorlog irrelevant. Het opgeven van
gebied in ruil voor een nog beter te verdedigen posi- tie, zoals de
Siegfried Stellung, was dus niet, zoals sommige Britse historici
graag beweren, de erkenning van een Duitse nederlaag aan de Somme
maar een verstandige strategische beslissing. Deze Siegfried
Stellung bleek overigens een formidabel verdedi- gingssysteem. In
1917 vond het Britse leger geen middel om er- doorheen te breken,
noch bij Arras, noch bij Ieper. Pas in 1918, tij- dens de laatste
honderd dagen van de oorlog, lukte dat wel. In maart 1917 waren de
Britse troepen dus eindelijk in Serre, in Ba- paume en Péronne.
Helaas voor hen waren de Duitsers in maart 1918 al weer terug.
Tijdens het grote Duitse voorjaarsoffensief van 1918 moesten de
Britten in enkele dagen tijd opgeven wat ze in vijf maanden
moeizaam meter voor meter hadden veroverd. Het Vijf-
de Leger van Gough, dat zich in 1917
tijdens de derde slag van Ieper
totaal had uitgeput, was naar de toen ogenschijnlijk rustige Som-
me-sector teruggestuurd om wat op adem te komen. De Duitsers
sloegen dwars door hun geïmproviseerde linies heen. Gough werd van
zijn commando ontheven omdat hij voor dit debacle verant-
woordelijk werd gehouden. De Duitsers kwamen tijdens deze twee- de
slag van de Somme verder dan ze in 1916 ooit waren geweest. Al-
bert, dat in 1916 nog veilig en stevig achter de Britse frontlijn
lag, werd op 26 maart 1918 door de Duitsers veroverd. Pas op 22
augus- tus 1918 zouden de 8ste East Surreys er weer terug zijn.
Montauban, dat zij met zoveel elan op 1 juli 1916 hadden veroverd,
lag nog kilo- meters weg. Maar dat wisten de Britse soldaten in het
vroege voor- jaar van 1917 gelukkig allemaal nog niet. De Britse
troepen trokken bijna schoorvoetend het gebied binnen dat de
Duitsers ontruimd hadden. De laatsten hadden tijdens hun terugtocht
heel zorgvuldig de tactiek van de verschroeide aarde toe- gepast.
Dorpen werden geheel verwoest, wegen onbegaanbaar ge- maakt, bomen
omgehakt, booby traps aangebracht. Op 18 maart be- reikten
soldaten van de Royal Warwicks Péronne, het vestingstadje aan de
Somme. Gedurende de hele slag was de Vauban-vesting, die de stad zo
vaak beschermd had, het hoofdkwartier geweest van waaruit de
Duitsers hun verdediging hadden georganiseerd. Nu is er het
Historial de la Grande Guerre gevestigd, een indrukwekkend museum
over de Eerste Wereldoorlog. Ook Péronne was geheel met de grond
gelijkgemaakt. Aan wat restte van de gevel van het stadhuis hadden
Duitse soldaten een planken bord vastgespijkerd, met daarop de
tekst ‘Nicht ärgern, nur wundern’. Windt u zich niet op, verwondert
u zich slechts. Het is misschien wel de meest ont- luisterende
tekst die een mens over de oorlog kan bedenken. Oor- log is erg,
maar zo is de mens. Verbaast u zich over zijn geweldda- digheid, en
probeer de oorzaken van oorlog te onderzoeken.
De Australische historicus John Laffin
schreef een venijnig boek
over de kwaliteiten van de Britse generaals. De titel is
veelzeggend: British Butchers and Bunglers of World War i.
Slachters en knoeiers
waren het volgens hem, de generaals die de Britse soldaten aan-
voerden. Wie langs de Britse begraafplaatsen dwaalt die de front-
lijn van de Somme markeren, heeft, zelfs negentig jaar later nog,
moeite om zijn gevoelens van woede en ergernis over zoveel ver-
geefsheid te onderdrukken. Maar deze elementaire woede brengt ons
niet verder bij het begrijpen van de oorzaken van de bloedige
tragedie die zich aan de Somme afspeelde. ‘Niemand kan het slagveld
van de Somme bezoeken zonder onder de indruk te raken van de enorme
inspanning van het Britse Leger. Vijf lange maanden duurde deze
slag. Eigenlijk niet één slag, maar een reeks van grote slagen werd
methodisch geleverd door een op- eenvolging van talrijke divisies,
zodat mannen uit elk deel van het Rijk eerbied verdienen voor hun
moed en vastberadenheid […] Voor velen betekende het een zekere
dood, en zij moeten dat alle- maal geweten hebben voor ze begonnen.
Ongetwijfeld was het de wetenschap dat het bestaan van Engeland als
een vrije natie op het spel stond die hen tot zulke heldendaden
bracht. De tijd ontbreekt me om alle gedachten die door mijn hoofd
schieten op te schrijven wanneer ik denk aan al die prachtkerels
die hun leven hebben gege- ven voor hun land of verminkt zijn
geraakt. Ik hoop dat we later een premier en een regering zullen
krijgen die hun recht zullen doen.’ Dat noteerde Sir Douglas Haig,
inmiddels tot veldmaarschalk bevorderd, op 31 maart 1917 in zijn
dagboek toen hij een bezoek aan de slagvelden van de Somme had
gebracht.1 Bewondering voor zijn soldaten, een bittere aanval op de
toenmalige politici, die ken- nelijk geen recht deden aan de
soldaten, maar geen woord over de verantwoordelijkheid van de
generaals, en die van hemzelf in de eerste plaats, die hen toch in
veel gevallen een zekere dood in had- den gestuurd.
In de discussie over de rol van Haig,
slager of competent generaal
met gevoel voor zijn manschappen, wordt het debat over de slag van
de Somme samengebald. Het is nu tijd om op dat debat terug te
komen. Al tijdens de slag zelf werd, zoals vermeld, aan de zin
ervan en aan de gevolgde tactiek getwijfeld. Winston Churchill
noemde in zijn augustusmemorandum het offensief een grote
mislukking. We zagen hoe Haig en Robertson toen de toenemende
twijfels van de politici konden wegnemen. Maar tegen het einde van
het offensief nam de kritiek weer in hevigheid toe.
Zo kwam op 3 november 1916 het Britse War Committee bijeen op
verzoek van Lloyd George, op dat ogenblik nog minister van Oorlog.
Het ging erom de resultaten van de slag van de Somme te bespreken.
Het oordeel was vernietigend. Sir William Robertson, de chef van de
Imperial General Staff, had op verzoek van Lloyd George een analyse
van de militaire situatie gemaakt. Het offensief had niet gebracht
wat ervan verwacht was. De Duitse lijn was niet doorbroken. De
verliezen aan geallieerde kant waren veel hoger dan die aan Duitse
kant, hoe er ook met de cijfers werd gemanipu- leerd. Voortzetting
van het offensief aan de Somme zou ook vol- gend jaar niet tot
beslissende resultaten, maar alleen maar tot nog meer verliezen
leiden. Dat was precies wat Churchill begin augus- tus al had
gezegd, en daarna was het alleen nog maar erger gewor- den. Het
hele War Committee was het eens met de even pijnlijke als juiste
analyse van Robertson. Het Somme-offensief was allerminst een succes
geworden, het was in de modder van november gesmoord. De troepen
waren uit- geput, bij soldaten maar ook bij officieren, van korps-
tot batal- jonscommandant, heerste ernstige twijfel over de
gevolgde strate- gie, zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd.
De oorlog was niet beslist en het was ook volgens de militairen ter
plaatse maar zeer de vraag of de oorlog volgend jaar wél
zegevierend zou kun- nen worden beëindigd.
Aan het eind van 1916 was er niemand die van mening was dat
de slag van de Somme als een
overwinning gevierd zou kunnen
worden. Zeker, de soldaten hadden heldhaftig gestreden, maar er
werd aan getwijfeld of hun offer niet tevergeefs was geweest. Per-
soonlijk meende Lloyd George dat het Haig niets kon schelen hoeveel
man hij verloor. ‘Hij verspilt gewoon de levens van deze jongens.’4
Daarmee is het traditionele beeld van de Slag van de Somme
geschetst: het was een bloedig debacle waarin de levens van
soldaten opgeofferd werden door incompetente generaals. Sinds de
jaren zestig van de vorige eeuw proberen verschillende re-
visionistische historici zoals John Terraine, Gary Sheffield, John
Bourne, Brian Bond en Paddy Griffith dit beeld te veranderen. Het
komt erop neer dat zij proberen aan te tonen, in de woorden van
John Terraine, dat de slag van de Somme een duidelijke geallieer-
de, vooral Britse, overwinning was, omdat hier de basis werd ge-
legd voor de uiteindelijke nederlaag van de Duitsers in 1918.5 Gary
Sheffield gaat niet zover dat hij de Somme een strategische
over- winning noemt, maar hij spreekt toch over een
strategisch succes.
In zijn visie was de slag van de Somme weliswaar geen overwin- ning
op zichzelf, maar zonder deze slag zou de Entente in 1918
niet als overwinnaar uit de strijd zijn gekomen. Hoe moeten deze
claims op de overwinning of succes, negentig jaar na de slag,
beoordeeld worden? Van belang is allereerst te wij- zen op het heel
specifieke politieke en wetenschappelijke program- ma van deze
revisionisten. Zij verzetten zich tegen het beeld dat de gewone man
van de Eerste Wereldoorlog, en van de rol van het Britse leger in
het bijzonder, zou hebben; het beeld van massale, fu- tiele
slachtpartijen en van soldaten die vochten als leeuwen maar geleid
werden door ezels.7 Zij menen dat zo geen recht wordt ge- daan aan
de formidabele prestaties van het Britse leger tijdens de Eerste
Wereldoorlog. In het traditionele beeld zien zij in laatste in-
stantie ook een basis voor pacifistische opvattingen, die zij willen
bestrijden. Oorlog is naar hun mening niet zinloos en de inzet
van
militaire middelen kan wel degelijk
gerechtvaardigd en effectief
zijn. Het is niet toevallig dat de meeste revisionisten aan Britse
mi- litaire academies doceren, of anderszins aan de Britse
krijgsmacht verbonden zijn.
De revisionisten proberen het traditionele beeld te laten kante-
len door bij het einde te beginnen. Hun uitgangspunt is dat het
Britse leger aan het eind van 1918 de grootste reeks overwinningen
uit zijn hele geschiedenis, de Tweede Wereldoorlog incluis, heeft
behaald. In die Laatste Honderd Dagen versloeg het Britse leger
keer op keer de belangrijkste vijand op het belangrijkste strijdto-
neel van de oorlog. Een bewonderenswaardige prestatie, en deze
zienswijze is niet onjuist.
De bijdrage van het Franse leger aan de overwinning in 1918 was
betrekkelijk gering, evenals die van het Amerikaanse leger, althans
in het Britse perspectief. Het grote Duitse voorjaarsoffensief was
mislukt. Vanaf 8 augustus begon het, vooral Britse, slotoffensief
met een succesvolle aanval, weer in het gebied van de Somme. Eind
september braken Britse troepen door de Hindenburg-lijn en be- gon
de Duitse verdediging langzaam te verkruimelen. Erich Lu- dendorff,
feitelijk de Duitse opperbevelhebber, stortte net als zijn front
in. Hij liet aan de regering weten dat in deze omstandigheden de
geallieerden om een wapenstilstand moest worden gevraagd. Daartoe
nam kanselier Max von Baden begin oktober contact op met president
Wilson, die in januari 1918 zijn Veertien Punten voor een
rechtvaardige vrede had opgesteld. De onderhandelingen over een
wapenstilstand zouden tot 11 november duren. Dat de revisionisten
de ineenstorting van de Duitse troepen als een verdienste van het
Britse leger zien, is niet alleen begrijpelijk, maar ook in
belangrijke mate juist. Gary Sheffield geeft een van zijn boeken even
trots als verongelijkt de titel Forgotten Victory. Hij
bepleit dat deze prestaties van het Britse leger en zijn aanvoer-
der Haig op waarde geschat moeten worden. Niet op het debacle van
de slag van de Somme maar op de overwinning van het Brit-
se leger twee jaar later moet de
nadruk gelegd worden.
Deze opvatting dwingt de revisionisten ook tot een herwaarde- ring
van de slag van de Somme zelf. Die wordt dan beschouwd, misschien
niet als een overwinning op zich maar toch als een voor-
waarde voor het behalen van de eindoverwinning, en dus deel van die
overwinning. Haig zelf koos, zoals we al eerder zagen, in zijn
Fi- nal Dispatch van 1919 voor deze benadering. De
Eerste Wereldoor-
log moest niet als een serie afzonderlijke veldslagen beschouwd
worden, maar als één langdurige strijd, waarvan de verschillende
onderdelen op een logische en noodzakelijke manier met elkaar ver-
bonden waren. De slag van de Somme maakte volgens Haig deel uit van
de wearing-out-fase van de oorlog, het uitputten van de vijand, wat
nodig was ter voorbereiding van de uiteindelijke overwinning. Dat
Haig in 1916 zelf het offensief vooral zag als een beslissende slag
die de oorlog moest beëindigen, maakt deze rechtvaardiging er ove-
rigens niet geloofwaardiger op.
Een tweetal argumenten gebruiken de revisionistische auteurs om het
traditionele beeld van de slag van de Somme te wijzigen. Het eerste
argument is dat van Haig: de Somme was noodzakelijk als
wearing-out-fase. Het tweede argument is dat van de
learning cur-
ve: tijdens de slag van de Somme zou het Britse leger
geleerd heb-
ben hoe een moderne oorlog gevoerd moest worden. Op 1 juli was het
Britse leger nog een verzameling goedwillende amateurs, op 18
november was het een zeer ervaren en professioneel leger, dat
uiteindelijk de vijand zou kunnen verslaan. Het argument dat de
slag van de Somme een noodzakelijke fase was in een langduriger
strijd die tot doel had de vijand uit te put- ten, is al eerder aan
de orde geweest. In de eerste plaats moet nog- maals benadrukt
worden dat dit een argument is dat na de slag zelf is bedacht om
het mislukken van de oorspronkelijke opzet te ver- bloemen. De slag
van de Somme is door Haig opgezet als een
offensief om door de Duitse lijn heen
te breken en de oorlog te be-
slissen. Deze opzet is mislukt. In die zin was de slag van de Somme
een Britse nederlaag, en een Duits succes. Bij Verdun slaagden de
Duitsers er niet in door de Franse verdediging heen te breken. Dat
wordt terecht als een Frans succes beschouwd, hoe groot de Franse
verliezen daarbij ook zijn geweest. Waarom zou de mislukte Britse
poging bij de Somme dan niet als een Duits succes aangemerkt mogen
worden?
De volgende vraag is dan of de slag van de Somme, subsidiair en
achteraf, werkelijk als een succes kan worden beschouwd in ter- men
van uitputting van de Duitse gevechtskracht. Een vergelijking van
de verliescijfers laat zien dat de Somme in dit opzicht niet als
een succes kan worden aangemerkt, integendeel zelfs. Het doel van
een uitputtingsslag is immers om zoveel mogelijk vijanden te do-
den en daarbij zelf zo min mogelijk verliezen te lijden. De Britse
verliezen bedragen volgens de telling van Prior en Wilson, zoals
eerder vermeld, 432.000 en de Franse 204.451 man, tezamen dus
636.451 man. Hiertegenover staan de Duitse verliezen, die volgens
hen 230.000 man bedragen. Zelfs als we het gangbaarder, maar daarom
niet betrouwbaarder getal van 450.000 hanteren, veran- dert het
beeld niet echt. Ook volgens deze lugubere rekenkunde moet de slag
van de Somme als een Duits succes worden aange- merkt. Dit neemt
niet weg dat ook aan Duitse zijde de verliezen aanzienlijk waren.
Maar de Duitsers trokken er, eerder dan de Brit- ten, de conclusie
uit dat hun verdedigingssysteem veranderd moest worden zodat de
verliezen beperkt zouden kunnen worden. Het argument van de
revisionisten dat de slag van de Somme een even pijnlijke als
noodzakelijke fase was ter voorbereiding van de uiteindelijke
overwinning in de uitputtingsoorlog, gaat al met al niet op. Beide
partijen leden gruwelijke verliezen. Zowel kapitein von Hentig, die
de Somme als het graf van het Duitse veldleger zag, als Winston
Churchill, die hetzelfde beweerde voor Kitchener’s Army, had
gelijk. Maar het einde van de oorlog was door die af-
schuwelijke wederzijdse slachting,
hoe triest ook, niet dichterbij
gekomen. Er was door de slag van de Somme geen doorslaggevend gat
in de Duitse mankracht geslagen.
Bovendien kan betwijfeld worden of het juist is om de Eerste
Wereldoorlog als een pure uitputtingsoorlog te beschouwen. Een
dergelijke oorlog wordt beslist op het moment dat een van beide
partijen letterlijk geen manschappen meer overheeft om de strijd
voort te zetten. De Duitse troepen werden vanaf augustus 1918 re-
gelmatig verslagen, hun front werd steeds verder ingedrukt, maar
zelfs toen ontbrak het het Duitse leger op zich niet aan
weerbare mannen. Uit analyses van Charles Maier, die zich uitvoerig
met deze kwestie heeft beziggehouden, blijkt dat de geallieerden er
in de gehele oorlog niet in geslaagd zijn per jaar meer Duitsers te
do- den dan er 18 jaar werden. Het surplus aan beschikbare
mankracht nam dus tijdens de oorlog gestaag toe. Zo bereikten in
1916 688. Duitsers de dienstplichtige leeftijd, terwijl er 340.000
sneuvelden. Dat betekende een overschot van 348.000. In 1917
bedroeg dat overschot zelfs 411.000 man, en in 1918 toch nog steeds
319.000. Hieruit blijkt dat de geallieerden niet erg succesvol
waren in het uitputten van de vijandelijke mankracht. Gedurende de
hele oor- log zijn de Duitsers en hun bondgenoten erin geslaagd
meer geal- lieerde soldaten te doden dan omgekeerd het geval was.
Er moet dan ook vastgesteld worden dat de uiteindelijke overwinning
van de geallieerden dus níet het gevolg van de uitputting van
vijande- lijke mankracht was. Zonder daar uitvoerig op in te gaan
kan ge- steld worden dat deze overwinning het gevolg was van een
samen- stel van factoren.
Het Britse leger was erin geslaagd door een effectieve combina- tie
van infanterie, artillerie, luchtmacht en zelfs ook tanks een
strijdmacht te ontwikkelen die in staat was langzaam maar zeker en
tegen zeer hoge kosten (per dag sneuvelden tijdens het slot-
offensief meer Britse soldaten dan aan de Somme) de Duitse ver-
dediging op te rollen. Daarbij kwam dat het moreel van de
Duitse
troepen in de zomer van 1918 als
gevolg van de mislukking van hun
aanvankelijk zo succesvolle voorjaarsoffensief en van de komst van
de Amerikaanse troepen aan het front danig was aangetast. De hoop
op een overwinning die er tot het voorjaar van 1918 mis- schien nog
was, werd zo de bodem ingeslagen. Als een laatste fac- tor kan dan
ook nog de doorwerking van de economische blokka- de genoemd
worden, die het steeds moeilijker maakte de Duitse oorlogsmachine
op gang te houden.
Al met al zijn de verliezen die aan de Duitsers tijdens de slag van
de Somme zijn toegebracht, niet van doorslaggevende betekenis
geweest ter voorbereiding van de overwinning in 1918. Het wea-
ring-out-argument gaat dus niet op. De afschuwelijke omvang van de
Britse verliezen aan de Somme, een veelvoud van de Duitse, kan om
die reden niet gerechtvaardigd worden. Voor de verspilling van
zoveel mensenlevens blijven de militaire leiders, Haig, Rawlinson,
Gough en Robertson, verantwoordelijk en minstens evenzeer de
politici in Londen, die nalieten om in te grijpen terwijl ze wel
de- gelijk op de hoogte waren van de desastreuze ontwikkelingen aan
het front. Het vertrouwen dat de vrijwilligers van augustus 1914 in
hun politieke en militaire leiders stelden, is aan de Somme in op
een afschuwelijke manier beschaamd. Dat maakt dat de slag van de
Somme in de Britse geschiedenis een onverwerkt trauma blijft. Het
tweede argument dat de revisionisten aanvoeren om het tradi-
tionele beeld van de slag van de Somme te veranderen, is dat van de
learning curve. Het Britse leger zou met schade en schande, dat
wel, aan de Somme geleerd hebben hoe een moderne oorlog ge- voerd
moest worden. Daarom was de Somme volgens de revisio- nisten een
pijnlijke, maar ook noodzakelijke en succesvolle fase in de oorlog.
Allereerst dient opgemerkt te worden dat het ook hier gaat om een
rechtvaardiging achteraf, en bovendien van een onei- genlijk
karakter. De slag van de Somme was immers niet opgezet als een
leerproject, maar als een campagne om de oorlog te win-
nen. Die opzet mislukte jammerlijk.
Wanneer de slag van de Som-
me dan gerechtvaardigd wordt door te wijzen op de toegenomen
militaire efficiëntie van het Britse leger als gevolg van deze neder-
laag, is dat toch wel een even ongeloofwaardige als onsmakelijke
manier om het verlies van zoveel honderdduizenden te rechtvaar-
digen. Als het werkelijk was gegaan om het opdoen van ervaring, dan
waren er, ook toen, andere leermethoden beschikbaar geweest dan de
gehanteerde: bijna het hele Britse leger op te gebruiken in een
reeks van aanvallen die feitelijk niets opleverden. Het argu- ment
van de learning curve is niet meer dan een vijgenblad om de
nederlaag die het offensief van de Somme was, te bedekken.9 De
historicus Jay Winter spreekt sarcastisch over de bleeding
curve. Hij heeft gelijk: ondanks de op den duur toegenomen
militaire effi- ciëntie van het Britse leger, die in de laatste
maanden van de oorlog bleek, nam het aantal Britse slachtoffers bij
het succesvolle slot- offensief zelfs nog toe.
Nog belangrijker is de vraag: was er gedurende de slag van de Somme
werkelijk sprake van een duidelijke learning curve? Het antwoord
kan eigenlijk niet anders dan ontkennend zijn. Ook de
revisionistische historici accepteren de militaire analyse die door
Prior en Wilson van de slag van de Somme wordt gegeven, als gezag-
hebbend. Hun analyse komt er samengevat op neer dat het succes van
een aanval afhankelijk was van de wijze waarop de artillerie haar
taken uitvoerde. In de voorbereidende fase moest de artillerie het
prikkeldraad voor de loopgraven uit de weg ruimen, de Duitse loop-
graven, dug-outs en machinegeweerposten verwoesten en de Duitse
artillerie uitschakelen. Tijdens de aanval moest de artillerie
zorgen voor een creeping barrage, die de oprukkende infanterie
bescher- ming moest bieden, en ook nog voor een standing
barrage, die zou verhinderen dat reservetroepen van de Duitsers
in de tegenaanval zouden kunnen gaan. Bijkomende voorwaarden voor
succes wa- ren dat de offensieven terdege voorbereid, goed
georganiseerd en gecoördineerd moesten zijn, en met voldoende
troepen uitgevoerd
moesten worden. Ten slotte, en
misschien wel het belangrijkste in-
zicht dat Prior en Wilson formuleren: de infanterie mocht niet ver-
der oprukken dan tot waar de artillerie haar zou kunnen bescher-
men. Het is de essentie van de bite-and-hold-doctrine, waarmee het
Britse leger inderdaad in de laatste oorlogsmaanden stapje voor
stapje de Duitse linies terugdrong. Ontluisterend is dat tijdens de
slag van de Somme slechts op juli, 15 en 25 september en enigszins
ook op 1 juli aan het zuidelijke front en op 13 november bij
Beaumont-Hamel aan deze voorwaar- den werd voldaan; en dan ook nog
maar gedeeltelijk. In de tussen- liggende perioden, tot aan de
laatste dag van het offensief op november toe, werden talloze
aanvallen uitgevoerd zonder vol- doende voorbereiding en steun van
de artillerie, zonder degelijke voorbereiding van en coördinatie
tussen de verschillende infante- rie-eenheden, en zonder de inzet
van voldoende troepen, met even voorspelbare als tragische
uitkomsten. Dit wekt niet de indruk van een organisatie met een
aanzienlijk lerend vermogen. Lessen wor- den geleerd, maar
kennelijk even snel vérleerd of in ieder geval niet toegepast,
hetgeen de vraag doet rijzen of er wel werkelijk iets ge- leerd
is.
Nog ontluisterender is dat de kern van de bite-and-hold-doctri- ne,
gebaseerd op de allesbepalende rol van de artillerie, al voordat de
slag van de Somme begon in ieder geval door sommige Britse
generaals begrepen was, en op kleinere schaal met succes toegepast
werd. In deze zin was de campagne van de Somme dan ook eerder een
terugval in de learning curve dan een stevige stap voorwaarts. Sir
Henry Rawlinson had naar aanleiding van de slag van Neu- ve
Chapelle op 10 maart 1915 de ruwe kern van de bite-and-hold-
doctrine ontwikkeld. Dienovereenkomstig maakte hij ook aanvan-
kelijk zijn plannen voor het Somme-offensief: een beperkte opmars in
overeenstemming met de beperkte mogelijkheden van de artillerie.
Hem zou men het verwijt kunnen maken dat hij te op- timistisch was
over het effect van de artilleriebeschietingen. In de
veronderstelling dat de eerste Duitse
verdedigingsloopgraven al-
tijd wel ingenomen konden worden, verwaarloosde hij het pro- bleem
dat voor de infanterie een zaak van leven of dood was: het
oversteken van het niemandsland. Ook benadrukken Prior en Wil- son
dat Rawlinson niet systematisch berekende hoeveel artillerie nodig
was, maar eerder gebruikte wat voorhanden was, of dit nu voldoende
was of niet.
Niettemin kan Rawlinson, met alle nodige voorbehoud, gere- kend
worden tot de moderne of industriële school van militaire denkers,
die rekening probeerden te houden met de wapentechno- logische
ontwikkelingen. Haig behoorde duidelijk tot de psycholo- gische of
pre-industriële school. Hij miskende het belang van de
wapentechnologische ontwikkeling niet, hij zag bijvoorbeeld heel
snel de mogelijkheden van de tank, maar hij wilde haar inpassen in
de traditionele strategische doctrine. Daarin werd nog steeds de
nadruk gelegd op de beslissende overwinning, die zou volgen op de
doorbraak van de vijandelijke linies en de opmars van de cava-
lerie. Bij Haig overheerste nog de ideologie van het offensief. In
dit opzicht stond hij lijnrecht tegenover de voorzichtige
benadering van Rawlinson. Haig dwong Rawlinson zijn plannen
drastisch te wijzigen: van een beperkt offensief moest het een
volledige door- braak worden die de oorlog zou beslissen. Niet
alleen was een der- gelijke doorbraak in de gegeven omstandigheden
een onmogelijk- heid, maar ook werden de kansen op succes voor de
beperkte operatie van Rawlinson tot een minimum teruggebracht.
Eerder is dit alles al uitvoerig aan de orde geweest. De nadruk op
de offensive spirit als oplossing voor het pro- bleem van de
wapentechnologie bleek pregnant uit het feit dat Haig generaals als
Montague-Stuart-Wortley, Phillips en Pilcher, die weigerden
hopeloze aanvallen uit te voeren, ontsloeg wegens gebrek aan
offensive spirit, maar generaals zoals Hunter-Weston en Haking, die
overduidelijk faalden maar wel bleven aanvallen, handhaafde. Een
dergelijk beleid droeg er niet toe bij dat generaals
afstapten van de traditionele
denkbeelden. Het hoofdkwartier van
Haig was betrekkelijk geïsoleerd van feitelijke informatie van het
front. Alleen informatie die in overeenstemming was met de be-
staande doctrine, kwam door naar boven. Kritiek en een open uit-
wisseling van gedachten werden niet bevorderd. Haig werd door zijn
generaals gevreesd, lagere officieren meenden dat het uiten van
kritiek hen op disciplinaire straffen zou komen te staan. Dat is
geen sfeer waarin gevestigde doctrines bekritiseerd en aangepast
kunnen worden.
In deze zin was Haig dus zeker verantwoordelijk voor het feit dat
al eerder geleerde lessen aan de Somme niet in de praktijk wer- den
gebracht, maar dat de slag meer weg had van een oefening in het
steeds herhalen van dezelfde fouten. De opeenvolging van stormlopen
op Mouquet Farm in augustus en die op de Butte de Warlencourt in
oktober zijn daar trieste dieptepunten van. Dat de mislukte aanval
op Guillemont van 8 augustus op 9 augustus nog eens precies zo werd
overgedaan, blijft negentig jaar later nog steeds
onbegrijpelijk.
Naarmate de slag langer voortduurde, werd Haig kritischer ten
opzichte van de wijze waarop de strijd door zijn generaals geleverd
werd, maar ook ongeduldiger. Het leidde ertoe dat hij hun opdroeg
veel planmatiger en systematischer te werk te gaan, aandacht te
schenken aan goede voorbereiding en coördinatie, en zuinig om te
gaan met de beschikbare manschappen. Maar anderzijds drong hij erop
aan dat het volgende offensief zo snel mogelijk moest worden
uitgevoerd, en hij zag elk volgend offensief toch weer als een nieu-
we poging een beslissende doorbraak te forceren met de inzet van de
cavalerie en al. Door deze tegenstrijdigheid wordt duidelijk dat
Haig nog vasthield aan zijn traditionele denkbeelden terwijl hij
langzaam begon te beseffen dat deze volstrekt achterhaald waren door
de revolutionaire veranderingen in de wijze van oorlogvoe- ring.
Maar zijn geloof in de beslissende doorbraak bleef de over- hand
houden. Zijn voortdurende aansporingen aan zijn onderge-
schikten om toch vooral geen tijd te
verliezen leidden tot de reeks
van ongecoördineerde, slecht voorbereide offensieven die ver weg
liggende doelen moesten bereiken terwijl de voorwaarden voor het
behalen van heel beperkte doelen niet eens gerealiseerd waren. Het
is kortom heel moeilijk om in het optreden van het Britse leger
tijdens de slag van de Somme een consequente en snelle lear- ning
curve te ontdekken. Terwijl sommige officieren bleven vast- houden
aan de traditionele opvattingen, leerden heel wat anderen
natuurlijk hoe zij hun prestaties konden verbeteren. Maar dit leid-
de niet tot een snelle toepassing van nieuwe inzichten en betere
methoden. Hoe Haig en zijn staf op basis van deze gefragmenteer- de
kennis de doctrines en het optreden van het Britse leger veran-
derden, valt buiten het bestek van dit boek. Feit is dat het Britse
le- ger dat aan de Somme vocht, niet te vergelijken is met het
leger dat de Duitsers in het najaar van 1918 stap voor stap
terugdrong. Dat moet de revisionisten nagegeven worden. Maar een
jaar na de Somme werden tijdens de derde slag van Ieper nog heel
wat fouten van de Somme herhaald. In ieder geval kan pas na de slag
van de Somme van de ontwikkeling van een learning curve gesproken
worden, en dan nog eerder langzaam en moeizaam dan snel. Het zou
bizar zijn geweest wanneer uit de mislukkingen van de Somme geen
lessen waren getrokken. Maar dat dat uiteindelijk gebeurd is,
verandert niets aan het feit dat de slag van de Somme een debacle
was.
De argumenten van de wearing-out-fase en de learning curve kun- nen
aan het traditionele beeld dus niet echt iets veranderen. Ook
revisionistische historici bekritiseren tal van beslissingen van
met name Haig, Rawlinson en Gough. Toch voeren de revisionisten aan
dat het Britse leger, en met name zijn generaals, niet geheel
verantwoordelijk gehouden mogen worden voor de gruwelen van een
oorlog die niet zinloos was en die door zowel de politici als de
natie uitdrukkelijk gewenst was. Zij vinden het onterecht dat
de
generaals als zondebokken worden
neergezet voor het drama dat
de Eerste Wereldoorlog was.
De slag van de Somme laat bij iedereen een triest gevoel van fu-
tiliteit en vergeefsheid achter: zoveel verspilling, zo weinig
bereikt. De Somme is dan ook de metafoor van de zinloosheid van de
Eer- ste Wereldoorlog geworden. Maar, benadrukken de revisionisten,
de Eerste Wereldoorlog was geen zinloze oorlog. Idealen en begin-
selen stonden op het spel, zo goed als in de Tweede Wereldoorlog.
De Duitse agressie kon niet zonder weerwoord blijven, de door de
Duitsers bezette gebieden in België en Frankrijk moesten bevrijd
worden, de vestiging van een autoritair, zelfs racistisch, door
Duitsland gedomineerd Europa moest worden verhinderd. Demo- cratie
en mensenrechten moesten verdedigd worden. De Eerste Wereldoorlog
was, toen de Duitsers hem eenmaal begonnen waren door op 4 augustus
1914 het neutrale België binnen te vallen, in de ogen van de
geallieerden een oorlog die gevoerd en gewonnen moest worden. Maar
dat deze oorlog gevoerd moest worden, bete- kent nog niet dat het
irrelevant is hóe hij gevoerd werd. Dat de oor- log gewonnen is,
betekent niet dat de wijze waarop dat gebeurde boven kritiek
verheven is. Omdat uiteindelijk de overwinning is behaald, lijkt
alles wat daaraan voorafging, ook het debacle van de Somme, even
onvermijdelijk als noodzakelijk en dus te veront- schuldigen. Maar
dat is niet zo. De overwinning in een zinvolle oorlog rechtvaardigt
geen zinloze slachtpartijen, die noch de over- winning noch het
einde van de oorlog dichterbij brachten. Haig en zijn generaals
wensten de oorlog niet. Het tragische mysterie van de Somme komt
niet dichter bij een oplossing door op voorhand te veronderstellen
dat generaals sadistische en mee- dogenloze mensenslachters zijn.
Haig en zijn generaals zijn er ook niet persoonlijk
verantwoordelijk voor te houden dat de moderne oorlog hoe dan ook
neerkomt op massale vernietiging van mens en samenleving. In haar
streven naar vooruitgang door wetenschap en technologie heeft de
mensheid zich als paradoxaal gevolg daarvan
ook een bijna volmaakt vermogen tot
zelfvernietiging gegeven.
Het ultieme menselijk tekort bestaat hierin dat de mensheid eerder
het vermogen tot vernietiging ontwikkelt dan de middelen om dat
vernietigend vermogen te controleren en te beheersen. De Eerste
Wereldoorlog toonde voor het eerst aan hoe ver de moderne wa-
pentechnologie in het vermogen tot pure vernietiging was gevor-
derd. Oorlog tussen de grote geïndustrialiseerde Europese staten,
die alle beschikbare menselijke en materiële hulpbronnen voor de
oorlogvoering wisten te mobiliseren, kon niet anders dan resulte-
ren in een afschuwelijke orgie van geweld. Jan Bloch had al in
voorspeld hoe de Eerste Wereldoorlog zou verlopen, maar niette- min
bleven de Europese regeringsleiders erop vertrouwen dat oor- log
een rationeel instrument van politiek zou zijn. Zij wisten hun
bevolkingen daarvan ook overtuigd te houden. De verschrikkin- gen
van de Somme, Verdun en Ieper hebben hun wortels diep in de
Europese politieke, culturele en economische ontwikkeling. In die
zin is het inderdaad, zoals de revisionistische auteurs betogen,
on- terecht om uitsluitend de generaals als de zondebokken voor die
verschrikkingen aan te duiden. Maar het is evenzeer onterecht om
hen te zien als willoze en machteloze radertjes in een
vernietigings- machine die onbeheersbaar was geworden. Hun
beslissingen de- den er wel degelijk toe. Zij waren en bleven
verantwoordelijk voor de te volgen strategie. Want zij konden, in
tegenstelling tot hun sol- daten, in vrijheid kiezen uit
verschillende mogelijkheden. Ook hier proberen revisionistische
auteurs verzachtende om- standigheden aan te voeren. De Britse
generaals zouden als loyale junior partner slechts hebben
uitgevoerd wat de Franse generaals
hadden bedacht. Voor de rampzalige keuze van het slagveld van de
Somme als het terrein voor het gezamenlijke offensief in 1916 – het
was immers het sterkste deel van het westelijk front – wordt de
Franse opperbevelhebber Joffre verantwoordelijk gehouden. Haig zou
veel liever bij Ieper hebben aangevallen. Dat is misschien juist,
maar Haig ging vervolgens enthousiast zijn plannen voor een
offensief bij de Somme maken. En voor
die planning is hij verant-
woordelijk te houden. Haig verwierp het bite-and-hold-plan van
Rawlinson, dat beperkte, maar haalbare doelen stelde, ook al zou-
den de verliezen ook in dat geval zeer hoog zijn geweest. Het
visio- naire plan van Haig was niet alleen onrealistisch, maar het
aanvaar- den ervan was er ook de oorzaak van dat ook de meer
realistische doelen niet gehaald werden. Voor het debacle van 1
juli is Haig, maar ook Rawlinson, die in een ander opzicht bij de
voorbereiding faalde, zoals we hebben gezien, verantwoordelijk. De
strategische controverse tussen Haig en Rawlinson, tussen doorbraak
en bite- and-hold, werd tijdens de slag van de Somme niet opgelost,
met alle desastreuze gevolgen van dien. Ook dat is verwijtbaar. De
voortzetting van het offensief na 1 juli wordt door de revisi-
onistische auteurs verdedigd als een daad van bondgenootschap-
pelijke trouw. De Britten konden en wilden hun Franse bondgeno- ten
die bij Verdun zo zwaar onder druk stonden, niet in de steek laten.
De oorlog kon niet gestopt worden omdat de overwinning nog niet was
behaald. Dat zijn achtenswaardige argumenten, al was de crisis rond
Verdun allang voorbij en al dacht Haig meer aan een beslissende
doorbraak dan aan een steunoperatie voor de Fransen. Maar de wijze
waarop van half juli tot half september, twee maanden lang, werd
doorgevochten, blijft de keuze van Haig, Rawlinson en Gough. De
reeks van kleine, ongecoördineerde en slecht voorbereide aanvallen
op Delville Wood, Guillemont en Mouquet Farm en op al die andere
Franse plaatsen met onheilspel- lende namen vond onder hun
verantwoordelijkheid plaats. Voor dit soort zinloze aanvallen waren
alternatieven bekend en beschik- baar die minder mensenverslindend
waren maar die niet werden verkozen. Haig en Rawlinson leken in die
periode de controle op de gebeurtenissen verloren te hebben.
Hoeveel duizenden soldaten daarom onnodig gesneuveld zijn, is niet
te berekenen. Het besluit van Haig om, tegen het advies van zijn
ondergeschikten in, de strijd in oktober voort te zetten en zijn
troepen weer de modder in
te jagen is niet te rechtvaardigen.
Begin november wierp hij nog
eens een groot aantal divisies in de strijd om zijn positie
tegenover zijn collega-opperbevelhebbers op een nieuwe conferentie
van Chantilly te versterken. Strategisch noch tactisch leverde dat
offen- sief verder iets op behalve dan de bezetting van de desolate
resten van het dorpje Beaumont-Hamel. Haig vierde het als een
succes. Hier past negentig jaar later slechts de waarschuwing van
de Duit- se soldaten in Péronne: ‘Nicht ärgern, nur
wundern!’ ‘De oorlog had gewonnen en zou blijven winnen,’
schreef Edmund Blunden naar aanleiding van de mislukking op 1 juli.
De soldaten verloren hun leven, of op zijn minst hun illusies en
idealen. De bloedige tragedie die de Somme voor het Britse leger is
geworden, is mede het gevolg van de beslissingen die Haig,
Rawlinson en Gough genomen of juist niet genomen hebben. De
regering in Londen heeft verzaakt om in te grijpen terwijl daar wel
de morele noodzaak en gelegenheid toe was. De generaals hebben niet
op een sluwe manier de burgers in de regering omzeild. De regering
was op de hoogte, wist misschien beter maar handelde daar niet
naar. Voor de democratie die Groot-Brittannië ook toen al was, is
dat een vreselijke vaststelling. Het vertrouwen dat de
vrijwilligers van 1914 in hun politieke en militaire leiders hadden
gesteld, was ver- dwenen. De slag van de Somme is daarom nog steeds
een Brits trauma.
Edmund Blunden keerde regelmatig naar de slagvelden van de Somme
terug. Hij herinnerde zich hoe hij deelnam aan de aanval op 13
november. De aanval die Haigs positie in Chantilly moest
versterken. ’s Avonds moest hij op verkenning uit. Er waren nog
steeds artilleriebeschietingen. Het landschap vol granaattrechters,
modder en lijken werd spookachtig door vuurpijlen verlicht. Hij
verdwaalde, schuifelde onwetend en onopgemerkt door de Duitse
linies en kwam in Grandcourt terecht. Grandcourt! Ach, Grand-
court, op 1 juli waren daar ook al een paar Ulstermen van de
36ste
divisie geweest. Zij moesten, net
zoals Blunden op 13 november, te-
rug naar de eigen linies. Blunden wist toen allang wat oorlog was:
‘Oorlog is een oude bedrieger. Maar geen van zijn maskers en
glimlachjes en schallende trompetten kan ons nog van de wijs
brengen; oorlog is de weg door de graanvelden naar de begraaf-
plaats van al wat goed is. De beste mensen, daar is hij speciaal op
uit.’10 Blunden doelde op al die mannen die aan de Somme dag na
dag, maand na maand hadden gevochten en hadden uitgeblonken in
eergevoel, onzelfzuchtigheid en liefde, maar die nu op die tallo-
ze onberispelijke begraafplaatsen langs de frontlijn liggen.
Seeds of Peace, zaden van de vrede, noemde de Britse
koning George v deze
dode soldaten toen hij begin jaren twintig de Britse begraafplaat-
sen bezocht. Uit hun dood zou de vrede moeten groeien. Maar dat kan
alleen, zei Blunden, als de overlevenden werkelijk daartoe be-
sluiten. Pas dan zouden wij die het nooit zullen begrijpen, in de
schaduw van hun grafstenen mogen staan.
Een tocht langs de slagvelden van
de Somme: ‘Y
‘Y ou will be going
ou will be going
over the ground again…’ over the ground again…’
Uit de vele mogelijkheden om het gebied van de Somme te door-
kruisen heb ik gekozen voor een rondrit die de chronologie van de
slag van 1 juli tot 18 november en de geografie van het slagveld
com- bineert. Natuurlijk kan men van de beschreven route afwijken,
ver- dwalen is niet echt mogelijk. Een goede kaart (Michelin Local
301, Pas-de-Calais, Somme, of een van de vele toeristische kaarten)
geeft een nuttig houvast en als reisgids voor de Somme blijft
Martin en Mary Middlebrook, The Somme Battlefields
onovertroffen. Voor reismogelijkheden kan www.kochweb.net/slagvelden
geraad- pleegd worden. De kaart in het boek geeft de hoofdroute
weer, met de belangrijkste sites die we tegenkomen. Deze zijn
genummerd. De paginanummers tussen haakjes verwijzen naar de plaats
in het boek waar uitgebreider op de desbetreffende gebeurtenissen
wordt ingegaan.
De rondrit gaat uit van autogebruik, maar er zijn ook verschil-
lende wandelingen in opgenomen. In beginsel berijden we goede wegen
en vermijden we zoveel mogelijk landweggetjes met diepe kuilen en
onverhoeds opduikende landbouwwerktuigen. De tijd die de rondrit
vereist, is natuurlijk afhankelijk van de tijd die men op de
verschillende sites wil doorbrengen. Mijn ervaring is dat men in
twee dagen (de reis vanuit de Lage Landen niet meegere- kend) de
beschreven rondrit op een prettige manier kan maken.
N Fonquevillers
Béhagnies
Achiet-
le-Grand
Gommecourt
Puisieux
Hébuterne
Achiet-
le-Petit
D Serre
Bapaume
D Beaumont-
Hamel
Le Sars
Auchon-
villers
Courcelette
Thiepval
Martinpuich
Authuille
Flers
Pozières
Bazentin- Lonqueval
le-Petit
Ovillers
Ginchy
La
Boisselle
Albert
Montauban
Contal-
Guille-
maison
mont
Mametz
Fricourt
Carmoy
D A1- E
4 km
Sites (zie p. 196)
Reis langs de slagvelden van de Somme
Vanuit het noorden naderen we het
gebied van de Somme via de
n 17, de weg van Arras, dat de gehele oorlog in de geallieerde han-
den bleef, naar Bapaume, dat het doelwit was van de Britse troepen
op 1 juli 1916 maar pas in maart 1917 bezet kon worden, toen de
Duitsers zich op de Siegfried Stellung hadden teruggetrokken. In
het dorp Béhagnies gaan we rechtsaf, richting Bihucourt, via de d
en dan door naar Achiet-le-Grand. Alle dorpjes in de streek heb-
ben hun oorlogsmonument, meestal een Franse soldaat, in een
heldhaftige dan wel glorieuze pose. Het aantal namen van slacht-
offers van de Eerste Wereldoorlog overtreft dat van de Tweede vele
malen. Daarom is de Eerste Wereldoorlog ook voor de Fransen
La Grande Guerre. Na Achiet-le-Grand kiezen we voor
de d 9, richting
Achiet-le-Petit. Dit dorpje lag vlak achter de derde Duitse
verdedi- gingslijn. We houden bij het naderen van het dorp links
aan, verla- ten even de ‘grote’ weg en volgen het bord naar het
Deutsche Solda- tenfriedhof (1). Hier liggen 1314
Duitse soldaten begraven, heel wat
van 1 juli 1916. We zien de karakteristieke zwarte Duitse kruisjes,
die meestal het graf van vier gesneuvelden markeren. Er zijn ook
enkele duidelijk herkenbare Joodse graven. Na de begraafplaats gaan
we rechtsaf om weer op de hoofdroute te komen en kiezen de richting
Puisieux, de d 27. In Puisieux gaan we naar Gommecourt, de d 6. Het
dorpje Gommecourt was een kleine salient, een uit- sprong in de
Duitse frontlijn. In het plan van 1 juli was een aflei- dingsaanval
op deze salient opgenomen. Vanuit het zuiden zou de Londense 56ste
divisie aanvallen, vanuit het noorden de 46ste North
Midland-divisie om zo de salient af te knijpen en een nieu- we
Britse lijn achter het dorp te vestigen (p. 78-80). Direct na Ros-
signol Wood Cemetery, waar meer Duitsers dan Britten begraven
liggen, zien we links in het veld het Cross of Sacrifice van Gomme-
court British Cemetery No. 2, precies in het niemandsland. De
Londeners kwamen tot over de weg, waar we nu op rijden en die vlak
voor Gommecourt parallel aan de Duitse frontlijn liep, maar moesten
ten slotte weer terug naar hun eigen linies. Voorbij het
dorp vinden we links van de weg
Gommecourt Wood New Ceme-
tery (2). Deze begraafplaats ligt weer in het niemandsland, de
frontlijn staat hier haaks op de weg, de Duitse lijn ligt aan de
rand van het dorp. De 46ste divisie viel parallel aan de weg aan,
maar werd vrijwel onmiddellijk teruggeslagen. Heel wat van de
gesneu- velden (vooral van de Notts and Derby, North Staffords en
South Staffords) liggen hier begraven. De generaal van de divisie
werd wegens een gebrek aan offensive spirit ontslagen. Na de
begraafplaats leidt de weg ons voor het eerst door het nie-
mandsland Brits gebied binnen. In Foncquevillers nemen we de weg (d
28) naar Hébuterne, dat in 1915 door de Fransen was her- overd, en
dan gaan we verder via de d 27 weer naar Puisieux. Daar houden we
rechts aan om via de d 919 (richting Mailly-Maillet) naar Serre te
gaan. Voorbij het dorp vinden we rechts Serre Road Cemetery No. 1,
en direct daarna de Franse nationale begraaf- plaats, met een
bijzonder reliëf ter herinnering aan de Franse sol- daten die in
juni 1915 Hébuterne heroverden. Parkeer de auto bij de Britse
begraafplaats, en wandel terug richting Serre, maar sla na honderd
meter links af, zoals het groene bord van de Common- wealth War
Graves Commission (cwgm) aangeeft, richting Luke Copse, Railway
Hollow, Queens en Serre Road Cemetery No. 3. We lopen nu op de
Chemin de Cimetières, dat in het niemandsland tussen beide
frontlijnen ligt (3). De Britten vielen hier op 1 juli links vanuit
de laagte het achter de heuveltop gelegen Serre aan, de Royal
Warwicks van de 4de divisie langs de Serre Road (de huidige d 919)
en vervolgens de Pals van de 31ste divisie (p. 82-85). Eerst
ontmoeten we de Leeds en Bradford Pals; een aantal van hen ligt op
Serre Road Cemetery No. 3 (West Yorkshire-grafstenen). Dan komen de
Accrington Pals. Voor hen is in het Sheffield Memorial Park, links
van het pad, een monument opgericht. In het park zien we de
contouren van de eerste Britse lijn, en, veel duidelijker, een
groot aantal granaattrechters. Heel wat van de Accringtons liggen
op Queens Cemetery (East Lancashire-grafstenen). Het is de
moei-
te waard naar deze begraafplaats te
lopen. Hij ligt precies in het
midden van het niemandsland. De Duitse machinegeweren waren juist
onder de heuveltop geplaatst, de Britten kwamen vanuit de laagte.
Hier zien we, en begrijpen we, de essentie van het bloedbad dat
zich hier op 1 juli 1916 voltrok. Verderop ligt nog Luke Copse
Cemetery. Deze begraafplaats markeert het noordelijkste punt van
het Somme-offensief. Hier viel het Sheffield City Battalion (York and
Lancaster) aan. Hier ook zag Reginald Glenn hoe zijn strijd-
makkers door de kogelregen als koren werden neergemaaid (p. 14). We
keren nu naar de auto terug.
Iets verder, links van de weg naar Mailly-Mallet, ligt Serre Road
Cemetery No. 2, de grootste Britse begraafplaats in het Somme-ge-
bied. We kunnen met de auto of te voet hier naartoe. In ieder geval
gaat de hoofdroute van onze parkeerplaats bij Serre Road Cemetery
No. 1 direct linksaf het landweggetje op, waarbij de richting naar
Redan Ridge Cemeteries Nrs. 1, 2 and 3 weer door het groene bord
van de cgwc wordt aangegeven. De weg volgt weer precies de front-
lijn van 1 juli en brengt ons in Beaumont-Hamel, dat niet eerder
dan op 13 november werd veroverd door de 51ste (Highland) divisie
(p. 163). De omstandigheden in november waren erbarmelijk: modder,
sneeuw, ijskoude regen. Het verleidde Arthur Wrench tot de desolate
uitspraak dat de jongens die gesneuveld waren voor Beaumont-Hamel
misschien gelukkiger waren dan de overleven- den (p. 16-17). In het
dorp nemen we de weg rechts naar Auchon- villers, de d 163. Iets
buiten het dorp aan de linkerkant van de weg verwijst een oud bord
naar de Hawthorn Ridge-mijn (4). De ont- ploffing van deze mijn is
gefilmd door G. Malins; het is een van de symbolen van de slag van
de Somme (p. 81-82). We lopen langs het prikkeldraad naar boven en
kunnen zien waarom het bezit van deze heuveltop, die de Duitsers
zeer versterkt hadden, essentieel was voor het verloop van de
strijd hier. Iets verderop staat een groot wit kruis, het monument
van de Argyll and Sutherland Highlanders. Dit monument markeert een
holle weg, de Sunken Road, midden
in het niemandsland. De Lancashire
Fusiliers hadden zich hier op juli voor zero hour verzameld om over
the top te gaan. Wanneer we dit weggetje op wandelen, ondervinden
we hoe goed deze natuur- lijke bescherming is, maar ook hoe scherp
zichtbaar de Lancashires werden toen ze aanvielen. Ze werden
doorzeefd door het vuur van de Duitse machinegeweren. Enkelen
liggen begraven op Beau- mont-Hamel British Cemetery, dat hier
vlakbij ligt. We vervolgen onze weg naar Auchonvillers en gaan in
het dorp linksaf, de St. John’s Road (D 73) op richting
Newfoundland Me- morial Park (5). Dit is de plaats waar zich op 1
juli het drama van de 29ste divisie en het Newfoundland Regiment
voltrok (p. 85-88). Bij de ingang van het park is een mooi
bezoekerscentrum ingericht, waar het verhaal van de Newfoundlanders
wordt verteld. Er zijn plattegrondjes beschikbaar met behulp
waarvan men zelf een wan- deling over het slagveld kan maken. Eerst
komen we het monument voor de 29ste divisie tegen, en daarna de
Caribou, het monument voor de Newfoundlanders. Wanneer we dit
monument beklimmen hebben we een goed uitzicht over de wirwar van
Britse en Duitse loopgraven en kraters. Achteraan vinden we het
monument voor de 51ste (Highland) divisie, die op 13 november
Beaumont-Hamel ver- overde, en Y-ravine.
De route voert ons nu de vallei van de Ancre in, en na Hamel gaan
we eerst links, en dan rechts de spoorweg over richting Thiep- val.
Dit stukje weg, de Bloody Road, volgt weer precies de
frontlijn van 1 juli. Hier vielen op 1 juli de Ulstermen van de
36ste divisie aan. Links van de weg zien we hun monument, de Ulster
Tower (p. 91-94). Daarachter ligt de Schwaben Redoubt. Iets verder
doemt dan bij Thiepval het grote Britse monument van de Somme op,
het Memorial to the Missing of the Somme (6). Dit bouwwerk, naar
ontwerp van Sir Edward Lutyens, gedenkt meer dan 73. vermiste
Britse soldaten (p. 94-95). In september 2004 is hier een
bezoekerscentrum geopend. Hier kunnen we het verloop van de oorlog
en van de gebeurtenissen rond Thiepval volgen. Achter het
monument ligt een Brits-Franse
begraafplaats, precies op de plek
waar de Newcastle Commercials (p. 90) op 1 juli aanvielen. Van het
monument voert een landweggetje naar de plek waar Leipzig Re- doubt
stond (p. 90). Het is de moeite waard het wandelingetje naar die
plek te maken, ook al is er nu niets meer te zien dan wat struik-
gewas en een gat in de grond. Wanneer we teruglopen, kunnen we zien
hoe Thiepval echt op een hoogte ligt, en hoe moeilijk het voor de
Britse soldaten die hier aanvielen, moet zijn geweest. Bij het
verlaten van het monument gaan we links naar Authuil- le, de d 151.
Direct aan de weg staat het monument voor de 18de di- visie, die
Thiepval ten slotte op 26 september veroverde. We rijden nu in het
Britse achterland en houden na Authuille links aan, de d 20
richting La Boisselle. Dit is het centrale deel van het front waar
de 8ste en 34ste divisie respectievelijk ten noorden en ten zuiden
van de weg Albert-Bapaume aanvielen. We zien het weidse glooi- ende
landschap en we kijken tegen de heuvelrand waar de Duitse
machinegeweren waren opgesteld. Het grote probleem voor de Britten
was hier, naast al het andere, dat het niemandsland hier veel
breder was dan elders. Daardoor vormden de oprukkende Britse
soldaten een perfect doelwit voor de vijand. Een aanval hier zou
een suïcidaal karakter hebben, maar de waarschuwingen van
luitenant-kolonel Sandys van het 2de Middlesex werden gene- geerd.
Hij pleegde later uit gevoelens van schuld en schaamte zelf- moord
(p. 96-97). Langs de weg Albert-Bapaume vielen de Tynde- side Irish
aan. De meesten van hen sneuvelden al voordat ze hun eigen eerste
lijn gepasseerd waren (p. 98-99). In La Boisselle blijven we de d
20 volgen, richting Contalmai- son, maar we laten ons in het dorp
eerst leiden door de richting- borden die ons naar La Grande Mine,
de Lochnagar Crater (7) brengen. Om het werk van de Tyneside Irish
en hun strijdmakkers te vereenvoudigen waren er twee grote mijnen
onder de Duitse versterkingen op de frontlijn tot ontploffing
gebracht. Een daar- van, de Y-sap-mijn ten noorden van de weg
Albert-Bapaume, is in
de loop der tijd dichtgegooid, de
andere, de Lochnagar Crater, is
nog steeds te zien (p. 97-98). De krater blijft met zijn
afmetingen, 80 meter breed en 22 meter diep, een formidabel gat in
de grond. In de jaren zeventig kocht de Engelsman Richard Dunning
dit gat om het als monument te kunnen behouden. Elk jaar wordt hier
nog steeds op 1 juli om 07.30 uur een kleine herdenking gehouden.
Na het bezoek aan de krater keren we terug en vervolgen de weg naar
Contalmaison, de d 20. We rijden nu weer in Duits gebied. In
Contalmaison kiezen we rechts aanhoudend voor de weg naar Fri-
court, de d 147. Kort voordat we het dorp Fricourt (8) bereiken,
zien we aan de linkerhand een Duitse oorlogsbegraafplaats, waar
meer dan 17.000 Duitse soldaten zijn begraven. Dit is ook de weg
die de koyli’s tijdens hun opmars op 1 juli hadden bereikt (p.
102). Wanneer we iets verder rijden, zien we rechts in het veld de
plaats waar het drama van het 10de West Yorkshire, het bataljon dat
op juli de zwaarste verliezen leed, zich voltrok (p. 103). Een
landweg- getje leidt naar Fricourt New British Cemetery. Daar
liggen som- migen van de West Yorks in een aantal massagraven.
Vanaf de be- graafplaats heeft men een goed zicht op het slagveld
voor Fricourt. Voordat we het dorp verlaten, passeren we nog de
plek waar de Green Howards aanvielen (p. 104-105). Na Fricourt gaan
we links de d 938 op, de weg naar Péronne. Vanaf de heuvel rechts
in het veld zag Siegfried Sassoon in de ochtend van 1 juli hoe de
West Yorks aanvielen (p. 102-103). De volgende kruising, met het
bord Ball Trap, is Wing Corner, de plaats waar het Duitse
machinege- weer stond dat op 1 juli zoveel verliezen toebracht aan
de West Yorks en de Green Howards.
We rijden door, richting Péronne. Dit is het zuidelijk deel van het
front waar de 7de, de 18de en 30ste divisie op 1 juli hun doelen,
Mametz en Montauban, wisten te bereiken. We zien links deze dorpjes
op de heuvelrug liggen. Eerst passeren we direct rechts van de weg
Devonshire Cemetery, een korte stop zeker waard (p. 106). Het
volgende dorp is links van de weg Carnoy. We rijden het dorp
binnen en kiezen voor de weg naar
Montauban. Na het dorp rijden
we weer in het niemandsland. Rechts in het veld renden de jongens
van het 8ste East Surreys achter de voetballen aan die kapitein
Bil- lie Nevill in het niemandsland had geschopt (p. 108-110).
Billie Ne- vill ligt begraven op Carnoy Military Cemetery. In
Montauban slaan we links af richting Mametz, de d 64, en hiermee
hebben we onze tocht langs de frontlijn van 1 juli voltooid. We
gaan ons nu op het vervolg van de slag van de Somme concen- treren.
Daartoe slaan we bij Mametz rechts af, richting Contalmai- son.
Voor ons zien we dan na een paar minuten Mametz Wood (9). Van 5 tot
12 juli werd hier door de 17de en de 38ste (Welsh) divisie
gestreden (p. 117-119). Hier ook zag Robert Graves na de slag de
lij- ken van een Britse en een Duitse soldaat die elkaar
gebajonetteerd hadden. Wanneer we het bijzondere monument voor de
38ste divi- sie, een felrood gekleurde draak die met zijn klauwen
prikkeldraad omklemt, willen bezoeken, kunnen we op de wegsplitsing
rechts aanhouden en de richtingborden naar het monument volgen. Na
het bezoek aan het monument vervolgen we onze weg naar
Contalmaison. Daar gaan we rechts de d 20 op, richting Longueval
(10).We rijden nu op de heuvelrug waar de Duitsers hun tweede ver-
dedigingslijn hadden ingericht. Juist voor Longueval is rechts van
de weg Caterpillar Valley Cemetery. Hier viel op 14 juli tijdens de
fa- meuze nachtaanval de 9de (Scottish) divisie aan (p. 123). De
achter- muur van de begraafplaats was de belangrijkste
verdedigingslijn. Vandaar hebben we een prachtig uitzicht op het
terrein vanwaar de Schotten op 14 juli aanvielen. Aan de horizon
zien we nog in de ver- te Montauban en Mametz Wood. Wanneer we
teruglopen naar de ingang, zien we aan de horizon High Wood. Iets
rechts daarvan voerde in de vooravond van 14 juli een eskadron
cavalerie een char- ge uit (p. 124). In het dorp Longueval volgen
we de richtingborden die ons naar Delville Wood en het
Zuid-Afrikaanse monument brengen. In dit bos vochten de
Zuid-Afrikanen van 15 tot 20 juli en leden daarbij afschuwelijke
verliezen (p. 132-134). Na Delville Wood,
dat pas begin september geheel in
Britse handen viel, rijden we door
naar Ginchy en kiezen voor de weg naar Guillemont (11). Geduren- de
de maanden juli en augustus voerden de Britten vele aanvallen op
Guillemont uit, totdat dit dorp op 3 september eindelijk werd ver-
overd (p. 140-145). In het dorp gaan we rechts, richting Montauban,
de d 64. Iets buiten dit dorp ligt Guillemont Road Cemetery. Deze
plek markeert de plaats waar op 9 augustus Noel Chavasse de ge-
sneuvelden en de gewonden van de Liverpool Scottish in veiligheid
probeerde te brengen (p. 142), en waar eind augustus Ernst Jünger
zijn mannen naar het front leidde (p. 144-145). We volgen de d 64
en aan de rand van Trones Wood zien we rechts het monument van de
18de divisie: War is the Greatest Thing (p. 111). Daarna
slaan we rechts af, de d 197 weer richting Longue- val, en kiezen
in Longueval links voor de d 20, richting Bazentin- le-Grand en
Contalmaison. Daar nemen we de d 147, rechtsaf rich- ting Pozières
(12). Pozières maakte deel uit van de tweede Duitse
verdedigingslijn. Vooral Australische troepen hebben vanaf 23 juli
tot eind augustus in deze sector gevochten (p. 135-139). In
Pozières slaan we rechts af en nemen de d 929, richting Bapaume.
Dit is de kaarsrechte weg Albert-Bapaume waarlangs de cavalerie van
gene- raal Gough op 1 juli had moeten voortjagen. Iets buiten
Pozières, links van de weg, is een Australisch monument. Hier stond
in de oorlog, op het hoogste punt in de omgeving, de windmolen.
Deze plek werd door de Australiërs op 5 augustus veroverd. Vanaf
hier hebben we een goed overzicht van het front, tot Thiepval en
Mou- quet Farm aan toe. Beide plaatsen werden pas op 26 september
ver- overd (p. 155-156). Tegenover het Australische monument vinden
we het Tank Memorial. Dit monument gedenkt dat op 15 septem- ber
vanaf deze plek een aantal tanks vertrok om de aanval van de
Canadezen op Courcelette te ondersteunen (p. 154). We volgen de
tanks tot aan Courcelette en slaan dan niet links af het dorp in,
maar rechts af naar Martinpuich, de d 107 naar Longueval. We pas-
seren aan onze linkerhand High Wood. In Longueval gaan we nu
links, de d 197 richting Flers. We
volgen nu de weg die de tanks na-
men die op 15 september vanaf de rand van Delville Wood opruk- ten
naar Flers. Deze tanks waren in tegenstelling tot die bij Cource-
lette succesvol (p. 153). In de hoofdstraat staat het monument van
de 41ste divisie, die op 15 september Flers veroverde, een fraai
bron- zen beeld van een Britse infanterist in vol ornaat. Na het
dorp gaan we na enige tijd linksaf, de d 11 op, richting Le Sars.
Daar draaien we rechts de Albert-Bapaumeweg op. Le Sars markeert
het uiterste punt van de Britse opmars. Een bord markeert de
frontlijn van november. Iets verder rechts zien we de Butte de
Warlencourt (13). Om deze kunstmatige heuvel werd in oktober en
november voort- durend gevochten, maar de heuvel bleef in Duitse
handen (p. 161- 162). Op 18 november kwam hier in hevige
sneeuwstormen een eind aan de slag van de Somme.
Dit beëindigt onze route langs de slagvelden van de Somme. Vanaf
Bapaume kunnen we gemakkelijk onze weg noordwaarts vinden, of
doorrijden naar Péronne om het Historial de la Grande Guerre te
bezoeken.
Sites
11 Achiet-le-Petit, Duits soldatenkerkhof 12 Gommecourt Wood New
Cemetery
13 Serre, Sheffield Memorial Park
14 Beaumont-Hamel, Hawthorn Ridge en Sunken Road 15 Newfoundland
Memorial Park
16 Thiepval, Memorial to the Missing of the Somme; Leipzig Redoubt
17 La Boisselle, La Grande Mine (Lochnagar Crater) 18 Fricourt:
Duits soldatenkerkhof, Fricourt New British Cemetery en de Tambour,
Fricourt British Cemetery (Bray Road) en Wing Corner 19 Mametz
Wood: monument van de 38ste (Welsh) divisie 10 Longueval:
Caterpillar Valley Cemetery, Delville Wood en het Zuid-Afrikaanse
monument
11 Guillemont: Guillemont Road Cemetery
12 Pozières: de Windmill en Tank Memorial 13 Butte de
Warlencourt
Beknopte chronologie
6-8 december
Op een intergeallieerde conferentie te Chantilly wordt een geza-
menlijke strategie voor 1916 vastgesteld. 19 december
Sir Douglas Haig wordt opperbevelhebber van het Britse expedi-
tieleger in Frankrijk.
25 december
Joseph Joffre, de Franse opperbevelhebber, suggereert Haig de Somme
als de plaats voor het gezamenlijke Frans-Britse offensief; de
Duitse opperbevelhebber, Erich von Falkenhayn, ontvouwt aan de
Duitse keizer, Wilhelm ii, zijn plannen voor een offensief bij
Verdun.
14 februari
Joffre en Haig besluiten dat het Somme-offensief rond 1 juli dient te
beginnen.
21 februari
Het grote Duitse offensief bij Verdun begint. 3 april
Sir Henry Rawlinson, de bevelhebber van het Vierde Leger, zendt
zijn plannen voor het Somme-offensief naar Haig. 13 april
Haig brengt fundamentele wijzigingen in Rawlinsons plan aan;
Rawlinson aanvaardt op 19 april deze wijzigingen met tegenzin. 24
juni
Het voorbereidende artilleriebombardement voor de slag van de Somme
begint.
1 juli
De eerste dag van de slag van de Somme.
6-11 juli
Slag van Mametz Wood.
14 juli
De nachtaanval op Longueval en Delville Wood; de gevechten om
Delville Wood duren voort tot september.
23 juli
Australische troepen vallen Pozières aan, de strijd in deze sector
duurt tot eind september.
1 augustus
Winston Churchill schrijft een vernietigend memorandum over de
eerste maand van de Somme-campagne; Haig en Robertson weten de
regering te overtuigen van de wijsheid van de gevolgde
strategie.
9 augustus
Tijdens een van de vele Britse pogingen om Guillemont te verove-
ren brengt Noel Chavasse vele gewonde en gesneuvelde Liverpool
Scottish in veiligheid.
3 september
Guillemont wordt door de Britten veroverd. 15 september
Tijdens de slag van Flers-Courcelette worden voor het eerst tanks
ingezet.
25 september
De slag van Morval begint; de derde Duitse verdedigingslijn wordt
ingenomen.
26 september
Thiepval en Mouquet Farm worden veroverd. 7 oktober
Britse troepen bereiken Le Sars; zonder succes proberen zij nog
meer dan een maand op te rukken naar de Butte de Warlencourt. 3
november
Het Britse oorlogskabinet stelt op basis van een rapport van Sir
William Robertson, chef van de generale staf, dat het Somme-
offensief geen succes is geworden.
13 november
Slag van de Ancre; Beaumont-Hamel, Beaucourt en St. Pierre-Di- vion
worden veroverd.
15 november
Intergeallieerde conferentie van Chantilly. 18 november
Het einde van de slag van de Somme.
25 februari
De Duitse troepen beginnen zich terug te trekken op de Siegfried
Stellung.
17-18 maart
Britse troepen bezetten Bapaume.
21 maart
De Duitsers beginnen in het gebied van de Somme een groot offensief;
de Britten moeten al het in 1916 en 1917 veroverde gebied opgeven;
Sir Hubert Gough, bevelhebber van het Vijfde Leger, wordt van zijn
functie ontheven.
26 maart
Duitse troepen veroveren Albert; zij worden voor Amiens gestuit. 8
augustus
Bij Amiens beginnen de geallieerde troepen aan hun slotoffensief. 22
augustus
Albert wordt door Britse troepen heroverd. 29 augustus
Britse troepen heroveren Bapaume.
11 november
Wapenstilstand.
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
Noten
Voorwoord
11 De nominale sterkte van een infanteriebataljon (gecommandeerd
door een luite- nant-kolonel) bedroeg doorgaans tussen de 800 en
1000 man, onderverdeeld in vier compagnieën (onder leiding van een
majoor of kapitein) van ieder vier pelo- tons (onder leiding van
een luitenant) van vijftig man. Vier bataljons vormden een brigade
(onder een brigadegeneraal), en drie brigades weer een divisie
(onder een generaal-majoor). Naast de infanterie beschikte een
divisie over vier afdelin- gen veldartillerie, elk van vier
batterijen. Een batterij telde zes stukken geschut. Ook waren er
nog twee batterijen zware artillerie. Een divisie beschikte
daarnaast ook over een eskadron cavalerie, geneeskundige troepen en
afdelingen genie, bij elkaar tussen de 17.000 en 18.000 man.
Meestal was dat aantal geringer, gedurende de tweede helft van de
slag van de Somme telde een divisie soms maar 50% van de nominale
sterkte.
Enkele divisies vormden samen een korps (onder een
luitenant-generaal), enkele korpsen weer een leger (onder een
generaal). Uit de verschillende legers was dan vervolgens de
British Expeditionary Force, de Britse Expeditiemacht in
Frankrijk, samengesteld.
De Somme, het oerbeeld van de moderne oorlog 11 Douglas Haig,
War Diaries and Letters 1914-1918 (red. Gary Sheffield en John
Bourne), 2005, p. 195.
12 Siegfried Sassoon,Memoirs of an Infantry Officer, 1930
(1965), p. 53. 13 Jay Winter en Blaine Baggett, 1914-1918 The
Great War and the Shaping of the 20th Century, 1996, p.
196.
14 Citaat in Peter Hart, The
Somme, 2005, p. 137. Het Sheffield City-Battalion, onge-
veer 800 man sterk, zou op 1 juli meer dan 500 man verliezen. 15 Ik
volg hierbij Chris McCarthy, The Somme. The Day-by-Day
Account, 1998. 16 Haig, 2005, p. 197.
17 Lyn MacDonald, Somme, 1983 (1984), p. 65. 18 John Keegan,
The Face of Battle. A Study of Agincourt, Waterloo and the
Somme, 1976 (1978), p. 272-274.
19 Citaat in Robin Prior en Trevor Wilson,The Somme, 2005,
p. 298. 10 Citaat in John Terraine, Douglas Haig. The Educated
Soldier, 1963, 2005, p. 229. 11 Citaat in Hart, 2005, p.
521.
12 Hart, 2005, p. 524-525.
13 Gary Sheffield, Forgotten Victory. The First World War: Myths
and Realities, (2002), p. 187.
14 Terraine, 1963 (2005), p. 230.
15 Terraine, 1963 (2005), 232; Gary Sheffield is zo tevreden met dit
citaat dat hij het voor op zijn boek over de Somme zet. Bij de
opvatting van von Hentig mag aange- tekend worden dat het Britse
leger in 1917 niet in staat was dit ‘verslagen’ leger een
beslissende slag toe te brengen, dat het Franse leger in 1917 na de
nederlaag bij Che- min des Dames op grote schaal ging muiten, en
dat datzelfde Duitse leger in een grootscheeps offensief kon
uitvoeren dat de geallieerden op de rand van de to- tale nederlaag
bracht.
16 Martin en Mary Middlebrook, The Somme Battlefields. A
Comprehensive Guide from Crécy to the Two World Wars,
1991 (1994), p. 354.
17 Prior en Wilson,2005, p. 300-301.
18 Gary Sheffield, The Somme, 2003 (2004), p. 151. 19 Holger
Herwig, The First World War. Germany and Austria-Hungary.
1914-1918, 1997, p. 204.
20 Prior en Wilson,2005, p. 301.
21 Citaat in T.H.E. Travers,‘Technology, Tactics and Morale: Jean
de Bloch, the Boer War, and British Military Theory, 1900-1914’,in:
Journal of Modern History,51 (juni 1979), p. 273.
22 Tijdens de Gallipoli-campagne in 1915 probeerden de geallieerden
het Ottomaan- se Rijk uit te schakelen. Op 18 maart mislukte een
poging van een Brits-Frans vlooteskader om door de Dardanellen te
breken en Constantinopel te bereiken. Op 25 april werden landingen
uitgevoerd op het schiereiland Gallipoli.Een maan- denlange
loopgravenoorlog volgde. Aan het eind van het jaar werd Gallipoli
ont- ruimd. De campagne was een mislukking geworden, die ruim
40.000 Britse, Aus- tralische en Nieuw-Zeelandse soldaten het leven
had gekost. 23 Citaat in Prior en Wilson,2005, p. 196.
24 Op 22 april 1915 zetten de Duitse
troepen in de Ieper Salient tussen Steenstrate en
Schreiboom voor het eerst chloorgas in. Twee Franse divisies werden
daarvan het slachtoffer. De dagen daarna ondergingen ook Britse
troepen, met name de 1ste Canadese divisie, gasaanvallen.
25 Alan Clark, The Donkeys, 1961 (1991), p. 173. 26 Haig,
2005, p. 166-167.
27 Robin Prior en Trevor Wilson, Command on the Western Front.
The Military Ca- reer of Sir Henry Rawlinson 1914-1918,
1992 (2004), p. 133.
28 Haig, 2005, p. 171.
29 Citaat in Prior en Wilson,2005, p. 195. 30 Prior en Wilson,2005,
p.197.
31 John Mosier,The Myth of the Great War.A New Military History
ofWorld War One, 2001 (2002), p. 241.
32 Haig, 2005, p. 214.
33 Prior en Wilson,2005, p. 198.
34 Haig, 2005, p. 216.
35 Stéphane Audoin-Rouzeau en Annette Becker,1914-1918.
Understanding the Great War, 2002, p. 21-23.
36 Sheffield, 2003 (2004), p. 152.
37 Edmund Blunden,‘The Somme Still Flows’, in: The Mind’s
Eye, 1934, p. 38. 38 Citaat in Hart, 2005, p. 543.
39 Haig, 2005, p. 183.
40 Haig, 2005, p. 196-197.
41 Citaat in Cathryn Corns en John Hughes-Wilson,Blindfold and
Alone. British Mi- litary Executions in the Great War,
2001 (2002), p. 198. Het gaat om John Bennett
(1ste Hampshire), Herbert Crimmins (18de West Yorks, 2de Bradford
Pals), James Haddock (12de Yorks and Lancs, Sheffield City) en Arthur
Wild (18de West Yorks, 2de Bradford Pals).
De planning van een bloedige ramp
11 Herwig, 1997 p. 116.
12 Terraine, 1963 (2005), p. 184; Hart, 2005, p.34. 13 Terraine,
1963 (2005), p. 185-6; Haig, 2005, p. 179. 14 Terraine, 1963
(2005), p. 187.
15 Terraine, 1963 (2005), p. 187.
16 Het torpederen van het Britse passagiersschip de Lusitania op 7
mei 1915, waarbij 128 Amerikaanse burgers omkwamen, had tot felle
protesten van de Verenigde
Staten geleid. Als gevolg daarvan
betrachtten de Duitsers daarna grote terughou-
dendheid in de onderzeebootoorlog. Begin 1917 werd niettemin
besloten tot her- vatting van de onbeperkte onderzeebootoorlog. Dit
leidde tot Amerikaanse deel- name aan de oorlog aan de zijde van de
geallieerden. 17 Ik gebruik hier de cijfers van Prior en Wilson
(zie p. 20).Als men de Duitse verlie- zen op 450.000 stelt, wordt
de verhouding 3 tegen 2, hetgeen toch ook de balans in het voordeel
van de Duitsers doet uitslaan. 18 Prior en Wilson,1992 (2004), p.
139.
19 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 145.
10 Bij de beschrijving van de plannen van Rawlinson volg ik het
werk van Prior en Wilson. Zij worden, ook door de revisionistische
historici die de reputatie van Haig proberen te verdedigen, als
gezaghebbend beschouwd. 11 De slag van Neuve Chapelle duurde van 10
tot 13 maart 1915. Het was de eerste offensieve actie van het Britse
Expeditieleger. Na een 35 minuten durend bombar- dement vielen vier
Britse divisies over een breedte van zeven kilometer aan. De eerste
Duitse lijn en het reeds geheel verwoeste dorpje werden zonder veel
moeite ingenomen. Daarna stokte de aanval. Na drie dagen van
aanvallen en tegenaanval- len, waarbij ook het 6de Beierse
reserveregiment van Adolf Hitler betrokken was, bedroegen de Britse
en Duitse verliezen respectievelijk 11.652 en 8600 man, voor een
terreinwinst van enkele honderden meters. 12 Cit. in Sheffield, 2003
(2004), p. 22.
13 Cit. in Prior en Wilson,1992 (2004), p. 144. 14 Cit. in Prior en
Wilson,2005, p. 41.
15 Cit. in Prior en Wilson,2005, p. 41.
16 De zes divisies van het oude Britse leger van beroepssoldaten,
the Old Contempti- bles, waren al aan het eind van
1914 opgebruikt. De regular-divisies werden aange-
vuld met vrijwilligers, maar ook kwamen al in de herfst van 1914
territoriale divisies aan het front. Deze bestonden voornamelijk
uit zogenaamde weekendsol- daten. In de loop van 1915 kwamen de
eerste New Army-divisies aan het front. 17 Prior en
Wilson,1992 (2004), p. 150.
18 Haig, 2005, p. 184.
19 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 146-147. 20 Cit. in
‘Conversations with Jan Bloch (1899) and Bloch’s Preface to his own
book (1898)’, in: The Future of War (red. Gwyn Prins en
Hylke Tromp), 2000, p. 31. 21 Prins en Tromp,2000, p. 100.
22 Cit. in Prins en Tromp,2000, p. 32.
23 Overigens dient het humanitaire oorlogsrecht er niet toe oorlog
uit te sluiten, maar juist mogelijk te laten zijn, ook in moderne
omstandigheden. 24 Tim Travers, The Killing Ground. The British
Army, The Western Front and the
Emergence of Modern War,
1900-1918, 1987 (2003), p. 68.
25 Travers, 1987 (2003), p. 127.
26 Travers, 1987 (2003), p. 86.
27 Travers, 1987 (2003), p. 97.
28 Prior en Wilson, 2005, p. 47. Rawlinson had in 1915 een
ondergeschikte generaal ten onrechte van incompetentie beschuldigd.
Toen dit uitkwam, wilde Sir John French hem ontslaan, maar Haig
beschermde Rawlinson hoewel hij wist dat Rawlinson onjuist
gehandeld had.
29 Prior en Wilson,2005, p. 30 Prior en Wilson,1992 (2004), p.
170.
31 Travers, 1987 (2003), p. 130- 32 B.H. Liddell Hart, History
of the First World War, 1970 (1972), p. 236. 33 Prior en
Wilson,2005, p. 50-51.
34 Travers, 1987 (2003), p. 131-132.
35 Hart, 2005, p. 72.
36 Martin Middlebrook, The First Day of the Somme, 1971
(1975), p. 84. 37 Hart, 2005, p. 74-75.
38 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 157.
39 Cit. in Terraine, 1963 (2005), p. 203-204. 40 Cit. in Prior en
Wilson,1992 (2004), p. 158. 41 Cit. in Prior en Wilson,2005, p.
113. 42 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 159.
43 Liddell Hart, 1970 (1972), p. 239-240. 44 Overigens wees
Rawlinson er elders in de Tactical Notes op dat snelheid bij
het op- rukken na het verwoestende artilleriebombardement
essentieel voor de overwin- ning was. Hij zag ook wel degelijk de
voordelen in van een snelle opmars van licht uitgeruste soldaten.
Het probleem was misschien niet zozeer dat hij een suïcidale
infanterietactiek voorschreef, maar dat zijn adviezen aan zijn
ondergeschikten nogal tegenstrijdig waren.
45 Cit. Travers,1987 (2003), p. 132.
46 Travers, 1987 (2003), p. 132-133.
47 Prior en Wilson,2005, p. 115-118.
48 In het trainingsgebied van de meeste divisies werd toch, meer of
minder gedetail- leerd, aan de hand van luchtfoto’s een model van
het vijandelijke loopgravensys- teem nagebouwd. Daar kon dan de
aanval geoefend worden. De soldaten leerden zo in ieder geval de
aard van het terrein en van de verdedigingswerken kennen. In veel
minder divisies werd het feitelijke gevecht, dat in de loopgraaf
gevoerd moest worden, geoefend.
49 Cit. in Terraine, 1963 (2005), p. 204.
50 Prior en Wilson,1992 (2004), p.
158-159.
51 Prior en Wilson,2005, p. 115.
52 Prior en Wilson,2005, p. 117-118.
53 Om precies te zijn,volgens de opsomming van Hart,2005,p.68:
veldartillerie: 18-pounder-kanonnen en 202
4.5-inch-houwitsers; middelzware en zware kanon-
nen: 32 4.7-inch, 128 60-pounders, 20 6-inch, 1 9.2-inch en
1 12-inch; middelzware en zware houwitsers: 104 6-inch, 64 8-inch,
60 9.2-inch, 11 12-inch en 6 15-inch. Ka- nonnen behoren tot het
zogenaamde vlakbaangeschut, houwitsers tot het krom- baangeschut.
Voor het vernietigen van loopgravenstelsels en bunkers zijn vooral
middelzware en zware houwitsers geschikt. Daarvan waren er slechts
245. 54 Cit. van luitenant William Colyer, 2de bat. Royal Dublin
Fuseliers in Hart, 2005, p. 97. Op 1 juli werd het bataljon van
Colyer onmiddellijk bij het verlaten van de ei- gen loopgraaf door
machinegeweervuur gestuit, slechts enkelen bereikten de Duitse
frontlijn, de verliezen bedroegen 325 man. Zie Ray Westlake,
British Batta- lions on the Somme. Battles and
Engagements of the 616 Infantry Battalions Involved
in the Battle of the Somme, 1994 (2004), p. 286.
55 Middlebrook, 1971 (1975), p. 97; op 1 juli kwamen de
Forresters niet verder dan het niemandsland, de verliezen
bedroegen 518 man, van wie een groot deel al sneuvel- de voor de
eigen eerste lijn gepasseerd was (Westlake, p. 194). Mouquet Farm
was een versterkte positie in de Duitse tweede lijn en werd niet
eerder dan op 26 sep- tember veroverd.
56 Sheffield, 2001 (2002), p. 166.
57 Prior en Wilson,2005, p. 64-65.
58 Travers,1987 (2003), p. 140-141.
59 Prior en Wilson,2005, p. 67.
60 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 152.
61 Travers,1987 (2003), p. 109.
62 Travers,1987 (2003), p. 108.
63 Het bekendste voorbeeld van het gebrek aan kennis van de
omstandigheden aan het front is het verhaal van Kiggell, de
stafchef Van Haig. Tijdens de derde slag van Ieper zou hij gezegd
hebben toen hij de modderwoestenij van het slagveld zag: ‘Hebben we
werkelijk onze mannen bevolen aan te vallen in deze omstandighe-
den?’
64 Travers,1987 (2003), p. 105.
65 Haig, 2005, p. 195.
66 Terraine, 1963 (2005), p. 205.
67 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 164.
68 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 165.
69 Cit. in Hart, 2005, p.
70 Middlebrook, 1971 (1975), p. 94. De
Glasgow Commercials (17de Highland Light
Infantry) viel de Leipzig Redoubt, ten zuiden van Thiepval,
aan. Al voor zero hour
waren ze het niemandsland ingetrokken en om 07.30 uur bestormden ze
met suc- ces hun doel. Ze verloren 469 man (Westlake, 1994 (2004),
p. 259). Het Cambridge Battalion (11de Suffolks) werd bij het
verlaten van zijn assembly trench direct door
machinegeweervuur getroffen; aan het nemen van gevangenen kwamen ze
niet toe, 691 man verloren (Westlake, 1994 (2004), p. 73). Het 6de
Royal Berks maakte deel uit van de 18de divisie, die Montauban met
succes aanviel, 351 man aan verlie- zen (Westlake, 1994 (2004), p.
207).
71 Niall Ferguson, The Pity of War, 1998, p. 378. 72
Midlebrook, 1971 (1975), p. 94. Het 1ste Bradfords (16de West
Yorkshire) moest Serre aanvallen. Zij kwamen niet verder dan hun
eigen eerste lijn, 537 man verlo- ren (Westlake, 1994 (2004), p.
83).
73 Middlebrook,1971 (1975),p.121.Cousins behoorde tot het 7de
Bedfords,dat aan de succesvolle aanval van de 18de divisie
deelnam. Alle officieren werden uitgescha- keld, de troepen werden
aangevoerd door onderofficieren, 321 man aan verliezen (Westlake,
1994 (2004), p 92).
74 Middlebrook, 1971 (1975), p. 124. De Tyneside Scottish (102de
brigade van de 34ste divisie) lijden op 1 juli misschien wel de
afschuwelijkste verliezen. Van de 80 offi- cieren keren er 10
ongedeerd terug, alle bataljonscommandanten sneuvelen. Van de
manschappen sneuvelen er 940, 1500 raken er gewond. De brigade,
bestaande uit 4 bataljons, neemt bij roll call op 4 juli nog
niet de ruimte van één enkel batal- jon in (Westlake, 1994 (2004),
p. 32-33). 1 juli: ‘So ends the Golden Age’
11 Middlebrook, 1971 (1975), p. 90.
12 Terraine, 1963 (2005), p. 207.
13 Sheffield, 2003 (2004), p.47.
14 Travers, 1987 (2003), p. 156-157.
15 Corns en Hughes-Wilson, 2001 (2002), p. 194-197. Opmerkelijk is
dat de opvolger van Stuart-Wortley, Thwaites, zich verzette tegen
de executie. Hij vreesde ave- rechtse gevolgen voor het moreel van
de manschappen en hij twijfelde openlijk aan de kwaliteiten van de
betrokken officieren. Het mocht niet baten.‘Er moet een voorbeeld
gesteld worden,’ meenden de korpscommandant Snow en vanzelfspre-
kend ook Haig.
16 Malcolm Brown, The Imperial War Museum Book of the Somme,
1996, p. 100. 17 Begin 1916 was het Committee on War Films
ingesteld met de uitdrukkelijke be-
doeling het medium film voor
oorlogspropaganda te gebruiken. Een camerateam
bestaande uit G. Malins en J.B. McDowell voegde zich bij het Vierde
Leger om het grote offensief aan de Somme te filmen. Hun
mogelijkheden waren beperkt door de technische middelen waarover
zij beschikten. Bovendien was het onmogelijk om gevechtsscènes te
filmen. De beroemdste scène uit de documentaire is die waarin
soldaten over the top gaan, al neergeschoten worden voordat ze de
borst- wering over zijn en langzaam in de eigen loopgraaf
terugglijden. Deze opname is geënsceneerd en ver achter het front
opgenomen.Voor de rest is het materiaal au- thentiek en de film
geeft een goed beeld van de voorbereidingen op de slag, het
verzorgen van de gewonden en het begraven van de doden. Duitsers
zijn er niet te zien, behalve als gevangenen, gewonden of doden. Op
12 juli kwamen de camera- mannen in Londen terug. De première was
op 21 augustus,in 34 theaters tegelijk in Londen. Voorafgaand aan
de vertoning werd steeds een brief van Lloyd George, die Kitchener,
in juni verdronken op weg naar Rusland, als minister van Oorlog was
opgevolgd, geprojecteerd. Daarin werd de nadruk gelegd op de
wereldhistori- sche betekenis van de slag van de Somme, en werd de
noodzaak van zelfopoffering onderstreept. Met name moeders,
echtgenotes en verloofdes werden opgeroepen ‘to speak in honour and
glory of the living and the dead.You are great and power- ful. This
is your misson’. Nagenoeg de hele volwassen Britse bevolking heeft
in de maanden daarna de film gezien. Het is niet zeker of Lloyd
Georges bedoelingen gerealiseerd zijn. In ieder geval kregen de
burgers voor het eerst een beeld van de moderne oorlog. Samuel
Hynes, A War Imagined. The First World War and English
Culture, 1990, p. 121-126.
18 Middlebrook, 1971 (1975), p. 157.
19 Travers,1987 (2003), p. 158; Brown, 1996, p. 74-75. 10 Jack
Sheldon, The German Army on the Somme, 1914-1916, 2005, p.
142-143. 11 Prior en Wilson,2005, p. 74.
12 Brown, 1996, p. 102.
13 Prior en Wilson,2005, p. 14 Prior en Wilson,2005, p. 78;
Middlebrook, 1971 (1975), p. 188-189. 15 Travers,1987 (2003), p.
157-158.
16 Haig, 2005, p. 194-195.
17 Brown, 1996, p. 197.
18 Middlebrook, 1971 (1975), p. 136; Westlake, 2004, p.30. 19
Brown,1996,p.70;overigens bleef Lipscombe,voor zover bekend,een
proces voor de krijgsraad bespaard.
20 Prior en Wilson,2005, p. 89.
21 Hew Strachan, The First World War.Vol. I To Arms, 2001,
p. 203. 22 Daarnaast was er nog de 10de divisie. Dit was een
gecombineerde divisie van pro-
testanten en katholieken. Deze
divisie werd ingezet tijdens de Gallipoli-campagne
bij de landing in Suvla Bay op 6 augustus en daarna in Salonike en
Bulgarije. De 16de divisie kwam later in 1916 aan de Somme en was
in september betrokken bij de verovering van Guillemont en
Ginchy.
23 Hart, 2005, p. 161.
24 Martin en Mary Middlebrook, 1991 (1994), p. 354-356. 25 Uit:
‘Standing in Line’, een gedicht van Lester Simpson (opgenomen op de
cd Standing in Line, MAP Records, VP005).
26 Prior en Wilson,2005, p. 93.
27 Middlebrook, 1971 (1975), p. 98-99.
28 Cecil Lewis, Sagittarius Rising, 1936 (2003), p. 102-104.
29 Middlebrook, 1971 (1975), p. 141.
30 Middlebrook, 1971 (1975), p. 168.
31 Prior en Wilson,2005, p. 99.
32 Prior en Wilson,2005, p. 101-103.
33 Brown, 1996, 83-84.
34 Het percentage gesneuvelde officieren is ongeveer het dubbele van
het percentage gesneuvelden onder the other ranks. De
schrijver van een van de venijnigste me- moires uit de Eerste
Wereldoorlog, Goodbye to All That, Robert Graves, merkte
bijna terloops op dat een gewone soldaat in de loopgraaf er
ongeveer twee keer zo lang over deed om te sneuvelen of gewond te
raken dan een officier. De Artist’s Ri- fles, een
opleidingsbataljon, waarbij ook de dichter Wilfred Owen tot officier
werd
opgeleid, had het hoogste percentage gesneuvelden van alle
bataljons van het Brit- se leger. Het bataljon had destijds de
bijnaam Suicide Club. J.M. Winter, The Great War
and the British People, 1985 (1987), p. 83-92.
35 Prior en Wilson, 2005, p. 104; Martin en Mary Middlebrook, 1991
(1994), p. 139- 140.
36 Helen McPhail en Philip Guest, On the Trail of the Poets of
the Great War. Graves and Sasoon, 2001, p. 82-83.
37 Prior en Wilson,2005, p. 105.
38 Martin en Mary Middlebrook,1991 (1994),p.145-147.Hodgson schreef
kort voor juli: ‘I, that on my familiar hill/ Saw with
uncomprehending eyes/ A hundred of Thy sunsets spill/ Their fresh
and sanguine sacrifice,/ Ere the sun swings his noon- day sword/
Must say goodbye to all this!/ By all the delights that I shall
miss,/ Help me to die, O Lord.’
39 Sassoon, 1930 (1965), p. 59.
40 Sassoon schreef in juli 1917 zijn Soldiers’ Declaration,
een publiek protest tegen de oorlog. In plaats van voor de
krijgsraad te worden gebracht, werd Sassoon tot shellshockpatiënt
verklaard. Later keerde hij aan het front terug en hervatte
zijn
agressieve, individuele acties tegen
de Duitsers.
41 Siegfried Sassoon, Diaries 1915-1919, 1983, p. 89. 42
Brown, 1996, p. 88.
43 Graham Maddocks, Montauban, 1999, p. 145-148. 44 Prior en
Wilson,2005, p. 110-11.
45 Hart, 2005, p. 193.
46 Maddocks,1999, p. 92-93.
47 Westlake, 1994 (2004), p. 245.
48 Middlebrook, 1971 (1975), p. 271.
De uitzichtloze zomer aan de Somme
11 Prior en Wilson,2005, p. 119.
12 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 187.
13 Travers,1987 (2003), p. 167.
14 Sassoon, 1930 (1965), p. 69-70.
15 Travers,1987 (2003), p. 169.
16 Haig, 2005, p. 201.
17 Robert Graves, Goodbye to All That, 1929, 1957 (1983), p.
175. 18 Michael Renshaw, Mametz Wood, 1999, p. 136. 19 Prior
en Wilson,2005, p. 128.
10 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 191-192. 11 Prior en
Wilson,2005, p. 137-138.
12 Sheffield, 2001 (2002), p. 174; Sheffield, 2003 (2004), p. 84-85. In
hun commentaar bij Haigs dagboeken schrijven Sheffield en Bourne:
‘Vertraging bij het inzetten van de reserves, speciaal de
cavalerie, betekende dat het succes niet ten volle werd uitgebuit.’
Haig, 2005, 204-205.
13 Hart, 2005, p. 274-275.
14 Prior en Wilson,2005, p. 140.
15 Prior en Wilson,2005, p. 144.
16 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 225-226. 17 Travers,1987 (2003),
p. 173.
18 Prior en Wilson,2005, p. 160.
19 Haig, 2005, p. 210.
20 Travers,1987 (2003), p. 176.
21 Hart, 2005, p. 283.
22 Prior en Wilson,2005, p. 146.
23 Prior en Wilson,2005, p. 175.
24 John Laffin, Guide to Australian
Battlefield of the Western Front, 1916-1918, 1999, p.
195-196.
25 Haig, 2005, p. 208.
26 Tim Travers, Gallipoli 1915, 2001 (2004), p. 152-153. 27
Prior en Wilson,2005, p. 176.
28 Prior en Wilson,2005, p. 179.
29 Prior en Wilson,2005, p. 150.
30 Michael Stedman, Guillemont, 1998, p. 70. 31 Stedman,
1998, p. 76.
32 Haig, 2005, p. 217.
33 Haig, 2005, p. 220.
34 Prior en Wilson,2005, p. 163.
35 Prior en Wilson,2005, p. 165.
36 Ernst Jünger, Oorlogsroes, 2002 (vertaling van Im
Stahlgewittern), p. 115. 37 Jünger, 2002, p. 115.
38 Jünger, 2002, p. 123.
Tanks en modder
11 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 230.
12 Haig, 2005, p. 225.
13 Zie voor een geschiedenis van de tank A.J. Smithers, A New
Excalibur. The Devel- opment of the Tank 1909-1939, 1986
(1988).
14 Haig, 2005, p. 184.
15 Prior en Wilson,1992 (2004), p. 234-235. 16 Prior en Wilson,1992
(2004), p. 233.
17 Lewis, 142-143.
18 Sheldon, 2005, p. 297.
19 Smithers, 1986 (1988), p. 93.
10 Paul Reed, Courcelette, 1998, p. 49-50. 11 Prior en
Wilson,2005, p. 245.
12 Hart, 2005, p. 420-421.
13 Haig, 2005, p. 237.
14 Edmund Blunden,Undertones of War, 1928 (2000), p. 93. 15
Prior en Wilson,1992 (2004), p. 256-257. 16 Paul Reed, Walking
the Somme, 1997 (2001), p. 199. 17 Prior en Wilson,2005, p.
294.
‘Nicht ärgern, nur wundern!’
11 Haig, 2005, p. 42-43.
12 De aanval van Haig op de toenmalige politici, met name op de
premier, vloeit voort uit zijn woede over de beslissing van premier
Lloyd George, die hem in het voorjaar van 1917 plaatste onder het
bevel van de Franse opperbevelhebber Robert Nivelle. Haig
beschouwde dit als een onverdraaglijke aantasting van zijn autori-
teit. Sindsdien bleef de verhouding tussen Haig en Lloyd George
zeer gespannen. 13 Prior en Wilson,2005, p. 313.
14 Citaat in Prior en Wilson,2005, p. 314. 15 Terraine, 1963
(2005), p. 230.
16 Sheffield, 2003 (2004), p. 168.
17 Deze metafoor, leeuwen geleid door ezels, gaat terug op een
wellicht apocrief ge- sprek tussen Ludendorff en zijn chef-staf
Hoffman. Op de opmerking van Luden- dorff dat de Engelse soldaten als
leeuwen vechten, zou Hoffman geantwoord heb- ben:‘Zeker. Maar we
weten dat ze leeuwen zijn geleid door ezels.’ 18 Ferguson, 1998, p.
297.
19 Sheldon, 2005, p. 398.
10 Blunden, 1934, p. 43.
Een tocht langs de slagvelden van de Somme: ‘You will be going over
the ground again…’ 1 Blunden, 1928 (2000), p. xii.
Bibliografie
Audoin-Rouzeau, Stéphane, en Annette Becker, 1914-1918.
Understanding the Great War, 2002, Londen: Profile
Books
Brown, Malcolm, The Imperial War Museum Book of the Somme,
1996, Londen: Mac- millan
Blunden, Edmund, Undertones of War, 1928 (2000), Penguin
Modern Classics Blunden, Edmund, ‘The Somme Still Flows’, in:
Edmund Blunden, The Mind’s Eye, 1934, Londen: Jonathan
Cape
Clark, The Donkeys, 1961 (1991), Londen: Pimlico Corns,
Cathryn, en John Hughes-Wilson, Blindfold and Alone. British
Military Exe- cutions in the Great War, 2001 (2002),
Londen: Cassell
Farrar-Hockley, Anthony, The Somme. Death of a Generation,
1964 (2004), Bristol: Cerberus
Ferguson, Niall, The Pity of War, 1998, Londen: Allan Lane
Graves, Robert, Goodbye to All That, 1929, 1957 (1983),
Penguin Books Haig, Douglas, War Diaries and Letters
1914-1918 (onder redactie van Gary Sheffield en John Bourne),
2005, Londen: Weidenfeld and Nicolson Hart, Peter, The
Somme, 2005, Londen: Weidenfeld and Nicolson Holger Herwig,
The First World War. Germany and Austria-Hungary. 1914-1918,
1997, Londen: Arnold
Hynes, Samuel, A War Imagined. The First World War and English
Culture, 1990, Lon- den: The Bodley Head
Jünger, Ernst, Oorlogsroes, 2002 (vertaling van Im
Stahlgewittern), Amsterdam: De Arbeiderspers
Keegan, John, The Face of Battle. A Study of Agincourt, Waterloo
and the Somme, (1978), Penguin Books
Laffin, John, Guide to Australian Battlefield of the Western
Front, 1916-1918, 1999, East Roseville nsw: Kangaroo Press
Lewis, Cecil, Sagittarius
Rising, 1936 (2003), Londen: Greenhill Books
Liddell Hart, B.H., History of the First World War, 1970
(1972), Londen: Pan Books MacDonald, Lyn, Somme, 1983
(1984), Londen: Papermac. Ned vert. Somme 1916, 2003,
Amsterdam: uitgeverij Anthos
Maddocks, Graham, Montauban, 1999, p. 145-148, Barnsley: Leo
Cooper McCarthy, Chris, The Somme. The Day-by-Day Account,
1998, Brockhampton Press McPhail, Helen, en Philip Guest, On the
Trail of the Poets of the Great War. Graves and Sassoon,
2001, Barnsley: Leo Cooper
Middlebrook, Martin, The First Day of the Somme, 1971
(1975), Londen: Fontana Middlebrook, Martin en Mary, The Somme
Battlefields. A Comprehensive Guide from Crécy to the Two
World Wars, 1991 (1994), Penguin Books
Mosier, John, The Myth of the Great War. A New Military History
of World War One, 2001 (2002), Londen: Profile Books
Prins, Gwynn, en Hylke Tromp (red.), The Future of War,
2000, Den Haag: Kluwer Law International
Prior, Robin, en Trevor Wilson, The Somme, 2005, New Haven
en Londen: Yale Uni- versity Press
Prior, Robin, en Trevor Wilson, Command on the Western Front.
The Military Career of Sir Henry Rawlinson 1914-1918,
1992 (2004), Barnsley: Pen & Sword Military
Classics
Reed, Paul, Walking the Somme, 1997 (2001), Barnsley: Leo
Cooper Reed, Paul, Courcelette, 1998, Barnsley: Leo Cooper
Renshaw, Michael, Mametz Wood, 1999, Barnsley: Leo Cooper
Sassoon, Siegfried, Memoirs of an Infantry Officer, 1930
(1965), Londen: Faber and Faber. Ned. vert. Memoires van een
infanterieofficier, 2003, Utrecht: IJzer Sassoon, Siegfried,
Diaries 1915-1919, 1983, Londen: Faber and Faber Sheffield,
Gary, Forgotten Victory. The First World War: Myths and
Realities, (2002), Londen: Review
Sheffield, Gary, The Somme, 2003 (2004), Londen: Cassell
Military Paperbacks Sheldon, Jack, The German Army on the Somme,
1914-1916, 2005, Barnsley: Pen & Sword Military
Smithers, A.J., A New Excalibur. The Development of the Tank
1909-1939, 1986 (1988), Londen: Grafton Books
Stedman, Michael, Guillemont, 1998, Barnsley: Leo Cooper
Strachan, Hew, The First World War. Vol. I To Arms, 2001,
Oxford: Oxford University Press. Ned. vert. De Eerste
Wereldoorlog: een geïllustreerde geschiedenis, 2004, Am-
sterdam: uitgeverij Anthos
Terraine, John, Douglas Haig. The Educated Soldier, 1963
(2005), Londen: Cassell Mi- litary Paperbacks
Travers, T.H.E., ‘Technology, Tactics
and Morale: Jean de Bloch, the Boer War, and
British Military Theory, 1900-1914’, in: Journal of Modern
History, 51 (juni 1979) Travers, Tim, The Killing Ground.
The British Army, The Western Front and the Emer- gence of
Modern war, 1900-1918, 1987 (2003), Barnsley: Pen & Sword
Military Clas-
sics
Travers, Tim, Gallipoli 1915, 2001 (2004), Stroud: Tempus
Westlake, Ray, British Battalions on the Somme. Battles and
Engagements of the 616 In- fantry Battalions Involved in the
Battle of the Somme, 1994 (2004), Barnsley: Pen &
Sword
Winter, J.M., The Great War and the British People, 1985
(1987), Londen: MacMillan Winter, Jay, en Blaine Baggett,
1914-1918: The Great War and the Shaping of the 20th
Century, 1996, Londen: BBC Books
Na de oproep van de minister van Oorlog, Lord Kitchener, Your
Country Needs You, meldden zich in de eerste oorlogsmaanden
tienduizenden Britse vrijwilligers, zoals hier hij het rekrute-
ringsbureau in White Chapel (p.30-32). Imperial War Museum, Q 4203.
Niet alleen vaderlandsliefde en plichtsgevoel, maar ook zucht naar
avontuur, sociale dwang en economische noodzaak brachten vele
burgers ertoe de King’s shilling te accepteren. Op Trafa- gar
Square ontvangen New Army-rekruten in augustus 1914 hun
soldij. Imperial War Museum, Q 53219.
Rekruten van het Lincolnshire Regiment krijgen hun eerste training,
september 1914. Door het onverwacht grote aantal was er een tekort
aan alles, uniformen en wapens, maar vooral ook aan instructeurs en
competente officieren. Imperial War Museum, Q 53286. Over the
top. Dit is het klassieke beeld uit de documentaire The
Battle of The Somme. Gevechts-
scènes zoals deze, werden ver achter het front opgenomen (p. 82,
noot 7). Imperial War Muse- um, Q 70167.
Een van de weinige authentieke beelden van 1 juli, 1916. Hier
rukken troepen van de Tynseside Irish Brigade (34ste divisie) op
naar La Boiselle (p. 97-99). Imperial War Museum, Q 54. Twee Royal
Scots (2de Edinburgh City Btn.), gesneuveld op 1 juli voor La
Boiselle. Collectie Wim van de Hulst.
Het succes of falen van de infanterie werd bepaald door de
effectiviteit en intensiteit van de ar- tillerie. Het geschut was
doorgaans enkele kilometers achter de frontlijn opgesteld. Imperial
War Museum, Q 104.
De bevoorrading van troepen in de eerste lijn was even belangrijk
als gevaarlijk en vermoeiend. Hier rust een ration party uit
in een verbindingsloopgraaf. Imperial War Museum, Q 1.
De Britten begroeven hun doden direct op de plaats waar zij
gesneuveld waren. Hier bezoekt een soldaat een graf in Mametz Wood,
augustus 1916 (p. 116-121). Imperial War Museum, Q 4095. Britse
soldaten graven in Delville Wood een verbindingsloopgraaf die de
frontlijn met het ach- terland moet verbinden. Delville Wood kwam
pas begin september 1916 geheel in Britse han- den (p. 132-134).
Imperial War Museum, Q 4417.
Guillemont, begin september 1916: ‘alleen een wittige vlek in het
veld vol kraters gaf nog aan waar het krijtsteen van de huizen tot
stof was vermalen’ (Ernst Jünger, p. 144). Imperial War Museum, Q
4224.
Vier mk 1-tanks worden van brandstof voorzien voordat zij op 15
september 1916 voor het eerst op het slagveld zullen verschijnen
(p. 153-154). Imperial War Museum, Q 5576.
Britse infanteriesoldaten passeren in de buurt van Ginchy tijdens
de slag van Morval op 25 sep- tember een vastgelopen tank. De tank
was een uiterst kwetsbaar en langzaam voertuig. Overi- gens was de
slag van Morval een geallieerd succes. De derde Duitse
verdedigingslijn werd in- genomen (p. 154). Imperial War Museum, Q
4513. Thiepval, september 1916. De steenhoop in het midden vormen
de resten van het oude kasteel, dat de Newcastle Commercials op 1
juli tevergeefs aanvielen (p. 90). Imperial War Museum, Q 1439.
De ruïnes van het dorpje Le Sars aan de weg van Albert naar
Bapaume. Le Sars werd op 7 oktober veroverd. Verder kwamen de
Britten niet. Bapaume, dat al op 1 juli bezet had moeten worden,
werd in 1916 niet bereikt. Imperial War Museum, Q 4903. De vallei
van de rivier de Ancre, november 1916: ‘Alleen al de
weersomstandigheden maakten zelfs aan de grootste imbeciel
duidelijk dat succes niet mogelijk was.’ (p.16). Imperial War Mu-
seum, Q 1569.