1

De meiden van Firefly Lane, zo werden ze genoemd. Dat was lang geleden – meer dan drie decennia – maar nu ze in bed lag te luisteren naar de winterstorm die buiten raasde, leek het wel de dag van gisteren.

In de afgelopen week (onmiskenbaar de slechtste zeven dagen van haar leven) had ze de vaardigheid verloren om zich te distantiëren van de herinneringen. De laatste tijd kwam het te vaak voor dat het in haar dromen 1974 was; ze was weer een tiener die opgroeide in de schaduw van een verloren oorlog en naast haar beste vriendin fietste in een duisternis die zo compleet was dat het was alsof ze onzichtbaar was. De plek was alleen maar relevant als referentiepunt, maar hij stond haar nog helder voor de geest: een kronkelende strook asfalt met aan weers-zijden greppels met donker water en hellingen met wild gras. Vóór hun ontmoeting had het geleken alsof die weg nergens toe leidde; het was gewoon een landweg, vernoemd naar een insect dat niemand ooit in deze ruige, blauwgroene uithoek van de wereld had gezien.

Daarna waren ze de weg door elkaars ogen gaan zien. Als ze samen op de helling van de heuvel stonden, zagen ze in plaats van hoge bomen, modderige kuilen en besneeuwde bergen in de verte alle plaatsen die ze op een dag zouden bezoeken. ’s Nachts slopen ze stiekem hun huis uit en ontmoetten elkaar op de weg. Op de oever van de Pilchuck-rivier rookten ze gestolen sigaretten, huilden om de tekst van ‘Billy, Don’t Be a Hero’ en vertelden elkaar alles. Zo vlochten ze hun levens dooreen, totdat niemand aan het einde van de zomer nog wist waar het ene meisje eindigde en het andere begon. Voor iedereen die hen kende, waren ze gewoon ‘TullyenKate’, en ruim dertig jaar was die vriendschap het tussenschot van hun leven: sterk, duurzaam en solide. De muziek mocht met de jaren veranderd zijn, maar de beloften die op Firefly Lane waren gedaan, bleven.

Beste vriendinnen, voor altijd.

Dat was de belofte die ze al die jaren geleden hadden gedaan. Ze waren ervan overtuigd geweest dat hij stand zou houden, dat ze op een dag als oude vrouwen in hun schommelstoel op een veranda zouden lachen om en praten over wat ze allemaal hadden meegemaakt.

Maar dan hoorde ze de muziek. Hun muziek. ‘Goodbye Yellow Brick Road’. ‘Material Girl’. ‘Bohemian Rhapsody’. ‘Purple Rain’. Gisteren in de supermarkt had ze een slechte muzakversie van ‘You’ve Got a Friend’ gehoord en was ze naast de radijsjes in tranen uitgebarsten.

Ze sloeg haar dekbed terug en stapte stilletjes uit bed omdat ze de man die naast haar sliep niet wakker wilde maken. Even bleef ze staan staren naar de man in de schaduwachtige duisternis. Zelfs als hij sliep stond zijn gezicht zorgelijk.

Ze pakte de telefoon uit de houder en verliet de slaapkamer, waarna ze via de stille gang naar de veranda liep. Daar staarde ze naar de storm en verzamelde moed. Terwijl ze het bekende nummer intoetste, vroeg ze zich af wat ze na al die maanden van stilte zou zeggen, hoe ze moest beginnen. Ik heb een beroerde week gehad… Mijn leven staat op instorten… of gewoon: Ik heb je nodig.

Aan de andere kant van de zwarte, woeste baai rinkelde de telefoon.