i2

Clyde Ostal, een bekwaam officier van de solaire veiligheidsdienst, krijgt met 32 van zijn mannen de beschikking over het bewapende transportruimteschip de 'Tigris', waarmee hij een opzettelijk foutieve hypersprong moet maken. De be­doeling hiervan is, na te gaan of de robot-regent van Arkon al in staat is, de eigen frequenties van structuurcompensatoren te meten en daardoor de positie van 'overgaande' ruimteschepen te bepalen.

 


HOOFDPERSONEN IN DEZE ROMAN:

Perry Rhodan, noemt zich bij de Ekhoniden Alf Renning.

Majoor Clyde Ostal, een bekwaam officier van de solaire veiligheidsdienst.

Peter H. Hasting en S. Seegers, mannen van Clyde Ostal.

Generaal Sutokk, bevelhebber over de Arkonidische vloot op Ekhas.

Egg-or, chef van de planetaire veiligheidsdienst van Ekhas.

Tako Kakuta, Fellmer Lloyd en Kitai Ishibashi, drie leden van het geheime mutantenkorps, die Perry Rhodan alias Alf Renning vergezellen.



 

1

Drie mannen met vermoeide gezich­ten zuchtten diep, toen de rekenma­chine van hun afdeling met een har­de klik de strook uitspuwde en deze ritselend door het opvangmechanisme werd vastgehouden. Tegelijker­tijd stelde het, volgens een positronisch principe werkende apparaat zichzelf buiten werking; het gonzen en trillen hield op en een bevrijden­de stilte verspreidde zich in het lan­ge, van tabaksrook doortrokken ver­trek.

Cheflogisticus Nourag stond op, liep naar het apparaat en nam de plasticstrook eruit. Daarna draaide hij zich om en keek zijn beide colle­ga's triomfantelijk aan.

Het was hun gelukt.

Dit was de mooiste beloning voor iets waaraan ze zesendertig uur ach­tereen hadden gewerkt. Zesendertig uur geleden had de maarschalk en chef van de solaire veiligheidsdienst, Allan D. Mercant, cheflogisticus Nourag bij zich ont­boden, en gezegd:

'Ik heb binnen veertig uur nauwkeu­rige coördinaten nodig, volgens wel­ke de positie van ons zonnestel­sel.. . noteer, Nourag . . . phi 16 gra­den 34 : 22, psi 3 graden 05 : 45 en chi 44 graden 43 : 01 zou zijn. Met de afstand in lichtjaren . . . U hebt spe­ling tussen vijfendertig honderd en tweeënveertighonderd lichtjaren. Niet minder en niet meer. Hoe u dat doet, laat ik aan u en uw collega's over.

Nadat u deze coördinaten hebt be­paald, wacht u de interessante taak, nauwkeurig vast te stellen, hoe groot de afstand tussen die fictieve positie van de aarde en de ons bekende stelsels is.

Mijn opdracht luidt in simpele taal: verschaf me binnen veertig uur alle gegevens die nodig zijn om er voor te zorgen dat een ruimteschip van onze vloot de weg naar de aarde nooit terug vindt, maar die gegevens moeten zodanig zijn, dat ze de scherpste controle kunnen door­staan en in geen geval de verden­king wekken, dat hier van opzettelij­ke misleiding sprake zou zijn.'

Met deze opdracht was de cheflogis­ticus vertrokken.

En nu waren ze geslaagd: in zesen­dertig uur, na de vierde poging. Driemaal was de machine middenin de berekening op nul gesprongen. Ze reageerde niet op de foutieve ge­gevens waarmee ze werd gepro­grammeerd, maar gaf wel aan waar de fouten zaten.

Nourag, een kleine, tengere man, straalde. De lange plasticstrook met de codetekens was voor hem als een open boek in zijn moedertaal.

'Miltau,' zei hij tegen zijn naaste me­dewerker, 'bel maarschalk Mercant op en zeg hem dat we klaar zijn.'

Maar de chef van de solaire veilig­heidsdienst was niet te bereiken.

'Goed,' besloot Nourag, 'dan wacht ik op hem. Dank u, heren, u kunt gaan.'

Nourag was pas enkele minuten al­leen, toen hij bezoek kreeg. Navigatiewiskundige Esting kwam binnen. Hij liet zich vermoeid in een stoel vallen en kreunde: 'Die solaire vei­ligheidsdienst, doet ons nog eens al­lemaal de dood aan. Ik heb sprongcoördinaten moeten berekenen .. . Goeie genade, ik zou niet graag met het ruimteschip meegaan, dat op mijn    gegevens een hypersprong maakt. Waar zou die onzin voor die­nen?'

Maar het was geen onzin.

Het was een tot in alle details zorg­vuldig doordacht plan.

Perry Rhodan, Reginald Bull, maar­schalk Mercant en majoor Clyde Ostal van de solaire veiligheidsdienst zaten reeds twee uur voor een laat­ste bespreking bij elkaar.

Allan D. Mercant schoof Perry Rho­dan, de regent van het zonne-imperium, nieuwe rapporten toe. Rhodan keek ze door en zei: 'Het beeld wordt steeds meer afgerond, maar we hebben nu lang genoeg gewacht. De rapporten van onze agenten wor­den steeds schaarser. Volgens onze ervaringen met de robot-regent be­tekent dat, dat Arkon weer eens pro­beert vals te spelen. Hieruit,' hij leg­de zijn hand op de rapporten die Mercant hem had toegeschoven, 'blijkt, hoe sterk de barrière al is, die Arkon om de ontwikkeling van zijn nieuwe compensatorpeiler heeft opgetrokken. Maar hoe gevaarlijk onze situatie juist in de laatste drie dagen is geworden, weet zelfs jij niet, Mercant!'

De chef van de veiligheidsdienst keek Rhodan verbaasd aan. Rhodan greep achter zich en legde een diagramstrook op de tafel.

Bully, Mercant en majoor Ostal bo­gen zich er nieuwsgierig overheen.

Het diagram was afkomstig van het vrachtruimteschip Orinoco en was drie dagen oud.

De Orinoco was twee dagen tevoren, terugkerend van een transportvlucht naar het stelsel M-13, in Terrania geland, in strijd met het vliegplan 6 uur te laat.

Die  vertraging was  ontstaan door onvoorziene hypersprongen. De commandant van de Orinoco be­hoorde gelukkig tot de officieren van de aardse ruimte- en handels­vloot, die hun werk uiterst serieus namen.

Het diagram dat nu de drie mannen zo verraste, had ook hem hevig ver­ontrust. En daarom had hij, een half uur na zijn terugkeer in Terrania, Perry Rhodan dringend om een on­derhoud verzocht.

'Dat is nogal wat,' zei Bully en veeg­de het zweet van zijn voorhoofd. Mercants ogen schitterden gevaar­lijk.

Het gezicht van majoor Clyde Ostal was grauw geworden.

De betekenis van het diagram was vernietigend. Mercant begon te do­ceren. Dat gebeurde uiterst zelden, en dan nog alleen wanneer er iets was gebeurd waarmee hij zelf moei­te had. Hij ging met zijn potlood over het diagram. 'Hier. . .', zei hij, 'dat is de overgang van de Orinoco en onbelangrijk; maar hier, om 4:34,05 uur boordtijd komt het schip uit de hyperruimte. En daar. ..', zijn hand beefde, 'om 4:35,36 uur boordtijd, dus één minuut en negen­entwintig seconden later, nadert het eerste Arkon-schip de Orinoco al. Eén komma drieëntwintig lichtjaren van de plaats van bestemming van ons vrachtschip verwijderd.

Dat heb ik inderdaad niet geweten, sir. Dat is dan de catastrofe die we al meer dan een halve eeuw trachten te verhinderen. Nu is het zo ver. Morgen of overmorgen landen hier al de eerste bolvormige Arkon-ruimteschepen van het type Titan, met honderden tegelijk!'

Het was verwonderlijk, dat Bully zich niet liet horen. Dat was niets voor hem. De meestal zo opvliegen­de man, streek met zijn beide han­den door zijn rossige haar, snoof luid­ruchtig en brieste eindelijk: 'De Droefs rechts in de rug, het sluwe robotbrein links in de rug, de positie van de aarde bekend . . .'

'Dat geloof ik nog niet,' viel Rhodan hem in de rede. 'De reikwijdte van de  Arkonidische  structuurcompensatoren is nog beperkt.' Hij greep weer achter zich en legde het tweede diagram op de tafel.

'Commodore Lyst van de Orinoco is op het gelukkige idee gekomen, in een hypersprong vóór M-13 de capa­citeit van het nieuwe Arkon-apparaat te testen. Deze diagramstrook geeft geen uitsluitsel over de vraag waarom het Arkonidische peilapparaat de eigen frequenties van onze structuurcompensatoren op  afstan­den boven  de tien lichtjaren niet meer registreert, maar er blijkt uit dat wij van de aarde geen minuut meer mogen verliezen en...' hij zweeg even om bij voorbaat nadruk te leggen op wat hij nog te zeggen had, ' ... en wij moeten alle maatre­gelen nemen, om er voor te zorgen, dat alle ruimteschepen op een codesignaal naar de aarde terugkeren, maar daarbij minstens twintig hypersprongen moeten maken vóór ze met de laatste sprong koers zetten naar Terra! Dit  heren, is op dit ogenblik onze situatie.'

'Wat heeft dat geniepige robotbrein ons al een last bezorgd!' riep Bully woedend uit. 'Perry, voel je er niets voor, de muisbever naar de positronische robot-regent te sturen, om een beetje met hem te 'spelen'?'

Ondanks de ernst van de situatie, kon zelfs Perry Rhodan niet nalaten te glimlachen. Bully's voorstel, de muisbever Gucky, de zeer bekwame telepaat, telekineet en teleporteur, als tegenstander van het reuzenbrein naar Arkon III te sturen, was stellig niet als een grap bedoeld, maar de gedachte aan een spelende Gucky was al voldoende om een glimlach te voorschijn te roepen.

Gucky zou bij het ontvangen van zo'n opdracht stellig zijn enige knaagtand hebben laten zien en daarmee uitdrukking hebben gege­ven aan zijn vreugde, om vervol­gens, na een teleportatiesprong, in de mammoetcomputer te rematerialiseren en met zijn 'spel' te beginnen - zijn telekinetische krachten aan te wenden en onderdeel voor onder­deel van het positronisch brein te vernielen.

'Zo'n gevaarlijke opdracht kan ik Gucky niet geven,' antwoordde Rho­dan, en daarmee was de kwestie af­gedaan.

'Mercant, laat je agenten niet langer hun aandacht uitsluitend aan de constructie van het Arkonidische peilapparaat wijden. Ik zou veel lie­ver willen weten of en wanneer de serie-productie ervan is begonnen. De constructie is van minder be­lang . . .'

Bully staarde zijn vriend verbijsterd aan. Rhodan lette er niet op, maar vroeg: 'Majoor Ostal, bent u klaar met uw voorbereidingen, zodat u om 12:45 uur kunt starten?'

Mercant antwoordde voor hem: 'Dan zullen ze klaar zijn, sir. De re­serve-installatie is klaar, de rest is slechts routinewerk.'

'Bully, ik heb je gevraagd, de lichte kruiser Lotus  een grote  inspectiebeurt te laten geven. Hoe staat het daarmee?' vroeg Perry Rhodan aan zijn vriend.

Deze haalde nijdig zijn schouders op en antwoordde met een vertrokken gezicht: 'Wij zijn klaar, maar die komkommermannetjes, de Swoons, schijnen nooit klaar te komen. Als ik tenminste maar kon zien wat ze doen. Ik begin die microscopisch kleine instrumenten langzamerhand griezelig te vinden.'

'Ik ook, Bully, als ik zou weten dat ze in het bezit van de Arkoniden wa­ren!' was alles wat Rhodan hierop antwoordde, maar voor Bully had­den deze woorden hun eigen beteke­nis. Hij kende Perry Rhodan te goed, en als deze zich ietwat raadsel­achtig uitdrukte, kwam de ontkno­ping nog, en altijd op een onver­wacht moment.

'Verder nog iets, heren?' vroeg Rho­dan, terwijl hij hen één voor één aankeek.

'Ja, sir,' zei majoor Ostal. 'Blijft de bestemming het zonnestelsel Naral?'

'Ja. Na de laatste agentenrapporten is het vermoeden versterkt, dat op de planeet Ekhas één of zelfs meer­dere compensatorpeilers staan of in Arkonschepen zijn ingebouwd. Al weten we nu van de commodore van de Orinoco, op welke Arkonidische planeten zeker een peilapparaat staat, de herprogrammering van de reserve-installatie van uw schip zou ons vijf dagen achter brengen, en zo­veel tijd hebben we niet meer. Reeds in de eerstvolgende uren of dagen kan Arkon er in slagen, de reikwijdte van de compensatorpeiler tot duizend of meer lichtjaren te vergroten. Wat dan?'

'Toch ben ik er vóór, Gucky naar het robotbrein te sturen,' mopperde Bully nijdig.

Zonder aarzelen antwoordde Perry Rhodan: 'We hebben ze allebei no­dig, Gucky zowel als het robotbrein op Arkon III, en we kunnen ons niet permitteren één van beide kwijt te raken!'

 

2

Met de start van het bolvormige vrachtschip Tigris, honderd meter middellijn, dat zich om 12,45 precies van de ruimtehaven van Terrania verhief, begon met de precisie van een rekenmachine, een actie die door het zonne-imperium noodzake­lijk tot een succesvol einde moest worden gebracht.

Commandant van het schip was ma­joor Clyde Ostal van de solaire vei­ligheidsdienst. De 32 leden van de bemanning waren eveneens uit de veiligheidsdienst van Allan D. Mer­cant gerekruteerd.

Ze wisten waar het om ging. Ze wis­ten ook, dat hun actie gevaarlijk was. Al was het zonnestelsel Naral ook slechts 4536 lichtjaren van de aarde verwijderd en Arkon I, II en III 34.000, het behoorde toch tot het Grote Imperium, want de bewoners waren van Arkonidische afkomst en hadden niet vergeten dat ze Arkoni­den waren. Hun trouw aan het Im­perium was spreekwoordelijk en ze stonden in zeer nauwe relatie met Arkon III.

De Tigris stoof met 85% van de lichtsnelheid het eigen zonnestelsel uit, passeerde ten slotte het relaissation op Pluto en stortte zich toen in de afgrond tussen de sterren

 Zelden was een schip met zulke nauwkeurige orders van de  aarde onderweg als nu de duidelijk als een aards koopvaardij schip herkenbare Tigris.

De grote ruimen waren volgepropt met handelswaren, waarop in het Tatlira-stelsel al met ongeduld werd gewacht. Het uitwisselen van hyper­radioberichten tussen aardse ruim­tevrachtschepen en aardse handels­firma's op vreemde werelden - vra­gen en antwoorden tussen solaire vrachtschepen onderweg - was reeds drie dagen geleden onopval­lend begonnen en nog opvallender voortgezet, en wie van de 'andere kant' meeluisterde, zag in het laatste bericht van het vrachtschip Eugenio, dat meldde dat de Tigris op 18 juni 2042 aardse tijd zou aankomen, slechts een normaal commercieel be­richt.

Radiospionage was nog steeds aan de orde van de dag. De galactische kooplieden luisterden met duizend oren op alle golflengten; Arkon deed het vanaf zijn vooruitgeschoven pla­netaire steunpunten in de sterrenhoop M-13 - en het zonne-imperium deed het ook. Men wilde ten slotte niet voor voldongen feiten worden gesteld.

Majoor Clyde Ostal grinnikte, toen hij het laatste hyperradiobericht van de Eugenio afluisterde.

Order 17 was daarmee afgedaan, die kon hij nu opbergen. Order 18 luidde:  hypersprongen 1 en 2 uitsluitend met reserve-instal­latie uitvoeren. Boordcomputer uit­schakelen, evenals de bandopname­apparaten. Om de tien minuten con­troleren door:

Majoor Clyde Ostal

Luitenant S. Seegers

Luitenant P. Hasting.

De reserve-installatie was uitslui­tend voor de eerste twee hypersprongen van de Tigris gebouwd en in feite niets anders dan een soort computer, die tot taak had, het schip vanaf de aarde door twee hypersprongen 1375 lichtjaren ver in de ruimte te brengen.

Tweemaal onderging de kleine be­manning de onaangename schok van de overgang.  Toen ook de laatste man in de commandocentrale van de Tigris zich daarvan had hersteld, was op het panoramabeeldscherm een vreemde sterrenhemel te zien.

Nog één keer kwam het speciale ap­paraat in werking. In enkele secon­den stelde het de positie van het schip vast en toen majoor Ostal de verkregen cijfers vergeleek met die van order 19, constateerde hij dat ze volkomen gelijk waren.

Nu kwam order 20 aan de beurt.

In hut VIII zoemde de wekker twee­maal kort en eenmaal lang. Vier mannen hadden hierop gewacht. Ze haastten zich naar de commandocen­trale en zetten zich daar zwijgend aan het werk om het zware speciale apparaat van de tot nu toe buiten werking gebleven boordcomputer los te koppelen en alle sporen te ver­wijderen die erop konden duiden dat ooit een aggregaat aan het grote rekenbrein gekoppeld was geweest.

Ze waren nog bezig hier de laatste hand aan te leggen, toen een werk­robot stampend binnenkwam en wachtte op het bevel, het apparaat weg te brengen.

Zijn stalen ledematen kraakten zelfs niet, toen hij het loodzware gevaarte optilde en ermee uit de centrale ver­dween.

Hij werd reeds bij de kleine sluis B verwacht. De binnendeur ging open, de robot ging naar binnen en de deur schoof weer achter hem dicht.

Majoor Clyde Ostal en drie officie­ren keken naar het panoramabeeld­scherm. Plotseling zagen ze een hoe­kig voorwerp buiten langs het schip zweven. Het was het apparaat dat door de robot naar buiten was ge­werkt.

Gedurende enkele minuten schakel­de Ostal alle beveiligingsschermen van de Tigris in. Met constante snel­heid zweefde het apparaat steeds verder weg.

Luitenant S. Seegers schakelde zijn microfoon in en riep naar de desintegratorgeschutkoepel: 'Vuur ope­nen op zwevend voorwerp!'

Drie seconden later sloten alle aan­wezigen in de centrale even hun ogen voor de verblindende lichtflits op het beeldscherm. Het apparaat was in een bliksemsnel atomair vernietigings-proces ten onder gegaan.

Niets verried meer, dat de Tigris met behulp van een technische truc, die nogal kostbaar was geweest, tot dit punt in de ruimte was gekomen.

Order 21, de op één na laatste, moest worden uitgevoerd.

Majoor Clyde Ostal bracht de ver­binding met de radiocentrale van zijn schip tot stand en zei: 'Sein aan onze vestiging op de planeet Goszul in het Tatlira-stelsel, dat het vracht­schip Tigris, thuishaven Terrania, Terra, over drie uur en tien minuten komt landen. Sein het bericht in koopvaardijcode en op de normale wijze verkort.'

Het zonne-imperium wist sinds eni­ge weken, dat de Springers de aard­se koopvaardijcode weer konden ontcijferen en tevens in staat waren, normaal verkorte hyperradioberich­ten in de oorspronkelijke vorm te­rug te brengen.

'Luitenant Hasting?' Majoor Clyde draaide zich om en reikte de luite­nant de map met de van 1 t/m 22 ge­nummerde orders aan. 'Vernietig deze zoals afgesproken. Ik stel u er aansprakelijk voor, dat er zelfs geen as van overblijft!'

Het gezicht van Clyde Ostal, dat ge­woonlijk nogal uitdrukkingloos was en alles verborg wat deze man aan kwaliteiten bezat, was nu scherp ge­tekend. De vijfenveertigjarige leider van deze operatie, liet zijn mannen nu zien en voelen, dat ze het beslis­sende moment naderden.

'Hypersprong naar het Tatlira-stel­sel!' commandeerde hij. Maar er speelde plotseling een spottend glimlachje om zijn mond. Rechts van hem stopten twee officieren de nieuwe gegevens in de computer. De coördinaten van de huidige positie, de intussen door het rekengedeelte van de computer uitgeworpen ener­giewaarden, die nodig waren om in nultijd de slechts wiskundig te be­vatten afstand naar Tatlira af te leg­gen - al deze gegevens waren nodig om een feilloze overgang te garande­ren.

Ofschoon een team van aardse ge­leerden vele uren had gewerkt om het grote rekenbrein van de Tigris volkomen te 'ontregelen', werkte het nu, ondanks de vervalste gegevens en waarden zoals maarschalk Allan D. Mercant had verlangd en de ge­leerden het hadden ingesteld.

Met volkomen onzinnige gegevens en onjuiste cijfers en waarden een hypersprong te wagen  en er toch van overtuigd te zijn, op de 'ver­keerde plaats in de wereldruimte' goed 'terecht te komen', was geen lichtzinnige roekeloosheid, maar het vertrouwen van de bemanning van de Tigris, dat de wetenschappelijke staf van Perry Rhodan de juiste planning had gemaakt.

'Overgang over tien minuten,' blèrde de afteller van de computer en gaf vervolgens de nieuwe X-tijd door.

Bij X minus vijf minuten riep Clyde Ostal de radiocentrale weer op. 'Al­les klaar . . . bericht al klaar om uit te zenden in de automaat? Zijn ver­vormer en verkorter vóór de eindtrap geschakeld?'

'Ja, majoor, alles klaar, maar de tekst ongecodeerd, zoals bevolen!'

De dienstdoende officier aan de zen­der wilde nog eens uitdrukkelijk op het ongewone wijzen. Ongecodeerde hyperradioberichten werden zelden uitgezonden.

In de Tigris begonnen de laatste ag­gregaten te lopen. Alle krachtbron­nen en transformatoren waren inge­schakeld. Op de schakeltafel vóór Ostal flitste het ene groene lampje na het andere aan. De majoor sloeg er niet eens bijzonder veel acht op. Wat nu moest gebeuren, zat hem door zijn Arkonidische hypnoscholing zo in merg en been, dat een ver­gissing van zijn kant nauwelijks mo­gelijk was.

X minus één . . .

Bij nul ging de Tigris, met gebruik van bijna onvoorstelbare krachten in de hyperruimte over.

Het donkere beeldscherm met de kille glans van tienduizenden nabije en verre sterren leek uit elkaar te spatten en ook de mensen aan boord van het schip werden als het ware onstoffelijk. De hyperruimte ont­nam hun het bestaan in zijn normale vorm, maar niet het leven.

En toen was alles al voorbij, in een tijd die niet als zodanig te meten was, omdat de Tigris gedurende die tijd niet in de ruimte-tijd-structuur was geweest, waarin de factor 'tijd' geldigheid had.

Kreunend kromden de 33 mannen zich, die de sprong met de Tigris hadden meegemaakt, maar de na­werking van de schok duurde bij geen van hen lang, en de werkelijk­heid dwong hun, hard voor zichzelf te zijn.

Op een afstand van nog geen lichtuur vóór hen, precies in de koers van het schip, straalde een kleine, gele zon. Met 90% van de lichtsnel­heid stuurde het vrachtschip er recht op aan.

De officieren in de commandocentrale trilden van spanning. Ze wis­ten allen dat de Tigris niet bij het Tatlira-stelsel uit de hyperruimte was gekomen, doch in het stelsel van de zon Naral, 4536 lichtjaren van de aarde verwijderd.

De derde planeet, Ekhas, de enige van de in totaal acht planeten, die bewoond was, vormde het doel.

De een na de ander staakten in het schip de machtige krachtbronnen, energiereservoirs, de voor de sprong gevormde  krachtvelden  en de omvormers hun arbeid, gevolgd door de structuurcompensator, on­der bescherming waarvan het koop­vaardij schip zijn sprong over ruim 4500 lichtjaren had volbracht.

In de centrale blèrde onafgebroken een nieuwe tijdmelding.

Ze gaf de tijd aan, die sinds het binnenkomen in het normale univer­sum was verstreken.

Aan de radartaster zaten twee man­nen, die al hun aandacht op hun toestel concentreerden.

'Drie minuten en één seconde,' riep de positronische tijdmelder.

Niemand in de  centrale deed een mond open. Van geen enkele afde­ling kwam een oproep. Elk van de drieëndertig  mannen wist, dat de eerste tien minuten na het verlaten van de hyperruimte van beslissende betekenis konden zijn.

'Vier minuten dertig seconden,' riep de tijdmelder.

Bij vier minuten achtendertig secon­den riep luitenant Manteau van de radartaster: 'We worden gepeild, liggen nu in het hart van een peilstraal!'

De man in de radiocentrale had vol­gens zijn instructies meegeluisterd. In dezelfde seconde ging, beveiligd door vervormer en verkorter, zijn hyperradiobericht de ether in.

Het bericht bestond slechts uit twee woorden: 'Schip gepeild'. Deze twee woorden werden door de verkorter nog tot een vijfduizendste deel sa­mengeperst. De telegrafist die het bericht uitzond, probeerde op het heldere scherm van de oscillograaf de typische curve te zien.

Hij zag zelfs geen flits en moest weer denken aan wat de majoor kort voor de laatste hypersprong had ge­zegd: 'Het geeft niet eens een kik!'

De telegrafist wreef tevreden in zijn handen. Bij hem was alles vlot ver­lopen. Hopelijk verliep de rest ook zo feilloos!

Drie enorme, in de naaste omgeving veroorzaakte structuurverstoringen werden in de Tigris geregistreerd.

Enkele minuten later verschenen op het scherm, uit het stelsel naderend, drie kleine stipjes, waarin het licht van de zon Naral zwak weerkaatste.

Majoor Ostal vroeg via zijn micro­foon aan de radiocentrale: 'Nog steeds geen oproep?'

'Nee, majoor.'

'Meld je op de koopvaardij golf van Arkon. De gebruikelijke . . .'

De telegrafist volgde het bevel on­middellijk op. In het interkosmo noemde hij de naam, de thuishaven, het type, de bestemming enz. van het schip. Hij versprak zich niet en noemde het Tatlira-stelsel. Hij liet ook niet merken dat men aan boord van de Tigris al wist, dat het schip niet in het Tatlira-stelsel was aange­komen.

Hij was slechts een eenvoudig lid van de bemanning van een onschul­dig Terraans vrachtschip en vol­strekt geen geschoolde man van de solaire veiligheidsdienst. Het kostte hem niet eens moeite, deze rol te spelen, en toen een bulderende stem van de drie naderende oorlogssche­pen beval onmiddellijk de snelheid te minderen, begon hij quasi te stot­teren en antwoordde zo onderdanig, dat zijn collega hem met een gebaar te kennen gaf, het zo wel genoeg te vinden.

De luidspreker in de centrale van de Tigris gaf de vragen en antwoorden weer. De ogen van majoor Clyde Os­tal fonkelden. Het was maar goed, dat niemand aan boord van de drie Arkonidische oorlogsschepen hem nu kon zien.

'Jawel, commandant. . . radiostilte, volstrekte radiostilte. Maar mag ik vragen . . .?'                               

De telegrafist van de Tigris mocht niets vragen. De commandant van het Arkonidische oorlogsschip was een kwaaie, die dreigde het aardse vrachtschip onder vuur te zullen ne­men.

Toen beval majoor Ostal: 'Telegrafist, overzetten op mij.'

Het beeldscherm vóór hem lichtte op, het flikkerde even en toen ver­scheen het gezicht van een grimmig kijkende Arkonidische comman­dant.

'Clyde Ostal, kapitein van het koop­vaardij schip Tigris . . .'

De hoogmoedig kijkende Arkonide maakte een gebiedend gebaar.

'Schakel uw beveiligingsschermen uit. Ik kom met mijn schip langszij. Zodra u ziet, dat een prijsbemanning aan boord van uw schip wil ko­men, moet u de grote sluis openen!'

Daarmee was het eerste gesprek tus­sen drie Arkonidische, driehonderd meter grote, bolvormige ruimtesche­pen en de kleine Tigris beëindigd.

'Goed,' zei Ostal kalm, 'u zult uw zin krijgen!'

Maar de ietwat dreigende klank in zijn stem voorspelde niet veel goeds. Hierna vroeg de majoor via de inter­com aan de radiocentrale: 'Luister je mee? Zo ja, maak dan geen bandop­namen. Ze moeten ons voor echte stommelingen aanzien!'

'Een van de drie schepen seint op de golflengte van het robotbrein, ma­joor. Tekst gecodeerd, vervormd en verkort. Die verbinding bestaat sinds het moment waarop ik als onze bestemming het Tatlira-stelsel noemde.'

Ostal glimlachte fijntjes. De Arkoniden hadden direct in het aas gebe­ten, maar het irriteerde hem dat, ze zo streng tegen een aards ruimteschip optraden.

Het robotbrein en Perry Rhodan waren officieel nog steeds bondgeno­ten.

Luitenant Peter H. Hasting meldde rustig: 'Prijsbemanning in aantocht. Ze brengen vechtrobots mee!'

'In deze situatie is dat niet verwon­derlijk,' antwoordde Ostal onver­stoorbaar. Al was deze ontwikkeling dan ook niet voorzien, ze vormde geen beletsel voor de uitvoering van de hem door Perry Rhodan opgedra­gen taak.

Vanuit de grote sluis meldde een on­verschrokken man van de veilig­heidsdienst:

'Tien Arkoniden en vijftien vechtro­bots aanboord!'

Onmiddellijk daarna meldde de ra­diocentrale: 'Het gesprek op de golf­lengte van de robot-regent is afgelo­pen. Het heeft veertien minuten ge­duurd!'

Clyde Ostal keek Hasting veelzeg­gend aan. De jonge luitenant, die zijn waarde reeds in een aantal moeilijke acties had bewezen, knikte slechts. Zijn hand lag rustig op de contactschakelaar voor het deel van de computer dat de 'sprongcoördinaten' bevatte. De officieren in de cen­trale wisten, dat door het indrukken van die schakelaar, deze belangrijke gegevens niet geheel zouden worden vernietigd. Ze konden altijd nog worden verkregen uit andere delen van het geheugen van de boordcom­puter, al zou dat ook veel tijd kos­ten.

De stevige deur van de centrale ging automatisch open. Luitenant Peter H. Hasting van de solaire veilig­heidsdienst, aan boord van de Tigris een ruimtevaarder met de rang van luitenant, drukte rustig de schake­laar in. Het gele licht flitste aan.

'Stop! Loslaten!' brulde de eerste Arkonide die de centrale binnen­kwam en zag wat Hasting deed.

Hasting lachte spottend en zei: 'Wij hebben onze voorzorgen genomen, omdat u ons daartoe helaas aanlei­ding geeft!'   

Een minuut later waren alle officie­ren van de commando- en de radiocentrale van hun dienst ontheven. Bewaakt door vechtrobots, stonden ze dicht opeengedrongen in een hoek, terwijl de Arkoniden de Tigris bezetten.

Plotseling vroeg de Arkonidische of­ficier, wiens gezicht al eerder op het beeldscherm te zien was geweest: 'Wie is de kapitein?'

'Ik!' zei Clyde Ostal en deed een stap haar voren.

'Hebt u bevel gegeven de sprongcoördinaten te vernietigen?'

'Natuurlijk,' stoof Ostal op, en het kostte hem niet eens moeite. 'U treedt immers niet op als Arkoni­den, maar als piraten!'

'Wij zijn Ekhoniden, Terraan, en ik ben de commandant van de Arkoni­dische oorlogsvloot die op Ekhas is gestationeerd!' Als de Ekhonide, een lange, trotse kerel, volgens aardse verhoudingen ongeveer veertig jaar oud, gemeend had hiermee indruk te maken, vergiste hij zich.

'Wij zijn Terranen, Ekhonide,' ant­woordde Ostal, 'en ik ben een kapi­tein van Perry Rhodan. Perry Rho­dan zal bij de robot-regent op Arkon III protesteren en u zult zich moeten verantwoorden voor het feit dat u een Terraans schip met motorpech op deze manier hebt geënterd.'

Een andere Ekhonide kwam uit de radiocentrale en fluisterde zijn com­mandant iets in het oor. Deze grijns­de goedkeurend en keek Clyde Ostal toen nog hoogmoediger aan.

'Wilde u niet met uw schip naar het Tatlira-stelsel, Terraan?' vroeg hij spottend.

Ostal hield zich argeloos en ant­woordde: 'Ik begrijp niet waar u de brutaliteit vandaan haalt om met uw oorlogsschepen voor de planeet Goszul te opereren! U bent een Ekhoni­de, zegt u? Ekhoniden . . .? De Ekho­niden wonen toch in het Naral-stelsel op de derde planeet en Ekhas en . . .'

'Klopt,' viel de hoogmoedige com­mandant hem in de rede, 'en daarom interesseert uw Perry Rhodan ons niet! U bent namelijk niet in het Tatlira-stelsel aangekomen, maar uw missprong heeft u een eind ver­der en wel in het Naral-stelsel doen terechtkomen. Gelooft u dat uw Rhodan u hier zal zoeken? Wij Ek­honiden geloven dat niet. Ga weer op uw plaats staan!'

Zwijgend gehoorzaamde Clyde Os­tal aan het bevel. Hij stoorde zich niet aan de verbeten gezichten van zijn mannen. Zij speelden hun rol net zo goed als hij.

Ze keken gelaten toe, hoe vijf Ekho­niden de Tigris weer op koers stuur­den en constateerden daarbij dat één van die vijf de Engelse taal in woord en geschrift beheerste en alle technische uitdrukkingen op het ge­bied van de ruimtevaart kende.

De aardse ruimteschepen, in princi­pe kopieën van de Arkonidische, hadden eveneens de bolvorm, en toen twee uur later de Tigris tegelijk met drie schepen van de Arkonidi­sche vloot op de ruimtehaven van Ent-Than landde, leek het alsof een gemengd escadrille van een patrouillevlucht terugkeerde.

Op het panoramascherm hadden majoor Clyde Ostal en zijn officie­ren gezien, hoe groot de stad Ent-Than was en dat op de ruimtehaven, die in een halve cirkel om de stad heen lag, een grote bedrijvig­heid heerste.

Na de landing werden drieëndertig aardse mensen onder bewaking van tien vechtrobots over het uitgestrek­te terrein gedreven. De zon Naral, vanuit de wereldruimte als een klei­ne, gele ster zichtbaar, leek op de planeet Ekhas even groot als onze zon op de aarde. Een onbewolkteblauwe hemel overspande deze we­reld, die meer dan tienduizend jaar geleden door Arkoniden was gekolo­niseerd. Al noemden ze zich in de loop der tijd ook Ekhoniden, qua ka­rakter waren ze Arkoniden geble­ven - en wel gezonde en onderne­mende Arkoniden.

De Terranen moesten vijf kilometer lopen. Gedurende ruim een uur wa­ren ze het doelwit van afkeurende blikken, spottende opmerkingen en minachting.

Toen ze voor de grote stations- en administratiegebouwen van de ha­ven aankwamen, werden ze in een voertuig geperst, dat normaal aan hoogstens vijftien personen plaats bood.

Clyde Ostal protesteerde. Een Ekhonide met een onbekend rangonder­scheidingsteken op zijn borst, hoor­de met een hoogmoedige uitdruk­king op zijn gezicht, Ostals protest aan en zei toen minachtend:

'Wat wil je eigenlijk? Je bent toch maar een Terraan?'

Majoor Clyde Ostal voelde het bloed naar zijn gezicht stromen, maar hij wist zich te beheersen.  Hij  gooide zijn hoofd in zijn nek en antwoordde rustig en in beschaafd Arkonidisch:

'Je hebt gelijk, Ekhonide. Ik ben een Terraan en geen gedegenereerde Arkonide of hoogmoedige Ekhonide, en daar dank ik de hemel voor!'

Hij draaide zich abrupt om, liet de verblufte Ekhonide staan, zonder te vermoeden, dat hij hem de volgende dag weer zou ontmoeten, en perste zich bij zijn tweeëndertig mannen in het voertuig. Het werd begeleid door twee, met vechtrobots bemande wa­gens, die vluchten onmogelijk maak­ten. Ze doken steeds dieper in de huizenzee van Ent-Than. De colonne stopte voor een enorm wolkenkrab­berhotel. De naam ervan luidde vertaald: 'Ster van Arkon'.

Maar het was een hotel met scha­duwzijden. Het op achthonderd me­ter hoogte gelegen gedeelte van het kolossale gebouw was een gevange­nis. Een afzonderlijke antizwaarte-krachtlift bracht hen zonder over­stappen tot voor de uit straalschermen bestaande, doorzichtige poort. Luitenant Hasting, die de waarschu­wing van een van de vechtrobots niet had verstaan, botste tegen de versperring en brak zijn rechter­arm.

Hij werd meteen afgezonderd. Toen was de versperring verdwenen en marcheerden tweeëndertig mannen van de Tigris de gevangenis van Ent-Than binnen.

 

3

De bemanning van de Tigris was nog op weg naar de gevangenis die, evenals het in hetzelfde gebouw ondergebrachte hotel, de naam 'Ster van Arkon' droeg, toen de planetaire veiligheidsdienst van Ekhas al twin­tig van de beste specialisten van hun werk had gehaald en naar het aard­se ruimteschip gebracht.

Daar troffen ze reeds drie radiodes­kundigen aan.

Deze specialisten hadden opdracht gekregen, de hyperradioinstallatie van de Tigris aan een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek te onderwerpen, om erachter te komen of het de Ti­gris, ondanks de bewaking van de hyperfrequentie, niet toch nog ge­lukt was, een noodsignaal naar het eigen zonnestelsel te seinen.

Ernaast in de commandocentrale hielden acht specialisten zich met de boordcomputer bezig, anderen stel­den een kort onderzoek in naar de eindtrap van de structuurcompensator, om daarna hun aandacht te ver­plaatsen naar de afdeling van het schip waar het machtige aggregaat stond, dat tot nu toe het peilen en registreren van hypersprongen had verhinderd.

Ook de radarpeiler ontsnapte niet aan de aandacht; de laatste twee van die twintig Ekhoniden onderzochten de papieren. Zij bogen zich over de vrachtdocumenten en de vliegplannen. Ze hadden geen moeite met de Engelse taal en haar specifieke uit­drukkingen. Door hun prima hypno-scholing konden ze deze vreemde taal lezen en verstaan als hun moe­dertaal.

Drie Ekhoniden, die de motor van het Terraanse schip moesten inspec­teren, waren vlug met hun werk klaar. Ze meldden aan Egg-or, die deze actie persoonlijk leidde:

'De  motor heeft feilloos gewerkt, meneer. De missprong moet een an­dere oorzaak hebben. We hebben ook de energiereserves van het schip gecontroleerd, ze zijn voldoen­de voor honderd hypersprongen, af­gezien van de krachtstations, die overigens beter zijn dan de Arkonidische constructies - beter, sterker, maar van een eenvoudiger principe. Wij...'

Egg-or, de Ekhonide, bij wie majoor Clyde Ostal voor het stationsgebouw van de ruimtehaven tegen de verne­derende behandeling had geprotes­teerd, maakte een ongeduldig ge­baar.

'Stel een verzamelrapport samen van de resultaten van het onderzoek - in achtvoud.'

Zijn zakradio zoemde. De centrale van de planetaire veiligheidsdienst van Ekhas wilde hem, de chef, spre­ken. Nadat de verbinding tot stand was gebracht, meldde de radioluisterdienst, tevens bewakingspost voor het Naral-stelsel, dat, volgens de in de computer verzamelde gege­vens, het Terraanse vrachtschip, na­dat het in de normale ruimte-tijd-structuur was teruggekeerd, op de hyperradiofrequentie geen noodsig­naal of bericht had uitgezonden.

Egg-or bedankte zelfs niet voor deze mededeling. Ze gaf hem geen vol­doende zekerheid. Alleen de opna­meapparaten van de Terraanse boordradio-installatie konden hem met honderd procent zekerheid zeg­gen wat er gebeurd was - of de Ti­gris om hulp had geseind of, door de gebeurtenissen verrast, in het ge­heel niet geseind had.

Het opnamegedeelte was met de uitgang van de hyperradio verbon­den; pas daarachter waren de vervormer en de verkorter aangesloten. De drie Ekhonidische specialisten kwamen eenvoudig niet op de voor de hand liggende gedachte, dat de vervormer en de verkorter ook door een simpele handgreep vóór het op­namegedeelte en de uitgang van de hyperradio konden worden gescha­keld. Maar ze ontdekten toch iets.

Het was niet akoestisch waarneem­baar te maken; ook met hun optisch-positronische hulpmiddelen slaag­den ze er niet in, de voor een hyperradio-uitzending karakteristieke curve zichtbaar te maken. Alleen het als een potentiometer werkende Lar-testapparaat, toonde een maxi­mum energieverbruik aan, dat ech­ter onwaarschijnlijk kort duurde.

De wijzer van het apparaat sloeg weer uit. De specialisten keken el­kaar weer aan.

'Zonder betekenis,' zei de oudste.

'Misschien is dit het tot nu toe on­verklaarbare echo-effect,' zei de jongste, maar zo aarzelend, dat Egg-or om een nadere verklaring vroeg. Hij wist niet wat een echo-ef­fect met betrekking tot de hyperra­dio kon zijn.

De jongste van de drie Ekhonidische deskundigen legde het hem in het kort uit:

'Theoretisch moet het echo-effect ontstaan, wanneer twee hyperzen­ders en -ontvangers, die op verschil­lende plaatsen staan opgesteld, hun ontvangst op dezelfde golflengte hebben ingesteld. Als de ene zender dan seint, zou de tweede plotseling een echo van de eerste zijn en ge­deelten van het radiogesprek dat via deze wordt gevoerd, op volle kracht uitzenden, maar dat is louter theo­rie, meneer, die door niets is bewezen.'

Egg-or wilde geen enkel risico ne­men en beval: 'Dit hyperradioappa­raat moet worden gedemonteerd en voor een grondig onderzoek . . .'

Hij  werd in de rede gevallen. De jongste deskundige beweerde nu te hebben ontdekt, waarom het Lar-testapparaat een maximum ener­gieverbruik aanwees.

'Pardon, meneer . . .' zei hij, 'kijkt u zelf. . .' en toen volgde er een om­slachtige verklaring, die hierop neer­kwam, dat de Tigris na zijn terug­keer in het normale universum geen hyperradiobericht had uitgezonden. Acht uur later bracht Egg-or rapport uit bij  generaal Sutokk, de bevel­hebber van de op Ekhas gestatio­neerde Arkon-vloot.

Sutokk, die tegenover Clyde Ostal tijdens de kaperactie uitermate ar­rogant was opgetreden, knikte Egg-or minzaam toe. 'Ik kan de robot­regent dus zonder bezwaar mel­den, dat wij geen gevaar lopen, door die Perry Rhodan lastig gevallen te worden, als we het schip vasthouden en de bemanning deporteren?'

Egg-or boog voor de generaal en ant­woordde met vaste stem:

'Generaal, onze specialisten zijn op dit ogenblik bezig de gegevens sa­men te stellen, die ons nauwkeurig de galactische positie van de aarde zullen geven. Wat dit belangrijke punt betreft, kan ik u nog geen re­sultaat tonen, maar op alle andere punten kan ik u verzekeren, dat u met het kapen van de Tigris geen ri­sico hebt genomen.'

'De samenwerking tussen de Ekho­nidische planetaire veiligheidsdienst en de vloot van de regent van Arkon is nog nooit zo goed geweest als de laatste tijd,' zei Sutokk. En toen vroeg hij dringend: 'Hoelang hebben uw deskundigen nog werk voor ze de galactische positie van Terra uit de boordcomputer hebben losgekregen? U weet evengoed als ik, dat de robot-regent deze vraag zo spoe­dig mogelijk beantwoord wil heb­ben. U weet wat ik via de radio met de regent heb besproken . . . dus, hoelang nog, Egg-or?'

'Minstens drie dagen, generaal. . .'

'Bent u gek? De robot-regent degra­deert me als ik hem dat durf te ant­woorden, en u zal het niet beter ver­gaan . . . dan bent u ook chef van de veiligheidsdienst geweest, Egg-or!'

Nu bewees Egg-or dat hij karakter had. 'Onze geleerden kunnen niet to­veren, generaal. Een positronisch rekenbrein is geen eenvoudige motor. Op dit ogenblik werken onze drie grote computers uitsluitend aan de sortering en de controle van de op­genomen gegevens van het Terraanse schip. Vergeet niet, generaal, dat deze nabewerkingen uiterst moeilijk zijn, want de lengte-, breedte-, en hoogtecoördinaten zijn ons niet be­kend, evenmin als de tijdconstan­te .. .'

'Onzin, Egg-or,' viel de generaal hem in de rede. 'De tijdconstante is onveranderlijk. . .'

'Maar ze wordt door iedere over­gang in de hyperruimte aan een ver­andering onderworpen,' zei Egg-or op een toon van volle overtuiging. 'Wij hebben intussen wel ontdekt, dat de Tigris heeft getracht, in één enkele sprong vanaf Terra het Tatlira-stelsel te bereiken. Dat is toch al een belangrijk resultaat? Maar we hebben nog niet ontdekt, door welke oorzaak de Tigris een missprong heeft gemaakt. . . generaal.'

Sutokk staarde Egg-or plotseling strak aan en zei:

'Egg-or, ik kom opeens op een af­schuwelijke gedachte: kan die mis­sprong van de Tigris niet een lokaas zijn, dat die Rhodan voor onze re­gent heeft uitgeworpen? Als die Rhodan nu eens aan de rand van ons stelsel op de loer lag, om . . .'

'Generaal,' viel Egg-or hem glimla­chend in de rede, 'hebt u de nieuwe compensatorpeilers aan boord van uw schepen vergeten, die elke hypersprong, ook die welke onder be­scherming van structuurcompensatoren worden uitgevoerd, registre­ren? En mag ik u er op attent ma­ken, dat onze galactische afluisterdienst de koopvaardij code van de Terranen weer eens ontcijferd heeft? Het was ons al enige dagen bekend dat de Tigris met een lading onderweg was naar de planeet Goszul in het Tatlira-stelsel. De desbe­treffende gegevens stel ik u graag ter inzage ter beschikking.'

Generaal Sutokk was echter nog niet geheel gerustgesteld. Dringend vroeg hij aan de chef van de Ekhoni­dische veiligheidsdienst: 'Weet u ab­soluut zeker, dat de missprong van de Tigris niet met opzet is gemaakt en dat het geen valstrik van die Rhodan is? Maar geef me nu geen antwoord, Egg-or. Geef de kapitein van het vrachtschip een hersenspoe­ling, en als daaruit blijkt dat mijn vrees ongegrond is, ben ik bereid de robot-regent te seinen, dat het nog drie dagen duurt voor we de galacti­sche positie van Rhodans zonnestel­sel weten!'

Egg-or schudde zijn hoofd. 'Geen hersenspoeling, generaal; dat is in strijd met onze voorschriften . . .'

'Niets mee te maken . . .'

'Nee, generaal. Ik zou mij op dit punt zelfs tegen een bevel van de re­gent verzetten!'

'Anders hebt u toch geen scrupules,' zei de generaal hatelijk grijnzend. 'Laat de bemanning van de Tigris aan mij over, Egg-or!'

'Nu niet meer! Geen man! Deporte­ren, zodat de mannen nooit meer te vinden zijn, is tot daar aan toe, maar van een mens een geestelijk wrak te maken, door hem aan een hersen­spoeling bloot te stellen. . . Nee, ge­neraal! Dit is in deze kwestie mijn laatste woord!'

Egg-or was doodsbleek geworden. Hij voelde zijn knieën trillen, maar hij wist dat hij zichzelf dit antwoord schuldig was.

'Ik zal over een paar minuten een zeer interessant gesprek met de re­gent hebben,' dreigde Sutokk, en zijn fonkelende ogen verrieden dat het niet bij dit dreigement zou blij­ven.

Op hetzelfde moment schakelde Egg-or zijn zakradio in. 'Hier Egg-or,' zei hij. 'Bericht aan "Ster van Arkon", hoogste urgentie. Geen van de gearresteerde Terranen…'

Verder kwam hij niet. Hij werd on­derbroken door een gestamel uit de kleine, maar sterke luidspreker.

'Chef. . . alle drieëndertig Terranen zijn uitgebroken! In de "Ster van Arkon" wordt juist alarm gesla­gen . . .'

Egg-or had zonder meer het appa­raatje uitgeschakeld. Hij en Sutokk staarden elkaar aan. Ze dachten allebei hetzelfde.

Ze za­gen allebei in hun verbeelding de op achthonderd meter hoogte in de grote hotelwolken-krabber gelegen ge­vangenis. Ze vroegen zich telkens weer af: hoe kun je uit zo'n gevange­nis ontsnappen? Dat is tot nu toe nog niemand gelukt!

'Alle drieëndertig,' fluisterde Egg-or.

Toen zag hij het wrede lachje op het gezicht van Sutokk. 'Dat komt goed uit,' zei deze rustig. 'U hoeft u niet met gewetensbezwaren te belasten, Egg-or. Hoogstwaarschijnlijk zullen minstens een paar van de uitbrekers door personeel van de Arkon-vloot worden gepakt. Dan zal ik bevel ge­ven, één of meer daarvan aan een hersenspoeling te onderwerpen. Egg-or, ik dank u zeer voor uw be­zoek aan het hoofdkwartier van de op Ekhas gestationeerde ruimte-vloot van de regent. Goedendag…'

Egg-or kookte inwendig. Zijn ogen schoten bliksemstralen. 'Generaal,' zei hij scherp, 'ik heb vanmorgen, toen de Terranen op transport naar de gevangenis werden gesteld, één van hen beledigd. Hij heeft die bele­diging niet zwijgend geaccepteerd, maar gezegd, dat hij de hemel dank­te, geen Ekhonide te zijn. En dat men daar inderdaad niet trots op hoeft te zijn, generaal, hebt u mij zo­juist bewezen . . . Hersenspoeling, generaal! - Zijn wij en het Arkon-imperium zo zwak, dat we onze toe­vlucht moeten nemen tot de gemeen­ste gewelddadige middelen? Is het niet genoeg dat de regent alleen in getallen denkt en ons ook als getal­len ziet? Wij . . .'

'Wij hebben van de regent opdracht gekregen, eindelijk de thuiswereld van Rhodan te vinden, en die op­dracht voer ik uit, Egg-or! Hoe ik dat doe, kunt u aan mij en de vloot overlaten. Wat u en uw veiligheids­dienst doen, interesseert mij hoege­naamd niet. Wat mij wel interes­seert is, of Rhodan toch niet in de buurt van ons zonnestelsel op de loer ligt.'

De spanning tussen de twee mannen was wat afgenomen.

Egg-or antwoordde op overtuigde toon: 'Rhodan ligt niet in de buurt van het stelsel op de loer! Het Terraanse schip heeft een missprong ge­maakt, anders niets!'

 

4

Perry Rhodan lag echter wel in de buurt van het Naral-stelsel op de loer!

Order 22 voor de Tigris gaf majoor Clyde Ostal een half uur speling, waarin hij de beslissende 'mis­sprong' moest maken.

In Terrania, de hoofdstad van het zonne-imperium en de grootste ruimtehaven van het zonnestelsel, naderde het tijdstip dat in order 22 was vastgelegd.

De motoren van de Lotus, een lichte kruiser van de solaire ruimtevloot, draaiden met 10% van het vermo­gen. De sluizen van het bolvormige ruimteschip waren nog geopend en alle trappen tussen de enorme tele­scooppoten nog uitgeschoven. Het gebulder dat uit de ringvormige uitstulping rondom de bol klonk, was voor de mensen, die dag in dag uit op de haven hun werk deden, een be­kend geluid. Niemand keek meer van zijn werk op, wanneer zo'n schip startte, alleen het onwezenlijk lijkende opstijgen van de 1500 meter grote gigant was en bleef telkens weer een onvergetelijke gebeurte­nis.

Maar wie kon het iets schelen dat de Lotus startklaar was? Dat Perry Rhodan het schip als zijn vlaggenschip had gekozen, wisten slechts weinigen - maar dat de Lotus als eenheid van de Terraanse ruimtevloot in één opzicht uniek was, wis­ten behalve Perry Rhodan enige honderden Swoons, wier zwijgzaam­heid reeds spreekwoordelijk was. Het waren de komkommerwezens, die de ergernis van Reginald Bull hadden gewekt, omdat hij, evenals ieder ander mens, niet in staat was, de microscopisch kleine technische kunstwerken te zien, die zij hadden vervaardigd en in de Lotus aange­bracht.

De bemanning van de Lotus begon echter van de komende actie het ha­re te denken, toen ze tot de ontdek­king kwam, dat er ook leden van het geheime mutantenkorps aan boord waren.

Tako Kakuta was niet op de norma­le manier in zijn hut gekomen; de Japanner had er de voorkeur aan gegeven, met een teleportatiesprong zijn onderkomen in Terrania te ver­laten en zich in hut 7 op het C-dek te rematerialiseren. Hij had in een tril­lende luchtwervel met zijn weinige bagage weer vorm aangenomen en was nu bezig het een en ander op te bergen.

In zijn bewegingen leek de kleine, tengere Japanner zo onschuldig als een kind. Zijn kindergezicht onder het sterk gewelfde voorhoofd ver­sterkte deze indruk nog, en geen uiterlijk teken duidde erop, dat hij een eerste klas teleporteur was, die zich door zijn wilskracht, in onstoffelijke vorm over elke willekeurige afstand in een minimum van tijd kon verplaatsen, mits hij zijn doel zag, of in staat was het zich voor te stellen.

Fellmer Lloyd en Kitai Ishibashi moesten evenals alle andere sterve­lingen de sluis passeren. Kort na de aankomst van de twee mutanten begaf ook Perry Rhodan zich aan boord van de Lotus.

In de commandocentrale overhan­digde de commandant hem zonder commentaar de tekst van een opge­vangen radiobericht. Het was af­komstig van de Tigris en het vracht­schip kondigde er zijn hypersprong met de daaropvolgende landing op de planeet Goszul in het Tatlira-stelsel in aan.

'Dank je,' zei Rhodan en stak de strook in zijn zak. Hij ging in de reservestoel naast de tweede piloot zit­ten. 'We kunnen starten,' zei hij te­gen de gezagvoerder en draaide zijn hoofd om, toen zijn drie mutanten naar hem toe kwamen en zich meld­den. 'Dank je,' zei hij weer en gaf hiermee te kennen dat zijn drie spe­ciale agenten konden inrukken.

De officieren in de centrale verwon­derden zich over niets meer. Zij had­den te vaak dergelijke acties meege­maakt en telkens weer ondervon­den, dat alle voorbereidingen met een haast ongelooflijke nauwkeurig­heid waren getroffen.

De lichte kruiser Lotus startte.

Machtige antizwaartekrachtvelden deden zijn gewicht steeds meer afne­men en de motoren in de ringvormi­ge uitstulping werden opgevoerd.

De zwaartekracht in het inwendige van het schip bleef echter onveran­derd, en ook de druktoename was niet merkbaar. Nauwkeurig afge­stelde compensatoren zorgden er voor dat de mensen er geen last van kregen.

De actie van de Lotus was begon­nen.

Het tweede deel van een operatie met onbekende afloop nam zijn aan­vang.

Maar Perry Rhodan liet niets mer­ken. Zijn kalmte werkte aansteke­lijk op alle aanwezigen in de centra­le.

Binnen de normale tijd bereikte de Lotus de baan van Pluto. Een korte mededeling aan het relaisstation, een kort antwoord met toestemming voor de vlucht in de galactische ruimte vormden het laatste contact met het eigen zonnestelsel.

De snelheid van de Lotus naderde geleidelijk die van het licht en daar­mee het moment van de overgang.

Nog twee minuten; de gezagvoerder van de Lotus richtte zich op en keek Rhodan aan.

'Sir,' begon hij, 'is er iets waar van het gerucht dat Arkon over een nieuw soort peilapparaten zou be­schikken, waarmee elke hypersprong ondanks structuurcompensatoren kan worden gepeild en geregis­treerd?'

Rhodan glimlachte flauwtjes en ant­woordde:

'Dat gerucht, dat intussen een feit is geworden, is nog juist, maar even­zeer als mijn antwoord u zal verba­zen, commandant, verbaast het mij dat u er iets van weet.'

Dat was een duidelijke uitnodiging om te vertellen hoe hij aan die we­tenschap kwam.

'Ik heb het gehoord, sir ... en op mijn erewoord, ik weet niet wie het mij heeft verteld.'

Perry Rhodans blik werd staalhard.

'Ik geloof u,' antwoordde hij na een korte pauze, 'maar ik verzoek u, zich na terugkomst bij Allan D. Mercant te melden en het hem te vertellen.'

Tien seconden later ging de Lotus in de overgang en legde in één sprong een afstand van 4535 lichtjaren af, om op een afstand van één lichtjaar van het Naral-stelsel weer in de nor­male ruimte terug te keren.

Gedurende achttien minuten ge­beurde er niets, behalve dat de Lo­tus in die tijd de remmanoeuvre uit­voerde en nu praktisch stil in de ruimte hing.

Plotseling registreerde de structuur­taster een structuurverstoring op een afstand van één lichtjaar; kort daarna deden zich drie verstoringen voor, op dezelfde afstand en vanuit dezelfde richting als de eerste.

De intercom klikte. De radiocentrale meldde: 'Vervormd en verkort hyperradiobericht van de Tigris ont­vangen. De tekst luidt: "Schip ge­peild".'

Perry Rhodan keek de commandant aan en zei: 'Order B/3!'

Deze snauwde onmiddellijk: 'Voor­bereide korte  hypersprong uitvoe­ren!'

De korte sprong bracht de Lotus twintig lichtdagen dichter bij het Naral-stelsel. Terwijl alle anderen het nog te kwaad hadden met de schok van de overgang, zat Perry Rhodan onverstoord in zijn reservestoel en keek bijna onverschillig in de richting van de structuurtas­ter. Inwendig zette hij al zijn krach­ten in om zijn opwinding te bedwin­gen.

Hij was de enige die wist, wat de volgende minuten voor het zonne-imperium betekenden.

Toen de vijfde minuut aanbrak, vond Rhodan dat hij nu lang genoeg had gewacht op wat toch niet was gebeurd.

De onmenselijke, moordende span­ning viel van hem af. Er kwam weer leven in hem, en de twee officieren aan de structuurtaster veegden zich heimelijk het zweet van het voor­hoofd.

'De Lotus is niet gepeild .. .!'

Perry Rhodan lachte en het amu­seerde hem dat hij door sommigen vragend,  door anderen verbijsterd werd aangestaard.

Hij was ook maar een mens en had als ieder ander ontspanning nodig. De verbijstering op die vragende ge­zichten was zijn ontspanning. Ze gaf hem nieuwe kracht voor die welke de vraag: 'Bestaat er tegen het nieu­we Arkonidische peilapparaat een middel waardoor het zijn effect ver­liest,' hem had gekost.

Dat middel bestond!

Het had juist zijn 'generale repetitie' achter de rug; de Lotus was niet ge­peild!

De nieuwe eigentrillingdemper, een soort verdedigingswapen tegen de Arkonidische compensatorpeiler, was een constructie van de Swoon-technici, die indertijd vrijwillig met Perry Rhodan hun wereld hadden verlaten, om op Terra een nieuw le­ven te beginnen.

Aan hun kennis had hij het apparaat te danken, dat de eigentrillingen van de structuurcom-pensator dempte en daarmee een beletsel vormde voor de pogingen van Arkon, om met be­hulp van de peiler uiteindelijk de positie van de aarde vast te stellen.

'Ja, mijne heren,' en nu lachte Perry Rhodan luidkeels, 'het is inderdaad een wonder, dat dit schip na de twee hypersprongen niet werd gepeild. De Tigris is, ondanks de structuur-compensator gepeild. Kijk me niet zo ongelovig aan. Het valt niet te ontkennen, dat Arkon een apparaat bezit, waarmee elke sprong kan worden gepeild en geregistreerd . . . behalve die van de Lotus. Dit is het enige aardse ruimteschip dat over een "absorber" of eigentrillingdem-per beschikt. Over een maand, hoop ik, zullen alle aardse ruimteschepen ermee zijn uitgerust, als de Swoons in zo'n korte tijd zoveel van die ap­paraten in de structuurcompensatoren kunnen monteren.'

'De komkommerwezens?' hijgde de commandant, de naam gebruikend die de kleine technici was gegeven, toen mens en Swoon elkaar voor het eerst ontmoetten.

'Ja,' antwoordde Perry Rhodan, en de vreugde straalde uit zijn ogen. 'Deze snelle reactie hebben we uit­sluitend aan onze aardige kleine vrienden te danken.'

Een oproep van de radiocentrale haalde Perry Rhodan in de harde werkelijkheid terug.

'Sir,' begon de radio-officier zijn alarmerende bericht, 'op dit moment spreekt een Arkonidisch schip via de hyperradio op de frequentie van het mammoetbrein!'

'Zijn vervormer en verkorter voorgeschakeld?' vroeg Rhodan.

'Ja, sir,' antwoordde de radio-offi­cier. 'Vervormerritme is vastgesteld, evenals de verkorter-impuls, maar de code is onbekend!'

'Geef de gecodeerde tekst door aan de  boordcomputer!'  beval  Rhodan na even te hebben nagedacht.

'Er wordt nog steeds op de frequen­tie van de regent gesproken, sir, maar de tekst gaat naar de compu­ter!'

Veertien minuten later was het ge­sprek tussen een Arkonidisch schip en de robot-regent afgelopen. De grote boordcomputer van de Lotus zocht nog naar de sleutel voor de co­de, maar twintig minuten later gaf de veelzijdige machine deze pogin­gen op. Er viel een kleine pons-strook uit, met in codetekens het verzoek om nadere gegevens.

'Het heeft geen zin,' zei Rhodan en stond uit zijn stoel op. Rechts en links groetend, liep hij naar de deur, die de radiohut en de centrale van de rest van het schip scheidde, en liep over het ruime A-dek naar zijn hut.

Het veertien minuten durende ge­sprek tussen een Arkonidisch ruim­teschip en het robotbrein, gaf Rho­dan meer te denken dan hij in de centrale had laten merken. Weer werd zijn vermoeden bijna zeker­heid, dat deze reusachtige computer op Arkon III, autarkisch heerser over het Grote Imperium, in zijn zielloze logistiek niet voor verraad en arglist terugdeinsde.

Rhodan dacht aan de raadselachtige Droefs, die machtige wezens uit het tweede tijdgebied, die telkens weer in dit universum doorbraken en in de overlappingszone miljoenen en miljarden levende wezens lieten verdwijnen.

Het robotbrein had met hem een overeenkomst gesloten, om dit ge­heimzinnige gevaar het hoofd te bie­den, en Perry Rhodan tot opperbe­velhebber over de gigantische ruimtevloot van Arkon benoemd. Maar die macht was hem slechts gegeven voor de strijd tegen de Droefs en niet als het om de behartiging van andere belangen ging.

Perry Rhodan lachte grimmig. Het werd hem weer duidelijk, dat het vriendschapsverdrag, dat Arkon met hem had gesloten, slechts een tijdelijk doel diende. Het mammoet­brein probeerde voortdurend op alle mogelijke manieren achter de galactische positie van de aarde te komen en zou er nu waarschijnlijk niet voor terugdeinzen, zich als een pi­raat te gedragen en een schijnbaar verdwaald aards ruimteschip op te brengen, om van de boordcomputer eindelijk de coördinaten van het zonnestelsel te weten te komen.

Kort voor de start van de Tigris had majoor Clyde Ostal van hem het be­vel gekregen, zich drie uur na de overgang in het Naral-stelsel met de aardse handelsvestiging op de pla­neet Goszul in verbinding te stellen.

Die drie uren moest Rhodan nu wachten. Toen ze op twintig minu­ten na verstreken waren, stelde hij zich in verbinding met de commandocentrale en beval de gezagvoer­der: 'Order B/7 voorbereiden, com­mandant. Uitvoering echter alleen op mijn uitdrukkelijk bevel!'

Het ging om een nieuwe hypersprong, die de Lotus in het gekrioel van sterren in het centrum van de Melkweg moest brengen.

Rhodan had met opzet een doel ge­kozen dat ver van alle routes lag en zelfs door de dapperste Arkoniden als de pest gemeden werd.

Het was in een omgeving van hon­derd lichtjaren een plaats van sa­menkomst van vier enorm krachti­ge, onzichtbare radiosterren, met bo­vendien onvoorstelbaar grote mag­netische velden, die het navigeren in dat gebied bijna onmogelijk maak­ten en zelfs het hyperradioverkeer zouden lam leggen.

Perry Rhodan wist precies wat er van deze geruchten waar en wat ruimtevaarderslatijn was. De eerste keer was hij er met de Titan geweest en de twee volgende keren met de Drusus. Hij had er onwaarschijnlij­ke toestanden aangetroffen, die slechts door de ver in de ruimte rei­kende magnetische velden van de radiosterren verklaard konden wor­den, maar voor wie eenmaal wist hoe hij zich in deze situatie moest gedragen, had deze plek in het uni­versum haar verschrikking verlo­ren.

Rhodans scherpe gevoel voor tijd deed hem op zijn horloge kijken. Het derde uur was juist verstreken.

Order B/7 moest worden uitgevoerd!

Het universum spatte voor de Lotus uit elkaar en het schip verdween er uit, om in dezelfde seconde in het centrum van de Melkweg weer te materialiseren.

Vijf minuten later was Rhodan in de radiocentrale. 'Roep de MAB I op, codewoord Arkon. Zijn hypergolf­lengte staat in het journaal ver­meld. Geef me het antwoord in mijn hut.'

Toen ontbood hij de mutanten bij zich. Ook Tako Kakuta, de teleporteur, kwam nu langs de normale weg.

De gespierde, donkerharige 'peiler' en telepaat Fellmer Lloyd, die niet alleen hersentrillingen kon waarne­men en in verstaanbare taal omzet­ten, maar ook de stemming van an­deren op grote afstand kon peilen en gevaren voelde aankomen, maakte een onbehouwen indruk.

Precies het tegendeel was Kitai Ishibashi - voor zijn toetreding tot Rhodans mutantenkorps medicus en psycholoog - lang, mager en echt het type van een intellectueel. Als 'suggestor' was hij in het korps bijna on­vervangbaar.

'Ik heb zo-even de Springer Mabdan laten weten, dat ik hem op de afge­sproken plaats verwacht,' zei Rhodan. 'We zullen op zijn schip, de MAB I, overstappen en er mee naar het Naral-stelsel vliegen en op de ruimtehaven van Ent-Than landen.'

Rhodan lachte even toen hij de suggestor aankeek en vervolgde: 'Ishibashi, jij stelt je meteen in verbin­ding met de gezagvoerder van de Lotus, om je met zijn manier van werken vertrouwd te maken. Ik wil bij onze actie geen risico nemen en zeker niet de Lotus met de nieuwe absorber aan gevaren blootstellen.

Jij bent dan ook de enige van ons vieren, die vanaf Ekhas - zij het ook langs suggestieve weg - in verbin­ding kan komen met het schip en de commandant. Licht hem voldoende in, zodat we niet voor verrassingen komen te staan.

De MAB I zal over hoogstens een uur langszij liggen. We stappen in Springerruimtepakken over en ne­men geen aardse uitrustingstukken mee. Controleer dus in dat opzicht ook je kleren.

De Ekhoniden zijn Arkoniden! Als we dat niet vergeten, onderschatten we ze ook niet.'

Rhodan keek hen peinzend aan. Een vreemde onrust dreigde zich weer van hem meester te maken. Zijn ge­dachten gingen naar Mabdan. De Springer was, evenals vele anderen van zijn ras, een agent van de aarde.

Hij behoorde tot de agenten die het langst voor Rhodan werkten, maar Mabdan had zich aan de laatste drie gedachtetests van Rhodans telepaten met een smoesje onttrokken en het was uitgesproken pech geweest, dat Allan D. Mercant juist tot Mab­dan zijn toevlucht moest nemen, als het nodig mocht blijken op Ekhas te landen.

Het gebrek aan tijd, waaraan de ge­hele actie van het begin af aan had geleden, maakte het eenvoudig on­mogelijk, in plaats van Mabdan een betrouwbaarder Springer te kiezen.

Rhodan drukte Fellmer Lloyd op het hart: 'Controleer onmiddellijk de Springer Mabdan, als we aan boord van zijn schip komen. Ik heb een angstig voorgevoel, Lloyd!'

De Springer kwam met de MAB I langszij; Perry Rhodan en zijn drie mutanten zweefden er in Springerruimtepakken heen. De grimeur van de Lotus had een meesterwerk volbracht. Rhodan zou zichzelf niet in de spiegel hebben herkend en ging nu als Alf Renning de sluis van de MAB I binnen.

Een jonge Springer ontving hen met een brede lach. In een nogal ordinair intergalactisch, nodigde hij hen uit, hem naar 'de baas' te volgen.

Argeloos stapten de vier Terranen de weelderig ingerichte hut binnen en op hetzelfde moment liet Fellmer Lloyd zijn chef langs telepathische weg weten: 'Dat is 'em niet! Dat is Mabdan III!'

Het nummer achter de stamnaam gaf de rang van de Springer aan en nummers tot vijftig waren geen zeldzaamheid.

Met een vriendelijk gezicht kwam Mabdan III hen tegemoet. Hij was een en al kalmte en zelfverzekerd­heid. Zijn uitnodiging, plaats te ne­men, klonk hartelijk, en Fellmer Lloyd, die zich sterk op de gedach­ten van de Springer concentreerde, las er niets dreigends in.

Terwijl het gesprek om risico, ge­vaar en geld verdienen draaide en Perry Rhodan de Springer stilzwij­gend een grote som geld toeschoof, ving Fellmer Lloyd een andere gedachtetrilling op.

Ze kwam uit het schip, maar was niet te identificeren.

Lloyd keek onschuldig Kitai Ishibashi aan. Deze vertelde juist een ruimteanekdote, waarmee hij Mab­dan aan het lachen maakte. Maar opeens verstomde het gelach van de Springer.

'Wat zei je er achteraan, Terraan?' vroeg hij gejaagd, terwijl hij ver­bleekte.

De lange, magere Japanner toonde zijn ondoorgrondelijke glimlach en antwoordde: 'Mabdan III, ik zei. . .'

Op hetzelfde moment had deze een impulsstraler in zijn hand en keek hen grijnzend aan.

Vertwijfeld vroeg Fellmer Lloyd zich af waarom hij dit niet had voe­len aankomen, toen hij tegenover de fors gebouwde Springer met zijn verzorgde baard zat.

Hij voelde geen angst. De kans om de impulsstraler te gebruiken, was voor de Springer binnen een secon­de verkeken. Kitai Ishibashi nam hem al 'in behandeling'. De magere Japanner legde Mabdan III steeds sterker zijn wil op; hij was zeker van zijn succes en vergat dat hij de Springer nu al tweemaal had 'gesug­gereerd' de impulsstraler op de tafel te leggen.

Maar Mabdan III dacht er niet aan. Hij bleef vals grijnzen. Hij opende zijn mond om iets te zeggen en toen merkte hij een onverklaarbare tril­ling van de lucht, en zijn schrik ver­anderde in paniek toen de kleinste van de Terranen vlak naast hem ma­terialiseerde. Toen werd de impuls­straler uit zijn hand geslagen en hield de kleine Terraan hem met zijn thermostraler onder schot.

Met zijn korte teleportatiesprong had Tako Kakuta de rollen omge­draaid.

Fellmer Lloyd, die er zo log en onbe­houwen uitzag, handelde verbazing­wekkend snel. In minder dan geen tijd had hij de verblufte Mabdan III geheel ontwapend. Hij gooide een hypnostraler van het nieuwste Arkonidische type en een paralysator op de tafel.

In zijn haast merkte hij niet dat hij Alf Renning kort, maar scherp aan­keek. Ishibashi trachtte ongewoon sterk geconcentreerd, de Springer zijn wil op te leggen, maar hij tastte met zijn krachten steeds weer in de leegte.

'Ik heb ook geen vat op hem,' zei Fellmer Lloyd in het Engels. 'Zijn hersentrillingen komen niet duide­lijk door en zijn gevoelsuitingen zijn totaal veranderd. Die geven ook geen duidelijk beeld.'

Deze woorden waren tot Perry Rho­dan gericht, die na het verschijnen van het impulswapen roerloos was blijven zitten. Alleen zijn ogen scho­ten heen en weer. Hij vestigde zijn blik weer op de Springer. De ogen van die kerel stelden Rhodan voor een probleem.

Hij kon er geen oplossing voor vin­den.

'Gevaar vanaf het dek!' waarschuw­de Fellmer Lloyd, ging achter Mabdan III staan en trok zijn armen op zijn rug.

Een ogenblik later waren de buitge­maakte wapens onder de mannen verdeeld. Alleen Lloyd had er geen; hij moest zich met Mabdan III bezig­houden en blijven trachten in zijn gedachten door te dringen.

'Het gevaar komt dichterbij!' seinde hij zijn vrienden en Rhodan. 'Twee man. Ze willen ons weghalen!'

Fellmer Lloyd kon de gedachten van de Springer niet lezen. Er was iets waardoor ze werden afgeschermd.

De deur van de hut ging langzaam open, en de gezichten van twee an­dere Springers verbleekten, toen ze de drie wapens zagen die op hen ge­richt waren. Ze lieten uit eigen be­weging hun hypnostralers vallen.

'Ishibashi. . .'. Meer zei Rhodan niet, terwijl hij de twee verschrikte Springers met een gebiedend gebaar uitnodigde binnen te komen. De suggestor was reeds actief, en Mabdan meende te dromen, toen hij de voor hem onbegrijpelijke verandering in zijn twee kornuiten zag, die plotse­ling de Terranen toelachten, vrien­delijke woorden uitten en zonder uitnodiging op hun gemak gingen zitten.

'Mabdan III is geblokkeerd, heren!' zei Perry Rhodan zonder verder commentaar.

Kitai Ishibashi, de intelligentste van de drie mutanten, begreep wat Rho­dan daarmee wilde zeggen.

Het gedeelte van de 'operatie Naral-stelsel', waarvoor de daadwerkelij­ke hulp van de Springeragent Mab­dan I nodig was, was verraden. En in dit geval scheen het mammoetbrein bliksemsnel en logisch te heb­ben gehandeld.

In plaats van de Terra-agent Mab­dan I en met veronachtzaming van de chronologische rangorde binnen de Springerstammen, was Mabdan III geprepareerd. Om zijn hersenen was een hypnoblokkade gevormd, die Kitai Ishibashi niet kon ophef­fen, omdat zijn suggestieve krachten op het psychische vlak lagen en de afscherming van Mabdan III het werk was van een Arkonidische hypnomachine die de hersentrillingen van de Springer vervormden.

Mabdan III was niet meer in staat te beseffen, dat hij volkomen krankzin­nig zou worden, als Rhodans mutan­ten er niet spoedig in zouden slagen, de kunstmatige hypnoblokkade op te heffen.

Fellmer Lloyd, die nog steeds over de betekenis van Rhodans woorden napiekerde, schrok. Hij had weer een vreemde hersentrilling opge­vangen, en weer slechts vaag.

Hij begon te tasten.

Daar had hij het weer. In een soort trance beschreef hij Tako Kakuta de situatie van de hut waaruit de vreemde trilling kwam.

Perry Rhodan had geen bezwaar te­gen Kakuta's teleportatie. De twee Springers bevonden zich in de macht van Ishibashi. Hij gaf hun het bevel, niet te zien wat er in de hut gebeurde.

In een trillende luchtwervel ver­dween de tengere teleporteur uit de hut van Mabdan III, die weer een spookverschijning meende te zien, terwijl zijn twee mannen er klaar­blijkelijk geen notitie van namen. Onschuldig babbelend zaten ze in hun hoek.

Lloyd nam nu telepathisch contact op met Kakuta. Deze was in een kleine hut aan het einde van het grote dek aangekomen, waarin een bewustelo­ze man lag, die een verbluffende ge­lijkenis met Mabdan III vertoonde.

Fellmer Lloyd hoefde niets te zeg­gen. Perry Rhodan had ook zijn telepathische krachten ingeschakeld. Via hun telepathisch contact zagen ze als het ware wat Kakuta in de kleine hut beleefde; want onder deze gun­stige omstandigheden - Rhodan stond vlak naast Lloyd - kon hij Lloyds gedachten opvangen.

'Dit gif ken ik toch? De Ara's maken immers dat verdovende middel, waarmee alle lichaamsfuncties voor een duur van drie maanden tot een minimum kunnen worden beperkt? Vier ademhalingen in een mi­nuut . . .?'

Hier werd het contact tussen Fell­mer Lloyd en Tako Kakuta tijdelijk verbroken.

'Laat Kakuta terugkomen en met Is­hibashi naar de radiocentrale sprin­gen, Lloyd,' beval Rhodan in het En­gels.

Het volgende moment trilde achter Mabdan III de lucht en was de klei­ne, tengere teleporteur weer terug.

Kitai Ishibashi liep al naar hem toe en wachtte nog slechts op Rhodans laatste instructies. 'Sein in de radiocentrale van de MAB I een geco­deerd noodsignaal aan de Lotus. Het schip moet zo snel mogelijk hier­heen komen. Hoogste alarmfase! Een groep van tien man met tien vechtrobots overzetten!'

Nog terwijl Rhodan sprak, sloeg Ki­tai Ishibashi zijn armen om de ten­gere teleporteur. Hij zag noch voel­de iets, toen de kleine man zich samen met hem onstoffelijk maakte en op hetzelfde moment in de radiohut van het cilindervormige schip ver­scheen.

Voordat de drie daar dienstdoende Springers, op het lichte gerucht van hun verschijning konden omkijken, had Ishibashi hen onder zijn sugges­tieve invloed.

'Vriend,' zei Kakuta tegen de Sprin­ger bij de hyperradiozender. 'Laat mij hier eens zitten!'

De jonge Springer maakte zwijgend plaats. Zijn twee kameraden sche­nen zich niet te verwonderen - en terwijl Tako Kakuta het bericht uit­zond, zaten zij in een gezellig ge­sprek gewikkeld en om een grap te lachen.

Even later zetten ze hun werk voort, alsof er niets was gebeurd. Ze wis­ten niet, dat ze bezoek hadden gehad van twee vreemdelingen. Ishibashi had met zijn krachten geen hiaat in hun geheugen achtergelaten, maar het met zijn suggestie, die voor hen werkelijkheid was, opgevuld.

Mabdan III, die nog steeds weerloos in zijn stoel zat, begreep niets meer van wat er achter zijn rug gebeurde. Wat de Terranen in hun taal met el­kander bespraken, bleef voor hem onverstaanbaar.

Kakuta was voor de tweede keer naar de kleine hut geteleporteerd, waarin de bewusteloze Springer lag. Hij moest meer van hem te weten zien te komen.

'Waar is Mabdan II?' vroeg Rhodan nu op scherpe toon aan de geblok­keerde Springer. 'Wij hebben het stamhoofd in een kleine hut bewus­teloos gevonden... je stam zal je binnenkort vragen, hoe je er toe komt als hun patriarch op te treden.

Ik geloof dat jou dan heel wat on­aangename minuten te wachten staan, vriend! - Nou, waar is Mabdan II, Springer?'

Perry Rhodans woorden maakten op de weerloze man geen indruk. Kitai Ishibashi zei: 'Het dringt niet tot hem door, sir. Ik heb…'

'Aha, Perry Rhodan!' zei de Sprin­ger opeens met vertrokken gezicht.

'Kakuta, spring onmiddellijk naar de radiocentrale. Ga na of daar mis­schien een tweede hyperradiotoestel staat, dat uitzendt wat hier wordt gesproken! Vlug, Kakuta!'

Hiermee probeerde Kitai Ishibashi zijn onvergeeflijke fout, Rhodan met 'sir' aan te spreken, althans voor een deel te herstellen.

De regent van het zonne-imperium, Perry Rhodan, had op het moment dat Mabdan III zijn naam noemde, voor de zoveelste keer begrepen, dat het positronische reuzenbrein op Arkon III slechts één doel nastreef­de, namelijk onder alle omstandig­heden en met gebruikmaking van de verradelijkste middelen, de galacti­sche positie van de aarde te weten te komen, om vervolgens Perry Rho­dan en zijn zonne-imperium als een gevaarlijke factor uit te schakelen en er een Arkon-kolonie van te ma­ken.

De robot-regent had alle gegevens laten verzamelen, die eventueel tot identificatie van Perry Rhodan kon­den leiden, en de in de Engelse taal gebruikelijke titel 'sir' was er één van!

Rhodan dacht al verder. Het ver­baasde hem, dat Mabdan III zijn ont­dekking op zo'n domme manier had verraden. Fellmer Lloyd stoorde hem in zijn gepeins.

'Sir,  de hersentrillingen van Mab­dan III .. . sir, zoiets heb ik zelfs niet bij krankzinnigen waargenomen…'

Ook Fellmer Lloyd werd in de rede gevallen.

Uit een trillende luchtwervel dook Kakuta op. Zijn gezicht was geha­vend. Het bloedde aan één kant, bij de linkerslaap. Maar hij scheen daar geen acht op te slaan. Wat hij te zeg­gen had, vond hij belangrijker dan zijn leven: 'Elk woord, alles wat hier gebeurt, wordt door een tweede hy­perradiozender uitgezonden... op de frequentie van de robot-re­gent . . . tot voor twee minuten. Nu niet meer. . .' en de kleine, tengere Japanner smeekte met een onbe­schrijfelijk gebaar om vergeving en hield Rhodan zijn thermowapen voor. 'Hiermee heb ik een eind ge­maakt aan de uitzending. Het kon niet anders, maar wij zijn er niet mee geholpen. Het verbaast me al­leen dat Arkon nog niet met een stuk of tien superslagschepen op het toneel is verschenen, om ons vrien­delijk uit te nodigen, aan boord te komen . . .'

'Mij verbaast dat niet,' antwoordde Perry Rhodan, en zijn grijze ogen le­ken te lachen. Hij kende ten slotte dit gedeelte van het universum met zijn vier onzichtbare radiosterren.

 

5

De Ekhonidische rechterlijke macht van de gevangenis 'Ster van Ar­kon!' had haar eigen opvattingen aangaande hygiëne en was daar tot nu toe, vooral wanneer het nieuw aangekomen gevangenen uit de stellaire ruimte betrof, niet van afgewe­ken.

De opname was met behulp van positronische apparaten snel afgehan­deld, maar een volledige desinfectie nam, Ondanks prima Aramiddelen, nogal wat tijd in beslag.

Majoor Clyde Ostal en zijn mannen vielen van de ene verbazing in de andere.

Ze werden juist naar de zevende af­deling gebracht en voelden zich geen van allen erg prettig. De antizwaartekrachtlift bracht hen naar de afde­ling waar ze een 'virospectroscopisch onderzoek' moesten onder­gaan.

Die afdeling bevond zich op de hoog­ste verdieping van de reusachtige wolkenkrabber en besloeg een derde gedeelte daarvan.

Zes met shockwapens uitgeruste Ekhoniden leverden hen aan de poort af. Evenals bij de zes voorgaande, gingen ze ook deze medische afde­ling niet binnen. Majoor Clyde Ostal maakte vlug een afwijzend gebaar, toen luitenant S. Seegers hen wilde aanspreken. Ze stonden twee aan twee achter elkaar. Het onwezenlij­ke portaal met het sterke energiescherm er vóór, ging dicht. Majoor Ostal lette er niet op. Een kleine zij­deur, waardoor Ekhonidische artsen kwamen en gingen, trok zijn aan­dacht.

Hij zag die zijdeur weer opengaan en ze bleef nu langer open dan ge­woonlijk. Een oude Ekhonide was in de deuropening blijven staan en riep iets naar boven.

'Boven' was een schuin oplopende transportband en een smalle streep van de onbewolkte blauwe hemel van Ekhas.

'Daar komt Hasting,' hoorde Ostal luitenant Seegers zeggen.

Op hetzelfde moment begreep de majoor, dat ze met Hasting, die bij zijn botsing met het energiescherm van het gevangenisportaal zijn arm had gebroken, weer compleet waren. Luitenant S. Seegers moest zich be­heersen, toen de majoor hem scherp toefluisterde: 'Haal Hasting hier!'

Ze stonden nog steeds te wachten in het grote, langwerpige, met wit plas­tic gestoffeerde en van alle kanten indirect verlichte voorvertrek van de virospectroscopische afdeling. De Ekhoniden, die voortdurend dit ver­trek passeerden, staarden de Terranen aan alsof ze wonderdieren wa­ren.

Majoor Clyde Ostal keek naar de kleine zijdeur, die nog steeds door de oude Ekhonide werd open gehou­den en een klein stukje van de onbe­wolkte blauwe hemel boven Ekhas liet zien.

Hoorde hij vanuit de hoogte niet het typische geluid van een startende Arkonidische luchttaxi?

Majoor Ostal voelde een hand op zijn schouder en hoorde luitenant Seegers zachtjes zeggen: 'Hasting staat bij ons, maar hij . . .'

De kleine zijdeur viel in het slot. De oude Arkonide liep het grote voorvertrek door en verdween achter een doorzichtige deur, waardoor een zaal met een groot aantal blinkende toestellen te zien was.

'Mannen!' riep Clyde Ostal scherp maar gedempt. 'Zachtjes, maar ver­der normaal blijven doorpraten en goed naar mij luisteren!

Die kleine zijdeur, daar links, geeft toegang tot het landingsdak! Als ik "Tigris" zeg, belet elk van jullie de Ekhonide die het dichtst bij hem staat, te schreeuwen. Dat hoeft niet langer dan drie seconden te duren.

Eén voor één door die zijdeur gaan. Er loopt een transportband naar het dak. Wat we daar boven zullen vin­den, weet ik niet. . .' Toen zag de majoor, dat er slechts drie Ekhoniden bij hen in het grote voorvertrek waren.

Het codewoord 'Tigris' klonk. Het werd gehoord door geoefende man­nen, die ook ongekleed gevaarlijk konden zijn. De chef van de solaire veiligheidsdienst, Allan D. Mercant, had niet voor niets de naam, telkens weer nieuwe methoden te vinden om zijn mannen nog beter te kunnen trainen, nog beter tegen gevaren te beveiligen, waaraan ze vrijwel dage­lijks bij hun gevaarlijke werk waren blootgesteld.

Drie nietsvermoedende Ekhoniden, artsen in dienst van de justitie van Ekhas, zagen plotseling een groep naakte Terranen voor zich - ze zagen ook nog vaag een vuist op zich afko­men, maar toen zagen en hoorden ze niets meer; en ze voelden ook niets meer. Ze bleven bewusteloos naast elkaar op de vloer liggen, terwijl drieëndertig paren blote voeten naar de kleine zijdeur renden, die majoor Clyde Ostal opende, door een druk met zijn linkerhand op de middelste rozet.

Op de transportband staande, die hem snel naar het dak voerde, draai­de hij zich om. In een voorbeeldige orde, als op een exercitieterrein, verlieten zijn mannen de grote zaal. Ze volgden elkaar op de voet en kwamen met tweeën tegelijk door de smalle deur. De transportband bleek het plotseling toenemende gewicht gemakkelijk te kunnen dragen.

Binnen vier seconden was Clyde Ostal boven. Knipogend tegen het felle licht van de gele Naralzon, keek hij naar links en rechts. Hij had aan het eind van de transportband een zwaargewapende wachtpost ver­wacht, maar tot zijn verbazing bleek die er niet te zijn.

'We zijn er allemaal door, majoor!' werd er van beneden geroepen.

Vier seconden later zouden ook de twee laatste mannen boven zijn. Hij stapte opzij om plaats te maken.

Van links klonk een kreet.

Daar stapten juist de passagiers uit een grote luchttaxi, die hen van de ruimtehaven hier had gebracht.

Maar rechts, op nog geen twintig pas afstand, stond een voertuig van het­zelfde type, met een uitgeschoven, maar stilstaande roltrap.

Zowel de deur van de cabine als van de cockpit stond open.

'Laat ze schreeuwen. . .!' riep ma­joor Clyde Ostal over zijn schouder naar zijn mannen, die door de trans­portband met twee tegelijk naar de vrijheid werden gevoerd. 'Naar de taxi, rechts!'

Er waren drie seconden verstreken. Er bevonden zich nog acht mannen op de transportband. Met de vieren­twintig anderen zette hij het op een lopen. 'Seegers!' riep hij, en kreeg van rechts onmiddellijk antwoord.

'Seegers, met mij mee, de anderen in de cabine!'

Clyde Ostal nam een aanloop, sprong, greep met zijn handen naar rechts en links, kreeg een of ander uitsteeksel te pakken en hees zich in de cockpit van de luchttaxi.

Luitenant S. Seegers volgde hem op de hielen en smeet de deur achter zich dicht. 'Daar komen de laatsten, majoor,' hijgde hij. 'Maar, hemelse goedheid... de Ekhoniden hier op het dak. . . zullen ons nooit verge­ten!'

Vanuit de cabine werd geroepen:

'Allemaal binnen, majoor!' Op het­zelfde moment viel met een doffe dreun de grote cabinedeur dicht en schoof de roltrap in de romp van het voertuig.

Ostal, die meteen de motor had ge­start, vroeg zich niet eerst af of hij nu al volgas kon geven.

De motor loeide. Het voertuig maak­te zich van het dak los en steeg bin­nen enkele ogenblikken naar een hoogte van twintig meter boven het dak van de 'Ster van Arkon', waar Clyde Ostal tot horizontale vlucht overging en koers zette naar een donkere streep in het noorden, ver achter Ent-Than, die hij tijdens de landingsmanoeuvre van zijn Tigris als een bos had herkend.

Luitenant Seegers zat voor de radio.

Ostal luisterde, ondanks het lawaai van de motor, mee. Op de golfleng­ten die Seegers tot nu toe had afge­luisterd, werd nog niet over hun vlucht gesproken.

Hij kon ook niet vermoeden, dat de dokters van de virospectroscopische afdeling in de veronderstelling ver­keerden, dat de Terranen in G8 wer­den onderzocht, terwijl hun collega's van G8 hen bij de virologen waan­den.

De drie bewusteloze dokters lagen onopgemerkt naast elkaar in een hoek van het voorvertrek, toegedekt met hun soepele, lichtgroene doktersjassen.

De snelheid van de luchttaxi nam steeds meer toe. De enorme huizenzee van Ent-Than gleed onder hen voorbij en ze naderden de buitenwij­ken al.

Majoor Clyde Ostal zag de verre bosrand tergend langzaam naderbij komen. Hij was ook nu nog niet overtuigd van het succes van zijn wanhopige onderneming. De sensa­tie die ze met hun naakte verschij­ning op het dak hadden veroorzaakt, moest zich toch verbreiden.

'Nog steeds niets over ons op de ra­dio,' zei Seegers en grijnsde vrolijk als een jongen die de een of andere guitenstreek heeft uitgehaald. 'Ma­joor, zouden de hotelgasten niet we­ten, dat het bovenste gedeelte van de 'Ster van Arkon' een gevangenis is en ons voor een grappig soort naakte wilden aanzien, die naar hun thuiswereld reizen?'

'Hou op met die onzin,' snauwde Os­tal. 'Controleer liever alle frequen­ties! Worden we nog steeds niet door een vliegtuig gevolgd?'

De majoor kon niet vermoeden, dat de luitenant met zijn opmerking in de roos geschoten had. In deze minu­ten kreeg de directie van hotel 'Ster van Arkon' de scherpste protesten te horen. Verontwaardigde reizigers wilden weten, waarom het meest ex­clusieve hotel van Ent-Than aan naakte wilden onderdak had ver­leend en hun bovendien nog had toe­gestaan van een openbaar landings­terrein te vertrekken.

De directie en haar robots waren ra­deloos. De verzekering dat men van niets wist, en beslist niets met de raadselachtige gebeurtenissen te maken had, werd niet geloofd. Maar niemand kwam op het idee, bij de bovenin het gebouw gevestigde ge­vangenis te informeren. Die gevan­genis was daar al tweehonderd jaar en het was nog nooit een gevangene gelukt eruit te ontsnappen.

'Nog steeds niets?' vroeg Ostal nu al voor de achtste keer.

'Nee, majoor!' Luitenant Seegers kon zich niet herinneren ooit zo op­gewekt te hebben geantwoord.

Ze stoven over de bosrand. Het bos onder hen werd steeds dichter. Daar dook een kleine open plek op. Het geloei van de oververhitte motor verstomde abrupt. De remaggregaten huilden klaaglijk, maar ze waren sterk genoeg om de luchttaxi gefor­ceerd af te remmen.

Het voertuig daalde loodrecht en kwam zo zacht als een veertje op de grond neer.

Bolderend schoof de roltrap uit de gleuf aan de onderkant van de romp. Met een sissend geluid gingen de deuren automatisch open. Eenender­tig Terranen verlieten haastig de taxi, om onder de dichtstbijzijnde bomen dekking te zoeken. Ook lui­tenant S. Seegers sprong eruit. Ma­joor Clyde Ostal had nog iets te doen. Hij moest de voor hen verra­derlijke luchttaxi zien kwijt te ra­ken.

Het was gewaagd, maar de majoor aarzelde geen moment.

De motor begon weer gedempt te loeien. Ostals rechterhand was om de hefboom geklemd, waarmee hij volgas kon geven. Rustig, maar niet traag, controleerde hij de automati­sche besturing nog eens. Ingesteld op een oostelijke koers, moest de taxi na een vlucht van acht minuten van drieduizend meter hoogte neer­storten - als er vóór die tijd geen politievliegtuig van de Ekhoniden bij kwam en zou ontdekken dat er geen piloot en geen passagiers in zaten.

'Oké .. .,' zei Ostal tegen zichzelf, stond half op, draaide zich naar de openstaande deur van de cockpit en duwde met zijn rechterhand de hef­boom geheel naar voren.

Terwijl de gemartelde motor hevig begon te loeien en de taxi, schud­dend en trillend, loodrecht opsteeg, sprong majoor Clyde Ostal er van twee meter hoogte uit.

Hij kwam ongedeerd op de zachte grasbodem neer. Een schaduw vaag­de over hem heen, schoof laag over de toppen van de eerste bomen en begon toen, nog steeds binnen zijn gezichtsveld op een oostelijke koers onder een helling van 15 graden te stijgen. Een minuut later was de open plek net zo stil en verlaten als ze vóór de landing van de taxi was geweest. Er was geen motorgeronk meer te horen, maar toen riep een stem: 'Ik ben benieuwd hoe het ver­der gaat!'

Majoor Ostal antwoordde streng: 'Ik zou er niets op tegen hebben, serge­ant Brack, als je daar ook eens over wilde nadenken. Met praten komen we niet verder!'

Dat zei ook Egg-or, chef van de pla­netaire veiligheidsdienst van Ekhas, toen hij in allerijl het hoofdkwartier van de Arkon-vloot had verlaten en, in zijn centrale aangekomen, zich van het gebeurde op de hoogte liet stellen.

Zijn verwijt gold de hoofdcommissa­ris van politie van Ent-Than.

'Do-Man, hebt u alle kledingmaga­zijnen gewaarschuwd dat er van­nacht kan worden ingebroken? . . . Neen?

Mag ik dan zo vrij zijn te vragen wanneer u dat denkt te doen? De waarschuwing geldt voor een gebied met een straal van vijfhonderd drans (1dran = l,47 km.). Waarschuw ook alle wapenhandelaren en levensmiddelendepots. Bedenk wie er nog meer moet worden gewaar­schuwd. Dank u, Do-Man!'

Met slepende passen verliet Do-Man de vergadering. Zijn zes collega's die niet mochten gaan, benijdden hem. Hij had het gehad; zij hadden nog alles te wachten.

Maar Egg-or was niet iemand, die zijn medewerkers alleen maar de mantel kon uitvegen. Nauwelijks was de deur achter Do-Man dichtgevallen, of zijn gezicht ontspande zich en hij ging gemakkelijker zitten.

'We moeten drieëndertig Terranen weer arresteren, wier gezichten sinds een uur op de televisie worden vertoond. Het zou geen moeite kos­ten, hen te arresteren, als ze geen Terranen waren! Ja, ik . . .' Zonder aankondiging lichtte het beeld­scherm voor Egg-or op en verscheen het gezicht van Exwin, de chef van de controlepost 'Ruimtehaven Ent-Than'.

'Ja?' vroeg Egg-or kortaf, terwijl hij rechtop ging zitten. Hij begreep dat hem een verrassing te wachten stond; hij wist alleen niet of het een prettige of een onaangename verras­sing zou zijn.

'Egg-or, een klein uur geleden is de MAB I, het eerste ruimteschip van de Springerstam Mabdan, hier ge­land. Controle van de papieren en de lading - bestemd en geadviseerd voor Ent-Than - heeft niets bijzon­ders aan het licht gebracht, maar bij een toevallig bezoek aan de radiocentrale, bleek ons, dat de MAB I over een tweede hyperradiotoestel beschikte, dat echter tijdens de vlucht naar Ekhas werd vernield.

Egg-or, ik zou u nu niet hebben gestoord, als het onderzoek van onze controleurs met betrekking tot het twee radiotoestel en de vernieling ervan, tot een bevredigend resultaat had geleid. Niemand van de Sprin­gerbemanning kende het doel van het toestel en de oorzaak van de ver­nieling.

We hebben daarna de MAB I aan een verscherpte controle onderwor­pen. Daarbij werd geconstateerd, dat er minstens vier personen, wel­licht zes, meer aan boord waren dan de lijsten aangaven. Verder wordt Mabdan I vermist. De bemanning wist ook niet waar de Springerpatri­arch is en ontkende dat er meer per­sonen aan boord waren. Ze verkla­ren echter allemaal, dat Mabdan I bij het vertrek van de MAB I naar het Naral-stelsel aan boord was.

Ik heb daarop de MAB I onder qua­rantaine gesteld; het Springerschip wordt nu nogmaals doorzocht en ik heb vier specialisten opgedragen, de computer van het schip grondig te inspecteren!'

Terwijl Exwin sprak, raakte Egg-or meer en meer opgewonden. Hij voel­de meer dan hij het kon beredene­ren, het verband tussen de gekaapte Tigris en de een uur geleden gelande MABI.

'Bedankt voor de inlichting, Exwin,' zei hij met een enigszins schorre stem. 'Onderwerp alle Springers aan een afzonderlijk, scherp verhoor. Zet nog drie of vier man aan het werk aan de boordcomputer. Hebt u zich al met de vertrekhaven van de MAB I in verbinding gesteld?'

'Nee,' was het antwoord van Exwin vanaf de ruimtehaven.

'Doe het dan meteen. Bel me op, het doet er niet toe hoe laat, als er nieuws is!'

i3

Ze werden in een voertuig geperst, dat normaal aan hoogstens 15 personen plaats bood.

Egg-or verbrak de verbinding. Ver­strooid keek hij zijn medewerkers één voor één aan. Ze durfden niets te zeggen. Ze wisten allemaal, dat hun chef meermalen vanaf zijn bu­reau problemen had opgelost, die de eerder gealarmeerde veiligheids­dienst niet aan kon.

Egg-or  behoorde tot de gelukkige stervelingen, bij wie intuïtie en ver­stand even sterk ontwikkeld waren. Hij was een van de weinigen, die vaak zijn ingeving volgde  en het verstand opzij zette.

'Nou . . .', zei hij, als iemand die uit een lichte sluimer opschrikt. 'Jullie weten wat er nog te doen is. Stel al­les in het werk opdat we morgen de drieëndertig Terranen weer in onze macht hebben. Mocht ik niet in de centrale zijn, dan zal ik er in ieder geval voor zorgen, dat jullie weten waar ik te vinden ben.'

 

i4

De kleine Terraan hield hem met zijn thermostraler onder schot.

 

Een beetje verward namen de mede­werkers afscheid van hun chef. Ze hadden zich het verloop van de ver­gadering enigszins anders voorge­steld en konden zich dan ook niet losmaken van het gevoel, dat het ab­rupte einde van de bespreking ver­band hield met Exwins mededeling.

Ze hadden gelijk. Egg-or liet zich naar de ruimtehaven vliegen en kwam de afdeling van de planetaire veiligheidsdienst binnen, toen daar juist een hyperradiogesprek met Soral, 4,7 lichtjaar van Arkon ver­wijderd, werd beëindigd.

Exwin, een buitengewoon grote Ekhonide, maakte op de binnenkomen­de Egg-or de indruk alsof hij op het punt stond ineen te storten.

Hij was met Egg-or alleen in het vertrek. Met een krachteloze beweging schakelde hij de microfoon uit.

'Egg-or, hebt u gehoord met wie ik zo-even sprak?' vroeg hij.

'Natuurlijk, met Soral. Komt de MAB I van die planeet?'

Exwin knikte en herstelde zich lang­zaam, maar de zweetpareltjes die hij van zijn voorhoofd veegde, duidden op een hevige schok.

'Ja, Egg-or, de MAB I is van Soral naar Ekhas vertrokken, maar met de doodzieke Mabdan I aan boord, en daar het schip een ervaren kapi­tein moest hebben, werd Mabdan III, zonder voorafgaand overleg met de stam, als zijn plaatsvervanger aangesteld. - Egg-or, nu vraag ik u: waar zijn Mabdan I en Mabdan III gebleven? Hoe komt het dat geen Springer weet dat een van beide aan boord was?'

'Is de Springers gevraagd in hoeveel hypersprongen ze de afstand naar Ekhas hebben afgelegd?'

'Ja. Ze noemden allemaal vijfspron­gen. Dat werd ook bevestigd door de boordcomputer. . .'

Uit de luidspreker klonk enige ma­len de vraag: 'Kan Sassas u spreken, chef?'

Exwin bracht zijn mond dichter bij de microfoon en antwoordde: 'Laat hem hier komen!' En tegen Egg-or zei hij: 'Sassas heeft met een aantal collega's de rekenmachine van de MAB I gecontroleerd.'

Een oude, gebogen Ekhonide kwam binnen. Zijn gezicht voorspelde niet veel goeds.  De stapel papieren in zijn hand evenmin.

'Ga zitten, Sassas,' zei Exwin, met een ongeduldige klank in zijn stem.

De specialist voldeed aan het ver­zoek en schoof zijn chef acht, met aantekeningen volgeschreven vellen toe. 'Hier,' zei hij hevig opgewonden en wees op een gekrioel van coördi­naten, die echter als geheel gezien een duidelijke vliegcurve vormden, 'hier is de MAB I na de vierde sprong weer in ons universum geko­men, in het verboden gebied 0674 B-00001'

'00001?' vroeg Egg-or verrast, ter­wijl Exwin er nog over nadacht. '00001, Sassas, dat is toch...?'

'Ja, meneer, dat is de "zonnehel", en het staat ook als "zonnehel" in het register voor verboden gebieden aangegeven onder nummer 00674 B-00001.'

'Sassas, je moet je vergissen,' protes­teerde Egg-or heftig.

'Ik kan me vergissen, meneer, maar een computer vergist zich niet. Ik heb deze coördinaten uit de compu­ter van de MAB I. Het Springerschip is echter niet alleen in het ge­bied van de vier helse sterren in het centrum van de Melkweg geweest om opnieuw in de overgang te gaan, maar het heeft daar meer dan drie uur doelloos rondgevlogen, tot het een hyperradiobericht opving, dat echter slechts één woord bevatte, namelijk "Arkon" . . .'

'Moment,' viel Egg-or hem in de re­den en keek Exwin en Sassas ver­bluft aan, 'wat staat er in het sterrenregister over het gebied van de "zonnehel"? Staat daarin niet, dat alle hyperradioverkeer daar onmo­gelijk is? En ook alle astronavigatie? Hier klopt iets niet, Sassas!'

'Ik herhaal alleen maar wat de com­puter van het schip beweert,' ant­woordde Sassas stug. 'Maar is het niet opmerkelijk, dat de MAB I in één hypersprong van de "zonnehel" tot in ons stelsel is gesprongen . . .en, zoals uit de verhoren blijkt, zelfs zonder kapitein!'

Egg-or wendde zich tot Exwin.

'Roep Soral nog eens op. Die over­dracht van het gezag aan boord van de MAB I lijkt mij nogal mysterieus. Elk Arkonidisch bestuursorgaan past er wel voor op, inbreuk te ma­ken op de gewoonten van de Sprin­gers, en het havenbestuur van Soral zou dat niet alleen in dit geval heb­ben gedaan, maar zich zelfs niet om de, als een heiligdom beschouwde hiërarchie hebben bekommerd? Al moet ik veel geloven, dat geloof ik niet! Vooruit, Exwin, roep Soral op en laat je niet met de ruimtehaven verbinden, maar met het Arkoni­disch bestuur.'

Maar het kwam nog niet tot een hy­perradioverbinding.

Generaal Sutokk belde vanuit zijn hoofdkwartier op. Zijn gezicht op het visafoonscherm, dat op majoor Clyde Ostal op het beeldscherm van de Lotus al geen al te beste indruk had gemaakt, deed dat nu in gelijke mate op de Ekhonide Egg-or.

'Zo, dan heeft uw centrale mij toch eens goed ingelicht, Egg-or,' zei de generaal spottend, toen het gezicht van Egg-or op het scherm in het hoofdkwartier verscheen. 'Ik bel u op omdat ik enige raadselachtige dingen met betrekking tot een Springerschip heb vernomen. Is de gedachte al eens bij u opgekomen, dat die Springerstam met Perry Rhodan onder één hoedje zou kun­nen spelen? Laat die Springerbe­manning een paar uur aan mij over, dan krijgen mijn officieren er wel een volledige bekentenis uit! Dan weten u en ik ook, waar die vier of zes personen zijn, die heimelijk met de MAB I naar Ekhas zijn geko­men!'

'Hersenspoeling, generaal?' vroeg Egg-or scherp.

'Natuurlijk…'

'Goed,' zei Egg-or. 'Ik moet nog één kwestie afhandelen. Die is dringend. Daarna zal ik u mijn besluit meede­len.'

'Ik wacht op uw telefoontje, Egg-or!'

De generaal verbrak de verbinding en zijn gezicht verdween van het scherm, dat weer langzaam donker werd.

Egg-or lette niet op Exwins vragen­de blik. 'Prent je één ding goed in, Exwin: wat er ook gebeurt... zon­der mijn toestemming wordt noch een Terraan noch een Springer van de MAB I aan een hersenspoeling onderworpen! Als de ruimtevloot van Arkon eigenmachtig zou willen handelen en het zou je ter ore ko­men, handel dan alsof je je eigen kind van een hersenspoeling zou moeten redden! Zo, en roep nu ein­delijk de gouverneur van Soral op!'

Enkele minuten later kwam het ant­woord: 'De gouverneur van de robot­regent van Soral is de eerste negen dagen niet te bereiken!'

Egg-or trok de microfoon naar zich toe en zei: 'Verbind me dan met de chef van de veiligheidsdienst van Soral, met mijn collega En-E!'

Op slaperige toon, met een onder­drukte geeuw, klonk het antwoord: 'Weet u dan niet dat het hier mid­dernacht is? Probeer het morgen­ochtend nog eens. Over en sluiten!'

Egg-or en Exwin vloekten om het hardst, maar zwegen verschrikt, toen ze Sassas hoorden giechelen.

De computerspecialist wreef zich verheugd in zijn handen. 'Het heeft me goed gedaan, de heren aan te ho­ren,' zei hij. 'We hebben allemaal meer dan genoeg van de Arkoniden en hun machine!'

'Dat hebben we niet beweerd,' zei Egg-or in een poging om zijn woe­de-uitbarsting te vergoelijken.

'Nee,' antwoordde Sassas knipogend, 'dat hebben de heren inder­daad niet gezegd.'

'De generaal wacht op antwoord,' bracht Exwin zijn chef in herinne­ring.

'Als hij naar me vraagt, zeg dan maar dat ik met onbekende bestem­ming ben vertrokken. Als jij me no­dig hebt, of als er een belangrijk be­richt binnenkomt. . . kun je me aan boord van de MAB I vinden. Ik moet die Springers zelf eens bekijken.'

Egg-or liet zich naar het cilindervormige schip brengen. De grote laadbrug was aangesloten en op een ein­deloze transportband rolden enorme hoeveelheden handelswaar uit het schip. Maar voordat de goederen door de eerste werkrobots werden aangeraakt, waren ze al drie dubbe­le controles gepasseerd, die de trans­portband automatisch zou hebben stopgezet, als er een mens in verbor­gen zou zijn geweest.

Egg-or ging via de kleine trap in het voorste gedeelte van het schip aan boord. In de commando- en de radiocentrale waren de specialisten van de veiligheidsdienst nog steeds aan het werk; de bemanning was in de grootste hut opgesloten en de Sprin­gers werden één voor één voor een langdurig verhoor gehaald.

De methoden, die de mannen van Egg-or gebruikten waren niet be­paald wreed, maar op de duur kon­den alleen bijzonder wilskrachtige mannen weerstand bieden aan deze psychische belastingen.

Met een onverschillig gezicht woon­de Egg-or als toehoorder het ver­hoor van een zeer jonge Springer bij.

Volgens zijn eigen verklaring had hij na de tweede hypersprong dienst gehad in de radiocentrale.

Op dit punt begon het verhoor. Vraag, antwoord, vraag, antwoord - tien minuten, en weer: vraag, ant­woord, vraag, antwoord.

De twintigste minuut was verstre­ken: vraag, antwoord, vraag, ant­woord. De jonge Springer vertoonde al duidelijke tekenen van uitputting.

'Hoe kom je aan die wond aan je rechterhand? Geef antwoord!'

Voor het eerst leek de Springer te schrikken. Hij lachte krampachtig en vroeg ironisch:   'Waar?' keek naar zijn rechterhand en stamelde verbluft: 'Dat ziet er niet best uit!'

'Met wie heb je gevochten?'

'Ik? Ik heb sinds drie weken niet meer gevochten.'

'Maar die wond aan je hand is een slagwond! Heb je er soms mee gesla­gen toen de tweede hyperradiozen­der met een thermostraler werd ver­nield? Wie heeft dat gedaan? Geef antwoord, Springer!'

'Wacht es even . . . Ja, er was iets. Maar wat?'

'Je moet antwoorden en geen tijd…'

'Laat hem nadenken,' mengde Egg-or zich er voor het eerst in. Hij had de indruk dat die jonge kerel eerlijk probeerde zich iets te herinneren.

En toen werd Egg-or plotseling ach­terdochtig. Hij zag de Springer als het ware in zijn geheugen tasten; hij zag hem alle moeite doen om het vergetene uit het verleden in het he­den te halen.

Er is iets met die Springers gedaan, dacht hij telkens weer en hij was op­recht teleurgesteld, toen de jonge Springer zich niet wist te herinne­ren hoe hij aan die wond aan zijn hand kwam.

Exwin, belast met het handhaven van de veiligheid binnen het gebied van de ruimtehaven Ent-Than, had intussen niet stil gezeten. Hij had uit het grote archief van het op Ekhas zetelende Arkon-bestuur alle gege­vens over de geheimzinnige sector 00674 B-00001, ook wel 'zonnehel' genoemd, gelicht. Wat hij daarin vond leek hem van zoveel belang, dat hij zich met zijn chef op de MAB I in verbinding stelde.

Egg-or kwam in spanning de radiocentrale van het schip binnen, zag het gezicht van Exwin op het scherm en zei, terwijl hij ging zitten: 'Vuur maar af, Exwin!'

Deze vertelde in het kort wat hij over de 'zonnehel' had vernomen.

'Herhaal dat nog eens . ..' viel Egg-or hem plotseling in de rede, ter­wijl hij zich opgewonden voorover boog.

'De... de extreme zwaartekracht­velden, de enorme massa quanten en de sterk geconcentreerde radiostra­ling, zijn in staat, de elektrische huishouding van een Arkonidisch zenuwstelsel in negatieve zin te beïnvloeden. Bij een langer verblijf in sector 00674 B-00001 moet wor­den gerekend op psychische storin­gen, die zich ook kenbaar kunnen maken door diepe neerslachtigheid of angsttoestanden.

De OAK-OAK, een intussen ge­sloopt schip, heeft…'

'Ik geloof dat ik niet meer hoef te weten,' viel Egg-or hem in de rede. 'Dat is interessant! Dat verklaart ook, waarom de bemanning niet kan zeggen waar de beide Mabdans zijn.

Het verblijf in de "zonnehel" ver­oorzaakt niet alleen depressies en angsttoestanden en zo, maar ook ge­heugenverlies. Maar daarmee is nog steeds niet verklaard, waar Mabdan I en III gebleven zijn en wie de man­nen waren, die onmiddellijk na de landing van de MAB I van boord gingen . . . Wat is er?' vroeg hij geër­gerd en keek opzij.

Een van de specialisten aan het hyperradiotoestel verraste hem met de mededeling, dat de MAB I in het ge­bied van de 'zonnehel' radioverbin­ding met een ander ruimteschip had gehad.

'Details!' snauwde Egg-or, maar de man haalde zijn schouders op.

Met een verwijtende blik naar de zendinstallatie antwoordde hij spij­tig: 'Dit oude model heeft geen band­opnameapparaat dat de in- en uit­gaande gesprekken vastlegt. Maar het door een thermostraal vernielde toestel. . . meneer, weet u dat dit ty­pe gewoonlijk alleen op de oorlogs­schepen van de regent wordt ge­bruikt?'

De verbinding met Exwin bestond nog steeds, de chef van de afdeling ruimtehaven luisterde mee.

'Meneer,' stelde hij Egg-or voor, 'ik zal toch de planeet Soral nog eens oproepen en van die slaperige Arkonide eisen, dat hij mij met de be­voegde instantie verbindt. Als de ge­heime dienst op Soral niet voor de MAB I aansprakelijk is, moet er toch een andere instantie zijn '

Egg-ors handgebaar, dat moedeloosheid verried, legde hem het zwijgen op. 'Exwin, heb je nog steeds niet begrepen, hoe traag en onverant­woordelijk een echte Arkonide is? Als wij zelf het raadsel niet kunnen oplossen, blijft het eeuwig een raad­sel.'

'En als ik het mammoetbrein zelf op­roep, meneer?'

Egg-or lachte. 'Ik verbied het je niet, Exwin, maar ik beveel het je ook niet. Als ik jou was, zou ik het niet doen. Geloof je werkelijk, dat het brein van zo'n bagatel op de hoogte is gesteld? In wezen is het toch maar een bagatel; alleen wij breken ons het hoofd erover.'

Exwin keek nogal ontevreden. 'Me­neer, ik heb de vreemdelingenpolitie ingeschakeld en gevraagd naar vier of zes Springers uit te kijken en ik heb erbij gezegd dat één van hen doodziek moet zijn! Maar ze kunnen nergens vier of zes Springers vin­den, die met de MAB I zijn aangeko­men. Het is om wanhopig te wor­den.'

 

6

De 'Ster van Arkon' was het groot­ste hotel van Ent-Tha, hoewel in het bovenste gedeelte de gevangenis was ondergebracht.

Perry Rhodan en zijn drie mutanten woonden in het benedengedeelte van het kolossale gebouw.

Ze hadden, zonder speciale voor­zorgsmaatregelen, de MAB I enkele minuten na de landing verlaten. Ze waren met een automatische taxi naar de standplaats van de snellere luchttaxi's gereden, en met een aan­tal Springers en Arkoniden uit ver­scheidene andere ruimtevaartuigen op het landingsdak van hotel 'Ster van Arkon' afgezet.

Ze werden bij de receptie ingeschre­ven. Volgens hun papieren kwamen ze elk uit een andere richting en met een ander schip, maar geen van hen met de MAB I.

Op drie verschillende etages betrok­ken de vier aardse mensen hun ka­mers. Over een half uur moesten de mutanten zich bij Perry Rhodan verzamelen.

Voordat Rhodan Fellmer Lloyd ver­liet, gaf hij de telepaat en 'peiler' op­dracht, met zijn speciale gaven ma­joor Clyde Ostal en de bemanning van de Tigris op te sporen.

Fellmer Lloyd had zich de trillings­frequentie van Ostals hersenen bij­zonder goed ingeprent, maar hoe hij er ook naar zocht, die van de majoor was niet bij de duizenden die hij 'controleerde'.

Toen hij een half uur later Perry Rhodans hotelkamer binnenkwam, waren Kitai Ishibashi en Tako Kakuta er al.

Lloyd verstond Rhodans telepathische vraag. 'Nee!' antwoordde hij op dezelfde manier. 'Ik heb geen con­tact gekregen.'

Rhodan keek hem peinzend aan. Hij kon niet vergeten wat hij op de ruimtehaven had gezien: het vracht­schip Tigris op het gedeelte dat uit­sluitend voor de Arkonidische vloot gereserveerd was. Alle trappen wa­ren uitgeschoven en alle sluizen hadden open gestaan.

'Kakuta,' zei hij tegen de tengere teleporteur, die met zijn kleine gestal­te het minst op een Springer geleek, 'ik zou graag willen weten, wat er nu met de Tigris gebeurt en of er nog iemand van de bemanning aan boord  is. Maar neem geen risico. Heb je genoeg aan tien minuten?'

Kakuta, die nu evenals de drie ande­ren, het gezicht van een Springer had, lachte. 'Ik zal stipt op tijd terug zijn, sir.'

Waar hij zat, begon de lucht eigen­aardig te trillen. De krachten die de kleine Japanner nu ontwikkelde, deden hem de kamer verlaten en materialiseren op de plaats die hij zich voor de geest haalde: de hut van majoor Clyde Ostal aan boord van de Tigris.

Zodra de teleporteur was verdwe­nen, kreeg Fellmer Lloyd zijn in­structies.

'Probeer in het hoofdkwartier van de Arkon-strijdkrachten de bevel­voerende generaal te vinden, Lloyd. We moeten zo snel mogelijk weten, waar majoor Ostal en zijn mannen zijn. Ik heb namelijk het gevoel dat er naar ons wordt gezocht.'

Fellmer Lloyd, die behaaglijk in een stoel zat, sloot zijn ogen. Voor hem bestond nu alleen zijn wereld van hersentrillingen, zijn telepathische krachten en zijn vermogen om te 'peilen'. Hij hoorde niet meer, wat Perry Rhodan nu tegen de suggestor Kitai Ishibashi zei.

'De bemanning van de MAB I zal ons in moeilijkheden brengen, Ishi­bashi. Dat is geen verwijt. Ik kan be­oordelen of je goed of slecht hebt ge­werkt, maar als de tijd voor goed werk ontbreekt, moet men op aller­lei moeilijkheden voorbereid zijn. Door het kapen van de Tigris zullen de Ekhoniden ongerust en daardoor dubbel wantrouwig zijn. Dat wil zeggen, ze zullen elk schip, dat geen passagiersschip is, uiterst zorgvul­dig controleren, en dan moet hun op­vallen, dat er geen kapitein aan boord van de MAB I is.'

'Ik zou de Ekhoniden die de MAB I onderzoeken, kunnen beïnvloe­den .. .'

'Te laat,' zei Rhodan. 'Door de inci­denten aan boord van de MAB I zijn wij ook te laat hier aangekomen. Wie weet hoeveel personen zich nu al met het ruimteschip van de Sprin­gers bezig houden en . . .'

Op dat moment trilde de lucht en zat Kakuta, de teleporteur weer in zijn stoel, alsof hij er nooit uit was ge­weest. Rhodan en Ishibashi keken hem vol verwachting aan. Fellmer Lloyd hoorde en zag niets van wat er om hem heen gebeurde.

'Sir,' begon de Japanner, 'in de commandocentrale en de radiohut van de Tigris wemelt het van deskundi­gen van de planetaire veiligheids­dienst. Hun chef heet Egg-or. Ik hoorde hen over hem praten. En ik hoorde ook, dat ze in het aas hebben gebeten. Ze verbeelden zich, dat ze binnen enkele uren, tegen hun vroe­gere schatting in, zullen weten, waar onze aarde te vinden is. Er is er niet één bij, die ook maar vermoedt, dat de moeizaam verzamelde gegevens allemaal vals zijn.'

'Heb je niets over onze bemanning gehoord?' vroeg Rhodan.

'Geen woord. Ze waren er allemaal vol van, dat ze gauw met hun werk klaar zullen zijn, sir. Over onze mannen sprak niemand.'

Rhodan keek vragend naar Fellmer Lloyd, maar die zat nog steeds met gesloten ogen in zijn stoel en scheen niet te luisteren.

'Ishibashi, ik wil de Ekhonidische veiligheidsdienst en de vreemdelin­genpolitie niet onderschatten. Ga naar de receptie en scherm de vijf of acht Ekhoniden af, die daar aan het werk zijn.'

'Oké, sir,' antwoordde de magere suggestor en verliet onopvallend de goed gemeubileerde kamer.

Hij ging met de antizwaartekracht-lift naar beneden, liep de enorme re­ceptiehal door, zag overal de controlerobots staan, meende zelfs te voe­len dat ze hem aftastten wanneer hun starre lensogen op hem gericht waren, en ging naar de balie, als een reiziger die voor het eerst zijn thuiswereld heeft verlaten en zich op de vreemde wereld onzeker en hulpe­loos voelt.

Kitai Ishibashi drong niet. Arkoniden, Springers, Ara's, niet-menselijke wezens, waarvan sommigen in ruimtepakken, omdat deze atmosfeer voor hen dodelijk was, drongen om de balie heen en wilden allemaal van de negen Ekhoniden erachter het een of ander weten.

'Wendt u tot de informatierobots!' hoorde Kitai Ishibashi telkens weer het stereotype antwoord van de ho­telbedienden. 'Wendt u zich alstu­blieft tot onze informatierobots!'

Kitai Ishibashi's gezicht was ont­spannen. Het verried niets van de inspanning waarmee hij zijn sugges­tieve kracht ontwikkelde en de be­dienden beïnvloedde.

Zijn suggestieve bevel was simpel.

'Zeg tegen elke beambte die naar vier, vijf of zes Springers vraagt, dat u daar bij meer dan twintigduizend hotelgasten geen inlichtingen over kunt geven. Verwijs hen naar de informatierobots !'

Het was een bevel dat niet simpeler kon zijn en dat Perry Rhodan en hen drieën moest beschermen.

Maar Kitai Ishibashi was nog niet klaar met zijn werk. Plotseling drong hij zich tot voor de ba­lie.

'Wat blieft u, meneer?' vroeg een van de bedienden en kwam naar hem toe.

'Ik zou gaarne . . .', en hierna be­woog de Japanse suggestor alleen nog zichtbaar voor wie toevallig naar hem keek, zijn lippen. Met al zijn kracht suggereerde hij de jonge Ekhonide: 'Zeg me wanneer de controlerobots worden verwisseld!'

'Slechts eenmaal per jaar, meneer,' antwoordde de bediende beleefd en het verbaasde hem zelfs niet dat hij dit antwoord had gegeven, omdat hij er vast van overtuigd was, dat die slanke Springer het hem hardop had gevraagd.

'Wie geeft er opdracht toe?' was Is­hibashi's volgende suggestieve vraag.

'Ulgald, onze chef-ingenieur, me­neer .. .'

'Waar kan ik hem vinden?'

'Op de eerste etage, vleugel gg-/3, af­deling registratie, meneer.'

'Dank u,' zei Ishibashi nu hardop.

Hij maakte vlug dat hij weg kwam en zocht op de eerste etage de afde­ling registratie. Hij sprak een Ekho­nide aan en vroeg hem de weg.

'Vergeet dat je door een Springer bent aangesproken!' beval Ishibashi hem suggestief en ging verder op zoek naar chef-ingenieur Ulgald.

Maar hij  kon uit de Ekhonidische bureau-indeling niet wijs worden en liep verkeerd. Toen hij na lang zoe­ken ten slotte weer een voorbijgan­ger aansprak, antwoordde deze: 'Ik ben Ulgald, Springer . . .'

Toen ze samen als oude vrienden naar de schacht van de antizwaartekrachtlift liepen, leek de chef-inge­nieur volkomen normaal. Hij nam hartelijk afscheid van de lange, ma­gere Springer met de enigszins ge­bogen houding en ging toen vlug naar zijn afdeling om opdracht te ge­ven tot de verwisseling van alle controlerobots. Zijn opdracht klonk zó dringend, dat hij daarmee alle pro­testen of vragen voorkwam.

De jonge bediende aan de balie, die Ishibashi enige wonderlijke ant­woorden had gegeven, herinnerde zich hiervan niets toen de robots werden verwisseld.

Tien minuten vóór de komst van de vreemdelingenpolitie waren de ge­luidsbanden in de robots verwisseld. De gegevens van negen maanden en drie dagen waren onherroepelijk vernietigd.

De gegevens over Perry Rhodan en zijn mutanten, die bij een scherpe controle tot ontdekking zouden heb­ben geleid, bestonden niet meer.

Voor het eerst in de geschiedenis van het hotel 'Ster van Arkon' be­schikte de hoteldirectie niet meer over inlichtingen betreffende de gas­ten. Om de verwarring nog groter te maken, had het een en ander plaats gevonden, kort vóór het tijdstip waarop de robots anders automa­tisch met hun zenders de over een periode van drie uur verzamelde ge­gevens aan de centrale registratie doorgaven.

Ulgald, die twintig jaar later nog met een huivering aan deze dag te­rugdacht, raakte zijn betrekking niet kwijt, want de vreemdelingen­politie beschouwde de verwisseling als een boos toeval en vertrok schou­derophalend weer.

Meer dan twintigduizend gasten van de 'Ster van Arkon' tot in hart en nieren te onderzoeken, ging ook haar capaciteit te boven.

Toen Kitai Ishibashi na een afwezig­heid van drie kwartier de kamer van Perry Rhodan weer binnenkwam, was Tako Kakuta reeds van zijn tweede teleportatiesprong terug. Lloyd had intussen de gedachten van generaal Sutokk gelezen en tij­dens zijn telepathische 'ingreep' zelfs een keer gelachen.

'Wat?' had Perry Rhodan toen, hem wantrouwig aankijkend, verbluft ge­vraagd. 'Hadden Ostal en zijn man­nen bij hun vlucht geen kleren aan? Heb je niet een slechte grap van de generaal gelezen, Lloyd?'

Deze zwoer dat het geen grap van de generaal was geweest, en dat de ge­neraal voor de chef van de planetai­re veiligheidsdienst geen goede ge­dachte over had, omdat deze gewei­gerd had hem ook maar één Terraan af te staan voor een hersenspoeling.

'Maar hij probeert een verband te vinden tussen het kapen van de Tigris en de MAB I, is het niet, Lloyd?' vroeg Rhodan dringend.

'Dat schijnt hem niet zo bijzonder te interesseren, maar hij hoopt wel vu­rig, zeer binnenkort de galactische gegevens van de aarde in handen te hebben!'

'Hij krijgt zijn zin,' zei Perry Rho­dan, half in gedachten verzonken. 'Kakuta blijft lang weg ...'

De kleine, tengere Japanner was bij zijn tweede teleportatie naar het vlaggenschip van generaal Sutokk ge­sprongen, om de constructie van de nieuwe compensatorpeiler te bekij­ken.

Als mutant had hij niet alleen, even­als de meesten van zijn kameraden, op Zwerver het cellenbad gekregen, waardoor ook bij hem het veroude­ringsproces voor 62 jaar was stopge­zet, maar hij was ook evenals alle andere mutanten aan een zeer inten­sieve hypnoscholing onderworpen geweest, zodat hij in alle takken van de wetenschap de nodige kennis be­zat.

Tako Kakuta rematerialiseerde in de enorme transformatorhal van het vlaggenschip ebneb in de schaduw van een, van de vloer tot het plafond reikende ringvormige magneetspoel, die onder een hoek van 45° tegen de enorme transformator leunde.

Het lichte gerucht dat de teleporteur bij zijn verschijning maakte, werd overstemd door het gelijkmatige gonzen van de vele batterijen.

Noch de transformator noch de enorme batterijen, waarmee een pla­neet met een gemiddelde industrie­dichtheid gedurende vijf jaar van elektriciteit zou kunnen worden voorzien, noch de spoel noch de gro­te voorschakelapparaten konden Ta­ko Kakuta imponeren. Hij was ge­wend aan de enorme aggregaten aan boord van de Titan en de Drusus.

Hij was nauwkeurig op de plaats aangekomen waarop hij zich had ge­concentreerd. Arkonidische oorlogs­schepen leken op elkaar als het ene ei op het andere en vertoonden slechts verschillen in type en bewa­pening. Kakuta voelde zich hier even goed thuis als aan boord van de Lotus, de Ganymede of de Drusus.

Op drie meter hoogte zag hij de me­talen loopbrug om de transformator. Hij teleporteerde zich er op, gluurde over de voorschakelapparaten en zag twee Ekhoniden. Ze zaten met hun ruggen naar hem toe, met hun benen bengelend op een dikke ka­bel, te praten en te lachen.

Hij moest hen uit de transformatorhal zien te krijgen, of hen zodanig afleiden, dat ze het openen en slui­ten van een schot, dat volgens het principe van een diafragma werkte, niet zouden horen.

Tako Kakuta vermeed liever de ra­dicale methode. Hij probeerde altijd een manier te vinden, die hem veilig bij zijn doel bracht, maar voor on­schuldige anderen geen nadelige ge­volgen had.

Hij stond naast het handwiel waar­mee de stand van de kolossale mag­neetspoel kon worden veranderd. Er trok een vluchtig glimlachje over zijn gezicht. Hij greep het wiel met zijn beide handen beet en draaide het van de stand '45°' naar '30°'. De spoel, die door een gerichte anti­zwaartekracht zwevend werd ge­houden, veranderde geruisloos van stand ten opzichte van de transfor­mator, doch de positronische zeke­ringen begonnen reeds bij een miswijzing van één graad als sirenes te loeien. Hoe verder Tako Kakuta de zwevende magneetspoel liet zakken, des te helser werd het lawaai.

Het was een werk van seconden, maar zonder zijn capaciteiten als te­leporteur zou het een poging tot zelf­moord zijn geweest. Als hij een nor­maal mens was geweest, zouden de Ekhoniden hem moeten zien. Maar daar hij een teleporteur was, was de plek waar hij zojuist nog stond, plot­seling leeg.

Twee dodelijk verschrikte Ekhoni­den renden de trap naar de loopbrug op, maar ze moesten om de kolossale transformator heen lopen om bij de magneetregelaar te komen.

Het geloei klonk nog steeds. Twee Ekhonidische ruimtesoldaten dach­ten slechts aan de straf die hun te wachten stond. Aan de oorzaak van het alarm dachten ze nog niet.

Tako Kakuta had twee korte teleportatiesprongen gemaakt. De laat­ste sprong bracht hem voor het schot, waarachter zich de, in verhou­ding tot zijn capaciteit onwaar­schijnlijk kleine structuurcompensator moest bevinden.

Maar daar moest ook de nieuwe compensatorpeiler zijn. Dat had de wetenschappelijke staf van maar­schalk Allan D. Mercant tenminste beweerd, en zijn prognoses waren tot nu toe altijd juist geweest.

Het schot ging open, de Japanner stapte er door en het ging weer dicht.

Enige ogenblikken later stond Ka­kuta voor het geheim.

'Dus dat is het ding dat ons de ne­derlaag moet bezorgen,' hoorde hij zichzelf zeggen. Toen zochten zijn ogen de grijs gekleurde verheffin­gen, die op een druk met de hand de beplating loslieten.

De drie meter hoge en meer dan tien meter lange compensatorpeiler was aan de ernaast staande structuur-compensator gekoppeld. Tako Ka­kuta dacht niet aan sabotage. De chef had hem daartoe geen opdracht gegeven. Perry Rhodan wilde de­tails over de constructie van de com­pensatorpeiler weten.

Hij legde zijn handen op twee ver­heffingen. Een gedeelte van de be­plating liet los en Kakuta zette het op de vloer.

Op hoofdhoogte gaf de nieuwe com­pensatorpeiler zijn geheim aan het kennersoog van de Japanner prijs.

Zodra hij de, vanaf de binnenzijde van de beplating belichte onderde­len zag, werd al zijn kennis op het gebied van deze techniek weer in hem wakker.

Hij schrok. Deze constructie kende hij immers! De herkenning deed hem aan de komkommermannetjes, de Swoons, denken en op hetzelfde moment begreep hij dat het nieuwe peilapparaat van Arkon een vergro­te kopie van de uitvinding van de Swoons was.

Een akelig voorgevoel, dat hem als de bliksem trof, deed hem naar het schot kijken.

Nog terwijl hij zijn hoofd omdraaide, concentreerde hij zich op een plek achter de structuurcompensator.

Het schot vloog open. Een man, één van de twee Ekhonidische ruimte­soldaten wilde binnenkomen, stootte een kreet uit - en toen zag Kakuta hem al niet meer. Zijn korte telepor-tatiesprong had hem achter de struc­tuurcompensator gebracht. Maar hij aarzelde nog met te verdwijnen. Hij wilde zien wat de Ekhonide zou doen, als hij het stuk van de bepla­ting op de vloer zou zien staan.

Het was een geluk voor Kakuta, dat de Ekhonide slechts bezield was van het verlangen aan een bestraffing te ontkomen en daarom bereid was be­levenissen op de koop toe te nemen, die hij anders beslist zou hebben ge­rapporteerd.

'Sterren en zonnen,' hoorde Kakuta hem met bevende stem mompelen, 'ik heb toch geen uquir gedronken! Ik heb nooit aan spoken geloofd, maar nu geloof ik eraan. Vervloekt, die kleine sterreduivel heeft deze plaat er afgenomen…'

Kakuta hoorde nog dat de Ekhonide de plaat weer aanbracht en teleporteerde zich toen naar de kamer van Perry Rhodan in de 'Ster van Ar­kon' terug.

En even na hem kwam Kitai Ishibashi. Hij was het langst weg ge­weest, maar had het minst te ver­tellen.

'Nou, waar zijn Ostal en zijn man­nen?' vroeg Perry Rhodan. Fellmer Lloyd keek hem radeloos aan. 'Ik kan ze niet opsporen, sir. Als de een of andere Ekhonide of die generaal maar iets wist. Hij speelt slechts met de gedachte, de een of andere Sprin­ger aan een hersenspoeling te onder­werpen.'

Er verscheen een gevaarlijke glans in Perry Rhodans ogen. 'Dat zal hem niet lukken. Daar moeten wij voor zorgen, maar ik geloof dat we er ook op voorbereid moeten zijn, dat ze on­ze mannen zullen vinden. Ze zullen zich in de huidige situatie stellig niet prettig voelen. Kom mee.'

 

7

Egg-or kwam niet in zijn bed.

Generaal Sutokk van de op Ekhas gestationeerde Arkonidische ruimte-vloot dacht niet aan slapen.

Perry Rhodan en zijn mutanten zochten in het nachtelijk duister in de grote stad Ent-Than naar kleren voor de vluchtelingen en een vracht­wagen.

Majoor Clyde Ostal en zijn 32 man­nen sliepen evenmin.

Ze stonden aan de rand van een grote open plek en zagen boven de toppen van de bomen de halve schijf van een groenachtig glanzende maan staan, met rechts daarvan, driemaal zo groot, de tweede satelliet, die eveneens een groenachtig schijnsel neerwierp en wel zo sterk, dat de mannen de bosrand aan de overkant van de uitgestrekte open vlakte kon­den zien.

Het bos van de planeet Ekhas zweeg. De stilte was geheimzinnig. Geen nachtdier liet zich horen. Geen vogel die door de duisternis fladder­de en geen wild dier dat voor de mensen vluchtte.

Ook de wind ontbrak.

Maar ondanks het vergevorderde nachtelijke uur, was het nog steeds drukkend warm; de atmosfeer was verzadigd van waterdamp. Het zweet stroomde de 33 mannen van de aarde uit alle poriën.

Ze stonden reeds enige minuten on­der de laatste bomen. Ze wachtten tot de majoor het bevel tot doorlo­pen zou geven. Maar zo ver was het nog niet. Ostal hield zich nog bezig met zes mannen met voetklachten. Allan D. Mercants harde scholing had hun alles bijgebracht, behalve de kunst op blote voeten door een groot bos zonder paden te lopen.

Ze hunkerden allemaal naar water; de dorst sloot hun de mond. Alleen wie beslist iets zeggen moest, sprak. Ze mopperden en vloekten niet meer. Maar ze waren niet moede­loos.

Wat ze vandaag niet bereikten, zou hun morgen of overmorgen ten deel vallen.

Kleren, eten en drinken.

Plotseling verdween de grootste maan achter een wolk, die geruis­loos langs de nachtelijke hemel van Ekhas schoof. Nu verdween ook de kleinere halve maan erachter en toen de 33 mannen het gebulder uit de richting van de zwarte wolkenmuur hoorden, flitsten reeds de eerste bliksemstralen naar de grond.

'Onweer!' riep de majoor schor uit. 'Onweer brengt water, mannen!'

Hij beloofde hun en zichzelf water.

Maar eerst kwam de storm, die over de  mannen  heen  raasde,  gepaard gaande met talloze bliksemflitsen.

Plotseling lag de open plek in het felle licht van de woedende natuur­krachten.

Drieëndertig mannen zagen allen te­gelijk de hut of het huis. Majoor Os­tal probeerde zich boven het natuur­geweld uit verstaanbaar te maken, maar alleen S. Seegers, die vlak naast hem stond, hoorde wat hij riep.

'Volgen! Bevel doorgeven!' schreeuwde luitenant Seegers de man achter hem in het oor.

Een lange keten van 33 mannen ren­de op blote voeten over de met gras begroeide open vlakte in de richting van het kleine bouwsel aan de over­kant.

Toen kwam de regen. Als een stort­bad stroomde het water uit de wol­ken.

Op de grond vormden zich snel gro­te plassen. Zelfs majoor Ostal leste zijn dorst eraan. Het water was warm en had een zilte smaak; dat merkten ze pas toen ze genietend met de rug van een hand over hun nu niet meer pijnlijke lippen wre­ven.

'Verder!' beval Ostal. Weer werd het bevel van man tot man doorge­geven.

Ze liepen en het licht van de ontke­tende natuurkrachten zorgde er voor, dat ze elkaar niet uit het oog verloren.

De afstand naar de overkant van de open plek was groter dan ze bij het ongewone licht van de twee manen hadden geschat. Plotseling eindigde het onweer even abrupt als het was begonnen.

De hut of het huis aan de overkant van de open plek hadden ze  nog steeds niet bereikt.

De twee  manen kwamen weer te voorschijn.

Plotseling hield de majoor de twee mannen die hem op de hielen volg­den, met zijn uitgestrekte arm tegen. Er werd naar achteren gefluisterd. Iedereen bleef abrupt staan. Nie­mand zag iets, maar toen hoorden luitenant Seegers en sergeant Fip het bevel van de majoor: 'Volg mij! De anderen blijven hier!'

Gedrieën waadden ze door grote, diepe waterplassen, die echter, reeds langzaam door de dorstige grond werden opgezogen. Ostal gaf de richting aan. Seegers en Fip volgden hem zwijgend.

Op een gegeven moment hield Ostal de twee mannen weer met zijn uitge­strekte arm tegen. Hij siste zachtjes tussen zijn tanden. Seegers en Fip probeerden met hun ogen de duis­ternis te doordringen.

Is dat geen licht? vroeg Seegers zich juist af, toen Fip naast hem fluister­de: 'Ik zie licht!'

Tegen de zwarte achtergrond van de bosrand tekende zich nauwelijks zichtbaar een laag gebouwtje af, waaruit op één plek het licht scheen, dat de majoor vóór Seegers en Fip had gezien.

Langzaam liet Clyde Ostal zich op de grond zakken. Als iemand in het gebouwtje hun kant op keek, waren ze nu al, in het volle licht van de twee manen staande, gezien. Luite­nant S. Seegers en sergeant Fip volgden het voorbeeld van hun meerdere en verspreidden zich, op hun buik over het natte gras krui­pend, naar rechts en naar links, om niet bij een eventuele beschieting met één schot gedood te worden.

'Seegers, jij gaat met mij mee! Fip, jij probeert bij de mannen terug te komen, als ons iets overkomt. Pro­beer onder geen omstandigheden ons te helpen. In de toestand waarin we ons nu bevinden, is dat zinloos. Fip, ik vertrouw op jou!'

In een ruime boog en gebukt lopend, naderden Ostal en Seegers van rechts het bouwsel. Daardoor kwa­men ze in de schaduw van de bos­rand en durfden weer rechtop te lo­pen.

Majoor Clyde Ostal liep slechts een meter of vijf vóór zijn luitenant. Steeds duidelijker tekenden de con­touren van het lage gebouwtje zich voor hem af. Het was geen hut, maar een bouwsel van plastic, zoals de Arkoniden sinds duizenden jaren voor het bouwen van huizen gebruikten. Plotseling bleef Ostal als vastgeworteld staan.

Bij de linkerhoek van het bouwsel, die naar de open plek toegewend was, zag hij vaag de gestalte van een robot.

'Terug, Seegers!' kon hij nog net roepen, voor hij door een krachtige hypnostraal werd getroffen en zijn bewustzijn verloor.

Luitenant S. Seegers geraakte niet in paniek. Dat begrip bestond in de scholing van Allan D. Mercant niet. Hij reageerde onwaarschijnlijk snel. Hij zag nog hoe de robot, die nu uit de schaduw van het gebouwtje stap­te, naar zijn slachtoffer toeliep, buk­te, majoor Clyde Ostal in zijn armen nam en hem naar het gebouwtje droeg.

Ondertussen was Seegers, al kijken­de, op zijn buik achteruit terugge­lopen en had hij de schaduw van de bosrand weer bereikt. Hij be­greep niet waarom hij niet ook door de robot was gezien en onschadelijk gemaakt.

Zo voorzichtig mogelijk trok See­gers zich naar sergeant Fip terug. Deze fluisterde, toen hij de luitenant alleen zag: 'En de majoor?'

'Daarginds zijn robots!' antwoordde de luitenant en toen behoefde Fip niets meer te vragen.

Toen ze weer bij de wachtende groep kwamen, nam luitenant S. Seegers het bevel op zich. Ze be­schreven een ruime boog links om het gebouwtje heen, bereikten het bos en zetten hun mars voort.

Volgens aardse maatstaven duurde een etmaal op Ekhas 38 uur. Ze wor­stelden nu al tien uren door bos en duisternis; er stonden hun nog ne­gen uren te wachten. Ze waren te­veel realisten om de hoop te koeste­ren, dat ze bij het aanbreken van de dag op een dorp of nederzetting zou­den stuiten. De vorige dag, tijdens hun snelle vlucht met de grote luchttaxi, hadden ze van grote hoogte, zo­ver ze konden zien geen spoor van mensenverblijven kunnen ontdek­ken, daarom waren ze volkomen verrast, toen ze plotseling tussen de dicht opeenstaande bomen enige tientallen onbeweeglijke lichtstip­pen zagen.

'Sergeant Fip!' riep luitenant See­gers. 'Wij samen . . .'

Het typische gebulder van een star­tende motor van een ruimteschip verscheurde de nachtelijke stilte.

'Doorlopen, tot aan de bosrand!' commandeerde Seegers.

Maar ze bereikten geen bosrand. Het bos ging over in hoog struikge­was. Vóór hen, in het licht van twee groen glanzende manen, strekte zich een kilometerdikke muur van ver­warde struiken en slingerplanten uit, eerst sterk dalend en dan gelei­delijk in de vlakte overgaand.

'Geen wonder dat we dat niet vanuit de luchttaxi hebben gezien,' zei lui­tenant Peter H. Hasting terwijl hij naar de lichten in de verte staarde en, evenals de anderen, naar het toe­nemende gebulder luisterde. 'Maar daarachter kan onmogelijk de ruimtehaven van Ent-Than zijn . . .' Toen werd hij afgeleid door een ontdek­king die hij aan zijn lichaam deed.

Zijn gebroken arm was volkomen genezen!

De beweringen van de Ekhonidische gevangenisdokters waren juist ge­bleken. Het nieuwe Arapreparaat dat ze in zijn gebroken arm hadden gespoten, verkortte het genezings­proces tot minder dan twintig uur, terwijl de tot nu toe in het Grote Im­perium gebruikte middelen, die ook in het zonne-imperium van Perry Rhodan bekend waren en gebruikt werden, voor een volkomen gene­zing toch altijd nog vijftig tot zestig uur nodig hadden.

Luitenant Peter H. Hasting wilde zijn vriend Seegers hierop opmerk­zaam maken, toen zich tegen de weer helder geworden sterrenhemel een cilindervormig ruimteschip ver­hief, dat eerst loodrecht opsteeg, om op vijfhonderd meter hoogte in hori­zontale vlucht in hun richting te ko­men.

Met donderende motoren raasde het over hen heen en een halve minuut later hoorden ze nog slechts een wegstervend geronk.

'De lichten . . .' riep luitenant Seegers verrast uit en wees in de verte. Het ene lichtpunt na het andere doofde en even later lag de wilder­nis van struikgewas als een maagde­lijk, ongerept land vóór hen.

'En onze majoor. . .' Het was niet te bepalen wie dit gezegd had, maar het was gezegd, en de woorden sloe­gen als een bom in. Tweeëndertig mannen schaamden zich diep. Ze hadden, zonder een vinger uit te ste­ken, Ostal in de steek gelaten.

Seegers draaide zich om. 'Ik wil niet weten, wie dat gezegd heeft, maar ik moet jullie eraan herinneren in wel­ke toestand wij ons bevinden.'

Zijn stem klonk scherp. 'We hebben de majoor niet in de steek gelaten. Hij heeft bevolen, niets te onderne­men wanneer hem of mij of ons bei­den iets mocht overkomen. En we kunnen pas proberen, hem op te spo­ren en hem te helpen, wanneer we zelf over de nodige middelen  be­schikken. Ik geloof dat we die kun­nen vinden waar we dat Springerschip hebben zien starten en waar de lichten hebben gebrand. We moe­ten daar zijn, vóór het dag wordt. We moeten het halen, mannen!'

Ze haalden het, maar het was intus­sen ochtend geworden. Seegers, Hasting en Fip stonden voor de laatste struiken en bogen de takken voorzichtig opzij.

Vijftig meter vóór hen stonden drie Springerrobots als stalen standbeel­den. Het licht van de gele Naralzon weerkaatste in hun lensogen. Ze hadden er geen hinder van. Hun me­chanisme reageerde niet op verblinding.

Eén van de drie mechanische men­sen draaide zich juist in de richting van de mannen. Fip was de laatste die zijn opzij gebogen tak liet terugglijden. Onbeweeglijk bleven de mannen staan. Ze wisten dat het me­chanisme van de Springerrobots niet zo hypergevoelig was als dat van de Arkonidische machines. Daarop was al hun hoop gebaseerd.

Vijf lange minuten gingen voorbij.

Er klonken geen zware voetstappen van een robot en er siste ook geen thermostraal naar hun schuilplaats.

'We kunnen hier toch niet eeuwig blijven liggen,' fluisterde Peter H. Hasting. 'Hoe kan ik een Springer te pakken krijgen, zonder door een ro­bot te worden gezien?'

'Hasting,' antwoordde Seegers, 'hoe wil je een Springer te pakken krij­gen als er niet eens een gebouw te zien is? Alleen aan de robots zien we, dat hier iets moet zijn. . . maar wat stel jij je daarvan voor?'

'Alles, Seegers. Wie zich in deze wil­dernis verstopt, heeft iets voor de Ekhoniden te verbergen, en wie iets te verbergen heeft, kan geen vijand van ons zijn. En als we bovendien de Springers waarschuwen, dat we . . .'

Hij onderbrak zichzelf en vroeg ge­jaagd: 'Zou dat lage gebouwtje met de zwakke lichtbron en de robotbe­waking bij dit Springerfiliaal beho­ren? Seegers, Fip . . . wat denken jullie?'

Seegers schudde zijn hoofd. 'Dat ge­bouwtje stond volkomen openlijk aan de rand van de open plek. Het moet van bovenaf duidelijk te zien zijn. Maar hier schijnt zelfs het lan­dingsterrein voor ruimteschepen ge­camoufleerd te zijn. Ik zie geen enkel verband tussen dit hier en het lage gebouwtje waar de majoor ge­vangen gehouden wordt.'

'Als dat zo is, versterkt het mijn po­sitie,' zei Hasting, zonder verdere uitleg. 'Seegers, drie of vier man moeten nu iets riskeren. We hebben alleen stenen tot onze beschikking. Ik heb mannen nodig, die goed en raak met stenen kunnen gooien . . .

Allan D. Mercant, daar is bij jouw gevechtstraining nog niet aan ge­dacht! Een aanval met stenen op ro­bots . ..'

Luitenant Seegers legde zijn hand op de schouder van zijn vriend. 'En welke rol heb je jezelf daarbij toebe­dacht?' vroeg, hij verdacht scherp.

Peter H. Hasting antwoordde: 'Een van ons moet het proberen. Ik wil een doorbraakpoging doen, terwijl de robots door een stenenhagel wor­den afgeleid!'

'Geen sprake van!' zei Seegers vast­beraden. 'Dat zou zelfmoord zijn!'

'Weet jij een andere oplossing, See­gers?' vroeg Hasting kalm.

'Laat mij het in uw plaats proberen, luitenant Hasting,' zei sergeant Fip.

'Twee tegen één, Seegers,' zei Has­ting, met een dankbare blik naar Fip. 'Onze sergeant geeft mijn plan ook een kans. Regel jij alles? Als de eerste stenen vallen en de robots naar de oorzaak van dat bombarde­ment gaan zoeken, begin ik te ren­nen. Zorg er voor dat ik naar rechts zoveel mogelijk bewegingsvrijheid krijg. Daar is het struikgewas het dichtst. Nou . . .?'

Luitenant Seegers was het nog steeds niet met het plan van zijn vriend eens, en als hij had geweten, dat Hasting zichzelf slechts 3 pro­cent kans van slagen gaf, zou hij bij zijn weigering zijn gebleven.

Met enige tegenzin knikte hij toe­stemmend en verdween geruisloos tussen de drie tot vier meter hoge struiken.

Peter H. Hasting lag voor de sprong gereed op de loer. Volgens zijn bere­kening moest luitenant Seegers nu met zijn voorbereidingen klaar zijn.

Daar zag hij al zes, zeven, acht ste­nen zo groot als een vuist door de lucht vliegen. Vlak over zijn hoofd suisde een tweede golf stenen naar de middelste robot.

Krakend kwamen de stenen dichtbij de Springerrobots neer. Door een kleine opening in de beschermende struik zag Hasting hoe de rechter en de middelste robot zich omdraaiden en toen werden de doffe klappen van de vallende stenen vermengd met de harde voetstappen van de mechanische mensen.

De mannen, die Seegers voor dit bombardement had gekozen, bleven ononderbroken hun vuistgrote ste­nen gooien.

Nu antwoordde de meest rechts na­derende robot met zijn dodelijke wa­pen.

Drie stralen flitsten in het morgen­licht en vernietigden een deel van de op hem af vliegende stenen. Op de­zelfde manier reageerde de robot, die tot nu toe recht tegenover Has­ting had gestaan en nu iets naar links was gelopen.

Dat was voor Hasting het juiste mo­ment.

De lenzen van de robots waren op de naderende stenen gericht. Hasting wist dat de robots niet achter zich konden 'zien'. Maar hij wist ook dat de mechanische mensen binnen en­kele   seconden zouden ontdekken waar de stenen vandaan kwamen en dat ze dan met al hun wapens die plek onder vuur zouden nemen en niet zouden rusten voor er niet meer dan een plek witgloeiende aarde te zien zou zijn.

De afstand tussen de twee robots rechts en voor hem bedroeg nog geen honderd meter. Peter H. Hasting rende zoals hij nog nooit in zijn leven gerend had. Zijn blik schoot voortdurend heen en weer. De Springervechtmachines keerden hem voor driekwart hun ruggen toe, maar de geringste draaiing zou vol­doende zijn om hem te zien.

Instinctief liet hij zich in volle ren onder een struik vallen, maar hij bleef niet liggen. Als een Indiaan sloop hij verder en slaagde er in, geen van de neerhangende takken aan te raken.

Toen hoorde hij kort na elkaar twee harde, scherpe klappen.

Twee stenen hadden de robot ge­raakt, die zich in zijn richting had willen omdraaien.

Hasting dacht logisch na.

Robots waren gevoelloos. Een tref­fer van een steen deed hun niets, maar deze treffer was slechts het be­gin van een aanval en daarom zou de robot daar nu op reageren door zijn voornemen, zich om te draaien, op te geven.

Hasting sprong weer op, werkte zich door twee bosjes, verloor daarbij de robots uit het oog en deinsde ver­schrikt terug, toen drie meter vóór hem een straal flitste en de grond begon te smelten. De uiterst linkse robot had hem in de gaten gekregen!

Hasting draaide zich om en wilde in de eerste reactie terugrennen, toen hij door een opening in de struiken twee Springers zag naderen, die door het lawaai in hun rust gestoord waren.

Met opgestoken armen rende Peter H. Hasting naar hen toe.

Achter zijn rug werd weer een impulsstraal uit een robotwapen op hem afgeschoten en miste hem dit­maal rakelings, want hij voelde de intense hitte van verbrandende struiken en smeltende aarde over zijn hele rug.

De twee verbijsterde Springers lie­ten hun wapens zakken!

De naakte man, die met opgeheven armen op hen toe kwam, leek op het eerste gezicht ongevaarlijk.

 

8

Egg-or keek niet alleen verrast op, toen majoor Clyde Ostal, bewaakt door twee robots, zijn kamer werd binnengebracht - hij vloog uit zijn stoel op en staarde de Terraan aan. Ze kenden elkaar!

En de spottende blik van die aardse mens irriteerde de chef van de pla­netaire veiligheidsdienst van Ekhas meer dan hij wilde toegeven.

'Ga zitten, Terraan!' snauwde Egg-or onwillekeurig ruwer dan zijn bedoeling was.

Weer trof hem een spottende blik, en majoor Clyde Ostal vroeg: 'Zien de Ekhoniden en Arkoniden in een Terraan een spook, of is het hun slechte geweten dat ze zo doet schrikken?'

Tegen zijn wil kwam Egg-or onder de indruk van de onbevreesdheid van deze man met zijn nietszeggen­de gezicht.

'Ga zitten . . . alstublieft!' Het 'alstu­blieft' kwam na een opvallende pau­ze.

Clyde Ostal keek naar rechts en links en vroeg: 'Zullen deze heren daar niets op tegen hebben, Ekhonide?'

'U maakt het mij moeilijk, rustig met u te praten,' antwoordde Egg-or.

'Geef me mijn Tigris terug, laat mijn bemanning vrij en geef me een start­vergunning. Daarna zullen we via de hyperradio als goede vrienden met elkaar praten,' zei Clyde Ostal op zakelijke toon. 'Ik zal dan met ge­noegen mijn chef Perry Rhodan meedelen, dat er tenminste één ver­standige Ekhonide op Ekhas leeft.'

'Hoe komt u aan die zekerheid, Ter­raan. Uw Perry Rhodan helpt u niet. . .' Het spottende lachje van de ander bracht hem in de war. Ver­schrikt dacht Egg-or aan de verden­king van de generaal, die nog steeds vreesde, dat Perry Rhodan de Tigris slechts als een soort lokaas had ge­bruikt.

'Rhodan?' vroeg Clyde Ostal ver­baasd. 'Ekhonide, waar ziet u ons Terranen voor aan? Wij zijn alle­maal Perry Rhodans! Allemaal! Hoelang heeft het Grote Imperium nog nodig om dat eindelijk in te zien? Wij slapen niet met open ogen, maar we spelen met open kaarten, en . . . Ekhonide, wij zoeken vrien­den om met hen in vrede te leven!'

De oproep van generaal Sutokk on­derbrak het gesprek tussen Egg-or en Ostal toen het juist interessant begon te worden. Op het beeld­scherm verscheen Sutokks scherp getekende gezicht. Ook de klank van zijn stem was scherp, toen hij zei: Egg-or, ik heb van de arrestatie van die vrachtscheepskapitein gehoord. Ik eis van u, dat u die man onmid­dellijk aan de vloot van Arkon uitlevert. Dit is een bevel van de regent! Het originele bevel ontvangt u bin­nen tien minuten. Goedendag!'

Heeft die Egg-or mij vergeten? dacht Clyde Ostal terwijl hij naar de Ek­honide keek, die met een wezenloze blik naar het donker geworden beeldscherm staarde. Hijzelf stond nog steeds voor Egg-ors schrijftafel, geflankeerd door twee vechtrobots van Arkonidisch type. Maar toen rees er een verdenking in Ostal.

Waarom had generaal Sutokk er met nadruk op gewezen, dat hij op bevel van de robotregent van Arkon aan de vloot moest worden uitgele­verd en dat het originele bevel ten spoedigste aan Egg-or zou worden overgebracht?

Bestond er een zekere rivaliteit tus­sen Egg-or en de generaal?

Op hetzelfde moment legde Fellmer Lloyd impulsief zijn hand op de arm van de regent van het zonne-imperium. Ze zaten met tweeën aan ver­schillende tafels in het voornamelijk door Springers bezochte restaurant te wachten tot de bestelde maaltijd via de lopende band hun tafels zou bereiken.

'Ik ben Ostal op het spoor, chef,' fluisterde Lloyd achter zijn hand en ging toen op telepathische communi­catie over.

'Clyde Ostal bevindt zich als gevan­gene bij Egg-or. Sutokk schijnt een fanatieke voorstander van de her­senspoeling te zijn, want hij geeft op dit moment bevel, Ostal aan een hersen-spoeling te onderwerpen, en hem uit te leveren . . . aha . . . Egg-or, de chef van de planetaire geheime dienst, heeft tot nu toe geweigerd, een Terraan of een Springer van de MAB I voor de hersenspoeling . . . chef, er bestaat een bevel van de ro­bot-regent. Het wordt per koerier aan Egg-or overgebracht ...vreemd, er is alleen sprake van de majoor. De generaal denkt helemaal niet aan de bemanning van de Tigris . . .'

'Eet smakelijk,' zei Perry Rhodan halfluid en scheen met belangstel­ling de gerechten te bekijken, die juist op hun tafel werden gezet.

'Dank u, insgelijks . . .' antwoordde Fellmer Lloyd gedachteloos en ont­ving direct daarna Rhodans telepa­thische bevel: 'Je moet Clyde Ostal nu vinden, Lloyd! Zoek hem, dan kan ik Kakuta en Ishibashi inzetten. Als ik je gedachten goed heb ver­staan, moet Ostal in de stad zijn. Waarom kost het je ditmaal zoveel moeite, hem te vinden?'

Voor Fellmer Lloyd bestond daarop maar één antwoord:

'Ostal denkt niet aan ons, chef! Ik geloof dat hij er geen vermoeden van heeft, dat wij op Ekhas zijn. Ik zie geen andere verklaring. Als hij ons maar één keer in gedachten in de buurt wenste . . .' Fellmer Lloyds ge­dachten werden onderbroken. Ze verstomden plotseling. Maar toen beukten zijn gedachten weer in Rho­dans hersenen: 'Chef, een troep be­ambten van de vreemdelingenpolitie wil hier controle houden!'

Het viel onder de meer dan duizend Springers niet op, toen ze opston­den, een blik van verstandhouding met Ishibashi en Kakuta wisselden en vervolgens, nog steeds paarsge­wijze gescheiden, naar de vier achteruitgangen liepen.

Op weg daarheen kwam Lloyd dichtbij Ishibashi en fluisterde hem in het Engels toe: 'De vreemdelin­genpolitie wil hier controleren!'

'Maar daarom hoefden we ons eten toch niet te laten staan?' vroeg Ishi­bashi in het interkosmo.

'Bevel van de chef,' fluisterde Fell­mer Lloyd als antwoord en voegde zich onopvallend weer bij Rhodan, die op de derde achteruitgang toe­liep.

Ze waren er al dichtbij, toen beamb­ten van de vreemdelingenpolitie in hun onopvallende uniformen zich bij alle achteruitgangen posteerden. Vanaf dat moment kon geen gast on­gecontroleerd het restaurant verla­ten.

Rustig als een echte Springer toonde Perry Rhodan zijn door de solaire veiligheidsdienst vervaardigde iden­titeitskaart. De beambte die hem moest controleren, gaf hem na een vluchtige blik terug. Fellmer Lloyd verging het net zo.

Ze staken de straat over via een als een brug fungerende antizwaartekrachtband. Vóór hen zweefden Tako Kakuta en Kitai Ishibashi.

'Goed gedaan, Ishibasi,' zei Rhodan, toen hij hen met Fellmer Lloyd in­haalde, die op dit moment zijn omge­ving had vergeten.

'Ik heb hem, chef!' riep Lloyd opeens een beetje vermoeid uit. 'Hij heeft aan u gedacht. Hij heeft juist gehoord . . . via Egg-or, dat de gene­raal hem aan een hersenspoeling wil onderwerpen. We kunnen de majoor in de centrale van de planetaire vei­ligheidsdienst vinden. Hij is nog bij Egg-or in diens kamer en wordt door twee robots bewaakt.'

'Waarom is hij alleen gepakt? Waar zijn zijn mannen, Lloyd?' vroeg Rho­dan dringend. Hij had het gevoel dat de beslissing aanstaande was.

Fellmer Lloyd ging weer op telepa­thische communicatie over. Misver­standen waren daarbij uitgesloten.

'Ostal heeft vannacht tijdens een mars door het oerwoud met zijn mannen een Ekhonidisch relaisstati­on ontdekt en is bij de nadering als enige door de shockstraal van een robot getroffen. Het relaisstation dient voor het afluisteren van hy­perradiogesprekken en heeft de vangst onmiddellijk aan de veilig­heidsdienst gemeld. Ostal is van­morgen met een klein straalvlieg­tuig afgehaald en naar Egg-or ge­bracht. Ostal weet niet waar zijn mannen nu zijn.'

'Vervloekt!' riep luitenant Seegers uit, sprong opzij en keek in het ge­zicht van een kleine, tengere Sprin­ger, die plotseling als een geest uit het niets was opgedoken. Toen wer­den de ogen van de luitenant onna­tuurlijk groot en vroeg hij fluiste­rend, half ongelovig half hoopvol: 'Kakuta . . .?'

Deze antwoordde hier niet op, maar vroeg: 'Wat is dit voor een plaats, Seegers?'

De luitenant wees met een veelzeg­gend gebaar het vensterloze vertrek rond, waarin hij met zijn eenender­tig mannen was opgesloten.

Landings- en overlaadplaats van smokkelende Springers en onze tweede gevangenis op Ekhas. De Ster van Arkon" was luxueuzer in vergelijking. . .'

De teleporteur viel hem in de rede en bekommerde zich er ook niet om, dat de gehele bemanning van de Tigris om hem heen drong, om zich geen woord te laten ontgaan. 'Onderhandelt luitenant Hasting nog steeds met de Springers?'

Luitenant S. Seegers drukte zijn verwondering over Kakuta's prima informatie uit en antwoordde: 'Al uren. We hopen tenminste, dat hij nog steeds onderhandelt en niet al­leen ergens opgesloten is. Ruwe ke­rels, die Springers! Enfin, we heb­ben tenminste weer kleren aan en hebben eten gekregen .. .'

'Beschrijf me het vertrek waarin Hasting met de Springers onderhan­delt! Kent u het, luitenant?'

'Ja, ik ben er tien minuten geweest. Het ligt ook onder de grond, maar veel dieper dan dit hol. Als ik me niet vergist heb, zijn er twee grote opslagruimten achter. Het ziet er van binnen zo uit. . .,' en hij be­schreef verbazingwekkend nauw­keurig het vertrek, met weinig woorden maar zó aanschouwelijk, dat de teleporteur Tako Kakuta het zich heel goed kon voorstellen.

In een trillende luchtwervel ver­dween de mutant even geruisloos als hij was gekomen.

Tako Kakuta rematerialiseerde in absolute duisternis. De verdovende geur van onbekende kruiden en drogerijen drong als een gifgaswolk op hem in. Hij dacht aan luitenant Seegers' bewering, dat hier twee of drie van die ondergrondse opslag­plaatsen moesten zijn.

Zijn teleportatie slaagde. In wat fris­sere lucht, maar weer in een ondoor­dringbare duisternis, werd hij weer stoffelijk. Hij keek even om zich heen, zag nergens licht en knipte toen zijn kleine schijnwerper aan.

De schijnwerper was een stukje kunstwerk van de Swoons en zat in de  derde  knoop  van  zijn  overall.

Hoewel de solaire veiligheidsdienst van Allan D. Mercant nog niet met Swoon-instrumenten was uitgerust, beschikten alle leden van Rhodans mutantenkorps over deze unieke, kleine, maar uitermate doeltreffen­de apparaatjes.

De straal van zijn schijnwerper bleef op een grote deur gericht. Kakuta zag geen spoor van een ener­gieversperring of een alarminstalla­tie. Rustig zocht hij zijn weg tussen de opgestapelde waren door naar de deur.

Deze was niet op slot. De teleporteur duwde haar een handbreed open en gluurde door de kier. Hij keek in het vertrek dat luitenant Seegers zo nauwkeurig had beschre­ven. Hij hoorde stemmen. Er werd in plat interkosmo gesproken. Nu herkende hij de stem van luitenant Peter H. Hasting. Er klonk ongeduld en ook dreiging in.

'Springers . . . voor de laatste keer! Door ons te helpen, doen jullie de zaak van je leven! Het is dan na­tuurlijk afgelopen met het smokke­len van verdovende middelen. Smokkel inlichtingen, goede inlich­tingen, die Perry Rhodan interesse­ren. Daar krijgen jullie goed geld voor, meer dan je met het smokke­len van verdovende middelen ver­dient.

Maak van je smokkelbende een soort inlichtingenbureau. Het zal jullie beslist geen moeite kosten. Maar vertel me niet, dat jullie iets om de veiligheid van het imperium geven! Jullie moeten nu beslis­sen ... nu meteen! En als jullie be­slissing in het voordeel van Rhodan uitvalt, houdt dat in, dat jullie ons een ruimteschip ter beschikking stellen…'

'Wacht es even, Terraan!' hoorde Kakuta een basstem zeggen. 'Wie betaalt dat grapje? We zouden mis­schien de beste vrienden kunnen worden, als jullie beter betalen dan de Arkoniden of de Ara's of wie dan ook.'

'Ik betaal jullie, door je als officier van Perry Rhodan op mijn erewoord te beloven, dat het nog overeen te komen bedrag vijftien Ekhas-dagen na onze vlucht aan jullie zal worden overgemaakt. . .'

Twee of drie Springers barstten in schaterlachen uit. Maar de Springer met de basstem bulderde er tussen­door: 'Stilte, leeghoofden! Hebben jullie niet gehoord wat hij zei? Dus jij bent een officier, Terraan? Goed! Laten we eens nagaan wat het ruim­teschip moet kosten, en dan geef jij ons je woord als officier van Rho­dan. Ik geloof dat dat een goed begin kan zijn. . .'

Twee heftig protesterende stemmen vielen hem in de rede.

'Ik laat mijn stam geen hand uitste­ken voor die Terranen!' riep de ene.

'Ik mag die Perry Rhodan helemaal niet!' beweerde de andere.

'Zoals jullie willen,' zei de Springer met de basstem. 'Dan doen we het zonder jullie, maar omdat jullie nu al teveel hebben gehoord, zul je je op de gangoplantages nuttig moeten maken en . . .'

'Wat!' schreeuwde iemand, 'Je dreigt ons? Wil jij ons naar de narcoticavelden van de ster van Klinu-Lun sturen?'

'Ik laat jullie daarheen brengen,' antwoordde de Springer met de bas­stem. Hebben jullie dan nog niet ge­noeg van die smerige smokkelaffaire? Eens zullen de Ekhoniden immers onze smokkelschepen bij het starten of landen peilen ... en dan is het met ons allemaal gedaan!'

Tako Kakuta bleef onbeweeglijk luisterend voor de kier van de deur staan luisteren. Het idee van luite­nant Hasting, van verdovende middelen smokkelende Springers spion­nen voor Rhodan te maken, was evenveel waard als de vreedzame verovering van een planeet.

Aan de ruzie tussen de Springers, kwam een half uur later, door het ultimatum van de Springer die on­voorwaardelijk op luitenant Hastings erewoord vertrouwde, een ab­rupt einde. Kakuta durfde de deur niet verder open te doen, maar hij vermoedde dat deze Springer nu met een wapen in zijn hand stond, om zijn soortgenoten hun besluit wat te vergemakkelijken.

Plotseling hoorde de teleporteur een ongearticuleerde korte kreet. Met zijn scherpe gehoor hoorde hij na­derende voetstappen. Op hetzelfde moment concentreerde hij zich, en toen de deur, waarachter hij stond te luisteren, werd opengeduwd, teleporteerde hij zich achterin de op­slagruimte terug.

Hij durfde zelfs geen adem te halen, maar op de duur hielden zijn longen het niet uit. Er schoot een vermetele gedachte door zijn hoofd en hij gaf er meteen gevolg aan.

Luitenant Hasting zag de lucht voor zich trillen. Hij begreep niet direct wat dit voorspelde en toen stond Ta­ko Kakuta, met een volkomen vreemd gezicht, al vóór hem. Aan zijn kleine, tengere gestalte en de manier waarop hij zo plotseling ver­scheen, herkende hij Kakuta echter.

Hij reageerde onmiddellijk, door be­schermend vóór de Japanner te gaan staan en hoorde hem zeggen: 'Rhodan is op Ekhas. Als de beman­ning van de Tigris niet met de hulp van deze Springers kan ontsnappen, komen wij jullie halen. Breng de Springers ertoe, inlichtingen voor ons .. .'

'Verdwijn, Kakuta!' siste Hasting. Hij hoorde een paar Springers over de openstaande deur praten. Ze schenen in de opslagruimte naar iets te zoeken.

Twee Springers zagen slechts een licht trillen van de lucht, maar ze sloegen er verder geen acht op en weten het verschijnsel aan een licht­effect.

Tako Kakuta dook echter uit het niets weer bij Perry Rhodan, Kitai Ishibashi en Fellmer Lloyd op, die aan de rand van de stad Ent-Than op zijn terugkeer hadden gewacht. Ze stonden bij de kleine vrachtwagen, die ze de vorige avond hadden ge­kocht en die slechts gedeeltelijk vol­geladen was.

Rhodans grijze ogen leken te glimla­chen. Kakuta had zijn relaas beëin­digd en Rhodan vroeg: 'Zouden de politie of de planetaire veiligheids­dienst vermoeden voor wie al die kleding bestemd is, als ze de wagen met de lading vandaag of morgen vinden?'

Egg-or, chef van de planetaire vei­ligheidsdienst op Ekhas, liet het pe­loton ruimtesoldaten van generaal Sutokk wachten. Hij had telefonisch opdracht gegeven, de gevangen Ter­raan Clyde Ostal onmiddellijk bij hem te brengen.

Weer geflankeerd door twee robots, kwam de majoor van de solaire vei­ligheidsdienst binnen. Het bleke ge­zicht van Egg-or voorspelde niet veel goeds.

De visafoon zoemde. Op het beeld­scherm voor Egg-or verscheen het gezicht van Exwin van de afdeling 'ruimtehaven'. Hij zei gejaagd: 'Me­neer, de Terraanse bemanning is aan de noordrand van het terrein ge­zien, toen ze een kleine Springer­tender verliet. Maar of de mannen in een ruimteschip zijn overgestapt of in drie of vier luchttaxi's naar de stad zijn gevlogen, heeft onze agent niet meer kunnen vaststellen. Hij werd, terwijl de Terranen bezig wa­ren uit te stappen, door een onbe­kende neergeslagen. Ik heb onmid­dellijk . . .' Hij zweeg enige secon­den. Egg-or staarde naar het beeld­scherm. Majoor Ostal luisterde he­vig gespannen.

Wanneer en waar hadden zijn man­nen contact met Springers gekregen, en hoe hadden ze hen ertoe kunnen overhalen, hun hulp te verlenen?

Exwin sprak weer verder: 'Meneer, de ruimtesoldaten van generaal Sutokk zijn enkele minuten geleden ook met het zoeken naar de beman­ning van het aardse ruimteschip be­gonnen! De generaal wil dat ik voor alle ruimtevaartuigen een startver­bod afkondig . . . voor onbeperkte tijd! Hij dreigt met de vloot als ik zou weigeren.'

'Geef hem zijn zin, Exwin,' ant­woordde Egg-or opmerkelijk kalm, 'maar van alle andere nieuwe beve­len, wil ik eerst in kennis worden gesteld, voor ze worden uitgevoerd!'

Hij verbrak de verbinding en keek Ostal aan. 'Ga toch zitten, Terraan. U moet nog even geduld hebben. Ik heb eerst het een en ander te rege­len.'

Hij stuurde de twee robotbewakers weg en keek hen na tot de deur ach­ter hen gesloten was.

Majoor Ostal ging aarzelend zitten. Hij moest bekennen dat hij van deze chef van de veiligheidsdienst geen hoogte kon krijgen. Was deze Ekhonide alleen maar een felle tegenstan­der van de hersenspoeling of een van de invloedrijke personen die zich in hun handelwijze tegen de ro­botregent op Arkon III verzetten, maar uit verstandelijke overwegin­gen niet openlijk voor hun opvattin­gen uitkwamen.

Egg-or scheen te hebben vergeten dat hij nog het een en ander te rege­len had en zei: 'U beweerde tijdens ons laatste onderhoud, dat iedere Terraan een Perry Rhodan zou zijn. Ik geef u een kans om dat te bewij­zen!

Luister . . .'

De visafoon zoemde weer. Exwins gezicht verscheen weer op het scherm en hij zei: 'Meneer, de solda­ten van generaal Sutokk hebben zich zonder strijd van de bemanning van het Terraanse schip meester ge­maakt!'

'Waar?' vroeg Egg-or scherp.

'In het handelskantoor van de "Ver­enigde   Kleinhandelaren", aan de noordrand van de stad.'

'In het handelskantoor van de "Ver­enigde Kleinhandelaren",' herhaal­de Egg-or halfluid, zonder zelf te we­ten dat hij dat deed. Hij vroeg zich af wat hij nu nog kon doen en voelde de vreemde kracht niet, die zich van zijn gedachten meester maakte.

Egg-or vermande zich en stond op.

'Terraan, van nu af aan is het zin­loos, het bevel van de regent te ne­geren. De generaal zal spoedig we­ten wat u en uw mannen te verber­gen hebben. Arkon kent nu de galac­tische positie van de aarde. Ja, we hebben ondanks uw veranderingen aan de boordcomputer van de Tigris alle gegevens gevonden die ons de plaats aanduiden, waar Terra in de ruimte van de Melkweg te vinden is. Zeg me nu eens wat mij en ook de generaal zeer interesseert: zit uw Perry Rhodan achter die voor ons nog steeds niet helemaal verklaar­bare missprong van uw schip?'

Ostal toonde een medelijdend glim­lachje. 'Egg-or, de Tigris is een klein vrachtschip en geen eenheid van de Terraanse ruimtevloot. Wat is er ei­genlijk voor raadselachtigs aan de missprong van mijn schip? Gebeurt dat niet af en toe met elk ruimte­schip? Of hebt u iets te verbergen? Dat moet ik wel haast denken, Ekhonide.'

'Wat bedoelt u daarmee, Terraan?'

'Wat ik daarmee bedoel? Wel, alleen het kapen van mijn Tigris, kan voor generaal Sutokk geen aanleiding zijn, mijn mannen nu ook nog aan een hersenspoeling te onderwerpen en zich aan moord op hen schuldig te maken! Er zit meer achter dat misdadige bevel. . . maar wat, Egg-or? Dat vraag ik me af en dat vraag ik u!'

Onmerkbaar voor Egg-or, maar niet voor majoor Clyde Ostal, lid van de solaire veiligheidsdienst, vond aan de Ekhonide een verbazingwekken­de verandering plaats.

Zijn gezicht ontspande zich en er kwam een sympathieke Ekhonide tevoorschijn, die Ostal minzaam toeknikte.

Rhodan is er! dacht de majoor. Een van de mutanten is met hypnotische of suggestieve krachten bij Egg-or aan het werk. Die hulp komt op het nippertje!

Egg-or praatte, maar niet over de Ti­gris of over generaal Sutokk, de hele 'operatie Tigris' werd door hem niet meer genoemd. Hij stond op, kwam naar Ostal toe, die onwillekeurig ook opstond, stak hem zijn hand toe en zei: 'Ik zal onmiddellijk doorge­ven dat u de centrale kunt verlaten. Kom mij gauw weer eens opzoeken, als u naar Ekhas komt. Het zal mij een groot genoegen . . .'

. . . of niet, dacht de majoor, toen hij op straat kwam en het verwonderde hem helemaal niet, toen een kleine, tengere Springer hem bijna omver liep en hem onopvallend, maar dui­delijk in het Engels toefluisterde: 'Majoor Ostal, derde straat rechts, vooraan!' doorliep en enige ogen­blikken later in de drukte verdwe­nen was.

 

9

Generaal Sutokk had zijn staf om zich heen verzameld. De telex was onafgebroken in bedrijf en bracht de ene melding na de andere. Ze kwa­men allemaal uit het handelskantoor van de 'Verenigde Kleinhandela­ren'. Dat was een vereniging van kleine Springerstammen, die op vele planeten hun gemeenschappelijke vestigingen hadden en daarmee de kosten laag hielden. Als eenheid ge­zien, vormden de 'Verenigde Klein­handelaren' echter een belangrijke economische factor, en op dat feit maakte de adjudant de tierende ge­neraal juist attent.

'Generaal, we moesten er maar een punt achter zetten. Als ook nog be­kend wordt, dat de Arkonidische veiligheidsdienst de strenge hiërar­chie van de Springers in de kwestie van de MAB I heeft genegeerd, drij­ven we een groot deel van de Sprin­gerstammen rechtstreeks in Rhodans armen. De agenten van Terra strooien toch al overal het praatje rond, dat het robotbrein op Arkon III niet te vertrouwen zou zijn. Ik adviseer u dan ook dringend, genoe­gen te nemen met de verklaring van de Springers in het kantoor van de Verenigde Kleinhandelaren, als zou de bemanning van de Tigris slechts door een toeval bij hen zijn terecht­gekomen. We komen de waarheid toch wel te weten als we die kerels aan een hersenspoeling onderwer­pen.'

Generaal Sutokk zag ten slotte in, dat het voorstel van zijn adjudant verstandig was en hem veel ergernis zou besparen. Met een grimmig ge­zicht richtte hij zich tot de officier aan de telex. 'Geef door, dat de Ter­ranen onmiddellijk naar het hoofd­kwartier moeten worden gebracht. Of er geen robotbewakers bij moe­ten komen? .. . Ach wat! Vijftig man zijn toch wel voldoende om die ongewapende troep hierheen te brengen. Geef het bevel door! Wil je er nog langer mee wachten?'

Ondanks zijn succes was de stem­ming van de generaal nog abomina­bel slecht. Hij kon zich niet losma­ken van het gevoel, dat Perry Rhodan achter die missprong van de Ti­gris zat, en nog geen uur geleden hadden zijn experts hem hun beden­kingen betreffende de verwerkte coördinaten uit de computer van de Tigris meegedeeld.

'Het is mogelijk, generaal,' hadden ze gezegd, 'dat alle gegevens ver­valst zijn. Wij hebben aan de hand van het grote Arkonidische sterrenregister de galactische coördinaten gecontroleerd en weliswaar een zon­nestelsel op de aangegeven plaats gevonden, maar het is een stelsel dat wij al achtduizend jaar kennen en dat uit enkel onbewoonde planeten bestaat.'

'En dat vertel je me nu pas?' had Su­tokk gebruld. 'Je weet toch dat ik de gegevens al per hyperradio aan de regent heb doorgegeven. Wordt dat stelsel door onze schepen aange­daan?'

'Voor zover wij hebben kunnen vast­stellen, niet, generaal.'

'Dan kloppen de gegevens in het sterrenregister niet!'

Met deze gedurfde bewering had hij hen weggestuurd. En daaraan dacht hij toen zijn bevel aan het kantoor van de 'Verenigde Kleinhandelaren' werd overgebracht, dat de Terranen naar het hoofdkwartier van de vloot op het voor de oorlogsschepen van de regent gereserveerde gedeelte van de ruimtehaven moesten wor­den gebracht.

De straat waaraan de handelsvesti­ging was gelegen, werd aan weers­zijden van de kantoorgebouwen af­gezet. Twee enorme verkeersopstop­pingen waren het gevolg. De hon­derden Ekhoniden en voertuigen groeiden in enkele minuten aan tot duizenden. Men was allerminst te spreken over het oponthoud en de ruimtesoldaten van Arkon kregen heel wat onvriendelijke opmerkin­gen te horen.

Toen zagen de Ekhoniden de dertig Terranen, wier signalement sinds de vorige dag onafgebroken door de te­levisie werd uitgezonden en die het unieke kunststukje hadden vol­bracht, uit de gevangenis 'Ster van Arkon' te ontsnappen.

Niemand lette op twee Springers, die tussen de menigte geklemd, naar de hoofdingang van de Springerves­tiging stonden te kijken. De ene was klein en tenger, de andere lang en mager en met een enigszins gebogen houding. Ze praatten niet. Ze keken alleen maar.

Vanaf de andere kant van de straat reden drie pantserwagens voor. Een kordon zwaargewapende ruimtesol­daten vormde een smalle doorgang naar de pantserwagens om de Terra­nen te laten instappen.

De lange, magere Springer bleef rustig toekijken. Aan niets was te zien welke enorme krachten hij ont­ketende.

De bevelvoerende officier gaf via zijn draagbare visafoon door, dat het transport klaar stond en dat over een half uur 32 Terranen op het hoofdkwartier konden worden ver­wacht.

De overige ruimtesoldaten, die de straat aan twee kanten hadden afge­zet, kregen bevel in te stappen en een minuut later reed het konvooi weg. Van de Terranen in de drie pantserwagens was niets meer te zien.

Het verkeer kwam weer op gang, de voetgangers zetten zich weer in be­weging en de twee Springers, die zwijgend bij elkaar hadden gestaan, gingen het eerste het beste huis bin­nen.

In de lege vestibule ging de grote achter de kleine staan, sloeg zijn armen om hem heen, de lucht trilde even en plotseling was de vestibule weer leeg.

Op enige afstand van het stationsge­bouw van de ruimtehaven stonden twee Springers langs de weg. Ze schenen op iets bepaalds te wachten. Hun geduld werd lang op de proef gesteld. Er kwam een kleine, moder­ne vrachtwagen aangereden, die bij hen stopte. Zwijgend stapten ze in en de bestuurder, een Springer met een staalharde blik zette het voer­tuig weer in beweging. Hij stopte echter weer bij een splitsing, waar­bij duidelijk vermeld stond, dat deze zijweg naar het hoofdkwartier van de Arkonidische vloot voerde.

In de nauwe cabine van de vracht­wagen zaten vier Springers en een man in wie men op het eerste ge­zicht een Terraan herkende: majoor Clyde Ostal.

Ze wachtten op de bemanning van de Tigris.

Vanaf de plek waar ze stonden, kon­den ze het schip zien. De naam 'Ti­gris' schitterde in het licht van de Naralzon.

'Daar komen ze,' zei plotseling een Springer met de stem van Fellmer Lloyd. 'Ze rijden op topsnelheid. Al­les schijnt vlot te gaan.'

Toen daverde het konvooi hun voor­bij. Het sloeg echter niet de zijweg naar het hoofdkwartier in, maar reed rechtuit!

De kleine vrachtwagen zette zich onopvallend weer in beweging en volgde in het kielzog van het gepant­serde transport. Het konvooi reed het grote stations- en administratiegebouw voorbij en zwenkte het ter­rein op. Het stoof over het betonnen platform van de ruimtehaven naar een klein Ekhonidisch ruimteschip, waarvan de bemanning het, haar schip met warmdraaiende motoren in de steek latend, halverwege tege­moet kwam. De pantserwagens stop­ten voor de brede laadbrug van het ruimtevaartuig. De ruimtesoldaten sprongen eruit, vormden weer een kordon en dreven de tweeëndertig Terranen het vreemde schip binnen. Ze sloegen geen acht op de kleine vrachtwagen, die vlak achter de laatste pantserwagen stopte; ze sloe­gen ook geen acht op de vijf man­nen, die zich langs hen heen drongen en ook het Ekhonidenschip binnen gingen.

Voor het tweede transportschip van de Arkon-vloot stond een officier, die juist via zijn visafoon meldde: 'Kon­vooi slaat over drie minuten af naar het hoofdkwartier en komt daar om 15.67 . . .'

Op een afstand klonk het brullend uit een luidspreker: Wat zeg je daar, Thur-Ges? Waarom stoppen ze voor een ruimteschip? Wat gebeurt daar eigenlijk? Geef antwoord!'

Onwaarschijnlijk kalm herhaalde Thur-Ges, officier van de ruimte-vloot van de regent van Arkon, zijn melding. 'We slaan over twee minu­ten af naar het hoofdkwartier en ko­men daar om . . .'

De schreeuw uit het hoofdkwartier werd nog juist gehoord door de laat­ste Terraan, toen hij door de sluis van het kleine Ekhonidische ruimte­vaartuig rende: 'Alarmstart voor al­le schepen! Nadere instructies vol­gen zo meteen en . . .'

Die laatste man was sergeant Fip geweest. Hij sloot de sluis en liet de brede laadbrug inschuiven, terwijl Perry Rhodan met Clyde Ostal aan het hoofd van de colonne door de gang naar de commandocentrale liep.

Elke seconde was kostbaar. De voor­sprong die ze op de Arkon-vloot had­den, was maar betrekkelijk. Ze wis­ten niet hoeveel schepen het hoofd­kwartier in het Naralstelsel onder­weg had.

Perry Rhodan liet zich in de pilotenstoel vallen. Kitai Ishibashi, de suggestor, had zich weer op uitstekende wijze van zijn taak gekweten. Alle aggregaten van het kleine ruimte­schip konden onmiddellijk op volle capaciteit worden geschakeld.  Het oplichtende controlelampje gaf aan, dat alle sluizen gesloten waren.

Synchroonschakelaar op 'één'!

De motoren begonnen te brullen.

Antizwaartekrachtveld op maxi­mum capaciteit!

Het schip sprong de blauwe Ekhas-hemel in, de snelheid nam toe zoals nog nooit tevoren en de drukcompensatoren deden gierend hun werk, voordat de bemanning van de ont­zaglijk snel toenemende druk hinder kon ondervinden.

'Radio klaar?' vroeg Rhodan via de intercom aan de radiohut, die aan de commandocentrale grensde.

'Klaar, chef!' riep de man aan het hyperradiotoestel. Het woord 'chef' klonk als een fanfare.

'Maak een hyperradiobericht voor de Lotus klaar: Arkon, Arkon .. . Nee, dat niet!' verbeterde Rhodan, toen hem opeens te binnen schoot, dat hij met het codewoord 'Arkon' in het centrum van de Melkweg de Lo­tus naar de MAB I had geroepen. 'Sein: Mercant, Mercant, Mercant. . .'

 'Chef...?'

Rhodan wist al wat de man aan het hyperradiotoestel wilde zeggen en voegde er aan toe: 'Met een Arkonidisch accent; dat is wel genoeg. De afluisterdienst aan de "andere kant" heeft dan genoeg te doen met uit te vorsen wat dat driemaal herhaalde woord wel kan betekenen . . .'

De radar was ook in bedrijf. De man die deze bediende, meldde: 'Sir, een oorlogsschip nadert Ekhas. Posi­tie .. .' en er volgde een stroom ge­tallen.

'Ik heb hem,' zei Kitai Ishibashi ake­lig kalm. Hij bedoelde de Arkonidische commandant van het naderende oorlogsruimteschip.

Evenals hij Egg-or, vijftig Arkonidische soldaten en de bemanning van dit kleine schip had beïnvloed, gebruikte hij nu zijn kracht over een gigantische afstand in de ruimte. Hij legde de vijandelijke commandant zijn wil op en tien minuten later kreeg generaal Sutokk zijn derde woede-uitbarsting, omdat zijn peilstation, dat naar zijn naderende oor­logsschip had gezocht, met een heel ander resultaat kwam, dan de com­mandant hem via de radio doorgaf.

'Ze zijn allemaal gek . . .'brulde hij.

Intussen was het kleine Ekhoniden­schip buiten de dampkring geko­men. Genadeloos haalde Rhodan al­les uit het schip wat er in zat. Het ging om seconden. Als de nog op de ruimtehaven staande Arkonidische schepen eenmaal zouden zijn ge­start, zou het met hun wanhopige ac­tie gedaan zijn. Zijn suggestor Kitai Ishibashi was geen duivelskunste­naar, en hoe beweeglijk hij ook was, Rhodan wist heel goed tot hoever zijn mutant kon gaan.

Hyperradiobericht uitzenden!' riep hij naar de radiohut.

Hij moest even aan het communica­tiesysteem wennen, maar even later had hij  verbinding met de kleine hangar.

'Fellmer Lloyd?' vroeg hij alleen.

'Tender klaar, chef. De bemanning stapt juist in.'

'Dank je!' hij draaide zich om. 'Ie­dereen verlaat zijn post. Op het B-dek is een hangar. Als de bliksem daarheen en in de kleinste tender. Haast je!'

De laatste melding die Rhodan kreeg, luidde: 'Arkon-vloot start, sir!'

Hij keek op zijn horloge. Ze hadden 12 minuten voorsprong. Als de Lo­tus zijn driemaal 'Mercant' meteen had begrepen, kon hij over vijf of zes minuten in één hypersprong hier zijn en hen met de tender aan boord nemen. De nieuwe compensator van de Lotus, zorgde er voor dat hij niet gepeild kon worden.

'Maak dat je wegkomt!' beval hij nu ook majoor Clyde Ostal. 'Ik speel het met dit schip wel alleen klaar. Houd mijn plaats in de tender vrij . . . natuurlijk de bestuurders­plaats! Tot zo meteen, majoor! Je hebt je werk goed gedaan!'

De loftuiting uit de mond van de re­gent van het zonne-imperium in de­ze gevaarlijke situatie, kwam de ma­joor wat vreemd voor. Zou Rhodan dat hebben gezegd, omdat hij wist dat over enkele minuten, wanneer de robotschepen van de regent er waren, alles afgelopen zou zijn?

Perry Rhodan had geen tijd voor dergelijke gedachten. Het kleine Ek­honidenschip stoof, levensgevaarlijk overbelast, verder de ruimte in, maar het bleef, ondanks alle inspan­ning, traag in vergelijking met de schepen van de Arkon-vloot.

Maar misschien zag hij kans, de ach­tervolgers op een andere manier van zich af te schudden. De voorberei­dingen daartoe lieten Rhodan geen tijd, aan iets anders te denken.

Hij maakte van het schip een atoom­bom!

Zijn hersenen werkten nu even exact als een positronische reken­machine.

Nog één handgreep, één andere af­stelling, en nog één. En toen was het zover.

Over twee of drie minuten zou eerst de kleine transformator op hol slaan. De explosie daarvan zou een stuk of zes batterijen meenemen en de vrijkomende energie zou voor de rest zorgen en van het schip een atoomhel maken.

Perry Rhodan rende al naar de han­gar op het B-dek. Over twee of drie minuten zou het schip ten onder gaan - dat was een zeer korte tijd. Maar er was geen andere mogelijk­heid.

Majoor Ostal had zijn plaats voor hem vrij gehouden. Met een dave­rende klap sloegen de binnenste sluisdeur van de hangar en het instapluik van de tender dicht. Rhodan drukte op een knop en de buitenste sluisdeur werd radiografisch geo­pend.

Het ging langzaam, veel te lang­zaam.

De deur was pas voor een derde ge­deelte geopend, maar Rhodan kon niet langer wachten.

Motorvermogen op dertig procent! De met bijna veertig mensen volge­propte tender stoof, met een ruimte van slechts enkele centimeters tus­sen de huid en de deuropening, de ruimte in.

De zwarte leegte kwam op hen toe. Rechts stond de geel glanzende Naralzon, als het oog van een roofdier. Ergens achter hen naderden de robotschepen van de Arkon-vloot.

Perry Rhodan had volgas gegeven. De kleine tender was nog niet hele­maal buiten het gevaarlijke gebied gekomen, toen erachter het Ekhonidenschip in een kleine zon leek te veranderen, die echter razend snel groter werd.

Generaal Sutokk was via het grote beeldscherm en het relaisstation aan boord van één van zijn robotschepen, getuige van de ondergang van dit schip.

Er verscheen een tevreden glimlach op zijn harde gezicht, maar het moest onmiddellijk plaats maken voor een uitdrukking van spijt. 'Nu kom ik nooit meer te weten welke Springerstam met die Terranen heeft samengewerkt. Dat is jammer. Maar dat zal ik de regent niet vertel­len, alleen dat de bemanning van de Tigris niet meer bestaat. . .'

Slechts met een half oor hoorde hij, dat er, ondanks zijn bevel, weer een schip was gestart. Dat het de MAB I was en hij dat nu pas vernam, was een communicatiefout. Toen hij het hoorde, was de MAB I al in het cen­trum van de Melkweg en niet meer te achterhalen.

Generaal Sutokk had eigenlijk met de afloop van zijn actie tevreden kunnen zijn, maar als hij eraan dacht hoe onbegrijpelijk en onzinnig sommigen van zijn mannen plotse­ling hadden gehandeld en dat de ge­leerden hem daarvoor zelfs geen verklaring konden geven, was hij weer een woede-uitbarsting nabij.

Opeens dacht hij aan de kapitein van de Tigris. Die was nog bij Egg-or.

Waarom was die kerel nog niet hier? 'Verbind me met Egg-or!' beval hij. En toen de verbinding tot stand was gebracht, brieste hij:

'Egg-or, bent u ook al gek geworden? Wat is er op deze planeet plotseling aan de hand? Hebt u die kapitein zonder bewaking naar mij toe gestuurd . . .' O, dat is teveel. . .' En zijn staf haalde opgelucht adem, toen generaal Sutokk naar buiten rende - in de frisse lucht.

Geen Arkon-schip had de Lotus ge­peild, toen hij weer in het Naralstelsel kwam, een kleine ruimtetender, volgepropt met mensen, aan boord nam en vervolgens in de richting van het zonnestelsel verdween. De nieuwe demper verborg elke sprong door de hyperruimte.

Het gevaar, dat de robot-regent de aarde toch nog zou ontdekken be­stond nog slechts voor de volgende drie of vier dagen. Dan zou dat ge­vaar voorbij zijn, en dan was datge­ne wat Perry Rhodan toch nog hei­melijk had gevreesd, geen werke­lijkheid geworden: Er waren geen Arkonidische ruimteschepen boven de aarde verschenen!

Alle aardse schepen waren terugge­roepen; alleen de weinige ruimte­schepen die met de compensator of demper waren uitgerust, mochten hypersprongen maken. De overige moesten wachten tot ze er ook mee uitgerust zouden zijn, met die dem­pers, die er voor zorgden, dat de ei­gen trillingen van de structuurcompensator zich niet in de ruimte ver­breidden. Maar om het gigantische robotbrein niet meteen te laten we­ten, dat de aardse schepen met een belangrijk nieuw apparaat waren uitgerust, liet Perry Rhodan zijn weinige van dempers voorziene ruimteschepen in de Melkweg onge­dempte hypersprongen sprongen aan de lopende band uitvoeren, die natuurlijk alle door de hypergevoe­lige structuurtasters van het Grote Imperium werden geregistreerd.

Perry Rhodan besefte, dat hij dit niet maandenlang kon blijven doen, want hij maakte niet de fout, het ro­botbrein te onderschatten, maar ie­dere dag was er één en hij wist dat de tijd voor hem en tegen Arkon en het mammoetbrein werkte.

Rhodan keek van zijn schrijftafel op. Majoor Clyde Ostal kwam binnen.

'Sir,' zei hij, 'ik hoorde zojuist van professor Manoli, dat Mabdan III is overleden. Hij is aan de gevolgen van een Arkonidische hypnose ge­storven. Hij was niet meer te red­den.'

'En de oude Mabdan. . . Mabdan I, ligt die nog altijd in een verdoving?'

Er verscheen een glimlach op het ef­fen gezicht van majoor Ostal.

'Dat is juist de reden waarom ik u te spreken heb gevraagd, sir . .. Mab­dan I wacht hiernaast. Hij maakt het weer uitstekend, en hij wil u bedan­ken voor zijn redding.'

'Laat hem binnenkomen, Ostal. Maar herinner meneer Bull eraan, dat hij de voormalige handelaars in verdovende middelen op Ekhas met­een het tussen hen en luitenant Hasting afgesproken bedrag laat sturen. Je kunt nooit weten wanneer we die "vrienden" weer eens nodig hebben .. .'

i5

De mannen begonnen een waar stenenbombardement.

 


Perry Rhodan heeft de robot-regent weer een hak gezet, maar hoelang zal dat nog goed gaan. Ook de gebeurtenissen op Gray Beast, de planeet van de verbannenen, naderen een gevaarlijk hoogtepunt. Meer hierover in het volgende deel van de Perry Rhodan serie

DE AFGEZANTEN VAN AURIGEL


 

Perry Rhodan 0071 - De missprong van de Tigris
0071 - De missprong van de Tigris.htm
Section0001.xhtml