Perry Rhodan logo.jpg

KURT BRAND

Het is op de aarde oktober 2041. Thomas Cardiff is, na zijn eindexamen aan de ruimte-academie van Terrania, in de rang van luitenant bij de actieve ruimtevaart geplaatst. Hij is zowel een zoon van Terra als van Arkon - doch slechts vijf mensen kennen het geheim van zijn afkomst, namelijk: Perry Rhodan, Thora, Crest, Reginald Bull en Julian Tifflor. Zijn geheim werd tot nu toe bewaard - doch tijdens het intermezzo op Siliko V blijkt dat zijn ouders, geleid door kosmopolitische overwegingen, een ernstige fout hebben gemaakt...

 

 

HOOFDPERSONEN IN DEZE ROMAN:

Perry Rhodan

Hij is een uitstekende regent, doch zijn plichten als vader schijnt hij onvoldoende na te komen.

Thora

Een moeder die haar zoon wil zien.

Luitenant Thomas Cardiff

Een man tussen twee werelden.

Crest

De Arkonide weet niets van Siliko V.

Reginald Bull

Perry Rhodans vriend heeft nog nooit een blad voor zijn mond genomen.

Kolonel Julian Tifflor

Hij krijgt een nieuwe adjudant.

 

1

Drieëntachtig jonge mannen hadden last van hun zenuwen. Hoe meer de kleine wijzer op de klok het getal 11 naderde, des te uniformer werden de gezichten, want ze deden allemaal hun best om hun innerlijke spanning niet te tonen en een zelfbewust ge­zicht te trekken.

Drieëntachtig jonge mannen, in de gemiddelde leeftijd van 21 jaar, moesten volgens het dienstrooster van de ruimte-academie van het zonne-imperium vandaag om 11 uur in de 'grote zaal' aantreden, om van de commandant hun brevet als luite­nant bij de ruimtevloot in ontvangst te nemen of zich in een eenjarige aanvullende cursus de nog ontbre­kende kennis bij te brengen en daar­na opnieuw examen te doen.

Het tijdstip 11 uur was voor de 83 cadetten der academie een belang­rijke mijlpaal in hun leven; voor velen was het zo beslissend omdat hun verdere leven slechts één onon­derbroken actie zou zijn.

De klok sloeg elf.

Drieëntachtig cadetten namen de houding aan.

De commandant was zeer punctueel.

De grote deur achter het podium ging open en de commandant van de ruimte-academie kwam met zijn staf de zaal binnen.

Majoor Wals meldde de cadetten present. De commandant salueerde.

Zijn 'dank je' klonk onpersoonlijk.

Hij kwam een stap verder naar vo­ren dan zijn officieren. Met één blik overzag hij de 83 gezichten. Hij ken­de alle cadetten persoonlijk, niet al­leen bij naam, maar ook hun ontwik­keling, karaktereigenschappen en prestaties; hij was in hun opleidingstijd niet alleen de chef geweest, doch had zich met elk van hen af­zonderlijk beziggehouden op dat ieder krachtens zijn aanleg en prestaties de juiste plaats bij de ruimtevloot zou krijgen.

De ruimtevloot had officieren nodig, die met hun persoonlijkheid twintig of dertig mannen bij hun zware taak tot de uiterste plichtsbetrachting konden aanvuren.

De klok in de 'grote zaal' wees één minuut over elf toen de comman­dant zijn toespraak begon. Hij hield niet van veel woorden. In tien zinnen kwam hij tot de kern van de zaak. Hij raadpleegde geen naam­lijst en noemde slechts drie namen.

Drie gezichten werden bleek. Drie jonge mannen bogen het hoofd. Zij hadden het eindexamen van de ruimte-academie niet doorstaan. Zij moesten nog een jaar cadet blijven.

Doch zelfs voor deze drie gezakte ca­detten had de commandant een woord van waardering over.

' . . . laat je door deze tegenslag niet ontmoedigen. Geef het niet op, want het zonne-imperium wacht op jullie! Jullie moeten net als iedere officier van de vloot een steunpilaar wor­den, en het zijn geen holle woorden als ik zeg dat ieder van jullie eens de beslissende factor kan worden, waarvan het voortbestaan of de on­dergang van het imperium afhangt!

En daar iedere officier van de ruim­tevloot in zijn positie een machtsfac­tor vormt, zijn wij genoodzaakt voor ieder die tot deze gemeenschap wil behoren, de strengste maatstaven aan te leggen . . .'

Eén voor één traden tachtig jonge mannen naar voren. Ze droegen nog de cadettenuniform, maar over een uur moesten ze volgens het dienstrooster in de eenvoudige officiers­uniform voor hun afdelingschef verschijnen, om hun plaats van be­stemming te vernemen.

Er was geen sprake van een dag, zelfs niet van een uur verlof! Dat was niet volgens de regels. Ze had­den recht op verlof, maar de tachtig jonge luitenants maakten daar geen gebruik van.

Ze hadden elk uit de handen van de commandant hun brevet ontvangen en nu trokken tachtig jonge mannen voor het eerst het officiersuniform aan.

'Ziezo, dat is gebeurd!' riep Tilf Reyno opgelucht uit en keek langs zijn lichaam omlaag. 'Zit het goed, Tho­mas?'

Tilf Reyno, een Zweed met het voor­komen van een echte Viking, blond haar en blauwe ogen, draaide zich voor zijn kamergenoot Thomas Cardiff rond.

'Als gegoten, Tilf,' antwoordde Tho­mas Cardiff na een kort onderzoek. 'En bij mij?' Hij stond op en nu kwam zijn slanke figuur pas goed uit. Vergeleken bij hem was Tilf maar een bleke schim. Thomas Cardiff straalde als het ware persoonlijk­heid uit en - verwonderlijk bij zijn 21-jarige leeftijd - een soort ondefi­nieerbare trots of hoogmoed, echter nog niet zo ver ontwikkeld dat hij daarmee een onaangename indruk maakte.

'Verdorie,' zei Tilf Reyno eerlijk en waarderend knikkend, 'in dat uni­form lijk je de "chef" wel. . .'

'Kun je nog iets stommers zeggen?' voer Thomas Cardiff tegen zijn ka­mergenoot uit, keek hem met zijn ei­genaardige geelkleurige ogen aan en nam het volgende moment met een handgebaar het scherpe van zijn vraag weg.

Thomas Cardiff gedroeg zich vaak op deze manier en was daardoor - wat hij niet wist - een van de vele zor­genkinderen van de psychologen, die iedere cadet tijdens zijn opleiding aan de academie voortdurend onop­vallend gade sloegen en testten.

Sommige tests hadden tot een voor Thomas Cardiff ongunstig oordeel geleid; andere echter tot uitgespro­ken positieve resultaten. Hij was de jonge man die de psychologen voor de meeste problemen stelde. Het had niet waarschijnlijk geleken, dat hij tijdens de opleiding vrienden zou maken, maar op enkele uitzonderin­gen na, was hij met alle cadetten goed bevriend. Zijn hulpvaardigheid en openhartigheid waren haast spreekwoordelijk, en daarom zagen zijn kameraden het graag door de vingers als hij die ondefinieerbare hoogmoed aan de dag legde.

Het robotbericht ging door de ka­mers van de nieuwbakken luite­nants.

In alle kamers wees de klok nu 11 uur 55.

Het dienstrooster eiste, dat ze zich allemaal om 12 uur bij hun afdelings­chef zouden melden om van hem te vernemen waar ze geplaatst zouden worden.

De chef van Tilf Reyno en Thomas Cardiff had de leiding over de afde­ling 'algemeen'.

Voor elke cadet aan de academie be­tekende plaatsing bij de afdeling 'al­gemeen' zoveel als een met goed ge­volg afgelegd eindexamen.

'Algemeen' had het meest omvang­rijke lesrooster; beginnend met astronomie, radiotechniek, astronavigatie, motortechniek, Arkonidische hypnoscholing, metallurgie en een dertigtal andere vakken, en ein­digend met cyaanleer, werd in deze afdeling de toekomstige officier van de ruimtevloot de meeste kennis bij­gebracht.

Bij de cursus die vandaag met de uit­reiking van de officiersbrevetten was geëindigd, bevonden zich drie jonge mannen die zich bij majoor Knight moesten melden en nu ach­ter de deur met het nietszeggende opschrift 'algemeen' verdwenen.

'Luitenant Hal Stockman!' riep de eerste, terwijl hij in de houding sprong.

'Luitenant Thomas Cardiff!'

'Luitenant Tilf Reyno!'

Majoor Knight, een grijze zestiger, aan één oog blind, salueerde kort. Hij keek de drie mannen één voor één aan en stak hun toen impulsief zijn hand toe om hen te feliciteren.

'Luitenant Stockman, u wordt op Venus geplaatst als tweede ordon­nans bij kolonel Dirkan. Zorg dat u om veertien uur klaar bent om te vertrekken. U gaat met het koerierschip. Dat is alles. Dank u.'

Luitenant Stockman stapte achter­uit.

Tilf Reyno werd naar Hellgate ge­stuurd, een onbewoonde hitteplaneet 12348 lichtjaren van de aarde verwijderd, in het grensgebied van het Arkon-imperium, om luitenant Bings als commandant van het steunpunt af te lossen.

Dit steunpunt, een reusachtige sta­len koepel, diende uitsluitend als centrale voor binnenkomende be­richten van agenten. Reyno kreeg tot taak, met twee assistenten, deze berichten al naar gelang hun urgen­tie op te bergen of direct, door middel van een codesysteem, naar de aarde door te sturen.

Tilf Reyno vertrok om één uur 's nachts.

Op dat tijdstip ging een kruiser van het zonne-imperium met luitenant Thomas Cardiff aan boord boven de planeet Rusuf in de eerste landings­ellips.

Het schip zweefde op een afstand van 1062 lichtjaren van het eigen zonnestelsel in de ruimte. Om 8,43,08 uur boordtijd ontving de radiocentrale van de kruiser, van de basis op Terra toestemming om op Rusuf te landen.

Om 9,34,52 uur boordtijd landde het bolvormige ruimtevaartuig van het zonne-imperium op de ruimtehaven van het kleine garnizoen.

Om 9,57 uur boordtijd stond luite­nant Thomas Cardiff voor zijn nieu­we chef, de commandant van de kleine Terra-eenheid, kolonel Julian Tifflor.

Nog in dezelfde minuut vroeg Tho­mas Cardiff zich af: 'Waarom kijkt de kolonel mij zo eigenaardig aan?'

Het was niet zo, dat hij deze vraag de volgende minuut alweer vergeten had; het was de vraag, die hem van­af de eerste minuut van zijn aanwe­zigheid in het garnizoen als een schaduw volgde.

Het was voor het eerst in Thomas Cardiffs jonge leven, dat iets hem on­gerust maakte.

Hij moest zich concentreren om te luisteren naar wat kolonel Tifflor zei. Deze had het over de taak, die zijn garnizoen op deze Arkon-wereld moest vervullen, over de moeilijkhe­den van alledag, de steeds weer op­laaiende onenigheden tussen Terranen en galactische kooplieden (ook wel Springers genoemd), die zich ook op Rusuf hadden gevestigd.

' . . . gebruikt u deze dag om in het garnizoen rond te kijken, luitenant, en meldt u zich morgenochtend om halfzeven bij mij voor de eerste da­gelijkse bespreking. Dank u, luite­nant!'

Kolonel Tifflor, 60 jaar geleden ca­det van de Derde Macht, die de ge­vaarlijkste acties met onwaarschijn­lijke moed had uitgevoerd, keek de nieuwbakken luitenant Thomas Cardiff peinzend na.

Hij zuchtte en schudde zijn hoofd.

'Chef,' zei hij in alleenspraak, 'ik ben bang dat je rekensommetje in dit ge­val niet goed uitkomt,' en hij dacht aan Perry Rhodan.

Binnen het zonne-imperium bestond maar één 'chef', evenals er maar één 'Tiff' bestond - de eerste was Perry Rhodan, die in zestig jaar een sterk sterrenrijkje had geschapen, en de tweede was kolonel Tifflor.

Hij kon Rhodan ongestraft met 'chef' aanspreken, en Rhodan sprak hem met 'Tiff' aan, de afkorting van zijn naam, die hij tegenover zijn vriend sinds diens cadettentijd ge­bruikte.

Tussen Rhodan en Tiff bestond een sterke band, die niet alleen be­kroond was doordat ook Julian Tif­flor op 'Zwerver', de kunstmatige planeet, het levenverlengende cellenbad had gekregen, maar doordat Perry Rhodan hem had toever­trouwd wie Thomas Cardiff was, na­melijk:

DE ZOON VAN THORA EN PER­RY RHODAN!

En Julian Tifflor zei weer in alleen­spraak: 'Luitenant Thomas Cardiff . . .', zuchtte weer diep en werd weer bang voor het moment waarop Thomas Cardiff zou vernemen wie zijn ouders waren.

2

Thora, de vrouw van Perry Rhodan, had in gepeins verzonken over het parklandschap zitten staren, dat, wat eens de Gobi-woestijn was ge­weest, in een paradijs had veran­derd.

Alleen rechts verrezen de eerste fabrieks- en regeringsgebouwen. Ze vormden het enige teken dat dit wonder in de voormalige woestijn onafscheidelijk met techniek, poli­tiek en staalharde mannen was ver­bonden.

De ruimtevloot van het zonne-im­perium, Perry Rhodans grandioze werk, had zulke mannen nodig, en aan de ruimte-academie werden ze in een ononderbroken opleiding daartoe gevormd.

Thora stak haar hand uit en schakel­de de visafoon in. De robottelefonist van haar huis meldde zich. 'Wilt u vragen of de commandant van de academie te spreken is, en mij dan met hem verbinden?' vroeg ze. De Arkonidische zag in het feit dat ze met een robot sprak, geen aanlei­ding om niet even beleefd te zijn als anders.

Ze was nauwelijks weer gaan zitten, toen het scherm oplichtte en kleur kreeg.

Het markante gezicht van de com­mandant van de ruimte-academie verscheen op het scherm. Hij groette met een hoofdknik. Thora beant­woordde zijn groet met een glimlach en zei:

'Ik zou er na een lange onderbreking wel weer eens bij willen zijn als de cadetten van de academie na hun eindexamen het officiersbrevet krij­gen. Morgen is immers de grote dag?'

'Het spijt me,' antwoordde de com­mandant, en het was aan zijn gezicht te zien dat het hem inderdaad speet. 'We hebben het tijdstip moeten ver­vroegen. De jonge officieren hebben gisteren al hun brevet gekregen en bevinden zich intussen allemaal al op hun standplaatsen.' 'Jammer,' hoorde Thora zichzelf zeggen, en hoewel ze nauwelijks de kracht vond om adem te halen, klonk het niet anders dan gewoon­lijk. 'Dank u, commandant!'

Toen de verbinding was verbroken, was ze niet meer tot glimlachen in staat.

Ze was alleen in haar kamer.

Zij, de trotse Arkonidische, dochter uit een van de oudste en beroemdste vorstengeslachten op Arkon, de vrouw van Perry Rhodan, sloeg haar handen voor haar gezicht en huilde.

Haar tranen golden Thomas Cardiff, de jonge luitenant, die onder kolonel Julian Tifflor op de planeet Rusuf diende.

'Perry . . .,' fluisterde ze, en een he­vig verdriet deed haar lichaam tril­len. 'Perry, we hebben ons aan ons kind bezondigd! Wij hebben alles verkeerd gedaan!'

Ze wist het; Perry Rhodan wist het. Maar destijds, toen ze beseften wat ze opgaven en wat ze hun kind ont­hielden, was het te laat geweest om van de eenmaal ingeslagen weg af te wijken.

Toen moest Thomas Cardiff die Tho­mas Cardiff blijven; toen was de jon­gen al te oud en toch ook weer te jong geweest om de geestelijke schok zonder nadelige gevolgen te doorstaan.

Zij hadden slechts het beste met hem voor gehad. Perry, de vader van Thomas, en zij, zijn moeder. Tho­mas moest op eigen krachten een man worden en zich niet op zijn gro­te vader kunnen beroepen. Hij moest, tot hij een man was, zelf zijn weg zoeken en mocht nooit de hand van zijn vader voelen, die hem onop­gemerkt leidde.

Zo was het destijds geweest, toen ze de grootste schat van hun liefde - hun zoon - opgaven, en toen was de bezinning gekomen, het besef dat hun kind, zonder warm nest, een­zaam in een koude wereld opgroei­de.

Te laat!

En nu weer: te laat. Thomas was niet meer in Terrania. Zij kon haar zoon niet eens meer vanuit de verte zien.

Ze huilde stilletjes. Niemand stoor­de haar. Niemand kwam bij haar binnen. De First Lady van het zonne-imperium was een eenzame vrouw geworden.

Perry, haar man, was niet op de aar­de. Hij was op Morag II, de wereld waarop zes van zijn mannen in een vreemd tijdgebied waren verdwe­nen. Zij kon hem niet oproepen om troost bij hem te zoeken. Dat mocht ze niet.

Maar ze mocht wel de aarde verla­ten.

Ze kon een Gazelle opeisen en daar­mee naar Venus vliegen. Iedereen kon aan haar zien dat ze rust nodig had.

En onopgemerkt van Venus starten, zonder de aandacht te trekken van de altijd waakzame grondstations, was gemakkelijker dan dit vanaf de aarde te proberen.

Het besturen van een Gazelle was voor haar, de voormalige comman­dante van een groot Arkonidisch expeditieschip, geen probleem. Een sprong door de hyperruimte, geen probleem. Een sprong door de hy­perruimte over de hyperruimte over duizend lichtjaren, was Arkon-techniek.

Rusuf, de vierde planeet van de zon Krela, was de nieuwe standplaats van Thomas Cardiff. Dat wist Thora al, en ze wist ook dat hij zijn exa­mens, op drie vakken na, met glans had afgelegd. Zij had alle reden om daar trots op te zijn. Dat was ze dan ook, want er waren in het zonne-imperium slechts vijf mensen, die van het bestaan van een zoon van Rhodan wisten: zij en Perry, de Arkonide Crest en Reginald Bull, en nu als vijfde kolonel Julian Tifflor, commandant van het garnizoen op Rusuf. Thomas Cardiff had zijn proeven niet als de zoon van Rhodan afgelegd; hij had niets cadeau gekregen, maar hem was meer onthouden dan alle andere cadetten, namelijk: Liefde!

En nog steeds met haar handen voor haar gezicht, snikte ze: 'Perry, ik houd het niet langer uit! Ik vlieg naar hem toe ... ik moet hem zien!'

Haar strenge, Arkonidische opvoe­ding deed aan haar wanhoop niets af - en Thora was en bleef een Arkoni­dische, ook al had ze aan Perry Rhodans zijde haar levensgeluk gevon­den.

In de bloeitijd en de periode van enorme expansie, had Arkon zijn volk geleerd, hard voor zichzelf te zijn en de feiten dapper onder de ogen te zien.

Dikwijls waren die feiten maagdelij­ke planeten, die Arkon bij zijn impe­rium wilde inlijven en waarvan ve­len weldra een deel vormden van het sterrenrijk in de sterrenhoop M-13,  omdat  de veroveraars, met veronachtzaming van persoonlijke voordelen en genoegens, in de eerste plaats het imperium wilden dienen.

En Thora herinnerde zich nu een ge­sprek, kort voor de geboorte van haar zoon, tussen haar en haar man, Crest en Bully. Bully, de impulsieve, doodeerlijke vriend van Perry Rho­dan, was pas tegen het einde van het gesprek binnengekomen en, nauwe­lijks gehoord hebbende waarover het ging, bulderend uitgevallen:

'Een stel mooie ouders zijn jullie! Thora, alle duivels uit de hel.. .'

Verder was hij toen met zijn tirade niet gekomen. Perry had zijn hand op zijn arm gelegd en hem scherp aangekeken. Er lag een pijnlijke glimlach om zijn mond toen hij zei: 'Een stel mooie ouders . . . Bully! Zo grof, zo eerlijk heeft nog niemand het ons gezegd. Je hoeft tegen Thora en mij toch niet zo woedend uit te varen, dikzak. We zijn toch geen ont­aarde ouders, Bully, en jij weet even goed als Crest hoe blij wij met ons kind zijn. Maar alleen Crest heeft verder vooruit gedacht dan wij drieën. . .'

'Dat heb ik al gehoord toen ik bin­nenkwam, Perry! Jullie ontaarde ouders willen . . .'

Perry Rhodan had toen zijn hoofd in zijn nek gegooid en, hem scherp in de rede vallend gezegd: 'Laat mij nu eindelijk eens uitpraten, Bully!'

'Praat maar,' had Bully gebromd, en in één adem gedreigd: 'Maar als je bij je besluit blijft, ga ik voortaan al­leen nog ambtelijk met je om!'

Zwijgend had Perry hem de, van het op Venus staande positronische rekenbrein verkregen gegevens over­handigd.

Bully was hevig verontwaardigd ge­weest, toen hij las welk karakter de zoon van Perry Rhodan zou hebben.

'Humbug!' had hij uitgeroepen. 'En geloof jij daaraan, Perry? Wil jij het lot van je kind van deze ponsstrook laten afhangen?'

Aan deze scène dacht Thora nu, en hoe ze Bully toen blij en hoopvol had aangekeken.

Bully was opgesprongen, had de strook op de tafel gegooid, was vechtlustig en verontwaardigd voor Crest blijven staan en had uitgeroe­pen: 'Op zo'n Arkonidisch idee kan natuurlijk alleen een Arkonide ko­men! De duivel zal jullie halen! Hier wordt een ongeboren kind versja­cherd . ..'

Maar Crest was onder dit verwijt volkomen kalm gebleven en had ge­antwoord: 'Bully, de moeder van de­ze jongen is Thora, een Arkonidische! Heb je soms vergeten hoe on­buigzaam in haar trots Thora meer dan tien jaar is geweest? Heb je ver­geten dat Thora meer dan eens het slachtoffer van haar trots werd en daardoor de aarde aan de rand van de afgrond heeft gebracht? Denk toch eens aan de hoedanigheden van Perry. Stel dat zijn zoon daarvan slechts een gedeelte erft... aan de ene kant Arkonidische trots, hoog­moed, verwaandheid! Aan de andere kant een in ontwikkeling zijnde jon­ge zoon van Rhodan, wiens vader het zonne-imperium heeft gescha­pen. Hoe zal de zoon van Perry zich ontwikkelen, als al zijn handelingen worden beïnvloed door het feit dat Perry Rhodan zijn vader is en dat hij zich alles ongestraft kan veroor­loven?'

Het was toen, meer dan 21 jaar gele­den, ongewoon geweest, dat Bully de Arkonide niet in de rede viel, maar toen Crest zweeg, keek Reginald Bull zijn vriend Perry scherp aan, pakte de ponsstrook weer van de tafel alsof het een stuk gloeiend ijzer was en vroeg: 'Perry, heb je zelf niet eens gezegd, dat het positro­nenbrein op Venus ons aardse men­sen niet nauwkeurig kon beoorde­len, omdat het door Arkoniden werd geconstrueerd? Heb je dat gezegd of niet?'

'Dat zeg ik nu nog, Bully! Maar ver­andert dat iets aan het feit dat Thora een Arkonidische is en dat zij de moeder van onze zoon zal zijn?'

Bully had hierop niet geantwoord, maar zich tot Thora gewend en ge­zegd: 'Zeg toch eenvoudig "nee" en blijf daarbij . ..'

'Bully, hetzelfde voorstel heeft Per­ry mij ook al gedaan en het een uur geleden nog herhaald, maar . . .'

'Wat? Bestaat er nog een maar?' had hij weer woedend gevraagd en haar wanhopig aangekeken.

Ja, Bully,' had zij geantwoord, 'er is een maar, en dat is onze zoon, die ons eens zou kunnen verwijten dat wij hem uit egoïstische motieven niet in de gelegenheid hebben ge­steld, zich vrij te ontwikkelen . . . dat zijn leven al door zijn geboorte be­paald was. Bully, je weet hoe geluk­kig ik met Perry ben, en je schijnt met opzet te willen vergeten dat ik een Arkonidische ben. Ook wij Ar­koniden kunnen niet tegen de na­tuur in gaan en het ligt in onze na­tuur, hoogmoedig, trots, stijfhoofdig te zijn.

'Ik voel het, Bully . . . onze jongen zal met deze eigenschappen van zijn moeder op de wereld komen, daar veranderen ook ontelbare uren van wanhopig huilen niets aan. Ik ben bang voor de prijs die Perry en ik voor ons geluk zullen moeten betalen.

'Maar als onze jongen, die dan niet weet wie zijn ouders zijn, zich op ei­gen kracht ten gunste ontwikkelt, zal hij ons toch eens dankbaar zijn omdat wij hem die kans hebben ge­geven? En mogen Perry en ik niet hopen, dat we dan met ons drieën een gelukkig gezin zullen zijn?'

De herinnering aan dit gesprek ver­bleekte enigszins. Thora stond op en liep naar het raam. Ze keek naar de stralend blauwe hemel. Daar er­gens, duizend lichtjaren van haar verwijderd, was nu haar zoon - Tho­mas Cardiff!

En had hij niet reeds bewezen, dat hij zich op eigen kracht ten gunste had ontwikkeld?

Was nu niet het tijdstip gekomen, waarop hij mocht weten wie zijn ou­ders waren?

Haar moederhart en haar verlangen beantwoordden deze vraag bevesti­gend! Haar scherpe verstand waar­schuwde haar, maar ook bij een Arkonidische moeder is het verlangen, haar kind in haar armen te sluiten, sterker dan alle machten ter wereld.

'Thomas .. .,' zei ze. 'Thomas, ik kom bij je. Ik kom gauw.'

3

De Drusus, de 1500 meter grote ruimtebol van het zonne-imperium, kwam met donderend geraas tegelijk met de lichte kruiser Sambo uit de hyperruimte in het normale heelal terug. Ze hadden het alleen aan hun structuurcompensatoren te danken, dat de enorme structuurverstoring noch door de bewakingsstations van het eigen zonnestelsel noch door die van het Arkon-imperium konden worden geregistreerd en gemeten.

Het was de laatste sprong van de twee bolvormige ruimteschepen. Ze waren nu 132 lichtjaren verwijderd van Morag II, waar Perry Rhodan tijdens een gevaarlijke actie de zoge­naamde tijdexpeditie en de op Mirsal verdwenen bemanning van een Donderkop uit het tweede tijdgebied had gered.

De zon met haar planeten werd gro­ter op het reusachtige beeldscherm van de Drusus. Met 60 procent van de lichtsnelheid stoven de beide schepen, die afzonderlijk waren ver­trokken, nu in de richting van de Plutobaan. Automatisch zonden de krachtige boordzenders in code hun herkenningstekens uit. De relais­stations vingen ze op en seinden ze, opnieuw gecodeerd, naar de aarde, Venus en Mars door . . . Reeds vijf seconden later ontvingen de Drusus en de Sambo toestemming om te lan­den.

Perry Rhodan sliep. Bully nam zijn plaats in de commandocentrale van het slagschip in, maar hij had niets te doen. De bemanningsleden van de Drusus waren zo goed op elkaar in­gespeeld dat hij nu genoeg tijd had om naar de radioafdeling te gaan en zich van het laatste nieuws op de hoogte te stellen.

Toen hij binnenkwam, wilde de tweede officier zich bij hem melden, maar Reginald Bull, plaatsvervan­ger van Perry Rhodan, maakte een afwerend gebaar. Hij ging bij de coördinator zitten, nam de stapel be­richten en bladerde ze door.

Bully verlangde niet naar werk; hij wilde slechts zijn nieuwsgierigheid bevredigen. Maar vandaag kwam hij niet aan zijn trek. 'Papieroorlog,' bromde hij en bladerde vlug verder. In één van de berichten stond, datzich weer een nieuwe groep AVK's had gevormd - asociale vrije kolonis­ten, die meenden dat ze het op de aarde niet langer konden uithouden.

'Vort met jullie!' bromde Bully. 'Een geluk dat er in de Melkweg nog veel werelden zijn waarheen we jullie kunnen afvoeren.'

Bully mocht dat soort mensen niet, en iedereen die hem kende, zou dan ook verbaasd hebben gestaan als hij zijn afkeer niet openlijk zou hebben geuit.

Maar hier was iets interessants: Thora had vakantie genomen.

'Ve­nus,' zei Bully halfluid en hij herin­nerde zich weer levendig de geheim­zinnige Venus-jungle. Hij dacht het gebulder van onvoorstelbare onweders en het gebrul van sauriërs en andere reuzenmonsters in de ver­schrikkelijke Venusnacht weer te horen. 'Maar het is er op sommige plaatsen wel wat beter geworden. Hm . . . waarom hebben die bureau­craten niet gezegd op welke plaats op Venus Thora haar vakantie wil doorbrengen?'

Hij las nog twee berichten helemaal door en toen was er geen nieuws meer. Bully had meer verwacht.

'Is dat werkelijk alles?' vroeg hij aan de coördinator. Deze schoof hem zwijgend een bericht toe, dat juist gedecodeerd uit de machine was ge­komen.

'O, nee . . .,' kreunde Reginald Bull en stond op, 'dit is iets voor de baas!'

Met wetten en wetswijzigingen wil­de hij niets te maken hebben, papier­oorlog en bureauwerk lagen hem niet, hoewel hij zijn taak als plaats­vervanger van Perry Rhodan prima vervulde, wanneer Perry door bij­zondere omstandigheden genood­zaakt was, Terrania en het zonnestelsel te verlaten.

Terwijl hij de radiocentrale verliet, probeerde hij aan prettiger dingen te denken. Hij keek even naar bin­nen in de commandocentrale en zei dat men hem, als men hem nodig had, in de computerafdeling kon vinden.

Bull, die van beroep elektronicamonteur was geweest, werd steeds weer aangetrokken door de afdeling waaraan hij in zijn jonge jaren zijn hart had verpand en zo kwam het, dat hij drie uur later, toen hij tegen­over Perry in diens hut zat, volko­men vergat zijn vriend te zeggen; 'Hoor eens, Perry, je vrouw is met vakantie op Venus. Je zult haar dus bij onze terugkomst niet in Terrania aantreffen.'

In plaats daarvan bespraken ze nog eens de resultaten die door de actie onder bevel van luitenant Rous op Morag II waren bereikt. Intussen landden de Drusus en de Sambo op de gigantische ruimtehaven van Terrania. Niettemin bleven Rhodan en Bull hun gesprek voortzetten en Perry vernam pas vier uur later, dat zijn vrouw zich niet op de aarde be­vond, doch sinds enige dagen voor een rustkuur op Venus verbleef.

'Met welk schip is ze gegaan?' vroeg hij, zonder met deze vraag iets speci­aals te bedoelen.

'Met een nieuwe, meer dan lichtsnelle Gazelle, sir,' antwoordde majoor Mys argeloos. 'De serie is juist klaar. Wij hebben uw vrouw een Gazelle van de laatste proefserie ter beschikking gesteld . . . pardon, sir, was dat niet goed?'

Mys had de gevreesde schittering in Rhodans ogen gezien, maar tot zijn opluchting antwoordde deze vrien­delijk: 'Dat was heel goed, majoor. Dank u!'

Maar Bull kende zijn vriend te goed om zich zand in de ogen te laten strooien. Hij wachtte echter tot hij met Rhodan in diens werkkamer was, waar ze niet gestoord zouden worden.

'Je maakt je ongerust, hè, Perry!'

Dit was een, voor Reginald Bull ty­pisch, constateren van een feit, iets wat Perry Rhodan onder normale omstandigheden niet zomaar zou hebben genomen. Zijn ongerustheid was echter inderdaad groter dan zijn impuls om Bull voor zijn bewering eerst het onweerlegbare bewijs te la­ten leveren.

'Ja, natuurlijk, dikke. Waarom is Thora met een nieuw type Gazelle naar Venus gevlogen? Waarom heeft ze niet gewacht tot ik van Morag II terug zou zijn? Zo hadden we het immers afgesproken.'

Bully streek eens met zijn hand over zijn haar. Hij paste er nu wel voor op, een ondoordachte opmerking te maken, en hij wilde ook nog niet toe­geven, dat hetgeen Perry zei, ook hem ongerust maakte.

Thora was anders een voorbeeld van betrouwbaarheid.

Er ging opeens een verschrikkelijke gedachte door zijn hoofd: Zou bij Thora binnen enkele dagen het ver­ouderingsproces zijn begonnen en was ze in het verschrikkelijke besef, onvermijdelijk een oude vrouw te worden, naar de eenzaamheid van Venus gevlucht?

HIJ of HET, de heerser op Zwerver, de kunstmatige planeet, had de twee Arkoniden Thora en Crest tot nu toe het cellenbad, dat de veroudering te­genhield, geweigerd. Thora en Crest waren tot nu toe door preparaten van de Ara's en van aards fabricaat jong gehouden. Maar de tijd waarin al die middelen zouden falen, kon elk moment intreden met een verou­deringsproces dat, eenmaal begon­nen, niet meer kon worden tegenge­houden.

Bully sloeg zijn vriend onopvallend gade, maar Perry was met zijn ge­dachten ergens anders. Hij kon vanuit zijn werkkamer rechtstreeks met de belangrijkste personen in Terrania spreken. Bully slikte krampachtig, toen hij op het beeldscherm plotseling de comman­dant van de ruimte-academie zag.

'Ja, sir,' meldde deze aan zijn hoog­ste chef, 'alle tachtig luitenants zijn reeds op hun plaats van bestem­ming . . .'

'Dank u,' zei Rhodan, hem in de rede vallend. 'Laat mij onmiddellijk een naamlijst van de jonge luitenants brengen, compleet met de plaatsen waar ze zijn gedetacheerd!'

Bully keek naar het blad van Rhodans schrijftafel. Hij blies zijn wan­gen op en stootte luidruchtig zijn adem uit.

Rhodan zei niets. Zijn markante ge­zicht was als versteend. Hij staarde naar buiten, naar de onbewolkte he­mel boven de Gobi.

Bully begon met zijn vingertoppen nerveus op het tafelblad te tromme­len. Achter zijn gefronste voorhoofd vormde zich een gedachte: Als Perry's verdenking gegrond was, zou Thora niet meer op Venus zijn, maar daar waar Thomas Cardiff zijn dienst deed!

'Het kan niet anders . . .,' dacht Bul­ly zonder dat hij het wist hardop.

Hij schrok van Rhodans scherpe:

'Wat?'

Toch slaagde hij erin te vragen: 'Hoezo, wat? Niets. Waarom vraag je dat, Perry?'

'Laat maar . . .' Er ging een vage glimlach over Rhodans gezicht. Hij had begrepen waarom zijn vriend loog. Hij zou in zijn plaats ook heb­ben gelogen. Dergelijke leugens uit nood zijn geen leugens, maar mede­gevoel.

Het beeldscherm rechts op de schrijftafel lichtte op, het gezicht van een oudere officier verscheen en tegelijk klonk zijn stem uit de luid­spreker: 'Sir, mag ik spoedshalve de volledige lijst.. .'

'Dat mag u,' zei Rhodan, en toen maakte op het beeldscherm het hoofd van de officier plaats voor de lijst met namen en detachementplaatsen van tachtig luitenants.

'Hal Stockman . . . Reyno . . . Tho­mas Cardiff, Krela-stelsel, planeet Rusuf, Terra-garnizoen, kolonel Julian Tifflor,' las Rhodan hardop en knikte. Hij had niets anders ver­wacht.

Hij verbrak de verbinding en keek langzaam op naar zijn vriend, die nog steeds op de rand van de schrijf­tafel zat. Bully zweeg. Hij moest denken aan een opgewonden ge­sprek, dat bijna tweeëntwintig jaar geleden tussen Perry, Thora, Crest en hem had plaats gevonden.

Daarom zei hij nu niets.

Perry Rhodan, de schepper van het zonne-imperium, de man die tot op heden kans had gezien de robotre­gent van Arkon het hoofd te bieden en een gelijkwaardige partner met hem te blijven, diezelfde Perry Rho­dan beefde nu van ontroering.

Een vader was ongerust over zijn enige kind!

Perry Rhodan was nu alleen nog va­der - niet meer en niet minder. En evenals alle vaders gelijk zijn als ze zich ongerust maken over hun kind, handelen alle moeders gelijk als ze naar hun kind willen.

'Zeg, Bully ... ik heb Tiff in ver­trouwen genomen, vóór we naar Morag II vertrokken,' zei Rhodan. Maar zijn woorden bevatten meer dan alleen deze mededeling; ze wa­ren een verzoek om hulp aan zijn vriend.

'Perry . . .' Reginald Bull liet zich van de rand van de schrijftafel glij­den en kwam naast zijn vriend staan. Bully was een bedachtzame, ernstige man geworden.' Ik zal je niet helpen de bestaande toestand te handhaven, maar ik ben bereid al mijn krachten in te zetten om jullie drieën te helpen, als het nu tot een catastrofe mocht komen.'

'Hou jij daar rekening mee, Bully?' Perry Rhodan was weer alleen va­der, en Bully, die dit nu begreep, zei moeilijk:

'Jaja, nu weet je geen raad en Thora kan intussen onherstelbare schade hebben aangericht! - Nu vraag ik je één ding, Perry: Waarom hebben jullie niet samen je zoon opgewacht, toen hij voor het eerst in zijn luite­nantsuniform uit zijn kamer kwam?'

'Moet ik je aan Morag II herinne­ren . . .?'

'Wacht es even!' protesteerde Bully. 'Dat gaat niet op, Perry? Wie ben jij eigenlijk? Ben jij niet de baas, die eenvoudig kan bevelen: De uitrei­king van de officiersbrevetten moet worden uitgesteld tot ik in Terrania terug ben!?

Wat wil je eigenlijk van de jongen maken? Hoelang moet Thomas zich­zelf nog vormen? Man. . . die uit­drukking ligt me al tweeëntwintig jaar zwaar op m'n maag. Pas maar op, dat jouw Thomas niet nu al zó kant en klaar gevormd is, dat Thora en jij er niets meer aan kunnen ver­anderen!

Als ik jou was, zou ik Venus oproe­pen, Perry . . .'

Het ruimtebewakingsstation op Venus berichtte laconiek en onper­soonlijk, wanneer Thora Rhodan met een Gazelle van het nieuwste type, koers zettend naar het Krela-stelsel, was vertrokken.

'Dan is ze daar al, Perry . . .'

'Ja. . .' was alles wat Rhodan ant­woordde.

De oude Perry Rhodan, zoals ieder­een hem kende, kwam nu weer bo­ven. Bliksemsnel overwoog hij alle mogelijkheden en hun gevolgen. 'Als Tiff geen fout maakt en Tho­ra .. .'

Bully legde zijn hand op zijn schou­der en zei: 'Perry, neem de Drusus en vlieg als de bliksem naar het Krela-stelsel. . .'

'Het schip is immers net van een ac­tie terug . . .?'

'Nou, en? Maak voor deze ene aller­eerste keer gebruik van je macht om een privé aangelegenheid te re­gelen. Kun je dat niet? Is het je dat niet waard?' Dat was de plompverlo­ren aanvallende Bully, die zijn vriend met alle middelen wilde dwingen, het tere punt 'Thomas Cardiff' eindelijk uit de wereld te helpen. Maar Perry Rhodan was niet ie­mand die zich gemakkelijk liet beïn­vloeden. En hij was, in tegenstelling tot Bully, iemand die dikwijls bij intuïtie wist wat hij wel of niet moest doen.

Perry had besloten te wachten.

4

Kolonel Julian Tifflor hief in een hulpeloos gebaar zijn handen op en drukte ze tegen zijn slapen. 'Dat ont­brak er nog net aan,' fluisterde hij, om zich het volgende moment te vermannen, verbinding met de ruimtehaven tot stand te brengen en in de microfoon te zeggen: 'Een escorte van zes officieren ontvangt Thora op het platform en vergezelt haar via de aller kortste weg naar mij!'

Het volgende moment had hij de ruimtebewakingsdienst op het beeldscherm en vroeg:

'Waar is de Gazelle?'

Het  routineantwoord luidde: 'Zet op dit moment de laatste landings­ellips in. Zal vermoedelijk over drie of vier minuten landen . . .'

De rest hoorde kolonel Tifflor niet meer. Hij rende naar buiten. Min­stens één officier moest Thora ont­vangen. Het escorte zou te laat ko­men.

Intussen vloog Thora al op zicht.

Als een filmbeeld gleed de planeet Rusuf onder haar door. Het was een op de aarde gelijkende planeet en een vroegere Arkonidische kolonie. De zwaartekracht van 1,42 g kon met enige wilskracht overwonnen worden. Ze had echter tot gevolg, dat in de loop van meerdere generaties de op Rusuf ingeburgerde Arkoniden zich aan hun nieuwe omge­ving aanpasten en behalve een sterk beendergestel ook een uitstekend spierenstelsel en een stevige borst­kas kregen, waardoor de kolonisten, ondanks hun lengte, er enigszins vormloos uitzagen.

Het Krela-stelsel met Rusuf, de vier­de planeet, was ver genoeg van Arkon verwijderd, om niet met de op de drievoudige moederwereld heer­sende degeneratieverschijnselen besmet te worden. De hier levende Arkoniden, waren een trots, arrogant, maar ook een van energie blakend volk gebleven.

Met een grootmoedigheid die slechts in de loop van vele duizenden jaren kan worden geleerd, hadden ze ook galactische kooplieden - of Sprin­gers - op hun wereld toegelaten en hun eigen nederzettingen laten bou­wen, maar ze hadden nooit toege­staan, dat de Springers zich meer rechten toe-eigenden dan contractueel was vastgelegd.

Tweemaal was het tussen Arkoniden en Springers tot onenigheden gekomen en tweemaal hadden de Springers de fout begaan, alle Arkoniden over één kam te scheren en te menen dat de op Rusuf ingeburger­de Arkoniden ook chronische slaap­koppen waren.

Met bebloede koppen en een verlies van negen van hun cilindervormige ruimteschepen waren de woedende Springers uit het eerste gevecht te voorschijn gekomen, terwijl het tweede hun de vernietiging van drie Springerstammen en hun vloten kostte.

Sinds die tijd stond Rusuf bij de ga­lactische kooplieden in een gedwon­gen, maar hoog aanzien en degenen die op deze wereld verbleven, zorg­den er uit zichzelf wel voor, dat zich geen onenigheden meer voordeden.

Ze hadden ook niet geprotesteerd, toen er aardse ruimteschepen kwa­men landen en soldaten ontscheepten. Ze keken gelaten toe, toen de Terranen vijfenveertig kilometer van Gelgen, de kleine Arkonidische stad, waar ze zelf de grootste vesti­ging hadden, hun garnizoen vestig­den en een ruimtehaven aanlegden.

Deze Springers, wier levensdoel bestond uit handel drijven en zoveel mogelijk geld verdienen, onderwier­pen zich, evenals de op deze wereld levende Arkoniden, aan de heer­schappij van de positronische robot­regent op Arkon.

En sinds het bestaan van het kleine garnizoen, was de verstandhouding, zowel met de kolonisten als met de galactische kooplieden, goed ge­weest. Maar als er één was die deze, op z'n minst eigenaardig te noemen vrede niet vertrouwde, dan was het Perry Rhodan, de regent van het zonne-imperium. Want telkens weer werd de garnizoenscommandanten ingeprent: 'Kijk uit! Het robotbrein is geen eerlijke partner! Wees vrien­delijk tegen de Springers, maar drijf het niet zo ver dat het je je leven kost!'

Dit alles wist Thora, toen haar Gazel­le reeds een eind in de dichte dampkring, met koers naar de ruim­tehaven van het garnizoen over Ru­suf vloog.

Plotseling werd ze opgeroepen door het grondstation van de kolonisten. Thora schrok heel even, toen ze de temerig uitgesproken woorden in haar, tot een afschuwelijk dialect vervormde moedertaal hoorde.

Ze moest haar herkenningsteken op­geven, maar vóór ze daar zelfs aan kon denken, riep een onmiskenbare aardse stem in het zuiverste interkosmo: 'Hier Terra-garnizoen! Het schip heeft één uur en acht minuten geleden vanuit de ruimte het aardse herkenningsteken geseind. Volgens de overeenkomst met Arkon is dat voldoende. Verzoeke bevestiging via kanaal F-0775. Over!'

Er trok een vage glimlach over Thora's gezicht. Het deed haar genoegen dat de aardse ruimtecontrole   zo waakzaam was, maar ze vergiste zich, door te veronderstellen dat dergelijke inmengingen vaker voor­kwamen.

En de ruimtecontroledienst van het Terra-garnizoen, beging de fout, kolonel Julian Tifflor niet van dit voorval op de hoogte te stellen!

Daar klonk weer een stem uit haar ontvanger:

'Moeten wij u binnenpeilen?'

De trots van de Arkoniden ontwaak­te weer in Thora. Zij, de comman­dante van het laatste Arkon-expeditieschip, zou niet in staat zijn deze kleine Gazelle op de voorgeschreven plaats te landen? En onbewust, gro­tendeels uit agitatie, antwoordde ze in het zuiverste hoog-Arkonidisch: 'Dank u, ik breng mijn schip zelf binnen!'

Maar Thora had al in lange tijd geen ruimteschip meer bestuurd en al was ze met elke handgreep ver­trouwd, ze moest zich nu toch sterk concentreren - en daar was ze blij om.

Gedurende enige minuten hamerde in haar hoofd niet voortdurend de naam van haar zoon: Thomas Cardiff!

En toen doken in de verte de contou­ren van het garnizoen op. Rechts daarvan lag de ruimtehaven, gemar­keerd door een aantal lichte kruisers met hun typische bolvorm. Nu onderscheidde ze ook drie groepen Ga­zellen, die aan de andere kant van het terrein stonden, en de wagen die met razende snelheid over het ter­rein stoof, naar de plaats waar zij moest landen.

Ze maakte een voortreffelijke lan­ding, stelde de beschermingsvelden buiten werking, opende door het overhalen van een hefboom de sluisdeur en liet de trap uitschuiven. Toen het controlelampje aangaf dat de weg naar buiten voor haar vrij was, schakelde ze alle overige appa­raten uit.

Ze stond echter nog niet op, maar bleef niets ziende naar de instrumen­ten staren. Voor haar geestesoog zag ze een jonge man - Thomas -. Zij zou vandaag nog tegenover hem staan, doch niet meer als Thora, de vrouw van de regent van het zonne-imperium, maar als moeder!

Ze wist niet hoe onuitsprekelijk mooi de moederlijke glimlach op haar gezicht was. Die glimlach bleef ook toen ze Julian Tifflor onderaan de trap zag staan. Het verheugde haar, hem weer te zien.

Ze sloeg er geen acht op, dat hij haar als vrouw van de regent met militair eerbetoon wilde begroeten. Ze nam eenvoudig zijn hand en zei met ont­wapenende hartelijkheid: 'Tiff, wat ben ik blij jou als eerste op Rusuf te ontmoeten!'

En Tiff - kolonel Julian Tifflor -, die intussen tachtig jaar oud was, doch er nog steeds uitzag als een jonge man in de bloei van zijn leven - Tiff bloosde. Hij voelde dat Thora's im­pulsieve begroeting eerlijk gemeend was en hij besefte ook hoe zwaar de taak was, die de chef hem had opge­legd.

In de wagen, op weg naar het garni­zoen, babbelden ze wat over koetjes en kalfjes, tot kolonel Tifflor haar, onder verontschuldigingen, bekende dat hij nog geen appartement in het hotel voor haar had gereserveerd.

'We zijn hier nog niet op zulk hoog bezoek berekend, mevrouw Rhodan,' zei hij.

'Ach, Tiff,' lachte ze. De koortsachti­ge spanning door het verwachte weerzien met Thomas, deed haar al­les door een roze bril zien. 'Ik heb maar één kamer nodig. Ik ben im­mers niet officieel hier. Kan er in de kazerne geen kamer voor mij wor­den ingericht?'

Met verbazingwekkende bereidwil­ligheid beantwoordde kolonel Tifflor deze vraag bevestigend. Hij ging zelfs zo ver, te beweren dat het in de kazerne prettiger wonen was dan in het hotel.

Op elk ander tijdstip zou Thora de kolonel wantrouwig hebben aange­keken en hem koel hebben ge­vraagd, wat de bedoeling van zijn aanbieding was, maar ze was nu al­leen maar de moeder, die was geko­men om zich als zodanig aan haar zoon bekend te maken.

De wagen stopte voor het onberispe­lijke administratiegebouw van het garnizoen. Kolonel Tifflor reikte Thora bij het uitstappen zijn hand. Ze passeerden de wacht, liepen een lange gang door en kwamen in een grote tuin met aan de overzijde een bungalow.

'Tiff,' riep Thora verrast uit, toen ze in de kamers van de bungalow werkrobots bezig zag. 'Je hebt toch maat­regelen in verband met mijn bezoek getroffen!'

'Dat is te zeggen,' antwoordde Tif­flor, 'het enige wat ik heb gedaan is, dat ik op weg naar de wagen die me naar de ruimtehaven moest brengen, de wacht heb toegeroepen, deze bun­galow te luchten - en de robots zijn nog aan 't werk.'

Een uur later klopte kolonel Tifflor beleefd bij Thora Rhodan aan. Haar stem klonk jubelend, toen ze riep:

'Tiff, als jij het bent - kom binnen!'

Fris, jeugdig en met een vreemde schittering in haar Arkoniden-ogen, stond Thora bij het raam toen de ko­lonel binnenkwam. Zij had het stof van de reis van zich afgeschud, haar lichaam laten profiteren van alle voordelen van Arkonidische wooncultuur en zag tot haar genoegen, dat ook Julian Tifflor zijn uniform voor een burgerpak had verwisseld. Terwijl Julian Tifflor tegenover haar plaats nam, nam ze hem scherp op. Zijn strenge, bijna strakke ge­zicht viel haar op. 'Tiff. . .' riep ze uit, en zijn knikje sloot haar de mond.

'Ja, mevrouw Rhodan... ik weet waarvoor u naar Rusuf bent geko­men. De chef heeft mij opgedragen, op luitenant Thomas Cardiff te pas­sen!'

Thora leek te verstijven. Ze bleef Julian Tifflor onbeweeglijk zitten aanstaren.

'Kolonel Tifflor,' riep ze eindelijk uit, 'waag het niet, mij te beletten de luitenant te bezoeken!' Ze zag geen ander middel om tegen de kolonel te gebruiken, dan zich de trotse, hoogmoedige Arkonidische te tonen. Het was een wanhopige po­ging, voortkomend uit een gevoel van onmacht.

Julian Tifflor kende de vrouw van zijn chef reeds bijna zestig jaar. Vele moeilijke situaties hadden hen na­der tot elkaar gebracht; niets bindt sterker dan dodelijke dreiging en ge­vaar. Daarom begreep hij nu waar­om zij zich als de hoogmoedige Ar­konidische en tegelijk als de echtge­note van de regent Rhodan gedroeg. Hij vergaf het haar.

Ze was de moeder van Thomas Cardiff!

Maar hij liet haar nog niet merken, hoezeer hij met haar te doen had. Naar buiten was hij nog de officier van de ruimtevloot en Perry Rhodan zijn hoogste chef. Dat zei hij haar. Zonder verder commentaar.

'Tiff...'

Hij mocht niet naar haar smeekbede luisteren.

'Mevrouw Rhodan,' zei hij, 'ik zou op dit moment liever starten voor een actie waarvan ik wist dat ik niet zou terugkomen, dan hier vóór u te zitten. Ik . . .'

Ze stond op. Haar ogen schoten von­ken, maar ze dwong haar stem, met een welhaast bovenmenselijke wils­kracht, niets te verraden van de or­kaan van gevoelens die in haar woedde. 'Kolonel Tifflor, heeft mijn man u opdracht gegeven, mij te be­letten Thomas te zien, hem te spre­ken, ja of nee!'

'Nee!'

'Wat geeft u dan het recht mij iets in de weg te leggen?'

Kolonel Julian Tifflor stond even­eens op. Hij ging achter zijn stoel staan. Hij, die voor Perry Rhodan en het zonne-imperium vele malen zijn leven had gewaagd, was opeens bang voor het nu komende half uur.

'Kolonel Tifflor, wat geeft u het recht mij tegen te houden?' Ze schreeuwde het niet; veel erger, ze fluisterde, en haar ogen leken hem te verbranden.

Ze noemde hem niet meer 'Tiff'; voor haar bestond nu alleen nog de kolonel Julian Tifflor, de officier van de aardse ruimtevloot en garni­zoenscommandant op Rusuf.

'Mijn verantwoordelijkheidsgevoel!' snauwde hij bijna. Hij zei dit meer tot zijn verdediging. Akelig kalm vroeg zij: 'Durft u de ge­voelens van een moeder onder uw zogenaamde verantwoordelijks ge­voel te begraven, kolonel?'

Uit deze beschuldiging putte Julian Tifflor moed. Hij voelde intuïtief dat zij met haar vraag iets wakker riep dat ze moest begrijpen, omdat ze de moeder van Thomas Cardiff was.

Hij ging haar beschuldigende vraag nog uit de weg. Met zijn handen op de rugleuning van de stoel en zijn stem tot een tedere klank dwingend, vroeg hij: 'Mag ik dichterbij komen, mevrouw Rhodan?'

'Zoals u wilt,' antwoordde de Arkonidische.

Julian Tifflor ging vóór haar staan en stelde zijn tweede vraag: 'Mag ik uw handen in de mijne nemen?'

Ze zei niet 'ja' en niet 'nee', en Tiff - kolonel Julian Tifflor - gaf aan zijn gevoelens toe!

Hij nam Thora's hand in de zijne!

Hij voelde nu lichamelijk haar ver­zet. Hij voelde de kracht in haar en hij was eerlijk genoeg om toe te ge­ven, dat Thora Rhodan in dit uur veel sterker was dan hij, maar hij had een troef in handen waarmee hij haar misschien die kracht kon afne­men en de kracht van de bezonnen­heid ervoor in de plaats geven.

'Ik beklaag Thomas Cardiff!' zei hij.

Dat was zijn troef!

Thora rukte zich los. Kolonel Tifflor zag, dat zij hem nog niet had begre­pen, maar alles wat hij er aan zou toevoegen, zou de kracht die in zijn woorden zat, doen verzwakken.

Ze moest uit zichzelf begrijpen wat hij ermee bedoelde.

Haar gelaatsuitdrukking verander­de onophoudelijk. Ze toonde Tifflor hoe fel Arkoniden  kunnen  haten, hoe verschrikkelijk hun woede is - en ook wat Arkonidische wilskracht en zelfbeheersing zijn.

'Waarom. . . waarom beklaagt u Thomas, kolonel?' vroeg Thora.

'Omdat ik hem in de paar dagen dat hij nu op Rusuf zijn dienst doet, voortdurend heb gadegeslagen. Tho­mas Cardiff is in al zijn gevoelens Arkonide! Hij is een man van twee werelden. Met zijn ene been staat hij onwrikbaar vast op de aarde en met het andere even onwrikbaar op Arkon!

Dat is zijn geluk . . .'

Hij  had zonder hartstocht gespro­ken, nuchter als een advocaat, die voor de rechtbank een beschuldigde verdedigt.

'Arkonide . . .?' echode Thora.

Hoorde ze nu alleen het woord 'Ar­konide'?

Julian Tifflor begon deze vrouw opeens griezelig te vinden. Voor het eerst toonde ze hem, dat tussen de aarde en Arkon de afgrond van de eeuwigheid lag. Mens en Arkonide leken uiterlijk op elkaar, maar in wezen waren ze volkomen vreemd van elkaar.

'Zou het waar zijn?'

Wat Reginald Bull tijdens het ge­sprek met Perry was overkomen, namelijk dat hij hardop dacht, over­kwam nu ook kolonel Tifflor.

'Wat, kolonel?'

Hij nam niet zijn toevlucht tot een gedwongen leugen. Hij vertelde Thora wat hij zo-even had gedacht.

En zij luisterde naar hem. Ze moest wel naar hem luisteren, want het ging immers ook haar aan. Zij was de vrouw van een Terraan - van Perry Rhodan; hadden ze beiden ge­zondigd door met elkaar te trouwen? Deze nieuwe angst dreigde haar reeds te overweldigen, toen ze aan haar jongen dacht, en op hetzelfde moment laaide in haar ogen de trots van de moeder op, trots omdat ze een gezond kind het leven heeft geschonken.

'Tiff, het is niet waar! Is Thomas ge­zond of ziek?'

Zijn vermetele glimlach brak weer door.

'Ja!' zei hij schor. 'Kernge­zond! Ja . . .'

'Dan moet er ook een weg zijn, die ik kan gaan, zonder dat jij Thomas hoeft te beklagen, Tiff.' Hij wekte geen hoop in haar. Zijn intuïtie zei hem weer, dat hij deze vrouw zelfs met de handigste leugen niet om de tuin kon leiden. 'Me­vrouw Rhodan,' zei hij, 'ik zou niet weten welke weg, en ik wijs u nog­maals op hetgeen ik heb waargeno­men: Thomas Cardiff is in zijn gevoe­lens Arkonide, in zijn denken mens - en dat maakt het voor u onmogelijk, de weg naar hem te vinden.'

'En als mijn man .. .'

Kolonel Tifflor liet haar niet uit­spreken. Hoe eerder ze de waarheid vernam, des te beter was het ook voor haar. 'De chef is wanhopig, me­vrouw Rhodan! Ik heb eigenlijk niet het recht u dit te zeggen, maar nu beschouw ik het als mijn plicht.'

'Laat me nu alsjeblieft alleen, Tiff. . .' zei ze, glimlachend door haar tranen heen, en hij was al bij de deur toen ze hem nariep: 'Tiff, je bent nog steeds dezelfde prachtkerel!'

Julian Tifflor sloot vlug de deur ach­ter zich. In de gang veegde hij zijn ogen af.

Halverwege het administratiege­bouw werd hij door een robotbewa­ker aangehouden. Er was een ruim kordon om de bungalow gelegd. Ko­lonel Tifflor wilde de robots niet wegsturen. Hij kon en mocht met Thora geen enkel risico nemen. Ook het luchtruim boven de bungalow werd bewaakt.

Bezorgd ging de kolonel zijn kantoor binnen. Onmiddellijk kwam de or­donnans binnen. Maar Tiff s hoofd stond nu niet naar bureauwerk.

'Laat me met rust!' zei hij. 'Ik mag alleen in dringende gevallen ge­stoord worden, begrepen!'

Hij legde zijn hoofd in zijn handen. Zijn gedachten stuitten telkens weer op hetzelfde punt, en dat punt heette Thomas Cardiff.

De Arkonidentrots van de jonge man, zijn hoogmoed en vaak plotse­ling oplaaiende stijfhoofdigheid, vormden voor zijn ouders het ono­verkomelijke beletsel om hem als hun zoon te erkennen.

Ook de grote computer op Venus, die zijn karakter had geanalyseerd, was tot die slotsom gekomen en had er nadrukkelijk voor gewaar­schuwd.

Het was een tragedie.

Thomas Cardiff was een man van twee werelden; elk van die twee we­relden had hem de voornaamste ka­raktertrekken meegegeven. Thomas Cardiff was een mengsel van extremiteiten.

Julian Tifflor durfde geen oordeel uit te spreken, zelfs niet in zijn ge­dachten. Hij zou Thora's wanhopige verdriet nooit vergeten, en ook niet de moeite waarmee hij die korte zin had uitgesproken: 'Ik beklaag Tho­mas Cardiff!'

Die zin bevatte een meedogenloze waarheid.

Met die zin had hij haar en Perry Rhodan van het ergste egoïsme be­schuldigd.

De storing, die van buiten kwam, voelde Julian Tifflor als een wel­daad.

'Ja . . .?' vroeg hij verstrooid, en was onmiddellijk een en al aandacht toen hij het gezicht van Thora op het beeldscherm zag.

'Kom alsjeblieft bij me, Tiff,' smeek­te ze.

Enige minuten later zaten ze in de bungalow weer tegenover elkaar.

Zij sprak, en hij luisterde ontroerd. Elk woord van haar klonk als berus­ting. Elke zin die zij uitsprak was ge­baseerd op zijn uitspraak: 'Ik be­klaag Thomas . . .' 'Maar ik mag hem toch zien, hè, Tiff? Moet ik je nog beloven, dat ik hem uitsluitend als de vrouw van de regent tegemoet zal treden?'

'Zal passeren,' verbeterde Tifflor. 'Goed, mevrouw Rhodan!'

Ze knikte krampachtig.

'Wanneer kan ik hem zien, Tiff?'

'Luitenant Cardiff is op een patrouillevlucht in het Krela-stelsel. Hij wordt tegen twintig uur plaatselijke tijd terugverwacht. Ik zal de officie­ren voor een bespreking om eenen­twintig uur bijeenroepen. Mag ik er op rekenen dat u een paar woorden tot de heren zult richten?'

De Arkonidische reikte hem impul­sief haar hand. 'Daar kun je op reke­nen, Tiff,' antwoordde ze, en achter de tranen in haar ogen blonk de glim­lach van een opofferende moeder.

5

Kolonel Julian Tifflor luisterde slechts met een half oor, toen de zware kruiser Cycloop om 19 uur 44 met een enorm lawaai van zijn anti­zwaartekrachtvelden de landing in­zette. Hij had nog heel veel te doen om de op korte termijn aangekon­digde bijeenkomst van de officieren te regelen, zonder de gevechtskracht van het garnizoen te verzwakken.

Ondanks zijn onrust, die, naarmate het tijdstip van 21 uur naderde, he­viger werd, wist hij zijn uiterlijke kalmte te bewaren. Majoor Lens, zijn adjudant, kwam binnen. Tifflor keek hem alleen maar aan. Lens kwam meteen ter za­ke. 'De ruimtehaven vraagt of we de robotbewakers nog nodig hebben. Eerlijk gezegd, begrijp ik die strenge bewaking niet, kolonel. Er wordt hier binnen al gemompeld, dat u me­vrouw Rhodan hebt opgesloten.'

'Zo, wordt er gemompeld, majoor? Zo . . . zijn de Gazellecommandanten voor de bespreking uitgeno­digd?'

Majoor Lens liep een beetje rood aan. Hij had zojuist de beruchte mo­rele oorveeg van de kolonel in ont­vangst moeten nemen. Tifflor deelde die zelden uit. Hij gebruikte ze al­leen in noodgevallen en was er nu van overtuigd, dat de majoor de ge­ruchten onmiddellijk de kop in zou drukken.

'Gazellecommandanten uitgenodigd voor eenentwintig uur, kolonel. Van de kruisers de stafofficieren. Van de administratie alle . . .'

'Goed.' Het klonk gemelijk.

'Moet ik ze weer afzeggen?' vroeg majoor Lens.

'Nee. Heeft de berichtendienst niets bijzonders te melden?'

Lens begreep direct waarom de ko­lonel dit vroeg. Alles draaide om de veiligheid van Thora.

'Tot nu toe niet.'

'Verder nog iets, majoor?' Julian Tifflor wilde alleen zijn. Hij zag Lens naar de deur gaan en juist toen hij deze wilde openen, klonk van buiten een eigenaardig geluid.

Lens had het ook gehoord.

'Straalbeschieting, kolonel?' vroeg hij.

Deze gaf reeds het alarm voor het gehele garnizoen. Ook de ruimteha­ven werd in alarmfase I gebracht. Weer klonk het afschuwelijke sis­sende geluid van buiten door de ge­luidsisolatie heen.

'Majoor, dat is toch bij de bunga­low!' Dit was geen hysterische kreet van kolonel Tifflor. Zestig dienstja­ren bij Perry Rhodan waren een harde scholing geweest en hadden zijn mannen geleerd in elke situatie het hoofd koel te houden.

Kolonel Tifflor gaf vanuit zijn kan­toor de nodige bevelen. Het leed geen twijfel, dat Thora het doel van deze overval was. Hij wachtte niet meer op de bevestiging van zijn be­velen, maar rende samen met ma­joor Lens naar buiten.

Tezelfdertijd loeiden in de kruisers aan de rand van de ruimtehaven de sirenes. Binnen één minuut waren alle schepen gevechtsklaar.

In het garnizoen betrokken de eerste vechtrobots hun stellingen.

Tifflor bereikte vóór zijn majoor de hoofdingang. Plotseling werd hij verblind door een bleekgroene licht­straal en op hetzelfde moment smolt de zware deur eenvoudig weg. 'Dekken!' schreeuwde Tifflor de ma­joor toe en trok hem achteruit. Ze lieten zich naast elkaar plat op de vloer vallen. In die korte tijd ver­nielden drie stralen de gehele hal en een stuk van de gang, tot buiten vóór de hoofdingang een daverende knal klonk en er een einde aan het inferno kwam.

Kolonel Tifflor had enige seconden tijd gehad om te combineren. Hij was ervan overtuigd dat de overval Thora gold. Met één greep schakelde hij zijn zakradio in en riep: 'Situatie melden aan commandant!'

Toen de vernietigende straal in een daverende knal eindigde, sprong hij op, rende een kantoorruimte door, zag vier mannen in dekking liggen, rukte het raam open en sprong eruit. Hij kwam drie meter lager in een zacht bloemperk neer. Terwijl hij nog in zijn knieën doorzakte, kwam de eerste melding: 'Robotbewakers door vreemde vechtmachines ver­nietigd. Bungalow staat in brand!'

De commandant van de zware krui­ser Cycloop meldde zich ook, maar Tifflor snauwde: 'Wacht!', rende on­derwijl dwars door de bloembedden, struikelde in het donker, stond weer op en brulde in zijn microfoon:

'Waar blijven de situatiemeldingen van de bungalow?'

Doch daar schenen alleen aardse vechtrobots met vreemde vechtma­chines in gevecht te zijn. De kolonel begreep er niets van. Waar zaten de drie officieren met hun 25 man­schappen, die volgens het alarm­schema bij de bungalow in stelling moesten gaan?

'Luitenant Hecks . . .' hijgde hij in de microfoon en ontweek op het laatste moment een laaghangende tak. Nu zag hij achterin de tuin de bungalow in lichterlaaie staan, en afstekend tegen het licht van de vlammen acht aardse robots. Ze vuurden uit alle beschikbare straalwapens, in een wanhopige strijd tegen een tweevou­dige overmacht.

Julian Tifflor lette nu niet meer op de brandende bungalow en de vech­tende robots. Hij hield zijn radio in zijn hand en riep opgewonden: 'Wie heeft Thora gezien? Onmiddellijk melden!'

Van de andere kant van de tuin na­derde een nieuwe golf vechtrobots, op de voet gevolgd door de eerste manschappen.

Kolonel Tifflor hield hen tegen en riep: 'Tuin doorzoeken naar Thora!'

Op dat moment schoten van drie kanten thermostralen door de tuin en vernietigden in een fractie van een seconde een vijfde gedeelte van de bomen.

Tifflor liet zich weer plat op de grond vallen. Maar de aardse robots, geprogrammeerd voor de vernieti­ging van de vijand, positronische wezens, die geen vrees of andere menselijke gevoelens kenden, draai­den zich op hun stalen benen om, za­gen uit welke richtingen de thermo­stralen kwamen en vuurden.

In een, naar alle kanten uiteenspat­tende vonkenregen explodeerden vier vijandelijke robots, maar de thermostralen werden niet minder. Plotseling stond de hemel boven het garnizoen in een verblindend licht. Ook kolonel Tifflor kwam er niet meer toe, zijn gezicht in de grond te drukken, om aan de enige minuten durende verblinding te ontkomen, maar hij had nu begrepen wat dit gevecht in de tuin tot doel had.

'Attentie!' riep hij schor in zijn mi­crofoon. 'De lichtbom moet de terug­tocht van de vijand camoufleren! Thora wordt vermist! Let op vreem­de ruimteschepen! Kruiservloot startklaar?'

'Startklaar, kolonel!' Dat was de stem van de commandant van de Cy­cloop.

Hierna zweeg de ontvanger. Er kwam geen bericht meer over Tho­ra.

Maar even later kwam de golf situa­tiemeldingen. Slechts iemand met hypnoscholing was in staat deze warboel in zijn hoofd te ordenen en te overzien.

Wat kolonel Julian Tifflor vernam, deed hem het ergste voor Thora vre­zen. Dat zij in de afbrandende bun­galow zou zijn omgekomen, had hij geen moment geloofd.

Het gevechtsterrein besloeg nu een vijfhonderd meter brede strook dwars door het garnizoen tot dicht­bij de ruimtehaven; de strook begon echter niet in de tuin, doch zette zich ook in tegengestelde richting voort en overschreed daar zelfs de exterri­toriale grens.

De onbekende vijand scheen enige honderden vechtmachines te hebben ingezet; een onwaarschijnlijke sterkte, die kolonel Tifflor echter niet verbaasde, noch tot nadenken stemde.

Deze overval gold Thora, en slechts een gelukkig toeval kon haar nu nog uit de klauwen van de vijand red­den.

Het gevecht tussen de robots eindig­de abrupt. De aardse robots vonden plotseling geen doelen meer. Tifflor ontving weer een stroom van nieu­we meldingen.

Het ruimtecontrolestation dreigde in de gevechten aan de rand van de ruimtehaven te worden betrokken.

Tifflor gaf vlug nieuwe bevelen.

Drie lichte kruisers stegen van hun startpositie op, om dichtbij het stati­on weer te landen. Tegelijkertijd mengden ze zich met dertig procent van hun bewapening in het robotge­vecht. Maar ze konden niet zomaar op de mechanische, gepantserde monsters los gaan, want kolonel Tifflors waarschuwing: 'Denk aan Tho­ra!' belette hun dat.

De gevechten namen overal in he­vigheid af, alleen om de ruimteha­ven heen werd het een ware hel, en de onbekende vijand scheen zijn totale sterkte aan vechtmachines daar in te zetten.

Toen kwam de melding die klaar­heid in de overval moest brengen, doch de zaak voor Julian Tifflor nog raadselachtiger maakte. Het bericht luidde: 'Arkonrobots! Definitief herkend!'

Een ernstige verdenking ontwaakte in Tifflor.

Arkon zou zich nooit aan een derge­lijke contractbreuk schuldig maken! Die Arkonidische vechtmachines dienden om te verbergen wie achter de ontvoering van Thora zat. Op hetzelfde moment zag hij in de ver­bitterde gevechten in de buurt van het ruimtecontrolestation ook niets anders dan een afleidingsmanoeu­vre.

'Aan strijdkrachten . . .'

Verder kwam kolonel Tifflor niet. De afdeling die hij juist wilde oproe­pen, meldde zich en bevond zich op dat moment vijf kilometer ver op Rusufs grondgebied. De verbindingsman meldde: 'Vijand scheept meer dan tweehonderd robots in, in een klein ruimteschip. Worden be­dreigd door klein bolvormig ruimte­schip. Verliezen: drie man en negen­tien robots. Positie van het ruimte­schip . . . vervloekt, het start net!'

'Geef de positie, luitenant, of ik sleep je voor de krijgsraad!' Kolonel Tifflor brulde voor het eerst sinds de gevechten waren begonnen en zijn dreigement, de officier voor de krijgsraad te slepen, was ernstig ge­meend.

Het aardse ruimtecontrolestation luisterde mee. Het was de luitenant voor. Om de frequentie niet met on­nodig lange gesprekken te blokke­ren, riep iemand van daar: 'Vreemd schip op de radar. Stijgt snel. . .'

Julian Tifflor gaf zijn instructies:

'Houd dat schip op de radar vast! Cycloop, stuur ogenblikkelijk een sloep om mij af te halen!'

Hij  had met  opzet geen van zijn kruisers bevel tot starten gegeven. Thora's leven was voor hem van te­veel belang om haar lot aan vreem­de handen toe te vertrouwen.

Bij het personeel van het radarstati­on wekte het bevel van de kolonel enige verbazing. Het was voor hen immers vanzelfsprekend, dat ze het vreemde ruimteschip niet meer uit het oog zouden verliezen.

Op een gegeven moment hief de man die bij de afstemknoppen zat, in een wanhopig gebaar zijn armen op. De man naast hem, aan het beeld­scherm, uitte een verwensing.

Het kleine vreemde ruimteschip werd plotseling onscherp, leek uit­een te vloeien. En de man aan de afstemknoppen, die anders elke se­conde de coördinaten van een ge­peild schip kon aflezen, zag alle wij­zers op nul staan.

'Zou dat een nieuw soort beveiliging tegen peilingen zijn?' hijgde Gil Besser, de eerste die had gezien wat er gebeurde.

Kolonel Julian Tifflor stelde zich onmiddellijk op deze nieuwe situatie in. Zijn bevel bereikte de lichte kruiser III en nog terwijl hij sprak, schoot het bolvormige vaartuig in een noodstart de donkere nachthemel in, en in een omtrek van hon­derd kilometer meende iedereen dat de wereld verging, zo brulden de motoren en loeiden de gloeiende luchtmassa's die door de kruiser werden verplaatst.

Hijgend bereikte Tifflor het grote plein. Bijna op hetzelfde moment landde de sloep van de Cycloop. Dat het cellenbad, dat Julian Tifflor op Zwerver had gekregen, niet alleen een middel was om het leven te ver­lengen, maar ook de jeugdige lenig­heid en uithoudingsvermogen in stand hield, bewees de kolonel toen hij als een honderd metersprinter over het plein rende en in de sluis van de sloep sprong. 'Starten!' riep hij, en terwijl achter hem het luik dichtsloeg, verdween het kleine vaartuig, door reuzenkrachten ge­dreven, in de nacht.

Er kwamen nu ononderbroken positiegegevens binnen.

De Cycloop was eveneens gestart. De sloep snelde het moederschip achterna, dat steeds hoger steeg.

Toen volgde het schier ongelooflijke samenspel van techniek en be­kwaamheid, toen het kleine vaartuig met volle snelheid de hangar van de Cycloop binnenstoof, pas daar met alle antizwaartekrachtenergie af­remde en een zachte landing maak­te.

Tijdens de stijgvlucht naar de Cy­cloop had de kolonel een ruimtepak aangetrokken. De laatste twee mi­nuten van de tocht stond hij in de sluis. Nauwelijks kwam de sloep in aanraking met de vloer van de han­gar of de sluis ging open en Julian Tifflor rende de enorme hal door, naar de dichtstbijzijnde hangarsluis, terwijl de pompen nog bezig waren lucht in de sloepenhal te persen.

Ondanks anti-zwaartekrachtlift en transportband, had kolonel Tifflor drieëneenhalve minuut nodig om de centrale te bereiken. Zwijgend maakte majoor Holbein, de com­mandant van de Cycloop, plaats voor hem.

Op  dat  tijdstip  bevond  de  zware kruiser zich reeds buiten de dampkring en stoof met volle snelheid naar de positie die de eerder gestarte lichte kruiser enige ogenblikken te­voren had opgegeven.

In de Cycloop gierden, brulden en loeiden aggregaten, machines, trans­formatoren, en sisten de converters en in de leidingen naar de geschutkoepels persten de krachten zich sa­men, klaar om als dodelijke energiestralen de ruimte in te schieten.

De motoren in de ringvormige uitstulping om de Cycloop brulden. Met de soevereine rust van een man die weet hoe ver hij kan gaan, joeg Tifflor het schip de ruimte in. Uiter­lijk was hij het toonbeeld van een aardse ruimteofficier, die in elke si­tuatie het hoofd koel houdt. Inwen­dig was hij echter een kokende vul­kaan en zijn bezorgdheid voor Thora groeide met de seconde.

Hij had nu niet veel anders te doen dan hetgeen onvermijdelijk was.

'Hyperradiobericht aan de chef. Vervormen volgens de codes één, één-a en nul-één ..."

De radiocentrale meldde dat de zen­der gereed was voor gebruik.

De officieren in de commandocentrale keken elkaar veelbetekenend aan. De codes 1, la en 01 werden an­ders uitsluitend door Perry Rhodan zelf gebruikt. Wie had de kolonel de bevoegdheid gegeven om ze nu te gebruiken?

Julian Tifflor vermoedde niets van deze kleine zorgen van de officieren. Hij was nog bezig met de formule­ring van de Jobstijding, toen hij zich bewust werd, dat hij al enige tijd naar Thomas Cardiff staarde, die voor de peiler zat en daar als tweede officier dienst deed.

Op hetzelfde moment veranderde hij de tekst van zijn radiobericht, dat nu luidde:

'Thora door Arkonrobots ontvoerd, bevindt zich op dit ogenblik aan boord van een klein, bolvormig ruimteschip. Achtervolging met lichte kruiser III en Cycloop ingezet.

Kolonel Tifflor.'

Het bericht ging nog door het code­ringsapparaat toen van de lichte kruiser III een beeld werd ontvan­gen. Het was zo sensationeel, dat Tifflor het bericht aan Perry Rho­dan nog niet liet uitzenden.

De deskundigen aan boord van de kruiser III waren er in korte tijd in geslaagd, de bescherming tegen pei­lingen van het onbekende ruimte­schip te doorbreken en nu zagen de officieren van de Cycloop op het grote beeldscherm het vijandelijke schip op topsnelheid uit het Krela-zonnestelsel verdwijnen.

Julian Tifflor handelde koelbloedig en zonder zich iets aan te trekken van welk verdrag tussen het Terra-garnizoen en de Rusuf-regering dan ook.

Korte hypersprong binnen het Krela-stelsel!

Met een handgreep schakelde hij de automaat van de Cycloop uit. Op dat moment vertoonde hij een frappante gelijkenis met Perry Rhodan, wan­neer diens bevelen de officieren in de commandocentrale onder hoog­spanning zetten.

Hij had nog steeds zijn ruimtepak aan, waarvan alleen de helm ach­terover was geklapt. Onbeweeglijk nam hij de, hem van alle kanten toe­geroepen gegevens op. De vijf offi­cieren aan de boordcomputer kon­den het tempo bijna niet meer bij­houden; kolonel Tifflor leek bij dit alles niet eens zo bijzonder sterk geconcentreerd te zijn. Onderwijl ver­richtte hij talloze schakelingen, con­troleerde de aanwijzingen van de in­strumenten en zag plotseling dat de officier op de tweede-bestuurders­plaats zich vergiste en in plaats van hoofdstroomschakelaar 6, de hef­boom voor 'nood'-antizwaartekracht wilde overhalen.

Op het laatste moment sloeg Tifflor zijn hand weg. Tegelijkertijd snauw­de hij kortaf en zonder enige trilling in zijn stem: 'Luitenant Cardiff op de tweede-bestuurdersplaats!'

Geen officier in de commandocentrale kreeg zelfs tijd om zich te ver­bazen. Bliksemsnel werd van plaats verwisseld. Thomas Cardiff moest zich eerst oriënteren en nagaan in hoeverre de manipulaties voor de korte hypersprong waren verricht. Dat hij, de nieuwbakken luitenant, eigenlijk niet op de plaats van de tweede bestuurder thuishoorde en er in de centrale kameraden met veel meer ervaring waren, kwam zelfs niet bij hem op.

Tifflor behoefde het cijfer 6 niet meer uit te spreken. Thomas Cardiff had zich georiënteerd. Met de zeker­heid van een slaapwandelaar kweet hij zich van zijn gecompliceerde en verantwoordelijke taak.

De boordcomputer spuwde de ver­langde gegevens uit. Op hetzelfde moment begon het aftellen voor de korte hypersprong.

De sprong naar de plaats in het heel­al, waar het vreemde vaartuig aan de peiler van de lichte kruiser III was ontsnapt, duurde twintig secon­den.

Gedurende twintig seconden was het in de commandocentrale van de Cycloop betrekkelijk stil. Het doffe gedreun uit het binnenste van het schip hoorde erbij.

Julian Tifflor was met zijn bezorgde gedachten bij Thora. De opvallende vlucht van het vreemde kleine ruim­tevaartuig, zijn ongekende versnel­lingsvermogen, waarmee het zelfs de lichte kruiser ver achter zich had gelaten - de nieuwe, op de aarde nog onbekende bescherming tegen pei­lingen - dat alles deed met grote ze­kerheid vermoeden, dat Thora zich aan boord van dat schip bevond.

Onwillekeurig keek hij naar Tho­mas Cardiff.

Hij had hem met opzet op de twee­de-bestuurdersplaats gezet.

Destijds - hoeveel jaren was dat al geleden? -, was hij zelf nog een jonge luitenant geweest en toen had de chef hem ook in een zeer gevaarlijke situatie op de tweede-bestuurders­plaats gezet. Perry Rhodan en hij hadden toen samen de machtige Ti­tan gestart. Dat hij Thomas Cardiff vandaag naast hem had laten plaats nemen, was zoiets als een onuitge­sproken woord van dank aan de chef voor een bevel dat hem zo trots had gemaakt.

Een uitroep ergens achterin de cen­trale, deed hem schrikken. 'Lijkt Cardiff niet sprekend op de chef?'

Bliksemsnel draaide Cardiff zijn hoofd naar de spreker. Zijn voor een mens ongewone ogen - Arkoniden-ogen - schitterden. Zijn jonge ge­zicht kreeg plotseling markante trekken.

Miljarden denkende wezens in de Melkweg kenden dat gezicht: het ge­zicht van Perry Rhodan!

En terwijl kolonel Julian Tifflor zich nog van de schrik herstelde, sprong de Cycloop door de hyperruimte het vreemde ruimteschip achterna.

De schok van de overgang martelde alle bemanningsleden, ook Julian Tifflor. Eén scheen er echter geen hinder van te hebben, en dat was Thomas Cardiff.

'Daar is hij, kolonel!' Cardiffs uitroep klonk als een fanfare. Met uitge­strekte arm wees hij naar het grote panoramascherm van de Cycloop.

Julian Tifflor beheerste zich. Hij wilde zich voor de jonge luitenant niet bloot geven. 'Waar?' vroeg hij. En toen zei Cardiff hard - bijna nij­dig: 'Ik heb me vergist, kolonel! Dat is een ander schip. Veel groter . . .'

Hij wilde nog meer zeggen, maar het leek alsof de kleine glinsterende stip, die op het grote vreemde schip toe stoof, het wilde rammen.

Zwijgend keken de luitenant en de kolonel elkaar aan.

Ze hadden het begrepen.

Het kleine vaartuig was in het machtige, onbekende, bolvormige schip geland!

Vanuit het radarcompartiment werd woedend geroepen:

'Vreemd ruimteschip schijnt in de overgang te gaan . . .'

Op hetzelfde moment verdween het onbekende schip abrupt van het scherm.

'Structuurpeiling?' vroeg Tifflor scherp.

Het antwoord klonk vermoeid, moe­deloos: 'Ze hebben ook hun structuurcompensator, kolonel!' En Juli­an Tifflor mompelde dezelfde ver­wensing als waarmee de radaroffi­cier zijn mededeling was begonnen.

Hij stond op en droeg het bevel over de Cycloop weer aan majoor Hol­bein over. Luitenant Cardiff wilde eveneens opstaan, maar nu hield de majoor hem tegen. 'Je hebt je werk goed gedaan, Cardiff,' zei hij. 'En wat even vóór de hypersprong werd gezegd, lag mij ook op de tong ... je vertoonde toen een verbluffende ge­lijkenis met de chef, maar daar is nu geen spoor meer van te bekennen. - Enfin, daar praten we niet meer over. Ik schakel over op automati­sche besturing. Vraag de koers maar op voor de thuishaven, luitenant.'

Nu pas ontdeed Julian Tifflor zich van zijn ruimtepak en liet het achte­loos liggen. De opmerking van ma­joor Holbein over Cardiffs gelijkenis met Perry Rhodan had hem de gena­deslag gegeven.

De vrouw van Rhodan was door on­bekenden naar een onbekende plaats ontvoerd, en Thomas Cardiff zou door een speling van het lot spoedig vernemen dat Perry en Tho­ra Rhodan zijn ouders waren!

6.

Het superslagschip Drusus, een bol met een middellijn van 1500 meter, was in drie sprongen, beschermd door de, structuurcompensator, van de aarde gekomen en had pas de vierde en laatste hypersprong zon­der deze camouflage uitgevoerd.

Wie ook achter de ontvoering van Thora zat, zou de gewelddadige structuurverstoring door de Drusus hebben geregistreerd en weten dat Rhodan met alle hem ter beschik­king staande middelen zou trachten zijn vrouw te bevrijden.

Kort na de Cycloop landde de gigan­tische ruimtebol op de ruimtehaven van het garnizoen. Hij zweefde nog boven het terrein, gedragen door machtige antizwaartekrachtvelden, toen Rhodans bevel, bij hem in de Drusus rapport te komen uitbren­gen, kolonel Tifflor reeds bereikte.

Julian Tifflor bevond  zich op dat tijdstip met majoor Holbein in diens hut. Ze waren juist bezig hun waar­nemingen te vergelijken, die ieder voor zich tijdens de achtervolging van het kleine ruimteschip had ge­daan.

'Een bijzonder schip, kolonel! Een schip met zeer krachtige motoren! Het versnellingsvermogen was on­waarschijnlijk en daarom kan ik de commandant van de lichte kruiser III niet kwalijk nemen, dat hij het heeft laten ontsnappen . . .'

'Zo denk ik er ook over, Holbein. Ik zou zelfs willen beweren, dat dit kleine schip speciaal voor de ontvoe­ring van Thora is gebouwd. Die uit­gebreide robotaanval op het garni­zoen was een afleidingsmanoeuvre. We hebben ons…'

Op dat moment bereikte Julian Tifflor het bevel, bij de chef aan boord van de Drusus te komen. Even later passeerde hij in de Drusus de laatste hindernis - twee robotwachten, die hem met hun ingebouwde compu­ters controleerden -, en toen stond hij voor de regent van het zonne-imperium.

Ze waren alleen. Perry Rhodan stond met over elkaar geslagen ar­men middenin zijn hut, verzocht de kolonel plaats te nemen en luisterde naar zijn rapport.

Toen Tifflor de onbekende bescher­ming tegen peilingen van het kleine bolvormige vaartuig ter sprake bracht, viel Rhodan hem in de rede.

'Is vastgesteld kunnen worden op welk principe het systeem berust, Tiff?'

'Het bestaat uit drie over elkaar lig­gende, zwakke antipeilingscher­men die in tegengestelde richting draaien en door hun rotatie de peilimpuls niet reflecteren, maar met meer dan vijfennegentig procent van zijn veldsterkte doet afwijken. Het restant dat wel doordringt, wordt bij de reflectie door de rote­rende schermen geabsorbeerd . . .'

'Aha! Drievoudige verzwakking leidt tot dubbele sterkte. Maar dat principe kennen wij ook. Ga door, Tiff.'

Rhodans terloopse opmerking was typisch voor hem. Hij zag geen enke­le kleinigheid over het hoofd, die la­ter wellicht van betekenis kon wor­den. Hij stond op het standpunt, dat elk nieuw aanvals- of verdedigings­wapen veel aan waarde verliest, als het principe van de werking bekend wordt.

Plotseling keek Rhodan verrast op. Tifflor had zojuist gezegd, dat het gezicht van Thomas Cardiff gedu­rende enige seconden een opvallen­de gelijkenis met hem - zijn vader - had vertoond.

Er begon iets te werken in de man, die in enkele tientallen jaren een machtig sterrenrijk had gecreëerd.

'Tiff, weet hij het al? Vermoedt hij het?'

Dit vroeg niet de regent van het zonne-imperium, doch de vader van Thomas Cardiff.

'Nee, sir, hij weet het niet. Of hij het vermoedt - wie zal het zeggen? Voor mij zelf is deze tijdelijke, opvallende gelijkenis met u onbegrijpelijk. Als zijn gezicht ontspannen is, lijkt hij zelfs van opzij niet op u. Maar op dat moment van sterke, innerlijke con­centratie was de gelijkenis vol­maakt. Niet Thomas Cardiff zat op de tweede-bestuurdersplaats, sir . . . u zat daar! En meer dan dertig officie­ren van de Cycloop herkenden u!

Peinzend, zich met moeite tot kalm­te dwingend, keek Rhodan zijn vertrouweling aan en zei: 'Tiff, je weet wat je nu te doen hebt.'

Julian Tifflor kende zijn chef te lang om niet te weten wat hij nu bedoel­de. Maar half protesterend, in het besef dat noch hij noch Rhodan de loop der dingen kon tegenhouden, zei hij beklemd: 'Ik zal het proberen, sir . . .'

'Niet alleen proberen, Tiff! Niets meer op mensen proberen! Wij -Thora en ik - moeten nu doorzetten. Zet Thomas aan het werk! Geef hem geen tijd om na te denken…'

'Sir!' Kolonel Tifflor waagde het, de regent van het zonne-imperium in de rede te vallen en diens mening verontwaardigd van de hand te wij­zen. 'Aan het werk zetten in deze si­tuatie? Dat betekent . . .'

'Stop, Tiff!' Rhodan onderstreepte zijn woorden met een energiek handgebaar. 'Wat heeft het tot nog toe voor jou betekend, een luitenant in een gevaarlijke situatie aan het werk te zetten? Nou? - Omdat deze luitenant Cardiff mijn zoon is, zie jij alles verkeerd! Jij denkt voortdu­rend: hij is de zoon van Rhodan! Be­handel hem anders dan de anderen! - Tiff, beste vriend, word toch wak­ker! Denk toch aan Thomas z'n ka­rakter; hij heeft voor de helft Arkonidenbloed in zijn aderen. Arkon is onze grootste, gevaarlijkste en verbitterdste vijand. Ik hou niet van al die superlatieven, maar in dit geval zijn ze niet misplaatst.

Wat zou er van Thomas zijn gewor­den. Meneer de zoon zou zich alles hebben kunnen veroorloven, omdat zijn vader Perry Rhodan heet. Wat zou er van hem zijn geworden, Tiff?' 'Wat zal er nu van hem worden, sir?'

'Hopelijk niet mijn vijand!' Ook Per­ry Rhodan was maar een mens. Zijn stem klonk vermoeid. Hij liep de hut door als een vermoeid man en ging achter de schrijftafel zitten.

Het verbaasde Julian Tifflor niet, dat er nauwelijks over Thora's ver­dwijning was gesproken. Hij wist uit ervaring hoe snel en allesomvattend de chef handelde.

'Sir, uw vrouw is met een Gazelle van het nieuwste type gekomen. Vindt u het goed als Thomas die langeafstandsverkenner vliegt?'

'Geef hem aan majoor Holbein; die gaat daar immers over?'

'Ja, sir.'

'Oké. Stel me niet teleur, Tiff, en pas goed op mijn jongen . . .'

'Dat is een moeilijke, haast onuit­voerbare taak, sir, als ik Thomas op gevaarlijke acties moet sturen. Ik deed het liever niet, maar ik begrijp u. Mag ik gaan?'

Rhodan knikte en keek de kolonel na, die langzaam de hut verliet.

Julian Tifflor ging onmiddellijk daarna naar majoor Holbein, de com­mandant van de zware kruiser Cy­cloop.

'Wie heeft Thora ontvoerd?' was de vraag waarmee Holbein de kolonel begroette.

'Hoe moet ik dat weten, Holbein?'

'Maar, u komt toch van de Drusus, kolonel. De chef is toch met dertig mutanten meegekomen. Als die er niet achter kunnen komen waar Thora heen gebracht is . . .'

Julian Tifflor maakte een afwerend gebaar.

Het was altijd weer hetzelfde.

Door het personeel van de ruimtevloot werd het mutantenkorps van Perry Rhodan beschouwd als een eenheid, die uit louter halfgoden be­stond en het ene wonder na het an­dere tot stand bracht. Slechts weinigen namen de moeite om wat verder te kijken. En die kwamen dan tot de ontdekking, dat de successen van de mutanten bijna allemaal tijdens de hardste strijd waren bevochten en dat de nederlagen die ze hadden moeten lijden, in de honderden lie­pen.

'De chef heeft de opsporing van Tho­ra in handen genomen, Holbein. Je zult al wel hebben gehoord, dat de ouwe niet tot de mensen behoort, die altijd hun hart op de tong dragen. Wat mij op het ogenblik bezig houdt, is de uitstekende prestatie van lui­tenant Cardiff op de tweede-bestuur­dersplaats. Verlies de jongeman niet uit het oog, Holbein. Laat hem de nieuwe Gazelle vliegen, waarmee Thora is gekomen. We moeten toch de ruimte over een afstand van dui­zend lichtjaren door onze langeafstandsverkenners laten uitkammen. Misschien stuiten we daarbij op het spoor van de ontvoerders, hoewel dat niet waarschijnlijk is.

Ja ... nu waarvoor ik eigenlijk ben gekomen, Holbein. Je moet er voor zorgen dat alle kruisers onmiddel­lijk kunnen starten. Zeg de mannen dat Rhodan verwacht binnenkort iets afdoends tegenover het onbe­kende peilscherm te kunnen stellen.'

De ruimtevloot van het zonne-imperium, was een goed functionerend apparaat, zodat majoor Holbein slechts enkele instructies behoefde te geven om de naar verhouding sterke garnizoensvloot startklaar te krijgen.

De technici werden niet onder druk gezet; het was voldoende hun te zeg­gen dat de chef op het resultaat van hun werk wachtte.

Luitenant Thomas Cardiff moest ge­wekt worden.

De lange, jonge luitenant stond eni­ge minuten later voor zijn majoor. Trots lichtten zijn geelkleurige ogen op, toen hij hoorde dat hij niet alleen een opdracht moest vliegen, maar daarvoor ook het nieuwste type langeafstandsverkenner zou gebrui­ken.

'Je neemt natuurlijk je oude beman­ning mee, Cardiff. Heb je het nieuw­ste type al eens gevlogen?'

'Ja, majoor. We zijn op de academie op twee verschillende typen ge­traind.'

'Mooi. Je krijgt nauwkeurige in­structies over de radio. Ik wacht op je bericht dat je klaar bent!' Thomas Cardiff stapte weg. Hij wek­te zijn mannen door middel van de alarmbel, de Schot Mac Urban, een 32-jarige, rustige kerel, en Alim Achmed, de 24-jarige Arabier, een donkerbruine knaap, pezig en ijs­koud als het er op aankwam iets te riskeren.

Onderweg naar de grote anti-zwaartekrachtlift ontmoetten ze nog twee Gazellebemanningen. Die moesten naar de hangars waarin de Gazellen stonden en wilden natuurlijk weten waarom Thomas Cardiff met zijn be­manning niet ook die kant op ging. Luitenant Sheck floot, zonder na-ijver, tussen zijn tanden. 'Nieuw type Gazelle, Cardiff? Verdorie! Verder? Actieradius tienduizend lichtjaren. Daarbij vergeleken zijn de oude ver­kenners maar lamme eenden! Jij boft, zeg!'

Dat vonden ook Mac Urban en Alim Achmed, toen ze zich over het ter­rein haastten en ten slotte voor de Gazelle stonden, waarmee Thora naar Rusuf was gekomen.

Qua afmetingen verschilde het nieu­we type niet van het oude. Het discus-vormige ruimtevaartuig met een diameter van dertig meter, was in het midden achttien meter hoog, doch deze discus beschikte niet al­leen over een driemaal zo sterke mo­tor en de enorme actieradius van tienduizend lichtjaren, maar was bo­vendien uitgerust met de krachtigste en modernste aanvals- en verdedi­gingswapens.

Thomas Cardiff nam een half uur om zijn twee mannen in het gebruik van het nieuwe type in te wijden en toen kenden ze het door en door. Hij was niet zuinig met zijn woorden van lof, maar Mac Urban, de Schot, wees ze van de hand met de opmerking: 'Goed beschouwd hebben we het al­lemaal alleen maar aan de "afbeulerij" te danken, die iedereen de eerste twee jaren bij de ruimtevloot moet doorstaan. Het is mij toen ook wel eens teveel geworden - maar dit hier: Verdorie, wat een prachtkist!'

Dat was de hoogste lof die een ruimtevaarder zijn schip kon geven. Alim Achmeds donkere Arabieren­ogen glinsterden en hij streelde te­der de zware hefboom van het straalkanon.

'Meld maar aan majoor Holbein dat we klaar zijn, Achmed!' zei luitenant Cardiff.

De Arabier schakelde de radio in en gaf het bericht door. Twee minuten later kwam het startbevel, met na­dere instructies.

Alim Achmed liet zijn ogen rollen. Mac Urban stopte irriterend rustig zijn pijp. De opdracht kon hem niet van zijn stuk brengen. 'Met deze kist wordt het zoeken een lolletje, Alim!' zei hij.

'Dat wel,' vond de Arabier, 'maar een gebied van duizend lichtjaren te doorzoeken . . .!'

Plotseling begon de pons van het decoderingsapparaat te hameren. De commandocentrale van de Drusus nam bij het seinen niet het risico te worden afgeluisterd.

Bedachtzaam schoof luitenant Cardiff de ponsstrook erin. Hij kreeg voor de volgende tien dagen het da­gelijks veranderende herkenningste­ken, dat bij een ontmoeting met schepen van Arkon het Sesam-open-u was, om zonder oponthoud de vlucht te kunnen voortzetten.

De sluis van de Gazelle werd geslo­ten. Alle aggregaten waren op toe­ren gebracht. De bemanning van drie koppen had de ruimtepakken aangetrokken. De helmen waren ge­sloten. Ieder zat op zijn plaats. Het aftellen begon.

Start over 40 seconden. Tegelijk met deze nieuwe Gazelle zouden nog ne­gentien andere langeafstandsverkenners uit de hangars van de Cy­cloop de ruimte instuiven.

Thomas Cardiff concentreerde zich. Hij deed het onbewust en zonder in­spanning. Hij zette slechts alles wat niet tot de start van zijn Gazelle be­hoorde, van zich af. Voor hem be­stond slechts zijn schip. En toen hoorde hij, hoewel hij zich had 'inge­kapseld', Mac Urban, de kalme Schot, verbaasd zeggen: 'Luitenant, u lijkt op de chef!'

'Wat zeg je . . .?' Op het laatste mo­ment zag Thomas Cardiff dat de tijdwijzer de nul naderde. Starten!

De motor begon te loeien, de zwaartekrachtcompensator gierde; de door de Gazelle weggedrukte luchtmassa's brulden als een orkaan.

De verkenner steeg loodrecht in de donkere hemel, bestuurd door de boordcomputer, onder controle van luitenant Cardiff.

Mac Urban zat achter het schakelbord van de boordwapens en keek nog steeds verbijsterd naar zijn jon­ge commandant. Hij begreep niet, dat hij enkele seconden vóór de start had gemeend, dat Perry Rhodan op de bestuurdersplaats zat. Het ge­zicht van de luitenant vertoonde nu geen spoor van gelijkenis met hem meer.

Onbewust keek Urban zijn makker Achmed vragend aan. Die scheen tot dezelfde ontdekking te zijn geko­men, want zijn gezicht had een ver­bijsterde, ontstelde en vragende uit­drukking.

Intussen nam de snelheid van de Ga­zelle gestadig toe. De wijzer van de hoogtemeter draaide met grote snel­heid over de wijzerplaat. Bij 40.000 meter boven het normale nulpunt schakelde het instrument zichzelf uit. Het had zijn plicht gedaan. Nu kwamen de grotere maatstaven aan de beurt.

De Gazelle verliet de dampkring van Rusuf en stortte zich in zijn ele­ment - de wereldruimte.

Koers:  32-12,43  Phi;  45-02,53  Psi; 06-58,09 Chi.

'Wapens  controleren,  Urban!'  riep luitenant Cardiff vanaf de bestuur­dersplaats. 'Achmed, meetinstru­menten en radio-installatie controle­ren!'

Hijzelf had ook zijn handen vol. Be­ginnend met de bepaling van de sterkte van de beschermingsvelden die de Gazelle omgaven en achter­eenvolgens de controle van de wer­king van de zwaartekrachtcompensator, de generatoren en transforma­toren, tot de motor, deed Thomas Cardiff zijn werk zoals hij het op de academie had geleerd.

Zijn koerswijzigingen werden auto­matisch en bliksemsnel door de boordcomputer overgenomen en op de stuurorganen overgebracht. Zelfs toen hij gedurende dertig seconden de elektronische stuurautomaat uit­schakelde en op handbesturing over­ging, lag de Gazelle vier seconden na de test weer nauwkeurig op koers op Phi, Psi en Chi.

De zon Krela schoof snel over het panoramascherm. Ze was links on­der in het beeld verschenen en ver­dween nu aan de rechterbovenkant. Verre zonnen fonkelden koud in de bodemloze diepte van het donkere heelal, dat zo dreigend leek en toch door mensen werd beheerst.

Thomas keek nog eens naar de snel­heidsmeter. Deze gaf de waarde 0,7 aan, hetgeen betekende dat de Ga­zelle zich met een snelheid van 210.000 kilometer per seconde uit het zonnestelsel Krela verwijderde. Nu draaide de luitenant zich naar Mac Urban om en vroeg: 'Wat be­doelde je zoeven met mijn gelijkenis met de chef?'

De Schot had zijn spreekwoordelijke kalmte teruggekregen, maar de vraag van de luitenant maakte hem toch een beetje verlegen. 'Ik moet hallucinaties hebben gehad, luite­nant,' antwoordde hij. 'Ik vraag me de hele tijd al af, hoe ik tot die op­merking ben gekomen. Meer kan ik er niet op zeggen.'

'En als ik je vertel, dat het me van­nacht ergens anders al twee keer is gezegd, geloof je dan nog dat je hal­lucinaties hebt gehad?' vroeg luite­nant Cardiff op zo'n eigenaardige toon, dat ook Alim Achmed ervan opkeek.

Mac Urban antwoordde grijnzend: 'U kunt me nog meer vertellen, luitenant. . .'

 

i3

Een kreet van verontwaardiging ging door de menigte, toen acht galactische kooplieden door robots uit de 'Ook-Taan' en in de Gazelle gedreven werden.

Ondanks de vreemde spanning die in de Gazelle heerste, vergat Alim Achmed niet het radarscherm in het oog te houden. IJskoud riep hij er tussendoor: 'Peiling uit groen . . .' en ratelde snel de coördinaten op.

Op hetzelfde moment klonk het kra­kend uit de ontvanger: 'Wie bent u? Geef uw herkenningsteken!'

Het bevel was in het interkosmo ge­geven, maar de tongval was die van een Terraan.

'Acht zware kruisers!' riep Alim Achmed, die de schepen bliksemsnel had geïdentificeerd. Onverschillig, alsof hij nooit iets an­ders had gedaan, gaf luitenant Cardiff zijn marconist het gecodeerde herkenningsteken, een groep van negen cijfers en letters.

i4

'Opening in 't vizier,' meldde Mac Urban rustig.

 

Deze gaf het door en onmiddellijk daarna klonk uit de ontvanger: 'Goede reis!'

Daarna bleef het stil in de stuurhut van de Gazelle. Acht kruisers van Terra waren met maximumsnelheid op weg naar Rusuf, waar pas enige uren tevoren het superslagschip van Perry Rhodan, de Drusus, was ge­land! Deze machtsconcentratie van het zonne-imperium voorspelde niet veel goeds.

Thomas Cardiff was de eerste die de situatie onderkende. 'Ik geloof,' zei hij tegen zijn kleine bemanning, 'dat we gauw verwikkeld zullen raken in een ruimteoorlog, waarover men de komende tien jaar nog zal spreken! Als de chef acht kruisers tegelijk laat komen, heeft hij beslist het spoor gevonden dat hem naar zijn vrouw moet brengen. Ik zou alleen weleens willen weten wie er achter die schandelijke ontvoering zit.'

Toen werden zijn gedachten in een andere richting geleid. Onbewust keek hij daarbij Mac Urban aan, echter zonder hem te zien.

Hij dacht: 'Hoe kan ik enige gelijke­nis met Perry Rhodan vertonen? Dat is toch onmogelijk! Mijn eer­zucht is toch niet zo groot geweest, dat ik mij met hem zou willen verge­lijken. Maar hoe komen anderen er­bij, die gelijkenis in mijn gezicht te zien?'

Het was een beslissend moment voor Thomas Cardiff.

Hij keek Mac Urban peinzend aan, maar zag niet de ontsteltenis op het gezicht van de Schot, die weer meende dat hij tegenover de chef zat.

Op dit moment leek Thomas Cardiff sprekend op Perry Rhodan.

 

i5

Thora was ontvoerd door robots.

 

7

John Marshall, en van de eerste mu­tanten die in dienst van Perry Rho­dan waren getreden, zat in 'Ook-Taan' in Gelgen, de kleine stad, 45 kilometer verwijderd van het Terra-garnizoen. Het glas Rhegis stond al een uur lang onaangeroerd vóór hem.

'Ook-Taan', ook aan de buitenkant onmiskenbaar een Springercafé, scheen niet door Arkonidische kolo­nisten te worden bezocht, want Marshall had, toen hij binnenkwam, geen Arkonide gezien en wachtte nog steeds op de eerste gast van dat ras.

John Marshall, die onmiddellijk als een Terraan kon worden herkend, dacht er niet aan zich bijzonder on­opvallend te gedragen. De aankomst van Perry Rhodan met het super­slagschip Drusus en enige uren later de acht zware kruisers, had op Rusuf al genoeg consternatie veroor­zaakt. Niet alleen had de regering in scherpe bewoordingen tegen deze machtsdemonstratie geprotesteerd en haar protest tevens aan de robot­regent op Arkon gericht, maar ook de galactische kooplieden hadden in deze verzameling van ruimteoor­logsschepen een bedreiging van hun belangen gezien en bij de Rusuf-regering geprotesteerd en gedreigd dat ze de handel met de planeet Rusuf zouden staken.

Ze beweerden dat ze door Rhodan en zijn schepen al genoeg schade hadden geleden. Ze maakten bij hun protest ook een toespeling op de ga­lactische medici, de Ara's en lieten doorschemeren dat een stopzetting van de aanvoer van medicamenten ernstige gevolgen zou kunnen heb­ben.

John Marshall, een uitstekende telepaat en wijs man, deed alsof dit alles hem niets aan ging. Hij zat ook niet in 'Ook-Taan' om zijn Rhegis, de sterkste Rusuf-jenever, te laten verschalen. Hij wachtte op zijn collega, de suggestor Kitai Ishibashi, die hij kort voordat hij de 'Ook-Taan' binnen­ging, op een zeer vaag gedachtenspoor had gezet.

Het was slechts één enkele gedachte geweest, die hij had opgevangen, toen drie Springers aan de overkant van de straat voorbij liepen en hen uitdagend aankeken.

Eén van hen had aan Thora gedacht en zich afgevraagd of ze goed zou zijn aangekomen.

Het was niet veel geweest, maar John Marshall had Ishibashi onmid­dellijk op die drie Springers gewe­zen en in het bijzonder op de forse kerel in het midden.

'Hou die in de gaten, Kitai, en maak een automaat van hem.' Met deze woorden had hij afscheid van de Ja­panner genomen. John Marshall was de 'Ook-Taan' binnengegaan en de Japanner Ishibashi had rechts­omkeert gemaakt, om de Springers te volgen.

Marshalls opdracht, van één van de Springers een 'automaat' te maken, hield geen wreedheid of zoiets in. Is­hibashi kon anderen zijn wil opleg­gen en hen daarbij in de mening la­ten, dat ze hun eigen vrije wil volg­den.

Marshall was in het afgelopen uur tweemaal naar het toilet geweest. De aan de andere tafeltjes om hem heen zittende Springers mochten er­van denken wat ze wilden. Vanuit het toilet, bracht hij door middel van zijn zakradio rapport uit en infor­meerde meteen of andere mutanten wellicht intussen betere sporen had­den gevonden.

Rhodan had persoonlijk geant­woord: 'Niets, geen spoor. Jouw aan­wijzing is de eerste, hoewel ik er niet veel van begrijp. Zouden de Springers achter deze groot opgezet­te ontvoering zitten?'

Deze vraag hield ook John Marshall bezig.

De galactische kooplieden waren niet hun vrienden, dat stond vast. De Ara's waren genieën op het gebied van de medische wetenschap, maar die mochten Perry Rhodan en het zonne-imperium ook niet.

Niemand begreep de Ara's beter dan Marshall. Hij had hen meer dan eens beetgenomen. Restte nog de robot-regent op Ar­kon. Bully, Perry Rhodans beste vriend en plaatsvervanger, die nu in Terrania de papieroorlog voerde, noemde deze reusachtige computer op de centrale wereld van Arkon, oneerbiedig 'schroothoop'. Met die 'schroothoop' had Perry Rhodan als personificatie van het zonne-imperium een verdrag gesloten, en wel zij­nerzijds uit de overweging dat een zielloos instrument niet tot bedrog in staat zou zijn. Maar de tijd en sommige gebeurtenissen hadden be­wezen, dat de bouwers van het mammoetbrein - Arkoniden - dit 'instrument' bedrog, sluwheid, vals­heid en raffinement hadden meege­geven.

Het was niet het botte bedrog, de po­ging, de partner een hak te zetten, maar de herhaalde pogingen om ver­loren macht, met gebruikmaking van alle middelen, terug te winnen zodra de partner zijn waakzaamheid ook maar een seconde liet verzwak­ken.

'En het is de schroothoop!' zei John Marshall in de 'Ook-Taan' hardop en duidelijk in zijn beste interkosmo.

Van alle kanten werd hij scherp op­genomen. Er was geen vriendelijk gezicht bij. Marshalls verblijf in dit café was dan ook niet helemaal zon­der risico. Gelgen, de kleine Arkonidenstad, was ook geen exterritoriaal gebied, waar Terra de macht in han­den had. Maar daar stoorde hij zich niet aan. Het was hem erom te doen, eindelijk een duidelijk spoor van de ontvoerde echtgenote van Perry Rhodan te vinden.

Opeens ging er een lichte trilling door zijn lichaam. Hij werd óf door de Drusus óf door Kitai geroepen. Zijn kleine zakradio kon hij, door de geringe sterkte, slechts gebruiken nadat hij had laten weten dat hij luisterde.

John Marshall bekeek de binnen­kant van zijn handen. Er werd nog steeds van alle kanten naar hem ge­keken. Nu draaide hij zijn handen om. De ring aan zijn linkerhand was verschoven; de kleine verdikking zat nu aan de binnenkant.

Sinds er op de aarde enige duizen­den 'microtechnici' waren, was het gehele mutantenkorps voorzien van deze wonderinstrumenten in de kleinste uitvoering en met het groot­ste bereik.

Nu steunde Marshall zijn hoofd op zijn linkerhand, zodanig dat de ring precies voor zijn oor zat. Hij behoef­de het apparaatje in zijn zak niet te gebruiken. Het werk werd gedaan door een microzendertje ter grootte van een speldenknop.

Kitai Ishibashi riep hem. 'Ik zit ge­vangen. Rangeroo-n, kelder, links. Donkergrijs plastic gebouw met Springeremblemen.'

Het was een normale reactie, toen Marshall zijn glas greep en het in één teug ledigde.

Kitai Ishibashi zat gevangen!

Hij ook!

Daaraan lieten de galactische koop­lieden in de 'Ook-Taan' geen twijfel bestaan. Sommigen hadden hun straalwapen vóór zich op de tafel ge­legd. Als een waarschuwing voor hem. De grimmige gezichten zeiden de rest. Vijf Springers liepen naar de deur, vermoedelijk met de op­dracht geen ongewenste toeschou­wers binnen te laten.

Vlug controleerde John Marshall hun gedachten. Hij las ze als een open boek. Toen hij de man aan de bar onder handen nam, wist hij met moeite zijn schrik te verbergen.

De ijskoude moordgedachten golden hem.

'Met jou maken we kortere metten dan met Thora, de verraderlijke Arkonidische.'

Bliksemsnel draaide John Marshall aan zijn ring, bracht zijn handen voor zijn mond en fluisterde: 'Hier Marshall. Café Ook-Taan aan de hoofdstraat. Stuur onmiddellijk ro­bothulp!'

Zijn bericht had anderhalve seconde geduurd, nu veegde hij over zijn mond, liet zijn armen zakken, greep zijn lege glas en vroeg met een blik naar de bar om nog een Rhegis.

Nog een zwakke trilling gaf hem te kennen dat er weer een mededeling kwam. Hij behoefde niet naar de ge­zichten van de Springers te kijken. Het was voor hem eenvoudiger hun gedachten te lezen. Ze wachtten al­lemaal op het teken, zich op hem te werpen.

John schakelde zijn ring om van mi­crofoon naar luidspreker. Op dat moment verliet de aanvoerder van de Springers zijn plaats aan de bar en kwam naar zijn tafel toe. Mars­hall zag er vanaf, zijn gedachten te lezen. Hij had nog nauwelijks tijd om naar de mededeling te luisteren.

Zou hij zich nu niet verdacht maken als hij zijn hoofd weer op zijn linker­hand steunde?

'Marshall, je komt niet meer uit dat café! Ik heb al om hulp voor je ge­vraagd . . .'

De rest van wat Ishibashi zei, hoor­de hij niet meer. De Springer met zijn gehavende gezicht stond bij zijn tafel en richtte zijn thermostraler op hem.

'Kom mee, Terraan!'

De minachting en de haat van een hele Melkweg lagen in het woordje 'Terraan'.

'Politie?' vroeg John Marshall quasi verbaasd. 'Maar . . .'

'Kom mee, niet tegenspreken!'

Marshall stond op; niet te vlug en niet te langzaam. Intussen kwamen de anderen van alle kanten naderbij. Alleen de weg naar de deur bleef vrij. Maar daar werd hij door vijf forse Springers opgewacht.

'Vooruit, naar de deur, Terraan, en met een beetje meer haast dan waar­mee je opstond!'

John Marshall, groot, donkerharig, wendde zijn magere gezicht naar de aanvoerder van de Springers en waagde het, ondanks de bedenkelij­ke situatie te vragen:

'Hebt u goed over alle gevolgen na­gedacht?

Hij kreeg een dreigende glimlach als antwoord. Hij werd eerst van twee kanten van achteren beetgepakt. Drie andere Springers begonnen hem vervolgens zorgvuldig te fouilleren.

Het verbaasde hun niet, een impulsstraler op hem te vinden, maar wel dat ze geen enkel communicatie-in­strument in zijn kleren konden ont­dekken.

'Waar heeft hij het vervloekte ding dan?' snauwde de aanvoerder van de bende.

John Marshall droeg het in zijn lin­kerbroekzak, maar het was zo klein, dat men het met een pincet had moe­ten aanpakken. Een mensenhand voelde het niet, als het niet toevallig onder een vingernagel terechtkwam. Door het vruchteloze zoeken won de mutant van Perry Rhodan kostbare seconden. Hij verzette zich niet, toen zijn armen op zijn rug werden ge­draaid; hij scheen zich nauwelijks iets van de gebeurtenissen aan te trekken. In werkelijkheid trachtte hij echter door middel van zijn telepathische kwaliteiten met Kitai Ishibashi in contact te komen, die hem even vóór de aanval van de Sprin­gers door een radiobericht had ge­waarschuwd.

Hoe kon de Japanse suggestor, die zelf in de klem zat, weten dat hij, Marshall, niet meer uit de 'Ook-Taan' zou komen?

Marshalls telepathische speuractie had geen resultaat. De drie Sprin­gers gaven het zoeken naar zijn com­municatie-instrument op. 'Hij moet het in het toilet hebben gegooid,' bromde één van hen, achteruit stap­pend.

Marshall las van één voor één de ge­dachten. De aanvoerder van de Springerbende raakte er langzamer­hand ook van overtuigd, dat de Terraan zich op het toilet van het appa­raat had ontdaan.

'Breng hem weg!' snauwde hij.

Toen deed zich een klein intermezzo voor. Achterin het café werd iets ge­roepen. De bendeleider vertrok zijn gezicht tot een grijnslach en zei zelf­genoegzaam tegen Marshall: 'Jij bent hiermee de vijfde, die dadelijk onder de hersenspoeling alle gehei­men gaat verklappen.' Terwijl de Springer dit zei, dacht hij intensief aan Thora, vervolgens aan het succes, vijf agenten van Terra te hebben gevangen en ten slotte aan het eindresultaat, waarvan hij zich heel wat scheen voor te stellen.

John Marshall, die al zestig jaar agent was, enige malen de Arkonidische hypnoscholing had gekregen, er door Perry Rhodan op getraind was, uit een aantal gebeurtenissen steeds de belangrijkste te kiezen en na te gaan - deze John Marshall las in de weerzinwekkende gedachte van de bendeleider de tot nu toe nog niet gehoorde naam Itzre Delagin.

Dat was de man, die de aanvoerder van de Springers voor de gevangen­neming van vijf Terra-agenten een aanzienlijke som geld wilde betalen en bovendien de troef in handen wil­de hebben, door een hersenspoeling kennis te hebben genomen van alles wat die Terranen wisten.

In de Melkweg bestond niets schan­delijkere dan deze hersenspoeling. Wie daaraan werd onderworpen, vertelde alles wat hij wist en kwam er uiteindelijk als een lallende idioot uit te voorschijn.

Ofschoon Marshall wist, dat hij van deze Springers geen medelijden hoefde te verwachten en dat hij ge­vaar liep over enige uren een idioot te zijn, vergat hij de taak niet die Perry Rhodan hem en alle andere mutanten had opgedragen.

Ze dreven hem naar de deur, waar hij door vijf Springers werd opge­wacht. De twee kerels die zijn ar­men op zijn rug gedraaid hielden, le­verden hem nu af. Op hetzelfde mo­ment zakte Marshall als een vol­leerd acteur kreunend in elkaar. Een stuk of zes stevige Springer­knuisten grepen naar hem om hem op te vangen. Ze hinderden elkaar. Marshall zag zijn kans schoon om zijn armen naar voren te brengen, de microfoon in zijn ring in te scha­kelen - en nog nooit was een uren­lang oefenen om bliksemsnel het contact aan de ring te vinden, zo goed beloond als nu.

Hij sloeg voorover, met zijn mond op zijn gebalde linkervuist een fluister­de, onhoorbaar voor de Springers, in de microfoon: 'Itzre Delagin.'

Vrijwel op hetzelfde moment bul­derde de leider, woedend om dit oponthoud: 'Kunnen jullie niet eens een armzalige Terraan naar buiten krijgen?'

Ook dat werd door Marshalls micro­zender uitgezonden. De radiocen­trale van de Drusus zou nu weten in welke situatie hij verkeerde.

Als een zak werd hij overeind ge­trokken. De deur vloog open. Hij zag de straaljeep er vóór staan en het volgende moment werd hij als een dood ding in de kleine cabine gesme­ten.

Twee Springers sprongen er in. Het luik sloeg dicht. Een Arkonide in verwaarloosde kleren zat achter het stuur. Deze had met één blik gezien dat hij kon wegrijden en de straalmo­torbegon al te loeien, het geloei groeide aan tot een gebulder en toen dook onder een hels lawaai een Ga­zelle omlaag, raakte met zijn energiescherm de straaljeep en smeet het kleine voertuig het café 'Ook-Taan' binnen.

Ook de grote deur van het café vloog naar binnen.

De motor van de jeep liep zelfs na de botsing nog op halve kracht.

Dat was genoeg om de jeep met een versnelling van 3 g naar de bar te doen stuiven, onderweg tafels en stoelen en Springers die niet snel ge­noeg uit de weg konden komen, ver­pletterend.

De bar en de voorraad flessen vorm­den voor de jeep geen hindernis. Hij ging er met een donderend lawaai en een hevig gekraak en gerinkel dwars doorheen.

John Marshall hoorde of zag niets meer. Hij was al bij de eerste botsing hard met zijn hoofd tegen de achter­wand geslagen en had zijn bewust­zijn verloren. Maar zijn microzender werkte nog en in de radiocentrale van de Drusus hoorde men hetzelfde helse lawaai als in de gelagkamer van de 'Ook-Taan'.

Eén man kwam daarvan niet onder de indruk: Perry Rhodan.

Hij had al verbinding met drie van zijn mutanten, die in Cill, de hoofd­stad van de planeet Rusuf werkten.

'Zoek Itzre Delagin!' Het korte en krachtige van zijn bevel duidde op de hoogste urgentie. Intussen was de stuurloze straaljeep met zijn gehavende neus in de mas­sieve muur blijven steken.

Rhodans  robots  stroomden  uit  de Gazelle.

Twee Terraanse robots brachten met hun straalwapens de motor tot stilstand. Zes anderen achtervolg­den de vluchtende Springers. Onder de vluchtelingen bevond zich ook de leider van de galactische kooplie­den.

Veertien andere vechtmachines slo­ten de straat hermetisch af.

De Rusufse Arkonpolitie, gealar­meerd door de landing van een Terraanse langeafstandsverkenner middenin de stad, was machteloos tegen de tot de tanden gewapende robots.

Het straalkanon van de Gazelle draaide dreigend rond en benam ook de nieuwsgierigste Arkoniden alle genoegen van de sensatie.

Een kreet van verontwaardiging ging door de ver teruggedrongen menigte, toen acht galactische koop­lieden door robots uit de 'Ook-Taan' en in de Gazelle gedreven werden. Rhodans vechtmachines keken rechts noch links. Ze werkten vol­gens programma en volgens de be­velen van hun ingebouwde compu­ters. Wel registreerden ze door hun lenzenstelsel en hun uitermate scherp gehoor, wat er om hen heen gebeurde, maar omdat hun compu­ters er niet op reageerden, bestonden voor hen het geschreeuw en de opwinding van de mensen niet.

De twee robots, die in het café met hun straalwapens de motor van de jeep tot stilstand hadden gebracht, haalden nu John Marshall uit de verwrongen cabine.

Ze vergaten ook de haveloze Arkonide en de twee Springers niet, die ook bewusteloos waren.

Eén van de robots droeg John Mars­hall als een kind op zijn metalen ar­men; de andere had de twee Sprin­gers over zijn brede schouders ge­legd en sleepte de Arkonide als een zak achter zich aan.

Het geschreeuw van verontwaardig­de Arkoniden en galactische koop­lieden, die in het verschijnen van Terraanse vechtmachines een schan­delijke bemoeizucht van het garni­zoen zagen, resulteerde in een zinlo­ze, ongewapende aanval van hon­derden Arkoniden en Springers op Rhodans robots.

Ze doorbraken de versperring. De vechtmachines, die als stalen pilaren tussen de opgewonden menigte ston­den, maakten geen gebruik van hun wapens. Hun programmering voor­zag daar niet in. Maar de robots die aan boord van de Gazelle waren gebleven, hadden een andere program­mering.

Zij reageerden onmiddellijk!

Plotseling staakte het straalkanon van de verkenner zijn ronddraaien­de beweging. De lopen van de hypnokanonnen verschenen uit de geschutpoorten.

Geluidloos spuwden de kanonnen hun stralen uit.

Geluidloos troffen de stralen doel en het geschreeuw uit honderden kelen verstomde op slag.

Het was een spookachtig gezicht, maar zelfs dat imponeerde de robots achter de hypnokanonnen niet. Hun programma luidde: 'Hypno vrij; duur 0,25 seconde; intensiteit 10, uitgaande van Jota 20.' Het was een zeer zwakke dosering!

In de straat werd de stilte nu ver­scheurd door de dreunende voet­stappen van de vele robots, die snel van alle kanten naar de Gazelle te­rugliepen. Bij de sluis ontstond geen gedrang. Eén voor één, als op een exercitieterrein, bestegen ze de kor­te trap en verdwenen in het schip.

De trap werd ingetrokken. De sluis ging dicht. De motor begon te brul­len. Bij het loskomen van de grond werden de beschermingsvelden rond­om de Gazelle actief. Wie op straat binnen het bereik van zo'n veld stond, werd opzij geslingerd.

De robotcommandant van de Gazel­le sloeg daar geen acht op.

Zijn opdracht luidde: Na uitvoering van de actie zo snel mogelijk naar de Drusus terugkeren en in de hangar landen.

Toen de Gazelle de korte sprong van 45 kilometer begon, steeg een twee­de Gazelle uit de Rangeroo-n-straat op. Ook deze had zijn taak volbracht en de mutant Kitai Ishibashi be­vrijd.

Tweeëntwintig minuten na John Marshalls terugkeer naar de Dru­sus, kwam ook de vijfde mutant aan boord van het slagschip. Voor hem waren de robots letterlijk in de laat­ste seconde gekomen, en zonder zijn ononderbroken werkende micro­zender, die het gesprek van de Springers naar de Drusus had door­gezonden, zouden de mechanische mensen hem niet zo gauw hebben opgespoord.

Hij zat al vastgebonden voor de her­senspoeling en wachtte nog slechts op de inschakeling van het duivelse toestel.

Perry Rhodan was juist van de be­houden terugkeer van de vijfde agent op de hoogte gesteld en zat met Crest in zijn hut. Ze wachtten op de berichten van de agenten in de hoofdstad Cill. De naam die John Marshall had genoemd was na Gel­gen het enige spoor van Thora's ontvoerders.

Het was de enige hoop.

Maar ook de Arkonide Crest kon niet geloven dat de galactische koop­lieden achter de ontvoering van Thora konden zitten. 'Het ruikt meer naar Arkon, Rhodan,' zei hij.

'Mogelijk,' antwoordde de regent van het zonne-imperium, 'maar je weet evengoed als ik waartoe de Springers in staat zijn. Mijn verden­king is momenteel gericht op Arkon en de ons tot nog toe onbekende Springerstam. Dat mijn vrouw door galactische kooplieden werd ontvoerd, staat nu wel vast. Meer wis­ten de kerels, die door de robots hier werden gebracht, helaas niet. Alleen hun leider weet van de naam Itzre Delagin, maar hoe hij er uitziet, tot welke stam de kerel behoort en waar hij woont, weet hij ook niet. Dat is niet zo vreemd, Crest, als je bedenkt dat die bende alleen tot taak had, met alle middelen de naspeuringen naar mijn vrouw te verhin­deren. Ik begrijp heel goed, dat die Itzre Delagin zich zo ver mogelijk van deze bijkomstigheden wil distantiëren. Laten we hopen dat de naam juist is . . .'

De naam was juist. Maar de drie agenten konden Itzre Delagin in Cill niet vinden.

8

Achttien uur geleden was luitenant Cardiff met zijn Gazelle, na een korte tussenlanding op de planeet Heet-Ri, weer gestart, had per hyperra­dio rapport uitgebracht en omgaand van de Drusus bevel gekregen, het spoor te blijven volgen.

Daarmee verviel voor hem de beper­king, zich niet verder dan vijfhon­derd lichtjaren van de planeet Rusuf te verwijderen.

Het spoor was uiterst vaag en hij was er door een toeval op gestuit. Mac Urban had hem gevraagd op Heet-Ri te landen.

Het was een onherbergzame zuur­stofwereld, een verlaten Arkonidenkolonie. Doch lang vóór de Arkonidische kolonisatie moest er op de zesde planeet van het dubbele zon­nestelsel een aanzienlijke bevolking hebben geleefd, want, hoewel ze in de maalstroom van de eeuwen als volk was ondergegaan, waren de sporen van die bevolking nu, na meer dan tienduizend jaar, nog aan­wezig.

Mac Urban wist van de raadselachtige, zevenhonderd meter hoge metalen monumenten, die willekeurig verspreid op Heet-Ri stonden, maar hij had ze tot nu toe noch in werke­lijkheid noch op afbeeldingen ge­zien. Daar hij zich voor dergelijke raadselachtige dingen interesseerde, had hij de wens te kennen gegeven, op de zesde planeet te landen, als ze door het dubbele zonnestelsel zou­den komen. Zijn enthousiasme voor ondergegane en niet ontraadselde culturen, had na een poosje ook Tho­mas Cardiff besmet en hem, zij het na enige aarzeling, op Heet-Ri doen landen.

Dit zonnestelsel bevond zich op een afstand van driehonderdzesenzeventig lichtjaren van de zon Krela.

Thomas Cardiff dacht slechts aan de 700 meter hoge metalen monumen­ten, toen hij de Gazelle bij één daar­van neerzette. Hij werd gegrepen door het allegorische voorkomen van de zuil. Het geheel was voor een mens zo vreemd en toch weer zo ge­heimzinnig aandoenlijk. Thomas Cardiff, nog onder de eerste indruk, zag bij het landen niet, dat de automatisch werkende luchtanalysator een besmetting door straling van de Heet-Ri-atmosfeer aangaf. 'Schermen op, luitenant!' riep Alim Achmed over zijn schouder. 'Stra­lingsgevaar!'

Thomas Cardiff reageerde praktisch op hetzelfde moment. De jonge luite­nant stelde zich onbegrijpelijk snel op de onverwachte situatie in. Hij zag het gevaar van de straling, maar zijn argwaan werd op hetzelfde mo­ment gewekt.

'Achmed, stel vast uit welke richting de straling komt! Urban, klaar om te vuren!'

'Kanon klaar,' luitenant, riep de Schot achter zijn schakelbord. Hij had zich de landing op Heet-Ri wat minder dramatisch voorgesteld. Het rook hier naar gevaar.

Intussen probeerde Alim Achmed de richting vast te stellen, waaruit de gevaarlijk hoge straling kwam. Toen hij zich verbaasd over zijn in­strumenten boog, begrepen Cardiff en Urban, dat er iets niet klopte, maar vóór ze iets konden vragen, riep de Arabier: 'De straling komt van de top van de zuil, luitenant!'

'Oké!' snauwde Cardiff. 'Alarmtoe­stand één. We zullen eens kijken wat er op de top te zien is!'

De computer kon echter over de zui­len op Heet-Ri niet veel zeggen, al­leen het indrukwekkende feit dat de basis van zo'n zuil een oppervlakte van vijf vierkante kilometer besloeg en de top altijd nog een oppervlakte van anderhalve vierkante kilometer had.

De Gazelle steeg op een afstand van drieduizend meter parallel aan het metalen monument. De intensiteit van de straling nam sterk toe.

'Dat ziet er niet best uit,' mompelde Achmed en bleef de stralingswaar­den opnoemen.

Vanaf driehonderd meter hoogte liet Thomas Cardiff zijn schip met nog slechts vijf meter per seconde stij­gen. Hij deed dit onbewust en bleef met alle aandacht naar Achmed luis­teren.

Zeshonderd meter hoogte. De inten­siteit van de straling was nu zó groot, dat het leek alsof ze in een reusachtige, onbeschermde reactor vlogen. 'De . . . Ho! ... de . .. de . . .'

Achmeds tong weigerde de dienst. Vlug keek Thomas Cardiff in zijn richting. Hij schrok zelfs niet toen hij zag dat de waarde van de straling met 80 procent was gedaald.

Abrupt remde hij de stijgende bewe­ging van de Gazelle af en liet hem met een meter per seconde dalen. Met elke meter die het schip daalde, nam de intensiteit van de straling toe, tot het de hoogte met de maxi­male sterkte bereikte.

Op deze hoogte liet Thomas Cardiff de Gazelle om de zuil heen cirkelen.

'Interessant,' mompelde hij, zonder te beseffen hoe ijskoud hij in deze situatie was. Zijn blik ging van de instrumenten naar het panoramascherm en weer terug. Gezien van een afstand van drieduizend meter, maakten de allegorische voorstellin­gen op de zuil de indruk van het werk van een krankzinnige.

Ze hadden op 643 meter hoogte twee derde van de cirkel om de zuil afge­legd, toen het gat van meer dan hon­derd meter op het scherm zichtbaar werd.

'Opening in 't vizier!' meldde Mac Urban rustig.

Onder beschutting van de sterke schermen die de Gazelle omgaven, naderde Thomas de opening tot op tweehonderd meter.

'Vandalen!' riep Mac Urban veront­waardigd. Met dat ene woord had hij alles gezegd.

Het gat was in de zuil gebrand. Het als kaarsvet langs de oppervlakte omlaag gestroomde vloeibare en weer gestolde metaal sprak een dui­delijke taal.

'Straling constant,' meldde Alim halfluid.

Thomas Cardiff had zijn besluit ge­nomen: hij zou die stralingshel bin­nenvliegen!

De beveiligingsschermen van de Ga­zelle werden tot maximale sterkte opgevoerd. Zweetdruppels versche­nen op Ali Achmeds voorhoofd, doch Mac Urban, de Schot, zat onverstoorbaar kalm bij zijn schakel­bord en keek via het kleine beeld­scherm in het inwendige van de gi­gantische zuil.

De Gazelle zweefde op veertig meter hoogte boven een reusachtige instal­latie, die door een ongecontroleerd atomair vernietigingsproces, uiteen gerukt, gesmolten, vergast en in alle richtingen geslingerd was. Daar er ondanks de grote opening niet ge­noeg licht in de uiterste hoeken viel, had Cardiff alle schijnwerpers ingeschakeld en draaide juist de grootste lichtbundel naar links, toen hij in de puinhoop de Arkonidische techniek herkende.

'Nu wordt het interessant,' mompel­de hij en riep toen naar Urban: 'Kom op mijn plaats zitten, Urban. Ik ga naar buiten!'

Deze wilde bezwaren opperen, doch Cardiff legde hem met een gebiedend gebaar het zwijgen op. 'Kijk me niet zo verbijsterd aan, Urban! Ik weet wat ik doe! Ik kom ondanks die stra­ling heelhuids terug!'

Dat hij op dat moment weer verbijs­terend sterk op Perry Rhodan leek, wist Thomas Cardiff niet.

Tien minuten later verliet hij de Ga­zelle, die op een kleine open plek tussen de wrakstukken was geland. In de kleine stuurhut keken Alim Achmed en Mac Urban elkaar rade­loos aan.

'Heb je het gezien?' vroeg Urban schor.

'Het is gewoon griezelig, Mac,' hijg­de de Arabier. 'Het is niet natuur­lijk. . .! Telkens wanneer de luite­nant zich op de een of andere manier inspant, lijkt hij sprekend op de chef. Zeg, Urban, zou Rhodan een onechte zoon hebben?'

Deze vraag was de Schot toch te bar. 'Alim, vraag zoiets nooit weer, hoor je! Wat er ook gebeurt, je houdt je mond! Wat doet hij daar?'

Op het grote panoramascherm zagen ze luitenant Thomas Cardiff tussen de wrakstukken verdwijnen. Plotse­ling, na vijftien lange, martelende minuten, hoorden ze hem via zijn helmzender zeggen: 'Hé, wat is dat?' En daarna hoorden ze gedurende enige tijd alleen de opgewonden ademhaling van de luitenant.

'Urban?'

De Schot schrok. Dat was de stem van Perry Rhodan geweest, en hij antwoordde onwillekeurig met:

'Present, sir . . .'

Deze ongewone reactie scheen Tho­mas Cardiff niet op te vallen, want op dezelfde dringende toon zei hij: 'Stel eens vast wat het nummer 4186-4-162 te betekenen heeft…'

Mac Urban gaf deze vraag met vijf verschillende schakelingen aan de kleine boordcomputer door. Bijna on­middellijk na de laatste schakeling kwam de ponsstrook er al uit.

'Dat is vlug,' mompelde Urban wan­trouwig, decodeerde het antwoord en deinsde verrast achteruit.

'Luitenant Cardiff?' vroeg hij via de boordzender.

'Ja?' antwoordde deze vanuit de zie­dende atoomhel.

'4186-4-162 is het codenummer voor een zon, die. . . een ogenblik, ik moet het vlug omrekenen . . . die van  hier af 8055 lichtjaren in de richting van het Arkonsteunpunt 776-B-667 staat. De zon heeft geen naam; de grote planeet, ze heeft er maar één, ook niet. Vreemd . . . alleen een maan van de grote planeet heeft een naam: Siliko V . . . nog nooit van ge­hoord, luitenant.'

'Dank je. Ik blijf hier nog wat rond­kijken. Is de straling constant, Ach­med?'

'Onveranderd. Komt van rechts.'

'Dank je.'

Thomas Cardiff was over het alge­meen niet spraakzaam. Toen hij een half uur later weer aan boord van zijn langeafstandsverkenner kwam, in de sluis zijn ruimtepak voor een onbesmet exemplaar had verwis­seld, en op zijn plaats ging zitten, die Urban voor hem vrij maakte, sprak hij geen woord.

Achmed en Urban vielen hem niet lastig met vragen. Ze keken hem vol verwachting aan. Hun luitenant was alleen op verkenning geweest en hij alleen kon beoordelen wat hij ont­dekt had.

Nu draaide hij zich langzaam naar hen om; het gezicht dat hen aan­keek, was het gezicht van Perry Rhodan; zij n Arkonidische ogen spra­ken van een hevige concentratie. 'Ur­ban, geef me de lijst van de stellaire Arkonforten!' zei hij.

De Schot keek de luitenant verbluft aan. Hij wees naar buiten en vroeg:

'Is dat daar een kosmisch pantser­fort, luitenant?'

'Geweest, Urban! Voor zover ik heb kunnen nagaan een volautomatische installatie, die echter ondanks een geraffineerde positronische bewa­king in een catastrofaal atomair ver­nietigingsproces geëxplodeerd is.'

Urban keek vlug weer naar het panoramascherm. Het vertoonde een beeld van zinloze vernieling! De bij de explosie ontstane hitte- en drukgolven, met zonnetemperaturen en onvoorstelbare overdrukwaarden, schenen in één richting te zijn ge­gaan en de enorme druppels vloei­baar metaal als een belachelijke hin­dernis naar buiten te hebben gebla­zen. Hierbij was het grotendeels ver­dampt en de rest als kaarsvet langs de buitenkant van de zuil omlaag ge­druppeld.

'Luitenant, we moeten hier weg,' waarschuwde Achmed. 'Doordat we de beschermingsvelden tweemaal voor korte tijd hebben uitgescha­keld, hebben we vrij veel radioacti­viteit in het schip gekregen.'

'Oké, Achmed! Geef me die lijst als we buiten zijn, Urban.'

Tien minuten later zweefde de Gazelle op honderd kilometer hoogte boven de planeet. Thomas Cardiff had de lijst van Arkonidische pant­serforten bestudeerd. De planeet Heet-Ri kwam er niet op voor.

'We vliegen naar de volgende zuil, Urban!'

'Luitenant, gelooft u dat alle zui­len . . .?'

'Ja, Urban. Ik ben ervan overtuigd dat we een geraffineerd Arkonidisch bedrog op het spoor zijn. Het praatje als zouden de zuilen uit de prehisto­rische tijd stammen, hebben de Arkoniden zelf in omloop gebracht, na­dat ze in het geheim hun kosmische installaties in de reusachtige zuilen hadden gebouwd! Luister nu goed, Achmed, het hangt nu van jou en je meetinstrumenten af, of ik in de roos geschoten heb of het slachtoffer van een vergissing ben gewor­den . . .'

Ze naderden de volgende zuil. De Gazelle was tot tien kilometer hoog­te gedaald. Plotseling floot Alim Achmed tussen zijn tanden en riep:

'Peiling, luitenant. . . verdorie, die zou ik niet hebben opgemerkt als u me niet op m'n qui-vive had gezet. Maar dat is geen straal die ons treft. . . dat is een krachteloos zacht veegje!'

Bij de nadering van het derde monu­ment maakten ze hetzelfde mee.

'Genoeg!' zei luitenant Cardiff, trok de Gazelle op en stuurde hem als een komeet het heelal in.

Enige minuten later werd per hypercom, dubbel gecodeerd, luitenant Cardiffs boodschap naar de Drusus op Rusuf uitgezonden.

Het antwoord liet niet lang op zich wachten. Het luidde:

Onderzoeken of maan Siliko V in stelsel 4186-4-162 kosmische vesting is. Geen risico's nemen. Oude opdracht, naar sporen van het schip van ont­voerders te zoeken, is geannuleerd.

Rhodan.

Mac Urban, de Schot, streelde teder met zijn hand over de wapenschakelaar; het bruine gezicht van Alim Achmed vertoonde een trotse grijns; de ogen van luitenant Cardiff schit­terden van trots. Sinds het zonne-imperium bestond, behoorde het tot de zeldzaamheden, een opdracht van de regent persoonlijk te ontvan­gen.

'Ik geloof dat we een aardig zaakje op het spoor zijn,' bromde Mac Ur­ban. 'Die Arkoniden hebben het le­lijk achter de mouwen! Mooie vrien­den zijn dat! Maar wat kun je eigen­lijk voor goeds van ze verwachten? Lui die zich liever door een compu­ter laten regeren dan hun lot in ei­gen handen te nemen, nemen het ook niet zo nauw met de eerlijk­heid . . . luitenant, hoe bent u eigen­lijk aan het codenummer 4186-4-162 gekomen?'

'Dat stond op de schijf van een half gesmolten ouderwets decoderingsapparaat van onmiskenbaar Arkoni­disch maaksel.'

9

Met 39 procent van de lichtsnelheid stoof luitenant Thomas Cardiff het stelsel 4186-4-162 binnen. De enige planeet stond in oppositie. Ze draai­de op een afstand van 720 miljoen kilometer om haar zon heen.

De zon, half zo groot als Sol, vertoon­de enorme zonnevlekken, die een derde gedeelte van het oppervlak bedekten.

Alim Achmed, aan zijn meetinstru­menten, snoof geërgerd. 'Dat is een flinke hoogoven! Ik krijg al een kruisvuur van storingen van univer­seel formaat!'

Met bijna de snelheid van het licht passeerden ze de gloeiende zon op een afstand van 260 miljoen kilometer. Terwijl ze naar rechts over het panoramascherm schoof, verscheen achter de laaiende gloed de enige planeet van het stelsel.

Vreemd genoeg vermeldde het an­ders toch betrouwbare Arkonidische sterrenregister niets over de grote planeet. Het vermeldde ook niet het aantal mannen, maar als om zijn achterlijkheid te logenstraffen, gaf het de vijfde maan de naam Siliko en voegde er bovendien het cijfer V aan toe.

'Luitenant . . . die Siliko V heeft een middellijn van nog geen tachtig kilo­meter,' meldde Alim Achmed, 'maar dat is nog lang niet alles wat ik kan vaststellen. Het ding heeft nog ster­kere beveiligingsschermen dan de Drusus!'

Thomas Cardiff remde de Gazelle ab­rupt tot 30 procent van de lichtsnel­heid af. De drukcompensatoren van de verkenner werden tot het uiterste belast, maar het donderend lawaai dat ze maakten, bewees met hoeveel moeite ze de enorme druk konden opheffen.

'Tachtig kilometer middellijn . . .' herhaalde Thomas Cardiff peinzend en zei het volgende moment tegen Achmed: 'Zend de herkenningscode uit, ritme twintig.' Dat betekende, twintigmaal per minuut.

De Gazelle stoof in een ruime bocht, tussen de tweede en de derde maan door, langs de grote planeet, die haar gezicht achter een ziedende chloorgasatmosfeer verborg.

De vierde maan stond achter de pla­neet, terwijl Siliko V zich op haar excentrische baan 5,7 miljoen kilo­meter van de chloorgaswereld had verwijderd.

Het kleine hemellichaam was op het scherm op deze afstand niet te zien. Met één handgreep schakelde Tho­mas Cardiff de vergroting in. Het heelal leek de Gazelle binnen te stormen; plotseling waren de grote planeet en het sterrengeflonker ach­ter hem verdwenen. De vergroting, ingesteld op 5,7 miljoen kilometer, paste zich automatisch aan de snel­heid van het ruimtevaartuig aan en bracht het vergrote beeld gestoken scherp op het scherm.

Thomas Cardiff stuurde recht op Sili­ko V aan. De bizarre, dampkringloze wereld besloeg twee derde gedeelte van het scherm. Details ter grootte van 10 meter werden zichtbaar, doch geen ervan verried meer dan dat Siliko een bol met een middellijn van tachtig kilometer was. 'Geen antwoord op de herkennings­code, Achmed?'

'Nee, en ook geen peiling van Siliko V!'

'Ook geen zacht veegje?' vroeg Tho­mas Cardiff, de uitdrukking van de Arabier gebruikend. 'Niets, luitenant, maar ik geloof niet dat het ding zo onschuldig is als het lijkt. Waarvoor heeft het die sterke beveiligingsschermen?'

'Die vraag zal ik aan dat "ding" stel­len, als we er wat dichterbij zijn,' antwoordde de jonge luitenant, en vroeg zich in stilte af, hoeveel kos­mische pantserforten Arkon voor het zonne-imperium had verzwegen.

Op hetzelfde moment drong het tot hem door. Hij had iets onlogisch ontdekt.

Waarom identificeerde Siliko V zich als een met energie geladen verdedi­gingsinstallatie, door haar bescher­mingsvelden te activeren? Waarom liet ze de vijand niet argeloos dich­terbij komen, om hem bliksemsnel te kunnen vernietigen voordat hij er iets tegen kon doen?

Cardiff remde af tot 10 procent van de lichtsnelheid. Hij had nu tijd no­dig om na te denken. Toch naderde hij snel de vijfde maan, waarvan het ruwe oppervlak op het scherm steeds duidelijker werd.

Een beetje verstrooid vroeg hij nog eens: 'Geen antwoord op onze her­kenningscode, Achmed?'

'Nee, luitenant.'

Cardiff bleef recht op het hemelli­chaam aansturen. Achmed herinner­de hem hieraan, door ongevraagd met gelijke tussenpozen de afstand op te dreunen: 'Driehonderdnegentigduizend kilometer, luitenant!'

Met deze snelheid zou de Gazelle over dertien seconden met Siliko V in botsing komen.

Thomas trok zich hier niets van aan, maar vroeg aan Urban: 'Wapens klaar!'

'Klaar om te vuren, luitenant!'

'Afstand tweehonderdtienduizend kilometer . . .' Dus nog zeven secon­den vóór de vernietigende botsing met de sterke beschermingsvelden van Siliko V!

'Gericht noodsignaal, Achmed!'

Alim Achmed reageerde bliksem­snel. Hij wist dat hij de hypercom niet kon gebruiken. Dan zou de hal­ve Melkweg weten dat ze zoge­naamd in nood verkeerden. En ter­wijl Thomas Cardiff de Gazelle tot op honderd kilometer per seconde af­remde, waardoor de drukcompensatoren weer tot het uiterste werden belast, zond Achmed het gerichte noodsignaal per telecom uit - voor­zichtigheidshalve in het Arkonidisch.

Er kwam geen antwoord van Siliko V, maar de Gazelle kwam steeds dichterbij! De maan was het enige hemellichaam dat op het panoramascherm te zien was.

Thomas klemde zijn lippen op el­kaar. Hij werd zich nu de volle last van zijn verantwoording bewust, maar hij dacht er niet aan, zomaar onverrichterzake om te keren en voor die sterke beschermingsvelden te capituleren.

'Opgepast, mannen,' zei hij schor. 'Ik nader die dwergmaan in de hoogste versnelling tot op vijfhonderd kilo­meter. Achmed, jij blijft ononder­broken het noodsignaal uitzenden. Sein er ook de herkenningscode bij. Urban, jij let goed op, als ik boven de maan weer optrek en we in haar schaduw komen .. .'

'Heb ik toestemming om met alle straalkanonnen te vuren, luitenant?'

'Ja, bij de geringste vijandelijke ac­tie van Siliko V!'

De beslissing was gevallen. De toe­stand in de Gazelle veranderde niet. Alim Achmed en Mac Urban hadden al vaker in een dergelijke situatie verkeerd en waren altijd weer heel­huids thuis gekomen. Ook nu maak­ten ze zich niet ongerust. Hun com­mandant, de nieuwbakken luitenant, pakte dit zaakje aan als een oude ruimterot die onder Perry Rhodan al legio acties van deze aard met succes had uitgevoerd.

'Ruimtehelmen sluiten!', was Tho­mas Cardiffs laatste bevel. Op het­zelfde moment werd de snelheid van de Gazelle tot het uiterste opgevoerd. Van een afstand van 156.000 kilometer stoof de Gazelle op Siliko V af.

Het noodsignaal en de herkennings­code werden ononderbroken uitge­zonden.

Mac Urban klemde met een ijzige kalmte zijn stevige knuisten om de bedieningshefbomen van de straalkanonnen. Zijn blik week geen mo­ment van zijn richtkijker, waardoor hij de maan zag.

Afstand tachtigduizend kilometer.

De snelheid van de Gazelle nam nog toe. De afstand tot de dwergmaan slonk tot dertigduizend kilometer. Afstand tienduizend kilometer!

Noch op het noodsignaal noch op de herkenningscode kwam een ant­woord.

'Zo koppig als alleen Arkoniden kunnen zijn,' hoorde Thomas Cardiff de Arabier in zijn helmmicrofoon brommen.

De afstand werd snel kleiner: 8000 kilometer ...       5000 . . .       4000 . . . 3000 ... 2000 ... 1000 ...

De sterke beveiligingsschermen van Siliko V reikten tot 400 kilometer hoogte. Thomas Cardiff wilde er niet mee in botsing komen.

700 kilometer . . .

 600 .. .

Het leek alsof de Gazelle de dwergmaan in het midden zou raken. Als er bewoners op waren, moesten die nu wel de indruk hebben, dat het kleine ruimteschip stuurloos was en onherroepelijk in botsing moest ko­men met deze woeste, ruwe wereld, die uit duizenden bergen en ravijnen leek te bestaan.

500 kilometer . . .

Thomas Cardiff trok zijn ruimtevaar­tuig al op, toen het beveiligingsscherm van de Gazelle frontaal door een verschrikkelijke energiestraal werd getroffen. Gedurende een frac­tie van een seconde leek het alsof het scherm de ontzettende kracht van de straal zou weerstaan, maar toen spatte het als een zeepbel uiteen, scheurde eerst aan de linkerkant van het schip, zodat het een lichte zwenking naar rechts maakte en bij­na aan de hel ontkwam.

Thomas Cardiff had, voordat hij zijn bewustzijn verloor, nog juist die ver­schrikkelijke straal gezien. Hij kwam pas weer bij, toen de gloeien­de resten van zijn Gazelle, geruis­loos langs hem omlaag vielen.

'Urban . . . Achmed! Waar zijn jul­lie?' riep hij in zijn helmmicrofoon. Maar de ontvanger liet slechts een eentonig geruis horen; Achmed en Urban gaven geen antwoord.

Nog driemaal probeerde luitenant Cardiff met hen in contact te komen, en toen wist hij zeker dat ze de ver­raderlijke aanval niet hadden over­leefd.

Uiterlijk leek hij onbewogen, toen hij op de onherbergzame, dodelijke wereld neerkeek. Zijn vliegvaardige ruimtepak behoedde hem ervoor op de naakte rotsen te pletter te vallen. Maar toen hij zag dat de hoogteme­ter 287 kilometer hoogte aanwees, verstijfde hij.

Siliko V had haar sterke beveili­gingsschermen uitgeschakeld!

Siliko V was op dit moment uiterlijk niets anders dan een bol met een middellijn van tachtig kilometer.

Maar wat verborg ze in haar binnen­ste? Niet veel goeds, vreesde Tho­mas Cardiff.

10

De werkelijkheid overtrof zijn ergste vermoedens!

Toen hij na zijn landing op Siliko V langs duizenden robots werd ge­voerd, begreep hij dat op deze maan geen menselijk wezen aanwezig was. Siliko V was een robotwereld. De positronisch gestuurde machine­mensen hadden, op enkele uitzon­deringen na, tot taak, het in het bin­nenste van de maan gebouwde Arkonidische pantserfort met de zwaarste kanonnen en machtige energiestralers gevechtsklaar te houden en te vuren wanneer hun programmering dat vereiste.

Thomas Cardiff werd door vijf robots geëscorteerd. Deze vijf vormden de uitzonderingen - het waren geen vechtmachines en ook geen werkrobots. Ze schenen tot een soort veilig­heidspolitie te behoren en hadden wellicht een beperkte volmacht.

Van positronisch standpunt gezien, beschikten ze zelfs over een meer dan gemiddelde intelligentie, waar­mee Cardiff al slechte ervaringen had opgedaan. Met gemengde gevoe­lens had hij naar één van de vijf ro­bots geluisterd. Deze bewees Cardiff, met zijn ijskoude, zielloze verstand dat, op grond van exacte waarne­mingen, het noodsignaal van de Terraanse Gazelle bluf was geweest en dat het schip volgens de wil van zijn commandant de gevaarlijke koers naar Siliko V had volgehouden.

Thomas Cardiff liep tussen hen in.

Hij liep nu al enige honderden me­ters onder het maanoppervlak.

Ze lieten hem alles zien, en wat hij zag, maakte hem sprakeloos.

Zulke grote energiestralers had zelfs de Drusus niet. Hij trachtte hun kracht te schatten. Alleen het feit dat ze er allemaal erg oud uitzagen, stelde hem enigszins gerust, tot hij zich er rekenschap van gaf, dat dit Arkonidische fort zich in een pla­neet met een middellijn van tachtig kilometer bevond!

Arkon bezat met Siliko V een steun­punt van stellair formaat! Toen Tho­mas Cardiff aan de vele mammoet­zuilen op Heet-Ri dacht, die stuk voor stuk de gevechtskracht van een superslagschip als de Drusus had­den, begreep hij dat het Arkon-imperium in werkelijkheid duizend­maal sterker was dan het Perry Rhodan tot nu toe had laten blijken.

Ze passeerden een brug die een drie­honderd meter grote zaal overspan­de. Het uitzicht naar beneden was vrij. Luitenant Cardiff vertrouwde zijn ogen niet. Deze reusachtige koe­pel was een transformatorstation!

Toen stonden ze voor een anti­zwaartekracht-lift. Geëscorteerd door vijf robots, ging hij met aan­zienlijke snelheid omlaag.

Toen hij weer grond onder zijn voe­ten had, wees de hoogtemeter van zijn ruimtepak 18 kilometer aan.

Via een dertig meter brede, halfron­de gang, kwamen ze bij een kleine deur, die echter door verscheidene energiestralen beveiligd werd.

Terwijl een robot nog bezig was, die versperring op te heffen, hoorde Thomas, via zijn buitenmicrofoon, achter zich de zware voetstappen van andere machinemensen.

Nog steeds gekleed in zijn ruimtepak met gesloten helm, keek hij on­willekeurig om. Het eerste moment was hij verblind door een lamp die in zijn ogen scheen, en toen zijn ogen aan het licht gewend waren, schrok hij niet eens zo erg van wat hij zag.

Hoe kwam Thora hier?

Een harde por van een robot in zijn rug dreef hem verder. De kleine deur was open gegaan. Erachter was een sluis. Toen hij daar doorheen was, hoorde hij via zijn buitenmicro­foon een van de robots zeggen:

'U kunt uw ruimtepak uittrekken. Deze lucht is dezelfde als op Terra.'

De robots staken ruim een meter bo­ven hem uit. Naar het scheen niet onder de indruk, ontdeed Cardiff zich van zijn ruimtepak; inwendig was hij niet zo kalm, want op dat­zelfde moment maakte hij zichzelf weerloos, maar toen herinnerde hij zich waar hij was en liet zonder spijt zijn ruimtepak achter.

Het kale vertrek grensde aan een ander, dat hem onmiddellijk aan een Arkonidische film deed denken, die op de academie werd vertoond ter kennismaking met de voor het grote imperium typische verhoorkamers.

Hij mocht gaan zitten. Aan weerszij­den van hem gingen twee robots staan en de vijfde verdween door een zijdeur.

Hij kwam niet terug, maar plotse­ling weergalmde in het vertrek een metaalachtig en zielloos klinkende stem, die Thomas Cardiff de eerste vraag stelde.

'Dat is een positronisch brein!' dacht Cardiff, en moest denken aan het mammoetapparaat op Arkon III, de computer of robotregent, die van daaruit het machtige imperium in de bolvormige sterrenhoop M-13 re­geerde.

Rustig, dank zij zijn opleiding aan de Terraanse ruimteacademie, be­antwoordde Thomas Cardiff de ene vraag na de andere. Toen de onzicht­bare spreker vroeg waarom hij op Heet-Ri was geland, ging er een alarmbelletje in Thomas Cardiff.

Hij boog zich bijna onmerkbaar iets voorover. Voor hem onmerkbaar veranderde zijn gezicht. Zonder aar­zelen antwoordde hij, dat Mac Urbans belangstelling voor prehistori­sche bouwwerken en monumenten hem ertoe had gebracht op Heet-Ri te landen.

De onzichtbare vragensteller zweeg enige tijd, doch scheen toen over­tuigd te zijn, dat Cardiff de waarheid had gesproken. De volgende vraag was, volgens Cardiffs mening, ge­vaarlijk voor de veiligheid van het zonne-imperium. Terwijl hij nog be­zig was alle mogelijkheden tegen elkaar af te wegen, ging ongemerkt opzij van hem een deur open en kwam een vrouw het vertrek bin­nen. Ze was lang en slank en had zeer licht, bijna wit haar, zoals al­leen bij Arkoniden werd aangetrof­fen.

Ze zag tussen vier robots een man zitten, die zich juist met de uiterste concentratie op zijn antwoord voor­bereidde - en voordat ze zelf begreep wat ze deed, gilde ze: 'Perry, hoe kom jij hier . . .?'

Het volgende moment wist ze wie daar zat.

Ze herkende hem - niet aan zijn ge­zicht - maar aan zijn uniform.

Thomas Cardiff, haar zoon!

En zij had hem met 'Perry' aange­sproken - zij, de vrouw van Perry Rhodan!

Maar hij leek ook nu nog op zijn va­der - nu, terwijl hij, ongehinderd door de robots, opsprong. Was dat haar jongen? Deze jonge­man, die haar met haar fonkelende ogen aankeek en er uitzag zoals Rhodan, zijn vader, er zestig jaar ge­leden had uitgezien, kwam nu naar haar toe, en hij bewoog zich net als Perry Rhodan.

Maar er was nog iemand die dit alles had gezien en gehoord: de onzicht­bare spreker. Zijn metalen stem zei plotseling: 'Ik dank u, mevrouw Thora!'

Toen riep Thomas Cardiff uit: 'Maar dat is toch . . .' en toen zweeg hij ab­rupt.

Hij hief zijn rechterarm op en veeg­de het zweet van zijn voorhoofd.

Hij kwam niet dichterbij haar. Hij kon geen voet meer verzetten.

Een ontzettende gedachte hield hem aan de plaats vastgenageld.

 

11

Perry Rhodan las:

'Itzre Delagin gevonden. Thora is op 4186-4-162, Siliko V. Ontvoeringactie door galactische kooplieden uit­gevoerd; bijna allemaal van de stam . . .'

Meer las hij niet.

Hij sloeg alarm. Start over vier mi­nuten. Doel 4186-4-162, Siliko V, volgens Arkonidisch sterrenregister.

Vier minuten later stoven onder donderend lawaai de Drusus en ne­gen zware en 23 lichte kruisers de wereldruimte in. Rhodan bestuurde zelf de Drusus. De gekoppelde be­sturing was ingeschakeld en de gehe­le vloot werd, met hetzelfde doel, door het superslagschip geleid. 4186-4-162 was 9431 lichtjaren van de planeet Rusuf verwijderd en voor een goed ruimteschip met sterke motoren in één hypersprong te be­reiken. De vloot van het zonne-imperium maakte zes hypersprongen. De eerste en de derde werden zon­der gebruikmaking van de structuurcompensatoren uitgevoerd. Wie ook in de Melkweg op de loer lag, moest   door deze manoeuvre om de tuin geleid worden. De eerste drie sprongen voerden in een rich­ting tegengesteld aan die naar 4186-4-162 en pas met de laatste drie ging het, onder bescherming van de structuurcompensatoren, in de rich­ting van het doel. 75 lichtminuten vóór het bereiken van het stelsel 4186-4-162 kwamen de schepen uit de hyperruimte in het normale heel­al terug. De schok van de overgang was en bleef altijd onaangenaam, maar toch ondervond elk hem an­ders. Perry Rhodan herstelde zich er sneller van dan de Arkonide Crest.

Rhodan, de regent van het zonne-imperium en gelijkgerechtigd partner van het Arkon-imperium en boven­dien buitengewoon gevolmachtigde van de robotregent, voelde momenteel niet veel sympathie voor het zielloze brein, dat zijn logica aan ge­niaal uitgedachte logistiek ontleen­de.

Sinds hij met het eskader van Rusuf was gestart, had hij in alle archieven naar gegevens over 4186-4-162 laten zoeken. Afgezien daarvan, verlang­de hij gedetailleerde informaties over de planeet Heet-Ri. Maar hij vernam zowel over Siliko V als over Heet-Ri slechts de algemeen beken­de feiten. Niets wees erop dat het vooruitgeschoven kosmische vestin­gen en zware verdedigingswerken waren.

'Crest, hoe komt het dat hij er ook niets van weet?' vroeg Rhodan.

Het gesprek vond plaats in de grote commandocentrale van de Drusus. De gekoppelde besturing, die de zware en lichte kruisers met de navigatieafdeling van het superslag­schip verbond, was in de laatste mi­nuut uitgeschakeld. Elk schip was nu weer een zelfstandige eenheid.

Crest trok zijn schouders op en ant­woordde: 'Óf die stellaire forten zijn al tien- of twaalfduizend jaar gele­den gebouwd en staan door onbe­kende storingen niet met Arkon in verbinding - hetgeen niet zó onwaar­schijnlijk is als we aan het grote positronisch brein op Venus denken, want ook zijn bestaan was noch mij noch de tegenwoordige Arkoniden bekend - óf de forten zijn indertijd onder de strengste geheimhouding gebouwd en dan weten maar drie personen ervan.'

'En de robot-regent!' zei Rhodan.

'Natuurlijk. Die in de eerste plaats,' bekende Crest een beetje neerslach­tig.

Voor Rhodan was het gesprek over dit onderwerp hiermee geëindigd. Via de intercom vroeg hij aan de radiocentrale: 'Heeft de Gazelle met luitenant Cardiff zich nog steeds niet laten horen?'

'Nee, sir,' was het antwoord na enige aarzeling. 'We proberen voortdu­rend op alle mogelijke manieren contact te krijgen . . .'

'Dank je,' zei Rhodan kortaf, en de blik waarmee hij Crest aankeek, werd alleen door de Arkonide begre­pen.

Perry Rhodan maakte zich ook nu nog ongerust over zijn zoon.

In een breed front, een halve cirkel vormend, daverde het eskader op het stelsel 4186-4-162 toe. De naam­loze zon kwam steeds duidelijker uit tussen de duizenden flonkerende sterren, werd van een stip een schijf en begon sterker te stralen. Haar enige, gigantische planeet vertoonde zich als een zwak groenlichtende sikkel. De satellieten van deze reus­achtige wereld waren op het panoramascherm van de Drusus nog niet te zien. Iedereen aan boord van het ruimteschip, ook Perry Rhodan en Crest, maakte zich met betrekking tot de grootte van Siliko V verkeer­de voorstellingen. De schepen vlogen met de sterkste radarbescherming, maar het was duidelijk dat deze, naarmate ze dichter bij het doel kwamen, steeds meer aan waarde verloor. Vanaf een bepaalde afstand zouden op de vijandelijke radar­schermen de bekende, vage dia­grammen verschijnen, die weliswaar geen duidelijke cijfers leverden, maar onmiskenbaar op de aanwezig­heid van vreemde ruimteschepen zouden duiden. Een ervaren deskun­dige, die al vaker met de vreemde verschijnselen van die diagrammen te maken had gehad, was ondanks de 'misschatting' in staat, de positie van de onder radarbescherming naderende ruimtevloot bij benadering vast te stellen.

Met 96 procent van de lichtsnelheid stoven de aardse ruimteschepen hun doel tegemoet. Op een afstand van 15 lichtminuten hief alleen de Dru­sus zijn radarbescherming op, zond tegelijkertijd de herkenningscode uit en gaf te kennen dat Perry Rho­dan aan boord was.

Siliko V antwoordde niet! De super­sterke zenders van de Drusus zon­den op alle daarvoor in aanmerking komende frequenties ononderbro­ken het signaal uit, afgewisseld door aan de Gazelle van luitenant Cardiff gerichte oproepen.

De meetafdeling meldde: 'Siliko V, tachtig kilometer middellijn; hemel­lichaam heeft de vorm van een globe. Geen dampkring, maar zwaarte­kracht 1,1 g!'

Rhodan knikte. Zijn magere gezicht werd nog markanter. Zwaartekracht 1,1 g voor een zo belachelijk kleine planeet betekende kunstmatig opge­wekte zwaartekracht. Nu wist hij ze­ker dat de galactische kooplieden zijn vrouw naar Siliko hadden ge­bracht. Maar waarom liet Thomas niets van zich horen?

Hij stelde zich via de intercom in verbinding met de afdeling die be­last was met het vaststellen van kos­mische straling. 'Controleer de ruimte om Siliko V! Ik wil weten of de radioactieve straling overal ge­lijk is. Houd ook rekening met de ac­tiviteit van de zonnevlekken. De me­ting moet beginnen op het punt van de baan waar Siliko V vierentwintig uur geleden stond. Resultaten on­middellijk aan mij melden!'

Crest leek ineen te krimpen. Hij be­greep welke vreselijke verdenking Perry Rhodan koesterde. Volgens hem bestond de Gazelle niet meer. Hij was waarschijnlijk in de loop van de laatste vierentwintig uur in een straalbeschieting door het kos­mische fort vernietigd.

Van ergens achterin de centrale klonk een opgewonden kreet en toen: 'Siliko V heeft plotseling beveiligingsschermen geactiveerd!

Lieve hemel... ze zijn van Arkon-sterkte . . .' en toen ratelde de man cijfers op, die zelfs bij de Arkonide Crest ongeloof opwekten. Maar hij kwam er niet toe een opmerking te maken.

De controleafdeling voor kosmische straling, negenhonderd meter diep in de reusachtige bolvormige romp van de Drusus meldde:

'Binnen de coördinaten Phi. . . enz. sterke radioactieve straling. Defini­tief bepaald op staal 465/r 02. Vol­gens metingen op de omloopbaan van Siliko V is het proces acht uur en zeventien minuten geleden op een hoogte van ongeveer zeshonderd kilometer begonnen. De versnelde loop van het afbrokkelingsproces kan alleen door impulsstralen zijn veroorzaakt.'

Staal 465/r 02 was een op de aarde ontwikkelde metaalsoort, die in ver­gelijking met Arkon-T-staal, waar­van het imperium zijn ruimtesche­pen bouwde, veel beter tegen hitte, en ook in onbeschermde toestand te­gen radioactieve straling bestand was.

Met zijn ogen half dichtgeknepen, bleef Rhodan enige ogenblikken zwij­gend naar het scherm zitten kijken. Alleen Crest wist wat zijn vriend nu moest doormaken.

Daar zat de machtigste man van het zonne-imperium op de bestuurders­plaats van het machtigste ruimte­schip in de Melkweg en toch was hij slechts een gemartelde stumper, machteloos tegenover het noodlot dat hem achtereenvolgens zijn ge­liefde vrouw en zijn zoon had ontno­men.

Voor Thomas Cardiff bestond geen hoop meer.

De hoop, Thora nog eens terug te zien, was tot een minimum gedaald.

Nog steeds daverde het eskader met 96 procent van de lichtsnelheid op het stelsel toe. De radarbescher­ming, waarmee elk schip, met uit­zondering van de Drusus, zich had omgeven, verslond onvoorstelbare massa's energie. Toch beschikte elk schip nog over enorme energiereser­ves, die elk ogenblik konden worden aangesproken.

Slechts onder bescherming van zijn energieschermen, stoof de 1500 me­ter grote Drusus nu dwars door het stelsel, recht op Siliko V aan. Op Rhodans bevel had het kruisereska­der zich op een afstand van dertig lichtseconden achter de Drusus te­ruggetrokken, maar bij deze astro­nomische afstanden en reikwijdten van straalkanonnen en energiestralers speelde dit 'achteraan hinken' geen rol.

Toen Siliko V voor het eerst op het grote panoramascherm van het superslagschip zichtbaar werd, was het slechts een nietig stipje tegen de diepzwarte achtergrond van het uni­versum. Het leek een onschuldig, nietig hemellichaampje.

'Zwaartekracht 1,1. . .' zei Crest, die achter Perry Rhodan stond en voortdurend aan Thomas Cardiff en Thora moest denken. Hij wilde zich­zelf afleiden en ook Perry Rhodan volledig op de nadering van dit kos­mische fort geconcentreerd zien, maar zelfs na zestig jaar kende de Arkonide Crest de aardse mens Per­ry Rhodan niet door en door.

Hij was geconcentreerd.

Hij was onmenselijk hard voor zich­zelf - veel harder dan hij van een an­der zou eisen. Hij had zijn zielepijn, zijn verdriet gesmoord. Hij had zich er met zijn uiterste wilskracht tegen verzet en dacht nu nog slechts aan de belangen van het zonne-imperium en de mensen die in zijn Drusus en het kruisereskader met razende snelheid die kleine bol naderden.

Het regende van alle kanten gege­vens. De grote boordcomputer werk­te onafgebroken en stuurde telkens weer nieuwe, enigszins veranderde cijfers naar de geschutkoepels van de gigantische Drusus; steeds nauw­keuriger berekende hij de sterkte van de stellaire beschermingsvelden die om Siliko V waren geactiveerd. Elke  verandering in het voordeel van het kosmische fort verzwakte de positie van de Drusus met een veel­voud, nog voordat het schip het eer­ste schot had gelost.

Op drie lichtminuten van Siliko V verwijderd remde het eskader af tot 10 procent van de lichtsnelheid. De lichte en zware kruisers hadden nog steeds de radarbescherming ingeschakeld. Alleen de Drusus vloog 'met open vizier'.

'Rhodan, zou je de robotregent niet oproepen?'

Crest zag zich tot deze vraag ge­noodzaakt. De boordcomputer had zojuist uitgerekend, dat een tiende gedeelte van de capaciteit van de stellaire beveiligingsschermen van het kosmische fort voldoende was om het hoofd te bieden aan een ge­lijktijdige beschieting met alle wa­pens van de aardse schepen!

Dat betekende dat Perry Rhodan er niet door zou komen!

Rhodan draaide zich op Crests vraag niet eens om. Hij antwoordde heel kalm - en ook dat verontrustte de Arkonide telkens weer: 'De tijd waarin ik geloofde dat een computer niet kan liegen, is voorbij. Ik zal Arkon III niet oproepen, Crest, maar ik zal hem het twijfelachtige genoegen doen, werkeloos te moeten toezien, hoe ik van dit horzelnest een onge­vaarlijke maan maak!' Hij boog zich iets voorover, drukte op een knop en riep in de intercom: 'Archief, stuur me onmiddellijk de gegevens over de constructie van Arkonidische kosmische forten.' En na bliksem­snel te hebben omgeschakeld, beval hij de afdeling waaraan geen van de vele officieren had gedacht: 'Stuur alle aan de omstandigheden aange­paste robots naar hangar B-65. Pro­grammering 1-1. Binnen acht minuten!'

Het volgende bevel ging nu naar de radiocentrale: 'Hyperradiobericht dwars door de Melkweg: Alarm voor alle lichte en zware kruisers, slagschepen en jachteskaders. Bij ontvangst van codesignaal 45-L-00 hypersprong naar 4186-4-162 Arkonidisch sterrenregister. Perry Rho­dan!'

Er trok een vage glimlach over Crests bezorgde gezicht.

Code 45-L-00 was niets anders dan een reeds lang voorbereide truc. Welk aards ruimteschip deze order nu ook ontving - ze kostte de com­mandant, als hij sliep, slechts een korte onderbreking van zijn nacht­rust, doch leidde geen alarmtoe­stand in.

Het was een soort afleidingsmanoeu­vre voor het mammoetbrein op Arkon III en voor de galactische koop­lieden, die in dit spel ook een rol speelden. En het lag in Perry Rho­dans aard, om met weinig vertoon en risico het grootste succes te berei­ken.

Plotseling leek de pikdonkere we­reldruimte met het ijskoude geflonker van duizenden sterren uiteen te scheuren.

Siliko V ging zonder waarschuwing tot de aanval over!

Met zes straalkanonnen probeerde het pantserfort het  energiescherm van de Drusus te verscheuren en het machtige schip in een fel lichtende gaswolk te veranderen. Maar de Drusus schudde zich slechts even en raasde met onverminderde snelheid op de dwergmaan toe.

'Aanval uit rood vijfentwintig,' klonk de waarschuwing van de vuurleiding door de centrale. Siliko V viel met drievoudige kracht aan, trof met twee derde gedeelte daarvan het scherm van het superslagschip en veroorzaakte een felle lichtcascade van ziedende energie. Elk ander ruimtevaartuig zou door deze orkaan van energie verpulverd zijn - maar het afweerscherm van de Drusus had slechts hevig getrild en toen de energie opgevangen en geab­sorbeerd.

'Capaciteit tweeënzeventig procent!' Deze mededeling was haast alarme­rend en was bedoeld om Perry Rhodan het bevel 'Vuur!' te doen geven.

Crest sloeg hem gade.

Wat ging er nu in Perry Rhodan om? Waaraan dacht deze man, die volgens Crest voorbestemd was om eens heerser over het universum te worden?

'Fictief-zender klaar?' Tijdens deze vraag maakte de machtige Drusus een onverwachte zwenking naar bakboord.

De drukcompensatoren loeiden en hielden de zwaartekracht in het schip op 1 g, en toen ontstond op de plaats waar het superslagschip zich een fractie van een seconde tevoren nog bevond, een uit dertig impulsstralen gevormd energiemonster, om echter zonder schade aan te rich­ten in de diepten van het heelal te verdwijnen.

Crest staarde Rhodan aan. Wat had de Terraan ertoe gebracht, juist op dat moment die bliksemsnelle koers­wijziging aan te brengen?

Hij kreeg geen tijd om hierover te piekeren. Hij werd opgeschrikt door Rhodans volgende bevel. 'Gebruik de fictief-zender om de vechtrobots naar Siliko V te sturen! Vlug wat!'

'Sir,' riep de vuurleidingofficier van geschutkoepel 8 en wat hij toen zei kondigde als het ware een ramp aan. 'We meten op Siliko V een on­gekende magnetische kracht. Het lijkt op een aanval met een gravita­tiebom . . .'

De gravitatiebom was een van de verschrikkelijkste wapens. Alles wat er door werd getroffen, werd in de vijfde dimensie geslingerd.

Rhodan reageerde onmiddellijk. 'Nood-hypersprong!' beval hij het gemengde kruisereskader. Hij om­hulde de Drusus weer met de radar­bescherming, wijzigde de koers met 45 graden en schakelde de maximale versnelling in.

De boordcomputer bleef net zo kalm als Perry Rhodan. Hij verschafte de fictief-zender alle noodzakelijke ge­gevens om door middel van dit unie­ke wapen, dat Rhodan in dubbele uitvoering van het vreemde intellect op de planeet Zwerver had gekre­gen, de vechtrobots op Siliko te kun­nen 'ontschepen'.

De fictief-zender werkte in het zesdimensionale vlak. Er bestond in het heelal geen bescherming tegen dit wapen, dat ook voor transport, zon­der tijdverlies, van materie over onbegrensde afstanden kon worden ge­bruikt.

Terwijl de Drusus op de gewijzigde koers wegstoof, bracht de fictief-zen­der de ene zending vechtrobots na de andere naar Siliko V. Voor hem bestonden de supersterke beveiligingsschermen om de stellaire ves­ting niet.

'Peiling overschakelen op fictief-zen­der!' beval Perry Rhodan. Hij wilde geen enkel risico nemen. Het trans­port van de robots naar Siliko V werd even onderbroken en de offi­cier die het apparaat bediende, kreeg te horen wat hij moest doen.

De gravitatiebom moest door de fictief-zender op zijn weg van de dwergmaan naar de Drusus worden opge­vangen, en op een plaats in het heel­al, waar hij geen schade kon aan­richten, tot ontploffing worden ge­bracht. Slechts enkele officieren van de Drusus waren er destijds, in de strijd tegen Topthor, de Zeer Ge­wichtige, bij geweest, toen er ook een gravitatiebom onschadelijk moest worden gemaakt. Deze officie­ren wisten wat er nu gebeurde - de anderen huiverden.

'Aanval!' riep de officier van geschutkoepel 8, schor maar duidelijk. 'Zonder twijfel een gravitatie . . .' Toen een hijgende ademhaling en vervolgens met grenzeloze verba­zing: 'Nu is er niets meer!'

De fictief-zender had de bom uit het krachtveld, dat op de Drusus toestormde, weggerukt, hem in de lege ruimte gebracht en hem daar laten ontploffen.

'Doorgaan met het transport van de robots!'

Perry Rhodan liet geen seconde ver­loren gaan. Uit hangar B-65 van het superslagschip verdwenen door middel van het geheimzinnige toe­stel het ene peloton vechtmachines na het andere, en gingen meteen op de afgekeerde zijde van de dwergmaan in stelling.

Toen ontving Rhodan de gegevens over de constructie van de stellaire Arkonforten. Weer toonde hij zijn universele genialiteit. Met één blik nam hij de belangrijkste gegevens uit de eerste gecompliceerde teke­ning in zich op en vond ze met een klein verschil op dezelfde plaatsen in de tweede, derde en vierde terug. Nu wist hij waar op Siliko V het positronisch brein moest worden ge­zocht.

'Fictief-zender, hoe staat het met het transport?'

'Klaar, sir. Ik wacht op de coördina­ten . . .'

Op dat moment werd het beveiligingsscherm van de Drusus weer ge­troffen. Het leek niet meer bestand te zijn tegen de orkaan van energie. In het schip loeiden de generatoren, die de vijandelijke energie moesten absorberen en onschadelijk maken. De krachtmeter naderde gevaarlijk dicht het getal 100 en toen nam na martelende seconden het gebrul van de generatoren en het gedreun tegen het scherm af.

'Over vijf seconden, sir!'

Deze mededeling kwam van het fictief-zender-station! Het robottel­werk liep.

Nu!

En de gehele bemanning van de Drusus, die de schok van een over­gang had verwacht, meende dat de krachtpoging was mislukt, omdat er totaal geen verandering merkbaar was geweest.

'Salvovuur uit alle stukken!'

Dat was de chef geweest!

De vuurleidingofficieren keken door hun richtkijkers. De mannen in de commandocentrale staarden naar het grote panoramascherm.

Nog geen duizend meter onder hen lag Siliko V. En boven Siliko V, een tachtig kilometer grote, door Arkon geraffineerd ingerichte volautomati­sche vernietigingswereld, barstte de aardse donder los.

De Drusus vuurde, vanaf een onge­woon korte afstand, uit alle wapens naar alle richtingen. Twee seconden waren voldoende om op honderd verschillende plaatsen het dode gesteente van de maan in kolkende gaswolken en traag wegvloeiend magma te veranderen.

Het onder het oppervlak beschutte robotbrein, een relaisstation van de mammoetregent op Arkon III, was ondanks zijn positronisch karakter niet in staat zo snel tegenmaatrege­len te nemen, daar het zichzelf in drie van de belangrijkste sectoren had geblokkeerd.

Het begreep niet hoe het mogelijk was dat, hoewel het stellaire beveiligingsscherm om Siliko V was opge­trokken, de Drusus toch nog op dui­zend meter hoogte over de maan kon vliegen.

Het uitsluitend met getallen wer­kende  brein  stond  voor een pro­bleem dat veel geleek op '1+1=3'.

'Oppervlakteverwoesting!' had Rhodan bevolen. Het had hem gedurende enige seconden verbaasd, dat zijn vuur niet werd beantwoord, tot hij begon te vermoeden waarom het relaisbrein zo traag reageerde.

'Pas op onze vechtrobots!'

Maar die bevonden zich grotendeels aan de andere kant van de maan en hadden tot nu toe in een verrassende aanval, zonder noemenswaardige tegenstand te ondervinden, over een oppervlakte van honderd vierkante kilometer alle straalkanonnen bui­ten gevecht gesteld.

En toen kwam ook nog de aardse donder uit de ruimte over Siliko V.

Het gemengde kruisereskader was teruggekomen en had, uit de over­gang komend, het vuur op één punt van het stellaire beveiligingsscherm geconcentreerd. Op dat punt be­zweek dan ook binnen een minuut het scherm van Siliko V, waarmee tegelijkertijd de hel op de dwergwe­reld losbarstte.

Nu schoten de energiestralen van de lichte en zware kruisers ongehinderd omlaag, troffen Siliko vanuit hun positie gezien links van de bo­venste poolkap en deden die over een breedte van tien kilometer in een ziedende dampwolk opgaan.

Uit de geschutstellingen van het stellaire fort, die nog niet door de Drusus waren vernietigd, schoot een wirwar van vernietigende stralen naar het eskader, maar dat duurde slechts een fractie van een seconde, want Rhodans superslagschip nam onmiddellijk die stellingen onder vuur.

Ook deze vijandelijke aanval kwam ogenblikkelijk tot staan en toen be­zweek onverwacht het gehele beveiligingsscherm van Siliko V.

In gesloten formatie dook het eska­der naar de dwergmaan. Het cirkel­de er, samen met Rhodans vlaggenschip om heen en liet een twintig ki­lometer brede strook van ziedend, langzaam weer verstarrend en ver­glaasd gesteente achter zich.

Twee uur later was het verzet aan de oppervlakte gebroken. Rhodan liet de vechtrobots terugkomen. De­ze radicale actie had hem 67 vecht­machines gekost, maar van zijn be­manning was zelfs niemand gewond. Toch was de strijd nog niet ten ein­de.

Ze moesten in het inwendige van Si­liko V zijn, waar de positronische leiding en de gigantische installaties waren - en waar Thora verborgen werd gehouden.

Perry Rhodan geloofde niet meer, dat hij zijn zoon Thomas nog levend zou terugzien.

12

Achttien kilometer onder de opper­vlakte van Siliko V heerste in de ruimte waar Thomas Cardiff was on­dergebracht, de stilte van een volko­men isolatie. Hij merkte er niets van.

Hij wist niet hoe de afgesloten ruim­te waarin hij zich bevond, er uitzag. Hij had een hevige geestelijke schok gekregen en deed niets om zich te­gen de gevolgen ervan te verzetten. Hij was eenentwintig jaar.

Hij was de zoon van Perry Rhodan, en Thora was zijn moeder.

'Zou Thora Rhodan mijn moeder zijn .,.?' Hij herhaalde telkens weer deze vraag die hij, enigszins anders geformuleerd, ook Thora Rhodan in het bijzijn van het, aandachtig luisterende relaisbrein had gesteld.

Zijn jonge leven trok nog eens aan zijn geestesoog voorbij.

Hij had het goed gehad, zolang als hij zich kon herinneren, maar hij had noch als kind noch als opgroeiende jongeman de warmte van een ouderlijk huis gekend.

In deze uren begreep, hij wat hem onthouden was, maar hij begreep niet waarom Perry Rhodan en Thora zó met hem hadden gehandeld.

Hij wilde het niet begrijpen! Het erf­deel van zijn moeder het bloed van zijn Arkonidische moeder, kookte in zijn aderen en deed woede, verachting en ijskoude haat in hem oplaaien.

'Perry Rhodan, ik heet Thomas Cardiff en ik zal als Thomas Cardiff ster­ven!' Hij luisterde naar zijn eigen woedende woorden en vond er troost in.

De robots van de dwergmaan Siliko V hadden hem en Thora afzonder­lijk ondergebracht. Het had totaal geen zin, achttien kilometer onder de grond aan vluchten te denken.

Plotseling hoorde Thomas Cardiff zichzelf lachen. Het was een woe­dende, verbeten lach en hij voelde zich volkomen tevreden. Hij wilde niet vluchten!

Waarom zou hij ook?

Arkon was zijn moederland; hij haatte Perry Rhodan zoals  alleen een Arkonide kan haten.

'Rhodan, jij hebt mij de ouderliefde onthouden. Dat heb je gewild! Nu wil ik! Ik wil daarheen waaraan ik mijn geelkleurige  ogen te danken heb - naar huis, naar Arkon!'

Hij begon opgewonden het weelde­rig ingerichte vertrek rond te lopen. Telkens wanneer hij er voorbij kwam, keek hij in de spiegel en dan zag hij een gezicht dat hij uit het diepst van zijn ziel haatte: het ge­zicht van Perry Rhodan!

Zijn moeder - haar kreet klonk nog in zijn oren na - hoe moest zij gele­den hebben, omdat ze haar jongen niet in haar armen kon sluiten, al­leen omdat Perry Rhodan het haar had verboden!

Hier, achttien kilometer onder de grond, opgesloten door Arkonrobots, meende hij te begrijpen waar­om Thora naar Rusuf was gekomen: zij had naar hem toe gewild, tegen alle onmenselijke bevelen van die dictator Rhodan in.

'Perry Rhodan, je hebt in mij niet je zoon gezien, maar de man die eens gevaarlijk voor je zou kunnen wor­den. Je vrees wordt nu bewaarheid, Rhodan. Ik stel mezelf nog slechts één taak in dit leven: jou te vernieti­gen.'

Hij haatte hem met de intense haat die alleen jonge mensen kunnen voelen. Hij meende logisch te den­ken maar trad in werkelijkheid alle logica met voeten. Zijn Arkonidische bloed beheerste hem; daarom viel het hem gemakkelijk zijn moe­der alles te vergeven, voor alles wat ze had gedaan, verklaringen te vin­den die in haar voordeel spraken - maar Perry Rhodan . . .?

Een dof gerommel uit een niet te be­palen richting rukte hem abrupt uit zijn haatgedachten in de naaste wer­kelijkheid terug. Thomas luisterde, meende de grond onder zijn voeten te voelen trillen, keek toevallig in de spiegel en zag daarin Perry Rhodan!

Zijn hand greep iets zwaars.

'Daar . . .!' riep hij woedend en slin­gerde het zware voorwerp met zo'n kracht tegen de spiegel, dat het me­talen oppervlak naar binnen boog en geen duidelijk beeld meer liet zien.

'Zo zul jij ook eens verdwijnen, Per­ry Rhodan!'

Hij lachte triomfantelijk.

Voor hem op de tafel stond het scha­kelkastje, waarmee hij vijftien visafoonverbindingen kon maken.

Hij drukte de knop voor de verbin­ding met het relaisbrein in en hoor­de op hetzelfde moment weer een dof gerommel, maar nu klonk het luider, gevaarlijker, meer catastro­faal. Nu trilde de grond duidelijk merkbaar. Thomas Cardiff had zelfs het gevoel alsof er een aardbeving plaats vond.

Zijn aan de ruimte-academie van het zonne-imperium opgedane kennis was nu sterker dan zijn haatgevoe­lens. Nuchter probeerde hij zich een oordeel te vormen over het gerom­mel en de trillende grond. Hij herin­nerde zich zijn laatste opdracht met betrekking tot het stelsel 4186-4-162 - en hij wist wat Perry Rhodan deed, wanneer mannen die hij met een opdracht had uitgestuurd, niet te­rugkwamen of onvindbaar waren.

'Kom maar . . .' De haat van de Arkonide laaide weer in hem op en het verbaasde hem zelfs niet, dat hij geen visafoonverbinding met het relaisbrein en de overige veertien aan­sluitingen kon krijgen.

Perry Rhodan was naar hem en zijn moeder onderweg!

Thomas liet zich op de rustbank val­len, vouwde zijn handen achter zijn hoofd en keek met een niets ziende blik naar de zoldering. Het gerom­mel en lawaai werd luider, werd nu niet meer onderbroken en kwam steeds dichterbij.

Hij trok zich er niets van aan.

Achter de energieversperring, waarachter hij was opgesloten, woedde de onbloedige doch daar­door des te verschrikkelijker strijd tussen Arkonrobots en aardse vechtmachines en ervaren mannen van de ruimtevloot.

Gefascineerd door het strijdrumoer, luisterde Thomas ondanks zijn hevi­ge opwinding en uit het gestadig na­derbij komen van het hevige lawaai, maakte hij op dat de robots van Arkon teruggedreven werden.

Plotseling verstomde het helse la­waai van ontploffingen, het afschu­welijke gesis van kortsluitingen in energiebronnen en het uit elkaar springen van reusachtige transfor­matoren. Alleen het geluid van de strijd tussen robots bleef. Zij droe­gen de krachtbronnen waaruit ze hun energie betrokken, bij zich, en hun programmering gaf hun in de strijd bijna menselijke volmacht en vrijheid van handelen. Nog eenmaal leek de strijd in alle hevigheid op te laaien, om ten slotte volkomen on­verwacht over te gaan in een door­dringend geknetter en lichte knallen. Toen klonken alleen nog de voetstappen van de  tonnen zware robots.

Het licht in het vertrek waarin Tho­mas zich bevond, flikkerde even.

'Krachtstation vernield,' constateer­de hij zonder enige emotie en zonder zelfs maar naar de lamp te kijken. Het licht ging echter niet uit, zoals hij had verwacht, doch bleef bran­den.

Toen de deur open vloog en met drie mannen het lawaai binnenstormde, bleef Thomas roerloos op zijn rust­bank liggen.

Hij voelde wie er naar hem toe kwam: Perry Rhodan!

Maar toen werd iets in hem toch sterker dan zijn hevige haat en woe­de. De harde opleiding van drie jaar aan de ruimte-academie had haar sporen bij hem achtergelaten.

Thomas sprong voor de regent van het zonne-imperium op en stond te­genover Rhodan, die vergezeld werd door kolonel Julian Tifflor en de telepaat John Marshall.

Reglementair meldde hij: 'Luitenant Cardiff, bij actie in het stelsel 4186-4-162 boven Siliko V neerge­schoten! Mac Urban en Alim Achmed zijn daarbij om het leven geko­men!'

Volkomen beheerst, ijskoud nu, keek de luitenant de regent in diens grijze ogen.

Even beheerst keek Perry Rhodan zijn zoon en tegelijk zichzelf aan.

Op dat moment kwam Thora in ge­zelschap van Crest en enige officie­ren het vertrek binnen. Zij wilde tussen haar man en haar zoon gaan staan, maar Thomas stapte blik­semsnel opzij en schiep daarmee een onoverbrugbare kloof.

Achter Rhodans rug fluisterden de officieren opgewonden. Zij kwamen plotseling voor het feit te staan, dat de chef een zoon had en dat die zoon luitenant bij de ruimtevloot was.

Perry Rhodan zag er vanaf zijn, zij het ook geringe, telepathische kracht op zijn zoon te gebruiken.

'Perry,' zei Thora, op een toon waar­uit wanhoop sprak, 'Thomas weet al­les . . .'

'Dat zie ik,' zei de man die nu vader was en aandachtig naar het gezicht van zijn zoon keek. Op hetzelfde mo­ment herinnerde hij zich wat het gro­te brein op Venus over het karakter van zijn jongen had gezegd. Maar eveneens op hetzelfde moment laai­de een hevig verzet in Perry Rhodan op. Hij verzette zich met al zijn kracht tegen de ijskoude positronische logica. Zijn zoon Thomas was niet alleen van Arkonidische af­komst - hij had een man van de aar­de tot vader!

'Ik zie het ook, regent!' zei Thomas Cardiff schor en zag niet dat zijn moeder ineenkromp en zich naar steun zoekend aan de arm van haar man vastklemde.

'Wilt u ons met onze zoon alleen la­ten, heren?' vroeg Perry Rhodan rustig.

Bijna gehaast verlieten ze het ver­trek - ook Crest.

'Zoon?' vroeg Thomas Cardiff spot­tend. 'Sinds wanneer, regent? Ik heet Thomas Cardiff en ik verruil niet zo gemakkelijk van naam als van hemd!' Zijn geelkleurige ogen - erfdeel van zijn moeder - bliksem­den, maar overigens was hij spre­kend zijn vader: Perry Rhodan.

'Thomas . . .' De vertwijfeling klonk in Thora's stem. De jongeman raak­te er ontroerd door. Wat minder koud en gevoelloos, maar nog steeds terughoudend, zei hij: 'Laten we het op "luitenant Cardiff'' houden, mevrouw!'

'Goed,' zei Perry Rhodan, 'we hou­den het voorlopig op "luitenant Cardiff'' en. . .'

De jonge man wierp zijn hoofd in zijn nek. Zijn ogen keken spottend en uit zijn mond klonk het vlijm­scherp: 'Ik heb het tot nu toe zonder ouders moeten stellen; ik zal mijn leven ook verder wel zonder ouders doorkomen. Maar ik heb één vraag, regent: geeft uw positie u het recht, u zonder mijn toestemming met mijn privé leven te bemoeien?'

'Probeer toch ons te begrijpen . . .' smeekte Thora, maar ze bereikte zijn hart niet.

'Nee!' fluisterde hij vol haat zijn va­der aankijkend. 'Ik wil niet begrij­pen ... ik kan niet begrijpen! Ik kan alleen maar haten - mijn gezicht ha­ten, dat mijn gezicht niet meer is! Ik haat dat markante smoelwerk! - Is dat duidelijk genoeg?'

Perry Rhodan moest Thora vasthou­den. Ze dreigde ineen te storten. Haar lichaam schokte van het snik­ken; ze huilde met droge ogen. Ze kon niet geloven dat de woorden die ze zojuist had gehoord, werkelijk waren uitgesproken.

'Thomas, jongen . . .' smeekte ze, maar Thomas Cardiff luisterde niet naar de smeekbede van zijn moeder. 'Regent, hebt u nog bevelen voor mij?' Luitenant Cardiff keek zijn va­der bijna uitdagend aan.

'Ja!' Dat was Perry Rhodan, de re­gent van het zonne-imperium. 'Ga naar buiten, luitenant. Zoek kolonel Julian Tifflor op en kom met hem bij mij terug! Moet ik u herinneren aan de eed die u op het zonne-impe­rium hebt afgelegd?'

Voor het eerst toonde Tomas Cardiff enige reactie. Onbeweeglijk, met ingehouden adem, keek hij zijn vader aan en zei toen bijna dreigend: 'Ik houd me aan mijn eed, maar u, re­gent, zult mij er op een dag uit eigen beweging van bevrijden!'

'Laat dat maar aan mij over, luite­nant!' Perry Rhodans stem klonk streng.

Nog eenmaal ontmoetten hun blik­ken elkaar en toen liep luitenant Cardiff langs Perry Rhodan en Thora naar de deur en ging kolonel Tifflor zoeken.

Hij vond de kolonel niet, en na een half uur vruchteloos zoeken in de op sommige plaatsen volkomen verniel­de gangen van het ondergrondse fort, meldde hij zich weer bij Perry Rhodan.

'Dank u,' antwoordde Rhodan. 'U blijft bij mij, luitenant!'

Thomas zweeg, maar zijn fonkelen­de ogen spraken boekdelen.

Toen begon het routinewerk weer - de actie, meldingen en beslissingen. Rhodan fronste zijn voorhoofd toen hij vernam dat het relaisbrein volko­men vernield was.

Hij dacht even na en besloot toen:

'Eén zware en twee lichte kruisers blijven op Siliko V. De drie com­mandanten dragen tegenover mij de verantwoording, dat deze dwergmaan bij hun vertrek, als stellair fort voorgoed onbruikbaar is!'

Thora was niet meer bij Rhodan. Luitenant Cardiff vroeg ook niet naar haar. Samen met de chef begon hij de moeilijke tocht van achttien kilometer diepte naar de oppervlak­te van de maan. Ze dankten het slechts aan hun vliegvaardige ruimtepakken, dat ze vier uur later aan boord van de Drusus waren.

Vanuit de commandocentrale beval Rhodan de radiocentrale van zijn superslagschip: 

'Zoek via hyperradio verbinding met Arkon III. Ik wil de regent spreken. Codesignaal van het robotbrein is bekend. Ik wacht.'

Onbeweeglijk stond luitenant Cardiff  naast Perry Rhodan, die op de bestuurdersplaats van de Drusus was gaan zitten. Rhodan scheen zijn aanwezigheid te zijn vergeten, maar zijn oproep  aan de zware kruiser Cy­cloop bewees het tegendeel.

'Is kolonel Tifflor aan boord?'

'Ja, sir!'

'Ik verwacht hem in mijn hut!'

Perry Rhodan maakte ook nu geen gebruik van zijn geringe telepathi­sche capaciteiten. De gedachten van zijn  zoon  waren voor hem taboe, maar het recht tot handelen liet hij zich niet ontnemen en hij was niet van plan, deze welhaast hopeloze strijd om het hart van zijn jongen op te geven.

'De regent van Arkon, sir,' meldde de radiocentrale.

Rhodan keek naar de  camera.  Ze moest zowel hem als Thomas opnemen. De regent moest zien wie aan zijn zijde stond.

'Hier Rhodan, regent. Ik spreek vanaf Siliko V in het stelsel 4186-4-162.'

Zijn stem klonk koel, onverbidde­lijk, beschuldigend.

'Ga verder,' antwoordde het mam­moetbrein op Arkon III.

'Ik heb, geholpen door luitenant Cardiff, die hier naast mij staat, mijn vrouw op een diepte van achttien kilometer  uit  de  vestingwerken  bevrijd. Bij aankomst. . .'

De reusachtige computer op Arkon III viel Rhodan in de rede. 'Ik ken geen kosmisch fort Siliko V. Ik ken aflees een maan Siliko V in het stel­sel 4186-4-162, Rhodan!'

'Regent, mijn vrouw is door twee speciale Arkonidische ruimtevaar­tuigen van Rusuf ontvoerd en naar Siliko V gebracht. Het relaisbrein op Siliko V . . .'

Weer viel de regerende computer op Arkon III hem in de rede. 'Ik ken geen relaisstation op Siliko V, re­gent van het zonne-imperium. Vraag het het brein zelf en het zal u moe­ten antwoorden, dat het ook mij niet kent. Het zal voor uw deskundigen ook een koud kunstje zijn, vast te stellen of er tussen mij en hem toch contact bestaat. Nog meer verwijten, Rhodan?'

'Nee,' antwoordde Rhodan en op hetzelfde moment verbrak de regent de verbinding.

Crest had het gesprek gehoord. Op Rhodans vragende blik zei hij spij­tig: 'Deze keer hebben onze robots en onze mannen te goed gewerkt. De regent weet al dat er van het relais­station op Siliko V niet veel meer dan een schroothoop is overgeble­ven, en kon daarom zo schaamteloos liegen. Als ik goed heb gehoord, heeft de computer niet alleen schaamteloos, maar ook opvallend dom gelogen. Maar wat als domheid klinkt is niet altijd domheid, Rho­dan; het brein op Arkon voelt zich weer sterk, maar ik zou wel graag willen weten om welke reden.'

'Daar komen we vroeg of laat wel achter,' meende Rhodan, stond op en nodigde Thomas Cardiff uit hem te volgen.

Hij nam hem mee naar zijn hut. Even later kwam ook kolonel Julian Tifflor binnen. Rhodan kwam me­teen ter zake.

'Kolonel, u bent met onmiddellijke ingang naar de aarde overgeplaatst. Uw taak zal u daar worden medegedeeld. Luitenant Thomas Cardiff is uw adjudant. Eenvoudigheidshalve blijft u aan boord van de Drusus voor de terugreis naar de aarde. Ik verzoek u, er voor te zorgen dat lui­tenant Cardiff niet in de gelegenheid komt, het zonnestelsel te verlaten.'

Tot beider verrassing sprong luite­nant Thomas Cardiff in de houding. Zijn Arkonidenogen straalden een fel licht uit. 'Ik dank u, regent. Wat er van nu af aan gebeurt, kan mij niet. . .'

Perry Rhodan doorstond zijn vurige blik. Langzaam, als met een onmen­selijke inspanning, antwoordde hij:

'Ik hoop dat ik mezelf nooit hoef te dwingen, alleen maar regent te zijn! - En gaat u nu, alstublieft, luitenant Cardiff!'

Perry Rhodan en Julian Tifflor ke­ken hem na.

Thomas Cardiff was weggegaan. De twee mannen zwegen. Na enige tijd verbrak de kolonel het zwijgen en zei bedrukt: 'Chef, uw zoon is een man van twee werelden . . .'

'Ja,' antwoordde de vermoeide va­der, 'inderdaad . . . van twee werel­den,' en toen heerste er weer stil­zwijgen in de hut.

i6

De vechtrobots stelden over een oppervlakte van honderd vierkante kilometer alle straalkanonnen buiten gevecht.

 


Perry Rhodan en Thora maakten een ernstige fout door hun zoon in het onzekere

over zijn afkomst te laten - want nu Thomas Cardiff door een toeval toch achter

het geheim is gekomen, kan juist datgene gebeuren, wat zijn ouders door hun

geheimzinnigheid wilden verhinderen!

Maar de regent van het zonne-imperium heeft nog andere, ernstiger zorgen, want

de JACHT DOOR DE DIMENSIES is aanstaande!

Hierover meer in deel 68 van de Perry Rhodan serie.


 

Perry Rhodan 0067 - Intermezzo op Siliko V
0067 - Intermezzo op Siliko V.htm
Section0001.xhtml