Keurvorst (Elector) genoemd. Zeiden we eerder dat er een Her- mann von Salza voor nodig was om de spagaat tussen kerk en staat tot een uitvoerbare nering te maken, de Grote Keurvorst was pre- cies uit het gewenste hout gesneden.
Met Frederik Willem van Hohenzollern stuiten we meteen op een nieuw hoofdstuk in de Pruisisch-Hollandse betrekkingen en de totstandkoming van de Oranje-kliek. Op zijn veertiende werd de Brandenburger naar de Republiek (der Zeven Verenigde Neder- landen) gestuurd, weg van het Duitse front. Daar bracht hij vier jaar van zijn leven door en ontving hij een Nederlandse opvoeding onder auspicie¨n van de Oranje-Nassaus. Hij studeerde in Leiden en Amsterdam, werd bekend met de koopvaardij en leerde over de moderne krijgskunde van Prins Maurits van Nassau. In trouwde hij met de dochter van Stadhouder Frederik Hendrik (dus de kleindochter van Willem van Oranje). De Hohenzollerns zouden dit huwelijk later als voorwendsel gebruiken om het vor- stendom Orange te claimen. De band tussen de Hohenzollerns en de Oranjes bestond al langer, zoals hebben we gezien, en ook deze telg was geen onbekende. Zijn oom was Winterkoning Friedrich V, de Wittelsbacher. In Holland viel de jongen met zijn neus in de boter: de Republiek bevond zich op dit moment in de Gouden Eeuw. Gaandeweg begon hij zich met de koopvaardij te bemoeien en zette zelfs zijn eigen handelsmaatschappijtje op. Later zou hij zijn erfenis – Brandenburg – modelleren naar de bloeiende en voortvarende Nederlandse staat. Centraal in deze ontwikkeling staat de vriendschap die hij on- derhield met een lid van de Oranje-Nassaus, Johan Maurits. Johan Maurits is een kleurrijke figuur uit de Hollandse geschiedenis, en diens escapades zouden van grote invloed blijken op de band met Pruisen en het voortbestaan van de Pruisische ordestaat. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Johan Maurits de Braziliaan
In 1604 werd Johan Maurits van Nassau-Siegen geboren op de thuisbasis van de beroemde familie, in Dillenburg. Hij was het dertiende kind van graaf Jan de Middelste van Nassau, een volle neef van Willem van Oranje – op wie trouwens het grootste deel van het familiekapitaal was overgegaan. Als troostprijs had Jan de Middelste het graafschap Siegen toegewezen gekregen, zodat hij er niet helemaal bekaaid vanaf kwam. Maar het bedje van de jonge Johan Maurits was verre van gespreid. Vastbesloten om de Nas- sau-tak in Siegen niet in de vergetelheid te doen geraken, inves- teerde Jan de Middelste een groot deel van zijn schamele vermogen in zijn zoon. Hij stuurde hem naar de meest voorname scholen die een prins maar kon krijgen, in Bazel en Gene`ve. Ook bezocht Jo- han de beroemde Ritterakademie in Kassel, waar alleen jongeman- nen uit de meest gerenommeerde adellijke families in Duitsland welkom waren.
Zijn vader kon de kosten van de dure ridderschool echter niet lang opbrengen. Als zestienjarige werd Johan gedwongen de aca- demie te verlaten om zich te gaan bewijzen in de wereld. Hij kon het zich niet veroorloven zich de hele dag onledig te houden met vrouwen en drank zoals veel andere jonge Van Nassaus. Hij moest zijn strepen nog verdienen, zijn kapitaal nog opbouwen. Tot grote vreugde van zijn vader bleek zijn investering al snel vruchten af te werpen: in 1620 trad zijn zoon in dienst van de Republiek en kreeg hij een baantje als cavalerieofficier in het leger van zijn oom, de beruchte stedendwinger Frederik Hendrik. Het duurde niet lang voordat zijn krachten in de slag werden beproefd. Al in 1621, een klein jaar na zijn aanstelling, was hij betrokken bij de veldtocht tegen de Spanjaarden in Bohemen, waar hij direct indruk maakte door zijn dappere inborst en vlugge verstand. Na het beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629 had Johan Maurits het geschopt tot kolonel en regimentscommandant. Zijn optreden tijdens het beleg was doorslaggevend gebleken voor het succes van de Bossche operatie.
Dat Johan Maurits na het beleg de stad zelf heeft bezocht, lijkt Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
zeer waarschijnlijk, hoewel hierover geen details zijn overgeleverd.
Maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat hij niet in het gevolg van zijn oom de stad is binnengereden en er sprak met de lokale big boys, de Zwanenbroeders. Johan Maurits moet hier dus al kennis genomen hebben van de broederschap en de bijzondere band die de stad onderhield met Kleef, de streek waar hij later de Pruisische belangen van zijn familie zo hartstochtelijk zou beharti- gen. Nadat hij zichzelf had bewezen als leider in tijden van oorlog, kreeg de jonge held een warm welkom in Den Haag, passend bij een gerespecteerd militair. Zijn familieleden sloten hem in hun ar- men als een lang verloren gewaand familielid en hij genoot van de aandacht. Hij had zijn vaders investering meer dan verzilverd. Jong, succesvol en een graag geziene gast bij de vrouwen, was de achting die hem ten deel viel bijna overweldigend. Maar zijn suc- cessen waren weliswaar onverdeeld, ze waren tevens gering in aan- tal. Hij had nog geen bestuurlijke ervaring opgedaan. Het gevoel begon aan hem te knagen dat al die loftuitingen onverdiend waren. Er hing een glans om hem heen, maar het ontbrak de achtentwin- tigjarige aan de nodige papieren. Dat zou snel gaan veranderen. Het duurde niet lang voordat de kooplieden aandacht begonnen te krijgen voor Johan Maurits. De mannen van de West-Indische Compagnie (de WIC) stonden aan de zijlijn van het slagveld en namen de jonge veldheer als gretige voetbalscouts nauwlettend in zich op.
De Nieuwe Hanze
Een woord over de WIC. Het bedrijf werd in 1621 opgericht als de Geoctroyeerde West-Indische Compagnie. De oorspronkelijke be- denker was de heer Willem Usselincx: een zeer vermogende Ant- werpse koopman, woonachtig in de oude Hanzestad Middelburg. Hij was rabiaat pro-Oranje en wilde niets liever dan een bijdrage leveren aan de afbraak van de Spaanse hegemonie. Ook wilde hij een concurrent voor de reeds bestaande VOC in het leven roepen, maar om dit te doen had hij opstartgeld nodig. De Staten-Generaal Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
waren te druk verwikkeld in hun oorlogen om zich ook nog eens
bezig te houden met internationale handel, dus wendde Usselincx zich tot buitenlandse mogendheden voor geld. De Zweden hadden er in eerste instantie wel oren naar, maar lieten – na hun aanvanke- lijke enthousiasme – op het laatste ogenblik verstek gaan, zodat de Antwerpenaar gedwongen was volkomen berooid naar Den Haag terug te keren, een illusie armer. Er restte hem nog maar e´e´n optie: Duitsland. De Staten mochten dan wat anders aan hun hoofd heb- ben, de adel zag wel wat in de onderneming. Al geruime tijd hield het blauwe bloed zich bezig met de overzeese handel, terwijl men tegelijk de belasting die de Staten-Generaal oplegden consequent ontdook. In het standaardwerk Prinsen, patricie¨rs en patriotten noemt de auteur J. de Rek een aantal van die belastingontduikers bij naam: ‘het vermogen van Lodewijk van Nassau van Beverweert bedroeg meer dan een miljoen, maar hij tekende voor slechts 525.000 gulden. Stadhouder Willem V, die ook viste op dit getij, heeft altijd 63 aandelen van de Oost-Indische compagnie weten te verzwijgen.’141 De adel ging, Republiek of niet, gewoon door met hun vertrouwde handjeklap:
‘Familieleden en aanhangers worden in sleutelposities en winst- gevende ambten geschoven (...) Dit nepotisme, met al zijn kwalijke bijverschijnselen, is nu eenmaal een integrerend deel van het poli- tieke leven geweest. De Oranjes deden het ook.’ Hier is de auteur wel heel erg vriendelijk. Juister zou zijn ge- weest: Vooral de Oranjes deden het!
Het wemelde van de Oranjes in de kamers van de WIC. Het is geen verspilde moeite om een enkel woord te wijden aan de machtige raad van mannen, die voor een groot deel verantwoor- delijk was voor de door de Nederlanders zo verheerlijkte Gouden Eeuw en de reusachtige winsten die ze heeft gegenereerd. De Heren Negentien, zoals het bestuur van de WIC ook wel genoemd wordt, waren afgevaardigden van de verschillende ‘kamers’ binnen de Republiek. Zo was er een Amsterdamse, een Middelburgse, een Rotterdamse en een Groningse kamer – elk met meerdere deelne- mers. Er was slechts e´e´n lid van de Staten-Generaal dat ook zitting Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
mocht nemen tijdens de vergaderingen, slechts e´e´n toezichthouder
namens de gehele Republiek der Zeven Provincie¨n om de zaken te overzien. Het was 1 tegen 18 en het hoeft ons daarom niet te ver- wonderen dat deze ene afgevaardigde al snel onder de druk be- zweek. De winsten waren eenvoudigweg te groot om niet te bezwij- ken. We kunnen ons voorstellen dat hij vervolgens zeer gunstig terugrapporteerde naar de Staten-Generaal over het bedrijf. Men is geneigd om de tijd van de WIC en VOC als voorbeeld te stellen voor hoe het zou moeten zijn: vrijhandel, een avontuurlijke geest en wat dies meer zij. Maar iedereen die serieus zijn licht op dit zeventiende-eeuwse koopmanssyndicaat laat schijnen, ziet zijn ide- aal krimpen tot het formaat van een walnoot. Wat in het oog springt, is het feit dat de steden die van oudsher waren aangesloten bij de Hanze, nu de aandeelhouders waren van de geoctrooieerde WIC. Waar zij vroeger vooral de vruchten plukten van de graan- handel met Pruisen, was nu de tijd aangebroken om de handel te verbreden naar de rest van de bekende wereld. Hoewel de Staten- Generaal in eerste instantie nul op rekest gaven, begon de adel zich langzaamaan te roeren. Zij zagen wel brood in de nieuwe onderne- ming. Het is belangrijk hierbij in gedachten te houden dat de adel in de zeventiende eeuw (en dan vooral de stadhouders Van Nassau) nog altijd in de eerste plaats trouw was aan het Teutoonse achter- land, en pas daarna aan de Republiek waarbinnen zij de lakens uitdeelde. Dit zorgde herhaaldelijk voor conflicten en ontketende een discussie over de aard van de Nederlanden die tot op de dag van vandaag voortduurt. Wat Willem van Oranje had bereikt (ware onafhankelijkheid, vrijheid en soevereiniteit) was in twee generaties feitelijk tenietgedaan: de economische macht berustte wederom in handen van de Teutonen. De eeuwenoude Duitse adel had de fragiele Republiek van binnenuit aangetast. Als we kijken naar de bewindhebbers van de WIC, vliegen de adellijke titels ons om de oren. Vrijwel alle deelnemers waren geridderd en behoorden tot de Hollandse adel. We zien dat een grote meerder- heid van het ledenbestand bestond uit lieden met hoge functies in de admiraliteit, lokaal bestuur en het bedrijfsleven: een fijn gewe- ven netwerk van edelmannen dat een nauwgezet beleid uitstip- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
pelde. Zo was de commandeur van de Duitse Orde in Middelburg,
Hendricus van Isselmuden tot Paeslo, bewindvoerder van de han- delsorganisatie. Opnieuw dus een Teutoonse betrokkenheid. Nieuwe vergezichten
Zuid-Amerika was een potentie¨le honingpot van immense omvang die zich kon meten met Nederlands-Indie¨. Het ontbrak echter nog aan een adequaat en stabiel beleid dat nodig was om de centen binnen te halen. Men was dus uit op een veelzijdig talent om orde op zaken te stellen naar het voorbeeld van dat andere Dutch-made bedrijf, de Verenigde Oost-Indische Compagnie (de VOC), die met ijzeren hand over de kolonie¨n regeerde. Het Hollandse beleid in Zuid-Amerika stoelde nog te veel op improvisatie. Daarnaast dreigde de toch al moeizame relatie met de daar aanwezige Portu- gezen te escaleren in een gewelddadig conflict. Er moest dus snel iets gebeuren. Terwijl Johan Maurits nadacht over de keuze van zijn toekomstige loopbaan, kwam hij in contact met Frederik Wil- lem, het toen vijftienjarige zoontje van de grote keurvorst van Brandenburg-Pruisen. De jongen was voorbestemd om ooit de vorst te worden van Groot-Pruisen en was in de tussentijd door zijn vader naar Den Haag gestuurd, ver weg van het wapengeklet- ter van de Dertigjarige Oorlog.
Ondanks het leeftijdsverschil raken Johan Maurits en Frederik Willem bevriend en nemen zij zelfs gebroederlijk deel aan een mi- litaire campagne. De vriendschap tussen Frederik Willem van Brandenburg-Pruisen en Johan Maurits van Nassau-Siegen zou hun hele leven voortduren en tot groot gewin leiden voor beide partijen. Nu de Spaanse positie wankelde, hadden de Teutonen hun oog wederom op Kleef laten vallen.
Het fort Schenkenschanz was in de veertiende eeuw door graaf Adolf van Kleef gebouwd om de splitsing van de Rijn te beheersen. Een zwaarbewapend fort, ingeklemd tussen de Nederrijn en de Waal, beschermde hier van oudsher de Kleefse belangen. Het was Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
geografisch gezien misschien wel het meest belangrijke stukje land
in Noordwest-Europa. Hier hadden de Spanjaarden zich ingegra- ven en de Staten-Generaal waren erop gebrand de vesting voor de Republiek te herwinnen. Met behulp van de stadhouders probeer- den de verschillende Duitse adellijke families wederom hun oude aandeel bij Millingen aan de Rijn op de Spanjaarden te heroveren en dus werd de betrouwbare Johan Maurits eropuit gestuurd om orde op zaken te stellen. Dit zou wel een van de meest gedurfde schaakzetten zijn van de Republiek, want zij kon zich absoluut geen risico’s veroorloven als het aankwam op de gebieden in het Nederrijnse Kleef. Uit de benoeming blijkt wel hoeveel vertrouwen de Staten-Generaal hadden in de jonge Van Nassau. Gedurende het beleg nam Johan Maurits de jonge Pruisische prins onder zijn hoede. Hoewel de leiding van het beleg in handen was gelegd van graaf Willem van Nassau, zijn twaalf jaar oudere broer, was de overwinning vooral te danken aan Johan Maurits. Het beleg van de Schenkenschanz werd na een kat-en-muis-spel van vijf maanden met succes afgerond. Voor de WIC was het een uitgemaakte zaak: Johan Maurits moest en zou de baan van gou- verneur accepteren en ze waren bereid hem daarvoor uitstekend te betalen. Ze stelden de briljante Van Nassau 1500 gulden per maand in het vooruitzicht (een voor die tijd vorstelijk inkomen). Bij terugkeer in Den Haag klampten ze hem dan ook onmiddellijk aan om hem deze zak met duiten voor de ogen te houden, plus een deel van de winsten. Het plan slaagde: Johan Maurits ging ak- koord.
In 1636 scheepte hij zich in om de drie maanden durende reis te aanvaarden naar het nieuwe land. De keuze van de WIC bleek uitstekend. Als een goede Van Nassau stichtte hij er gedurende zijn verblijf een stad, Mauritsstad genaamd (het huidige Recife), voerde een primitief parlementssysteem in en liet een majestueus paleis bouwen, opgetrokken door honderden slavenhanden. Maar de WIC wilde vooral geld verdienen. De adellijke elite zat niet alleen in de suiker, men had een nieuwe, nog veel lucratievere markt ontdekt: de slavenhandel. In zijn tijd als gouverneur had Johan Maurits maar liefst 35.000 slaven laten importeren uit Afri- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
ka, die hij vervolgens doorverhandelde aan andere partijen. De
handel verliep als een reusachtige witwasoperatie: de WIC-koop- lieden voeren van Holland naar Afrika, waar ze de slaven inkoch- ten die eerder door slavenhandelaren waren gevangen. Die werden vervolgens ingescheept en vervoerd naar een bestemming in Noord- of Zuid-Amerika, waar ze weer werden ingeruild voor tropische goederen. Nadat Johan Maurits was teruggeplaatst naar Nederland zette de familie deze handel energiek voort. De Van Nassaus en hun winstgevende bedrijven hadden de smaak te pakken gekregen en zouden in de loop der tijd nog veel meer geld gaan verdienen, dat wil zeggen over de ruggen van tienduizenden mensen door de geschiedenis heen. Dit was voor een groot deel ‘te danken’ aan de briljante Johan Maurits, de tweederangs edelman uit Dillenburg die het had geschopt tot vorst. Toen Johan Maurits de Braziliaan in 1644 de oevers van Holland vanuit het verre grijs zag opdoemen, zat zijn oude vriend Frederik Willem inmiddels op de hertogstoel van Pruisen. De Brandenbur- ger mocht zich voorts markgraaf van Brandenburg noemen, hertog van Pommeren, Maagdenburg en Kleef. Maar de plaatselijke Kleefse adel, ernstig verzwakt door een eeuw van Spaanse over- heersing, was niet blij met de beruchte Pruisische hooghartigheid. De heren voelden zich vooral verbonden met het Hollandse en beschouwden zichzelf in eerste instantie onderdanen van de Repu- bliek. Kortom: Frederik Willem had de grootste moeite om de pruilende adel tot goede Pruisische onderdanen te maken. Hij her- innerde zich zijn oude vriend Johan Maurits en bood hem een kersverse baan aan, met in het achterhoofd zijn bewonderenswaar- dige talent voor het sluiten van duurzame allianties. Aldus werd Johan Maurits nog geen vijf maanden na zijn terugkeer uit Zuid- Amerika benoemd tot bevelhebber van Wezel, de rijkste stad van Kleef en het voormalige hart van de Hanze in het Rijnland. Een paar jaar later werd hij benoemd tot stadhouder van Kleef. Door zijn ervaringen in Brazilie¨ was het besturen hem in het bloed gaan zitten. Hij wist de lokale bevolking aan zich te binden en culti- veerde het land. Daarnaast wist hij de adel te overreden zich te Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
scharen onder de adelaarsvleugel van de Pruisen. En dat was pre-
cies wat Frederik Willem in de zin had.
Tot op de dag van vandaag zijn de sporen van zijn stadhouder- schap zichtbaar in Kleef: uitgebreide parken en aangelegde bossen getuigen van Johan Maurits’ vastberadenheid om Kleef tot een welvarende streek te maken en aldus de plaatselijke adel tevreden te houden, terwijl de Pruisen de winst verdeelden. Zoals altijd bij Johan Maurits moest alles er mooi uitzien. Hij toverde het tot die tijd relatief ongeciviliseerde Kleef om tot het toonbeeld van moder- niteit. Hij liet weelderige lusttuinen aanleggen, bouwde imposante regeringsgebouwen en ontwierp een laan van lindebomen, een blauwdruk die later door zijn vriend in Pruisen werd gebruikt voor de beroemde Unter den Linden in Berlijn. Verder gaf hij de Zwanenburcht een grondige onderhoudsbeurt en herstelde haar daarmee in oude glorie.
Maar all was not well in de Republiek. De gouden glans van de zeventiende eeuw begon enigszins te vervagen en de Hollanders konden zich door hun opvallende optreden een handjevol vijanden rijker rekenen. Het leger kampte steeds vaker met problemen, want er waren niet genoeg troepen om de oorlogen te kunnen blijven voeren. Van alle Zeven Provincie¨n maakte alleen Holland nog fondsen vrij om de broodnodige huurlegers uit het buitenland aan te schaffen. De Staten-Generaal begonnen zich ernstig af te vragen of ze niet te veel hooi op hun vork hadden genomen met al die grandioze buitenlandse expedities. Ten einde raad wendden zij zich tot de keurvorst van Brandenburg. Frederik Willem liet zich de pleidooien van de Republiek welgevallen en stemde grootmoe- dig in met het leveren van hulptroepen. Het kostte hem wel wat centen, maar het voordeel was nog veel groter: de Republiek zou nu wederom politiek en militair afhankelijk kunnen worden van Pruisen. Ook zou hij op deze manier mee kunnen snoepen van de slavenhandel die de Nederlanders zo intensief cultiveerden. De re- latie tussen Pruisen en Holland zou hecht blijven. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Johan Maurits als Teutoonse ridder
Den doorluchtighsten Vorst en Heere Joannes Mauritius, Prince van Nassau, Grave van Katznelboge, Vianden en Diest, heere in Beilstein, Grootmeester van Sint Joannes or- den te Jerusalem, in der Marck, Saxen, Pomeren en Wenden, Lantvooght van het hertoghdom Kleef, het vorstendom Min- den, en de graefschappen van der Marck en Ravensberg &c. Zo luidt de inleiding van het dichtwerk Joannes de boetgezant (1663) van Joost van den Vondel. Het geschrift is e´e´n grote lofzang op de persoon Johan Maurits, die in Vondels sierlijke schrift bui- tengewoon goed uit de verf komt. In het stuk gaat Vondel zo ver dat hij de legendarische grootheid van Johannes de Doper direct naast die van Johan Maurits zet: een soort vergelijkend warenon- derzoek dat een opvallende gelijkenis vertoont met de genealogi- sche propaganda van de middeleeuwse Duitse adel. De grote meester had alle reden om te buigen voor de Oranje- Nassaus. Rond het midden van de zeventiende eeuw, de glorieda- gen van de Gouden Eeuw, hing de lichtgeraaktheid van het stad- houdersgeslacht als een donderwolk boven zijn hoofd. In eerdere werken van Vondel was het huis van Oranje-Nassau er niet al te best afgekomen. Maar hij had het pas echt verbruid toen hij het in een treurspel Palamedes waagde de onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt te veroordelen en daarmee dus ook de onthoofder, prins Maurits van Oranje. Zijn beschimping bleef niet ongestraft. Hoewel hem de ultieme straf voor ongehoorzaamheid (onthoof- ding) bespaard bleef, moest hij een enorme geldboete betalen. Maar de ergste straf was toch wel dat hij verplicht werd om voort- aan zijn tong te matigen en zelfs propagandistische pamfletten voor de Oranje-Nassaus te produceren. Zo ook voor Johan Mau- rits, de Hollandse belangenbehartiger van het Pruisische gedachte- goed. Vondel schreef Joannes de boetgezant met het expliciete doel zijn daden te verheerlijken – en tegelijk impliciet de band tussen de Republiek en Pruisen als onbetwist feit te erkennen. In zijn op- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
dracht van de boetgezant duidt hij de landvoogd Johan Maurits
aan als ‘Grootmeester van de Orde van Sint Jan’. Een van de be- langrijkste kenners van Vondel, de vooraanstaande katholieke taalgeleerde dr. H.W.E. Moller, spreekt hier echter van een misver- stand. Hij zegt in zijn tekstverklaring van de boetgezant: ‘Vondel noemt hem (Johan Maurits) Grootmeester van Sint Joannes Orden te Jerusalem. Dit is een vergissing. Niet van de Sint Jans Orde was hij ‘grootmeester’, maar van de Duitse Orde, de jongste der drie grote orden van kruisridders.’ Moller vervolgt met te zeggen dat ‘deze verwarring is veroor- zaakt doordat in de naam van beide orden ‘‘te Jeruzalem’’ voor- kwam... en tenslotte ook de St. Jansridders na de val van Jeruzalem in Akko hun hoofdzetel hadden tot 1291, en tenslotte ook de St. Jansridders ’n afdeling in Duitsland hadden gesticht, zij hadden o.a. ook een balije in Brandenburg, waarvan de koning van Pruisen de goederen in bezit nam in ’t begin van de negentiende eeuw. De keurvorst van Brandenburg was als hertog van Pruisen grootmees- ter van de Duitse Orde.’ De geschiedenisboeken zwijgen over het algemeen over Johan Maurits’ lidmaatschap van de Teutoonse ridderorde. En nu blijkt ineens dat hij daadwerkelijk de bezittingen van de Pruisen – en dus de Teutoonse ridders – in Kleef beheerde. Het feit dat uitgerekend zijn vriendschap met een Hohenzollern hem de post bezorgde, be- vestigt nogmaals de banden die de Brandenburgers e´n de Neder- landers nog steeds met de Duitse Orde hadden. Tot onze grote verrassing bleef de Orde zelfs in de zeventiende eeuw een belang- rijke mate van invloed uitoefenen op de Republiek. Maar in de dezelfde eeuw was de oude Hanze ongemerkt overgegaan in de nieuwe Hanze, de Teutoonse ridders opereerden goeddeels achter de schermen en hadden hun macht geleidelijk verschoven naar de Lage Landen.
Zij bleven de werkelijke aandeelhouders en stadhouders van de Republiek, de geldschieters achter de coulissen. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Pruisen en Brandenburg
Hoe ging het verder met Pruisen? De tweede helft van de zeven- tiende eeuw zag een reeks overweldigende successen aan de kant van de Brandenburgers. Vermoedelijk met de financie¨le steun van de Republiek (verkregen uit het aandeelhouderschap in de VOC) wist Frederik Willem een klein maar slagvaardig leger op te zetten. Met deze bescheiden krijgsmacht wist de keurvorst eindelijk de rekening met Zweden te vereffenen. In 1675 was er geen Zweed meer in de mark te vinden. De Slag van Feherbellin was een ge- weldige overwinning op de Zweedse agressors en sprak eeuwen later nog tot de Duitse verbeelding, net als de wapenfeiten van de Teutoonse ridders dat hadden gedaan. Onder Frederik Willem werd Brandenburg een factor van belang, een macht om rekening mee te houden. Naast de militaire successen wist Brandenburg haar territorium uit te bouwen door wederom Von Salza-achtige technieken te benutten. In die tijd kreeg deze opportunistische vin- gervlugheid zelfs een nieuwe naam: Schaukelpolitik (schommelpo- litiek). De mark koos en verwierp vrienden al naar gelang het haar uitkwam en wist zich door de gebruikelijke kuiperijen op te werken tot een aanvaardbare, zelfs gewilde coalitiegenoot. Brandenburg was daarnaast nog steeds een electoraat en door te hengelen met hun stem wisten de Hohenzollerns de nieuwe keizer bovendien zover te krijgen dat hij het hertogdom Pruisen lostroggelde van Polen.
In 1660 verkreeg Brandenburg eindelijk de volledige soevereini- teit over de door grootmeester Albrecht gestichte adelstaat, een belangrijke stap naar de totstandkoming van een Groot-Pruisen en de voltooiing van een nieuwe onafhankelijke ordestaat. De op- volger van Frederik Willem, Frederik III, liet er geen gras over groeien en poogde de Hohenzollerns middels de soevereiniteit van Pruisen het koningschap in handen te geven. Dat lukte. De regalia waarmee Frederik III op 18 januari 1701 behangen werd, berustten evenwel op een spitsvondigheid: Frederik werd koning in Pruisen, niet koning van Pruisen. Het verschil zit hem in dit ene woord: iedereen kan zich koning in Overijssel noemen zonder dat Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
iemand daar aanstoot aan neemt, maar wie zich openlijk koning
van Overijssel verklaart, zal de nodige wenkbrauwen doen fronsen (die van de Oranjes bijvoorbeeld). Inderdaad wisten de Hohenzol- lerns met deze woordspeling te voorkomen dat de keizer en andere vorsten bezwaar maakten tegen de gang van zaken. Met name de keizer werd op deze manier bewogen tot een gedoogbeleid. Mee- warig gegrinnik steeg op uit alle Europese vorstenhuizen, maar de Hohenzollerns lachten het laatst: de zet was wel degelijk het begin van een koninklijke bloedlijn. Brandenburg-Pruisen, een beschei- den geografische aanduiding, veranderde gaandeweg in het Ko- ninkrijk Pruisen. De hele onderneming was niets anders dan een publiciteitsstunt, een geval van namedropping. De Hohenzollerns begrepen toen al wat reclamemakers en het bedrijfsleven uit de eenentwintigste eeuw heel goed weten: There is no such thing as bad publicity.
In de zeventiende en achttiende eeuw bleef Brandenburg-Pruisen een ordestaat waarin de adel en het militarisme vooropstonden. Onder de laatste grote Hohenzollern, Frederik de Grote, wisten de Brandenburgers grote stukken land te veroveren en werden Brandenburg en het hertogdom Pruisen eindelijk door een gean- nexeerde kuststrook met elkaar verbonden. De naam Brandenburg raakte van lieverlee in onbruik en Frederik werd in 1772 koning van Pruisen. Zowel de Habsburgers als de Polen moesten het in toenemende mate afleggen tegen de oprukkende staat; Polen was zelfs zodanig verzwakt dat het in stukken werd gehakt en voor een groot deel onder Pruisen, Rusland en Oostenrijk (de Habsburgers zaten in Wenen) werd verdeeld. In 1795, bij een derde opdeling, verdween Polen zelfs helemaal van de kaart. Toen Pruisen in de machtspolitiek aan het einde van de acht- tiende eeuw weer Broer Konijn probeerde te spelen ging het fout. De Schaukelpolitik had ook doorgang gevonden in de aanloop naar de Franse Revolutie. In een poging een Frans-Oostenrijkse alliantie het hoofd te bieden schaarde de monarchie Pruisen zich paradoxaal genoeg achter de Franse republikeinse rebellen. Toen het in plaats daarvan tot een verdrag met de Habsburgers kwam, maakte Pruisen een dramatische ommezwaai naar een actieve ver- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
oordeling van de revolutionairen. De kleine lettertjes van het con-
tract boden echter een ontsnappingsclausule: beide partijen kon- den zich desgewenst uit de verbintenis terugtrekken als deze de soevereiniteit in gevaar bracht of andere nadelige gevolgen had. Inderdaad trok Pruisen zich niet veel later onaangekondigd terug uit de coalitie tegen Frankrijk. Geen van de betrokkenen had echter gerekend op de komst van een kleine korporaal uit Corsica. Aan het begin van de negentiende eeuw begon Napoleon Bonaparte aan zijn opmars door Europa. Het al verzwakte Heilige Roomse Rijk stortte na Austerlitz ineen en werd formeel ontbonden in 1806. Pruisen had met het annuleren van het Oostenrijkse verdrag haar hand overspeeld. De neutraliteitspolitiek ten opzichte van Frank- rijk pakte jammerlijk verkeerd uit. Twee maanden na de val van het roomse keizerrijk bonden Franse troepen de strijd aan met Pruisen. In de Slag bij Jena werd het Pruisische leger (overigens onder bevel van een Hohenlohe) door soldaten van Napoleon ver- slagen. Toen Napoleon tijdens een verblijf in het kort daarop ver- overde Berlijn het graf van Frederik de Grote bezocht, schijnt hij tegen zijn generaals gezegd te hebben: ‘Als deze man nog geleefd had, zou ik hier nu niet geweest zijn.’ Pruisen kwam de vernedering pas te boven toen het vanaf 1812 de Fransen wist terug te dringen als onderdeel van een geallieerd leger van Europese mogendheden. De tegencampagne resulteerde in de Slag bij Waterloo in 1815, waarbij de Pruisen samen met de Engelsen de beslissende slag toe- brachten. Het was overigens in de dagen van Napoleon dat de officie¨le Duitse Orde, die in 1786 nog steeds honderd ridders telde, werd opgeheven. Napoleon confisqueerde de laatste Duitse gron- den en bezittingen, waarbij de hoofdzetel in Mergentheim werd toegewezen aan de koning van Wu¨rttemberg. De orde werd daarna gereduceerd tot twee povere balijen in Oostenrijk, waar ze dankzij de Habsburgers konden blijven bestaan. Interessant om te vermel- den is dat er naast Wellington maar e´e´n man is geweest die Napo- leon ooit heeft verslagen. Dat was Aartshertog Karl, niet alleen een Teutoonse ridder, maar zelfs grootmeester van de Duitse Orde tus- sen 1801 en 1804. Om de vernedering van Jena en de ondergang van het Pruisische Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
leger uit het collectieve bewustzijn te wissen, onderging Pruisen een
ietwat tegenstrijdige golf van patriottisme. In de jaren na Waterloo ontstond er voor het eerst sinds de Middeleeuwen weer een ‘Ger- maans’ nationalisme, en een geleidelijke versmelting van Pruisen met een overwegend Duitse heimat. Voor het eerst verschenen er ideologiee¨n die vooruitwezen op een Groot-Duitsland en een Teu- toonse, grensoverschrijdende identiteit. Het traag op gang geko- men verzet tegen Napoleon groeide ten slotte uit tot een nationale heldensage, een gecanoniseerde Duitse vrijheidstrijd. Hieruit des- tilleerden toekomstige Pruisische leiders de rechtvaardiging van een Duitse heilstaat met Pruisen als zenuwcentrum en kloppend hart. De laatste in een lange rij Hermann von Salza’s was Otto von Bismarck, die in het nieuwe Pruisen als kanselier werd aange- steld en zijn invloed gebruikte om strijd te voeren met Frankrijk en Oostenrijk. Met succes. Op 18 januari 1871 accepteerde Willem I van Hohenzollern de titel van Duits keizer. Weliswaar betrof het hier opnieuw een grammaticaal foefje: ‘Duits keizer’ en geen ‘kei- zer van Duitsland’. Toch waren de Hohenzollerns ver gekomen sinds Albrecht von Brandenburg en de ‘koning in Pruisen’. Het is niettemin veelzeggend dat het de sluwe Bismarck was die aan de touwtjes trok. Bismarck belichaamde een nieuwe politieke atmos- feer, die het Huis Hohenzollern tot een spook uit het verleden maakte. Keizer Willem II bijvoorbeeld was een schertsfiguur die door het publiek nauwelijks nog serieus werd genomen. Tegen die tijd had de Duitse Orde zich al getransformeerd tot een onder- grondse mogendheid die zich distantieerde van het kwetsbare Prui- sen.
Maar met al deze figuren lopen we op de zaken vooruit. We hadden onze hoofdrolspelers verlaten na de verovering van ’s-Hertogenbosch in 1629. Ons stond nu een moeilijke taak te wachten: waar was het Geheim gebleven en wat gebeurde er na de Tachtigjarige Oorlog?
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Hoofdstuk Zionsburg en de
schatzoekers
Kuchlinus: de Wachter op Zions muren
In de tweede helft van de zeventiende eeuw beginnen de Bossche broeders weer oog te krijgen voor hun oude kapel in de Sint-Jans- kathedraal. Plannen worden uitgebroed om de zwaar verwaar- loosde Broederschapskapel in haar oude luister te herstellen. In 1685 startten de broeders onderhandelingen met de kerkmeesters van de Sint-Jan met het oog op het herwinnen van hun oude heilig- dom. Dit is op zich opmerkelijk, aangezien elk gerucht van een katholieke eredienst nog steeds consequent de kop werd ingedrukt. Maar opmerkelijker nog dan de plotselinge wens van de broeders om hun oude kapel te herkrijgen, was het feit dat deze daadwerke- lijk werd ingewilligd. De kathedraal was nu immers in handen van de protestanten. In een tijd waarin alles wat ook maar in de verte riekte naar paaps op een sceptische ontvangst kon rekenen, viel deze welwillendheid van de protestantse kerkmeesters wel erg uit de toon. Wilden de broeders de kapel dan gaan gebruiken voor protestantse samenkomsten? Of ging het erom de kapel juist voor niet-religieuze doeleinden te reserveren? De eerbiedwaardige broe- ders, zo lezen we, waren in elk geval in 1686 zover. Voorbereidin- gen werden getroffen, duidelijk met het oog op een langdurig ver- blijf. De kanunniken stroopten hun mouwen op en namen de kapel stevig onder handen: het oude altaar werd vervangen door een nieuwe offertafel. Maar het bleef niet bij restauraties: de grafkelder onder de kapel werd blootgelegd en volledig doorzocht. Tegels en grafstenen werden verwijderd. Zelfs het oude en eerbiedwaardige Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
altaar, waarop zich mogelijk nog schilderingen van Jeroen Bosch
hadden bevonden, werd opengebroken. Of er tijdens de werk- zaamheden oude voorwerpen of schatten zijn aangetroffen vertelt de officie¨le geschiedschrijving niet. Wel weten we uit de rekeningen van de broederschap dat men van plan was de wapens van promi- nente Zwanenbroeders aan te brengen in de kapel, maar dit plan heeft nooit doorgang gekregen. Midden in het karwei wierpen de broeders plotseling de handdoek in de ring. Het gehele project werd met onmiddellijke ingang gestaakt.
Wat was hier aan de hand? Hadden de Zwanenbroeders ineens geen behoefte meer aan een eigen kapel? Of waren ze zelf op zoek gegaan naar hun schat? Dan is de kans dat ze iets vonden erg klein. Wij geloofden dat er drie dingen gebeurd konden zijn met het Ge- heim van Zionsburg. A) Victor van Beughem vond het en gaf het terug aan de Duitse Orde. Het is ook mogelijk dat hij het belang ervan inzag en het meenam naar zijn landgoed Bleijendijk. Geen van deze opties leek ons erg waarschijnlijk, aangezien er ook na deze tijd nog driftig naar het Geheim wordt gezocht, ook door afgevaardigden van de Duitse Orde. B) De Heyms, eens de hoeders van de bedevaartplaats in Vught en vrienden van Maschereel, kre- gen het in bezit en namen het mee terug naar Maurick, de oor- spronkelijke Germaanse cultusplek. Toch is Zionsburg en niet Maurick de daaropvolgende eeuwen het middelpunt van alle ont- wikkelingen omtrent de schat. Hoewel niet ondenkbaar gaven wij de voorkeur aan de derde optie: C) Het Geheim keerde terug naar Zionsburg, niet in handen van de Duitse Orde, maar van een ge- heimzinnige figuur die we nog niet eerder zijn tegengekomen. Bij het intrigerende kliekje rond de Zwanenbroeders hoort nog een naam die voor ons verhaal van belang is. Zijn naam is Jacobus Kuchlin, beter bekend als Kuchlinus. Zijn vader, Joannes Kuchli- nus (1546-1606) was een vermaard theoloog in Leiden bij wie de beroemde geleerde Gerardus Vossius nog in de leer was geweest. Jacobus was ook theoloog, een hervormde predikant in feite, en net als Lemannus was hij pertinent tegen het voortbestaan van de ka- tholieke broederschap in ’s-Hertogenbosch. Bovenstaande namen, samen met nog een paar eminente figuren als Franciscus Junius, Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
kenden nog een verbindende factor: allemaal hadden ze te maken
met een geheimzinnig geschrift, de Codex Argenteus genaamd. Dit was de Gotische bijbel van Wulfila, die deze speciaal voor de Ger- manen had vervaardigd. Vossius, Kuchlinus en Junius waren zeker bekend met de Germaanse overlevering. Na 1629 was Jacobus Kuchlinus een van die fervente en bedilzieke zwartrokken die het katholicisme in Den Bosch te vuur en te zwaard bestreden. Op maart 1654 verzochten hij en Lemannus als gedeputeerden van de Bossche Kerkenraad de protestantse leiders toestemming om meer katholieken te mogen vervolgen. De twee hadden als protestantse hoogwaardigheidsbekleders de touwtjes strak in handen. Met name Kuchlinus was diep doorgedrongen in de lokale geestelijk- heid en hield overal toezicht op. Hij zat overal bovenop, eiste en kreeg inzage in alle klerikale archieven. Bovendien lijkt het erop dat hij met Lemannus een handig zaakje in onroerend goed had opgezet. In 1647 werd er een katholiek huis in de stad geconfis- queerd en afgestaan, eerst aan Lemannus en vervolgens aan Ku- chlinus. Maar in tegenstelling tot Lemannus en Voetius waren de bezwaren van Kuchlinus niet geheel van theologische aard. Kuchli- nus had andere redenen om tegen de broederschap te zijn. We hebben al gezien dat zich onder de critici ook Diederik Ste- ven van Ruysschenberg bevond, nota bene de commandeur van de Duitse Orde in Vught. Waarom was deze laatste, een katholiek die lid was van de Bossche broederschap, tegen een zet die het voortbe- staan van de Zwanenbroeders zou verzekeren? Het had alles te maken met Maschereel en de ontwikkelingen in Duitsland. Na de splitsing van de Duitse Orde in 1525 was er wederzijds wantrouwen ontstaan tussen plaatselijke katholieken en protestanten. Volgens ons was het gezien de gespannen situatie in Brabant niet waarschijnlijk dat Maschereel het Geheim over- droeg aan de Zwanenbroeders, temeer daar de stad vergeven was van beeldenstormers, Spaanse spionnen en lutherse intriganten. Katholieken en protestanten stonden zacht gezegd op gespannen voet. Het was nog niet zo lang geleden dat protestantse oproerlin- gen op de markt werden opgehangen. En sinds 1629 waren het juist de katholieken die aan het kortste eind trokken. Ruysschen- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
berg was niet zozeer tegen het voortbestaan van de katholieke
broederschap, maar tegen de invasie van protestanten in de gele- deren. Als geen ander kende Ruysschenberg het belang van de Zwanenbroeders en hun relatie met de Duitse Orde. Hij vreesde dat het Geheim in handen zou vallen van de staatsen. Als dit inderdaad zo was, was zijn vrees terecht. Alles wijst erop dat het Geheim in hervormde handen is gevallen. Maar niet in die van protestante Zwanenbroeders. Het kwam in het bezit van Jaco- bus Kuchlinus. Deze dominee moet tijdens zijn verblijf in de stad op het Geheim zijn gestuit, vermoedelijk in zijn contacten met de Broederschap of in de hoedanigheid van predikant in de Sint-Jan. De vrees van Jacobus was precies omgekeerd aan die van Ruys- schenberg: als protestant wilde hij niet dat die corrupte katholieken de schat in handen kregen. Het is mogelijk dat het deze Jacobus was die het Geheim in bezit nam, of hier in elk geval lucht van kreeg.
Waarom? Vanwege het volgende feit:
Den 14 Februarij committeerde het kapittel van Aldenbiezen den commandeur van Gemert om de bezittingen der Orde te Vucht te verkoopen, onder belofte van ratificatie door den grootmeester, den Aartshertog Leopold [van Oostenrijk]. Dit schrijft Hezenmans in zijn boekwerk over de Vughtse Orde. Toen de commanderij in Vught in 1663 door de Duitse priesters werd verkocht, is deze, samen met een deel van de archieven over- gegaan op een man die zich voortaan de trotse bezitter van het landgoed mocht noemen. Cornelis Kuchlinus, belastinginner en grootgrondbezitter, kocht het landgoed van de commandeur. Cor- nelis was de broer van Jacobus Kuchlinus. Dat hij als investeerder in onroerend goed profiteerde van de positie van Jacobus blijkt uit een koopakte van 18 december 1660, waarin Cornelis in bezit komt van het door zijn broer geconfisqueerde Bonnefantenhuis in Den Bosch. Hij moet, in zijn hoedanigheid van ambtenaar der Sta- ten-Generaal, een goede band hebben gehad met de resident van de Duitse Orde in de regeringsstad, want de aankoop van het land- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
goed in Vught werd volledig in Den Haag geregeld en bezegeld.
Daarnaast was Kuchlinus een gezworen Zwanenbroeder. De naam Kuchlinus verschijnt voor het eerst in de Bossche schepenak- ten van het jaar 1639. Hij is dan ontvanger der gemene middelen (dus belastingen) van Den Bosch. Ook is hij dus vertrouweling van de Raad der State. In onderhavige akte krijgt hij opdracht Huize de Leeuwenborgh aan de Markt op te kopen. Een paar jaar later wordt hij actief ingezet als fraudecontroleur van vermeende Bos- sche malversaties, wat hem in de stad ongetwijfeld niet populair heeft gemaakt.
Hoewel Kuchlinus voor zover wij weten geen ridder was van de Duitse Orde, wordt hij in zijn directe omgeving omringd door zowel ordebroeders als Zwanenbroeders. Hij deed zaken met beide partijen. Op 22 december 1663 werd hij de eerste particuliere eige- naar van het landgoed.147 Kuchlinus verscheen uit het niets met een bod van f 5000,-. Hoe hij als belastinginner aan dit geld kwam is niet bekend, maar er zijn aanwijzingen dat hij het als beheerder van gemene middelen niet al te nauw heeft genomen. Na zijn dood liet hij de stad achter met een aanzienlijk kastekort. Hij verwierf desondanks dus het landgoed in Vught en mocht zich- zelf de nieuwe eigenaar noemen van eene schoone viercante huijs- inge met sijne onder en bovencameren, hof ende bogaert en be- poote laninghe van Lindenboomen, genaemt de Commanderije van de Duitsche Ordene, het geheel omgeven door een rechthoe- kige slotgracht. De Duitse Orde behield intussen het recht tot het benoemen van de pastoors van de nabijgelegen Lambertuskerk. Kuchlinus betaalde trouw belasting aan de orde, zoals alle opvol- gende eigenaars dat bleven doen. Kuchlinus besloot het zich naar de zin te maken en liet een landhuis bouwen op de ruı¨ne van de oude commanderij. In de gevel van zijn nieuwe huis werd het jaar- tal 1663 aangebracht. Om onduidelijke redenen noemde hij het huis ‘Zionsburg’.
Wat schreef Hezenmans ook alweer: Het commandeurshuis be- stond niet meer, in den tachtigjarigen oorlog was het verwoest. Ongeveer op zijne grondslagen werd een landhuis opgetrokken, dat den naam Sions-burg ontving. Was dat eene herinnering aan Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
het eerste Duitsche Huis in Jerusalem? Of een zinspeling op zijn
ligging in de nabijheid van Den Bosch, vroeger het Roma Belgica, thans, in de taal van sommigen, een ander Jerusalem, waarvan dat nieuwe landhuis de voorburcht vertegenwoordigen moest? Er is ook nog een derde mogelijkheid: Zion staat van oudsher voor het goddelijke geheim; Zionsburg zou in dit licht dus kunnen betekenen: de burcht waar het geheim wordt bewaard. Kuchlinus, lijkt het, was volledig op de hoogte van de Vughtse geschiedenis. Ongeacht waar de naam naar verwijst, komt Kuchlinus met de aanschaf van het landgoed in 1663 in bezit van een deel van de archieven van de Duitse Orde in Vught. Zionsburg werd officieel in gebruik genomen. Of Kuchlinus de mysterieuze papieren nu van de commandeur had ontvangen, van de resident-ridder in Den Haag, van zijn broer of van de Zwanenbroeders, een deel van de oude Vughtse archieven keerde terug naar het oorspronkelijke huis. De overige archiefstukken van de commanderij bevonden zich bij de Teutonen in Gemert. Toen Napoleons troepen binnen- druppelden in de Lage Landen werden ze overgebracht naar de landcommanderij Alden Biesen. Men was kennelijk zo bevreesd dat de manuscripten in handen van de Fransen zouden vallen, dat een deel van de collectie naar Du¨sseldorf werd vervoerd en een ander deel zelfs naar de Hanzestad Bremen. Waarom werd het archief opgesplitst in Alden Biesen? Niemand die het weet. ‘De Vughtse stukken’, schrijft Kappelhof, ‘bleven om onbekende reden achter in Du¨sseldorf en werden pas in 1958 overgedragen aan het Rijksarchief in Noord-Brabant. Van het in 1794 te Maastricht achtergeblevene werd een deel als oud papier verkocht.’ Op het hoe en waarom van Bremen gaat Kappelhof verder niet in. Waar- om niet? Je zou zeggen dat Bremen niet de meest logische schuil- plaats is voor een paar onbetekenende archiefstukken behorende bij een op het oog redelijk obscure commanderij in Vught. In ieder geval moet Kuchlinus via zijn invloedrijke broer, de Zwanenbroeders of zijn werk als belastinginner en archivaris op het spoor van het Geheim zijn gekomen. Waarschijnlijk is hij via de archieven op de bergplaats van Maschereel gestuit, maar als Zwa- nenbroeder kan hij ook tot de ingewijden hebben behoord. Een Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
andere niet uit te sluiten mogelijkheid is dat Maschereel het eigen-
handig aan de vader van Kuchlinus gaf, die toen deel uitmaakte van het kliekje rond de Codex Argenteus. Het meest waarschijn- lijke is dat Kuchlinus, met niet meer dan een vermoeden van de werkelijke waarde van zijn schat, deze onder de fundamenten van zijn nieuwe landhuis begroef. Frappant is namelijk dat hij de kel- ders en de onderaardse gang nadrukkelijk intact liet. Uit de akten betreffende de bouw van Zionsburg blijkt zonneklaar dat de nog intact zijnde gang in het nieuwe gebouw werd opgenomen. Het enige wat hij wel deed was de toegang dichtmetselen. Dit deed hij zo doeltreffend dat de onderaardse gang onvindbaar werd en elke herinnering eraan gaandeweg verdween. In de twintigste eeuw zou zelfs Marggraff beweren dat hij de gang nooit had gezien. De uit- gang in de Lambertuskerk was al in de roerige jaren daarvoor spoorloos verdwenen.
Toch is dit allemaal gespeculeer. Bij Kuchlinus loopt ons spoor dood. Na hem treffen we geen directe aanwijzingen omtrent de schat meer aan. Van alle betrokkenen van weleer vernemen we niets meer: het Pact van Woeringen is vermoedelijk in de nevelen van de tijd verdwenen. Na de bouw van Zionsburg zijn er alleen nog incidentele schatzoekers en nieuwsgierigen. Het Geheim wordt een zwart gat, dat astronomen alleen waar kunnen nemen omdat er sterren en planeten omheen cirkelen.
Een paar van die schatzoekers lieten niet lang op zich wachten. Bewoners van Zionsburg
Wat Kuchlinus op Zionsburg heeft uitgespookt is helaas onbe- kend. Als hij sterft, laat hij de boel na aan zijn onmondige neefje, wiens vader Jacobus het in 1690 verkoopt. Wederom wordt er van het Geheim, of de inhoud van de documenten, geen melding ge- maakt. Weer lijkt het erop dat het verdwenen is. Het landgoed gaat over op een van de Haagse vriendjes van Kuchlinus, Pieter de Coo- ninck, medewerker van de rekenkamer bij de Staten-Generaal. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Deze overdracht was het startsein van een zoektocht die twee eeu-
wen zou duren. Zionsburg zal vanaf dat moment een eindeloze reeks zonderlinge en mysterieuze figuren aantrekken. Na Kuchli- nus kent Zionsburg veel eigenaren, door overerving of anderszins. En het is een interessante verzameling mensen die meer dan een gewone interesse tonen voor het afgelegen landgoed in Vught. Pieter de Cooninck lijkt nog nergens vanaf te weten. Hij laat het landgoed uitbreiden en vergroot het in 1691 met aangrenzende stukken meent. In 1704 vermaakt hij al zijn bezittingen aan zijn twee dochters: Alyda en Wilhelmina. De twee zusters maken het ook niet lang en het erfgoed komt in handen van ene Hendrick de la Fosse, kapitein van een compagnie voetknechten en de echtge- noot van Alyda. De la Fosse laat Zionsburg na aan zijn kinderen en verkoopt het in 1717. Het is zeer waarschijnlijk dat Zionsburg in deze jaren niet intensief bewoond is geweest. De familie de Coo- ninck woonde merendeels in Den Bosch en als kapitein de la Fosse het in 1717 verkoopt is het in verpauperde staat. De nieuwe eige- naar laat het huis taxeren en uit de inventarisatie blijkt dat Zions- burg in een hopeloze toestand verkeert. De ‘oculaire inspectie’ bracht aan het licht dat de meeste stenen vergaan en ingevallen waren, de daken ingezakt en de stallen vermolmd. De gracht was niet meer dan een onwelriekende greppel. Dit zou kunnen verkla- ren waarom noch het Geheim, noch de door Kuchlinus verkregen archivalia in deze tijd opduiken. Omdat latere bewoners (zoals Marggraff) in latere jaren wel weer over de archieven beschikken, kunnen we aannemen dat ze al die tijd in het huis gebleven zijn, en dat ze onder de inboedel vielen. Waren ze inderdaad verborgen? Het is mogelijk. We herinneren ons nogmaals de geheime gang onder het huis: een geheime gang die er in de tijd van Kuchlinus nog steeds was.
Het Geheim van Zionsburg bleef dus ook voor de volgende bewo- ners verborgen. In het begin van de achttiende eeuw kwam het in bezit van een wat raadselachtige figuur: de Zwitserse edelman Franc¸ois Lodewijk de Graffenried de St. Jean. Graffenried werd Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
in 1715 in Bern geboren. In 1770 trouwde hij met een weduwe en
werd zo eigenaar van de buitenplaats Steenwijk in Vught. Achter- eenvolgens dook hij op als poorter, inwoner en schepen van ’s-Hertogenbosch. Graffenried had eveneens een buitengewone in- teresse in Zionsburg, want in de loop der tijd verwierf hij steeds grotere percelen aangrenzend land. Frappant daarbij is dat hij er zeer waarschijnlijk nooit heeft gewoond: het ging hem, gezien de verwoede wijze waarop hij de landerijen opkocht, uitsluitend om het bezit. Of hij er opgravingen heeft verricht is niet bekend. Toch zijn er vanaf de bouw van het eerste Zionsburg verschil- lende figuren geweest die op de een of andere manier naar het Ge- heim gezocht hebben. We zullen ze eens op een rijtje zetten. Victor van Beughem was de eerste. Zo komen we op nummer twee in de reeks.
De tweede schatzoeker: De Dikke Hertog
Op een goede dag in 1751 wordt in ’s-Hertogenbosch een feest aangekondigd. Het Bossche stadsplein stroomt vol met mensen die wel eens willen zien waar al dat gedoe om te doen is. Men fluistert onderling dat een nieuwe gouverneur zijn opwachting maakt. Even later weet men het zeker: hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lu¨neburg-Bevern zal de functie van gouverneur van Den Bosch op zich nemen. Het Huis Brunswijk houdt de vinger op de pols van ’s-Hertogenbosch.
Brunswijk was geen onbekende. De hertog was een telg uit het Huis Brunswijk, van oudsher een Duitse Orde-bolwerk en een van de belangrijkste aandeelhouders binnen het Hanzeverbond. Luther of Lothar van Brunswijk was in de veertiende eeuw grootmeester van de Duitse Orde. Een nazaat, Erik van Brunswijk, kwam in 1557 informatie inwinnen bij de Zwanenbroeders. Nu is het uit- gerekend een lid van deze Pruisische familie die gouverneur van Den Bosch wordt.
Waar kwam hij zo opeens vandaan? Deze Brunswijk stond op goede voet met de Oranjes, die in deze tijd de druk van opstande- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
lingen en tegenpartijen moesten verduren. De stadhouder, Willem
IV van Oranje, die lijdzaam moest toekijken hoe zijn onderdanen in opstand kwamen, moest nu snel handelen. Voor het huis Oranje was een machtige, het liefst tot de tanden bewapende vriend dus geen overbodige luxe. Opnieuw wendde de familie zich tot haar oude meesters in Pruisen. In het jaar 1747 vond er een geheime overeenkomst plaats in het plaatsje Oudenbosch, waar Willem IV en de hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk elkaar troffen om eens van gedachten te wisselen. De ontmoeting kwam niet uit de lucht vallen. Anderhalve eeuw daarvoor waren de rollen omgedraaid. Toen de verzwakte steden Bremen, Maagdenburg en Brunswijk zich in 1615 geconfronteerd zagen met een groot Spaans leger, riepen zij de hulp in van de Staten-Generaal. Het was Frederik Hendrik van Oranje-Nassau, de veroveraar van Den Bosch, die toen de hertog van Brunswijk te hulp was geschoten. En nu, met Nederland in verdrukking, was de hertog van Brunswijk de juiste man op het juiste moment. En de hertog was zich daar uitstekend van bewust. Het is daarom niet verwonderlijk dat de stadhouder bereid was om de hertog van Brunswijk te overladen met geschen- ken. Daarbij gaf hij zijn redder in nood het exorbitante salaris van 20.000 gulden per jaar, wat de hertog in e´e´n klap tot een van de rijkste mannen van zijn tijd maakte. In ruil hiervoor zou hij de in het nauw gedreven stadhouder omringen met degelijke, Pruisische soldaten. Een contract werd in allerijl opgesteld. De dikke hertog, zoals de patriotten hem spottend noemden, liet eerst de clausule opnemen dat de voogdij van het stadhouderschap exclusief aan hem zou worden overdragen in het geval dat Willem zou komen te overlijden. De zachtaardige, getergde Willem ging akkoord. Met een eenvoudige pennenstreek droeg de stadhouder dus effectief zijn gezag over aan het Huis Brunswijk. De wanhoop van de stadhou- der blijkt duidelijk uit het feit dat hij klakkeloos akkoord ging met alle voorwaarden die de hertog had gesteld. In een tweede clausule, opgenomen in het contract, eiste de hertog het gouverneurschap van ’s-Hertogenbosch op. Dit is erg interessant. Waarom Den Bosch? Hij bevond zich immers in de comfortabele positie te kun- nen kiezen voor elke baan die de Republiek maar te bieden had. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Maar hij was niet de eerste Duitser die geld en eeuwige faam ter-
zijde schoof voor een plek in het Brabantse bolwerk, zo dicht bij het Geheim.
In 1751 aanvaardt de dikke hertog officieel het gouverneurschap van ’s-Hertogenbosch, waarna hij zijn intrek neemt in het gouver- nementeel paleis van de stad. In datzelfde jaar komt Willem IV te overlijden. Zoals afgesproken gaat het grootste deel van de stad- houderlijke macht over in handen van Brunswijk en neemt hij de voogdijschap op zich van de minderjarige Willem V. Hij laat er geen gras over groeien. Terwijl hij zich over de jonge prins ont- fermt, ontplooit hij initiatieven om de volledig macht naar zich toe te trekken. Allereerst muilkorft hij de machtige Friese adel, terwijl hij de band met Pruisen aanhaalt, waar Frederik de Grote inmiddels de scepter zwaait als koning. In deze periode verblijft de dikke hertog naar verluidt met grote regelmaat in het Duitse Huis in Utrecht om er ‘zijn politieke aspiraties veilig te kunnen stellen’. Als Brunswijk op zoek was naar de tempeliersschat, is hij ter plaatse wel erg om de tuin geleid; hij heeft maar liefst dertig jaar in Den Bosch gezeten. Wat hij we´l deed was de belangen van Prui- sen behartigen door de Oranjes zoveel mogelijk te steunen. Staatsgrepen van de Oranjes
’s-Hertogenbosch is door de eeuwen heen vele malen belegerd. Brabant is regelmatig door vreemde strijdmachten bezet geweest. De laatste keer in de Tweede Wereldoorlog, toen de Duitsers tot grote opluchting van de Brabanders door een geallieerd leger van onder andere Amerikanen, Engelsen en Fransen werden verjaagd. Maar een goede honderd jaar eerder waren het juist de Fransen die verjaagd moesten worden. Aan het begin van de negentiende eeuw zuchtten Brabant en ’s-Hertogenbosch onder het juk van een van de meest gevreesde veroveraars uit de geschiedenis. Maar al vo´o´r Napoleon Bonaparte zich deed gelden, hadden de Nederlanders met een Franse hegemonie te maken. De ‘Franse Tijd’ is een periode van 1794 tot 1814 waarin Nederland werd ingelijfd bij Frankrijk. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
In 1629 was Den Bosch in handen gevallen van de staatsen. De
Sint-Jan werd van de katholieken afgepakt en Brabant hoorde van- af dat moment bij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Maar in de loop van de achttiende eeuw was er behoorlijk de klad in gekomen. De Gouden Eeuw was allang voorbij en economisch en politiek waren de Nederlanden in troebel water beland. Sinds het einde van de Tachtigjarige Oorlog hadden de Oranjes goed geboerd. Stukje bij beetje hadden ze hun macht in de Neder- landen uitgebreid. Frederik Hendrik wist gedaan te krijgen dat zijn nazaten het stadhouderschap kregen toebedeeld. De naam ‘Stad- houder’ sloeg feitelijk nergens op. Oorspronkelijk was de Stadhou- der (Steward in het Engels) de plaatsvervanger van een vorst in een bepaald gewest.148 Maar in het Holland van de zeventiende eeuw was helemaal geen vorst om te vervangen. Niettemin had Prins Maurits de titel opgee¨ist. De naam bleef tot aan 1795 in gebruik, hoewel nooit duidelijk werd wat een stadhouder nu eigenlijk deed, of wiens plaatsvervanger hij was. Deze vaagheid had in de twee eeuwen tot aan de Franse Revolutie tot voortdurende machtsstrijd geleid tussen de ambitieuze Oranjes en de Hollandse bestuurders. Vrijwel iedere Oranje sinds Maurits deed een gooi naar het koning- schap, en als dat uitbleef weerhielden ze zich er niet van zich als vorsten te profileren. Zo werd stadhouder Willem II aan het Britse koningshuis gekoppeld (de Engelse Stuarts geloofden werkelijk met Hollandse prinsen van doen te hebben). Willem III werd zelfs koning van Engeland (e´n stadhouder van Holland). Willem III stierf kinderloos en met hem de directe bloedlijn van Willem de Zwijger. De huidige Oranjes stammen dus niet direct af van de Vader des Vaderlands (om over de vermeende buitenechtelijkheid van sommige telgen nog maar te zwijgen). De bloedlijn werd uit- besteed aan een jongere broer van de Zwijger: Jan VI van Nassau. Het zijn (waarschijnlijk) zijn nazaten die nu op de troon zitten. De Oranjes zochten zich op alle mogelijke manieren te lie¨ren aan Europese koningshuizen, zelfs die van oude vijanden zoals Spanje en Frankrijk. De vraag is natuurlijk: waren er nog steeds betekenis- volle contacten met de (voormalige) Duitse Orde? Die vraag is met een volmondig ja te beantwoorden, mits de Duitse Orde inderdaad Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
in de staat Pruisen is overgegaan, zoals wij in dit boek beweren. De
banden met Pruisen, terug te voeren op het voorwerk van mannen als Brederode en de inspanningen van Johan Maurits, waren in de loop der tijd alleen maar hechter geworden. De Duitse, en specifiek Pruisische betrekkingen zijn op zijn zachtst gezegd aanmerkelijk. Na Willem III waren op e´e´n na alle stadhouders en koningen ge- huwd met Duitse wederhelften: achtereenvolgens uit de huizen Hannover, Hohenzollern, Wurtemberg, Waldeck-Pyrmont, Meck- lenburg-Schwerin, Lippe-Biesterveld (Prins Bernhard) en Amsberg (Claus).149 De Hohenzollern in het rijtje is de al eerder genoemde Frederik Willem, de Grote Keurvorst van Pruisen, die met een dochter van Frederik Hendrik trouwde.
De band met Pruisen hield stand, zelfs toen de Hollandse stad- houders in de achttiende eeuw steeds wanstaltiger werden. Willem IV was een gebochelde dwerg, Willem V een ‘verbazingwekkende vleesmassa’. Onder het regentschap van de laatste bewezen de nau- we Pruisische relaties pas echt hun nut. Als stadhouder was Willem V volmaakt onbekwaam. Hij had de pech in een periode te leven waarin het volk steeds mondiger en opstandiger werd. J.G. Kikkert schrijft: ‘Juist toen werd de Republiek murw gebeukt door de gol- ven van de verandering. Het om hervormingen schreeuwende land moest geleid worden met visie, tact en doorzettingsvermogen. Wil- lem beschikte over geen van deze nuttige eigenschappen. Hij was een irritante detaillist, met een volstrekt onvermogen om een grote lijn te ontdekken.’ Gelukkig werd hij bijgestaan door de hertog van Brunswijk, die nog altijd de lakens uitdeelde in de Republiek. Toch reageerde Willem, waar het de onlusten betrof, op de meest onge- lukkige manier denkbaar. Hij verwarde zichzelf met een gesancti- oneerde monarch en liet zijn SA-achtige knokploegen los op de anti-Oranjegezinden. Deze acties zouden bekend worden als de Oranjefurie, een sluikse verwijzing naar de Spaanse Furie van her- tog Alva. Maar de situatie werd nog rampzaliger. De eega van Willem was de Pruisische prinses Frederika Sophia Wilhelmina: een Hohenzollern en een nichtje van Frederik de Grote. De ‘Duitse Wilhelmina’ was een soort Lady MacBeth. Samen met haar raads- lieden bedisselde ze manieren om de patriotten te onderdrukken. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Een van die manieren was een sluwe truc: ze organiseerde een
uiterst demonstratieve vorstelijke intocht in Den Haag, in die tijd een brandhaard van revolutiegezinde activiteiten. Het was een re- gelrechte provocatie en het plan werkte. De prinses werd door patriotten gearresteerd en enige tijd vastgezet. Wilhelmina wist heel goed dat haar broer Friedrich Wilhelm II (de opvolger van Frederik de Grote) dit absoluut niet zou dulden. Friedrich zond zijn troepen als interventiemacht naar de Nederlanden om de Oranjes bij te staan. In feite gebruikten de Oranjes het Pruisische leger te´gen het eigen volk. De Pruisen trokken Holland binnen en marcheerden moordend en plunderend naar Amsterdam, dat op 13 oktober 1787 capituleerde. De coup – en dat was het – resul- teerde in zuiveringen waarbij vijanden van Oranje vermoord of verwijderd werden. De Pruisen werden vriendelijk bedankt en keerden met zakken vol buit terug naar huis. Het is bijna onvoorstelbaar dat de Oranjeliefde zich na deze acties ooit weer heeft hersteld. De vadsige Willem V zou de laatste stadhouder zijn. Met de komst van Napoleon maakte hij zich uit de voeten. Net als koningin Wilhelmina in de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij naar Engeland.
De Franse Revolutie had haar weerslag over heel Europa. Al gauw kreeg men in Brabant veel meer met de Fransen te maken dan men wenste. In het najaar van 1795 veroverden de Fransen Den Bosch. De Duitse troepen die in Vught en Gestel gelegerd waren, werden al snel verjaagd. Als uitvalsbasis koos Pichegru, aanvoerder van de Franse troepen, Vught; net als vele veroveraars dat vo´o´r hem had- den gedaan. De eigenaar van Zionsburg, de Zwitser Graffenried de St. Jean, koos eieren voor zijn geld en vluchtte met zijn familie binnen de stadsmuren. Op 22 september 1795 kwam het Bossche stadsbestuur in een spoedvergadering bijeen. Aanwezig was ook Graffenried. Besloten werd in eerste instantie om de oude Moeras- draak met hand en tand te verdedigen. Sinds 1629 was er echter een hoop veranderd: de stad bleek niet moeilijk in te nemen. Toen men op het fort Orthen de vijand zag naderen (die toen alleen nog maar poolshoogte kwam nemen) maakten de Bossche soldaten Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
zich prompt uit de voeten. Zo kregen de Fransen al vo´o´r de feite-
lijke belegering het fort in handen. Met hevige beschietingen dwon- gen de Fransen de stad binnen drie weken tot capitulatie. Het stads- bestuur zond een delegatie (waaronder de stiefzoon van Graffen- ried) naar het buitenverblijf Leeuwenstein in Vught, in die dagen het hoofdkwartier van de Fransen. Generaal Pichegru accepteerde de capitulatievoorwaarden en nam bezit van de stad. Het garni- zoen verliet Den Bosch en de Fransen namen de macht over. Veel Bosschenaren vonden dat aanvankelijk niet zo erg. De katholieken hadden het leger van Frederik Hendrik begrijpelijkerwijs als een veel grotere vijand beschouwd dan dat van de katholieke Fransen. Maar dat enthousiasme zou snel verdwijnen. Nederland bleek ook voor de Fransen weinig meer dan een gezapige melkkoe. In de daaropvolgende jaren braken donkere tijden aan voor de Bosschenaren. Slechts een paar jaar later verzamelden andere bui- tenlandse mogendheden zich voor de stadswallen. Opnieuw zou de stad zwaar onder vuur komen te liggen. En opnieuw was dit vuur afkomstig van de Pruisen.
De derde schatzoeker: Willem Arnold Alting Lamoraal von Geusau
De Bosschenaren hadden al snel schoon genoeg van de Fransen. Ze waren weliswaar katholiek, maar de katholieken waren niet blij met de bisschop die Napoleon de stad cadeau had gedaan. Maar het toppunt was toch wel dat die Fransen regelmatig de kroegen dichtgooiden. Om de haverklap was er wel een of ander herberg- verbod. Dat konden de Bosschenaren niet over hun kant laten gaan. In oktober 1813 begon het tij te keren. Napoleon leed een nederlaag bij Leipzig, en langzaam begonnen de geallieerde troe- pen op te rukken naar Frankrijk om de Kleine Korporaal op eigen grondgebied te verslaan. Drie jaar eerder was hij bij Apern boven- dien kortstondig verslagen door aartshertog Karl, tussen 1801 en 1804 grootmeester van de Duitse Orde.150 Onder de geallieerde troepen bevonden zich de Pruisen, en het is veelzeggend dat de Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Brabanders juist op deze troepen hun hoop hadden gevestigd. In de
laatste maanden van 1813 deden er sterke geruchten de ronde dat Pruisische en Russische troepen onderweg waren en dat de bevrij- ding van de stad in zicht kwam.
Er was echter e´e´n man die juist niet zat te wachten op de Pruisische troepen. Vreemd genoeg was dit zelf een Pruis: een Pruisische edel- man nog wel.
Na de inname van Den Bosch werd Franc¸ois Louis de Graffen- ried uit het stadsbestuur gewipt en verdween daarmee uit de ge- schiedenis. Wat er van hem is geworden is onbekend. Maar het heeft er alle schijn van dat hij Zionsburg al vo´o´r de komst van de Fransen van de hand heeft gedaan. De gelukkige koper was een rijke weduwe. Margaretha Keuchenius (vrouw van de overleden Vughtse secretaris Abraham Jeanette) werd in oktober 1795 eige- nares van het landgoed. Bij de publieke verkoop kwam zij met een bod van f 12.725,- op de proppen. Margaretha was geen breek- baar poppetje: in de jaren van de Franse bezetting bleef ze rustig op Zionsburg wonen. Sterker nog, de weduwe schijnt een van de wei- nige Vughtenaren te zijn geweest die daadwerkelijk geprofiteerd heeft van de situatie – een situatie die doet denken aan die van Marggraff in de Tweede Wereldoorlog. Ze was vermogend genoeg om tegen aanzienlijke rente leningen te verschaffen, niet alleen aan onfortuinlijke plaatselijke keuterboeren, maar ook aan de gemeen- te Vught, die om de haverklap een gigantisch vermogen moest ophoesten ten behoeve van de Franse Republiek. Een andere gemeente die onder de Franse bezetting gebukt ging, was het naburige Sint-Michielsgestel. Het gehucht telde in die da- gen niet meer dan 2000 inwoners, maar werd desondanks meedo- genloos uitgezogen.151 Toch waren het niet de Fransen waar de burgemeester van Gestel zich bezorgd om maakte. De man die tussen 1810 en 1824 aan het hoofd stond van Gestel was ene jonk- heer Willem Arnold Alting Lamoraal von Geusau, uitgerekend een Pruisische baron. Geboren in Bantam (Nederlands-Indie¨) in had hij al een avontuurlijk leven achter de rug. De naam Alting had hij gestolen van zijn grootvader aan moeders kant, die gouverneur Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
van Batavia was. Ook de naam Lamoraal had hij stiekem aan zijn
naam toegevoegd om zijn adellijkheid te vergroten. Zijn jeugd had hij in Java doorgebracht. Pas in 1810 kwam hij in Sint-Michiels- gestel terecht. Het jaar daarvoor had hij ter plaatse een kasteel bemachtigd en zich ten slotte het burgemeesterschap toegee¨igend. In de Franse Tijd werd dit een maire genoemd. In zekere zin was Von Geusau dus in dienst van de Franse overheid. Maar was zijn aanwezigheid in de buurt van Vught toeval? Von Geusau was en bleef een Pruis met connecties op hoog niveau. Diezelfde Pruisen lieten overigens op zich wachten. Het werd ja- nuari 1814, maar Den Bosch zag taal noch teken van de bevrijders. De situatie bleef gespannen. Onderhandelingen liepen op niets uit en iedereen wachtte in spanning af. De veiligheidsmaatregelen wer- den aangescherpt, de vestingwerken verstevigd. In de stad hadden een paar Bosschenaren de handen ineengeslagen: het plan was om de overname door de Pruisische soldaten van binnenuit te verge- makkelijken. Eindelijk kwam het gewenste bericht: de samen- zweerders ontvingen het nieuws dat het grote ogenblik, het mo- ment waarop de stad zou worden ingenomen, zou plaatsvinden in de nacht van 25 op 26 januari. De aanval was gepland om vier uur in de ochtend. De torenklok van de Vughtse Lambertuskerk zou het moment inluiden, enkele kanonschoten zouden het start- sein geven. De samenzweerders zouden de Vughterpoort openen, zodat het garnizoen Pruisen de stad kon innemen. Maar er ging iets gruwelijk mis. Het plan werd onderschept. Mogelijk was er ver- raad in het spel, maar bij een schijnbare routinecontrole stuitten de Franse wachtposten op een van de Pruisische agenten, die in het bezit bleek van de plannen. De samenzwering werd ontmaskerd. De Fransen, die nu wisten wanneer de aanval zou komen, brachten ogenblikkelijk hun garnizoen in gereedheid. Het werd de avond van de vijfentwintigste.
De rest van deze spannende geschiedenis wordt op bloemrijke wijze verteld door F.M.A. Arnolds in Bossche verhalen en legen- den. Volgens Arnolds sloeg de torenklok van de Lambertus na een zenuwslopende nacht eindelijk vier uur. Het ogenblik was daar. De Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Fransen en de samenzweerders waren in opperste staat van paraat-
heid, klaar om elk gerucht in de nachtelijke polder met kanonge- bulder te beantwoorden. Maar... er gebeurde helemaal niets! Alles bleef doodstil. Alleen de uilen riepen en er was geen spoor van de vijand.
Loos alarm, dachten de Fransen, die het daarop (verbazingwek- kend genoeg) voor gezien hielden. Arnolds vertelt dat ze hun gar- nizoen afbraken en zich terugtrokken. Maar toen gebeurde het ongelofelijke: opeens begonnen er overal kanonnen te bulderen. Voordat de Bosschenaren in de gaten hadden wat er aan de hand was, vielen de geallieerden op verschillende punten de stad aan. Wat was het geval? De torenklok van Vught, die het startsein zou geven, liep een half uur achter...
De Fransen waren totaal verrast. Voor de samenzweerders was het moment gekomen: met witte schouderbanden als herkennings- teken spoedden ze zich naar de Vughterpoort. Een van hen zorgde voor een afleiding van de poortwachters, zodat de rest ze kon over- rompelen en de poort openmaken. Het plan verliep prachtig. ’s-Hertogenbosch werd bevrijd. De Pruisen joegen, met een beetje hulp van een handjevol dappere Bosschenaren, de Fransen de stad uit. Op 20 september van dat jaar, zo besluit het verhaal, ontvingen ene Willem Hubert en zijn vrienden een zilveren penning voor moed en vaderlandsliefde, en voor de rol die ze bij de bevrijding van de stad hadden gespeeld.
De rest van het Franse avontuur is terdege bekend. In het daar- opvolgende jaar ging het met de Kleine Korporaal snel bergaf- waarts. Op 18 juni 1815 werd Napoleon door een geallieerd leger van onder andere Engelsen, Schotten, Pruisen en Russen bij Water- loo verslagen. De keizer werd verbannen en sleet zijn laatste jaren op een klein eilandje in de Atlantische Oceaan. De Fransen waren al eerder uit Brabant vertrokken: in 1814 kwam er met de ontrui- ming van de vesting Grave een eind aan de Franse Tijd. De enige die hier niet blij mee was, was baron Von Gesau. Aan- vankelijk lijkt dit zo omdat hij baat had bij de Franse overheersing: hij was tenslotte maire van Sint-Michielsgestel. Maar dit beeld Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
klopt niet. Von Geusau had niets te vrezen bij de wisseling van de
macht. Ook na het vertrek van de Fransen bleef hij gewoon burge- meester. Toch gebeurden er meteen na de machtsovername raadsel- achtige dingen. Direct na de bevrijding van Den Bosch kwam de baron in conflict met zijn geallieerde landgenoten. De Pruisische soldaten bezochten Gestel, blijkbaar op zoek naar zich verstop- pende Franse soldaten, en stuitten daar op de onwillige burgemees- ter. Het geval wilde dat deze een paar Fransen verborgen hield in een dorpsschooltje. Tegenover de Pruisen hield hij echter vol geen Fransen in het dorp te hebben. De Franse soldaten werden echter gevonden en de Pruisen gingen woedend verhaal halen bij Von Geusau. Een tijdgenoot beschrijft wat er vervolgens gebeurde: het verraad van de burgemeester werd ‘...door de Pruisschen zoo euvel opgenomen, dat men hem met bebloed hoofd en deerlijk geslagen naar Den Dungen heeft zien voeren. Ik vernam dat de Heer Von Geusau deerlijk geteisterd is; de eene arm kan hij nog niet gebrui- ken, zoo geweldig is dezelve gezwollen; een sabelslag op het hoofd kon zeer noodlottig geweest zijn, zoo de dikke muts hem niet be- veiligd had, en het ene oor is gescheurd...’152 Gelukkig voor Von Geusau overleefde hij de behandeling en kon tot 1824 aanblijven als burgemeester.
Wat gebeurde hier? Waarom nam Von Geusau het op tegen zijn eigen landgenoten, die hij onmiskenbaar als een dreiging zag? En waarom werd hij desondanks door koning Willem I opgenomen in de Nederlandse adelstand? De weerspannige burgemeester schopte het in de daaropvolgende jaren zelfs tot lid van de Provinciale Staten. En heeft dit alles iets met Zionsburg te maken? Het antwoord is ja.
In 1828 wordt Zionsburg door weduwe Margaretha Keuche- nius op de openbare markt verkocht. Er is een aanzienlijk groepje geı¨nteresseerden op komen dagen in het Stadskoffiehuis aan de Pensmarkt in Den Bosch. Een voorman uit Vught, ene Johannes Verhagen, komt met een bod van f 11.100,- . Er volgt echter een tegenbod dat hij niet kan overtreffen: een flamboyant uitziende edelman biedt de bescheiden som van 13.000 gulden. Pogingen om dit bod te verbeteren mislukken. Uiteindelijk besluit de zaak- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
gelastigde notaris J. de Bergh om op het hoogste bod een kaarsje
aan te steken en zo de boel te rekken. Het mag niet baten. Als het kaarsje is opgebrand wordt het bod van 13.000 gulden morrend geaccepteerd. De koper? Baron Willem Arnold Alting Lamoraal von Geusau.
De voormalig burgemeester overtroefde de andere geı¨nteresseer- den en kwam op deze manier in het bezit van Zionsburg e´n het huisarchief van de Duitse Orde. Von Geusau koos niet zomaar voor Zionsburg. Hij had er al tijden op geaasd, maar de weduwe wilde niet verkopen. Von Geusau had plannen met het landgoed, en het laatste waar hij op zat te wachten, waren nieuwsgierige Pruisen om de schat voor zijn neus weg te kapen. Uiteindelijk moest hij meer dan tien jaar op zijn kans wachten. Maar in kreeg hij zijn zin. Net als veel van zijn voorgangers bleek hij een buitengewone interesse te hebben voor de omgeving. Hij liet on- derzoek doen naar de geschiedenis, dempte de slotgracht, spitte de tuin om en maakte nauwkeurige tekeningen en aquarellen van ge- bouwen uit de omgeving (zoals kasteel Maurick en Zionsburg zelf). Dorpsbewoners zagen hem regelmatig in de weer met schrijf- gerei, tuingereedschap en meetapparatuur. In die jaren werd hij een soort plaatselijke legende. Wat hij er ook hoopte te vinden, hij moet weinig succes hebben gehad. In 1836 gaf hij er eindelijk de brui aan. Hoewel het Huis in het bezit bleef van de Pruisische edelman, ging hij zelf in ’s-Hertogenbosch wonen. Ondertussen verhuurde hij het landgoed aan een regeringsambtenaar in Den Haag, jonk- heer Isaac August Melvill van Carnbee. Von Geusau moet een groot en aanzienlijk netwerk hebben gehad, want de status van de volgende huurders liegt er ook niet om: na het vertrek van Van Carnbee verhuurde de Pruis het landgoed aan de heer Rigot de Begnins en zijn vrouw; beide waren zeer close met koning Willem I, de eerste als luitenant-kolonel bij de generale staf en buitenge- woon commandant van de koning, de laatste als barones en hof- dame van Anna Paulowna, de vrouw van Willem II. Zionsburg beviel het echtpaar goed, want in 1847 kochten zij het landhuis en accessoires van Von Geusau om zich er definitief te vestigen. Baron von Geusau is nooit meer op Zionsburg teruggeweest. Hij Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
bracht zijn laatste jaren verbitterd door in Vught en stierf daar op
17 februari 1855 zonder een testament na te laten. Hoe komt het dat hij de schat niet vond, ondanks al zijn graafwerk? We weten het niet, maar er is een mogelijkheid: hij werd opzijgezet door de vol- gende schatzoeker in de rij.
De vierde schatzoeker: Koning Willem II van Oranje De stadhouders waren met Willem V vertrokken. Maar de Oranjes kwamen terug als koningen. Zonder het te weten had Napoleon de weg gebaand met zijn Koninkrijk Holland, want toen de Nassaus na de Franse bezetting weer voet op Hollandse bodem zetten was het als Oranjevorsten. Hadden ze eerst het stadhouderschap erfe- lijk gemaakt, nu ging het hen om de troon. De zoon van Willem V, met de hoogst originele naam Willem, liet zich eveneens een Prui- sische vrouw aanmeten en omgaf zich met Pruisische nobelheid. Een tijdlang verbleef hij in Berlijn, waar hij op goede voet stond met zijn schoonvader koning Friedrich Wilhelm II. Om via een omweg de macht in Holland terug te krijgen, deinsde hij er niet voor terug zaken te doen met Napoleon. Toen dat niet opschoot kocht hij kopstukken van de Revolutie om, zoals Talleyrand. Alle- maal om in de Republiek, of de Bataafse Republiek, of het Konink- rijk Holland of hoe het dan ook heette, de Oranjes weer in het zadel te krijgen. Of het nu met de hulp van Engeland, Pruisen of Frank- rijk was, dat maakte niet uit. Eerst wist hij van Napoleon een Duits gelegenheidsstaatje los te peuteren, maar toen dat niet genoeg was, keerde hij zich met hetzelfde gemak tot Pruisen. Uiteindelijk wist hij met zijn kruiperijen zowel de Pruisische koning als de Franse keizer tegen zich in het harnas te jagen. De rest van de Franse Tijd bleef Willem rustig het tij afwachten. Toen Napoleon eindelijk het onderspit delfde, sprong hij op de kar van de Brits-Pruisische alliantie alsof hij altijd al tegen de Fransen was geweest. Samengevat maakte hij goede sier aan de kant van de geallieerden en wist zich ten slotte als koning Willem I in Holland naar binnen te praten. Gebruikmakend van de verwarring en de Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
ontheemding na het vertrek van de Fransen, zat Willem al op de
troon voordat de Hollanders goed en wel met de ogen hadden ge- knipperd. Zijn troonsbestijging ging weliswaar samen met de vor- ming van een grondwet die de invloed van de koning nauwer om- schreef, maar niettemin wist Willem I zijn macht te vergroten door een van de grootste drugsdealers en slavenhandelaren van zijn tijd te worden. De opiumhandel van de VOC wist onder zijn bezielende leiding grote hoogten te bereiken. Grootaandeelhouder in dit han- deltje was natuurlijk het Huis Oranje-Nassau. Zo is het konings- huis nu nog de voornaamste aandeelhouder in een Nederlandse bank die investeert in clusterbommen en ander wapentuig. In 1840 deed hij afstand van de troon, naar verluidt omdat hij na de dood van zijn vrouw wilde hertrouwen met een hofdame. Bij zijn kroning bezat hij naar schatting 12 miljoen gulden; toen hij stierf was dat bedrag opgelopen tot 200 miljoen. De zoon van Willem I was al in 1792 geboren. Op zijn vijftiende werd hij naar de militaire academie in Berlijn gestuurd, waar hij werd opgeleid tot Pruisisch officier. Willem II was een halve Pruis, dacht als een Pruis en voelde zich een Pruis. Hij was liever een Hohenzollern dan een Oranje. Ook hij wilde eigenlijk trouwen met een Pruisische prinses, zoals zijn vader en grootvader. Bij de Slag van Waterloo werd hij in zijn arm geschoten en alleen al daar- om tot held uitgeroepen. Hij maakte een wat indolente indruk, maar niets was minder waar. Hij was een listige en genadeloze intrigant die zelfs tegen zijn eigen vader samenzwoer. Is het een verrassing dat juist deze door Pruisen gedrilde en gevormde koning een buitengewone interesse had in Zionsburg? Na het vertrek van referendaris Carnbee verhuurde Von Geusau het huis aan het echtpaar Rigot de Begnins. Hij was een Zwitser in de generale staf van Willem I. Zij begon zoals gezegd als hofdame van Anna Paulowna, de Russische vrouw van Willem II en werd daarop gouvernante van haar dochtertje Sophie. Een tijdlang was Zionsburg dus een plek waar de koningskinderen graag kwamen, en waar de Begnins ook werden bezocht door het koninklijk paar. Barones Roline Wilhelmine van Randwijck, zoals de gouvernante Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
voluit heette, was een van de trouwste en meest intieme hovelingen
van het koningspaar. Haar man bracht het tot ondergouverneur van de latere Willem III. In 1847 deed Von Geusau (waarschijnlijk onder druk van de koning) definitief afstand van het landgoed. Hij verkocht het in eerste instantie aan het echtpaar de Begnins. Het jaar daarop kocht niemand minder dan koning Willem II de voor- malige commanderij van zijn trouwe onderdanen voor dezelfde prijs. Niet alleen Zionsburg, maar ook het ertegenover gelegen Sophia’s Burg, Parva Domus en het landgoed Zegenwerp in Sint- Michielsgestel: allemaal plaatsen verbonden aan baron Von Geu- sau. Het is volstrekt onduidelijk wat de koning heeft bewogen om tot de aanschaf van Zionsburg over te gaan. Het had in elk geval niets te maken met de defensieplannen ten zuiden van Den Bosch. Zionsburg had als buitenverblijf geen strategische functie, in tegen- stelling tot de lunet die hij in de omgeving liet aanleggen. Had hij in Berlijn misschien iets vernomen over het mysterieuze huis en zijn archief? Of waren het zijn contacten met de eigenaar: baron Von Geusau?
Von Geusau was enige tijd zeer geliefd aan het hof. Hij werd door Willem I in de adelstand verheven en kreeg invloedrijke posi- ties toebedeeld. Om de een of andere reden was dit het begin van een band die tot op de dag van vandaag standhoudt. Een van zijn zoons werd burgemeester van Voorburg. Een nazaat was in Minister van Oorlog in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck. De Von Geusaus staan prominent op de gastenlijst van het huwelijk van Beatrix en Claus. Deze Von Geusau, Frans Alphons Maria Alting von Geusau, is een befaamde hoogleraar die correspondeerde met mensen als Philip E. Mosley, vooraanstaand lid van de door Prins Bernhard opgerichte Bilderberg Groep. Zelfs op het huwelijk van Willem-Alexander en Ma´xima ontbreekt de familie niet. Onder de bruidskinderen van het jonge paar is jonkheer Paulo Alting von Geusau, zoon van jonkheer Michiel en Monika Alting von Geu- sau-Von Perje´s Do¨mo¨lky, die op hun beurt dik bevriend zijn met Willem-Alexander en Ma´xima. De familie gaat tot op de dag van vandaag prat op hun goede contacten met het koningshuis. Hadden Willem II en de baron, twee Pruisen onder elkaar, een Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
speciale band? Deelden zij kennis over het Geheim van Zionsburg?
De koning is de geschiedenis ingegaan als een onverbeterlijke sa- menzweerder die ‘zich aangetrokken voelde tot het conspiratieve’. Hij wordt wel een samenzweerder van Europees formaat genoemd. Hij bezocht donkere kroegen, bezat een uitgebreid spionnennet- werk en was de spil van allerlei hofintriges. Hij probeerde Europese koningen en zelfs zijn eigen vader van de troon te stoten. De koning chanteerde en werd gechanteerd. Willem II wilde maar e´e´n ding, en dat was macht. Er is geen Hollandse vorst of stadhouder die op zo’n grote schaal naar soevereine macht streefde als hij. Dat hij met Zionsburg iets anders wilde dan een zomerhuisje is zeker. Hij heeft er nooit gewoond. De Rigots bleven er wonen tegen een jaarlijkse huurprijs van 450 gulden.
Als de koning in 1849 (er gaan geruchten dat hij werd vermoord) komt te overlijden koopt het echtpaar het weer terug van de ‘Com- missie tot vereffening der nalatenschap van wijlen Z.M. Koning Willem II’. Voor zover we weten bleef de schat waar hij was. Nog meer Pruisen
Na de dood van Rigot de Begnins wordt Zionsburg van zijn wedu- we gekocht door de heer Gijsbertus Petrus Ku¨ller, grondbezitter en in 1860 nog inwoner van ’s-Hertogenbosch. Van hem weten we niet veel en het is onwaarschijnlijk dat hij op de hoogte is geweest van de intrige rond de schat. Nog altijd is het landgoed met mys- teries omgeven en het zijn slechts de enkelingen, ingewijden, die naar het Geheim komen zoeken. Het land en de naburige omgeving worden omgespit, er wordt gegraven in de geschiedenis, maar nog altijd blijft het verborgen. Heeft Floris Maschereel het werkelijk mee in zijn graf genomen? Het begint er bijna op te lijken. Gijsber- tus Ku¨ller lijkt in elk geval geen ingewijde te zijn geweest. Op zijn beurt verkoopt hij het huis in 1869 weer aan een jonkheer met Pruisische wortels, ene Charles Pierre de Senarclens de Grancy. Deze voormalige burgemeester van het naburige Esch is ondanks zijn exotische naam geen vreemde in Vught. Hij is geboren in Den Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Bosch en trouwt in 1843 in de Lambertuskerk. Na wat omzwervin-
gen komt hij met zijn gezin op Zionsburg terecht. Hij is de zoveelste pechvogel in het landhuis, o´f het zoveelste slachtoffer. Enkele van zijn kinderen komen kort na elkaar te overlijden. Zijn dochter blijft in leven en trouwt met een neef, Albert Ludwich Friedrich, Freiherr von Senarclens de Grancy. Deze neef is de zoveelste Pruis in het verhaal: hij was generaal-majoor in het Pruisische leger voordat hij kamerheer en adjudant-generaal werd van de groothertog van Hessen. Als Charles Pierre sterft (in 1874) blijft Zionsburg in het bezit van de familie, en wel in dat van de dochter van de jonkheer. Of het Pruisische echtpaar tijd heeft doorgebracht op het landgoed is niet bekend. De weduwe van De Grancy en haar dochter Antoi- nette zetten het landgoed ten slotte in de publieke verkoop. We schrijven dan 1881.
Ditmaal vindt de verkoop plaats in cafe´ Het Oude Bijltje, vlak tegenover het landgoed. Het plan is om de verschillende onderde- len van de buitenplaats (het huis, het landgoed, de akkers, Parva Domus en het vruchtgebruik) afzonderlijk te verkopen. Er wordt hoog geboden, het ene bod nog hoger dan het vorige, totdat een Bosschenaar – jurist, grootgrondbezitter e´n Zwanenbroeder – alle andere geı¨nteresseerden overtreft met een bod van 51.650 gulden. Deze geheimzinnige nieuwe koper verklaart dat hij het gehele land- goed wenst te kopen, met alles erop en eraan. Hij heeft, zo zal later blijken, snode plannen met Zionsburg. Het bod wordt niet over- troffen en op die derde september 1881 wordt Johan Lodewijk Marggraff de nieuwe bezitter. Het landgoed zal vanaf dat moment, en tot het bittere eind, verbonden blijven met zijn geslacht. Marg- graffs eerste daad als eigenaar is de totale sloop van het landhuis, behalve – en dat is merkwaardig – de noordelijke zijgevel van de rechtervleugel. Deze gevel moet koste wat kost bewaard blijven. Ook mogen de fundamenten niet worden geruimd. In de koop- clausule laat Marggraff de Eerste (zoals we hem zullen noemen) tevens de voorwaarde opnemen, dat alle schatten, oudheden, geld of andere waardevolle artikelen die tijdens het afbreken of afgra- ven worden aangetroffen in bezit komen van de koper. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Wat de oude Marggraff al dan niet heeft aangetroffen in die noor-
delijke gevel is onbekend. Wat wel bekend is, dat hij een nieuw landhuis laat optrekken met dezelfde naam. Na de sloop wordt een begin gemaakt met de bouw van het nieuwe Zionsburg. In september 1882 legt zijn zoontje, de vierjarige Lodewijk Willem Johan Marggraff (Marggraff de Tweede), de eerste steen van de nieuw te bouwen villa van Zionsburg.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Hoofdstuk Pruisische spionnen
De vijfde schatzoeker: de familie Marggraff Eindelijk zijn we dus aangekomen bij de familie waarmee ons ver- haal begon. In 1881 kopen de Marggraffs het landgoed op en bouwen op de plek van het commandeurshuis een heel nieuw Zionsburg. Op de zijgevel verschijnen twee jaartallen: 1287 en 1881.
Waar kwamen de Marggraffs zo opeens vandaan? De laatste, Ewald Marggraff, was naar eigen zeggen niet bepaald geı¨nteresseerd in zijn voorvaderen. Gevraagd naar zijn afkomst in een interview met het Brabants Dagblad haalde Ewald Marggraff eenvoudigweg zijn schouders op: ‘Ach, familiehistorie...’ In een later interview bij dezelfde krant slaat hij echter een compleet an- dere toon aan: ‘Ja, ja. De dubbele g en f. Dat geeft blijk van een intellectuele naam. Ook al loop je in de vorige eeuwen tegen de namen Marckgraaf of Margraf aan. Maar Marggraff, die naam verbaster je niet.Mits anders vermeld komen alle citaten van Ewald Marggraff uit de reeks interviews die hij in maart en april 1994 aan het Brabants Dagblad gaf.
Ook zijn vriend en tuinman B.R. beweert op zijn website153 dat Ewald juist trots was op zijn Pruisische herkomst. Hij zou regel- matig de naam van zijn verre voorvader Andreas in de mond heb- ben genomen. Deze Andreas Marggraff, zo ontdekten we, was een achttiende-eeuwse chemicus die had uitgevonden hoe je suiker aan een suikerbiet onttrekt. In 1754 presenteerde hij zijn vondst voor de koninklijke academie in Pruisen, die zijn ontdekking vanwege Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
het economisch belang met groot enthousiasme ontving. Zijn colle-
ga’s waren zo onder de indruk van zijn wetenschappelijk werk dat ze een gedenkteken aanbrachten naast de hoofdingang van zijn laboratorium aan de Dorotheenstrasse in Berlijn. De eerste Marggraff was 25 jaar daarvoor in ’s-Hertogenbosch verschenen. Ewald lichtte een tipje van de sluier op over deze Pruis, die zijn geluk in Nederland zou beproeven: ‘Natuurlijk weet ik van de eerste Marggraff die vanuit Maagdenburg naar Den Bosch kwam. Aardig voor de statistieken is de komst van soldaat Marg- graff in het regiment van kolonel Constandt, midden achttiende eeuw.’ In 1731 wordt inderdaad voor het eerst gewag gemaakt van deze soldaat genaamd Ludwig Marggraff. Ludwig huwde en kreeg kinderen, die allemaal werden gedoopt in de lutherse kerk te ’s-Hertogenbosch. In 1737 zette hij de eerste stap in de richting van permanent burgerschap. Hij schafte een prijzig pand aan in het hart van de stad, waar hij met zijn gezin ging wonen. Het is ons een raadsel waar een gewone soldaat het geld vandaan haalde om zo’n duur pand aan te schaffen. Maar hij bleek nog veel meer centen op zak te hebben. Ludwig kocht grote stukken land in de nabije omgeving. Vooral Vught leek zijn voorkeur te hebben. Na- tuurlijk was het salaris van een gewone soldaat bij lange na niet toereikend voor een dergelijke aanschaf. Had soldaat Marggraff misschien de beschikking gekregen over een familiefortuin, of ont- ving hij zijn fondsen uit een andere bron? Maar de vraag die ons het meest bezighield: wat had een Pruisische legionair te zoeken in Den Bosch?
Den Bosch mocht zich verheugen in massa’s Pruisische huurlin- gen rond het midden van de achttiende eeuw. De Staten-Generaal maakten regelmatig gebruik van de oosterburen in tijden van oor- log. Vooral de Oranjes leunden sterk op de Pruisen wanneer hun belangen in de Lage Landen verdedigd moesten worden. In het licht van de werkelijke verhoudingen zou het beter zijn te zeggen dat de Hohenzollerns gebruikmaakten van de Oranjes om hun belangen in Nederland zeker te stellen. Maar Ludwig was, zoals we zullen zien, geen normale soldaat. De schaarse bronnen die ons ter beschikking staan, spreken inderdaad over Maagdenburg als Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
plaats van oorsprong. Wij wisten dus dat we moesten zoeken naar
een Pruisische Marggraff. Maar toen wij dit wilde natrekken in het genealogisch archief van die stad, schudde de medewerker zijn hoofd: geen Marggraff te bekennen. ‘Probeert u het eens in Braunschweig’. Teleurgesteld maar hoopvol dat we in het aan Maagdenburg grenzende Braunschweig meer te weten zouden ko- men, stapten we terug de auto in. Wat bleek: verbazingwekkend genoeg leidde het spoor van Marggraff inderdaad terug naar de hertog van Brunwijk!
We hadden dus meer geluk in de voormalige Hanzestad Braunsch- weig of ‘Brunswijk’. Ene Johann Georg Marggraff predikte hier in het midden van de zeventiende eeuw de nieuwe leer. In 1667 had hij zijn hoed afgenomen voor de hertog in een pamflet met de pak- kende titel: Hertz-Christlicher Glucks-Wunsch dem Hn. Ferdinand Albrechten, Hertzogen zu Braunschweig und Luneburg. De lu- therse Johann Georg viel kennelijk zo in de smaak bij de hertog van Brunswijk dat hij werd aangesteld als de officie¨le predikant aan het hof. Het boekje dat hij ter ere van de hertog schreef, was niet de enige. Talloze publicaties van zijn hand circuleerden rond het Brunswijkse hof. Stuk voor stuk lofbetuigingen aan het adres van de hertogen van Brunswijk. Maar Johann was geen Brunswij- ker van geboorte. Voordat hij de eerbiedwaardige functie van hof- predikant bekleedde, was hij een eenvoudige geestelijke die zijn preken in een plattelandskerkje hield in het stadje Minden. Omdat Minden vanaf 1648 een Pruisische vesting was, valt zijn promotie te begrijpen. Omdat het in het midden van de zeventiende eeuw een komen en gaan was van soldaten uit alle Pruisische gebieden, mo- gen we er niet klakkeloos van uitgaan dat Johann Georg Marggraff of zijn kroost oorspronkelijk uit Maagdenburg afkomstig was. De familie was afkomstig uit een gebied waar de Pruisen de dienst uitmaakten. Hij was dus een Pruis, maar niet afkomstig uit Maag- denburg. Bovendien lag zijn trouw bij het Welfische huis Brunswijk waarvan hij onderdaan was.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Als hofpredikant had Johann Marggraff vrije toegang tot het meest
omvangrijke archief van Europa op dat moment, de Bibliotheca Augusta. Deze legendarische bibliotheek was gehuisvest in het slot Wolfenbu¨ttel en is vernoemd naar de vader van Ferdinand Albrecht, August van Brunswijk-Lu¨neburg. In werkelijkheid was het voortgekomen uit een veel ouder archief, dat gesticht was door de veertiende-eeuwse grootmeester van de Duitse Orde Luther van Brunswijk. De bibliotheek bevatte zoals gezegd veel zeldzame ma- nuscripten uit Thu¨ringen en andere Germaanse oerplaatsen. Het meest waardevolle item in de collectie was de Codex Carolinus, een bijbelvertaling uit de vijfde eeuw, die net als de Codex Argenteus wordt toegeschreven aan de Germaanse bisschop Wulfila. Aan het einde van de zeventiende eeuw stond de Bibliotheca Augusta be- kend als de meest uitgebreide bibliotheek van Europa, en de her- togen van Brunswijk als verwoede verzamelaars van antieke litera- tuur. Hun liefde voor het geschreven woord was zelfs zo groot dat er een netwerk van betaalde agenten werd opgebouwd om her en der manuscripten na te speuren. Kosten noch moeite werden ge- spaard om zeldzame manuscripten uit heel Europa naar het hof over te brengen. Bij zijn aantreden als hertog in 1634 had August al een indrukwekkende verzameling van maar liefst 135.000 titels bij elkaar gesprokkeld en hij zou deze in de loop van de jaren nog verder uitbeiden.
Als Johann Marggraff niet met zijn neus in de boeken zat, was hij voorganger en ‘geestelijk adviseur’. Hij bevond zich dus in alle opzichten dicht bij het vuur. Het was namelijk hier, in de biblio- theek van Brunswijk, waar hij een ontdekking zou doen die de toekomst van zijn geslacht sterk zou beı¨nvloeden. Vanuit welke hoek wij Johann Marggraff ook bekeken, steeds kwamen we uit bij het Huis van Brunswijk. We brengen die vreemde nacht uit 1557 in herinnering, toen hertog Erik van Bruns- wijk met zijn zwarte ridders in het Zwanenbroedershuis in Den Bosch logeerde. Al met al een vreemde missie, als je de zaak op zichzelf beschouwt. Maar het past naadloos in de serie spionage- activiteiten die werd ondernomen in de tijd na de vernietiging van het commandeurshuis in Vught door Maarten van Rossum. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Wat had Johann Marggraff precies ontdekt in de bibliotheek? Had
hij een verslag gelezen van Erik van Brunswijk en zijn verblijf in Den Bosch? Had hij zitten bladeren in het dagboek van Luther van Brunswijk, de grootmeester van de Duitse Orde tijdens de cruciale veertiende eeuw? Maar vooral: was hij erachter gekomen welke schat zich in Nederland bevond? Alles is mogelijk. Hij heeft echter nooit stappen ondernomen om de schat op te eisen. Het netwerk van betaalde agenten in dienst van de hertog van Brunswijk werd na diens dood niet stopgezet. De hertogen na hem bleven agenten uitzenden om de bibliotheek verder uit te breiden. De keuze van Ludwig om naar Den Bosch te verhuizen lijkt dus al met al niet op toeval te berusten, ook al deed hij dat onder de bescherming van een Pruisisch regiment uit Maagdenburg. In 1731 legde Ludwig Marggraff officieel de Pruisische (of Brunswijkse) nationaliteit naast zich neer om voortaan door het leven te gaan als trouwe onderdaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden. In een akte van de Bossche notaris Everardus van Bruggen worden Lud- wigs bezittingen nog eens opgesomd: verschillende panden in ’s-Hertogenbosch, weilanden in Deuteren en Empel en vooral: grote lappen grond in Vught. Niet slecht voor een eenvoudige sol- daat, die toevallig met zijn regiment in Den Bosch verzeild was geraakt. Gezien de voorgeschiedenis kunnen we ons moeilijk aan de indruk onttrekken dat het geld voor een deel afkomstig was uit Brunswijk en dat Ludwig Marggraff dus een betaalde agent was van de hertog. Uit een gesprek dat Ewald Marggraff in voerde met een journalist blijkt dat hij ook niet wist waar het familiefortuin precies vandaan kwam. Ewald: ‘waar hij de midde- len vandaan haalde, weet ik niet. Misschien dat hij als advocaat hier en daar toch wat centen opstreek.’
De familie Marggraff bleef het goed doen. De zoon van Ludwig, Johannes Christoffel Marggraff, duikt met grote regelmaat op in de archieven van de broederschap, waarin hij afwisselend als lid en als notulist wordt omschreven. Door allerlei slimme investeringen en deals verdrievoudigde hij zijn erfenis nog eens, met name door de aankoop van land in Gelderland. Tegen de tijd dat de Fransen zich uit Holland terugtrokken, mochten de Marggraffs zich reke- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
nen tot de meest welvarende grootgrondbezitters in de regio. Wij
vinden de naam dan ook prominent terug in de archieven van de Zwanenbroeders. In de negentiende eeuw waren de nazaten van Ludwig Marggraff niet meer weg te denken uit de broederschap. En net als de andere schatzoekers keken ze naar Vught. Familievetes
In de sinds 2005 geopenbaarde archieven van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap springen na 1700 een paar families nadruk- kelijk in het oog: de Van Rijckevorsels en de Van Lanschotten. Het familiewapen van de Rijckevorsels laat zich omschrijven als een goud en groen schild met daarop drie kikvorsen; aan weerszijden van het wapen prijken twee gouden griffioenen die het schild on- dersteunen met hun vleugels. Eronder wappert een lint met daarop het Latijnse Condit opes virtus (deugd gaart schatten). We herken- nen het logo van de Van Lanschotten als dat van het bankbedrijf F. van Lanschot N.V. Wij waren het wapen al tegengekomen in de glas-in-loodramen van de sacramentskapel in de Sint-Jan. Het fa- miliewapen stamt uit de zeventiende eeuw en wordt nog altijd ge- voerd door het succesvolle bankiersbedrijf. Wie tegenwoordig op het station van Den Bosch arriveert, kan vanuit de trein het logo al zien, prominent geplaatst op het dak van een moderne toren. Op een zilver en groen kleed staan drie groene populieren afgebeeld, op de voorgrond een toren. Het devies is Exaltabor in Terra. Een grafschrift ter ere van een van de voorvaderen van de familie in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen leest: Men wint den Hemel met ge- welt, of is te koop met kracht van geldt. De twee machtige families drongen zich op de voorgrond en hadden net als de Zwanenbroeders vo´o´r hen grote interesse in Vught en Zionsburg. De bevriende geslachten bezaten aan het be- gin van de twintigste eeuw zo’n beetje alle grote landgoederen in Vught (Sparrendaal, Maurick, Bleijendijk enzovoort); dat wil zeg- gen, alle grote landgoederen behalve Zionsburg. Jarenlang vorm- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
den de Van Lanschotten en de Van Rijckevorsels e´e´n front tegen de
familie Marggraff.
Eind negentiende eeuw waren de Zwanenbroeders oppermach- tig in Vught. In 1886 nam Aloysius van Rijckevorsel de burgemees- tersketting over van Johan C. Marggraff. Deze Van Rijckevorsel droeg hem in 1899 weer af aan August van Lanschot. Maar om tot dusver onopgehelderde redenen trad er plotseling een verandering op in de relaties tussen de Zwanenbroeders onderling. Van Lan- schot en Van Rijckevorsel keerden zich plotseling tegen hun mede- broeder, burgemeester Marggraff.
Had het bezit van Zionsburg hier iets mee te maken? Volgens de tuinman B.R. zou Ewald Marggraff hebben gezegd dat de ‘room- sen’ zijn oudoom op slinkse wijze hadden weggewerkt. Op welke manier dat zou zijn gebeurd vertelde de tuinman er niet bij. Inder- daad lijkt de zaak Ewald flink dwars te hebben gezeten. Wanneer het maar kon, trok hij van leer tegen de katholieken, die hij verant- woordelijk hield voor de afzetting van zijn verwant als burgemees- ter. ‘De roomsen hebben de protestanten uit Vught gejaagd. De familie Van Beresteyn, de familie Martini van Geffen. Weg. Maar niet de Marggraffs!’
Deze vete tussen de drie machtige families is officieel nooit op- gehelderd, maar de pogingen van de factie Lanschot-Rijckevorsel om Marggraff zwart te maken en uit Vught weg te jagen zijn moei- lijk te verbloemen. Het ziet ernaar uit dat de bankiers weinig zin hadden om potentie¨le ontdekkingen met de Marggraffs te delen. De onteigeningsplannen van Lanschot-Rijckevorsel ten aanzien van Zionsburg zouden zich uitstrekken over verschillende genera- ties.
Oranjes, Pruisen, Zwanenbroeders
De industrie¨le revolutie van de negentiende eeuw zorgde voor een versnelling op alle mogelijke terreinen. De Nederlandse kolonie¨n genereerden nog altijd zeer grote winsten waardoor enorme tech- nologische sprongen mogelijk werden. In een betrekkelijk korte Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
tijd was Europa van een feodaal machtsstelsel in een welvarend en
democratisch continent omgevormd. Maar sommige dingen ver- anderen nooit. Zoals de warme band tussen de verschillende adel- lijke families (vooral van Duitse herkomst) en de Oranje-Nassaus. Toen prinses Juliana van Oranje-Nassau in 1936 trouwde met de Pruisische prins Bernhard von Lippe-Biesterfeld verbaasde dat de Nederlanders dus niet echt. Maar toen het huwelijk in 1935 pu- bliekelijk werd aangekondigd, begon een aantal intellectuelen zich te roeren. Waarom moest hun prinses zo nodig trouwen met die flamboyante Pruis, terwijl de nazi’s aan de andere kant van de grens met steeds meer geweld hun machtsimperium opbouwden? Dat ging toch tegen de goede smaak in. Het nationalistische gevoel dat al eeuwenlang ten onrechte werd geassocieerd met de Oranjes, kreeg een flinke deuk. De kritiek was dan misschien legitiem, maar dus ook nogal naı¨ef. Een beetje historicus weet dat de Oranjes en de Pruisen van hetzelfde laken een pak zijn. De Oranjes spraken onderling nog tot in de twintigste eeuw Duits en waren vaker te vinden in Duitse landhuizen dan op Paleis Het Loo. Als de sceptici toen wisten wat wij nu weten, was hun bloeddruk vast en zeker tot een kritieke hoogte opgelopen. De bruidegom was namelijk lid van de nazipartij en cavalerieofficier in de Reiter SS, de Teutonen te paard. Daarnaast marcheerde Bernhard in zijn vrije tijd met de bruinhemden van de SA, die zo’n slechte naam hadden dat zelfs de meeste nazi’s zich van hen distantieerden. In het midden van de jaren dertig besloot Bernhard een ‘respectabel’ baantje aan te nemen. Als lid van de adellijke elite was Bernhard uitverkoren zich in de betere kringen te begeven. Hierbij kwamen de contacten van zijn familie met de grootindustrie¨len in Duitsland goed van pas. Hij ging werken als secretaris voor de raad van bestuur van IG Farben, het bedrijf dat later het dodelijke gifgas Zyklon B zou produceren. Kort voor het uitbreken van de oorlog stapte Bernhard in het huwelijksbootje met prinses Juliana, erfgename van de troon. In 1936 werd hij samen met zijn vrouw toegelaten tot de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Volgens de gids in het Zwanenbroedershuis was hij een regelmatige bezoeker. Ze had hem zelf vaak meege- maakt. Als de gasten zich terugtrokken in de extravagante verga- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
derzaal van het Broederschaphuis, zo verklaarde onze gids, ver-
zocht hij haar de deuren op slot te doen zodat er vrijuit kon worden gepraat. Bernhard stak dan een sigaar op terwijl de broeders zich om hem heen schaarden. Terwijl Juliana haar lidmaatschap be- schouwde als louter ceremonieel, nam haar echtgenoot de zaak veel serieuzer. Omdat er een geheimhoudingsplicht geldt voor de broeders, is niet bekend wa´t er besproken werd. Bernhard ken- nende zal er vermoedelijk driftig achterkamertjespolitiek zijn be- dreven.
De broeders waren zeer ingenomen met hun nieuwe aanwinst. Niet alleen was de prins gehuwd met het toekomstig staatshoofd, het Huis Lippe stond tevens bekend als een machtige factie met veel connecties. Bernhard, als telg van een roemrucht Duits geslacht, betekende een enorme uitbreiding van hun netwerk. Maar er kwam een abrupt einde aan Bernhards frequente uitstap- jes naar Den Bosch. De oorlog barstte los. De Wehrmacht vloog Nederland binnen en dwong de strijdkrachten in een beschamende vier dagen op de kniee¨n. Het verhaal is bekend. De koninklijke familie vluchtte opnieuw naar Londen en liet de Nederlanders voor wat ze waren. Bernhard poseerde in Spitfires en liet zich breed glimlachend fotograferen in een flitsend luchtmachtuniform. In een kwestie van maanden wist de Duitse prins zichzelf om te toveren van een dubieuze nazi-gezinde prins in een geallieerde oorlogsheld. Bernhard had zich van zijn eigen verleden weten te bevrijden en verzon een nieuwe Bernhard, meer in lijn met de vermoedelijke overwinnaars. Bernhard had dus min of meer vrij spel in Londen en raakte tijdens de hectische oorlogsjaren in gesprek met allerlei topmensen uit het bankwezen, waaronder zijn mede-Zwanenbroe- der Willem ‘Bib’ van Lanschot, die zich eveneens in de Engelse hoofdstad had teruggetrokken.
Bib, zoals Bernhard hem noemde, voelde zich niet bijzonder aan- getrokken tot het bankiersvak van zijn voorvaderen. Hij koos in plaats daarvan voor een carrie`re binnen de Nederlandse strijd- krachten en in 1940, bij het uitbreken van de Tweede Wereldoor- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
log, voegde hij zich bij het Tweede Regiment Huzaren dat gelegerd
lag bij Amersfoort. Het officie¨le verhaal wil dat Bib kort na de capitulatie verschillende waardevolle spullen in veiligheid bracht op de verblijfplaats van zijn familie, kasteel Maurick. Na zijn demobilisatie besloot Bib rechten te gaan studeren in Leiden. Hij sloot zich aan bij de verzetsbeweging onder de dekman- tel van het Leids Studenten Corps. Deze verzetsgroep zou later onder het beheer van Bernhard vallen. Maar zijn oorlogsverleden is tweeslachtig. Enerzijds werd hij blootgesteld aan de verschrik- kingen van kamp Dachau. Anderzijds lijkt hij een voorkeursbe- handeling te hebben genoten in handen van de bezetter. Toen de Leidse verzetsorganisatie in 1942 door de Duitsers werd opgerold, werden zijn kameraden zonder pardon tegen de muur gezet. Hoe- wel zijn betrokkenheid bij het verzet een vaststaand feit was, bleef Bib het lot van zijn kameraden bespaard. Na een week van onder- vragingen in de kerkers van de Gestapo werd het Nacht und Nebel- decreet op hem van toepassing verklaard. Dit hield in dat hij met onbekende bestemming werd weggevoerd, in ‘de nacht en in de nevel’. Wat hij die week precies heeft opgebiecht is niet bekend. Zou hij zijn ondervragers onder druk informatie hebben gegeven en had hij zo de doodstraf kunnen ontlopen? Dat laatste is een mogelijkheid die we niet zomaar terzijde kunnen schuiven. We herinneren ons dat Bib in 1940 allerlei kostbaarheden op Maurick had verstopt. Waren de Duitsers misschien juist daarin geı¨nteres- seerd en zagen ze de Vughtse bankierszoon daarom liever levend dan dood? We zullen in elk geval zien dat de nazi’s voor Vught en dan vooral het heilig landschap Bleijendijk-Maurick-Zionsburg een bijzondere belangstelling hadden, net als de Teutonen voor hen. Maar veel informatie zullen ze niet uit Bib hebben kunnen lospeuteren, want uiteindelijk werd hij weggevoerd naar een con- centratiekamp.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Een andere Duitse Orde
De winter van ’41-’42 was streng. Op 7 januari 1942 begon het in Vught te sneeuwen en tot half maart lag het dorp verzonken onder een stugge witte deken. Voedselrantsoenen waren schaars en alleen op de bon verkrijgbaar, en om aan brandstoffen te komen moesten veel Vughtenaren de barre kou trotseren om urenlang in de rij voor de kolenboer te staan. Limburgse mijnwerkers brachten hun vrije zondag in de kolenmijnen door om aan de vraag te kunnen vol- doen. Omdat een groot deel van deze opbrengst naar Duitsland verdween, werden de inwoners van Vught gedwongen hun kachel op een andere manier brandend te houden. In de bossen rond het dorp werd op grote schaal hout gekapt, soms zelfs zo grondig dat in een tijdspanne van een half uur een klein bos volledig werd ge- rooid. In een poging de noodsituatie het hoofd te bieden besloot de gemeente dat particuliere grondbezitters hout beschikbaar moes- ten stellen tegen een redelijke prijs. Veel welgestelde lieden gaven gehoor aan de oproep en stonden toe dat er op hun terrein werd gekapt. Onder deze welgestelden was er e´e´n uitzondering: ‘...een Vughtse grootgrondbezitter, die tot ergernis van de plaatselijke (politie-) ambtenaren en bevolking, weigerde dood hout uit zijn bossen te laten verwijderen. Uiteindelijk werd hij hiertoe gedwon- gen. Met diens onvrijwillige medewerking kon in deze winter on- geveer 120.000 kilo hout aan de Vughtenaren worden uitge- reikt.’ Als er e´e´n aspect is van Marggraffs leven dat tot wilde specula- ties heeft geleid, is het zijn oorlogsverleden. De verhalen hierover varie¨ren van verzetsactiviteiten tot vermeende collaboratie. Toen wij een bezoek brachten aan het Zwanenbroedershuis in ’s-Herto- genbosch, kregen wij een wandplaat te zien met daarop de familie- wapens van leden vo´o´r 1940. Het viel ons op dat enkele wapens met witte inkt onzichtbaar waren gemaakt. Op de vraag wat dit betekende, antwoordde onze gastvrouw dat dit de broeders waren die vanwege een lidmaatschap van de NSB van de ledenlijst waren geschrapt. De identiteit van deze leden was strikt vertrouwelijk (ook het NIOD geeft geen informatie prijs over de identiteit van Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
voormalige NSB’ers). Niettemin wist onze gastvrouw mee te delen
dat een van de verwijderde contribuanten een ‘beruchte groot- grondbezitter uit Vught’ was.
‘Marggraff,’ zeiden wij.
‘Ja,’ was het antwoord.
De reputatie van Zionsburg als verradersnest is even hardnekkig als die van schatkamer. Wat er precies gebeurd is in die tijd is erg moeilijk te achterhalen. Het is niet eerlijk om Marggraff te beoor- delen op basis van geruchten. We weten ook niet welke rol de nazi’s in ons verhaal hebben gespeeld, als ze er al een rol in speelden. De nazi’s en de Duitse Orde waren niet dezelfde organisatie. De natio- naal-socialisten adopteerden aspecten van de orde, maar wezen andere af. Toch zijn er veel overeenkomsten tussen de twee, en het is beslist niet ondenkbaar dat er, althans op bepaalde gebieden, een gedeelde doelstelling bestond.
De Duitse Orde en het nazisme
De verstandhouding tussen de nazi’s en de Teutoonse Orde laat een dubbelzinnig karakter zien. Enerzijds werd de officie¨le Duitse Orde zoals deze in Wenen nog bestond door Hitler verboden. Anderzijds spiegelden de nationaal-socialisten zich wanneer zij maar konden aan de noordelijke kruisridders. De ban op de Oostenrijkse orde kan te maken hebben met het nadrukkelijk katholieke en ceremo- nie¨le karakter ervan. Het hoofdkwartier in Wenen was weinig meer dan een herensocie¨teit met de charitatieve trekken waar Hit- ler zo’n hekel aan had. In 1834 had keizer Franz I de orde een soevereine status verleend binnen de Oostenrijkse gebieden. Niet dat dit tot een enorm feest zal hebben geleid, want in die dagen telde de orde nog maar elf leden. Daarna was er onder opeenvol- gende grootmeesters een gestage opleving, die in het begin van de twintigste eeuw resulteerde in een relatief krachtige organisatie van Duitse edellieden. Het was, kortom, een instelling van en voor softe dandy’s, ver afgedwaald van de ‘noordse’ veroveraars en pioniers. Het is heel goed denkbaar dat Hitler op de hoogte was van de Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
geschiedenis van de oorspronkelijke orde (met name de Hohenzol-
lern-kunstgreep uit 1525), getuige zijn respect en fascinatie voor de Pruisische adel en haar militarisme.155 Het nazisme, hoewel groot geworden in Beieren, keek voor het ontwikkelen van een huisstijl en een eigen identiteit vooral naar het noorden. Tot de geplande arische zuiveringen hoorde dan ook het tenietdoen van de ‘gecor- rumpeerde’ aan Habsburgers verbonden ridderorde, en het in ere herstellen van de ‘oorspronkelijke’ Germanenorde. Als we het ons in de zoektocht naar een ondergrondse Teutoonse Orde in het nazisme gemakkelijk willen maken, hoeven we alleen figuren als Marrs en Trevor Ravenscroft te citeren. Beiden gaan er volledig van uit dat er aan de Tweede Wereldoorlog een occult- Teutoonse samenzwering ten grondslag ligt. ‘De Tweede Wereld- oorlog,’ beweert Marrs, ‘was grotendeels het gevolg van een ver- borgen machtsstrijd tussen geheime occulte groeperingen, ge- vormd door rijke zakenlieden, die uiteindelijk leidde tot internatio- nale spanningen die uitmondden in openlijke strijd...’ Of dit nu waar is of niet, veel termen en symbolen uit de tijd van de Baltische kruistochten vonden hun weg binnen het nazisme, zoals Zwaardbroeders, tempelridders, ordestaat, de adelaar en de Hermann von Salza-pantserdivisie. Het IJzeren Kruis was een af- geleide van het hamerkruis van de Deutschritter. Bij de begrafenis van nazi-topman Reinhard Heydrich decoreerde Hitler hem pos- tuum met deze ‘hoogste onderscheiding van de Duitse Orde’. De theorie was dat het Wilhelmskruis in feite een geabstraheerde swas- tika was. Van keizer Frederik Barbarossa, een van de drijvende krachten achter de Derde Kruistocht, herinnerde men zich dat hij (net als koning Arthur) niet gestorven was, maar dat hij sliep in de spelonken van de Kyfha¨user Berg. Hij zou ontwaken in tijden van nood en met hem de Teutoonse furie, die de Germaanse hegemonie in Europa zou herstellen.156 Hitler misbruikte deze mythe door zichzelf te profileren als de wedergeboren Barbarossa. Nationaal- socialistische elitescholen kregen het voorbeeld van de middel- eeuwse ordeburchten. ‘Hun aan de Middeleeuwen ontleende archi- tectuur moest de nieuwe bruine adel het gevoel geven dat ze deel uitmaakte van een ridderorde. Er werd hierbij bewust aansluiting Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
gezocht met de traditie van de Duitse Orde, die Oost-Europa kolo-
niseerde en dientengevolge de machtige burchten van de Duitse Orde beschermde.’ De invasiepolitiek in het oosten, of het nu ging om de aanval op Polen of het grootscheepse kolonisatieplan van de Russische step- pen (het Generalplan Ost), kon niet anders dan herinneringen los- maken aan de Baltische kruistocht. In zijn beruchte manifest zin- speelt Hitler erop dat hij met de verovering van Polen en Rusland een expansie voltooit die ‘zeshonderd jaar geleden is opgege- ven’.158 Bekend is dat Hitler in zijn jeugd werd beı¨nvloed door verhalen over de Duitse ridders.
De nazi’s gingen zoals bekend prat op hun vermeende Teutoonse wortels. Er waren mensen als Adolf Eichmann, die mensen graag liet geloven dat hij een in Palestina geboren Duitse tempelier was. Apocriefe verhalen maken van Hitler zelf een occulte figuur die geobsedeerd was door Germaanse mythologie en religieuze reli- kwiee¨n. Een van zijn biografen stelt: ‘Hij bracht veel tijd door in openbare bibliotheken, maar hij las zonder onderscheid en zonder methode: het oude Rome, oosterse godsdiensten, yoga, occultisme, hypnose, astrologie...’ Deze en andere geruchten ten spijt was het aantoonbaar toch vooral Heinrich Himmler, de tweede man van het Rijk, die de meeste waarde hechtte aan het occulte, met name de veronder- stelde Germaanse overlevering. Van Himmler is zijn fascinatie met het occulte terdege bekend. Onder hem kwam een instituut tot stand, het Ahnenerbe, dat uitsluitend de vermeende arische wortels van de Duitsers bestudeerde. Ook was het Himmler die voor de identiteit van de nazi’s vooral naar de Duitse Orde keek. Net als Hitler verdiepte Himmler zich in occulte boeken. Himm- ler kwam al vroeg in aanraking met de Germanenorden, de Wo- tanloges en de Thule Genootschappen zoals die in de beginjaren van de twintigste eeuw in zwang raakten. Het inwijdingsritueel van de Germanenorde was rechtstreeks ontleend aan de vermeende Indo-Europese afstamming: inwijding in de eerste graad werd ‘te- rugkeer van de verdwaalde Arie¨rs naar het Duitse Halgadom’ ge- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
noemd. Halgadom was het toekomstige rijk van de arie¨rs. Hierbij
verzamelden de adepten en hun priesters zich in een ceremonie¨le hal, gekleed in de witte mantels van de Duitse ridders. Op hun hoofd droegen ze, leunend op een zwaard zoals in Wagners Lohen- grin, een gehoornde helm. Afsplitsingen van de Germanenorde noemden zich de Orde van de Germaanse Hoeders van de Heilige Graal, waarin de Graal de zuivere arische bloedlijn vertegenwoor- digde. Himmler was gefascineerd door deze Teutoonse rituelen. Toen hij in 1929 hoofd van de toen nog bescheiden SS werd, mo- delleerde hij deze naar de Teutoonse ridders, die in zijn optiek niet alleen Duitse kruisvaarders waren, maar ook de hoeders van de Graal. In de negentiende eeuw deed opnieuw de gedachte opgeld dat Jezus van zuiver arisch bloed was, wat de hele kruistochtge- dachte en de zoektocht naar de Graal tot een puur Duitse aangele- genheid maakte. Niet alleen de nazi’s schraagden deze theorie; de Hohenzollerns sloten zich erbij aan. Keizer Wilhelm II verkon- digde: ‘Volgens mij was Christus een Gallie¨r, en dus geen jood... onze kerk moet Duits-Germaans worden.’160 Himmler was de drij- vende kracht achter deze zoektocht naar de Duitse Heilige Graal. Het SS-hoofdkwartier dat hij in 1934 vestigde in de Wewelsburg, een kasteel bij Paderborn (in het Teutoburgerwoud), moest na- drukkelijk herinneringen oproepen aan Marie¨nburg, de hoofdzetel van de Duitse Orde. De Wewelsburg en niet Berlijn moest het hei- lige centrum van de Teutonen worden, een nieuwe heidense graal- burcht. De SS-kern die de burcht zou bezetten, zou uit twaalf groepscommandanten bestaan, zoals de staf van de Duitse Orde in Marie¨nburg uit twaalf riddermonniken bestond. Himmler was waarschijnlijk degene die zich van de Germaanse overlevering (en de wijze waarop hier in de twaalfde eeuw over werd gedacht) het meest bewust was. Koning Heinrich de Vogelaar was als stichter van het Eerste Rijk zijn idool en speelde een belang- rijke rol als grondlegger van het beoogde Germania. Het was Himmler die de vermeende beenderen van de Vogelaar, ‘de Fu¨hrer van duizend jaar geleden’, ceremonieel liet herbegraven in de kloosterkerk van Quedlinburg. De Reichsfu¨hrer SS meende dat hij de weg had gebaand ‘voor de Germaanse wedergeboorte die Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
nu, duizend jaar later, eindelijk plaatsvindt’. Zijn eigen Baltische
kruistocht kreeg hij toen Hitler hem in 1939 Reichskommissar fu¨r die Festigung des Deutschen Volkstums maakte en hij de controle kreeg over de geannexeerde Poolse gebieden. Binnen een jaar had hij een miljoen Polen en 300.000 joden op de vlucht gejaagd of vermoord om plaats te maken voor Duitse kolonisten. Met de op- richting van de SS (in feite de nieuwe Duitse ridderorde) zette hij dus een traditie voort waarvan hij meende dat die in de negende eeuw was begonnen.
Of hij dit nu met opzet deed of niet, Himmler was de eerste in lange tijd die de verborgen agenda van de Duitse Orde in alle open- heid uitsprak.
De zesde schatzoeker: de nazi’s
Dat Himmler daarmee ook een vertegenwoordiger van de Duitse Orde was is niet gezegd. Het is verleidelijk om hem als een agent of ingewijde te zien, daar hij precies de lijn inzette die de orde vanaf de Derde Kruistocht voor ogen had gestaan. Hij kwam uit een relatief eenvoudige familie, maar stond op goede voet met het Beierse ko- ningshuis; zijn peetoom was prins Heinrich van Beieren, naar wie hij overigens ook was genoemd. De Wittelsbachers, waar hij kind aan huis was, behoorden tot de oudste Europese adelgeslachten. Tussen 1180 en 1918 waren zij de keurvorsten van Beieren; ook leverden zij zelf twee keizers. Welwillende genealogiee¨n voeren het geslacht terug op Karel de Grote, en in ieder geval tot in de negende eeuw. De eerste telgen uit het Huis Wittelsbach hadden hun rechten over Beieren ontvangen uit handen van Heinrich de Vogelaar zelf. Later was er zelfs sprake van huwelijken tussen de Saksische her- togen en die van Wittelsbach, hetgeen de laatsten verwant maakt aan de Vogelaar. Leden van de familie heersten een tijdlang over Brandenburg en in de zeventiende eeuw over de Habsburgse Ne- derlanden. Friedrich V van Bohemen, de Winterkoning, die bij het beleg van Den Bosch de boel in de gaten kwam houden, was een Wittelsbacher. Een meer recente telg was keurvorst Clemens Au- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
gust van Beieren, aartsbisschop van Keulen en grootmeester van de
Duitse Orde tot 1761. Zijn wapen bevat het zwarte hamerkruis en de dubbelkoppige adelaar.
Himmler verbond zich aan organisaties die het ridderideaal van de Duitse Orde belichaamden, zoals de Artamanen. Dit was een neo-Germaanse jeugdorganisatie die zich beijverde voor de oprich- ting van een ridderlijk vechtgenootschap dat de strijd aanging met de Slaven, de joden en de christenen. De Artamanen waren de zo- veelste, door Pruisische Duitse ordefracties gesponsorde, bewegin- gen die ten doel hadden het aloude ideaal van de ordestaat te re- animeren. Het was door zijn lidmaatschap van deze en soortgelijke groeperingen dat Himmler in contact kwam met Hitler. Nadat Hitler onder de indruk was geraakt van het organisatie- talent van de toekomstige Reichsfu¨hrer, gaf hij hem in januari de opdracht een alternatieve SA op te richten. De onhandelbare SA was hem een doorn in het oog geworden en hij zocht naar betrouw- bare functionarissen om een strak beteugelde versie van de SA op poten te zetten. Aanvankelijk, louter om de SA een rad voor ogen te draaien, was er slechts sprake van een persoonlijke lijfwacht die niet meer dan 280 man zou tellen. Onder Himmler groeide de SS echter uit tot een complexe en uitgebreide organisatie met tiendui- zenden leden. ‘SS-Reichsfu¨hrer Heinrich Himmler werd op die ma- nier, na Adolf Hitler, de belangrijkste en meest gevreesde leider van het Derde Rijk.’ Meer nog dan de opperbureaucraat van het Derde Rijk, werd hij de exponent van de Zuiver-Bloed-theorie. Niemand ging verder dan hij in het uitstippelen van een monsterlijk plan om het Duitse bloed te zuiveren van niet-arische invloeden. De gruwelijke gevol- gen van zijn onderneming zijn terdege bekend. Minder bekend is hoe dit beleid naadloos aansloot bij dat van de Teutoonse expan- siestrategie. Het lijkt wel alsof Himmler de geopolitieke campagne- plannen van de Duitse Orde onder ogen had gekregen en deze stap voor stap had uitgevoerd. Dat de miezerige en onopvallende amb- tenaar, die op eigen kracht nooit iets gedaan kreeg, het zo ver schopte geeft in elk geval te denken. Zouden de Wittelsbachers, koningen van Beieren en grootmeesters van de Duitse Orde, hem Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
het een en ander hebben ingefluisterd? Werd de jonge Himmler
door zijn peetoom naar voren geschoven om hun stem in het op- komend nazisme te zijn? Raadgever van Himmler was ene Karl Maria Wiligut, een geheimzinnige grijsaard die beweerde af te stammen van een Germaanse ziener. Hij was in feite de Raspoetin van het Derde Rijk. Als Himmler de troon was, dan was Wiligut de macht erachter. Wiligut mag dan een grote zonderling zijn geweest in de ogen van zijn tegenstanders, er kwamen uitspraken over zijn lippen die merkwaardig overeenkomen met de liturgie van de Duit- se Orde. Hij beweerde dat de bijbel oorspronkelijk in Duitsland was geschreven (de Codex Argenteus) en dat het christendom ari- sche wortels had. Bovendien kwam zijn visie op de Germaanse oertijd in grote lijnen overeen met de overlevering waarop de Teu- tonen zich sinds de twaalfde eeuw baseerden. Deze consulent van Himmler (van de laatste werd gezegd dat hij geen beslissing nam zonder eerst Wiligut te raadplegen) was in 1906 getrouwd met de dochter van de aartshertog van Teuringen. Zijn contacten met de van oudsher aan de Duitse Orde verbonden adel waren aanzien- lijk. Ook had hij nauwe contacten met de Germanenorden en de Nieuwe tempeliers. Een van zijn beste vrienden, ook betrokken bij de Wewelsburg, was Manfred von Knobelsdorff. Deze Pruis was familie van onder meer Georg Wenzeslaus von Knobelsdorff, de beroemde architect van de Sans Souci die door Frederik de Grote persoonlijk werd geprotegeerd. Het Pruisische Huis Knobelsdorff, dat ook enkele belangrijke militaire gezaghebbers voortbracht, on- derhield nauwe betrekkingen met de Hohenzollerns. Wiligut over- zag de bouw van de Wewelsburg en ontwierp in feite de huisstijl van de SS, een huisstijl die uiteraard in alle opzichten gebaseerd was op die van de Duitse Orde. Voordat hij in 1939 in ongenade viel, bemoeide hij zich intensief met de Ahnenerbe. Deze man, die door de geschiedenis als een waanzinnige figuur is bestempeld, was vrijwel zeker een agent van de orde. De mogelijkheid dat hij bewust werd aangewezen om Himmler te sturen en te adviseren is verleide- lijk. Zeker is dat het in Himmlers bedoeling lag om godenmensen te kweken: niet door te rommelen met genen, maar door het bloed zodanig te zuiveren van ‘corrupte invloeden’ dat de oorspronke- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
lijke arische bloedlijn uit het begin der tijden weer onvermengd
door de aderen stroomde. Nog steeds werd er uitgegaan van een Germaans godengeslacht dat door eeuwen van inmenging tot een gedegenereerd mensenras verworden was.
Op 1 juli 1935 richtte Himmler onafhankelijk van het nationaal- socialistische partijbestuur de Forschungs und Lehrgemeinschaft Ahnenerbe op, kortweg de Ahnenerbe of ‘vooroudererfenis’ ge- noemd. Officieel was de Ahnenerbe een studiegroep voor de Ger- maanse oudheid, maar het was meer dan dat. De organisatie was in het leven geroepen om de antropologische en culturele geschiedenis van het arische ras te onderzoeken, of nog preciezer: om het be- staan ervan te bewijzen. Medeoprichters waren nazi-ideoloog Wal- ter Darre´ en de in Utrecht geboren Herman Wirth. De eerste was een vriend van Himmler uit de Artamanentijd die in Pommeren en Oost-Pruisen had gewoond. In navolging van de Duitse kolonisten uit de late Middeleeuwen had hij geprobeerd hier een boerenbedrijf te beginnen, en net als zijn dertiende-eeuwse voorgangers was hij tot de conclusie gekomen dat dit een stuk beter zou gaan als de plaatselijke Slaven en Polen hem daarbij niet voor de voeten liepen. Darre´ ontwierp een plan om de Drang nach Osten werkelijkheid te maken door deze middels een Lebensraum-filosofie (Rasse und Raum) van een ideologisch substraat te voorzien. Een van zijn boeken luidde Neuadel aus Blut und Boden. Hij was het die Himmler ertoe aanzette om door selectieve voortplanting een nieu- we Teutoonse aristocratie te grondvesten. Hoofdkwartier was de nieuwe graalburcht, de Wewelsburg. Hoewel de Ahnenerbe zich toelegde op tal van gerelateerde studies, bestond de hoofdtaak uit een soort hyperactieve archeologie, ge- brand op het vinden van bewijs dat Noordse en Arische volkeren, de Teutonen, in voorhistorische tijden de wereld hadden geregeerd. Deze bewijzen hoopte men te vinden in onderzoeksvelden zo divers als taalkunde, volkskunde, biologie, geografie, folklore en dus met name de archeologie. Er werden archeologische expedities uitge- rust naar de meest onwaarschijnlijke plaatsen. Er werden beschei- den ontdekkingsreizen ondernomen naar Polen en Tirol, waarbij niet meer dan een handjevol onderzoekers betrokken waren. Maar Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
meer massale expedities vonden plaats in Tibet, Mexico, Bulgarije,
Griekenland, Kroatie¨, Frankrijk, Zweden, Finland, de Canarische Eilanden, Rusland, het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Bolivia. Hierbij werd daadwerkelijk gezocht naar zaken als de Ark des Ver- bonds, de Heilige Graal en het verloren Atlantis. De expeditie naar Tibet is uitgebreid beschreven: doel van de tocht was het vinden van sporen van het arische oervolk. Een andere tot mislukken ge- doemde onderneming was gericht op het bemachtigen van het ori- ginele manuscript van de Germania van Tacitus. Wat Tacitus nog moest toevoegen aan het door de nazi’s onderstreepte Germanen- dom is niet duidelijk. De poging eindigde net als het Tibetaanse avontuur in een jammerlijk fiasco.
De Ahnenerbe opereerde vaak in het geheim, veelal onder de een of andere dekmantel. Onder de noemer Kulturpolitik schuimden ze rond in bezet gebied, zoals bijvoorbeeld Nederland, en ondervroe- gen mensen ter plaatse. Ze maakten hierbij de indruk een propa- gandistische missie te hebben; er werden folders verspreid en vrij- willigers geronseld voor de Waffen-SS. In werkelijkheid was de Ahnenerbe op jacht naar informatie, archeologische schatten en artefacten. Oude boeken, schilderijen, museumstukken, documen- ten, potscherven en andere zaken die van belang waren voor het Germanendom (en die aanwijzingen bevatten voor de zoektocht naar de ‘Heilige Graal’) werden in beslag genomen en naar de Wewelsburg gevoerd.
In augustus 1943 werd het hoofdkwartier verplaatst naar het Beierse gehucht Waischenfeld, omdat de omgeving rond de We- welsburg gebombardeerd dreigde te worden door geallieerde vlieg- tuigen. Dit onderkomen zou tijdelijk zijn, aangezien Himmler van plan was de Ahnenerbe een permanent hoofdkwartier te geven in Nederland, in een universiteit in Leiden. Het mocht niet zo zijn: toen Waischenfeld in 1945 in Amerikaanse handen kwam, viel ook het departement van Himmler. Veel voorwerpen en documen- ten betreffende de verrichtingen van de Ahnenerbe werden nooit meer teruggevonden.
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Samenvattend kunnen we wel stellen dat er tussen de nationaal-
socialisten uit de jaren dertig en de Teutonen zoals die in de twaalfde eeuw op het toneel verschenen, enkele treffende overeen- komsten bestaan. Zeker is dat ze een aantal interesses gemeen hadden; een opmerkelijke belangstelling, om er maar een te noe- men, in oude Germaanse cultusplaatsen. Een van de voornaamste onderzoeksdoelen in eigen land was het vinden van Germaanse cultusplaatsen, met name de plaatsen waar zich een Irminsul, een heilige pilaar had bevonden. Archeologische opgravingen vonden plaats in Paderborn, Detmold, Haithabu, en bij de Externstenen. Haithabu, nog steeds een belangrijke vindplaats van middeleeuwse voorwerpen (zoals die van de Vikingen) bevindt zich in de oude Hanzeregio in het noorden van Duitsland. De Externstenen bij de Wewelsburg werden met nadruk beschouwd als een arisch tempel- complex waar zich een Irminsul had bevonden: de Irminsul in feite die door Karel de Grote was vernietigd. De Irminsul gold als een soort Axis Mundi, de as van de wereld, die in de Noorse mytholo- gie de wereldboom of Yggdrasil werd genoemd. Deze wereldboom (een taxusboom volgens de overlevering) was de boom waaraan de god Odin zichzelf gekruisigd had. Deze plaats had al in de Pruisi- sche folklore een belangrijke plaats ingenomen en gold lang voor de nazi’s als een Germaanse heilige plek. Maar de Irminsul, de heilige pilaar van de Teutonen, werd niet alleen in het Teutoburgerwoud gezocht. Er was nog een plek waar- van de Duitsers zich vaag herinnerden dat deze ooit een cruciale plaats innam in de Germaanse overlevering. De SS in Vught
Al kort na de capitulatie in mei 1940 verschenen de eerste Duitsers in Vught. Hoewel ze tijdens de eerste dagen van de bezetting nog een gemoedelijke indruk maakten, begonnen ze al snel met het opzetten van een eigen bestuurssysteem en een militair appa- raat.162 Boven op de Lambertustoren werd een houten wachtpost geplaatst van waaruit een eenzame diender de lucht en het omrin- Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
gende land in de gaten hield. Met het oogpunt op de bevelvoering
en de plaatselijke administratie werden er in het dorp verscheidene gebouwen ingenomen. Een van de huizen die vrijwel meteen in beslag weren genomen was Parva Domus aan de Taalstraat: het oude Prince van Oranien op het terrein van Zionsburg. Volgens de officie¨le lezing werden er legeronderdelen gestationeerd, maar Parva Domus figureert opvallend en zonder toelichting in Gestapo- rapporten uit die tijd.
Opvallend is de merkwaardige interesse van de SS in Vught. Hoge Duitse bestuurders zetelden in villa’s in de buurt. Commissa- ris van de Koningin, A.B.G.M. van Rijckevorsel, werd door de Duitsers op pad gestuurd om een goed onderkomen te vinden voor de nieuwe machthebbers. Zo werd het kasteeltje Roucouleur bij het Reeburg Park gevorderd ten behoeve van de Beauftragten (‘gemachtigden’) van Noord-Brabant, in feite het hoofdbestuur van de provincie. Een van de eerste Beauftragten in Brabant, ene Willi Ritterbusch, kroop zelf in wat nu de riante villa Leeuwenhof bij Maurick is. De nazi’s waren daarmee de eerste bezetters die niet voor Kasteel Maurick als hoofdkwartier kozen. In 1943 verhuisde de Landstorm (een Nederlandse Waffen-SS- formatie belast met de landsverdediging) naar verschillende loca- ties in en om Vught. De voormalige kloosterschool Mariaoord naast Roucouleur kreeg de naam ‘SS-Unterkunft I’ en het inmid- dels verdwenen retraitehuis Loyola werd ‘SS-Unterkunft II’. Een potige SS’er werd korpschef van de plaatselijke politie. In feite veranderde Vught in een SS-bolwerk.
De nadrukkelijke aanwezigheid van de SS in de omgeving kan niet duidelijker worden geı¨llustreerd dan door SS-Konzentrationslager Herzogenbusch, beter bekend als Kamp Vught. In de loop van 1942 gingen er geruchten dat er op de Vughtse Hei, nabij de Van Brederode Kazerne, flink getimmerd en gezaagd werd. Aanvankelijk werden de praatjes gesust: het zou om de bouw van een nieuwe kazerne gaan. Maar toen er om het terrein, dat meer dan een kilometer lang was, een gracht werd gegraven en er vervolgens twee rijen prikkeldraad en hoge wachttorens versche- nen, wisten de omwonenden wel beter. In januari 1943 stopte er Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
een goederentrein op het station van Vught. Een ‘grote troep tot
skeletten vermagerde mannen’ werd gelost en in een lange rij in de richting van het kamp gedreven. De SS joeg de stoet met veel gebrul en geschreeuw op. Het betrof het eerste konvooi strafgevangenen, afkomstig uit het overvolle doorgangskamp Amersfoort, dat het juist opgerichte Vughtse kamp zou gaan bevolken. Vele anderen – ruim 31.000 mannen, vrouwen en kinderen – zouden de daarop- volgende maanden volgen. Vanaf april 1943 was het voor Neder- landse Joden verboden om ergens anders te wonen dan in Amster- dam, Westerbork of Vught. In januari 1943 was het kamp nog niet af: nauwelijks van hun reis bekomen werden de eerste gevangenen aan het werk gezet. Ze werden daarbij zo afgebeuld dat enkele honderden mensen al in de eerste maanden het leven lieten. De kampstatistieken vertellen ons dat zeker 421 mensen door de barre omstandigheden in het kamp om het leven kwamen voordat het in september 1944 werd ont- ruimd – een barmhartig aantal vergeleken met de vernietigings- kampen in het oosten. Op een voormalige schietbaan buiten het kamp werden nog eens 329 gevangenen gee¨xecuteerd, met name door Nederlandse SS’ers. Deze statistieken verraden echter niet hoeveel mensen er vanuit Vught op transport werden gezet, en hoe weinig hiervan terugkeerden.
Er waren natuurlijk meer concentratiekampen in Nederland, maar deze verschilden op e´e´n belangrijk punt van Vught: de onge- kend nauwe betrokkenheid van de SS. Kamp Vught was tijdens de hele Tweede Wereldoorlog het enige SS-concentratiekamp buiten Duitsland, dus het enige over de grenzen van het Duitse Rijk dat direct onder beheer van Himmlers SS viel. De opeenvolgende kampcommandanten stonden rechtstreeks onder het SS-Hauptamt in het Pruisische Oranienburg (tegenwoordig de zusterstad van Vught) en het kamp als geheel onder het SS-hoofdkwartier in Ber- lijn. Het werd bovendien gemodelleerd naar Duitse concentratie- kampen, dit in tegenstelling tot andere kampen in Nederland, Bel- gie¨, Rusland en Polen. Vught was van meet af aan een project waarvoor de Schutszstaffel grote belangstelling aan de dag legde. Nog steeds zijn er tal van vragen over de betekenis van het kamp, Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
zijn rol in de jodenvervolging en de merkwaardige betrokkenheid
van de SS. Enkele van die vragen worden hardop gesteld in Het Philips-Kommando in Kamp Vught: ‘Is het toeval dat het besluit tot de stichting [van het kamp] is genomen in het voorjaar van 1942 toen Nazi-Duitsland zich in ernst ging voorbereiden op de totale oorlog? Is het toeval dat het kamp overhaast in gebruik is genomen toen deze totale oorlog tijdens de slag om Stalingrad tussen 1942 en 1943 overschakelde op de hoogste versnelling? Is het toeval dat het, naast Kamp Westerbork, meteen ook maar ten dele moest dienen als tussenstation voor de Endlo¨sung? Is het toe- val dat Kamp Vught ook enig in zijn soort was doordat binnen zijn muren een particuliere onderneming van groot nationaal belang – Philips – een bedrijf had ingericht? Is het toeval dat ook Nederland niet onder militair maar onder civiel bestuur heeft gestaan?’ Retorische vragen, volgens de auteurs. De opsomming geeft iets weer van de onduidelijkheid die er nog steeds over het kamp be- staat. Afgezien van de aanwezigheid van een Philips-werkplaats op het kampterrein, waar dwangarbeiders in opdracht van de bezetter radio’s en zaklantaarns maakten, zijn er dus meer onopgehelderde omstandigheden die van Vught een unieke plaats maken. De SS zou voor de locatie hebben gekozen om dezelfde reden als de Duitse ridders uit de dertiende eeuw: de nabijheid van ’s-Hertogenbosch en de gunstige infrastructuur. Dit verklaart echter nog niet waarom juist de SS zo geı¨nteresseerd was. Er waren zoveel plaatsen in Ne- derland die aan dezelfde voorwaarden voldeden, en die een betere doorvoer naar Duitsland boden. Als argument wordt ook gebruikt dat het kamp in de afgelegen bossen lag, en dus afgeschermd was van het publiek. Bizar genoeg schijnt de nabijheid van het concen- tratiekamp inderdaad geen invloed te hebben gehad op de vakan- tiegangers bij het recreatiebad de IJzeren Man.165 Een tegenargu- ment bepleit juist de opmerkelijke openheid van het kamp: het was een komen en gaan van plaatselijke aannemers en leveranciers en ook stonden de poorten open voor Philips-medewerkers. Boven- dien werd Vught wel beschouwd als een modelkamp en dus als een soort showcase voor het grote publiek. Het werd wel het ‘glazen Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
kamp’ genoemd. Deze tegenstrijdige aard maakt het nog moeilijker
de aard van het kamp precies te duiden.
In elk geval was het een belangrijke plek. Himmler zelf bezocht Vught en het kamp op 3 februari 1944: een tijd waarin Duitsland grote verliezen leed en de nummer twee van het Rijk denkelijk wel iets anders aan zijn hoofd had dan de goede reputatie van een ge- vangenenkamp in Brabant. Het is in dit licht misschien interessant om te weten dat Himmler in augustus 1944, met de val van het Oostfront, nog altijd bezig was met Ahnenerbe-activiteiten, en dat hij zich daarna in toenemende mate in zijn occulte plannen verloor.
Kan het zijn dat de Duitse bezetter (en met name de SS) in Vught andere belangen had?
Marggraff en de nazi’s
Tot de vele landerijen van Marggraff behoorde het landgoed Elzen- burg; een rustieke villa in het zuidwesten van Vught. Wie in de voorbije twintig jaar de bosweg Hoevensestraat volgde, kon aan de ene kant het Capellebos zien (ook eigendom van Marggraff) en aan de andere kant een verwaarloosd buitengoed. Midden in het bos, aan het einde van een overwoekerde oprijlaan, stond een si- nistere ruı¨ne omgeven door kale boomtoppen. De Vughtse jeugd zal zich de ruı¨ne herinneren als een plek waar je hutten bouwde, verstoppertje speelde of met je vriendinnetje ging vrijen. Als plaat- selijk spookhuis oefende het een onweerstaanbare aantrekkings- kracht uit. In de jaren tachtig bestond het nog uit verschillende kamers, een dak en een trappenhuis. Later was alleen nog de impo- sante voorgevel te zien, die donker en droevig tegen de hemel af- stak. In de zomer van 2006 werd het definitief gesloopt, waarmee een nieuwe generatie jonge Vughtenaren werd beroofd van haar spookhuis. Een rommelige open plek herinnert nog aan het ver- dwenen landhuis. Villa Elzenburg (of Elzenburgh) zou in zijn gebouwd, dus in hetzelfde jaar als Zionsburg. Het landgoed van 8 hectare bestond uit de riante villa, stallen, dienstwoningen, Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
een koetshuis en een met beuken geflankeerde oprijlaan. In tegen-
stelling tot de geruchten is het huis nooit afgebrand. Na de oorlog werd het bewoond door een oud-president van het gerechtshof in Den Bosch, professor Rutten. Hij woonde er 25 jaar voordat de narrige Ewald hem eruit wist te werken en het landgoed vervolgens jarenlang liet verloederen. Veel meer is er over het buitengoed niet bekend: niet wie er oorspronkelijk woonde, zelfs niet wie het ge- bouwd heeft. Marggraff I kan het gedaan hebben, maar het kan ook dat hij de villa later heeft aangekocht. Een krantenartikel uit 1994 beschrijft de omgeving als een plek waar ‘een argeloze wan- delaar op elk moment een soldaat uit het bos mag verwachten die denkt dat de Tweede Wereldoorlog nog beslecht moet worden’. Dit idee is zo gek nog niet: de mare ging dat Elzenburg in de oorlog een hoofdkwartier van SS’ers was. Als we het over het oorlogsverleden van Marggraff hebben, bedoe- len we in dit geval Marggraff II, Lodewijk Marggraff, de vader van Ewald. Ewald was 17 jaar toen de oorlog uitbrak en zijn vader Loke zwaaide toen nog de scepter over Zionsburg. Het (ver- meende!) NSB-lidmaatschap kan op conto van senior worden ge- schreven, niet op dat van zijn zoon Ewald. Niettemin bewaarde Ewald levendige herinneringen aan de oorlogstijd. Het vluchtig ter sprake brengen van het onderwerp deed hem meestentijds in acute woede ontsteken. Mensen die het waagden om hem er recht- streeks over te vragen, mochten de volle omvang van zijn gram- schap incasseren. Van de tirades die hieruit voortvloeiden werd men over het algemeen niets wijzer. Ewald maakte vage beschuldi- gingen aan het adres van verschillende personen en instanties, maar waar hij zich precies kwaad over maakte blijft onduidelijk. Zeer waarschijnlijk betreft het de (valse?) beschuldiging dat zijn vader heulde met de bezetter. Dat kan, maar bewezen is het nooit. Ook de nog overgebleven zusters Marggraff weigeren over de oor- log te praten. Op zich is daar natuurlijk niets mis mee. Zo veel mensen – goed en fout – worden liever niet aan die tijd herinnerd. Het zwijgen van de familie over de precieze toedracht is haar goed recht – en begrijpelijk als zij jarenlang een verbitterde strijd heeft Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
moeten leveren tegen kwade tongen en verdachtmakingen. Wij
weten simpelweg niet of, en in hoeverre, de eigenaren van Zions- burg met de Duitsers samenwerkten. Als zakendoen met de nazi’s collaboratie is, dan is Otto Frank, de vader van Anne, ook een collaborateur.167 Zelfs het gebruik van Marggraffs villa’s als SS- kantoren duidt niet per definitie op collaboratie, aangezien talloze villa’s en landhuizen in de omgeving voor dit doel simpelweg wer- den gevorderd.
Waaruit bestonden de meest hardnekkige geruchten? Met stip bovenaan staan de betrekkingen met de bezetter. Marggraff II zou een groot deel van zijn rijkdommen verworven hebben door het sluiten van lucratieve deals met de Duitsers. Hij was met een Duitse getrouwd. De moeder van Ewald was Catharina Schran. Volgens Ewald kwam zij uit Bochum en stamde haar familie uit de ‘keizerlijke tijd’. En natuurlijk waren er de Pruisische wortels van Marggraff zelf (ofschoon de familie ge´e´n adel is).168 Ook zou vader Loke, die een tijdje als gijzelaar werd vastgehouden in Gestel, zich via de Winterhulp hebben vrijgekocht. Zijn bijzondere betrek- kingen met de Duitsers zouden hem een bijzondere positie hebben verleend. Over de beschuldiging zei Ewald: ‘Een leugen.’ In een interview met het Brabants Dagblad van 26 maart 1994 vertelde hij: ‘Mijn vader was een van de eerste gijzelaars in Beekvliet in Sint- Michielsgestel. Omdat hij een belangrijk man was. En natuurlijk dicht in de buurt van Gestel woonde. Vanwege zijn gezondheid. Daarom mocht hij twee weken weg.’ De geruchten gaan verder, maar het enige wat we zeker weten is dat Lodewijk Marggraff er uiteindelijk (tamelijk onschuldig) van beschuldigd werd fietsen te hebben aangegeven bij de Duitsers. Deze waren in het bezit van de buren en werden op een gegeven moment gevorderd. Hiervoor (en niet voor grootscheepse collaboratie) werd hij meteen na de oorlog vastgezet. Na de bevrijding van Brabant in het najaar van werd het voormalige Kamp Vught ingericht als interneringskamp voor vermeende collaborateurs. In september waren de laatste transporten naar Duitsland vertrokken en kort daarna was het kamp door de Duitsers ontruimd. Vlak daarvoor had commandant Hu¨ttig nog op massale schaal fusillades laten plaatsvinden in de Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
bossen achter het kamp. Onder de naoorlogse gevangenen, ver-
dacht van Duitse sympathiee¨n, bevond zich dus vader Marggraff. De beschuldiging staat op naam van de Vughtenaar Albert Swane, broer van een in Duitsland omgekomen verzetsheld. Op basis van zijn status als oorlogsheld zou hij door de autoriteiten op zijn woord zijn geloofd.
Ewald Marggraff heeft altijd met de grootste stelligheid beweerd dat zijn vader vals beschuldigd was.
Hij vertelde het Brabants Dagblad: ‘De Duitsers kwamen bij ons aan de deur om de fietsen te vorderen. De moffen wilden in de huiskamer kijken. Mijn zuster, de slimme meid, zei dat ik in die kamer lag met geelzucht. De Duitsers keken wel uit. Die durfden niet binnen te komen.’ Vervolgens, aldus Ewald, doorzochten de soldaten de tuin. ‘Over de heg zagen ze bij de buren fietsen staan. Die moffen sprongen over de heg en namen de fietsen in beslag.’ Lodewijk Marggraff verbleef vijftien maanden in Kamp Vught voordat hij wegens gebrek aan bewijs werd vrijgesproken. Maar er zijn ook geruchten die daar lijnrecht tegenover staan. Zo beweert de voormalige tuinman en vertrouweling B.R. dat Ewald en zijn zusters tijdens de oorlog elders zaten ondergedoken. Dit strookt niet met beweringen van Ewald zelf, die zichzelf in die jaren gewoon in Vught plaatst.
Er zijn een paar anekdotes uit zijn eigen mond bekend. In een ervan beweert Ewald zich tijdens beschietingen door Duitse solda- ten schuil te houden in een holle beuk op het landgoed: ‘In de oorlog was die ruimte in gebruik als munitiebunker. Ik heb er nog in gezeten. Schoten de moffen vanuit het Wilhelminapark op het dorp. Bij weer een aanval moest ik er wel in kruipen. Met risico ja. Liever de lucht in dan mijn benen eraf.’ De meest interessante fase in de oorlogsgeschiedenis is echter de mare rond het SS-hoofdkwartier. We vertelden al dat Parva Domus om de een of andere reden in de kijker van de Gestapo lag. Marg- graff zelf: ‘Via de spionagediensten stond het pand in Duitsland bekend als Das Weisse Haus. Vanaf de eerste dag van de bezetting Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
vorderden de Duitsers beide woningen [Parva Domus en Domus
Rosalia] als doorgangshuis.’
Dit zijn vreemde feiten. Parva Domus, de Prince van Oranien, was nou niet bepaald een opzienbarend gebouw, zeker niet gezien de beschikbaarheid van veel grotere en gunstiger gelegen villa’s in de nabije omgeving. Het was klein en waarschijnlijk ook een beetje vervallen. Marggraff II had het pand aangekocht omdat het zijn uitzicht bedierf: hij wilde het afbreken. De oorlog verhinderde dit en pas in 1955 werd het opgeknapt. Wat deed dit Weisse Haus dan in de rapporten van de Duitse spionagedienst? Werd het in eerste instantie verward met Zionsburg zelf? Was het de voormalige com- manderij van de Duitse Orde waarop ze hun zinnen hadden gezet? Mogelijk dat ook de latere geruchten rond Villa Elzenburg ver- ward werden met die rond Zionsburg. Zionsburg was zonder enige twijfel een SS-hoofdkwartier. Zelfs de familie Marggraff heeft dit nooit ontkend. Marggraff beweerde dat de villa simpelweg gevor- derd was, net als Parva Domus en Roucouleur. Meteen na de bezet- ting werd Zionsburg ‘zeker gesteld’, maar pas in 1943 gevorderd. Dit zou natuurlijk zo kunnen zijn. Wat echter frappant is, is de ambivalente status van het landgoed. Enerzijds beweerde Ewald dat het landgoed gebruikt werd als wagenkamp, met ‘vrachtwa- gens met de neus in de grond uit bescherming voor luchtaanvallen’. Anderzijds klopt dit nauwelijks met de aantoonbare aanwezigheid van hoge piefen. ‘Marggraff’, zo bericht het Brabants Dagblad, ‘bewoog zich een tijdlang tussen de hoge officieren van de Wehr- macht.’ Ewald zelf maakt gewag van ‘mannen met status. Geen gewone soldaten. Geen [doorsnee] SS’ers’. Het ging om grote bon- zen; heren met ‘stijl’.
Wat deden deze ‘hoge officieren’ op Zionsburg? De grotere, of- ficie¨le SS-Unterkunften waren, zoals vermeld, ergens anders. Had de Ahnenerbe zich in het huis genesteld? We moeten het doen met de schaarse feiten uit die tijd.
Zionsburg was overigens niet de enige historisch belangwekkende plek die zich mocht verheugen in de belangstelling van de Duitsers. Ook de voormalige riddercommanderij in Gemert kwam al snel in Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
de kijker. De ridders hadden het in Gemert nog lang weten te
rooien en pas in de tijd van Napoleon werden ze definitief uit hun kasteel gejaagd. In 1813 werd het verkocht aan een particulier en nadat de jezuı¨eten er nog even gezeten hadden was het in 1928 in handen gekomen van de Congregatie van de Heilige Geest. Vanaf 1930 werd het een opleidingsinstituut voor missionarissen. Tijdens de oorlog, zo blijkt uit opgedoken dagboeken, werd er grondig rondgesnuffeld door Duitse officieren. Het kasteel werd meerdere keren bezet. Er werden foto’s gemaakt, mensen werden ondervraagd en er was grote belangstelling voor archeologische opgravingen in en rond het kasteel. Maar er werd niets gevonden. Na de oorlog
Waar de Marggraffs tijdens de bezetting van hun huis hebben uit- gehangen is niet bekend, hoewel beweerd wordt dat Ewald enige tijd in Utrecht woonde. Maar al tijdens de bevrijding van Vught meldde de jonge Ewald zich, in gezelschap van een grote hond, op het landgoed. Als we zijn woorden mogen geloven installeerde hij zich in het huis om de vijand weg te kijken en ‘de boel te bescher- men’. Waar zijn vader was, of deze toen al in het interneringskamp was opgesloten, is onduidelijk. Klaarblijkelijk was het aan de dan 22-jarige Ewald om zijn erfenis voor plundering te behoeden. Dat hij hierin wonderwel geslaagd is, blijkt uit het feit dat alle rijkdom- men – boeken, schilderijen, vazen, kroonluchters, serviesgoed – na de oorlog nog altijd aanwezig zijn. De Duitsers schijnen zich tijdens het verblijf in het huis wel heel netjes te hebben gedragen. Niet e´e´n van hen is blijkbaar in de verleiding gekomen om iets van de talloze kostbaarheden terug naar de Heimat te slepen. De Rembrandts, de Van Dijcks, ze bleven onaangeroerd.
Niet alleen het huisraad wist Marggraff uit de klauwen van de Duitsers te redden. De nazi’s waren van plan om Zionsburg op te blazen, naar verluidt om alle bewijs van hun aanwezigheid daar te vernietigen. Dit laatste is natuurlijk vreemd: waarom zouden ze dit willen? Waarom Zionsburg wel en Kamp Vught niet? Wat was er Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
zo bijzonder aan hun activiteiten op Zionsburg dat juist deze ver-
borgen moesten blijven? In het Brabants Dagblad pocht Marggraff zelf: ‘Het Sprengcommando van Go¨ring, de rat, kwam hier om Zionsburg en de Lambertustoren op te blazen. Tien uur met die mannen zitten praten. Geen druppel aangeboden. Eindelijk had ik ze over weten te halen om de toren en Zionsburg te sparen. Zegt die mof: oke´, als we de geallieerden alsnog weten terug te dringen kom ik naar Vught om jou als eerste kapot te schieten.’ Naar eigen zeggen antwoordde Marggraff: ‘Militair gezien is dat correct.’ Clint Eastwood had het hem niet verbeterd. ‘De man was totaal overdonderd. Geheel geı¨mponeerd. Ze zijn opgerot.’ Welke argumenten de piepjonge Ewald gebruikte om de nazi- officieren van hun snode plannen af te brengen vertelt hij niet. Ook verklaart hij niet hoe Zionsburg en de grote inboedel de in- tensieve bezetting ongeschonden doorstaan heeft. Wat de SS-top in de bewuste jaren in het beruchte landhuis heeft uitgevoerd is een van de vele geheimen van Zionsburg. Aan hun aanwezigheid hield Marggraff nog een grappig souvenir over. Toen jaren later een buurvrouw een bezoek bracht aan Zionsburg zag ze op een van de dressoirs een grote zilveren lijst staan. Gevraagd waar die van- daan kwam antwoordde Ewald dat hij van de SS was geweest. Er had een grote foto van Himmler ingezeten. Nadat de Duitsers wa- ren ‘opgerot’ verwisselde hij de foto voor een van zijn vader Loke, die veertig jaar na de oorlog nog altijd brutaal uit de lijst staarde. Heulde Zionsburg met de vijand? Of wisten de Marggraffs het Geheim juist uit handen van de Duitsers te houden? We zullen het misschien nooit weten. Zij die het kunnen weten, zwijgen. Vriend en tuinman B.R. vertelde ons dat Marggraff ook na de oorlog nog pro-Duitse gevoelens had (pro-Duits, niet pro-nazi). Wellicht stoelt het hele verhaal inderdaad op kwade verzinsels. Het zijn niettemin deze verzinsels die ervoor zorgden dat de Marggraffs uit de leden- lijst van de Lieve Vrouwe Broederschap werden verwijderd. Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
Tirion – Literair Klassiek – 157 x 234 mm (L) Pre Press Zeist
24/09/2007 Pg.
Hoofdstuk Imperium mundi
De laatste schatzoeker: de Duitse Orde