Chronologie van een schuldverwerking
opgetekend door Melissa Müller 2001
Sinds de jaren vijftig duiken ze om de haverklap op: de ‘ik-was-er-bij’ verhalen van gewezen functionarissen van het Derde Rijk, zelfrechtvaardigingen van Hitlers kameraden en vergoelijkingen door zijn geestverwanten. Al dan niet openhartige bekentenissen, door de critici bestempeld als triviale sensatiememoires.
‘Met de oude Junge.’ Traudl Junge is aan de lijn. Ze belt om - nog een keer - uit te leggen dat ze haar bedenkingen heeft. Vanwaar een zoveelste titel over de nazi-tijd? Waarom te koop lopen met haar eigen verwerking van het verleden? En waarom uitgerekend nu?
Ervaring heeft ze genoeg in het beschrijven van haar indrukken van Adolf Hitler en Eva Braun. Sinds de jaren vijftig heeft ze tegenover historici en journalisten herhaaldelijk rekenschap afgelegd. Maar met haar eigen leven is ze tot dusver nooit naar buiten getreden. Wat haar daarvan weerhouden moet hebben is dat zij die ene cruciale periode, de tweeënhalfjaar in de entourage van Adolf Hitler - en de daarmee gepaard gaande innerlijke conflicten - zelf nooit helemaal te boven is gekomen.
Traudl Junge heeft zich in dienst gesteld van een misdadig regime, zij is echter bij de wandaden van de nazi’s niet direct betrokken geweest. Dit pleit haar niet vrij, maar we dienen het in aanmerking te nemen om het verleden te begrijpen. Hoezeer zij ook in de gebeurtenissen verwikkeld is geraakt, zij past niet in het zwart-witdenken van de mensen die slechts onderscheid willen maken tussen schurkachtige nazi’s en antifascistische helden.
Ze heeft zich, vertelt Traudl Junge, nooit over haar lot beklaagd. Zelfs niet in de chaotische uren en dagen van de ineenstorting van het Derde Rijk. Ja, dat moest er nog bij komen, denkt de lezer allicht. Toch onderscheidt zij zich juist hierin van veel toenmalige collega’s en het merendeel van haar tijdgenoten, die zich achteraf liever als ‘slachtoffer’ voordeden. ‘Het waren zware tijden...’, ‘Het was immers oorlog...’ - redeneringen waartoe velen na 1945 hun toevlucht namen om de jodenvervolging, de vernietigingskampen en andere gruweldaden van de nazi’s te verdringen of op z’n minst te bagatelliseren. Zij hadden de ‘totale oorlog’ en zijn materiële en ideële verwoesting ervaren als ‘totale ineenstorting’. Zij hadden zich opgetrokken aan de fictie van de Stunde null, het ‘uur nul’, spraken van het ‘verjaagde spook’ en van een ‘verbroken betovering’. Hun hoop was gevestigd op het nieuwe tijdperk van ‘na de oorlog’. Dat gold evengoed voor de daders en vervolgden, als voor de passieve meelopers en plaatsvervangende boetelingen tot wie Traudl Junge behoorde.
Ze heeft na de oorlog geen moment gedacht dat ze onschuldig was. Maar ondanks alle schaamte en verdriet over de wandaden van de nazi’s blijft ze wat haar eigen rol betreft nog lange tijd steken in een algemene, abstracte veroordeling. Uiteindelijk komt ze tot het inzicht dat ze destijds in de fout is gegaan door de hulp te aanvaarden van Albert Bormann. Ze moest en zou in 1941 naar Berlijn, verbolgen als ze was dat haar Münchense werkgever haar in alles dwarsboomde. Ze was halsstarrig, koppig. Om haar doel te bereiken - Berlijn, niet de rijkskanselarij, laat staan Adolf Hitler - heeft ze de waarschuwende stem in zichzelf tot zwijgen gebracht. De stem die zei: laat je niet in met de partij - dat kan nooit goed gaan. Toen ze na een reeks van toevalligheden voor Hitler stond, was het te laat om nog weerstand te bieden, zegt ze. Nu weet ze dat ze zich door hem liet verblinden - niet zozeer door zijn ideologische en politieke ideeën, want die interesseerden haar weinig, maar door Hitler als persoon. Dat ze hem gezelschap bood terwijl hij en zijn trawanten de Endlösung voltooiden, wil ze geenszins verdoezelen. Ze geeft toe van de omvang van de jodenvervolging vermoedelijk alleen niets te hebben geweten omdat ze het niet weten wilde. Hoe ze echter ook probeert de moorddadige gebeurtenissen mentaal te verwerken en met zichzelf in verband te brengen, steeds raakt ze in conflict met eigen ervaringen uit de tijd bij Hitler, die getuige haar manuscript overwegend positief waren. Verwonderlijk is dit niet, want dat is precies de nog altijd bestaande tweespalt in Traudl Junge: hoe te aanvaarden dat dezelfde man die zich zozeer om haar welbevinden scheen te bekommeren, óók de man is geweest die met mateloze destructiedrift miljoenen mensen leed heeft berokkend.
‘De totale ineenstorting, de vluchtelingen, het leed - natuurlijk heb ik Hitler daarvoor verantwoordelijkgesteld. Zijn testament, zijn zelfmoord - op dat moment begon ik hem te haten. Tegelijkertijd heb ik razend veel medelijden gevoeld, ook met hem. Maar wanneer de liefde, zoals in een huwelijk, omslaat in haat wil je de mooie herinneringen aan de begintijd blijven koesteren. Zo zat het waarschijnlijk ook met mijn verhouding met Hitler... Hij had voor mij geen erotische uitstraling, maar ik wilde natuurlijk dat hij me graag mocht. Hij was een vaderlijke vriend, hij gaf me een gevoel van veiligheid, zorg, geborgenheid. Ik heb me daar in het Fiihrerhoofdkwartier, midden in de bossen, in het samenzijn met deze “vaderfiguur’’ geborgen gevoeld. Dit gevoel ergens bij te horen heb ik later nooit meer op die manier gekend.’
Inde turbulente maanden na Hitlers zelfmoord en het einde van de oorlog voelt ze zich persoonlijk teleurgesteld door ‘haar Führer’. ‘[...] het gaat goed met me, het is nu enkel een kwestie van overwinnen of sterven, ’ had ze hem in januari 1945 nog nagepraat in een brief aan haar moeder en zus. Toen had hij zich laf uit de voeten gemaakt. Maar in de zomer en herfst van 1945 heeft zij andere zorgen: het acute gevaar voor eigen leven, de angst voor de willekeur van de Russische bezetters en de dagelijkse strijd tegen de honger. Zelfmoord, in de dagen rond 1 mei 1945 voor tal van haar collega’s een uitweg, is geen oplossing voor haar. Hoewel ze het gif dat Hitler haar persoonlijk bij wijze van afscheidscadeau heeft gegeven als een schat bewaart, verkiest ze te leven.
‘Ik behoorde niet tot die idealisten die zich onmogelijk konden voorstellen dat het zonder de Führer verder zou gaan; mensen zoals Magda Goebbels, die blijkbaar de uiterste consequentie uit hun denkbeelden trokken. Voor mij was de dood door zelfmoord slechts een vaag reddingsanker voor het geval dat ik werd mishandeld - gemarteld of verkracht. Het was een geruststellend idee het gif bij me te hebben.’
In de nacht van 1 op 2 mei 1945 beginnen de bunkerbewoners die nog leven, aan hun uitbraak uit de catacomben van de rijkskanselarij. Tien groepen van elk ongeveer twintig personen slaan op de vlucht voor de Russen. Traudl Junge bevindt zich, zoals ze in haar manuscript beschrijft, bij de eerste groep geleid door SS-Brigadeführer Mohnke. Op de tweede avond raakt ze gescheiden van de andere vrouwen in het gezelschap - haar collega Gerda Christian, Martin Bormanns secretaresse Else Krüger en Constanze Manziarly. Hitlers kokkin, volgens Junge het type van de volmaakte Russische vrouw, stevig, met ronde wangen, was zo dom geweest een uniformjas van de Wehrmacht aan te trekken. Ze wil aan burgerkleding zien te komen, en Traudl Junge moet op haar wachten, terwijl de twee andere vrouwen in de rij staan voor drinkwater en proberen alvast aan een slaapplaats te komen voor de nacht.
Als Traudl Junge ‘die Manziarly’ even later weer ziet, wordt ze door twee Russische soldaten meegevoerd naar een metro-ingang. ‘Ze willen mijn papieren zien,’ kan Constanze Manziarly Traudl Junge nog toeroepen, dan verdwijnt ze aan de zijde van de Russen. Sindsdien is ze vermist.
Traudl Junge verliest ook de beide andere collega’s uit het oog en trekt alleen verder. Ze wil naar het noorden, weg van de Russische zone naar de Engelse zone, waar Hitlers opvolger admiraal Dönitz en zijn mensen zich zouden ophouden. Ze is zonder geld op pad, zonder papieren, zonder bagage, slechts gekleed in een broek en een geruite blouse. Duizenden vluchtelingen zijn onderweg, sommigen vluchten uit de gebombardeerde stad, anderen komen uit de door de Russen bezette gebieden en zoeken hun toevlucht in de stad. Traudl Junge wil zich bij hen aansluiten, ze kent de streek niet, de namen van de dorpen waar ze doorheen komt heeft ze nog nooit gehoord en ze vergeet ze ook meteen weer. Een tijdlang trekt ze op met iemand die in een concentratiekamp heeft gezeten. Hij draagt nog steeds zijn gestreepte kampkleren.
‘Deze man en ik maren op dat moment lotgenoten, we waren allebei bang voor de Russen en zijn een tijdlang samen opgetrokken. We spraken niet over ons recente verleden. Ik had er destijds nog geen idee van welke toestanden er in werkelijkheid in de concentratiekampen hadden geheerst. Ik had Himmlers woorden in mijn hoofd, die van goed georganiseerde werkkampen had gesproken. Achteraf gezien is het nauwelijks voorstelbaar, maar ik heb deze gevangene destijds geen vragen gesteld. En ik heb vooral mijzelf geen vragen gesteld.’
Dagenlang is ze onderweg in het vlakke land. De Duitse capitulatie en de officiële beëindiging van de oorlog gaan geheel aan haar voorbij. Het schrijnende contrast tussen de uitbundige natuur met zijn lieflijke weiden en bloeiende bomen, en de ellende van de mensen, de verwoeste huizen, het klaaglijke geloei van de niet-gemolken koeien, staat in haar geheugen gegrift, ’s Nachts zoekt ze onderdak bij vreemden, ze slaapt in schuren, soms zelfs in een bed, hulpvaardige mensen bieden haar gekookte aardappels aan, iemand geeft haar een oude jas. Overdag is die weliswaar een last bij dit zachte weer, maar ’s nachts een welkome deken. Ze ontmoet Duitse soldaten, die in de chaos van de laatste oorlogsdagen gedeserteerd zijn en in hun oude kloffie naar huis proberen te komen. Op een boerderij ontmoet ze haar huwelijksgetuige Erich Kempka, voormalig chauffeur van Hitler, in haveloze plunje - ook hij is op de vlucht. Hij vertelt haar dat hij de Elbe over wil zwemmen om zich aan de Amerikanen over te geven. Uiteindelijk moet het hem gelukt zijn het zuiden van Duitsland te bereiken, want hij valt half juni in Berchtesgaden in handen van de Amerikanen.
De vluchtelingen vormen kleine groepjes, om zich veiliger te voelen. Al spoedig sluit Traudl Junge vriendschap met Katja, gehuwd met een SS-officier en zelf Parteigenossin, die Berlijn in paniek heeft verlaten toen de Russen kwamen. Traudl vertelt haar dat ze Hitlers secretaresse was, maar ze worden vooral in beslag genomen door de dagelijkse zorgen. Wat eten we vanavond, waar zullen we slapen? Samen proberen ze via de groene grens de Engelse zone te bereiken. Als dat mislukt trekken ze verder langs de Elbe naar Wittenberge, ongeveer halfweg richting Hamburg, op zoek naar een manier om de rivier over te komen. Aan de overkant begint de Amerikaanse zone. Traudl Junge heeft last van schurft, sinds haar vlucht heeft ze geen zeep meer gezien, laat staan gebruikt. Ze laat zich door een arts onderzoeken, die haar een zalf voorschrijft. Ze moet zich dagelijks wassen en schoon ondergoed aantrekken. De vijf mark die hij verlangt voor deze welgemeende adviezen, moet ze hem schuldig blijven.
Er varen geen veerponten over de Elbe, en Traudl en Katja durven niet naar de overkant te zwemmen. De rivier is te breed en te koud. Ze besluiten dan maar naar Berlijn terug te gaan. Traudl Junge wil zich in de woning van haar vriendin verschuilen tot het treinverkeer naar München weer op gang is gekomen. Na ongeveer ccn maand en een voettocht van ruim driehonderd kilometer arriveert ze weer in Berlijn als Gerda Alt. Ze heeft deze schuilnaam onderweg aangenomen in een dorp waar ze een identiteitsbewijs heeft laten maken dat haar recht geeft op voedselrantsoenen - in de naïeve hoop dat mensen die haar zoeken bij het horen van de naam Gerda Alt op Traudl Junge zouden komen.
Een week is ze in Berlijn. Katja helpt overdag bij het puinruimen, zijzelf komt nauwelijks buitenshuis. Kortstondige geluksmomenten: na weken voor het eerst haar haren wassen, een pakje echte koffie dat Katja in de koelkast vindt. Eerste lichtpuntje: er lijkt iets van normaliteit in haar leven terug te keren. Op 9 juni, de dag waarop de bevelhebber van de Russische bezettingtroepen, maarschalk Georgi Zjoekov, het ‘Sovjet militair bestuur in Duitsland’ (SMAD) opricht, kloppen twee mensen in burgerkledij, een jongeman en een meisje, bij Katja aan en stellen zich meteen zwaar Russisch accent voor als journalisten.
‘Mij was meteen duidelijk dat ik gevangen werd genomen. Wie mij verraden heeft weet ik tot op de dag van vandaag niet. Mijn pas met de valse naam nam ik niet mee, want het gerucht ging dat wie op leugens betrapt werd in het Russische inferno terechtkwam. Het was in die dagen immers normaal geen papieren te hebben. Ik liet bij de conciërge een berichtje voor Katja achter en ging mee. Natuurlijk stond ik afschuwelijke doodsangsten uit, maar ik voelde dat ik niet onterecht gevangengenomen was. Het beangstigende was de onberekenbaarheid van de Russen.’
Traudl Junges odyssee door diverse provisorische gevangenissen begint. Het eerste tussenstation in haar gevangenschap is het bureau van de Russische commandant in de Nussbaumallee, waar ze een nacht wordt vastgehouden. Vandaar wordt ze overgebracht naar de voormalige vrouwen- en jeugdgevangenis Lichtenberg. Veertien weken zit ze in een eenpersoonscel - in het begin in haar eentje, later met zeven andere vrouwen. Pas dan krijgt men in de gaten wie ze is en wordt ze voor het eerst verhoord, vooral over de gang van zaken rond Hitlers dood. Keer op keer krijgt ze de persoonlijke tragedies te horen van de Russische soldaten die haar bewaken: hoe hun kinderen door de Duitse soldaten zijn doodgeschoten, hun vrouwen weggevoerd, hele dorpen uitgeroeid. Voor het eerst en met groeiende ontzetting begrijpt Traudl Junge dat aan de bloedbaden in Oost-Pruisen een niet minder gruwelijk voorspel in Rusland voorafging - en dat ze zich door de nazi-propaganda een rad voor ogen heeft laten draaien.
Op een nacht komen ze haar onverwachts halen, ze wordt overbracht naar de kelders van het Rudolf-Virchow-Instituut. In de grote groepscel zitten ‘speciale gevallen’, zoals spionnen. De gevangenen slapen op de grond, iemand neemt Traudl Junges trouwring af, haar laatste bezit.
Het gif is ze in Lichtenberg al kwijtgeraakt: in het bureau van de commandant werd ze op bevel van de vrouwelijke commissaris gefouilleerd. Traudl Junge nam de gifcapsule van flinterdun glas uit de messing beschermhuls, liet hem in een zakdoekje glijden en verstopte hem terwijl ze haar neus snoot onder haar tong. Pas toen kleedde ze zich uit. Na de controle zag ze kans de capsule zonder de messing beschermhuls in haar jaszak te laten verdwijnen en onbeschadigd mee de gevangenis Lichtenberg in te smokkelen.
‘Mijn celgenote wist ervan. Ik had haar verteld dat ik in geval van nood altijd nog het gif had en dat ik zo mijn angst de baas bleef. Ik neem aan dat zij me heeft verraden. In elk geval werd de capsule me afgenomen bij een celcontrole. Ik was volkomen vertwijfeld. Ik hoorde immers elke nacht het geschreeuw van de mensen die gemarteld werden en het appèl op de binnenplaats als de transporten naar Rusland werden samengesteld. Plotseling voelde ik me aan de willekeur overgeleverd omdat nu de laatste beslissing me ook was ontnomen.’
Traudl Junge wordt niet naar Rusland gebracht. Geldt ze als een ‘speciale getuige’? Of is ze in de ogen van de bezetters te onbeduidend voor een zware straf? Vragen die achteraf moeilijk te beantwoorden zijn. Het lot is haar in elk geval goed gezind, vooral in de persoon van een Armeniër die zich als Arkadi voorstelt. De in burger geklede man, die als tolk voor de Russische bezettingsmacht werkt, haalt haar op een nacht in oktober 1945 uit de kelder van het Rudolf-Virchow-Instituut en brengt haar naar de kelder van het bureau van de Russische commandant in de Marienstrasse. Hoewel hij op weg ernaartoe amper een woord met haar spreekt, vallen zijn verzorgde manieren en weloverwogen woordkeus haar op. Aan deze man, die eerst zo’n onheilspellende indruk op haar maakt, heeft ze uiteindelijk heel veel te danken. Hij is in de maanden daarna haar beschermengel, bezorgt haar kleding, een kamer, papieren en ten slotte zelfs werk. Er geldt slechts één beperking: ze moet in de Russische zone blijven. Als hij haar op een dag een tomaat geeft, krijgt de poëtische benaming paradijsappel opeens een heel letterlijke betekenis voor haar.
‘Arkadi heeft me in het bureau van de commandant een enkele maal verhoord, terwijl in de andere hoek van de kamer een officier in uniform zat. Ik moest gewoon vertellen wat zich tijdens de laatste dagen in de bunker van de Führer had afgespeeld. Daarna moest ik een overeenkomst ondertekenen, waarin ik me bereid verklaarde het Rode Leger de namen te noemen van de overlevenden op en rond het hoofdkwartier van de Führer.’
Ongeveer een week brengt ze door in een tot cel verbouwde kelderruimte in het bureau in de Marienstrasse, dan besluit Arkadi: ‘U moet hier weg’ - en laat in het dichtstbijzijnde huis een kamertje in beslag nemen, waar ze voortaan kan wonen. Haar onvrijwillige hospita, mevrouw Koch, een pianolerares, is algauw blij met Traudls gezelschap. Als Arkadi omwille van de ‘kamerbezetting’ voelt of het bed comfortabel ligt krijgtTraudl Junge bange voorgevoelens. Maar Arkadi valt haar niet lastig, ook later niet. Integendeel, hij zorgt ervoor dat ze in de weken daarna als medewerkster naar het bureau wordt gebracht, zodat hij haar ’s middags in de kantine een maaltijd kan laten geven. Op 5 oktober krijgt ze een ‘vervangingskaart voor het arbeidsboekje’, waardoor ze dagelijks tien tot twaalf uur als ‘bureaumedewerkster’ staat ingeroosterd. Hoe ze haar tijd werkelijk doorbrengt schrijft ze op 4 december 1945 in een uitvoerige brief aan haar moeder in Beieren, met wie ze na bijna een jaar ongewisheid eindelijk weer contact heeft. In deze, noch in de volgende brieven gaat ze in op haar vlucht, de gevangeniservaringen of Arkadi - ze weet immers dat de post nog steeds gecensureerd wordt, ditmaal door de bezetters.
‘[...] Je zult wel benieuwd zijn hoe ik leef- nu dan, ik leef! Veel kan ik je er niet ouer vertellen, maar ik heb genoeg te eten en word zelfs dik. Mijn voornaamste bezigheid bestaat uit huishoudelijke klusjes en verder brei ik handschoenen en truien, maak poppen en stojfen beesten en gebruik gewoon mijn veelzijdige dilettantentalenten. Als ik ooit naar huis kom kan ik misschien wel een baantje vinden als toilet- of garderobejuffrouw. Ik koester vooral de herinneringen aan de jaren in München en klamp me niet vast aan het recente verleden. De mens zijn kostbaarste gave is het vergeten.
Ik woon bij een ouwelijk meisje, het type oude vrijster. Ze is zielsgoed en minstenszo dom, maar geweldig kwezelachtig. Toch heeft ze mij in haar hart gesloten, want ik spaar haar menig handwerksman uit, repareer vensters en deuren, hak hout en maak mezelf nuttig. [...] Ik heb een zwaar leven maar ik voel me als herboren sinds ik weet dat jullie op me wachten, ook al duurt het nog zo lang. [...]’
Weliswaar probeert ze haar situatie met humor te bekijken, maar in de loop van november wordt het haar allemaal te machtig: ze zou nog liever weer in de kelder opgesloten zitten dan te moeten blijven wachten tot haar gevraagd wordt iemand te verklikken, klaagt ze. Ze heeft het gevoel dat ze aan Arkadi overgeleverd is en is nog steeds bang voor hem. Maar weer verrast hij haar. ‘U heeft werk nodig,’ luidt ditmaal zijn antwoord. Dan laat hij een pasfoto van haar maken en een identiteitskaart op haar naam vervaardigen. Vanaf 10 december werkt ze door zijn toedoen als administratiemedewerkster, later bij de receptie en balie van de polikliniek van de Charité.
‘Deze man heeft me heel stelselmatig gered en blijkbaar zonder persoonlijke bijbedoelingen. Hij zei zeer merkwaardige dingen, had het over Voorzienigheid. En toen ik hem vroeg waarom hij zich zo voor mij inzette, antwoordde hij alleen: “Ik ben niet uw vijand. En misschien kunt u mij ook ooit helpen.’”
Voor het eerst sinds de ineenstorting van het Derde Rijk kan ze weer enigszins voor zichzelf zorgen, van de inkomsten uit de zelfgemaakte poppen had ze amper de huur kunnen betalen. Ze verdient nu maandelijks 100 rijksmark plus levensmiddelbonnen. Als Hitlers secretaresse had ze op het laatst 450 rijksmark verdiend, met gratis kost en inwoning. Een brood kost in die dagen op de zwarte markt ongeveer 40 rijksmark, een kilo suiker ongeveer 90 en een slof Chesterfield-sigaretten wel 1500 rijksmark. De rookster Traudl Junge kan niet op de zwarte markt kopen, daarvoor heeft ze niet genoeg geld of dingen om te ruilen.
In haar eenzaamheid richt ze al haar liefde op haar moeder. Die relatie is in deze maanden van uiterlijke en innerlijke onzekerheden de enige constante factor, waaraan ze zich vastklampt met een
bijna kinderlijke kracht. Op n december, in een van de vele brieven uit deze periode naar Breitbrunn am Ammersee, waar haar moeder woont sinds ze door de bombardementen dakloos is geworden, schrijft ze:
‘Ik heb het er zelf immers ondanks alles nog vrij goed afgebracht [...] en ben weer aan het werk. [...] ik ben blij dat ik tenminste weer iets te doen heb, zodat mijn gedachten niet te veel tijd hebben om af te dwalen. Ze zijn toch al de meeste tijd bij jullie [...] Ik ben echt bang voor de feestdagen. Waarschijnlijk blijf ik in bed om deze met herinneringen beladen dagen slapend door te brengen. [...] Kaarsen zijn hier onbetaalbaar en zelfs een dennentak kan ik me niet veroorloven. [...] Lieve moeder, maak het jullie zo gezellig mogelijk en wees blij dat jullie deze dagen samen kunnen doorbrengen. Dat is het mooiste wat er is, als je niet alleen hoeft te zijn tussen vreemde mensen. Het zou nog gaan als ik me in mijn kamertje kon terugtrekken en dan werkelijk alleen met mijn herinneringen zou kunnen zijn. Ik zou wel weten hoe ik me bezig moest houden. Maar met deze strenge kou zijn we wel gedwongen de tijd met elkaar door te brengen in een duistere keuken waar het nooit opgeruimd is en het niet warm is te krijgen. Nog erger zijn de mensen eraan toe die centrale verwarming hebben [die ze niet kunnen gebruiken] en verder niets om te stoken. [...]’
In de weken daarna is Traudl Junges hele doen en denken gericht op een nieuwe start in München. Met gemengde gevoelens zoekt ze weer contact met haar oude wereld, met haar leven vóór die cruciale misstap. ‘Voortdurend gaat die ene gedachte door mijn hoofd: terugkeer naar huis,’ schrijft ze op 30 december. Een paar regels verder volgt de verklaring voor haar aanhankelijkheid: ‘Ik heb alleen heimwee naar jou en Inge, want ik ben bang voor het medelijden en het leedvermaak van anderen.’ Oudjaar 1945 brengt ze bij vrienden van haar overleden man door in het door de Engelsen bezette stadsdeel Wilmersdorf. Ze is al eerder een paar maal stiekem in de verboden zone geweest, maar ditmaal blijft ze er bijna twee maanden, want op nieuwjaarsdag belandt ze met eenenveertig graden koorts en keelpijn in bed. Nog diezelfde dag wordt ze met difterie naar het Robert-Koch-ziekenhuis gebracht Dat men haar in de Russische zone blijkbaar niet mist, sterkt haar in haar voornemen zo spoedig mogelijk naar Beieren te vluchten. ‘De meeste tijd probeer ik te slapen om mijn gedachten af te leiden van de bittere herinneringen aan het verleden en de zorgen over de toekomst. Of ik droom van heerlijke tijden bij jullie thuis en bouw de mooiste luchtkastelen’ (15 januari 1946). Samen met haar buurvrouw in het ziekenhuis, die ook naar München wil, smeedt ze concrete vluchtplannen.
‘Sinds gisteren merk ik meer in de Charite', maar mijn baan zal me er niet van meerhouden naar huis te komen als de gelegenheid zich voordoet,’ schrijft ze op de laatste februaridag van 1946. ‘Maar je kunt gerust de kool opeten voor die beschimmelt, ik zal wel van de eerste radijsjes en rettich genieten.’ En vervolgens op 1 maart aan haar zus: je vraagt of ik echt vrij ben en de papieren voor mijn invrijheidsstelling heb. Helaas noch het een noch het ander, anders was ik hier allang weg, als het zo eenvoudig was.’
In Breitbrunn doet haar moeder op haar beurt moeite om Traudls verblijfsvergunning voor Beieren en een vestigingsvergunning voor Breitbrunn te bemachtigen. De beide papieren zijn de voorwaarde voor haar vlucht uit Berlijn, anders zal ze thuis geen werkvergunning, voedselbonnen en dergelijke kunnen krijgen. Op z april ontvangt Traudl Junge het felbegeerde document: ‘Hoera! Mijn verblijfsvergunning tsgekomen!’ Al op 14 maart, de dag voor haar zesentwintigste verjaardag, heeft ze, rekening houdend met de opzegtermijn van een maand, haar ontslag bij de Charité ingediend. Een vluchtige laatste ontmoeting met Arkadi sterkt haar nog eens in haar voornemen om de vlucht te wagen. Ze ontmoet hem op straat, begroet hem al van verre, maar hij reageert niet. Pas als hij vlak bij haar is, deelt hij haar in een paar woorden mee dat er nu een nieuwe commandant is en dat haar dossiers zijn verdwenen. Dan haast hij zich verder.
De vijftiende april 1946 staat op haar ‘vervangingskaart voor het arbeidsboekje’ vermeld als laatste werkdag. Meteen daarna begint ze aan haar volgende, avontuurlijke vlucht. Samen met Erika, een kennis van haar uit het ziekenhuis, neemt ze de sneltram naar de zonegrens, daar leggen ze hun lot in handen van een mensensmokkelaar. Die leidt hen al dan niet bewust naar een Russische grenswacht, maar de vrouwen hebben geluk: de man doet hun niets maar stuurt hen terug naar de Russische zone. Een tweede poging is succesvoller. In een dorp leren ze een boer kennen die een veld heeft op de grens tussen de Russische en Engelse zone. Ze overnachten bij hem en de volgende ochtend als hij met zijn tractor mest uitrijdt verstoppen Traudl en Erika zich op de aanhangwagen. Bij de grens springen ze er op een teken van de behulpzame boer vanaf en rennen als hazen naar de bosjes.
‘Dat moet in de buurt van Göttingen en Hannoversch Münden zijn geweest. Daar heb ik heel in de vroegte voor het eerst van mijn leven een nachtegaalgehoord. De mensen waren destijds zo behulpzaam. Wij zijn toen bij een huis aangekomen waar we een grote pan aardappelen kregen. Met zout. Dat waren mijn eerste schreden buiten de Russische zone. Toen hebben we eindelijk een trein te pakken gekregen - de treinen reden immers nog heel onregelmatig - en zijn we via Kassei naar Beieren gereden. Noch de Engelsen noch de Amerikanen hebben ons gecontroleerd. Ik ben van München meteen door naar Herrsching am Ammersee gereden en vandaar verder gelift naar Breitbrunn. Op eerste paasdag was ik weer thuis.’
Een vreugdevol weerzien. Tijd om te vergeten? Traudl is weer gezond en wel terug - haar moeder en haar zus Inge stellen nauwelijks vragen over haar Berlijnse verleden. Enerzijds hebben ze zelf het een en ander meegemaakt: de bombardementen - haast haar hele hebben en houden is haar moeder kwijtgeraakt; het einde van Inges danscarrière na een peesontsteking en de terugkeer van haar zus naar München; de algemene armoede. Anderzijds heeft Traudl de indruk dat ze haar willen ontzien en daarom geen vragen stellen.
‘We hebben het er nooit over gehad, niet direct na mijn terugkeer en ook niet daarna, welke voorstelling ze zich maakten van mijn lotgevallen na Hitlers dood. Ze wisten immers ook niet dat er destijds in de bunker een ware zelfmoordepidemie was uitgebroken. Ik voelde me echter bij mijn moeder veilig en geborgen, omdat ik wist dat ze me nooit zou laten vallen, wat ik ook gedaan had. En natuurlijk had ik na die afschuwelijke gebeurtenissen enorm veel behoefte om erover te praten. Ze heeft naar me geluisterd zonder me ooit ook maar iets te verwijten.’
Hoe de familie in de tijd na de oorlog, net als trouwens de rest van de bevolking, de eindjes aan elkaar heeft geknoopt, is Traudl Junge achteraf een raadsel. Helder voor de geest staat haar daarentegen dat de mensen destijds zo behulpzaam en hartelijk waren en elkaar door dik en dun steunden. Steeds weer komen vluchtelingen aan die bij de familie een tijdelijk onderkomen vinden. Moeder Hildegard heeft na haar evacuatie een stukje weiland gepacht van de gemeente Breitbrunn waarop ze een groentetuin heeft aangelegd. ‘[...] ons kleine akkertje geeft me een geweldig gevoel van rust. Ik zal er alles aan doen om later - ooit eens - het veld te bebouwen,’ schrijft Traudl Junge in een van haar brieven (4 december 1945). ‘Ik heb altijd gehoopt dat jullie, wanneer ik naar huis terug kon keren, op het land zouden wonen en niet in een verwoeste grote stad. Te midden van de bossen of op het land is het gemakkelijker om het onheil en de ellende van de oorlog en de vrede te vergeten.’
Vooralsnog blijven de herinneringen aan haar oorlogsverleden haar achtervolgen. Een paar dagen na haar terugkeer rijdt ze naar München om oude vrienden te bezoeken. Ze ontmoet ook een van haar jeugdvrienden, die van Griekse afkomst is en wiens partner als secretaresse werkt bij een functionaris van het Amerikaanse militaire bestuur. De Griek vertelt haar over Traudls rol in de Führerbunker, en dan realiseert hij zich ineens welke gevolgen zijn loslippigheid voor Traudl zou kunnen hebben, en hij waarschuwt haar.
Terwijl Traudl Junge nog in München is komt er inderdaad een wachtmeester van de politie in Breitbrunn langs. Haar moeder scheept hem af met het smoesje dat haar dochter in de stad is. Maar enkele dagen later, op eerste pinksterdag, staat hij opnieuw voor de deur. Ditmaal is ze wel thuis en geeft zichzelf aan. Haar moeder geeft: haar een stuk camembert en een appel mee, dan rijdt de bewapende wachtmeester haar op de duozitting van zijn motor naar Inning. Ze brengt de nacht door in de cel van het plaatselijke brand-weerhuisje, en in de ochtend van tweede pinksterdag wordt ze overgebracht naar een grote groepscel in de gevangenis van Starnberg. Die zit na een weekendrazzia van de Amerikanen vol prostituees. De dag erna moet het hele stel een medische keuring ondergaan, ook Traudl Junge. Maar na enige discussie dringt het tot de bewakers door dat zij een politieke gevangene is. Ze ontkomt aan de procedure.
Ongeveer drie weken houden de Amerikanen haar vast in een tweepersoonscel. Haar medegevangene, die de nicht blijkt te zijn van admiraal Erich Raeder, wordt verdacht van spionage. De twee jonge vrouwen verdrijven de tijd met het naaien van bh’s, waar in die tijd een groot tekort aan is. Tijdens het enige verhoor van meerdere uren, afgenomen door een Amerikaanse officier van Duits-Joodse afkomst, gelast deze haar om haar herinneringen aan de laatste dagen in de Führerbunker op te schrijven. Ze vat de gebeurtenissen in drie bladzijden samen. De officier is zo onder indruk van haar tekst dat hij haar 5000 dollar voor de auteursrechten aanbiedt. Traudl wijst het voorstel verschrikt van de hand, doodsbenauwd om de aandacht van de Russische bezetters, wier territorium ze illegaal heeft verlaten, op zich te vestigen. Tot haar grote opluchting belooft de officier er verder geen ruchtbaarheid aan te geven. Gevangenen als Traudl Junge profiteren ervan dat de bezettingsmachten inmiddels zeer uiteenlopende belangen hebben.
‘Bij de Amerikanen ben ik geen moment bang geureest dat ik gedeporteerd of gemarteld zou morden. Ze gedroegen zich correct, je merkte niets van haat of vijandschap. Ik was verbaasd hoe onbevangen ze waren - in politiek opzicht naïef, maar nieuwsgierig en sensatiebelust. Ik kon ze ook niet zoveel vertellen, in 1946 had ik geen idee mat er van mensen als Bormann, Göring of Goebbels geworden was. Destijds was nog niemand geïnteresseerd in het lot van de adjudanten, bedienden, chauffeurs en secretaresses, dat kwam pas veel later. Toen ik uiteindelijk werd vrijgelaten, nodigden de Amerikaanse officieren me uit om te gaan zeilen in Starnberg... ik was een jonge vrouw, bruin gebrand door de voorjaarszon... maar ik ben niet op het aanbod ingegaan. Ik mocht Breitbrunn daarna nog een tijdlang niet verlaten.’
München 1947. Leven in de verwoeste stad. Inge, die inmiddels toneellessen heeft gevolgd, is onder haar kunstenaarsnaam Ingeborg Zomann bij het cabaretgezelschap van Ralph Maria Siegel gegaan. Ook Traudl probeert in de loop van dat jaar de draad op te pakken in haar geboortestad. Samen wonen de zussen op een dakkamer in het huis van Walter Oberholzer, de beeldhouwer voor wie Traudl als vijftienjarig meisje model heeft gestaan en met wie de hele familie sindsdien bevriend is. Hij helpt Traudl Junge aan een baantje bij een bedrijf dat zogeheten kookkisten produceert, met zinkplaten beklede, elektrische isolatiekisten waar je in stroomloze uren warme maaltijden mee kunt bereiden. Gretig aftrek vinden ook de ‘warmterollen’ ter grootte van een kleine deegroller, die je, nadat ze een minuut zijn opgeladen, bij je kunt dragen om de handen te warmen. Ze komen Traudl Junge goed van pas wanneer ze als secretaresse gaat werken bij het theater van Helga Peters-Pawlinin, bij hetzelfde ensemble waar haar zus werkt. Het is er zo koud dat ze pas kan typen als ze haar vingers heeft ontdooid met behulp van de warmterol.
‘Het was fantastisch om onder de Amerikanen te ervaren wat democratie is. Voorheen had ik me niet eens gerealiseerd dat ik geen Poolse of Russische componisten kon beluisteren, geen joodse literatuur mocht lezen... dat zoveel verboden of strafbaar was. De geestelijke en culturele wereld was ineens weer vrij.
In München kwam in die tijd de theater- en cabaretwereld weer bij elkaar... Er is echt een totaal ander levensgevoel ontstaan. Hitlers voorspelling dat Duitsland geruïneerd zou zijn en weer een landbouwstaat zou worden, is niet uitgekomen... De Amerikanen hadden natuurlijk ook hun moderne muziek meegebracht... en hun auteurs... Hemingwag bijvoorbeeld. We hadden het niet makkelijk maar ondanks alles voelden we ons rijk.’
Traudl Junge heeft aan werk geen gebrek, zij het dan slecht betaald. Van 1947 tot 1950 werkt ze als secretaresse onder meer voor de Medizinisch-Technische Vertriebsgesellschaft Meto, voor de Iraanse journalist en universitair docent Davoud Monchi-Zadeh, voor de Münchner Verlagsbuchhandlung en de boekdrukkerij Majer & Finckh Geschaftsbücherfabrik, meestal halve dagen en verschillende baantjes tegelijk. Voor geen van deze werkgevers is haar verleden een bezwaar. Dat ze voor de eerste man van het land heeft gewerkt pleit alleen maar voor haar kwaliteiten, *[...] die haar in staat stelden de voorheen volledige betrekking in halve dagen te doen’, aldus haar referentie van Majer & Finckh. ‘Mevrouw Junge was voor ons een uiterst waardevolle kracht die wij met spijt zien vertrekken’, dweept men bij de Münchner Verlagsbuchhandlung. ‘Door haar prestaties stond zij zowel bij de bedrijfsleiding als bij haar collega’s hoog aangeschreven. Door haar vriendelijke en prettige karakter was zij alom geliefd.’
Een tijdlang doet ze tikwerk voor Hans Raff. Hij is advocaat en inmiddels echtgenoot van haar goede vriendin Ulla, die ze sinds 1942 niet meer heeft gezien. Hans heeft Traudl meteen geaccepteerd, vertelt Ulla Raff. Vanzelfsprekend was dat niet, want Raff was in het Derde Rijk als zogenaamde Halbjude vervolgd. In 1933 was de afgestudeerde werktuigkundig ingenieur en aankomend jurist acht weken voor zijn staatsexamen van de universiteit gestuurd. Nadat hij in 1941 als ‘onwaardig voor het leger’ uit militaire dienst was ontslagen, werkte hij relatief ongestoord voor een Münchense schilderslinnenfabriek tot hij in 1944 in een werkkamp terechtkwam en in een zoutmijn moest werken. In 1946 haalde hij alsnog zijn examen, zag af van zijn aanvankelijke wens om octrooirecht te doen, specialiseerde zich in schadeloosstellingszaken en behoorde binnen de kortste keren tot ’s lands topadvocaten voor schadeloosstellingen en letselzaken.
Ze hadden elk gesprek met Traudl over haar tijd bij Hitler vermeden, vertelt Ulla Raff. Om een reden die, achteraf gezien, verwondering wekt: ‘We wilden haar ontzien. We hadden medelijden met haar omdat we zagen hoezeer ze innerlijk leed.’ In plaats van haar te confronteren met het verleden, ondersteunt Hans Raff haar financieel. En ook haar moeder, van wie hij wel weet dat ze geldzorgen heeft, stopt hij geregeld wat toe.
‘Toen ik uit Berlijn terugkwam voelde ik me klein en ellendig en was ik dankbaar voor elk beetje sympathie dat ik kreeg. Mensen in mijn omgeving hebben mij nooit iets verweten. Iedereen zei altijd: “Ach, je was nog zo jong. Je kon toch niet weten wat er allemaal gebeurd is...” Niemand had behoefte er verder over door te praten. Toen ik later mijn herinneringen opgeschreven had, wilde niemand ze lezen. Dat was jarenlang best gemakkelijk, omdat ik met deze bemoedigende woorden mijn geweten kon sussen. Maar uiteindelijk Iaat het eigen onderbewuste zich toch niet voor de gek houden.’
Van grote invloed op Traudl Junge is vooral de samenwerking met Karl Ude, waaruit algauw een hartelijke vriendschap ontstaat met hem en zijn familie. Ze leert de schrijver in 1948 kennen als ze met haar moeder en zus een onderkomen vindt in de Bauerstrasse in Schwaben. Het huis op nummer 10, waar ze - illegaal - intrekken, was tijdens de oorlog zo zwaar gebombardeerd dat het onbewoonbaar verklaard werd en uit de dossiers van het huisvestingsbureau was verwijderd. Een priester genaamd Berghofer, die eerder zelf op de vierde verdieping woonde, heeft de benedenverdieping provisorisch opgeknapt en stelt de twee kamers, die ze eerst met dakvilt moeten bedekken om letterlijk een dak boven hun hoofd te hebben, ter beschikking aan de twee vrouwen. ‘Van de Berghof naar Berghofer. Dat is nogeens een carrière,’ schertsen Traudls vrienden. Op de eerste verdieping heeft Karl Ude, onder meer uitgever van het literaire tijdschrift Welt und Wort, tussen vervallen muren een kantoor ingericht. Hij was een volstrekt democratisch, maar voor het overige apolitiek man, aldus zijn zoon Christian, de huidige burgemeester van München. Ude had in het Derde Rijk lijdzaam afgewacht tot het kwaad voorbij was. Volgens zijn zoon had hij altijd een levendige belangstelling gehad voor actuele gebeurtenissen, maar zonder principieel stelling te nemen. Daarvoor was hij te diplomatiek. En verder was hij opgegaan in het kunstenaarsleven. Traudl Junge werkt ’s middags als secretaresse van Karl Ude en ’s ochtends als redactieassistente bij de uitgeverij van Rolf Kauka, waar ze de redactie verzorgt van een misdaadtijdschrift.
‘Karl Ude was een zeer liberaal en democratisch iemand die als schrijver en cultuurminnend man mijn denken sterk heeft beïnvloed. Hij wist natuurlijk dat ik Hitlers secretaresse was geweest - dat heb ik mensen in mijn directe omgeving altijd meteen verteld, want ik wilde niet dat de verstandhouding zou lijden onder mijn verleden. Maar Ude heeft me nooit gevraagd naar bijzonderheden of mijn beweegredenen. Het recente verleden was niet belangrijk. Onze gedachten, gevoelens en alle dingen die we deden waren op de toekomst gericht. We waren bezig stukje bij beetje weer een normaal leven op te bouwen... Door de Udes ben ik overigens ook met het SPD-cultuurforum in aanraking gekomen. Daar ben ik nog steeds lid van.’
Zoon Christian Ude is pas een jaar oud als Traudl Junge haar intrede doet in het leven van het gezin - hij woont met zijn ouders en zus Karin in het huis tegenover dat van Traudl, in de Bauerstrasse 9.
Reeds op de lagere school begint hij zich voor geschiedenis en politiek te interesseren en haar vragen te stellen over haar tijd bij Hitler. In de talrijke gesprekken met haar, zo herinnert hij zich, was hij tot de ontdekking gekomen dat ‘Adolf Hitler en de Tweede Wereldoorlog geen verre historische gebeurtenissen waren, maar dat de politiek zich in mijn directe omgeving afspeelde en, bij wijze van spreken, voor het grijpen lag’. Als hij later serieus deelneemt aan de discussies van zijn ouders en hun kennissen, valt Traudl Junge hem op als een ‘heldere, kritische geest’ die meer dan menig ander in de kennissenkring een uitgesproken en geëngageerd standpunt inneemt.
‘Het bewuste leven is voor mij pas na de oorlog begonnen. Het nadenken over het wezenlijke. Het vragen naar het waarom. De betekenis van menselijke relaties. Tot dan toe had ik alles voor zoete koek geslikt zoals het me overkwam. Ik was uan de ene baan naar de andere gegaan, zonder daar zelf erg bewust mee bezig te zijn. Waar ik aangesteld werd, heb ik geprobeerd belangstelling voor de zaak te ontwikkelen en zo goed mogelijk mijn best te doen.’
Absolutie - en nog wel in tweevoud - valt Traudl Junge in 1947 tevens ten deel van officiële zijde. Zoals alle Duitsers boven de achttien moet ze de ‘vragenlijst’ van de Military Gouvernment of Germany beantwoorden, een zesentachtig centimeter lang, aan weerszijden bedrukt formulier met 131 vragen over haar nazi-verleden. Ze vult het formulier tweemaal in, eenmaal als Traudl Junge en een tweede maal als Traudl Humps - waarom dat weet ze niet meer. Bij beroep vult ze naar waarheid in dat ze ‘secretaresse in de rijkskanselarij’ was, want als zodanig was ze aangesteld en ‘overgeplaatst’ naar de Führer. Bijgevolg krijgt ze twee denazificatiebewijzen. De eerste keer valt ze - als ‘jeugdige meeloper’ - onder de eind augustus verleende jeugdamnestie voor iedereen die na 1919 was geboren. In de tweede procedure wordt ze - zoals overigens vierennegentig procent van de Beierse bevolking - entlastet oftewel vrijgesproken. Dat de denazificatie, bedoeld als tot nu toe enige poging om nagenoeg een heel volk vanwege zijn politieke houding aan een nationale zuivering te onderwerpen, uitloopt op een rehabilitatiefarce, valt Traudl Junge niet eens op. Voor haar is het invullen van het vragenformulier haast een formaliteit, op een veroordeling heeft ze in elk geval niet gerekend - per slot van rekening is ze nooit lid geweest van de NSDAP.
De meeste Duitsers beschouwen het proces als een eindpunt en doen er voortaan over de nazi-tijd het zwijgen toe. Enerzijds werkt het eigenbelang van de geallieerden deze ontwikkeling in de hand, die de Duitsers in het oosten zowel als het westen als bondgenoten zien in de Koude Oorlog. Anderzijds dingen de Duitse politici van het Adenauer-tijdperk naar de gunst van de kiezers - en die wensen een streep onder het verleden te zetten. ‘Achteraf dringt de gedachte zich op,’ heeft Ralph Giordano gezegd, ‘dat de Adenauer-periode tot in de jaren zestig niets anders is geweest dan één grote poging van het conservatieve gezag om de kiezers om te kopen, van wie het merendeel iedere discussie uit de weg ging. Een soort collectieve afspraak om het oorlogsverleden te laten rusten, ten dele ingegeven door de algehele samenzweerderige sfeer, ten dele echter ook bewust gestuurd.’ Giordano noemt het de ‘grote vrede’ met de daders. Pas de tweede naoorlogse generatie zal eind jaren zestig proberen om de grootouders te dwingen kleur te bekennen - en daarmee zal tevens een abrupt einde komen aan Traudl Junges tijd van schijnbare vrede met zichzelf. Tot dan resten haar nog zo’n twintig jaar - haar beste jaren, zal ze achteraf zeggen.
Dat Traudl Junge zich steeds meer op haar gemak voelt komt niet in de laatste plaats door Heinz Bald. Hij is ‘manusje-van-alles’ -‘manager’ zou je tegenwoordig zeggen - van Ralph Maria Siegels cabaretgezelschap, waar ook Traudl kind aan huis is. ‘Een universeel talent’ noemt ze hem, iemand die van aanpakken weet en zich met liefde over haar ontfermt. Hij maakte tijdens het Derde Rijk deel uit van het verzet en accepteert haar ondanks haar verleden - dat biedt haar houvast. Als hij naar Amerika emigreert is het voor hem een uitgemaakte zaak dat ze hem zal volgen zodra hij daar voet aan de grond heeft gekregen. Hij wil met haar trouwen.
De hoopvolle jaren vijftig. De reserves van de wereld jegens Duitsland nemen mettertijd af, het Wirtschaftswunder komt op gang. We mogen er weer zijn, denkt menig Duitser. Traudl Junges leven kent hoogte- en dieptepunten, zoals ieder ander leven. In 1952 verlaat Inge Duitsland en gaat in Australië wonen, waar ze trouwt met haar Poolse verloofde die het jaar ervoor is geëmigreerd. Traudl heeft haar vroeger vaak benijd omdat Inge haar droom om kunstenares te worden kon verwezenlijken. Nu mist ze haar zus. Zijzelf heeft een visum voor de Verenigde Staten aangevraagd, Heinz Balds Amerikaanse werkgever heeft zich bereid verklaard voor haar borg te staan. Als de ruïne in de Bauerstrasse in 1954 gesloopt en daarom ontruimd moet worden, grijpt haar moeder die gelegenheid aan om haar dochter in Australië te bezoeken. Ze blijft bijna twee jaar weg. Omdat Traudl Junge geen officiële woonvergunning heeft in het huis waar ze tot dusver gewoond heeft, mag ze blij zijn dat ze van de gemeente een eenvoudige woning in München-Moosach toegewezen krijgt - een ‘afschuwelijk krot’, zoals ze het noemt. Ze trekt er desondanks in, want haar enige alternatief is het ‘Lager Frauenholz’, een tehuis voor daklozen.
Op het beroepsmatige vlak heeft ze intussen goede mogelijkheden. Weliswaar heeft ze ook nu ze dertig is nog altijd geen concreet professioneel doel voor ogen, maar ze ontmoet steeds weer mensen die haar waarderen en steunen. Willi Brust, een kennis die als graficus bij Quick werkt, beveelt haar aan bij dit tijdschrift, indertijd een respectabel magazine dat zich op uitvoerig onderzoek en kritische berichtgeving richtte - met enige regelmaat ook over mensen met een nazi-verleden. Hoewel de verslaggevers en redacteurs van Quick op de hoogte zijn van de achtergrond van hun collega, vragen ze nooit naar haar ervaringen in het Derde Rijk.
‘Ik herinner me dat de redactie op een dinsdag tijdens carnaval aan een groot artikel merkte over diverse processen van oorlogsmisdadigers en executies in Landsberg. Toen heb ik voor het eerst details gehoord over wat er in het Derde Rijk achter de schermen is gebeurd. En vooral achter de façades van figuren die ik als keurig nette mensen had leren kennen. Zoals dr. Karl Brandt, een van Hitlers lijfartsen, die ik altijd een beschaafd en menselijk iemand had gevonden en die in 1948 wegens zijn betrokkenheid bij medische experimenten op concentratiekampgevangenen en euthanasie werd opgehangen. Ik was verbijsterd.’
Drie jaar lang is Traudl Junge de rechterhand van de hoofdredacteur, dan laat ze zich tot zijn ongenoegen weglokken door een freelance medewerker van de afdeling wetenschap om als diens assistente te gaan werken. Op een onderzoeksreis van twee weken naar Italië leren de twee elkaar ook privé beter kennen - het begin van een dertien jaar durende relatie.
‘Ik was voor het eerst in Italië - het Gardameer, de cipressen, de citroen - en sinaasappelbomen... mijn hart stroomde letterlijk over van dankbaarheid en vreugde, en er bloeide dan ook een heftige romance op. Toen hij me ook nog vroeg of ik voor hem milde werken, zei ik Quick adieu...’
Maar zo gemakkelijk als ze het hier onder woorden brengt, valt deze beslissing haar niet. Ze was immers verloofd en zou binnen afzienbare tijd naar Amerika emigreren. ‘[...] als je vandaag naast angst voor de scheiding ook nog twijfel voelt opkomen aan de juistheid van je beslissing, spoel die dan allebei [...] weg. Maar vergeet daarbij niet de belangrijkste - stille - dronk op de periode die aanstaande maandag aanbreekt,’ schrijft haar toekomstige werkgever haar eind september 1953.
Een tijdlang kan ze haar verloofde Heinz Bald aan het lijntje houden en een definitief besluit uitstellen. ‘Heinz schrijft alleraardigst, lief en hartelijk. Ik ben blij dat ik zijn brieven heb,’ noteert ze op 16 oktober 1954 in haar dagboek. En precies twee maanden laten ‘[...] Heinz heeft een verwijtende brief geschreven die me desondanks goed heeft gedaan. Zijn liefde voor mij is steeds voelbaar.’ Haar hart behoort echter allang toe aan de journalist, maar die heeft een vrouw en twee kinderen - de brieven uit Amerika sterken Traudl Junge ergens in haar voorbehoud. ‘Toch blijf ik maar bedenkingen en sombere gedachten houden [...], als donkere schaduwen die me aan het twijfelen brengen of alles wel goed is zoals het is. Het idee me innerlijk te verbinden en helemaal te geven aan een onbereikbaar mens stort me in een uiterlijke eenzaamheid die me soms zo overweldigt dat ik het amper kan verdragen. Ik verlang soms naar een gewone, alledaagse liefde - maar ’s morgens op weg naar kantoor wordt alles weer verjaagd door het grote geluk,’ schrijft ze in november 1954 in haar dagboek, een van de vele dagboekaantekeningen met een soortgelijke ambivalente teneur.
In de loop van 1955 krijgt ze haar visum, maar dan heeft ze inmiddels besloten niet naar Amerika te vertrekken. Haar beroep, haar nieuwe liefde - te veel bindt haar aan Duitsland; bovendien voelt ze zich verantwoordelijk voor haar moeder, die heeft aangekondigd dat ze uit Australië terugkomt. Ook is de aantrekkingskracht van Heinz Bald in de loop der jaren verzwakt. Dat deze snel troost vindt, stemt Traudl Junge tot nadenken: ‘Met de kerst [1956] komt hij [Heinz Bald], om zich met Manuela te verloven en misschien wel meteen met haar te trouwen. Het doet best een beetje pijn, niet zozeer omdat ik het als een persoonlijk verlies ervaar en nu alle hoop moet laten varen, maar omdat ikzelf dat geluk niet ken, niet de moed kan opbrengen voor een dergelijk samenzijn, terwijl ik wel het verlangen ernaar als een last met me meezeul. Maar ergens doet het me goed dat Heinz nu wél dat “gevoel van vlinders in de buik” heeft dat in mijn ogen bij echte liefde hoort en dat ik altijd gemist heb. Wat zou ik graag eens ervaren hoe het is om met z’n tweeën zo gelukkig te zijn,’ schrijft ze in haar dagboek. Of ze na de Tweede Wereldoorlog ooit nog werkelijk daartoe bereid was, betwijfelt ze intussen zelf.
‘Ik had blijkbaar een sterke bindingsangst, juist omdat ik me zo ondoordacht in mijn huwelijk gestort had. Hans Junge en ik hadden niet eens gelegenheid om in geestelijk opzicht naar elkaar toe te groeien. Ik heb nooit een diepgaand gesprek met hem gevoerd, ik had er ook geen idee van wat hem interesseerde. We kwamen er niet eens aan toe om toekomstplannen te smeden. Zijn dood heeft me weliswaar op het moment zelf diep geschokt, maar ik heb er relatief snel vrede mee gevonden. Ik had immers nog geen leven met hem gedeeld. Na zijn dood in augustus 1944 hebben de gebeurtenissen zich zo toegespitst dat dit verlies naar de achtergrond werd verdrongen. Toen de oorlog voorbij was, was dat hoofdstuk als het ware afgesloten... Ik heb later nooit meer een man ontmoet van wie ik vol overtuiging had kunnen zeggen: met hem wil ik mijn leven delen.’
Als in geen andere dagboekpassage komt die innerlijke tweespalt naar voren in de aantekening van begin januari 1956: ‘[...] In het archief vond ik vandaag een knipsel over grafologie. Indien bij een verandering van je persoonlijkheid ook je handschrift verandert, zo stelt het artikel, zou het omgekeerde eveneens het geval moeten zijn: dat met een bewuste verandering van je handschrift je hele wezen mee verandert. Misschien word ik wel groter en energieker als mijn handschrift dat wordt.’ Inderdaad verandert ze vanaf dat moment haar handschrift, tenminste in haar dagboek. Uiterlijk is ze een vrolijk, levenslustig mens. Maar ze blijft last houden van emotionele pieken en dalen. Het lukt haar niet om zich gevoelsmatig van haar werkgever los te maken, ofschoon ze zich geen enkele illusie maakt over haar positie als minnares. Daarbij speelt mee dat de beroepsmatige kant van de relatie haar ondanks de nodige frustraties voldoening schenkt. Ze werkt zelfstandig, schrijft artikelen, zij het zelden onder haar eigen naam, en in 1959 verschijnt er een boek van haar hand, Tiere mit Familienanschluss, bij de Münchense uitgeverij Franz Ehrenwirth. Hoewel hetgeen commercieel succes is blijven haar schrijftalent en humor niet onopgemerkt.
‘Voor het eerst in mijn leven had ik het gevoel dat ik niet zomaar een “baantje” had, maar dat het werk me inhoudelijk boeide. Biologie was een goede studierichting voor me geweest! Waarschijnlijk had ik ook een goede therapeute of fysiotherapeute kunnen worden, maar voor de driejarige opleiding ontbraken me de financiële middelen.’
Traudl Junge leeft in de jaren vijftig in het hier en nu - aan haar tijd als Hitlers secretaresse wordt ze zelden herinnerd, het contact met haar nog levende collega’s gaat ze eerder uit de weg dan dat ze het opzoekt.
‘De andere secretaresses wilden of konden hun trouw aan de Führer niet opgeven. Dat heb ik nooit begrepen. Christa Schroeder bijvoorbeeld heeft weliswaar alles wat over Adolf Hitler verscheen kritisch onderzocht, maar ze heeft zich niet werkelijk gedistantieerd. Alleen met Hitlers kokkin, mevrouw Von Exner, bleef ik bevriend. Ik heb haar na de oorlog tijdens mijn vakanties in Pörtschach aan de Wörthersee af en toe ontmoet. En met Hans-Bernd Lanze. Hij maakte deel uit van de staf van de perschef Dietrich en heeft na de oorlog een tijdje bij ons in Breitbrunn gewoond. Otto Günsche heeft in 1955 weer contact met me gezocht nadat hij uit Russische krijgsgevangenschap was ontslagen. Maar de afgelopen jaren heb ik hem nauwelijks gezien.’
Verscheidene historici en journalisten die aan boeken over Hitler werken, blijken echter geïnteresseerd in Traudl Junges herinneringen. In 1954 ontmoet ze een aantal keren de Amerikaanse marine-kapitein Michael A. Musmanno. Deze, als rechter betrokken bij de Neurenbergse processen, ondervroeg tussen 1945 en 1948 ongeveer tweehonderd getuigen over Hitler en diens laatste dagen in de bunker, onder wie ook Traudl Junge. In 1950 publiceerde hij zijn boek Ten Days to Die. Musmanno neemt in de herfst van 1954 opnieuw contact met haar op als Georg Wilhelm Pabst het boek wil verfilmen. Hij vraagt Traudl Junge of ze de Oostenrijkse regisseur wil adviseren. Meermalen ontmoet ze Musmanno en Pabst in München. Pas na lang aarzelen stemt ze ermee in Pabst bij de filmopnamen in Wenen veertien dagen te assisteren. Oostenrijk is dan nog bezet door de geallieerden en ze wil niet te veel aandacht trekken van de Russische militairen, uit wier bezettingszone in Berlijn ze immers illegaal is gevlucht. De 1500 mark die ze als honorarium ontvangt is veruit het hoogste bedrag dat ze ooit in één keer heeft verdiend en stelt haar in staat haar goedkope woning in Moosach te verruilen voor een mooi eenkamerappartement in de vertrouwde wijk Schwabing.
In april 1955 gaat Der letzte Akt in première, met Albin Skoda en Oskar Werner in de hoofdrollen. De ontvangst in de pers is negatief, mede door de omstreden houding van G.W. Pabst in het Derde Rijk. In de jaren twintig door de Freudlose Gasse en de verfilming van de Dreigroschenoper bekend geworden als een van de meest geëngageerde Duitse regisseurs, had hij in 1933 het land uit overtuiging verlaten en zijn geluk eerst in Parijs en later in Hollywood beproefd. Toen het succes uitbleef keerde hij terug naar Duitsland, waar hij tot aan het einde van de oorlog bleef werken en met Komödianten en Paracelsus twee films maakte in de geest van de nationaal-socialisten.
‘Over onze persoonlijke ervaringen in het Derde Rijk hebben Pabst en ik het niet gehad. Filmen is zo’n hectische aangelegenheid, er spelen zich zoveel dingen tegelijk af dat er voor een rustig diepgaand gesprek helemaal geen tijd was. Achteraf vind ik dat natuurlijk erg jammer.’
Een andere confrontatie met het verleden is het weerzien eind jaren vijftig met Erika Klopfer, inmiddels Stone geheten en als fotografe in New York woonachtig. Van Traudls moeder - die in 1956 uit Australië naar München teruggekeerd is - hoort Erika dat haar vroegere vriendin ‘tot het einde toe Hitlers secretaresse is geweest’. Zij, zelf gevlucht voor de nazi’s, kon het eerst niet geloven en had aanvankelijk helemaal geen zin om contact te zoeken. Uiteindelijk wordt ze toch nieuwsgierig. Ze zoekt Traudl op, zonder ‘een spoor van reserve te bespeuren’, schrijft ze in Heimat wider Willen. Emigranten in New York (Berg am See, 1991). Ze bleken het uitstekend met elkaar te kunnen vinden. Volgens haar had ieder ander meisje indertijd die baan aanvaard. ‘Het had mij ook kunnen overkomen,’ zegt ze zelfs. Andermaal vrijspraak voor Traudl Junge - waarvan ze zich overigens niets herinnert. Maar echt gelukkig, besluit Erika Stone, was Traudl niet: ‘In feite heeft de tijd bij Hitler haar hele leven verpest.’
De jaren zestig - een tijd van verliezen.
In 1962 overlijdt Traudl Junges vader. Zijn dood grijpt haar niet bijzonder aan, ze heeft in zijn laatste levensjaren nog steeds nauwelijks contact met hem. Na de gebeurtenissen in de Hitler-bunker dacht ze vlak na de oorlog dat ook hij wel zelfmoord zou hebben gepleegd. ‘[...] Hoewel voor sommigen de dood misschien gemakkelijker is dan het leven dat voor hen ligt. Ook voor mijn vader, die vandaag jarig geweest zou zijn,’ schreef ze op 4 december 1945. Als NSDAP- en SS-lid vrijgesteld en dus van dienstplicht ontheven, maakte Max Humps als Sicherheitsdirektor deel uit van de meer dan driehonderdduizend activisten van het nazi-regime die door de geallieerden werden opgepakt en voorlopig geïnterneerd. Hij ziet zichzelf, zoals zoveel lotgenoten, eerder als slachtoffer van een verkeerde en onrechtvaardige bezettingspolitiek dan als dader van het nazi-regime.
‘Na de oorlog heb ik nauwelijks over het lot van mijn vader nagedacht, tot zijn vrouw contact met ons opnam. “Kan jullie vader jullie dan helemaal niets schelen? De arme kerel zit in het kamp. De Fransen hebben hem gearresteerd en mishandeld.” Ze deed alsof hij onschuldig in een concentratiekamp zat. Het soort verdringing dat destijds gebruikelijk was. Mijn vader kwam al vrij snel weer vrij maar het had hem allemaal zeer aangegrepen. Zijn vrouw moest de kost verdienen. Ze heeft eerst in Friedrichshafen een klein lottozaakje geopend en kreeg na verloop van tijd een mooie winkel in de Bahnhofstrasse, waar sigaretten, tijdschriften en alcoholische dranken werden verkocht. Met mijn vader als beste klant. Na zijn dood hebben mijn zus en ik een goed contact met zijn vrouw gekregen, onze tante Miezl. Ze was de ideale vrouw voor mijn vader.’
De dood van haar moeder, in 1969, raakt Traudl Junge veel dieper, hoewel het voor de oude dame zelf, die op het laatst aan de ziekte van Parkinson lijdt en in een verzorgingshuis woont, een verlossing betekent.
‘Ze zat jarenlang met haar blik op de deur te wachten tot ik zou binnenkomen. Ze heeft het met haar zachtaardige karakter voor elkaar gekregen dat ik permanent een slecht geweten had. Wanneer ik eens een weekeinde weg wilde, zei ze treurig: “Ach, ga maar, ik ben het wel gewend om alleen te zijn.” Ik ben toch gegaan, maar dat ik echt plezier had, nee. Maar ondanks alles had ik erg met haar te doen want ze had geen geslaagd leven. Op haar vijfenzestigste heeft ze haar eerste geld verdiend. Als naaister. Ze heeft ook voor mijn vriendinnen genaaid. Dat gaf haar veel voldoening.’
Echt een knak krijgt Traudls leven drie jaar daarvoor al wanneer haar vriend aan een hartaanval sterft. Met zijn plotselinge dood verliest ze tegelijk haar geliefde en haar beroepspartner. ‘Ik heb verdriet altijd heel goed verwerkt’, stelt ze vast. ‘Ik heb althans altijd de behoefte gehad om erover te praten.’
Haar steun en toeverlaat in deze en volgende jaren, niet alleen in moeilijke tijden, is het gezin Lanzenstiel, dat een soort tweede familie voor haar is geworden. Luise Lanzenstiel is een zus van Heinz Bald en - los van Traudl Junges toch al zeer goede verstandverhouding met haar vroegere verloofde - een zeer begripvolle vriendin, jaren achtereen haar allerbeste.
‘Luise was met een dominee getrouwd en bracht zes kinderen ter wereld. Ze straalde een ongelofelijke vrolijkheid en zekerheid uit. Het gezin heeft zich ontzettend dapper door de nazi-tijd heen geslagen, zonder zijn idealen op te geven. Luise heeft me verteld dat ze tijdens die hele periode nooit “Heil Hitler” heeft gezegd. Het hele gezin was op een open manier in het geloof verankerd - helemaal niet schijnheilig. Voor het eten werd altijd gebeden, daar voelde ik me in het begin nogal ongemakkelijk onder, maar daarna ben ik steeds meer deel van het gezin gaan uitmaken. Ik heb het aan Heinz Bald te danken dat ik nu een tweede familie heb, mant ook met de zes kinderen en dertien kleinkinderen ben ik zeer bevriend. Ik ben hun “tante Traudl”.
Bij de Lanzenstiels heb ik voor het eerst bewust ervaren wat het betekent wanneer mensen de kracht van het geloof bezitten. Om dat “kunnen geloven” heb ik ze ongelooflijk benijd, ik kan dat niet. Ze waren echter geen missionarissen, maar hebben mij geaccepteerd zoals ik ben. Ik ben ook naar Luise gegaan toen ik me voor de rest van de wereld verstopt had. Bij haar heb ik me geborgen en begrepen gevoeld.’
Traudl Junge heeft het hier over de depressies waar ze ongeveer sinds het midden van de jaren zestig onder gebukt gaat. Aanvankelijk heeft ze het gevoel dat ze gefaald heeft. ‘Geen levensloop is zo dwingend dat er slechts één keuzemogelijkheid bestaat,’ schrijft politicoloog Claus Leggewie. Traudl Junge verwijt zichzelf dat ze de verkeerde weg is ingeslagen. Erger nog: dat ze het leven gewoon over zich heen heeft laten komen in plaats van het op beslissende momenten zelf in de hand te nemen.
Pas later brengt ze haar depressies in verband met de gruweldaden van het nazi-regime, die in schril contrast staan met haar eigen, als onschuldig beleefde, rol in het Derde Rijk. Haar schuldgevoelens worden steeds concreter - en dan is het ineens met het lange tijd zo geruststellende alibi, ‘Je was nog zo jong’, ook gedaan.
‘Ik moet destijds al vaak langs de gedenksteen voor Sophie Scholl in de Franz-Joseph-Strasse gelopen zijn zonder hem op te merken. Op een dag viel mijn oog erop en toen realiseerde ik me dat zij in 1943 was terechtgesteld, op het moment dat mijn leven bij Hitler pas echt begon. Ik was diep geschokt. Sophie Scholl was aanvankelijk ook bij de Hitlerjugend, een jaar jonger dan ik, en zij had meteen in de gaten dat ze met een misdadig regime van doen had. Daar ging mijn excuus.’
Jaren van bewustwording. Langdurige depressies, opnames in klinieken en gesprekstherapieën die weinig uitrichten, onvrede met haar beroep. Tussen 1967 en 1971 is Traudl Junge verantwoordelijk voor het tijdschrift Drogerie Journal bij de uitgeverij Wort und Bild.
‘Plotseling kon ik niet meer schrijven. Zelfs de meest onbenullige zinnetjes waren al een probleem. De gedachte dat ik mijn beroep niet meer zou kunnen uitoefenen maakten mijn toestand alleen maar erger. Ik wilde vluchten - naar Australië, toevlucht zoeken bij mijn zus. Ik nam ontslag en verhuurde mijn woning...'
De Australische autoriteiten weigeren Traudl Junge een permanente verblijfsvergunning te verlenen. Op grond van haar rol in het Derde Rijk. Na meer dan vijfentwintig jaar stuit ze voor het eerst op een afwijzing vanwege haar verleden. Uiteindelijk gaat ze als toerist naar Sydney, blijft er een paar maanden om tot de conclusie te komen dat ze toch liever in Duitsland wil leven. In 1974 wordt bij haar baarmoederkanker vastgesteld, waarvan ze herstelt. In 1981 gaat ze - eenenzestig jaar oud - na nog een aantal journalistieke functies met vervroegd pensioen.
Rust vindt ze niet; de publieke ‘verwerking van het verleden’ komt in Duitsland langzaam op gang. Traudl Junge wordt als een van de laatste overlevenden die de finale in de Berlijnse Hitler-bunker hebben meegemaakt, meer dan eens voor de camera gehaald. Nare bijkomstigheid: steeds weer sporen ook nazi-fanaten en handtekeningenjagers haar op, om de hand te schudden die eens ‘der Führer’ geschud heeft.
Hoe paradoxaal het ook klinkt: Traudl Junge heeft zich radicaal van het nationaal-socialisme gedistantieerd, een systeem waarmee ze zich nooit verbonden heeft gevoeld maar dat ze desondanks heeft ondersteund. Ze heeft geen schijnbestaan opgebouwd, maar haar best gedaan jegens anderen oprecht te zijn. De jaren van kwellende confrontatie met zichzelf hebben zin gehad: ze is erdoor gegroeid.
‘Ik heb me teruggetrokken en de schuldgevoelens, het verdriet, de narigheid opgekropt. Toen ben ik als overlevende uit die tijd ineens interessant geworden - waardoor ik in ernstig conflict met mijn schuldcomplexen raakte. Want in deze gesprekken ging het nooit om de schuldvraag maar enkel en alleen om historische feiten. Ik kon er dus over vertellen zonder me te hoeven rechtvaardigen. Ik heb daar verschrikkelijk meegezeten - en het heeft me nóg meer aan het denken gezet. Nu heb ik een dubbele reden om te treuren: om het lot van de miljoenen mensen die door de misdaden van de nazi’s om het leven zijn gekomen. En om het meisje Traudl Humps dat niet zelfverzekerd en bedachtzaam genoeg was om zich op het juiste moment hiertegen te verzetten.’