JOHN STEINBECK

VAN MUIZEN EN MENSEN

Tijdens de crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw proberen de dagloners George en Lennie het hoofd boven water te houden. Op het platteland van de Verenigde Staten trekken zij van farm naar farm, maar elke keer zorgt de zwakzinnige Lennie voor problemen die George moet oplossen. Op de volgende ranch lijkt alles goed te gaan, maar Curley, de zoon van de baas, is nogal opvliegend van aard. En bovendien kan Lennie zijn ogen niet van Curley´s vrouw afhouden.

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

2

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

HOOFDSTUK 1

Een paar mijl ten zuiden van Soledad stroomt de rivier de Salinas dicht langs de oever aan de zijde der heuvels en wordt diep en groen. Warm is het water ook, want het is glinsterend over het gele zand in de zon gegleden voordat het de smalle kreek bereikt. Aan de ene kant van de rivier buigen de gouden hellingen van de heuvels aan de voet omhoog naar het sterke en rotsachtige Cabilangebergte, maar aan de kant van het dal staan er bomen langs het water - wilgen, die iedere lente fris en groen zijn en in de holten tussen hun laagste takken het aanspoelsel van de wintervloed dragen; en wilde vijgen met gevlekte, witte, achterovergebogen stammen en takken die zich over de kreek welven. Op de zandige oever onder de bomen liggen de bladeren hoog en zo dor, dat een hagedis een luid geschuifel veroorzaakt als hij erdoor loopt. 's Avonds komen er konijnen uit het struikgewas om in het zand te zitten en de vochtige plekken zijn bedekt met de nachtelijke sporen van wasberen, de gespreide sporen van honden van de hoeven en de gespleten sporen van herten, die in de duisternis komen drinken.

Er is een pad door de wilgen en onder de wilde vijgenbomen door, een pad dat plat gelopen is door jongens die van de hoeven komen om te zwemmen in de diepe kreek, plat gelopen door zwervers die vermoeid van de grote weg afslaan om 's avonds nabij water te rusten. Voor de lage horizontale tak van een reusachtige wilde vijg ligt een hoop as ontstaan, door vele vuren; de stam is glad geworden door de vele mannen die erop gezeten hebben. De avond van een warme dag bracht wat wind die tussen de bladeren bewoog. De schaduw klom de heuvels op naar de top. Op de zandige oevers zaten de konijnen zo stil als kleine, grijze, gebeeldhouwde stenen. En toen kwam er uit de richting van de rijksweg het geluid van voetstappen op de droge wilde vijgenbladen. De konijnen zochten snel en geluidloos dekking. Een langbenige reiger werkte zich de lucht in en wiekte de rivier af. Een ogenblik was de plek levenloos en toen kwamen twee mannen van het pad af tevoorschijn en betraden de open plek bij de groene kreek.

Zij hadden achter elkaar het pad afgelopen en zelfs nu in de ruimte bleef de één achter de ander. Beiden waren gekleed in broeken en jassen van dril met koperen knopen. Beiden hadden zware vormloze hoeden op en beiden droegen hun dekenrollen over hun schouders geworpen. De eerste man was klein en vlug, donker van uiterlijk met rusteloze ogen en scherpe, krachtige trekken. Elk onderdeel van hem was zuiver gevormd; kleine, sterke handen, slanke armen, een dunne, benige neus. Achter hem liep zijn tegenstelling, een enorme man, vormloos van gezicht met grote, bleke ogen, met brede, afhangende schouders; en hij liep zwaar, een beetje met zijn voeten slepend, zoals een beer zijn klauwen sleept. Zijn armen zwaaiden niet langs zijn zijden, maar hingen los naar beneden. De eerste man hield stil op de open plek en zijn volger viel bijna over hem heen. Hij zette zijn hoed af, veegde de rand schoon met zijn wijsvinger en sloeg het vocht eraf. Zijn geweldige makker gooide zijn dekens neer, wierp zich op de grond en dronk van de oppervlakte van de groene kreek; dronk met grote, lange slokken en brieste in het water als een paard. De kleine man ging zenuwachtig naast hem staan.

'Lennie,' zei hij scherp. 'Lennie, drink in godsnaam niet zoveel.' Lennie ging door met in de kreek te briesen. De kleine man boog zich voorover en schudde hem aan zijn schouder.

'Lennie, je zal weer ziek worden net als vannacht.'

Lennie stopte zijn hele hoofd onder water met hoed en al en ging toen op de oever zitten; zijn hoed droop uit op zijn blauwe jas en langs zijn rug. 'Dat doet je goed,' zei hij. ‘Drink ook wat, George. Neem een flinke slok.' Hij glimlachte gelukkig. George wierp zijn bundel af en liet hem zacht op de oever neer. Ik ben er niet zeker van dat het goed water is,' zei hij. 'Het ziet er smerig uit.'

Lennie dompelde zijn grote poot in het water en bewoog zijn vingers over de kreek naar de overzijde en kwamen weer terug. Lennie keek ernaar. 'Kijk, George. Kijk eens wat ik gedaan heb.'

George knielde bij de kreek neer en dronk, vlug scheppend, uit zijn hand. "t Smaakt goed,'

gaf hij toe.

3

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

'Maar het schijnt toch niet echt te stromen. Je moet nooit water drinken dat niet stroomt, Lennie,' zei hij zonder hoop. ‘Jij zou uit een goot drinken als je dorst had.' Hij gooide een handvol water over zijn gezicht en wreef het uit, onder zijn kin en over zijn nek. Toen zette hij zijn hoed weer op, schoof van de rivier af, trok zijn knieën op en sloeg zijn armen eromheen. Lennie, die had staan toekijken, trok zijn knieën op, sloeg zijn armen eromheen, keek naar George om te zien of hij het precies goed had gedaan. Hij trok zijn hoed wat verder over zijn ogen, net zoals de hoed van George stond.

George staarde somber over het water. Zijn oogranden waren rood van de zon. Hij zei boos: 'Wij hadden net zo goed regelrecht naar de hoeve kunnen rijen, als die stommeling van een chauffeur zijn weetje geweten had. "Een klein eindje van de grote weg af," zei die. "Een klein eindje." Bijna vier mijl verdomme, dat was het! Hij wou niet bij het hek van de hoeve stoppen, dat was het hem. Te lui verdomme om te stoppen. Een wonder dat hij verdomme zelfs niet te lui is om in Soledad te stoppen. Schopt ons eruit en zegt: "Een klein eindje van de grote weg af." Ik wil er wat om verwedden dat het meer dan vier mijl was. Verdomd warm vandaag.'

Lennie keek verlegen naar George. ‘George?' ‘Ja, wat mot je?'

'Waar gaan wij heen, George?'

De kleine man trok de rand van zijn hoed naar beneden en keek Lennie fronsend aan. 'Dat ben je dus alweer vergeten, hè? Mot ik je dat nog eens vertellen?

Jezus Christus wat ben je toch een stomme gek.'

‘Ik ben het vergeten,' zei Lennie zacht. ‘Ik heb geprobeerd het niet te vergeten. Heus waar, George.'

‘Oke, oke. Ik zal het je nog eens vertellen. Ik heb toch niets te doen. Ik kan wel al mijn tijd verdoen met jou alles te vertellen, en dan vergeet jij het weer en dan moet ik je weer vertellen.'

‘Ik heb het zo geprobeerd,' zei Lennie. 'Maar het hielp niks. Ik herinner mij nog van de konijnen, George.'

‘Loop naar de hel met je konijnen. Alles wat jij onthouen kan is over konijnen. Oké. Luister nou en nou moet je het onthouden, anders krijgen wij weer gedonder. Weet je nog dat je in die goot in Howard Street zat en naar dat bord keek?'

Op Lennies gezicht kwam een verrukte glimlach. ‘En of, George. Dat weet ik nog... maar... wat hebben wij daarna gedaan? Ik weet nog dat er een paar meisjes voorbij kwamen en jij zei.... jij zei...'

'Dondert niet wat ik zei. Weet je nog dat wij naar Murray en Ready zijn gegaan en dat zij ons werkkaarten en buskaartjes gegeven hebben?'

‘O ja, George. Nou weet ik het weer.' Hij zei vriendelijk: ‘George, ik heb de mijne niet. Ik moet ze verloren zijn.' Hij keek wanhopig naar de grond.

‘Je hebt ze nooit gehad, stomme idioot. Ik heb ze allebei hier. Dacht je dat ik jou je eigen werkkaart bij je liet hebben?'

Lennie grinnikte van opluchting. ‘Ik... ik dacht dat ik hem in mijn zijzak gestoken had.' Zijn hand gleed weer in zijn zak.

George keek hem scherp aan. ‘Wat haalde je uit die zak?'

'D'r zit niks in mijn zak,' zei Lennie slim.

'Dat weet ik wel. Je hebt het in je hand. Wat heb je daar in je hand? Wat verstop je daar?' ‘Ik heb niks, George. Heus niet.' 'Vooruit, geef hier.'

Lennie hield zijn gesloten hand van George weg. 'Het is alleen maar een muis, George.' Een muis? Een levende muis?'

'Uh-uh. Een dooie muis, George. Ik heb hem niet dood gemaakt. Heus met! Ik heb hem gevonden.' ‘Geef op!' zei George.

‘Hè laat ik hem houden, George.'

'Geef op!'

Lennies vuist gehoorzaamde langzaam. George greep de muis en gooide hem over de kreek naar de overkant tussen de struiken. 'Wat mot je eigenlijk met een dooie muis?'

‘Ik kon hem met mijn duim aaien onderweg,' zei Lennie.

'Nou, je hebt geen muizen te aaien als je met mij loopt. Weet je nou waar wij heen gaan?'

4

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Lennie keek verschrikt en verborg toen verward zijn gezicht tegen zijn knieën. ‘Ik ben het weer vergeten.'

'Jezus Christus,' zei George gelaten. 'Nou - kijk es hier, we gaan werken op net zo'n hoeve als waar we vandaan komen in het noorden.'

‘In het noorden?'

‘In Weed.'

‘O ja. Ik weet her weer. In Weed.'

‘Die hoeve waar wij naar toe gaan ligt daar, zowat een kwart mijl verder. Wij gaan erheen om met de baas te spreken. Let nou es op - ik geef hem de werkkaarten maar jij zegt geen stom woord. Je staat erbij en zegt niks. Als hij erachter komt wat een verdomde gek je bent, krijgen wij geen werk, maar als hij je ziet werken voordat je praat, zijn wij binnen. Snap je?'

'Tuurlijk, George. Tuurlijk snap ik het.'

‘Oké. Als wij nou met de baas gaan praten, war doe je dan?'

‘Ik... ik,' Lennie dacht na. Zijn gezicht trok strak van het denken. ‘Ik... zeg geen stom woord. Ik sta er alleen maar bij.'

‘Brave jongen! Dat is fijn. Zeg dat nou twee of drie keer over dat je het vast met vergeet.'

Lennie dreunde zacht voor zichzelf op: ‘Ik zeg geen stom woord... Ik zeg geen stom woord... Ik zeg geen stom woord... Ik zeg geen stom woord...'

‘Oké,' zei George. ‘En je haalt ook geen streken uit zoals in Weed.'

Lennie keek hem verwonderd aan. 'Zoals in Weed?'

‘O, weet je dat ook al niet meet? Nou daar zal ik je niet meer aan herinneren, anders doe je het weer.'

Er kwam een begrijpend licht in Lennies ogen. 'Ze hebben ons ontslagen in Weed,' barstte hij triomfantelijk los.

'Ontslagen, het mocht wat,' zei George verachtelijk. 'Wij zijn 'm gesmeerd. Zij zochten ons, maar zij hebben ons niet gekregen.'

Lennie giechelde vrolijk. 'Dat ben ik niet vergeten, reken maar.'

George ging achterover in het zand liggen en vouwde zijn handen onder zijn hoofd; Lennie deed het hem na, waarbij hij zijn hoofd oplichtte om te zien of hij het wel goed deed. ‘God, wat ben je een lastpak,' zei George. Ik zou zo makkelijk en zo goed op kunnen schieten als ik jou niet als een blok aan mijn been had. Ik zou zo makkelijk kunnen leven en misschien zelfs een meisje hebben.'

Een ogenblik lag Lennie rustig en toen zei hij vol hoop: ‘Wij gaan op een hoeve werken, George.’

'Best. Dat weet je dus. Maar wij maffen hier, daar heb ik een reden voor.'

De dag liep nu vlug ten einde. Alleen de toppen van het Cabilangebergte gloeiden nog door het licht van de zon, dat reeds uit de vallei verdwenen was. Een waterslang gleed door de kreek met zijn kop omhoog als een kleine periscoop. Het riet schokte licht in de stroom. Ver weg, in de richting van de hoofdweg, riep een man iets en een andere riep terug. De wilde vijgentakken ruisten in een lichte wind, die plotseling ging liggen.

‘George - waarom gaan wij niet door naar de hoeve om wat eten te krijgen? Zij zijn nu aan het eten op de hoeve.'

George rolde zich op zijn zijde. 'Daar heb je niks mee te maken. Ik vind het hier best. Morgen gaan wij werken. Ik heb dorsmachines op de weg gezien. Dat betekent dat wij graanzakken zullen krijgen te vullen tot we erbij neervallen. Vannacht blijf ik hier liggen kijken. Daar heb ik nou zin in.'

Lennie ging op zijn knieën liggen en keek op George neer. 'Eten wij dan niks vanavond?'

'Natuurlijk wel, als jij wat dooie wilgentakken sprokkelt. Ik heb drie blikken bonen in mijn ransel. Jij maakt vuur. Ik zal je een lucifer geven als je de takken hebt. Dan maken wij de bonen warm en eten.'

Lennie zei: ‘Ik hou van bonen met ketchup.'

'Nou, wij hebben geen ketchup. Ga hout halen. En loop niet rond te hangen. Het is bijna donker.'

Lennie kwam zwaar overeind en verdween in de struiken. George bleef liggen waar hij lag 5

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

en floot zachtjes voor zich heen. Er klonk geplas in de rivier uit de richting waarin Lennie gegaan was. George hield op met fluiten en luisterde. 'Stakkerd,' zei hij zacht en floot toen weer verder.

Na een ogenblik kwam Lennie door het krakend struikgewas terug. Hij hield een kleine wilgentak in zijn hand. George ging rechtop zitten. ‘Best,' zei hij ruw. 'Geef op die muis!'

Maar Lennie deed uitvoerig onschuldig. 'Wat voor muis, George? Ik heb geen muis.'

George stak zijn hand uit. 'Vooruit. Geef hier. Dat zal je niet gladzitten.'

Lennie aarzelde, deinsde terug, keek wild naar de struiken alsof hij dacht over ontvluchten. George zei koel: ‘Geef die muis of moet ik erop slaan.'

'Wat moet ik je geven, George?'

'Dat weet je verdomd goed. Ik mot die muis hebben.'

Lennie greep met tegenzin in zijn zak. Zijn stem haperde een beetje. 'lk snap niet waarom ik hem niet mag houden. Die muis is van niemand. Ik heb hem niet gestolen. Ik vond hem aan de kant van de weg liggen.'

Georges hand bleef bevelend uitgestrekt. Langzaam, als een terriër die een bal niet bij zijn meester wil brengen, kwam Lennie dichterbij, liep weer weg, kwam weer nader. George knipte hard met zijn vingers en bij dat geluid legde Lennie de muis in zijn hand.

'lk deed er niks kwaads mee, George. Ik aaide hem alleen.'

George stond op en gooide de muis zo ver hij kon in de duister wordende struiken en toen liep hij naar de kreek toe en waste zijn handen. ‘Jij stomme gek, dacht je dat ik niet kon zien dat je voeten nat waren, omdat je door de rivier gelopen bent om hem te halen?' Hij hoorde Lennies snikkende kreet en draaide zich om. 'Grienen als een zuigeling! Jezus Christus! Een grote vent als jij!' Lennies lip beefde en er sprongen tranen in zijn ogen. ‘Hei, Lennie?' George legde zijn hand op Lennies schouder. 'lk neem hem niet af om je te pesten. Die muis is bedorven, Lennie, en bovendien heb je hem kapot gedrukt met je aaien. Als je een andere muis vindt die vers is, zal ik je die een poosje laten houden.'

Lennie ging op de grond zitten en liet verslagen zijn hoofd hangen. 'lk weet niet waar er een andere muis te vinden is. Ik weet nog dat er eens een dame was, die ze aan mij gaf iedere muis die zij te pakken kreeg. Maar die dame is niet hier.'

George deed spottend. Een dame, hè? Je weet niet eens meer wie die dame was. Dat was je eigen tante Clara. En ze gaf ze ook niet eens meer aan jou. Je maakte ze altijd dood.'

Lennie keek treurig naar hem op. 'Ze waren zo klein,' zei hij verontschuldigend. 'lk aaide ze en al gauw beten ze in mijn vingers en ik kneep dan eventjes in hun kop en dan waren ze dood - omdat ze zo klein waren.'

Ik wou maar dat wij de konijnen gauw kregen, George. Die zijn niet zo klein.'

‘Loop naar de hel met je konijnen. En jij bent niet te vertrouwen met levende muizen. Je tante Clara heeft je een rubber muis gegeven en daar wou je niks van weten.'

‘Die kan je niet aaien,' zei Lennie.

De gloed van de ondergaande zon verliet de bergtoppen en duisternis viel in de vallei en het begon te schemeren tussen de wilgen en de wilde vijgen. Een grote karper steeg naar de oppervlakte van de kreek en zonk toen weer geheimzinnig in het donkere water terug, wijder wordende kringen achterlatend. Boven hun hoofden ritselden de bladeren naar beneden en kwamen op de oppervlakte van de kreek terecht.

'Ga je dat hout nog halen?' vroeg George. 'D'r zit genoeg aan de achterkant van de vijg. Drijfhout. Haal het nou.'

Lennie ging achter de boom en bracht een vracht bladeren en twijgen mee. Hij gooide ze op een hoop op de oude as en ging nog eens en nog eens om meer te halen. Het was nu bijna nacht. De vleugels van een duif ruisten over her water. George liep op de brandstapel toe en stak de droge bladeren aan. De vlam knetterde tussen de twijgen en deed haar werk. George ontknoopte zijn bundel en haalde er drie blikken bonen uit. Hij zette ze om het vuur heen, vlak bij de gloed, maar niet helemaal tegen de vlam aan.

'Er zijn genoeg bonen voor vier man,' zei George.

Lennie keek over het vuur heen naar hem. Hij zei geduldig: ‘Ik hou van ketchup erbij.'

‘Nou, dat hebben we niet,' barstte George uit. 'Wat we niet hebben, wil jij altijd hebben. God allemachtig, als ik alleen was zou ik zo makkelijk kunnen leven. Ik zou een baantje 6

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

kunnen krijgen en werken, en geen gezanik. Helemaal geen gedonder en aan het eind van de maand zou ik mijn vijftig dollar kunnen opstrijken en naar de stad gaan en kopen wat ik wou. Jé, ik zou een hele nacht bij de meiden kunnen blijven. Ik zou kunnen eten waar ik wou, in een hotel of waar ook en alles kunnen laten komen wat er in mijn kop opkwam. En dat zou ik verdomme iedere maand kennen doen. Liters whisky zou ik kunnen krijgen of in een café

kunnen zitten en kaart spelen of biljart.' Lennie knielde neer en keek over her vuur naar de kwade George en Lennies gezicht was vertrokken van schrik. ‘En wat heb ik nou,' ging George razend verder. ‘Ik heb jou. Je kan geen baantje houden en je laat mij het mijne kwijtraken. Je laat mij aan één stuk door door het land trekken. En dat is nog het ergste niet. Je maakt dat we last krijgen. Je haalt streken uit.' Zijn stem zwol bijna aan tot een schreeuw. 'Jij ellendige gek. Je bezorgt mij voortdurend gedonder.' Hij nam de overdreven manieren aan van kleine meisjes, die elkaar nadoen. Je wou alleen maar aan dat meisje d'r jurk voelen - je wou hem alleen maar aaien net als een muis. - Hoe moet zij nou verdomme weten dat je alleen maar aan haar jurk wilde voelen? Zij trekt terug en jij houdt haar vast alsof ze een muis was. Zij gilt en wij moeten ons in een sloot verstoppen, de hele dag lang, terwijl de lui naar ons zoeken en wij moeten in het donker stiekem uitknijpen en het land uit gaan. Altijd is er zoiets - altijd. Ik wou dat ik je in een kooi kon zetten met een miljoen muizen en laten spelen.' Zijn woede viel plotseling van hem af. Hij keek over her vuur heen naar Lennies angstige gezicht en toen keek hij beschaamd in de vlammen.

Het was nu helemaal donker geworden, maar het vuur verlichtte de stammen der bomen en de gebogen takken boven hen. Lennie kroop langzaam en voorzichtig om het vuur heen tot hij dicht bij George was. Hij ging op zijn hurken zitten. George keerde de blikken om, zodat de andere zijde naar het vuur gekeerd was. Hij deed alsof hij niet wist dat Lennie zo dicht bij hem was.

‘George,' heel zacht. Geen antwoord. ‘George!'

'Wat mot je?'

‘Ik maakte maar grapjes, George. Ik wil geen ketchup. Ik zou geen ketchup willen eten al stond het hier naast me.'

‘Als het er was, zou je er wat van kunnen krijgen.'

'Maar ik zou er niet van eten, George. Ik zou het allemaal voor jou laten staan. Je zou er je bonen mee kunnen bedekken en ik zou er niet aankomen.'

George staarde nog steeds somber in her vuur. Als ik eraan denk wat een goed leven ik zou kunnen hebben zonder jou, word ik stapel. Ik heb nooit eens rust.'

Lennie zat nog geknield. Hij keek in de duisternis over de rivier. ‘George, wil je dat ik wegga en je alleen laat?'

'Waar zou je verdomme heen kunnen?'

'Nou, dat gaat wel. Ik kan naar de heuvels daar gaan. Ergens zou ik wel een hol vinden.'

‘O ja? En je eten dan? Je hebt niet eens verstand genoeg om iets te eten te vinden.'

‘Ik zou wel wat vinden, George. Ik heb geen lekker eten met ketchup nodig. Ik zou in de zon liggen en niemand zou me kwaad doen. En als ik een muis vond, zou ik hem kunnen houden. Niemand zou hem me afnemen.'

George keek vlug en onderzoekend naar hem.

‘Ik heb je gepest, hè?'

'Als je me niet meer bij je wil hebben, kan ik de heuvels in trekken en een hol zoeken. Ik kan altijd weggaan.'

‘Nee - hoor es. Ik zei maar wat, Lennie. W ant ik wil dat je bij me blijft. De ellende met die muizen is dat je ze altijd dood maakt.' Hij zweeg even. 'Weet je wat ik doen zal, Lennie? Zo gauw ik de kans krijg, zal ik je een jong hondje geven. Misschien maak je dat niet dood. Dat is beter dan muizen. En je kan het harder aaien.'

Lennie ontweek het lokaas. Hij begreep zijn voorsprong. 'Als je me niet bij je wil hebben heb je het maar te zeggen en ik trek regelrecht die heuvels in - regelrecht die heuvels in en ga op mijn eentje leven. En dan worden er geen muizen meer van me gestolen.'

George zei: ‘Ik wil dat je bij me blijft, Lennie. Jezus Christus, je zou worden aangezien voor een jakhals en doodgeschoten als je alleen was. Nee, je blijft bij me. Je tante Clara zou het niet goed vinden als je alleen rondliep, zelfs nu ze dood is.'

7

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Lennie zei handig: 'Vertellen - net als je vroeger gedaan hebt.'

'Wat vertellen?'

‘Over konijnen.'

George snauwde. ‘Je zal mij niet te grazen nemen.'

Lennie smeekte. ‘Toe nou, George. vertellen. Toe, George. Zoals laatst.'

'Dat vind je lollig, hè? Vooruit. Ik zal vertellen en en dan gaan we eten...'

Georges stem werd dieper. Hij herhaalde zijn woorden ritmisch alsof hij ze al vele malen eerder gesproken had. ‘Kerels als wij, die op hoeven werken, zijn de eenzaamste kerels op de wereld. Zij hebben geen gezin. Ze horen nergens thuis. Zij komen op een hoeve en werken wat geld bij elkaar en dan gaan ze naar de stad en maken hun centen op en voor je het weet zitten ze op een andere hoeve. Zij hebben niks om naar uit te zien.'

Lennie was verrukt. 'Zo is het - zo is het. En nu vertellen hoe het met ons is.'

George ging door. ‘Met ons is het niet zo. Wij hebben een toekomst. Wij hebben iemand om tegen te praten, die wat om ons geeft. Wij hoeven niet in een kroeg onze centen zitten op te maken omdat wij nergens anders heen kunnen. Als die andere lui in de kast komen, kunnen zij daar verrotten zonder dat het iemand wat kan schelen. Maar wij niet.'

Lennie viel in. 'Maar wij niet! En waarom? Omdat... omdat ik jou heb om op mij te passen en jij mij hebt om op jou te passen en daarom.' Hij lachte verrukt. 'Ga nou door, George!'

‘Je kent het uit je hoofd. je kan het zelf.'

‘Nee, jij. Ik vergeet sommige dingen. Vertel nu hoe het gaat worden.'

‘Oké. Op een dag - als wij de centen bij elkaar hebben en wij een huisje krijgen en een paar bunder grond en een koe en wat varkens en...'

'En het er lekker van nemen,'schreeuwde Lennie. 'En konijnen houden. Ga door, George. Vertel nou wat we in de tuin gaan planten en over de konijnen in de hokken en over de regen in de winter en de kachel en hoe dik de room op de melk is, dat je ze haast kunt snijden. Vertel daarvan, George.'

'Waarom doe je het zelf niet? je weet er alles van.'

‘Nee... jij moet het vertellen. Het is niet hetzelfde als ik het vertel. Ga door... George. Hoe ik voor de konijnen zal moeten zorgen.'

‘Nou,' zei George. 'wij zullen een grote moestuin hebben en een konijnenhok en kippen. En als het ‘s winters regent, verdommen wij het gewoon om te gaan werken en wij maken een vuur in de kachel en gaan erbij zitten en luisteren naar de regen die op het dak neerkomt Basta.'

Hij haalde zijn zakmes tevoorschijn. ‘Ik heb geen tijd meer.' Hij stak zijn mes door het deksel van een van de blikken, zaagde de bovenkant eruit en gaf het blik aan Lennie. Toen opende hij een tweede blik. Uit zijn zijzak haalde hij twee lepels en gaf er een van aan Lennie. Zij zaten bij het vuur en vulden hun monden met bonen en kauwden hevig. Een paar bonen vielen opzij uit Lennies mond. George zwaaide met zijn lepel. 'Wat moet je nou morgen zeggen, als de baas je wat vraagt?'

Lennie hield op met kauwen en slikte. Er kwam een uitdrukking van inspanning op zijn gezicht.

‘Ik... ik moet.., geen stom woord zeggen.'

‘Brave jongen! Dat is fijn, Lennie! Misschien wor je wel beter. Als wij die paar bunders hebben, kan ik je best voor de konijnen laten zorgen. Vooral als je alles nog zo goed weet.'

Lennie verslikte zich van trots. ‘Ik kan onthouen,' zei hij. George zwaaide weer met zijn lepel. 'Kijk eens, Lennie. Ik wil dat je hier goed rondkijkt. je kan deze plek onthouen, niet? De hoeve ligt ongeveer een kwart mijl die weg op. Gewoon de rivier volgen.'

‘Vast,' zei Lennie. 'Dat kan ik onthouen. Heb ik ook niet onthouen van dat geen woord zeggen?'

'Natuurlijk. Nou kijk eens Lennie - als je weer gedonder krijgt, zoals je altijd gekregen hebt, dan wil ik dat je regelrecht hier naartoe gaat en je in de struiken verschuilt.'

‘In de struiken verschuilt,' zei Lennie langzaam.

‘Je in de struiken verschuilt tot ik je kom halen. Kan je dat onthouen?'

'Tuurlijk kan ik dat, George. In de struiken verschuilen tot je komt.'

8

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

'Maar je gaat geen gedonder krijgen, want als je dat doet, laat ik je niet voor de konijnen zorgen.' Hij gooide zijn lege blik weg in de struiken.

‘Ik zal geen gedonder krijgen, George. Ik zal geen stom woord zeggen.'

‘Oké. Breng je bundel hierheen bij het vuur. Het zal best zijn om te slapen. Je kan naar boven kijken en naar de blaren. Doe niks meer op het vuur. Wij zullen het laten uitbranden.'

Zij maakten hun legers op het zand op en al naargelang de gloed uit het vuur ging werd de lichtkring kleiner; de kronkelende takken verdwenen en alleen een flauwe glinstering wees de plaats van de stammen aan. Uit het duister riep Lennie:

'George -slaap je?'

‘Nee. Wat mot je?'

‘Laten wij konijnen van verschillende kleuren nemen, George.'

‘Natuurlijk,' zei George slaperig. 'Rooie, blauwe en groene konijnen, Lennie. Miljoenen.'

‘Met veel bont, George, zoals ik ze gezien heb op de markt in Sacramento.'

‘Vast met veel bont.'

‘Want ik kan net zo goed weggaan, George, en in een hol gaan wonen.'

‘Je kan net zo goed naar de hel lopen,' zei George. ‘Hou je bek nou.'

Het rode licht doofde in de takken. Op de heuvel aan de rivier huilde een jakhals en een hond antwoordde van de andere kant van de stroom. De wilde vijgenbladeren fluisterden in een lichte windbries.

9

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

HOOFDSTUK 2

Het slaaphuis was een lang rechthoekig gebouw, de muren waren gewit en de vloer was ongeschilderd. In drie wanden bevonden zich kleine rechte ramen en in de vierde een sterke deur met een houten grendel. Tegen de wanden stonden acht slaapbanken, waarvan er vijf met dekens opgemaakt waren en de andere drie het ruw linnen overtrek toonden. Boven elke bank was een appelkist vastgespijkerd met de opening naar voren, zodat er twee planken gevormd werden voor de persoonlijke eigendommen van de gebruiker van de bank. En deze planken waren beladen met voorwerpjes, zeep en talkpoeder, scheermessen en die tijdschriften uit het Westen, die de boerenarbeiders graag lezen en bespotten en waar zij heimelijk in geloven. En er lagen medicijnen op de plank en kleine flesjes, kammen, en aan spijkers opzij van de kisten hingen een paar dassen. Dicht bij een van de wanden stond een smeedijzeren kachel waarvan de pijp regelrecht door het plafond liep. Midden in de kamer stond een grote vierkante tafel, bedekt met speelkaarten en eromheen waren kisten gegroepeerd voor de spelers om op te zitten.

Om ongeveer tien uur in de morgen wierp de zon een heldere met stof beladen balk door een van de zijramen en vliegen schoten als vallende sterren de straal in en uit. De houten grendel werd opgelicht. De deur ging open en een lange oude man met gebogen schouders kwam binnen. Hij was gekleed in blauwe jeans en had een grote bezem in zijn linkerhand. Achter hem aan kwam George en achter George, Lennie.

De baas had jullie gisteravond verwacht,' zei de oude man. 'Hij was hels nijdig toen jullie vanmorgen er niet waren om mee te gaan.' Hij wees met zijn rechterarm en uit de mouw kwam een ronde stokkige pols, maar geen hand. Jullie kan die twee bedden daar nemen,' zei hij en wees twee banken bij de kachel aan.

George liep erheen en wierp zijn dekens op de linnen strozak die de matras vormde. Hij keek in zijn kast en haalde er een geel blikje uit. ‘Hé! Wat is dat verdomme?'

‘Weet ik veel,' zei de oude man.

'D'r staat op, doodt radicaal luizen, kakkerlakken en ander ongedierte. God zal me, wat voor bedden geef je ons daar. Wij motten geen luizen.'

De oude schoonmaker verschoof zijn bezem en hield hem tussen zijn elleboog en zijn zij terwijl hij zijn hand uitstak naar het blik. Hij bekeek het etiket aandachtig. "k Zal je 's wat zeggen,' zei hij eindelijk, ‘die vorige vent, die dat bed had was een smid - een beste vent en zo zindelijk als je maar hebben kan. Waste zijn handen zelfs na het eten.'

‘Hoe kwam ie dan aan luizen?' George maakte zich langzaam maar zeker kwaad. Lennie legde zijn bundel op de bank ernaast en ging zitten. Hij keek met open mond naar George.

"k Zal je 's wat zeggen,' zei de oude schoonmaker. ‘Die smid - hij heette Whitey - was zo'n vent, die dat goed rondstrooide zelfs als er geen luizen waren - voor de zekerheid, snap je? 'k Zal je 's zeggen wat hij deed - aan het eten schilde hij zijn gekookte aardappelen en haalde ieder pitje eruit, hoe klein ook, voor hij ze opat. En als er een rooie plek in een ei zat, krabde ie 'm eruit. Uiteindelijk is ie weggegaan om het eten. Zo was die vent - zindelijk. Hij kleedde zich

's zondags aan, ook als hij nergens heen ging, deed zelfs een das om en bleef dan in het slaaphuis zitten.'

"k Weet het nog zo net niet,' zei George sceptisch. 'Waarom is hij weggegaan, zeg je?'

De oude man stak het gele blikje in zijn zak en wreef met zijn knokkels over zijn ruige, witte bakkebaarden. 'Waarom... hij... is gewoon weggegaan, hoe doen ze dat. Zei dat het om het eten was. Hij wou wat anders. Hij zei gewoon op een avond: "Geef mij mijn geld maar," zoals iedereen zou doen.'

George lichtte zijn overtrek op en keek eronder. Hij boog voorover en onderzocht de zak zorgvuldig. Lennie stond op en deed hetzelfde met zijn bed. Eindelijk scheen George tevreden. Hij rolde zijn bundel uit en zette het een en ander op de plank, zijn scheermes en zijn zeep, zijn kam en een fles pillen, zijn smeersel en zijn leren polsband. Toen maakte hij netjes zijn bed op met lakens. De oude man zei: ‘Ik denk dat de baas dadelijk wel hier zal komen. Hij kwam binnenlopen toen wij zaten te ontbijten en zei: "Waar zijn nou verdomme die nieuwe kerels?" En toen kreeg de stalknecht ook nog op zijn bliksem.'

10

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

George streek een vouw uit zijn bed en ging zitten.

'Kreeg de stalknecht op zijn bliksem?' vroeg hij.

'Nou. De stalknecht is een zwarte, weet je.'

‘Zo, een zwarte.'

'Ja. Een geschikte vent. Hij is krom door 'n trap van een paard. De baas geeft hem op zijn bliksem als ie kwaad is. Maar dat kan de stalknecht niks verdommen. Hij leest veel. Heeft boeken in zijn kamer.'

'Wat is de baas voor een soort vent?' vroeg George.

'Nou, wel geschikt. Soms is hij razend, maar hij is geschikt. 'k Zal je 's wat vertellen - weet je wat hij met Kerstmis gedaan heeft? Geeft hier zomaar vijf liter whisky en zegt: "Drink maar, jongens. Het is maar eenmaal in een jaar Kerstmis."'

'Verdomd! Een volle vijf liter?'

Asjeblieft. Een lol dat we gehad hebben! Zij hebben de zwarte er die avond bij laten komen. Dat meneertje, Smitty heet hij, zocht de zwarte. 't Ging er goed van langs. De lui wilden niet dat hij zijn voeten gebruikte. Toen kreeg de neger hem te grazen. Als ie zijn voeten had kennen gebruiken, zei Smitty, dan had hij de zwarte vermoord. De lui zeien dat hij zijn voeten niet moest gebruiken omdat de zwarte krom was.' Hij hield even op om nog van de herinnering na te genieten. 'Daarna zijn de lui Soledad in getrokken en hebben de zaak op stelten gezet. Ik ben niet meegegaan. Dat kan ik niet meer.'

Lennie was net klaar met zijn bed. De houten grendel werd weer opgelicht en de deur ging open.

Een gezet mannetje stond in de deuropening. Hij droeg een broek van blauwe jeans, een flanellen hemd, een los vest en een zwarte jas. Zijn duimen staken in zijn riem aan weerszijden van een vierkante stalen gesp. Op zijn hoofd stond een vuile, bruine Stetson en hij droeg hooggehakte laarzen en sporen om te tonen, dat hij geen werkman was. De oude schoonmaker keek vlug naar hem en schoof toen naar de deur, terwijl hij met zijn knokkels over zijn bakkebaarden streek. ‘Die lui zijn gekomen,' zei hij en schoof langs de baas de deur uit. De baas stapte de kamer binnen met de korte, vlugge passen van een man met dikke benen.

‘Ik had aan Murray en Ready geschreven dat ik vanmorgen twee lui nodig had. Hebben jullie je werkkaarten?' George stak zijn hand in zijn zak en haalde de kaarten voor den dag en gaf ze aan de baas. 'Murray en Ready konden er niets aan doen. Er staat op de kaarten dat jullie hier vanmorgen aan het werk zouden gaan.'

George keek naar zijn voeten. ‘De chauffeur van de bus heeft ons belazerd,' zei hij. 'Wij moesten nog tien mijl lopen. Die zei dat wij er waren toen wij er niet waren. Wij konden vanmorgen met niemand meer meerijden.'

De baas loenste. 'Nou ik heb de graanploeg met twee dorsers te weinig weg moeten sturen. Het geeft niks om nu nog te gaan voor het eten.' Hij trok zijn opschrijfboekje uit zijn zak en opende het waar een potlood tussen de bladzijden gestoken was. George fronste nadrukkelijk tegen Lennie en Lennie knikte om te tonen dat hij het gesnapt had.

‘Hoe heet je?' ‘George Milton.' ‘En jij?'

George zei: 'Hij heet Lennie Klein.'

De namen werden in her boekje geschreven.

‘Laat me es kijken. Het is vandaag de twintigste, de twintigste namiddags.' Hij deed het boekje dicht. 'Waar hebben jullie gewerkt?' Ìn de buurt van Weed,' zei George. Jij ook?' tegen Lennie. Ja, hij ook,' zei George. De baas wees vriendelijk naar Lennie. 'Hij zegt niet veel, he?'

‘Nee, dat doet ie niet, maar hij is een beste werker.

Sterk als een os.'

Lennie lachte voor zich heen. 'Sterk als een os,' herhaalde hij. George keek hem kwaad aan en Lennie liet beschaamd zijn hoofd hangen, omdat hij het vergeten had.

Plotseling zei de baas: `Luister es, Klein!' Lennie tilde zijn hoofd op. ‘Wat kan je?'

In paniek keek Lennie naar George om hulp.

'Hij kan alles wat je wil,' zei George. 'Hij is een goede menner. Hij kan zakken met graan dragen, hij kan een ploeg besturen. Hij kan alles. Laat hem maar eens aan de gang gaan.'

11

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

De baas wendde zich tot George. 'Waarom laat je hem dan niet antwoorden? Wat probeer je mij wijs te maken?'

George viel hem luid in de rede: ‘O, ik zeg niet dat ie snugger is. Dat is ie niet. Maar ik zeg dat ie een verdomde goeie werker is. Hij kan een baal van vierhonderd pond oplichten.'

De baas stopte zijn boekje nadrukkelijk in zijn zak. Hij haakte zijn duimen in zijn riem en loenste met zijn ene oog, zodat het bijna dicht was. 'Zeg - wat voer jij in je schild?'

'Hoezo?'

'Wat voor voordeel haal jij uit die vent? Neem je hem zijn geld af?’

'Nee, dat doe ik niet. Nogal glad. Waarom denk je dat ik hem verkoop?'

'Nou ik heb nog nooit een vent zoveel moeite voor een andere vent zien doen. Ik wou alleen maar weten wat je er an verdient.'

George zei: 'Hij is... mijn neef. Ik heb zijn moeder gezegd dat ik op hem passen zou. Hij heeft een schop van een paard tegen zijn kop gehad toen ie klein was. Hij is verder best. Alleen maar niet snugger. Maar hij kan alles doen wat je wil.'

De baas keerde zich half om. 'Nou. God weet dat hij geen hersens nodig heeft om zakken gerst te dragen. Maar probeer ons niks wijs te maken, George Milton. Ik heb je in de gaten. Waarom zijn jullie in Weed weggegaan?'

‘Werk was af,' zei George prompt. 'Wat voor werk?'

'Wij... hebben een beerput gegraven.'

‘Best. Maar probeer ons niks wijs te maken, want dat zal je niet lukken. Ik heb meer slimmerds gezien.

Ga na het eten met de graanploeg mee. Zij zijn gerst naar de dorsmachine aan het brengen. Ga met Slims ploeg mee.'

‘Slim?'

'Ja. Een grote, lange menner. Je zal 'm bij het eten wel zien.' Hij keerde abrupt om en ging naar de deur. Maar voordat hij naar buiten ging keerde hij zich om en keek de twee mannen lang aan.

Toen de klank van zijn voetstappen weggestorven was, keerde George zich tot Lennie.

‘En jij zou geen woord zeggen. Jij zou je grote smoel houden en het praten aan mij overlaten. Wij waren bijna het baantje kwijt.'

Lennie staarde hopeloos naar zijn handen. Ik was het vergeten, George.'

‘Ja, je was het vergeten. Je vergeet het altijd en ik moet je er dan weer uitpraten.' Hij ging zwaar op de bank zitten. 'Nou houdt hij ons in de gaten. Nou moeten wij voorzichtig zijn en op onze tellen passen. Nou hou je je grote smoel in het vervolg.'

Hij verviel in een somber zwijgen.

‘George.'

‘Wat mot je nou weer?'

‘Ik ben toch niet door een paard tegen mijn hoofd geschopt, is 't wel, George?'

‘Was je het maar wel,' zei George venijnig. ‘Dan zou iedereen een hoop minder last gehad hebben.'

‘Je zei dat ik je neef was, George.'

'Nou dat was een leugen. En daar ben ik verdomd blij om. Als ik familie van jou was schoot ik mij voor mijn kop.' Hij hield plotseling op, liep naar de deur en gluurde naar buiten. ‘Hé

daar, wat sta jij te luisteren?'

De oude man kwam langzaam de kamer in. Hij hield zijn bezem in zijn hand. En op zijn hielen volgde een strompelende herdershond met een grijze snuit en bleke, blinde, oude ogen. De hond sleepte zich lam naar de kant van het vertrek, gromde zacht in zichzelf, ging liggen en likte zijn grijze vacht met kale plekken. De schoonmaker keek naar hem tot hij op zijn gemak lag. Ik stond niet te luisteren. Ik stond alleen maar even in de schaduw mijn hond te krabben. Ik had net het washuis schoongeveegd.'

‘Je stak je grote neus in onze zaken,' zei George. ‘Ik houd er niet van dat iemand nieuwsgierig is.'

De oude man keek ongerust van George naar Lennie en toen weer naar George. ‘Ik was hier net,' zei hij. ‘Ik heb niks gehoord van wat jullie zeien. Het kan me niks schelen wat jullie zeggen. Op een hoeve luister je niet en vraag je niks.'

'Dat is maar goed ook,' zei George een beetje verzoend, ‘als iemand lang aan het werk wil 12

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

blijven.'

Maar hij was gerustgesteld door de verdediging van de veger. 'Kom binnen en ga even zitten,' zei hij. 'Dat is een verrekt ouwe hond.'

‘Ja. Ik heb hem al van toen hij nog een jong was. En hij was een goeie herdershond toen hij jong was.'

Hij zette zijn bezem tegen de muur en wreef met zijn knokkels over zijn wit begroeide wang.

‘Hoe vind je de baas?' vroeg hij.

‘Best. Lijkt mij wel geschikt.'

'Hij is een geschikte vent,' stemde de veger in. ‘Je moet hem op de goede manier aanpakken.'

Op dat ogenblik kwam er een jonge man het slaaphuis binnen, een magere, jonge man met een bruin gezicht en een hoofd met stijf gekruld haar. Hij had een werkhandschoen aan zijn linkerhand en hij droeg net als de baas hooggehakte laarzen. 'Heb je de ouwe gezien?'

vroeg hij.

De veger zei: 'Hij was hier een minuut geleden nog, Curley. Ik geloof dat hij naar het kookhuis gegaan is.'

‘Ik zal hem wel te pakken krijgen,' zei Curley. Zijn blik gleed over de nieuwelingen en hij bleef staan. Hij keek koel naar George en toen naar Lennie. Zijn armen bogen langzaam in de ellebogen en zijn handen sloten zich tot vuisten. Hij verstijfde en boog lichtelijk voorover. Zijn blik was tegelijkertijd berekenend en strijdlustig. Lennie kromp in elkaar onder die blik en schuifelde zenuwachtig met zijn voeten. Curley trad behoedzaam tot vlak bij hem.

'Zijn jullie de nieuwen waar de oude op wachtte?'

‘Wij zijn net gekomen,' zei George.

'Laat die grote vent praten.'

Lennie schoof heen en weer van verlegenheid.

George zei: ‘En als ie nou niet praten wil?'

Curley zwiepte om. 'Verdomd, hij moet praten als er wat tegen hem gezegd wordt. Waar bemoei jij je mee?'

‘Wij trekken samen,' zei George koel.

‘O, zit het zo.'

George was gespannen en onbeweeglijk. ‘Ja zo zit het.'

Lennie keek hulpeloos naar George om aanwijzingen.

‘En jij wil die grote vent niet laten praten, hè?'

'Hij kan praten als hij je wat te vertellen heeft.' Hij knikte Lennie even toe.

'Wij zijn net gekomen,' zei Lennie zacht.

Curley bleef hem recht aankijken. 'Nou, de volgende keer geef je antwoord als iemand wat tegen je zegt.' Hij keerde zich om naar de deur en liep naar buiten met zijn ellebogen nog steeds een beetje gebogen.

George keek hem na tot hij buiten was en wendde zich toen tot de veger. 'Verdomd, wat mankeert die? Lennie heeft hem niks gedaan.'

De oude man keek voorzichtig naar de deur om er zeker van te zijn dat er niemand luisterde.

'Dat is de zoon van de baas,' zei hij rustig. 'Curley is heel handig. Hij heeft een aardig nummertje in de ring gemaakt. Hij is lichtgewicht en hij is handig.'

‘Nou, laat hem handig zijn,' zei George. 'Hij hoeft Lennie niet zo aan te blaffen. Lennie heeft hem niks gedaan. Wat moet hij van Lennie?'

De veger dacht na. 'Nou... ik zal eens wat zeggen. Curley is als zoveel kleine ventjes. Hij heeft de pest aan grote kerels. Het is alsof hij ze niet zetten kan omdat hij zelf geen grote kerel is. Je hebt zeker wel eens meer van die kleine ventjes gezien, niet? Altijd op vechten uit?'

‘Vast wel,' zei George. ‘Ik heb heel wat van die lastige ventjes gezien. Maar die Curley doet toch maar beter uit Lennie zijn buurt te blijven. Lennie is niet handig, maar die aap van een Curley zou wel eens een tik kunnen krijgen als hij zich met Lennie bemoeit.'

'Nou, Curley is verdomd handig,' zei de veger sceptisch. ‘Ik heb het nooit eerlijk gevonden. Stel je nou voor dat Curley een grote vent aanvalt en hem eronder krijgt. Dan zegt iedereen wat een fijne vent Curley toch is. En stel je nou voor dat hij dat doet en op zijn bliksem krijgt. Dan zegt iedereen dat de grote vent iemand van zijn eigen postuur had moeten nemen en dan zouden ze wel eens samen tegen die grote kerel kunnen beginnen. Ik heb het nooit eerlijk gevonden. 13

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Het ziet eruit alsof Curley niemand een kans laat.'

George keek naar de deur. Hij zei dreigend: 'Nou, hij moet maar oppassen met Lennie. Lennie is geen vechter, maar Lennie is sterk en vlug en Lennie kent geen regels.' Hij liep naar de vierkante tafel toe en ging op een van de kisten zitten. Hij graaide wat kaarten bij elkaar en schudde die.

De oude man ging op een andere kist zitten. 'Zeg het niet aan Curley, dat ik dat gezegd heb. Hij zou me villen. Niks kan hem schelen. Hij wordt er zelf niet uit gezet want zijn ouwe is de baas.'

George verdeelde kaarten en begon ze om te draaien en ze een voor een bekijkend wierp hij ze op een hoop. Hij zei: ‘Die vent Curley lijkt me een rotzak. Ik moet die gemene ventjes niet.'

"t Lijkt wel of hij de laatste tijd erger geworden is,' zei de veger. 'Hij is een paar weken geleden getrouwd. Zijn vrouw woont daar in het huis van de baas. Het lijkt wel of hij nog meer ruzie zoekt sinds hij getrouwd is.'

George gromde. 'Misschien schept hij op voor zijn vrouw.'

De oude kwam meer op zijn praatstoel. ‘Heb je die handschoen aan zijn linkerhand gezien?' 'Ja, die heb ik gezien.'

'Nou die handschoen zit vol vaseline.'

‘Vaseline? Waar mot dat voor dienen?'

'Nou, dat zal ik je zeggen - Curley zegt dat hij die hand zacht houdt voor zijn vrouw.'

George bekeek gespannen de kaarten. 'Dat is rot om zoiets rond te vertellen,' zei hij. De oude man was gerustgesteld. Hij had een afkeurende verklaring van George los gekregen. Nu voelde hij zich veilig en hij ging vertrouwelijker spreken. ‘Wacht maar tot je Curleys vrouw gezien hebt.'

George verdeelde opnieuw de kaarten en legde langzaam en wel overwogen een patience. 'Knap?' vroeg hij terloops.

‘Ja. Knap... maar-'

George bestudeerde zijn kaarten. 'Maar wat?' 'Nou - ze lonkt.'

'Zo? Twee weken getrouwd en lonken? Misschien is Curley daarom zo opvliegerig.'

‘Ik heb gezien dat ze naar Slim keek. Slim is menner van een span. Verdomd geschikte vent. Slim hoeft geen laarzen met hoge hakken te dragen bij de graanploeg. Ik heb gezien dat ze tegen Slim knipoogde. Curley zag het niet. En ik heb ook gezien dat ze naar Carlson knipoogde.'

George deed of het hem niet interesseerde. 'Dat ziet eruit alsof we wat beleven zullen.'

De veger stond van zijn kist op. ‘Weet je wat ik denk?' George gaf geen antwoord. 'Nou, ik denk dat Curley met een... snol getrouwd is.'

'Hij zal de eerste niet zijn,' zei George. 'Dat hebben er meer gedaan.'

De oude man ging naar de deur en zijn oude hond lichtte zijn kop op en keek om zich been en ging toen moeilijk overeind staan. Ik moet de waskommen voor de lui gaan klaarzetten. De ploeg zal dadelijk wel hier zijn. Gaan jullie eerst dorsen?'

‘Ja.'

'Zal je niks tegen Curley zeggen van wat ik gezegd heb?'

'Welnee, verdomme.'

'Nou, kijk maar eens naar d'r. Dan zal je eens zien of ze geen snol is.' Hij stapte de deur uit, de stralende zonneschijn in.

George legde aandachtig zijn kaarten neer en keerde zijn hoopjes van drie om. Hij legde vier klaveren op het stapeltje van de aas. De zonnestraal lag nu op de vloer en de vliegen schoten er als vonken doorheen. Een geluid van rinkelend tuig en het gekraak van zwaarbeladen assen klonk van buiten. Uit de verte klonk een heldere roep. 'Stalknecht! - Hé, stalknecht!'

En dan: 'Waar zit die verdomde neger nou weer!'

George staarde op zijn patience en toen schoof hij de kaarten bij elkaar en keerde zich naar Lennie. Lennie lag op zijn bank naar hem te kijken.

‘Luister es, Lennie. Dat is mis hier. Het bevalt me niet. Je zal last krijgen met die Curley. Ik heb er meer zo gezien. Hij zoekt je. Hij denkt dat je bang voor hem ben en zal je bij de eerste de beste kans die hij krijgt een mep geven.'

Lennie keek angstig. ‘Ik wil geen ruzie,' zei hij klagelijk. ‘Laat hij me niet slaan, George.'

14

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

George stond op en ging naar Lennies bank toe en ging erop zitten. Ik heb het land aan dat soort ellendelingen,' zei hij. ‘Ik heb er heel wat gezien. Curley geeft iemand geen kans, net zoals de ouwe zegt. Hij wint altijd.' Hij dacht een ogenblik na. Als hij met je begint, Lennie, dan leggen we eruit. Denk daar an. Hij is de zoon van de baas. Hoor es Lennie, probeer uit zijn buurt te blijven, hé? Zeg nooit wat tegen hem. Als hij hier binnen komt, ga dan direct naar de andere kant van de kamer. Zal je dat doen, Lennie?'

Ik wil geen ruzie,' klaagde Lennie. ‘Ik heb hem niks gedaan.'

'Nou, daar schiet je niet veel mee op als Curley met alle geweld wil vechten. Bemoei je vooral niet met hem. Zal je eraan denken?'

‘Vast George. Ik zal geen woord zeggen.'

Het geluid van de naderende ploeg werd duidelijker, het slaan van grote hoeven op harde grond, het schuiven van remmen en het gerammel van Ieidselkettingen. De mannen van de ploeg riepen van voor naar achter. George, die naast Lennie op de bank zat, fronste terwijl hij nadacht, Lennie vroeg verlegen: ‘Je bent toch niet nijdig, George?'

Ik ben niet nijdig op jou. Ik ben nijdig op die verrekte Curley. Ik had gehoopt dat wij een duit bij elkaar zouen hebben - misschien honderd dollar.' Zijn toon werd beslist. ‘Blijf uit Curley zijn buurt, Lennie.'

‘Vast George, ik zal geen woord zeggen.'

'Laat ie je niet uit je tent lokken - maar - als die lammeling je een mep geeft-dan geef je hem.'

'Wat geef ik hem, George?'

'Niks, niks. Ik zal het je wel zeggen. Ik heb de pest aan dat soort lui. Luister, Lennie, als je gedonder krijgt weet je nog wat ik je gezegd heb, dat je dan doen mot?'

Lennie ging op zijn elleboog leunen. Zijn gezicht spande zich van het nadenken. Toen richtte hij een treurige blik op het gezicht van George. Als ik gedonder krijg dan zal je me niet voor de konijnen laten zorgen.'

'Dat bedoel ik niet. Weet je nog waar wij vannacht geslapen hebben? Bij de rivier?'

'Ja, dat weet ik nog. 0, nou weet ik het weer. Dan mot ik me in de struiken verstoppen.'

‘Je verstopt je tot ik je kom halen. Laat niemand je zien. Verstop je in de struiken bij de rivier. Zeg dat nog eens.'

'Verstoppen in de struiken bij de rivier, daar in de struiken bij de rivier.'

'Als je gedonder krijgt.'

‘Als ik gedonder krijg.'

Een rem piepte buiten. Er werd geroepen: 'Stalknecht! hé! Stalknecht!'

George zei: 'Zeg het nog eens voor jezelf, Lennie, dat je het niet vergeet.'

Beide mannen keken op, want de rechthoek van zonneschijn in de deuropening werd verbroken. Er stond een meisje naar binnen te kijken. Zij had volle, geverfde lippen en ver uit elkaar staande zwaar opgemaakte ogen. Haar nagels waren rood. Haar haar hing in gerolde krullen, als worsten. Zij droeg een katoenen huisjurk en rode muilen waar aan de voorkant toefjes van rode struisveer op zaten. Ik zoek Curley,' zei zij. Haar stem had een nasale, hese klank.

George keek een andere kant op en toen weer naar haar. Een poosje geleden was hij hier nog, maar hij is weggegaan.'

‘O.' Zij deed haar handen achter haar rug en leunde tegen de post van de deur, zodat haar lichaam voorover boog. ‘Jullie zijn de nieuwen, die net gekomen zijn, hé?'

‘Ja.'

Lennies ogen gleden over haar lichaam en ofschoon zij niet naar Lennie scheen te kijken, trok zij toch een beetje recht. Zij keek naar haar nagels. 'Curley is soms hier,' legde zij uit. George zei bruusk: 'Maar nou is ie er niet.'

Als hij er niet is, kan ik beter ergens anders es kijken,' zei zij speels. Lennie keek gefascineerd naar haar. George zei: Als ik hem zie, zal ik hem zeggen dat je hem zoekt.'

Zij lachte ondeugend en draaide met haar lichaam.

Een mens kan het je niet kwalijk nemen dat je zoekt,' zei zij. Er klonken voetstappen achter haar. Zij draaide haar hoofd om. ‘Ha die Slim,' zei zij. 15

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Slims stem kwam door de deur. ‘Ha lekkere meld.'

‘Ik probeer Curley te vinden, Slim.'

'Nou, dan probeer je niet erg goed. Ik heb hem net je huis in zien gaan.'

Zij werd opeens bang. 'Dag jongens,' riep zij het slaaphuis in en liep haastig weg. George keek om naar Lennie. ‘Jezus, wat een meid,' zei hij. 'Dat heeft Curley dus voor vrouw uitgezocht.'

'Ze is mooi,' zei Lennie verdedigend.

'Ja, en ze steekt het niet onder stoelen of banken. Curley zal zijn handen vol hebben. Ik wed dat ze voor twintig dollar verdwenen is.'

Lennie staarde naar de deuropening waarin zij gestaan had. ‘Goh, wat mooi is ze.' Hij glimlachte bewonderend. George keek vlug naar hem, greep hem bij zijn oor en schudde hem.

'Hoor es, stommeling die je bent,' zei hij woest. 'Waag het niet naar die meid te kijken. Het kan mij niet schelen wat ze zegt of doet. Ik heb zo'n stuk vergif meer gezien, maar ik heb nog nooit zo'n galgenbrok als die gezien. Je laat haar lopen.'

Lennie trachtte zijn oor te bevrijden. ‘Ik heb niks gedaan, George.'

‘Nee, dat doe je nooit. Maar toen zij daar in de deur haar benen stond te vertonen heb je ook niet de andere kant uit gekeken.'

‘Ik bedoelde niks verkeerds, George. Heus niet.'

'Nou, je blijft uit haar buurt, want zij is de grootste rattenval die ik ooit gezien heb. Laat Curley er maar inlopen. Hij heeft het zelf op zijn hals gehaald. Handschoen met vaseline,' zei George verachtelijk. ‘En ik wil er wat om verwedden dat hij rauwe eieren eet en om patentgeneesmiddelen schrijft.'

Lennie schreeuwde plotseling – ‘Ik mot het hier niet, George! Het is hier akelig! Ik wil hier weg!'

'Wij moeten blijven tot we wat centen bij elkaar hebben. Daar is niks aan te doen, Lennie. Zo gauw het kan gaan we weg. Ik mot het hier net zomin als jij , Hij ging terug naar de tafel en legde een nieuwe patience. ‘Nee, ik mot het hier niet,' zei hij.

'Voor een kleinigheid zou ik hem smeren. Zo gauw we een paar dollar in ons zak hebben gaan we ervandoor en de American rivier op en goud delven. Wij kunnen misschien een paar dollar per dag maken en misschien vinden wij een ader.'

Lennie leunde gretig naar hem toe. ‘Laten we gaan, George. Laten we hier weggaan. Het is hier naar.'

‘We motten blijven,' zei George kort. 'Hou nou je mond dicht. De mannen komen binnen.'

Uit het washuis er dicht bij kwam het geluid van stromend water en van rinkelende waskommen. George bestudeerde zijn kaarten. 'Misschien hadden wij ons motten wassen,'

zei hij. 'Maar we hebben niks gedaan om vuil van te worden.'

Er stond een man in de deur. Hij hield een verfrommelde Stetson onder zijn arm terwijl hij zijn lange, zwarte, vochtige haar recht achterover kamde. Net als de anderen droeg hij blauwe jeans en een korte jas van katoen. Toen hij zijn haar gekamd had kwam hij het vertrek in en hij bewoog zich met een waardigheid die alleen vorstelijke personen en meesters in hun handwerk bereiken. Hij was een menner, de prins van de hoeve, in staat tien, zestien, zelfs twintig muilezels te mennen met een enkele lijn aan het hoofdspan. Hij was in staat met een stierzweep een vlieg dood te slaan op het achterste van de laatste ezel zonder het dier te taken. Er lag ernst in zijn manier van doen en een rust zo diep, dat allen ophielden te spreken als hij sprak. Zijn autoriteit was zo groot dat zijn woord als wet werd aangenomen bij elk onderwerp, hetzij politiek of liefde. Dit was Slim, de menner. Zijn scherp getekend gezicht verried geen enkele leeftijd. Hij had vijfendertig kunnen zijn of vijftig. Zijn oor hoorde meer dan tegen hem gezegd werd en zijn langzaam spreken had bijtonen, niet van gedachten, maar van begrip boven gedachten uit. Zijn lange, lenige handen waren even sierlijk in hun gebaren als die van een tempeldanser.

Hij streek zijn verfrommelde hoed glad, maakte een vouw in het midden en zette hem op. Hij keek vriendelijk naar de twee in het slaaphuis. 'Er is een hels licht buiten,' zei hij vriendelijk.

‘Ik kan hier bijna niks zien. Zijn jullie de nieuwen?'

‘Net gekomen,' zei George.

16

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

‘Komen jullie gerst dorsen?'

'Dat heeft de baas gezegd.'

Slim ging op een kist tegenover George zitten. Hij bekeek de patience die ondersteboven voor hem lag. ‘Ik hoop dat je bij mijn ploeg komt,' zei hij. Zijn stem was zacht. ‘Ik heb er een paar stommelingen bij die geen zak gerst van een voetbal kunnen onderscheiden. Hebben jullie wel eens meer gerst gedorst?'

'Verdomme ja,' zei George. ‘Ik ben niks om drukte van te maken, maar die grote donder daar kan alleen meer graan optillen dan twee anderen.'

Lennie die het gesprek heen en weer met zijn ogen gevolgd had, glimlachte voldaan bij het compliment. Slim keek goedkeurend naar George, omdat hij het compliment gemaakt had. Hij leunde over de tafel heen en knipte tegen de rand van een losse kaart. 'Jullie trekken samen rond, hè?' Zijn toon was vriendelijk. Hij vroeg om vertrouwen zonder er toe te dwingen.

‘Vast,' zei George. 'Wij passen een beetje bij elkaar.' Hij wees met zijn duim naar Lennie. 'Hij is niet snugger. Maar een verdomd goeie werker. Verdomd geschikte vent, maar hij is niet snugger. Ik ken hem al lang.'

Slim keek door George heen en over hem heen. 'Er zijn niet veel lui die samen trekken,' peinsde hij. ‘Ik weet niet waarom. Misschien is iedereen bang voor iedereen in deze verdomde wereld.'

'Het is veel plezieriger om rond te trekken met een vent die je kent,' zei George. Een krachtige, breedgebouwde man kwam het slaaphuis in. Er droop nog water van zijn hoofd van het boenen en plenzen. ‘Ha, die Slim,' zei hij en zweeg toen en keek naar George en Lennie.

‘Die lui zijn net gekomen,' zei Slim bij wijze van introductie.

‘Hoe gaat het,' zei de brede man. ‘Ik ben Carlson.' ‘Ik ben George Milton. Dit hier is Lennie Klein.'

‘Hoe maak je het,' zei Carlson weer. 'Hij is niet erg klein.' Hij grinnikte zachtjes om die grap. 'Hij is helemaal niet klein,' herhaalde hij. 'Wat ik zeggen wou, Slim - hoe is het met je hond? Hij was niet onder je wagen vanmorgen.'

'Zij heeft vannacht gejongd,' zei Slim. Negen. Ik heb er direct vier verdronken. Zoveel kan ze niet voeden.'

‘Dan heb je er vijf over, hè?'

‘Ja, vijf. Ik houd de grootste.'

'Wat voor soort honden denk je dat het worden?'

‘Weet niet,' zei Slim. Een soort herders denk ik. Die heb ik hier het meest in de buurt gezien, toen ze loops was.'

Carlson ging verder. ‘Vijf jongen. Hou je ze allemaal?'

‘Weet ik niet. Ik mot ze een poos houen, dan kunnen ze Lulu's melk drinken.'

Carlson zei nadenkend: ‘Wel, kijk eens hier Slim. Ik heb nagedacht. Die hond van Candy is zo verdomd oud dat hij haast niet meer lopen kan. Hij stinkt als de hel erbij. Iedere keer als hij in het slaaphuis geweest is kan ik hem twee, drie dagen ruiken. Waarom laat je Candy zijn oude hond niet doodschieten en geef je hem een van de jongen om groot te brengen? Hij heeft geen tanden meer, is bijna blind en kan niet eten. Candy voedt hem met melk. Hij kan niets anders kauwen.'

George keek gespannen naar Slim. Plotseling klonk buiten een triangel, eerst langzaam en toen al vlugger en vlugger tot de slag verdween in een klinkend geluid. Het hield even plotseling op als het begonnen was.

'Daar gaat ie,' zei Carlson.

Buiten ontstond een uitbarsting van stemmen toen een groep mannen voorbijging. Slim stond langzaam en met waardigheid op. 'Jullie doen goed maar te komen zolang er nog wat te eten valt. Binnen een paar minuten is er niks over.'

Carlson ging een pas achteruit om Slim voor te laten gaan en toen gingen beiden naar buiten. Lennie keek opgewonden naar George. George streek zijn kaarten tot een slordige hoop bij elkaar.

‘Ja,' zei George. ‘Ik heb het gehoord, Lennie. Ik zal het hem vragen.'

‘Een bruin met witte,' riep Lennie opgewonden. 'Kom mee. Laten we gaan eten. Ik weet niet of hij een bruin met witte heeft.'

Lennie stond niet van zijn bank op. ‘Je mot het hem dadelijk vragen, George, anders 17

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

verdrinkt hij er nog meer.'

‘Vast. Kom nou, sta op je poten.'

Lennie rolde van zijn bank af en stond op en het tweetal liep naar de deur. Net toen zij erbij kwamen, stormde Curley binnen.

'Heb je hier in de buurt een meisje gezien?' vroeg hij kwaad. George zei koel: 'Zowat een halfuur geleden.' 'Wat voerde zij uit, verdomme?'

George stond stil en keek de kwade man aan. Hij zei op beledigende toon: ‘Ze zei - dat ze jou zocht.' Curley scheen George werkelijk voor de eerste maal te zien. Zijn ogen schoten over George heen, maten zijn armen, keken naar zijn gespierd middel. 'Nou, waar is ze heen gegaan?' vroeg hij ten laatste.

‘Weet ik veel,' zei George. ‘Ik heb 'r niet nagekeken.'

Curley keek hem kwaad aan en zich omkerend rende hij de deur uit. George zei: 'Hoor es Lennie, ik ben bang dat ik zelf met die rotvent slaags zal raken. Ik lust zijn brutale bek niet. Jezus Christus! Kom mee. Dadelijk is er niks meer over.'

Zij gingen de deur uit. Het zonlicht lag als een dunne lijn onder het raam. In de verte was het gekletter van borden te horen.

Een ogenblik later liep de oude hond slepend de open deur binnen. Hij keek met zachte, halfblinde ogen om zich heen. Hij snuffelde en ging toen liggen met zijn kop tussen zijn poten. Curley schoot de deur weer binnen en stond het vertrek in te kijken. De hond tilde zijn kop op, maar toen Curley weer naar buiten schoot zonk het grijze hoofd weer op de vloer. 18

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

HOOFDSTUK 3

Ofschoon een heldere avond door de ramen van het slaaphuis scheen, was het binnen duister. Door de open deur klonk het ploffen en van tijd tot tijd het rinkelen van het spel met de paardenhoef en nu en dan het geluid van stemmen, die zich verhieven in goedkeuring of spot. Slim en George kwamen samen het duister wordende slaaphuis in. Slim reikte boven de kaarttafel omhoog en draaide het met blik overkapte elektrische licht aan. Onmiddellijk was de tafel stralend verlicht en de conische kap wierp haar schijnsel recht naar beneden zodat de hoeken van het slaaphuis nog donker bleven. Slim ging op een kist zitten en George zocht zijn plaats tegenover hem.

'Niks,' zei Slim. ‘Ik had de meeste toch motten verdrinken. Daar hoef je me niet voor te bedanken.'

George zei: 'Voor jou is het misschien niks, maar voor hem is het verdomd veel. Jezus Christus, ik weet waarachtig niet hoe we hem hier te slapen motten krijgen. Hij zal gewoonweg daar bij ze in de stal willen slapen. Het zal ons moeite kosten om hem uit de box met die jongen te houden.'

'Het is niks,' herhaalde Slim. 'Nou, je had wel gelijk. Hij mag dan niet snugger zijn, maar zo’n werker heb ik nog nooit gezien. Hij heeft zijn maat gewoonweg bijna vermoord met het gerst dorsen. Er is geen mens die met hem op kan werken. God allemachtig, ik heb nog nooit zo'n sterke vent gezien.'

George sprak trots: 'Zeg Lennie maar wat hij doen mot en hij doet het, als hij er maar niet bij mot denken. Hij kan zelf niks bedenken om te doen, maar hij kan doen wat hem gezegd wordt.'

Buiten klonk het tikken van een hoefijzer op een ijzeren paal en een klein gejuich van stemmen.

Slim verschoof een beetje, zodat het licht niet op zijn gezicht viel. 'Gek zoals jullie samen optrekken.' Dat was Slims kalme uitnodiging tot vertrouwelijkheid.

'Wat is daar voor geks an?' vroeg George op zijn qui-vive.

'Nou, weet ik het. D'r trekken bijna nooit kerels samen. Ik heb nog bijna nooit kerels samen zien trekken. Je weet hoe die werklui zijn, ze komen gewoon binnen en krijgen hun slaapbank en werken een maand en dan zeggen ze op en gaan alleen weg. Schijnen nooit wat om iemand, wie ook, te geven. Het lijkt een beetje gek, een idioot als hij en een slim ventje als jij, die samen trekken.'

'Hij is niet idioot,' zei George. 'Hij is zo stom als wat, maar hij is niet gek. En ik ben nou ook niet zo'n hoogvlieger, anders zou ik geen gerst dorsen voor vijftig dollar en de kost. Als ik verstand had, als ik zelfs maar een beetje verstand had, dan zou ik mijn eigen gedoe hebben, en ik zou mijn eigen oogst binnen halen in plaats van al het werk te doen en niks te krijgen van wat er uit de grond komt.' George zweeg. Hij wilde praten. Slim ontmoedigde hem niet, noch spoorde hij hem aan. Hij zat daar maar rustig te luisteren.

'Het is niet zo gek dat hij en ik samen rond trekken,' zei George ten slotte: 'Hij en ik zijn alle twee in Auburn geboren. Ik heb zijn tante Clara gekend. Ze heeft hem in huis genomen toen ie een zuigeling was en hem opgevoed. Toen zijn tante Clara stierf is Lennie gewoon met me mee gegaan om te werken. Na een poosje waren we aan elkaar gewend.'

‘Hmm,' zei Slim.

George keek over de tafel heen naar Slim en zag de kalme verheven blik op hem gericht. ‘Gek,'

zei George. ‘Ik had vroeger veel lol met hem. Ik hield hem voor de gek omdat hij te stom was om voor zichzelf te zorgen. Maar hij was zelfs te stom om te merken dat ie te grazen genomen werd. Ik had lol. Hij deed verdomme alles wat ik 'm zei. Als ik 'm gezegd had van een rots af te springen, dan was ie eraf gegaan. Na een tijdje was het zo lollig niet meer. Hij werd ook nooit kwaad. Ik heb 'm halfdood geslagen en hij had ieder bot in mijn pens met zijn handen kennen breken, maar hij stak nooit een vinger naar mij uit.' Georges stem kreeg de klank van een biecht. ‘Ik zal je 's zeggen waarom ik er mee opgehouen ben. Op een dag stonden er een troep lui aan de Sacramentorivier. Ik voelde me heel wat. Ik zeg tegen Lennie: "Spring erin." En hij springt. Hij kon geen slag zwemmen. Hij is bijna verdronken voor we 'm te pakken kregen. En hij was zo verrekt vriendelijk tegen me omdat ik hem eruit getrokken had. Was 19

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

straal vergeten dat ik 'm gezegd had erin te springen. Nou, toen heb ik nooit meer zoiets uitgehaald.'

‘Hij is een geschikte vent,' zei Slim. ‘Een vent heeft geen hersens nodig om een geschikte vent te zijn. Ik geloof dat het gewoonlijk net andersom uitpakt. Neem eens een vent met werkelijk hersens en hij is bijna nooit een geschikte vent.'

George schoof de verspreide kaarten bij elkaar en begon zijn patience te leggen. Aan de ramen verlichtte de avond nog steeds het glas.

‘Ik heb geen familie,' zei George. ‘Ik heb die lui gezien, die alleen de hoeven afgaan. Da's niks. Geen aardigheid an. Na een tijdje worden ze gemeen. Dan willen ze de hele tijd vechten.'

'Ja, gemeen worden ze,' stemde Slim in. 'Ze willen op het laatst met niemand meer praten.'

‘Natuurlijk is Lennie gewoonlijk een verrekte last,' zei George. 'Maar je raakt eraan gewend iemand bij je te hebben en je raakt hem toch niet kwijt.'

'Hij is niet gemeen,' zei Slim. ‘Ik zie wel dat Lennie niet gemeen is.'

'Natuurlijk is hij niet gemeen. Maar hij raakt aldoor in de knoei omdat hij zo verdommes stom is. Net als toen in Weed -' Hij hield op, hield middenin op met het omdraaien van een kaart. Hij keek verschrikt en gluurde naar Slim. 'Zal je 't niemand vertellen?'

'Wat heeft hij in Weed uitgevoerd?' vroeg Slim kalm.

'Zal je het niet doorvertellen?... Nee, natuurlijk zal je het niet doorvertellen.'

'Wat heeft hij in Weed uitgevoerd?' vroeg Slim weer.

'Nou, daar zag ie die meid in die rooie jurk. Stommeling als hij is moet ie alles aanraken wat ie mooi vindt. Hij wil het voelen. En steekt zijn poot uit om die rooie jurk te voelen en de meid begint te gillen en dat maakt Lennie helemaal in de war en hij houdt vast omdat dat het enige is wat hij weet te doen. Nou, die meid gillen en gillen. Ik was net een eindje weg en ik hoor dat gegil, dus kom ik aanlopen en toen was Lennie zo bang geworden dat alles wat hij wist te doen was vasthouden. Ik sla hem op zijn kop met een paal van het hek om 'm te laten loslaten. Maar hij was zo geschrokken dat hij die jurk niet los kon laten. Hij is zo verdommes sterk weet je.'

Slims ogen bleven rustig en vast. Hij knikte langzaam. ‘En wat gebeurde er toen?'

George legde zorgvuldig een rij van zijn patience. 'Nou, die meid smeert 'm en vertelt aan een agent dat ze verkracht is. De kerels in Weed lopen te hoop om Lennie te lynchen. En daar zitten we in een sloot van de irrigatie de hele rest van de dag onder water. Wij hielden onze koppen uit het water en onder het gras dat langs de kant van de sloot groeide. En 's nachts zijn we hem gesmeerd.'

Slim zweeg een ogenblik. 'Hij heeft die meid zeker niks gedaan, hè?' vroeg hij ten slotte.

'Welnee, verdomme. Hij maakte haar alleen maar an het schrikken. Ik zou ook schrikken als ie me beetpakte. Maar hij heeft 'r niks gedaan. Hij wou alleen die rooie jurk maar beetpakken net zoals hij aldoor die jongen wil aaien.'

‘Hij is niet gemeen,' zei Slim. ‘Ik kan een gemene vent al op een afstand ruiken.'

'Natuurlijk niet en hij zal alles doen wat ik -'

Lennie kwam de deur door. Hij had zijn blauwkatoenen jas als een cape over zijn schouders en liep voorover.

‘Ha Lennie,' zei George. ‘Hoe vind je je jong nou?'

Lennie zei ademloos: 'Hij is bruin en wit net zoals ik wou.' Hij ging regelrecht naar zijn bank, ging liggen, draaide zijn gezicht naar de muur en trok zijn knieën op. George legde weloverwogen zijn kaarten neer. ‘Lennie,' zei hij scherp. Lennie draaide zijn hoofd om en keek over zijn schouder. ‘Hè? Wat is er, George?'

‘Ik heb je gezegd dat jong niet hier te halen.'

'Welk jong, George? Ik heb geen jong.'

George ging vlug op hem af, greep hem beet en rolde hem om. Hij boog voorover en nam het kleine dier vanwaar Lennie het tegen zijn maag verborgen had. Lennie schoot overeind. ‘Geef hier, George!'

George zei: 'Nou sta je op en brengt dat jong terug in het nest. Hij mot bij zijn moeder slapen. Wil jij hem doodmaken? Gisternacht geboren en nou neem je hem uit het nest. Je brengt hem terug anders zeg ik tegen Slim dat ie 'm je niet moet geven.'

Lennie stak smekend zijn handen uit. ‘Geef hier, George. Ik zal 'm terugbrengen. Ik wou 20

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

geen kwaad, George. Heus niet. Ik wou 'm alleen maar aaien.'

George gaf hem het jong. ‘Best. Je brengt hem gauw terug en je neemt hem er niet weer uit. Je maakt hem dood voor je 't weet.'

Lennie holde gewoon het vertrek uit.

Slim had zich niet verroerd. Zijn kalme blik volgde Lennie naar buiten. 'Jezus,' zei hij. 'Het is net een kind.'

'Het is ook net een kind. Er zit ook niet meer kwaad in hem dan in een kind, alleen, hij is zo sterk. Ik wil er om wedden dat hij vannacht niet hier komt slapen. Hij slaapt gewoonweg bij de box in de stal.

‘Nou - laat hem. Hij doet daar geen kwaad.'

Het was bijna donker buiten. De oude Candy, de veger, kwam binnen en ging naar zijn bank en achter hem strompelde zijn oude hond.

‘Hallo, Slim. Hallo, George. Hebben jullie geen van tweeën gespeeld vanavond?'

‘Ik hou er niet van iedere avond te spelen,' zei Slim.

Candy ging verder: 'Hebben jullie een van tweeën een slok whisky? Ik heb kiespijn.'

‘Ik niet,' zei Slim. ‘Ik zou het zelf wel drinken als ik het had en ik heb geen kiespijn ook.'

‘Ik heb erge kiespijn,' zei Candy. ‘Die verdomde knollen hebben het 'm gedaan. Ik wist het al voor ik ze gegeten had.'

De zware Carlson kwam van het donkerwordende erf naar binnen. Hij liep naar het eind van het slaaphuis en draaide een tweede afgeschermd licht aan. 'Het is hier zo donker as de hel,' zei hij. ‘Jezus, wat kan die neger gooien!'

'Hij is best,' zei Slim.

‘Verdomd goed,' zei Carlson. 'Hij geeft niemand anders een kans om te winnen -' Hij hield op en snoof de lucht op en al snuivend keek hij neer op de oude hond. ‘God allemachtig, wat stinkt die hond. Haal hem hier weg, Candy! Ik weet niks dat zo stinkt als een ouwe hond. Hij mot hier weg.'

Candy rolde naar het eind van zijn bank. Hij stak zijn hand uit en streelde de oude hond en zei verontschuldigend: ‘Ik ben zoveel bij 'm, dat ik het niet merk dat hij stinkt.'

'Nou, ik kan het hier niet uithouen,' zei Carlson. ‘Die stank blijft hier hangen als ie weg is.' Hij liep met zijn zware tred erheen en keek naar de hond. 'Heb geen tanden,' zei hij. 'Hij is helemaal stijf van de rimmetiek. Hij dient nergens meer voor, Candy. Zelf heeft ie er ook niks meet an. Waarom schiet je hem niet dood, Candy?'

De oude man schoof onrustig heen en weer. ‘Nou verdomme! Ik heb 'm al zo lang. Ik heb 'm sinds ie een jong was. Ik heb schapen met 'm gehoed.' Hij zei trots: ‘Je zou het nou niet zeggen, as je naar 'm kijkt, maar hij was de beste herdershond die ik ooit gezien heb.'

George zei: ‘Ik heb in W eed een vent gekend die een Airdale had, die schapen kon hoeden. Die had het van de andere honden geleerd.'

Maar Carlson liet zich niet van zijn stuk brengen. ‘Luister es, Candy. Die oude hond lijdt zelf aldoor. Als je hem meenam en hem precies achter in zijn kop schoot -,' hij boog over hem heen en wees, precies daar, dan zou ie niet eens weten wat hem geraakt had.'

Candy keek ongelukkig om zich heen. ‘Nee,' zei hij zacht. ‘Nee, dat kan ik niet. Ik heb hem te lang.'

'Hij heb er niks an,' hield Carlson aan. ‘En hij stinkt nog erger dan de hel. Ik zal je wat zeggen. Ik zal hem voor je doodschieten. Dan ben jij het niet die het doet.'

Candy gooide zijn benen van zijn bank. Hij krabde zenuwachtig de witte, stoppelige bakkebaarden van zijn wang. ‘Ik ben zo aan 'm gewend,' zei hij zacht. ‘Ik had hem al toen het nog een jong was, van klein af an.'

'Nou, je doet er hem geen plezier mee met hem in leven te houen,' zei Carlson. ‘Luister es, Slims hond heeft net jongen. Ik denk dat Slim je wel een van zijn jongen zal geven om op te voeden, is 't niet, Slim?'

De menner had de oude bond met zijn kalme ogen bekeken. ‘Je kan een jong krijgen as je wil.' Hij scheen zich los te schudden om te spreken. 'Carlson heeft gelijk, Candy. Het is voor de hond ook niks meer gedaan. Ik wou dat iemand mij doodschoot als ik oud en kreupel ben.'

Candy keek hulpeloos naar hem, want Slims mening was wet. 'Misschien doet het 'm pijn,'

veronderstelde hij. 'Het kan mij niet schelen om voor hem te zorgen.'

21

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Carlson zei: ‘Op de manier waarop ik hem doodschiet voelt hij niks. Ik zet de revolver precies daar.' Hij wees met zijn teen, ‘precies achter op zijn kop. Hij zal geen poot verroeren.'

Candy keek van de een naar de ander om hulp. Het was nu buiten helemaal donker. Een jonge arbeider kwam binnen. Zijn afhangende schouders waren naar voren gebogen en hij liep zwaar op zijn hielen alsof hij een onzichtbare zak met graan droeg. Hij ging naar zijn bank en legde zijn hoed op de plank. Toen nam hij een slap tijdschrift van zijn plank en bracht het in het licht boven de tafel. 'Heb ik je dit laten zien, Slim?' vroeg hij.

'Wat laten zien?'

De jonge man keerde het tijdschrift om, legde het op tafel en wees met zijn vinger. 'Kijk daar, lees dat es.' Slim boog zich er over. 'Ga verder,' zei de jonge man. ‘Lees het maar hardop.'

'Beste redactie,' las Slim luid. ‘Ik lees uw blad al zes jaar en ik vind het het beste dat er te koop is. Ik houd van de verhalen door Peter Rand. Ik vind hem reuze. Geef me nog eens zoiets als Dark Rider. Ik schrijf met veel brieven. Ik wou alleen maar even zeggen dat de stuiver voor uw blad de best bestede stuiver is, die ik ooit uitgegeven heb.'

Slim keek vragend op. 'Waarom moet ik dat lezen?'

Whit zei: 'Ga maar verder. Lees de naam die eronder staat.'

Slim las: 'Veel succes, William Tenner.' Hij keek weer naar Whit op. 'Waarom moet ik dat lezen?'

Whit sloeg het tijdschrift nadrukkelijk dicht. 'Herinner je je Bill Tenner niet? Die heeft hier toch een maand of drie geleden gewerkt?'

Slim dacht na... ‘Klein ventje?' vroeg hij. ‘Die een ploeg bestuurde?'

'Dat is hem,' riep Whit uit. 'Dat is hem!'

'Denk je dat hij de vent is die deze brief geschreven heeft?'

Ik weet het. Bill en ik waren hier op een dag binnen. Bill had net een van die boeken gekregen. Hij keek erin en zei: "Ik heb een brief geschreven. Ben benieuwd of ze hem erin zullen zetten!" Maar hij stond er niet in. Bill zei: "Misschien bewaren ze hem voor later." En dat hebben ze gedaan. Daar is ie!'

‘Je hebt gelijk,' zei Slim. 'Het staat erin.'

George stak zijn hand naar het tijdschrift uit. ‘Laat es zien.'

Whit zocht de plaats weer op, maar hij gaf het niet uit handen. Hij wees de brief aan met zijn wijsvinger. En toen ging hij naar zijn kastje en legde het tijdschrift er zorgvuldig in. 'Zou Bill het gezien hebben?' zei hij. ‘Bill en ik werkten op dat stuk met bonen. Wij hadden alle twee een ploeg. Bill was een verdomd aardige vent.'

Gedurende het gesprek had Carlson geweigerd erin betrokken te worden. Hij bleef naar de oude hond kijken. Candy sloeg hem ongerust gade. Ten slotte zei Carlson: 'Als je het goed vindt haal ik het ouwe dier nou uit zijn misère, dan is het gedaan. Er zit niks anders voor hem op. Kan niet staan, kan niet zien, kan zelfs niet lopen zonder pijn.'

Candy zei hoopvol: ‘Je hebt geen revolver.'

'Dat dacht je maar. Ik heb een Lüger. Hij zal er niks van voelen.'

Candy zei: 'Morgen misschien. Laten we wachten tot morgen.'

‘Ik zie niet in waarom,' zei Carlson. Hij ging naar zijn bank, trok zijn zak eronderuit en nam er een Lüger revolver uit. 'Laten we er maar ineens een end aan maken,' zei hij. ‘Wij kunnen in die stank niet slapen.' Hij stak de revolver in zijn heupzak. Candy keek lange tijd naar Slim of die er iets tegenin bracht. En Slim deed dat niet. Ten slotte zei Candy zacht en hopeloos: 'Vooruit - neem hem mee.' Hij keek helemaal niet meer naar de hond. Hij ging achterover op zijn bank liggen, vouwde zijn armen achter zijn hoofd en keek naar de zoldering.

Uit zijn zak haalde Carlson een leren riempje. Hij boog voorover en bond het om de nek van de oude hond. Al de mannen, uitgezonderd Candy, keken toe. 'Kom kerel, kom mee, kerel,'

zei hij vriendelijk. En hij zei verontschuldigend tegen Candy: 'Hij zal het zelfs niet voelen.'

Candy verroerde zich niet en antwoordde hem ook niet. Hij trok aan de riem. 'Kom mee, kerel.' De oude hond rees langzaam en stijf op zijn poten en volgde de zachtjes trekkende lijn.

Slim zei: 'Carlson.'

22

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

‘Ja.’

‘Je weet wat je te doen hebt.'

‘Wat bedoel je, Slim?'

'Neem een schop mee,' zei Slim kort.

‘O ja. Ik snap je.' Hij leidde de hond naar buiten het duister in. George volgde tot aan de deur, sloot haar en schoof de grendel zachtjes op zijn plaats. Candy lag stijf op zijn bank naar de zoldering te staren.

Slim zei luid: ‘Een van mijn leidezels heeft een kapotte hoef. Ik ga er wat teer op smeren.' Zijn stem vervloeide. Het was stil buiten. Carlsons voetstappen stierven weg. De stilte kwam het vertrek in. En de stilte bleef.

George grinnikte. Ik verwed er wat om dat Lennie nog in de stal zit bij zijn jong. Hij zal hier niet meer willen komen nu hij een jong heeft.'

Slim zei: ‘Candy, je kan een van die jongen krijgen als je wil.'

Candy antwoordde niet. De stilte viel weer in het vertrek. Zij kwam uit de nacht en nam de kamer in beslag. George zei: ‘Wil er niemand wat euchre spelen?'

‘Ik wel,' zei Whit.

Zij gingen tegenover elkaar aan de tafel onder her licht zitten, maar George schudde de kaarten niet. Hij liet zenuwachtig de randen van het spel klapperen en het kleppende geluid trok de blikken van al de mannen naar hem toe, zodat hij ermee ophield. De stilte viel weer in de kamer. Een minuut ging voorbij en nog een minuut. Candy lag stil naar de zoldering te staren. Slim keek een ogenblik naar hem en keek toen naar zijn handen. Hij bedekte de ene hand met de andere en hield haar naar beneden. Er klonk een knagend geluidje van onder de vloer en allen keken er dankbaar naar. Alleen Candy bleef naar de zoldering staren.

'Het lijkt wel of er daaronder een rat zit,' zei George. 'Wij moeten daar een val zetten.'

Whit barstte uit: 'Waarom doet hij er zo lang over, verdomme! Geef de kaarten, wil je? Zo spelen we geen euchre.'

George schoof de kaarten dicht in elkaar en bekeek de achterkanten. De stilte was weer in het vertrek. Een schot klonk in de verte. De mannen keken vlug naar de oude man. Elk hoofd draaide in zijn richting.

Een ogenblik bleef hij nog naar de zoldering staren. Toen draaide hij zich langzaam om naar de muur en lag stil.

George schudde luidruchtig de kaarten en gaf. Whit trok een telbord naar zich toe en zette de pinnen om te beginnen. Whit zei: ‘Ik geloof dat jullie hier komen om te werken.'

'Wat bedoel je?' vroeg George.

Whit lachte. 'Nou, je komt op vrijdag. Dan heb je twee dagen te werken tot zondag.'

‘Ik snap je niet,' zei George.

Whit lachte alweer. 'Dat zou je wel als je veel op die grote hoeven geweest was. Lui, die het eerst eens aan willen zien, komen zaterdagmiddag. Hij krijgt zijn zaterdagavondeten en drie maaltijden op zondag en hij kan maandagmorgen na het ontbijt weglopen zonder een hand uit te steken. Maar jullie komen vrijdagmiddag werken. En je moet nou anderhalve dag mee of je wil of niet.'

George keek hem onverschillig aan. 'Wij blijven hier een beetje,' zei hij. ‘Ik en Lennie moeten een paar centen bij elkaar krijgen.'

De deur ging langzaam open en de stalknecht stak zijn hoofd naar binnen, een mager negerhoofd, met pijnlijke trekken en geduldige ogen.

‘Baas Slim.'

Slim hield op met naar de oude Candy te kijken.

‘Hè? 0, hallo Crooks. Wat is er?'

‘U had me gezegd wat teer warm te maken voor de poot van die muilezel. Het is warm.'

‘O ja, Crooks. Ik kom direct en zal het erop doen.' ‘Ik kan het wel als u wil, baas Slim.' ‘Nee, ik kom het zelf doen.' Hij stond op. Crooks zei: 'Baas Slim.'

‘Ja.’

‘Die grote vent zit met je jongen te knoeien in de stal.'

'Nou, hij doet ze geen kwaad. Ik heb hem een van de jongen gegeven.'

‘Ik Dacht dat ik het u maar zeggen most,' zei Crooks. 'Hij neemt ze uit het nest en speelt 23

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

ermee. Dat doet ze geen goed.'

'Hij zal ze geen kwaad doen,' zei Slim. ‘Ik ga met je mee.'

George keek op. ‘Als die idioot het te erg maakt schop je hem er maar uit, Slim.'

Slim volgde de stalknecht het vertrek uit.

George deelde en Whit nam zijn kaarten op en bekeek ze. 'Heb je die nieuwe meid al gezien.'

'Wat meid?' vroeg George.

'Nou, Curleys nieuwe vrouw.' 'Ja, ik heb d'r gezien.'

'Nou, is dat geen hippie?'

'Zo goed heb ik d'r niet bekeken,' zei George.

Whit legde nadrukkelijk zijn kaarten neer. 'Nou, kijk maar eens uit je doppen as je in de buurt bent. Dan zal je es wat zien. Ze steekt het niet onder stoelen of banken. Zo eentje heb ik er nog nooit gezien. Ze probeert het letterlijk met iedereen an te leggen. Ik wed dat ze het zelfs met de stalknecht probeert. Ik snap verdomme niet wat ze wil.'

George vroeg terloops: ‘Is er al herrie geweest sinds ze hier is?'

Het was duidelijk dat Whit geen belangstelling voor zijn kaarten had. Hij legde zijn kaarten neer en George haalde ze naar zich toe. George legde weloverwogen zijn solitaire -zeven kaarten en zes erboven en vijf daar weer boven.

Whit zei: ‘Ik snap wat je bedoelt. Nee, er is nog niks voorgevallen. Curley is zo jaloers als de hel, maar dat is alles tot nog toe. leder ogenblik as de lui er zijn komt ze aanzetten. Ze zoekt Curley, of ze dacht dat ze iets had laten liggen en nou zoekt ze het. Het lijkt wel of ze niet van de lui af kan blijven. En Curley staat op springen, maar er is tot nog toe niks van gekomen.'

George zei: 'Er zal nog wel herrie om d'r komen. D'r zal nog donderse herrie om d'r komen. Ze is een galgenbrok dat op springen staat. Een hoeve met een stel lui erop is geen plaats voor een meid en zeker niet voor zo een als zij.'

Whit zei: Als je zin hebt moet je morgen met ons mee gaan naar de stad.'

'Waarom? Wat is er dan?'

'Nou gewoon. Wij gaan naar ouwe Suze. Best huis. Ouwe Suze is een beste - altijd vol lolletjes. Net as laatst toen wij zaterdagavond de stoep opkwamen. "Trek je mantel aan meisjes, daar komt de sheriff." Ze slaat nooit smerige taal uit ook. Vijf meisjes zijn er.'

'Wat kost het?' vroeg George.

Tweeëneenhalf. En twintig cent per glas. Suze heeft ook goeie stoelen om in te zitten. As een vent geen zin heeft, nou dan kan je rustig in een stoel zitten en twee of drie glazen drinken en de tijd passeren en dat kan Suze niet schelen. Ze haast je ‘niet en schopt ze er niet uit, as ze niet willen.'

‘Ik kan wel eens mee gaan kijken,' zei George.

‘Wel ja. Kom mee. Het is verdomd lollig - ze maakt voortdurend lolletjes. Net als toen ze eens zei: "Ik weet mensen, die als ze een vod van een kleed op de vloer hebben en een speelgoedlampje op de grammofoon, denken dat ze een zaak houen." Daar bedoelde ze de kast van Clara mee. En Suze zei verder: "Ik weet wat jullie jongens hebben moeten," zegt ze.

"Mijn meisjes zijn gezond en er zit geen water in mijn whisky. En as jullie naar een speelgoedlampje willen kijken en de kans wil lopen wat op te lopen, nou dan weet je waar je wezen mot." En ze zei verder: "D'r lopen hier heel wat lui met kromme benen omdat ze zo nodig naar dat speelgoedlampje mosten kijken."'

George vroeg: 'Clara heeft zeker de andere kast, hè?'

‘Ja,' zei Whit. 'Daar gaan we nooit heen. Clara mot drie dollar hebben en ze maakt geen lolletjes. Maar Suzes kast is schoon en ze heeft fijne stoelen. En ze laat geen Filippijners binnen ook.'

‘Ik en Lennie zijn aan het sparen,' zei George. 'Misschien ga ik mee en drink wat, maar ik ga geen tweeëneenhalf uitgeven.'

'Nou, een vent moet toch eens wat hebben zo nu en dan,' zei Whit. De deur ging open en Lennie en Carlson kwamen samen binnen. Lennie sloop naar zijn bank en ging zitten en probeerde geen aandacht te trekken. Carlson greep onder zijn bank en haalde zijn zak voor de dag. Hij keek niet naar de oude Candy, die nog steeds met zijn gezicht naar de muur lag. Carlson vond een stokje om schoon te maken en een busje olie. Hij legde 24

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

dat neer op zijn bed en haalde toen zijn revolver tevoorschijn, nam het magazijn eruit en liet de gebruikte huls uit de kamer wippen. Toen ging hij de loop schoonmaken met het stokje. Toen de haan even klikte, draaide Candy zich om en keek een ogenblik naar de revolver voor hij zich weer naar de muur keerde.

Carlson zei terloops: ‘Is Curley er al geweest?'

‘Nee,' zei Whit. 'Wat heeft Curley toch?'

Carlson loenste in de loop van zijn revolver.

'Zoekt zijn wijf. Ik heb hem buiten voortdurend rond zien lopen.'

Whit zei sarcastisch: 'Hij brengt de helft van zijn tijd zoek met naar haar te zoeken en de rest van de tijd zoekt zij naar hem.'

Curley stormde opgewonden het vertrek binnen.

'Hebben jullie een van allen mijn vrouw gezien?' vroeg hij.

'Hier is ze niet geweest,' zei Whit.

Curley keek dreigend de kamer rond. 'Waar is Slim verdomme?'

'Naar de stal gegaan,' zei George. 'Hij is wat teer op een afgescheurde hoef gaan smeren.'

Curley liet zijn schouders zakken en trok ze vierkant. ‘’ Hoe lang geleden is hij gegaan?'

‘Vijf - tien minuten.'

Curley sprong naar de deur en sloeg hem achter zich dicht. Whit stond op. Ik geloof dat ik dat maar eens zien moet,' zei hij. 'Curley is razend, anders zou ie niet met Slim beginnen. En Curley is handig, verdomd handig. Hij was in de finale voor de Gouden Handschoen. Hij heeft er knipsels uit de krant over.' Hij dacht na.

'Maar toch kan ie beter Slim met rust laten. Niemand weet wat Slim nog doen kan.'

'Denkt zeker dat Slim met zijn vrouw aan de gang is, hè?' zei George.

‘Ziet er wel naar uit,' zei Whit. ‘Natuurlijk is het niet zo. Tenminste, dat lijkt me niks voor Slim. Maar ik wil de herrie zien, als die komt. Vooruit, laten we gaan.'

George zei: ‘Ik blijf hier. Ik wil nergens wat mee te maken hebben. Lennie en ik moeten sparen.'

Carlson hield op met het schoonmaken van de revolver en schoof de zak onder zijn bank. Ik geloof dat ik ook maar eens ga kijken,' zei hij. De oude Candy lag stil en Lennie sloeg voorzichtig van zijn bank af George gade.

Toen Whit en Carlson weg waren en de deur achter hen gesloten was, wendde George zich tot Lennie. 'Waar zit jij over te broeien?'

‘Ik heb niks gedaan, George. Slim zegt dat het beter is als ik die jongen nog niet zoveel aanhaal. Slim zegt dat het niet goed voor ze is, en toen ben ik maar binnengekomen. Ik ben braaf geweest, George.'

‘Dat wist ik wel,' zei George.

'Nou, ik dee ze toch geen pijn. Ik had de mijne alleen maar op mijn knieën en aaide 'm.'

George vroeg: 'Heb je Slim in de stal gezien?'

'Nou en of. Hij zei tegen me dat ik ze liever niet meer moest aaien.'

'Heb je die meld gezien?'

'Bedoel je Curleys meid?'

‘Ja, is ze nog in de stal geweest?'

‘Nee, ik heb 'r in elk geval niet gezien.'

'Heb je Slim niet met 'r zien praten?'

'Niks. Ze is niet in de stal geweest.'

‘Oké,' zei George. ‘Dan denk ik dat die lui geen knokpartij te zien zullen krijgen. Als er gevochten wordt, Lennie, dan hou je je er buiten.'

‘Ik wil niet vechten,' zei Lennie. Hij stond op van zijn bank en ging tegenover George aan de tafel zitten. Bijna automatisch schudde George de kaarten en legde zijn solitaire. Hij was van een weloverwogen, nadenkende langzaamheid. Lennie greep naar een kaart met een pop en keek erop, draaide hem om en keek weer. 'Alle twee de kanten zijn hetzelfde,' zei hij.

‘George, waarom zijn alle twee de kanten hetzelfde?'

‘Weet ik veel,' zei George. 'Zo maken ze ze nou eenmaal. Wat voerde Slim in de stal uit toen je hem zag?'

‘Slim?'

‘Ja. Je hebt hem in de stal gezien en hij heeft je gezegd niet zo met die jongen te sollen.'

25

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

‘O ja. Hij had een pot teer en een kwast. Ik weet niet waarvoor.'

'Weet je zeker dat die meld niet binnen is gekomen, net zoals ze vandaag hier gekomen is?'

‘Nee. Ze was er niet.'

George zuchtte. ‘Geef mij maar een goeie hoerenkast,' zei hij. 'Daar kan een vent zat worden en alles tegelijk kwijt raken en geen gedonder. En hij weet wat het hem kost. De galgenbrokken jagen je de nor maar in.'

Lennie volgde zijn woorden vol bewondering en bewoog zijn lippen om bij te blijven. George sprak verder. 'Herinner je je Andy Cushman, Lennie? Die verder is gaan leren?'

‘Die, die zijn ouwe koekjes bakte voor de jongens?' vroeg Lennie.

'Ja, dat is hem. Jij kan je alles herinneren als er eten aan te pas komt.' George keek aandachtig naar zijn solitaire. Hij legde een aas aan de winnende kant en legde er een, twee, drie en vier van ruiten op. Andy zit op het ogenblik in San Quentin om een snol,' zei George.

Lennie trommelde met zijn vingers op de tafel. ‘George?'

'Nou?'

‘George, hoe lang duurt het nog voor we ons boerderijtje krijgen en het er lekker van gaan nemen en konijnen?'

'Weet niet,' zei George. 'Wij moeten een hoop sparen. Ik weet een boerderijtje dat wij voor een prik kunnen krijgen, maar ze geven het niet cadeau.'

De oude Candy draaide zich langzaam om. Zijn ogen stonden wijd open. Hij sloeg George aandachtig gade.

Lennie zei: 'Vertel me ervan, George.'

Ik heb het je pas verteld, gisteravond.'

‘Vooruit-vertel het nog es, George.'

'Nou, er zijn tien bunders,' zei George. 'D'r is een windmolentje. D'r is een schuurtje, en een kippenhok en een keuken, boomgaard, kersen, appels, perziken, abrikozen, noten, en wat bessen. Er is een stuk voor alfalfa en water genoeg om het te besproeien. D'r is een varkenskot.'

‘En konijnen, George.'

‘Nou, is er geen konijnenhok, maar ik kan er makkelijk een paar timmeren en jij kan de konijnen alfalfa voeren.'

‘Asjeblieft,' zei Lennie. 'Daar kan je goddomme op rekenen.'

Georges handen hielden op met de kaarten te spelen. Zijn stem kreeg een warmer klank. ‘En wij zouen een paar varkens kunnen houwen. Ik zou een rokerij kunnen bouwen zoals opa had en als we het varken slachtten dan zouen we het spek en de ham kunnen roken en worst en zo maken. En als de zalm de rivier op komt, dan kennen we d'r een honderd of zo vangen en ze roken. En als het fruit rijp is kennen we het inmaken - en tomaten, die zijn makkelijk in te maken. Elke zondag slachten we een kuiken of een konijn. Misschien krijgen we ook een geit of een koe en de room is dan zo verdomd dik dat je hem met een mes moet snijen en met een lepel eruit halen.'

Lennie keek hem met wijdopen ogen aan en de oude Candy keek ook naar hem. Lennie zei zacht: 'Wij zouden van het goede dezer aarde kunnen leven.'

‘En of,' zei George. ‘Van allerlei groenten in de tuin en as we wat whisky willen hebben dan verkopen we wat eieren of zo en wat melk. Daar wonen we dan. Daar horen we thuis. Dan hoeven we niet meer door het land te draven en eten krijgen van een Japanse kok. 0 nee, meneer! Wij hebben ons eigen erf en hoeven niet te maffen in een slaaphuis.'

'Vertel es van het huis, George,' smeekte Lennie.

'Nou, we hebben een huisje met een kamer voor onszelf. Er staat een rond ijzeren kacheltje en in de winter houen we het vuur aan. Er is niet zoveel land, dat we hard moeten werken. Misschien zes of zeven uur per dag. Wij zullen geen elf uur per dag gerst te dorsen hebben. En als we zaaien, nou dan zijn we erbij om te oogsten ook. Dan weten we wat er van onze planten terechtkomt'

‘En de konijnen,' zei Lennie gretig. ‘En ik zal ervoor zorgen. Vertel es hoe ik dat doe, George.'

'Nou, je gaat naar de plek met alfalfa met je zak. Je maakt je zak vol en die breng je naar de konijnenhokken.'

‘En ze knabbelen en ze knabbelen,' zei Lennie, ‘want dat doen ze. Ik zie ze al.'

26

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

'Ongeveer iedere zes weken,' ging George verder, ‘zullen ze jongen hebben en dan hebben we konijnen genoeg om te verkopen. En we houen een paar duiven om rond de windmolen heen te vliegen, net als toen ik een kleine jongen was.' Hij keek verrukt naar de muur over Lennies hoofd heen. ‘En dat zal van ons zijn en niemand doet ons wat. Als een vent ons niet bevalt dan kennen we zeggen: "Donder op," en bij God dan moet ie het doen. En als er een vriend komt, nou dan hebben we een bank extra en we zeggen: "Blijf vannacht hier," en bij God, dat zal ie dan doen. Wij houen een setter en een paar gestreepte katten, maar je zal de katten van de jonge konijnen weg motte houen.'

Lennie ademde hoorbaar. 'Dat zouen ze es motten proberen, om bij de konijnen te komen. Ik zal d'r verdomde nek breken. Ik... ik sla ze dood met een stok.' Hij bedaarde en mompelde in zichzelf en bedreigde de toekomstige katten, die de toekomstige konijnen kwaad zouden kunnen doen.

George zat geboeid door zijn eigen verbeelding.

Toen Candy wat zei, sprongen ze alle twee op alsof zij op iets verwerpelijks betrapt werden.

‘Weet je zo'n boerderijtje?'

George was onmiddellijk op zijn qui-vive. ‘Nou en wat dan?' zei hij. ‘Wat heb je er mee te maken?'

‘Je hoeft me niet te zeggen waar het is. Het kan overal zijn!'

‘Zo,' zei George. 'Dat is zo. Je zou het in geen eeuw vinden.'

Candy ging opgewonden voort: 'Hoeveel vragen ze voor zo'n geval?'

George keek hem achterdochtig aan. 'Nou - ik zou het voor zeshonderd dollar kunnen krijgen. De oude mensen die het hebben zijn op en de ouwe vrouw moet geopereerd worden. Zeg - wat heb jij er mee te maken? Je heb niks met ons uit te staan.'

Candy zei: ‘Ik ben niet veel waard met mijn ene hand. Ik ben mijn rechterhand hier op de hoeve kwijt geraakt. Daarom heb ik dat vegersbaantje hier. En ze hebben me tweehonderd en vijftig dollar gegeven omdat ik mijn hand kwijt ben. En ik heb nog vijftig meer opgespaard op de bank. Dat is driehonderd en ik krijg nog vijftig erbij aan het eind van de maand. Ik zal je es wat zeggen. - Hij leunde gretig voorover. ‘Stel je voor dat ik met jullie meedoe. Dat is driehonderdvijftig dollar, die ik inbreng. Ik ben niet veel waard, maar ik zou kenne koken en voor de kuikens zorgen en de tuin een beetje kenne schoffelen. Wat vind je daarvan?'

George deed zijn ogen half dicht. 'Daar mot ik es over denken. We zijn altijd van plan geweest

't samen te doen.'

Candy viel hem in de rede. Ik zal een testament maken en alles aan jullie nalaten voor het geval ik er tussenuit trek, want ik heb geen familie of niks. Hebben jullie wat geld? Kennen we het misschien nou ineens doen?'

George spoog verachtelijk op de grond. ‘We hebben tien dollar met zijn tweeën.' Toen zei hij nadenkend: ‘Hoor es, als ik en Lennie een maand werken en niks uitgaven dan hebben we honderd dollar. Dat zou vierhonderdvijftig zijn. Ik verwed er wat om dat ik het daarvoor los krijg. Dan zouen Lennie en jij vast kennen beginnen en ik zou een baantje kenne zoeken om de rest bij elkaar te krijgen en je zou eieren en zo kenne verkopen.'

Zij vervielen in stilzwijgen. Ze keken verbaasd naar elkaar. Dat waar zij nooit werkelijk aan geloofd hadden begon werkelijkheid te worden.

George zei eerbiedig: ‘Jezus Christus? Ik verwed er wat om, dat ik het los kan krijgen.' Zijn ogen stonden vol bewondering. ‘Ik verwed er wat om, dat ik het los kan krijgen.'

Candy zat op de rand van zijn bank. Hij krabde zenuwachtig aan de stomp van zijn pols. ‘Ik ben vier jaar geleden gewond,' zei hij. 'Ze zullen me er wel gauw uittrappen. Zo gauw ik geen slaaphuizen meer kan vegen, zetten ze me op straat. Misschien als ik jullie mijn geld geef, dan laten jullie me de tuin schoffelen, ook als ik het niet meer kan. En ik zal de vaten wassen en de dingen voor de kuikens en zo. Maar ik zal op ons eigen erf zijn en ik zal op ons eigen erf mogen werken.' Hij zei verdrietig: 'Heb je gezien, wat ze vanavond met mijn ouwe hond gedaan hebben? Ze zeien dat ie nergens meer goed voor was, noch voor anderen noch voor hemzelf. Als ze me d'r hier uittrappen, dan wou ik dat iemand me doodschoot. Maar dat doen ze niet. Ik zou nergens heen kennen en ik zou niks meer kenne doen. Ik krijg nog dertig dollar meer tegen de tijd dat jullie klaar bent om weg te gaan.'

George stond op. ‘We doen het,' zei hij. 'Wij nemen dat boerderijtje en daar gaan we 27

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

wonen.' Hij ging weer zitten. Ze zaten allemaal stil, alle drie beneveld door het mooie ervan. Hun gedachten gleden in de toekomst, als dat heerlijke gebeuren zou. George zei vragend:

'Stel je nou es voor dat er kermis is of dat er een circus in de stad komt of wedstrijden of zo wat.'

De oude Candy knikte waarderend bij de gedachte. ‘Dan gaan we er gewoon heen,' zei George. ‘We hoeven niemand te vragen of we maggen. We zeggen gewoon: "We gaan erheen," en we gaan. We melken de koe en gooien wat voer voor de kippen en gaan erheen.'

‘En geven wat gras aan de konijnen,' viel Lennie in. ‘Ik zou nooit vergeten ze te voeren. Wanneer doen we het, George?'

'Binnen een maand. Gewoonweg binnen een maand. Weet je wat ik doe? Ik ga aan die ouwe mensen schrijven, van wie dat boerderijtje is, dat wij het nemen. En Candy stuurt honderd dollar om de koop zeker te maken.'

'Dat doe ik,' zei Candy. ‘Is er een goeie kachel?'

'Nou, een beste, voor hout en voor kolen.'

‘Ik neem mijn hondje mee,' zei Lennie. ‘Ik wed dat hij het er verdomd fijn zal vinden.'

Buiten naderden stemmen. George zei vlug: 'Niemand er wat van vertellen. Wij drieën en niemand anders. Zij zouen in staat zijn ons eruit te gooien en dan kennen we niet sparen. Wij gaan gewoon door alsof we van plan zijn de hele rest van ons leven gerst te dorsen en op een dag krijgen we ons geld en smeren 'm.'

Lennie en Candy knikten en grinnikten van verrukking. 'Niemand er wat van vertellen,' zei Lennie tot zichzelf.

Candy zei: ‘George?'

'Wat?'

‘Ik had die hond zelf dood moeten schieten. Ik had geen vreemde mijn hond motten laten doodschieten.'

De deur ging open. Slim kwam binnen, die gevolgd werd door Curley en Carlson en Whit. Slims handen waren zwart van de teer en hij fronste zijn voorhoofd. Curley liep dicht naast zijn elleboog.

Curley zei: ‘Ach, ik bedoelde er niks mee, Slim. Ik vroeg het je alleen maar.'

Slim zei: 'Nou, je hebt het me te veel gevraagd. Ik heb hartstikke genoeg van je. Als je niet zelf op die verdommese vrouw van je kan passen, wat denk je dan, dat ik eraan kan doen?

Blijf uit mijn buurt!'

‘Ik wou je alleen maar proberen te zeggen dat ik er niks mee bedoelde,' zei Curley. ‘Ik dacht alleen maar dat jij er gezien kon hebben.'

'Waarom zeg je verdomme niet tegen d'r dat ze thuis blijft, waar ze hoort?' zei Carlson. ‘Je laat haar maar om de slaaphuizen heen hangen en vandaag of morgen zit je ermee en dan kan je d'r niks aan doen.'

Curley draaide zich met een vaart naar Carlson om. 'Bemoei jij je er niet mee of ga mee naar buiten.'

Carlson lachte. 'Jij verdomde snotaap,' zei hij. ‘Je probeerde Slim bang te maken, dat lukte je met. Slim maakte jou bang. Je bent zo laf als een hond. Het kan mij niks schelen al ben je de beste welter van het land. Kom maar op en ik sla je verdomde kop van je romp af '

Candy mengde zich met vreugde in de aanval. 'Handschoen vol vaseline,' zei hij verachtelijk.

Curley keek hem woedend aan. Zijn bilk gleed verder en lichtte op bij Lennie en Lennie glimlachte nog steeds van verrukking bij de herinnering aan de boerderij. Curley liep naar Lennie toe als een terriër. 'Waar lach jij verdomme om?'

Lennie keek hem suf aan. ‘Hè?'

Toen barstte Curleys woede los. 'Kom op jij, grote schooier. Sta op. Zo'n dikke rotzak als jij zal niet om me lachen. Ik zal je es laten zien wie er laf is.'

Lennie keek hulpeloos naar George en toen stond hij op en probeerde weg te komen. Curley stond in de houding. Hij sloeg naar Lennie met zijn linker en sloeg toen met zijn rechter op zijn neus. Lennie gaf een schreeuw van schrik. Bloed stroomde uit zijn neus. ‘George!' riep hij. 'Laat ie van me af blijven, George!' Hij ging achteruit tot hij tegen de muur stond en Curley volgde hem steeds op zijn gezicht slaand. Lennies handen bleven langs zijn zijden hangen, hij was te verschrikt om zich te verdedigen.

28

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

George was opgesprongen en gilde: 'Geef hem er van langs Lennie! Laat je dat niet doen.'

Lennie bedekte zijn gezicht met zijn grote klauwen en blaatte van ontzetting. Hij schreeuwde:

‘Laat ie ophouden, George.' Toen viel Curley op zijn maag aan en sloeg hem buiten adem.

Slim sprong op. ‘De rotzak,' riep hij. ‘Ik zal hem!'

George stak zijn hand uit en greep Slim vast.

'Wacht even!' schreeuwde hij. Hij zette zijn handen aan zijn mond en gilde: ‘Grijp hem, Lennie!'

Lennie nam zijn handen van zijn gezicht weg en keek om zich heen naar George en Curley sloeg zijn ogen dicht. Het grote gezicht was met bloed bedekt. George schreeuwde weer: ‘Ik zeg, grijp hem!' Curleys vuist zwaaide toen Lennie er zijn hand naar uitstak. Het volgende ogenblik spartelde Curley als een vis aan een lijn en zijn gesloten vuist ging verloren in Lennies grote hand. George holde naar de andere kant van het vertrek. ‘Laat 'm los, Lennie. Laat los!'

Maar Lennie keek ontzet naar het spartelende mannetje dat hij vasthield. Het bloed stroomde van Lennies gezicht af, een van zijn ogen was stuk en dicht. George sloeg hem telkens in zijn gezicht, maar nog hield Lennie de gebalde vuist vast. Curley zag nu wit en was in elkaar gekrompen en zijn worstelen werd minder. Hij stond te huilen met zijn vuist verloren in Lennies klauw.

George schreeuwde telkens weer: ‘Laat zijn hand los, Lennie! Laat los! Slim, kom me helpen, anders heeft de vent dadelijk geen hand meer!'

Plotseling liet Lennie los. Hij kroop hurkend tegen de muur. ‘Je zei dat ik het doen moest, George,' zei hij treurig.

Curley ging op de grond zitten en keek met verbazing naar zijn verpletterde hand. Slim en Carlson bogen zich over hem heen. Toen ging Slim rechtop staan en keek met ontzetting naar Lennie. ‘We motten hem naar een dokter brengen,' zei hij. 'Het ziet eruit, of ieder bot in zijn hand gebroken is.'

‘Ik wou het niet,' schreeuwde Lennie. ‘Ik wou hem geen pijn doen.'

Slim zei: 'Carlson, ga jij de wagen in orde maken. We zullen hem naar Soledad brengen en hem op laten lappen.' Carlson snelde naar buiten. Slim keerde zich tot de jammerende Lennie.

‘Jij kan er niks aan doen,' zei hij. ‘Die snotaap heeft gekregen wat ie verdiende. Maar verdomme nog an toe! Hij heeft haast geen hand meer over.'

Slim snelde naar buiten en kwam na een ogenblik met een tinnen kroes met water terug. Hij hield hem voor Curleys lippen.

George zei: ‘Slim, worden we er nou uitgesmeten? We hebben de centen nodig. Zal Curleys ouwe ons er nou uitsmijten?'

Slim glimlachte bitter. Hij knielde naast Curley neer. ‘Ben je bij genoeg om te luisteren?' vroeg hij.

Curley knikte. 'Nou luister,' ging Slim verder. ‘Ik geloof dat je hand door een machine gegrepen is. Als jij niemand vertelt wat er gebeurd is, dan doen wij het ook niet. Maar als je ook maar zoveel als een woord loslaat en probeert die vent eruit te werken, dan zullen wij het aan iedereen vertellen en dan zal je eens uitgelachen worden.'

‘Ik zal niks zeggen,' zei Curley. Hij vermeed het naar Lennie te kijken. Buiten klonk het geluid van de wielen van de buggy. Slim hielp Curley overeind. 'Kom mee nou. Carlson zal je naar de dokter brengen.'

Hij hielp Curley de deur uit. Het geluid van de wielen verwijderde zich. Na een ogenblik kwam Slim het slaaphuis weer binnen.

‘Laat me je handen eens zien,' vroeg hij.

Lennie stak zijn handen uit.

‘God allemachtig, met jou mot ik geen herrie krijgen,' zei Slim. George kwam ertussen. 'Lennie is alleen maar geschrokken,' legde hij uit. 'Hij wist niet wat hij doen moest. Ik zei je al, dat niemand met hem moest vechten. Nee, ik geloof dat ik het Candy verteld heb.'

Candy knikte plechtig. 'Dat heb je gedaan,' zei hij. 'Vanmorgen nog, toen Curley voor het eerst op je vrind af kwam, zei je: "Hij doet wijzer geen gekheid met Lennie te maken als ie zijn 29

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

hachie liefheeft." Dat zei je.'

George keerde zich tot Lennie. 'Jij kan er niks an doen,' zei hij. ‘Je hoeft niet bang meer te zijn. Je hebt alleen maar gedaan wat ik je gezegd heb. Nou kan je maar beter naar het washuis gaan en je gezicht schoonmaken. Je ziet eruit als een beest.'

Lennie glimlachte met zijn kapotte mond. ‘Ik wou geen ruzie,' zei hij. Hij liep naar de deur, maar voor hij er was, keerde hij terug. ‘George?'

‘Wat mot je?'

'Mag ik toch nog voor de konijnen zorgen, George?'

‘Vast. Je hebt niks kwaads gedaan.'

‘Ik wou niks kwaads, George.'

'Nou, smeer hem maar en was je gezicht.'

30

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

HOOFDSTUK 4

Crooks, de neger-stalknecht, had zijn slaapbank in de tuigkamer, een kleine schuur die tegen de wand van de stal leunde. Aan de ene kant van het kamertje was een vierkant raam met vier ruiten en aan de andere een smalle planken deur, die toegang gaf tot de stal. Crooks' bank was een lange kist met stro gevuld, waar zijn dekens op geworpen waren. In de muur bij het raam zaten spijkers waar gebroken tuigen aan hingen die in reparatie waren, en repen nieuw leer en onder het raam zelf stond een kleine werkbank met gereedschap voor leerbewerking, gebogen messen en pennen en kluwen linnen draad en een kleine hand klinkmachine. Aan de spijkers hingen ook stukken van tuigen, een gebroken halster waar de paardenharen vulling uithing, een gebroken haam en een leidsel waar de leren bedekking van gescheurd was. Crooks' appelkist hing boven zijn bank en erin stonden een rij medicijnflessen voor hemzelf en voor de paarden. Er stonden bussen met zadelolie en een bedropen bus teer waar de kwast boven de rand uitstak. En over de vloer verspreid lagen een hoeveelheid persoonlijke eigendommen want aangezien Crooks alleen woonde, kon hij zijn zaken laten slingeren en daar hij stalknecht was en kreupel, was hij honkvaster dan de anderen en had meer eigendommen verzameld dan hij mee kon dragen. Crooks bezat verscheidene paren schoenen, een paar rubberlaarzen, een grote wekker en een eenloopsgeweer. En boeken had hij ook, een versleten woordenboek en een vermolmde uitgave van het Californische Burgerlijk Wetboek van 1905. Er lagen versleten tijdschriften en een paar vuile boeken op een speciale plank boven zijn bank. Een grote, gouden bril hing aan een spijker in de muur boven zij n bed.

De kamer was geveegd en tamelijk netjes, want Crooks was een trots, afzijdig man. Hij hield zich op een afstand en vroeg anderen dat ook te doen. Zijn lichaam was naar links gebogen door zijn kromme rug en zijn ogen lagen diep in zijn hoofd en schenen door die diepe ligging intensief te glinsteren. Zijn smal gezicht was gelijnd met diepe rimpels en hij had dunne stijf gesloten lippen, die lichter waren dan zijn gezicht. Het was zaterdagavond. Door de open deur klonk het geluid van bewegende paarden, van schuivende hoeven, van tanden die zich om hooi sloten, van het gerinkel van de halsters. In het vertrek van de stalknecht verspreidde een kleine, elektrische lamp een mager licht. Crooks zat op zijn bank. Vanachteren had hij zijn hemd uit zijn broek getrokken. In zijn ene hand hield hij een fles smeersel en met de andere wreef hij zijn rug. Nu en dan goot hij een paar druppels van het smeersel in de roze palm van zijn hand en reikte onder zijn hemd om weer te wrijven. Hij boog de spieren van zijn rug en huiverde. Geluidloos verscheen Lennie in de open deur en stond daar naar binnen te kijken, zodat zijn brede schouders de opening bijna vulden. Een ogenblik zag Crooks hem niet, maar toen hij zijn ogen opsloeg verstijfde hij en fronste zijn voorhoofd. Zijn hand kwam onder zijn hemd vandaan. Lennie glimlachte hulpeloos in een poging om vriendschap te sluiten. Crooks zei bits: ‘Je hebt het recht niet om in mijn kamer te komen. Dit hier is mijn kamer. Niemand heeft het recht om hier te komen, behalve ik.'

Lennie slikte en zijn glimlach werd nog innemender. Ik doe niks,' zei hij. ‘Ik kwam alleen maar naar mijn jong kijken. En ik zag je licht,' legde hij uit.

'Nou, ik heb het recht een licht op te hebben. Vooruit, ga mijn kamer uit. Ik mag niet in het slaaphuis komen en jij mag niet in mijn kamer komen.'

'Waarom mag je niet komen?' vroeg Lennie.

‘Omdat ik zwart ben. Zij spelen daar kaart, maar ik kan niet meespelen omdat ik zwart ben. Zij zeggen dat ik stink. Nou, ik kan je vertellen dat jullie allemaal stinken voor mij.'

Lennie zwaaide hulpeloos met zijn grote handen. ‘Iedereen is naar de stad,' zei hij. ‘Slim en George en iedereen. George heeft gezegd dat ik hier mot blijven en geen kwaad mag doen. Ik zag je licht.'

'Nou, wat mot je?'

'Niks, - ik zag je licht. Ik dacht dat ik wel binnen kon komen zitten.'

Crooks staarde naar Lennie, greep achter zich, trok de bril naar zich toe, stak hem achter zijn roze oren en staarde weer. ‘Ik weet niet wat je eigenlijk in de stal uitvoert,' klaagde hij. ‘Een 31

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

dorser moet helemaal niet in de stal komen. Jij bent geen menner. Jij hebt niks met de paarden te maken.'

'Het jong,' herhaalde Lennie. ‘Ik kwam naar mijn jong kijken.'

'Nou, ga dan naar je jong kijken. Kom niet ergens waar ze je niet hebben willen.'

Lennies glimlach verdween. Hij kwam een stap verder de kamer in, dacht er toen aan en liep achteruit weer naar de deur. ‘Ik heb er een beetje naar gekeken. Slim zegt dat ik ze niet te veel aaien mag.'

Crooks zei: ‘Nou, je neemt ze telkens uit het nest. Het verbaast me dat de ouwe ze niet ergens anders heen draagt.'

‘O, het kan 'r niet schelen. Ze vindt het goed van me.' Lennie was de kamer weer in geschoven. Crooks fronste zijn wenkbrauwen, maar Lennies ontwapenende glimlach versloeg hem. 'Kom erin en ga een ogenblik zitten,' zei Crooks. As je er toch niet uit wil en mij alleen laten, kan je net zo goed gaan zitten.' Zijn toon was een beetje vriendelijker. ‘De lui zijn allemaal naar de stad, hè?'

'Allemaal behalve de ouwe Candy. Hij zit maar op zijn bank zijn potlood te slijpen en te slijpen en te rekenen.'

Crooks zette zijn bril recht. 'Rekenen? Wat rekent Candy?'

Lennie schreeuwde bijna: ‘Van die konijnen.'

‘Je bent krankjorum,' zei Crooks. ‘Je bent volslagen gek. Over wat voor konijnen heb je het?'

‘De konijnen die we gaan houen en ik moet voor ze zorgen, gras snijden en ze water geven en zo.'

‘Krankjorum,' zei Crooks. ‘Ik kan het de vent waar je mee rondtrekt niet kwalijk nemen dat ie je achteraf houdt.'

Lennie zei rustig: 'Het is geen leugen. Wij gaan het doen. Wij gaan op een boerderijtje wonen en het er lekker van nemen.'

Crooks ging wat gemakkelijker op zijn bank zitten. 'Ga zitten,' nodigde hij uit. 'Ga op het spijkervat zitten.'

Lennie zakte op het vaatje. ‘Je denkt dat het gelogen is,' zei Lennie. 'Maar het is niet gelogen. Ieder woord is waar en je kan het George vragen.'

Crooks plaatste zijn donkere kin in zijn roze handpalm. ‘Je trekt met George rond, hè?'

‘En of, hij en ik gaan overal samen heen.'

Crooks ging verder. 'Soms praat hij en jij weet voor de dood niet waar hij het over heeft. Is 't niet?' Hij leunde voorover en boorde de blik van zijn diepe ogen in Lennie. ‘Is het niet?'

‘Ja... soms.'

'Hij praat maar en jij weet niet waar het over gaat.'

‘Ja... soms. Maar... niet altijd.'

Crooks leunde voorover over de rand van zijn bank. ‘Ik ben geen zuidelijke neger,' zei hij.

‘Ik ben hier in Californië geboren. Mijn ouwe had een kippenfokkerij, ongeveer tien bunders. De blanke kinderen kwamen bij ons spelen en soms ging ik bij hen spelen en sommigen van hen waren erg aardig. Dat most mijn ouwe niet. Ik heb niet voor veel later geweten waarom hij dat niet most. Maar nou weet ik het.' Hij aarzelde en toen hij weer sprak was zijn stem zachter.

'Er was mijlen in de omtrek geen enkele andere familie van kleurlingen. En hier is geen enkele kleurling op deze hoeve en er is maar een familie in Soledad.' Hij lachte. 'Als ik wat zeg, nou dan is het maar een neger die wat zegt.'

Lennie vroeg: ‘Hoe lang denk je dat het duren zal voor die jongen groot genoeg zijn om geaaid te worden?'

Crooks lachte weer. 'Iemand kan met jou praten en er zeker van zijn dat je niks over zal brieven. Over een paar weken zijn die jongen groot genoeg. George weet waar hij an toe is. Die praat en jij begrijpt niks.' Hij leunde opgewonden voorover. 'Het is maar een neger die het zegt, en nog wel een kromme neger. Dus heeft het niks te betekenen, snap je? Je kan het je trouwens toch niet herinneren. Dat heb ik meer gezien - een vent die praat tegen een andere vent en het doet er niet toe of hij het hoort of begrijpt. Het is maar, ze praten of ze zitten stil en praten niet. Dat maakt geen verschil, geen verschil.' Zijn opwinding was zo toegenomen dat hij zijn hand op zijn knie sloeg. ‘George kan gemene dingen tegen je zeggen. Het geeft niks. 32

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Het gaat om het praten. Het gaat er om dat je met een ander bent. Dat is alles.' Hij hield even op. Zijn stem werd zacht en verleidelijk. 'Stel je nou voor dat George niet meer terugkomt. Stel je voor dat hij ervandoor gaat en gewoon niet terugkomt. Wat doe je dan?'

Lennies aandacht kwam langzamerhand bij hetgeen er gezegd was. ‘Wat?' vroeg hij.

‘Ik zei, stel je voor dat George vanavond naar de stad is en je nooit meer wat van hem hoort.'

Crooks voelde een soort persoonlijke triomf.

‘Stel je dat eens voor,' herhaalde hij.

'Dat zal hij niet doen,' schreeuwde Lennie. ‘George zal zoiets niet doen. Ik ben al lang bij George. Hij komt vanavond terug -' Maar de twijfel was te veel voor hem. ‘Denk je dat hij dat doen zal?'

Crooks gezicht straalde van plezier in zijn kwellerij. 'Niemand weet ooit wat een vent uit kan halen,' merkte hij kalm op. ‘Laten we zeggen dat hij terug wil komen, maar niet kan. Stel je voor dat hij gedood wordt of gewond en dat hij niet terug kan komen.'

Lennie spande zich in om het te begrijpen. 'Zoiets zal George niet doen,' herhaalde hij. ‘George is voorzichtig. Hij wordt niet gewond. Hij is nog nooit gewond geweest, omdat hij voorzichtig is.'

'Nou stel je voor, stel je alleen maar voor, dat hij niet terug komt. Wat zou je dan doen?'

Lennies gezicht kreeg rimpels van angst. ‘Ik weet niet. Zeg, wat wil je eigenlijk?' riep hij uit. 'Het is niet waar! George is niet gewond.'

Crooks keek hem strak aan. 'Wil ik je eens zeggen wat er gebeuren zou? Ze zullen je naar het gekkenhuis brengen. Ze zullen je vastbinden met een halsband, als een hond.'

Plotseling fixeerde Lennies blik zich en werd rustig en krankzinnig. Hij stond op en liep dreigend op Crooks toe. 'Wie heeft George gewond?' vroeg hij. Crooks zag het gevaar, dat hem naderde. Hij schoof achteruit op zijn bank om weg te komen.

‘Ik veronderstel het maar,' zei hij. ‘George is niet gewond. Hij is helemaal in orde. Hij komt vast terug.'

Lennie stond over hem gebogen. 'Wat heb je te veronderstellen? Niemand heeft iets kwaads over George te veronderstellen.'

Crooks nam zijn bril af en wreef zijn ogen met zijn vingers. 'Ga nou zitten,' zei hij. ‘George heeft niks.'

Lennie krabbelde naar zijn zitplaats terug op het spijkervat. 'Niemand heeft George wat kwaads an te praten,' gromde hij.

Crooks zei vriendelijk: 'Nou begrijp je het misschien. Je hebt George. Je weet, dat hij terugkomt. Stel je nou voor dat je niemand hebt. Stel je voor dat je niet in het slaaphuis kon gaan en rummy spelen, omdat je zwart bent. Hoe zou je dat vinden? Stel je voor dat je hier maar moest zitten en boeken lezen. Natuurlijk zou je met het hoefijzer kunnen spelen tot het donker werd, maar dan zou je boeken moeten lezen. Boeken deugen nergens voor. Een vent heeft iemand nodig - om bij hem te zijn.' Hij jammerde. ‘Een vent wordt gek als hij niemand heeft. Het doet er niet toe wie het is zolang as ie maar bij je is. Ik zeg je,' riep hij, 'ik zeg je dat een vent, als hij te veel alleen is, ziek wordt.'

‘George komt terug,' stelde Lennie zichzelf gerust met een angstige stem. 'Misschien is George al terug. Misschien moet ik maar eens gaan kijken.'

Crooks zei: ‘Ik wou je niet bang maken. Hij komt wel terug. Ik had het over mijzelf. Een vent zit hier 's avonds maar alleen te lezen of te denken of zo. Soms gaat hij denken en hij heeft niemand om hem te zeggen of het al of niet zo is. Soms ziet hij wat en hij weet niet of het juist is of met. Hij kan zich niet tot een ander wenden en hem vragen of hij het ook ziet. Hij kan het niet zeggen. Hij heeft niks om het aan af te meten.

Ik zie soms dingen hier, ik was niet dronken. Ik weet niet of ik sliep. Als er iemand bij me geweest was, had hij kunnen zeggen dat ik sliep en het zou in orde zijn. Maar ik weet het niet.' Crooks keek nu dwars door het vertrek naar het raam. Lennie zei ongelukkig: ‘George zal niet weggaan en me alleen laten. Ik weet dat George dat niet doen zal.'

De stalknecht ging dromerig verder: Ik weet nog toen ik een kleine jongen was op mijn vaders kippenfokkerij. Ik had twee broers. Zij waren altijd bij me, altijd. Wij sliepen in 33

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

dezelfde kamer, in hetzelfde bed – alle drie. We hadden een stukje grond met aardbeien. We hadden een stukje grond met alfalfa. Op een zonnige morgen lieten wij de kuikens in de alfalfa los. Mijn broers zaten op de rand van een hek en pasten op ze - het waren witte kuikens.'

Langzamerhand kreeg Lennie belangstelling voor wat er gezegd werd. ‘George zegt dat wij alfalfa krijgen voor de konijnen.'

‘Wat voor konijnen?'

‘We gaan konijnen houen en een stukje met bessen.'

‘Je bent gek.'

'Toch gaan we het doen. Vraag het George maar.' ‘Je bent gek.' Crooks deed verachtelijk. Ik heb honderden kerels langs de weg en op hoeven gezien met hun bundels op hun rug en dezelfde onzin in hun hoofd. Honderden. Zij komen, en ze nemen hun ontslag en gaan verder, en allemaal hebben ze verdomme dat stukkie land in hun hoofd. En nooit heeft verdomme een ervan het gekregen. Het is net als de hemel. ledereen wil een stukkie land. Ik lees hier veel boeken. Niemand gaat naar de hemel en niemand krijgt zijn land. Het zit alleen maar in hun kop. Ze praten er altijd over, maar het zit alleen maar in hun kop.' Hij hield op en keek naar de open deur, want de paarden bewogen onrustig en hun halsters rinkelden. Een paard hinnikte.

Ik geloof dat er iemand is,' zei Crooks. ‘Slim misschien. Slim komt soms twee of drie keer per avond binnen. Slim is een echte menner. Hij zorgt voor zijn span.' Hij trok zichzelf pijnlijk rechtop en ging naar de deur. ‘Ben jij het, Slim?' riep hij. Candy's stem antwoordde: ‘Slim is naar de stad. Zeg, heb jij Lennie gezien?'

'Bedoel je die grote vent?'

‘Ja. Heb je hem ergens gezien.'

'Hij is hier,' zei Crooks kortaf. Hij ging naar zijn bank en ging liggen. Candy stond in de deur aan zijn kale pols te krabben en keek verblind in de verlichte kamer. Hij maakte geen aanstalten om binnen te komen. 'Zal je es wat zeggen, Lennie. Ik heb dat van die konijnen uitgerekend.'

Crooks zei kribbig: ‘Je kan binnenkomen als je wil.'

Candy scheen verlegen. ‘Ik weet niet. Natuurlijk, als je het goed vindt.'

'Kom erin. Als iedereen hier binnenkomt, kan jij er ook wel inkomen.' Het kostte Crooks moeite zijn plezier onder boosheid te verbergen.

Candy kwam binnen, maar hij scheen nog steeds niet op zijn gemak. ‘Je hebt hier een gezellig hoekie,' zei hij tegen Crooks. ' ‘t Mot fijn zijn om zo een kamer voor jezelf te hebben.'

'Nou,' zei Crooks. ‘En een mesthoop onder het raam. Of het fijn is.'

Lennie kwam ertussen: ‘’ Je zei wat over die konijnen.'

Candy leunde tegen de muur naast de gebroken halster en krabde zijn stomp. ‘Ik ben hier al lang,' zei hij. ‘En Crooks is hier ook al lang. Dit is de eerste keer dat ik in zijn kamer kom.'

Crooks zei somber: ‘De lui komen niet dikwijls in de kamer van een zwarte. Niemand is hier gekomen, behalve Slim. Slim is de baas.'

Candy veranderde vlug van onderwerp. ‘Slim is de beste menner die ik ooit gezien heb.'

Lennie boog zich naar de oude veger. ‘En die konijnen?' hield hij aan. Candy glimlachte. ‘Ik heb het uitgerekend. Wij kunnen nog een paar centen van die konijnen maken, als wij het goed aanpakken.'

'Maar ik mag ervoor zorgen,' viel Lennie in. ‘George zegt, dat ik ervoor mag zorgen. Hij heeft het beloofd.'

Crooks viel hen ruw in de rede: ‘Jullie lui doen niks as jezelf voor de gek houen. Je kletst er maar over, maar het land krijg je toch niet. Jij zal hier veger blijven tot ze je in een kist naar buiten dragen. Verdomme, ik heb er al zoveel van gezien. Lennie zal hier ontslag nemen en binnen twee of drie weken weer langs de weg lopen. Het lijkt wel alsof iedere vent land in zijn kop heeft.'

Candy wreef boos over zij n wang. ‘Je zal verdomme es zien of wij het niet doen. George zegt het. Wij hebben geld ook.'

‘Ja?' zei Crooks. ‘En waar zit George nou? In de stad in een hoerenkast. Daar gaat je geld heen. Jezus, ik heb het al zo dikwijls gezien. Ik heb al zoveel lui met land in hun hoofd gezien. Zij krijgen het nooit in handen.'

34

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Candy riep: 'Natuurlijk willen ze het allemaal. Iedereen wil een stukkie land, niet veel. Net een beetje, dat van hemzelf is. Een stukkie waar hij op leven kan en waar niemand hem af kan gooien. Ik heb verdomme voor bijna iedereen in deze staat gezaaid en als ik oogstte, was het nooit mijn oogst. Maar nou gaan wij 't doen, vergis je daar niet in. George heeft het geld niet in de stad. Dat geld staat op de bank. Ik en Lennime en George. Wij zullen een eigen kamer krijgen. Wij gaan honden en konijnen en kuikens houen. Wij gaan groen koren hebben en misschien een koe of geit.' Hij hield op, overweldigd door zijn verbeelding. Crooks vroeg: ‘Zei je dat je het geld had?'

'Ja, verdomme. Wij hebben het grootste deel. Wij moeten nog maar een beetje erbij hebben. Binnen een maand hebben we het helemaal. George heeft het land ook al op het oog.'

Crooks greep achter zich en onderzocht zijn rug met zijn hand. ‘Ik heb nog nooit een vent gezien die het klaarspeelde,' zei hij. ‘Ik heb lui gezien die bijna gek waren van eenzaamheid zonder land, maar iedere keer nam een hoerenkast of een spel poker wat her hebben wou.' Hij aarzelde. '... Als jullie... als jullie iemand nodig hebben die voor niks werkt alleen voor de kost, nou dan kom ik wel helpen. Ik ben niet zo kreupel of ik kan voor de donder nog wel werken als ik wil.'

'Hebben jullie één van allen Curley gezien?'

Zij draaiden hun hoofden naar de deur. Curleys vrouw stond naar binnen te kijken. Haar gezicht was zwaar opgemaakt. Haar lippen waren even open. Zij ademde vlug, alsof zij hard gelopen had.

'Curley is hier niet,' zei Candy zuur.

Zij stond half glimlachend in de deur en wreef de nagels van haar ene hand met de duim en wijsvinger van de andere. En haar ogen gingen van het ene gezicht naar het andere. 'Ze hebben de zwakke broeders achter gelaten,' zei ze eindelijk. 'Dacht je dat ik niet wist wat ze zoeken? Zelfs Curley. Ik weet waar ze allemaal heen zijn.'

Lennie sloeg haar gefascineerd gade, maar Candy en Crooks keken kwaad een andere kant uit. Candy zei: Als je het dan weet, waarom mot je ons dan vragen waar Curley is?'

Zij keek geamuseerd naar hen. 'Gek is dat,' zei zij. Als ik een man te pakken krijg en hij is alleen, dan schiet ik best met hem op. Maar laten er maar twee bij elkaar zijn, dan willen ze geen mond open doen. Dan doen ze net of ze gek zijn.' Zij liet haar vingers los en zette haar handen in haar zij. ‘Jullie bent allemaal bang voor elkaar, dat is het. leder van jullie is als de dood dat de rest wat van hem te zeggen zal hebben.'

Na een ogenblik stilte zei Crooks: ‘Je doet misschien beter nou naar je eigen huis te gaan. Wij willen geen last krijgen.'

'Nou, ik bezorg je geen last. Dacht je dat ik het niet eens prettig vond met iemand te praten?

Dacht je dat ik alsmaar in dat huis wou zitten?'

Candy legde de stomp van zijn pols op zijn knie en wreef er zachtjes met zijn hand over. Hij zei beschuldigend: ‘Je hebt een man. Dan mot je ook geen grappen met andere mannen maken, en last bezorgen.'

Het meisje vloog op. ‘Of ik een man heb? Je hebt hem gezien. Prachtvent, wat? Verdoet al zijn tijd met te vertellen wat hij de lui aan zal doen die hij niet lust en hij lust niemand. Dacht je dat ik in dat huis van twee bij vier wil blijven en aldoor horen hoe Curley met een linkse zal uitkomen en dan een rechtse zal laten volgen? Een-twee, zegt hij. Gewoon, één-twee, en daar gaat ie.' Zij hield even op en haar gezicht verloor zijn gemelijke trek en werd belangstellend.

‘Zeg - wat is er met Curleys hand gebeurd?'

Er ontstond een pijnlijke stilte. Candy keek tersluiks naar Lennie. 'Toen kuchte hij. 'Nou... Curley... is met zijn hand in een machine geraakt, juffrouw. Zijn hand is gekneusd.'

Zij keek hem een ogenblik aan en toen lachte zij. 'Ga nou! Wou je mij wat wijsmaken?

Curley is begonnen en heeft het niet afgemaakt. In een machine ge raakt - ga nou! Nou, hij zal niemand meet van 66n twee geven nou zijn hand gekneusd is. Wie heeft hem gekneusd?'

Candy herhaalde korzelig: 'Hij is in een machine geraakt.'

'Ook al goed,' zei zij verachtelijk. 'Ook al goed, help hem maar een handje. Wat kan het me schelen? Jullie landlopers zijn zo verdomd braaf. Wat denk je wel dat ik ben, een kind? Laat ik je dan zeggen, dat ik best bij het toneel had kennen komen. En waarachtig niet een keer. En 35

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

een vent zei dat hij me aan de film kon brengen...' Zij was ademloos van verontwaardiging.

‘-Zaterdagavond. Iedereen is ergens heen. Iedereen! En wat heb ik? Ik sta hier te kletsen met een stel landlopers - een zwarte, een idioot en een vuile, ouwe hond - en ik vind het nog prettig ook, omdat er niemand anders is.'

Lennie sloeg haar met zijn mond half open gade. Crooks had zich teruggetrokken in de intense, beschermende waardigheid van de neger. Maar in de oude Candy kwam een verandering. Hij stond plotseling op en gooide zijn spijkerton omver. 'Nou is het mooi,' zei hij kwaad. ‘We motten je hier niet. Dat is je al gezegd. En ik kan je wel zeggen dat je geen snars van ons afweet. Je hebt niet eens genoeg begrip in dat ganzenhoofd van je om te zien dat wij geen landlopers zijn. Je denkt zeker dat wij de weg opgaan en nog zo'n baantje van niks zoeken zoals hier. Je weet niet eens dat wij onze eigen boerderij hebben om heen te gaan, en ons eigen huis. Wij hoeven hier niet te blijven. Wij hebben een huis en kippen en vruchtbomen en een land dat honderdmaal mooier is dan dit. En we zijn vrienden, dat zijn we. Misschien zijn we wel eens bang geweest ontslagen te worden, maar nou niet meer. We hebben ons eigen land en het is van ons en we kennen erheen gaan.'

Curleys vrouw lachte hem uit. 'Ga nou,' zei ze. ‘Ik ken jullie. Als je twee stuivers op de wereld had, dan zou je er twee borrels voor kopen en de bodem uit het glas likken. Ik ken jullie.'

Candy's gezicht werd hoe langer hoe roder, maar voordat zij uitgesproken was, had hij zich beheerst. Hij was de situatie meester. ‘Ik had beter moeten weten,' zei hij vriendelijk. 'Ga jij maar liever met een hoepel spelen. We hebben niks tegen je te zeggen. Wij weten wat we hebben en het kan ons niks schelen of jij het weet of niet. Dus schiet nou maar op, want misschien vindt Curley het wel niet goed dat zijn vrouw in de stal zit met ons "landlopers".'

Zij keek van het ene gezicht naar her andere en zij weerden haar allen af. En zij keek het langst naar Lennie, tot hij verward zijn ogen neersloeg. Plotseling zei zij: ‘Hoe kom je aan die builen op je gezicht?'

Lennie trok een schuldig gezicht. ‘Wie-ik?'

‘Ja, jij.’

Lennie keek naar Candy om hulp en toen keek hij weer op zijn knieën. 'Hij is met zijn hand in een machine geraakt,' zei hij.

Curleys vrouw lachte. ‘Oké. Machine. Ik spreek je nog wel es: Ik mag machines wel.'

Candy kwam ertussen. 'Laat die vent met rust. Bemoei je niet met hem. Ik zal het George zeggen, wat je gezegd hebt. George wil niet hebben dat je je met Lennie bemoeit.'

'Wie is George?' vroeg zij. 'Dat ventje waar je mee gekomen bent?'

Lennie glimlachte gelukkig. 'Dat is 'm,' zei hij. In ik mag de konijnen verzorgen van 'm.’

'Nou, als het anders niet is, ik kan zelf wel een paar konijnen houen.'

Crooks stond van zijn bank op en ging voor haar staan. ‘Ik heb er genoeg van,' zei hij koud. je hebt niet in de kamer van een neger te komen. je hebt hier helemaal niet te komen. En nou eruit en vlug! Als je niet gaat, zal ik de baas vragen je nooit meer in de stal te laten komen.'

Zij wendde zich vol verachting naar hem om. 'Hoor es neger,' zei zij. je weet wel wat er met je gebeuren kan als je je bek open doet?'

Crooks staarde haar wanhopig aan en ging toen weer in zichzelf gekeerd op zijn bank zitten. Zij schoof dicht bij hem. Je weet wat er gebeuren kan?'

Crooks scheen te krimpen en drukte zich tegen de muur. ‘Ja juffrouw.'

'Nou, blijf dan waar je hoort, neger. Ik zou je met zoveel gemak aan een boom kunnen laten hangen, dat het niet eens leuk meer is.'

Crooks was tot niets geworden. Er was geen persoonlijkheid meer, geen ego - niets om voor of tegen te zijn. Hij zei: ‘Ja juffrouw,' en zijn stem was toonloos. Een ogenblik stond zij over hem gebogen, alsof zij erop wachtte dat hij zich zou bewegen zodat zij hem weer kon taken, maar Crooks zat volmaakt stil, met zijn ogen afgewend en alles wat gekwetst kon worden ingetrokken. Ten slotte wendde zij zich tot de andere twee. De oude Candy sloeg haar gefascineerd gade. 'Als je dat doet, zullen we het zeggen,' zei hij rustig. ‘Dan zullen we zeggen dat jij Crooks gepest hebt.'

'Ga je gang en vertrek,' riep zij. ‘Niemand zou naar je luisteren, dat weet je. Niemand zou naar je luisteren.'

Candy gaf toe. ‘Nee...' gaf hij toe. ‘Niemand zou naar ons luisteren.'

36

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Lennie jammerde: ‘Ik wou dat George er was! Ik wou dat George er was!'

Candy liep op hem toe. ‘Trek je er niks van an,' zei hij. ‘Ik heb de lui net binnen horen komen. George zal nou wel in het slaaphuis zijn, denk ik.' Hij keerde zich naar Curleys vrouw. Je doet beter nu maar naar huis te gaan,' zei hij rustig. 'Als je nou gaat, zullen we Curley niet zeggen dat je hier geweest bent.'

Zij nam hem koel op. ‘Ik ben er nog zo zeker niet van dat je wat hoorde.'

'Beter het zekere voor het onzekere te nemen,' zei hij. 'Als je niet zeker bent, doe je beter de veiligste weg te kiezen.'

Zij wendde zich tot Lennie. ‘Ik vind het fijn dat je Curleys hand een beetje fijngeknepen hebt. Dat stond hem te wachten. Ik had hem soms zelf wel willen fijnknijpen.' Zij gleed de deur uit en verdween in de duistere stal. En terwijl zij door de stal ging, ratelden de halsterkettingen en enkele paarden snoven en andere stampten met hun hoeven. Crooks scheen langzaam los te komen uit de lagen van verdediging die hij om zich gelegd had.

‘Was dat waar wat je zei, dat de lui terug zijn?'

‘Vast, ik heb ze gehoord.'

‘Nou, ik hoorde niks.'

'Het hek sloeg,' zei Candy en hij ging verder. 'Jezus Christus, die vrouw van Curley kan zacht lopen. Ik denk dat ze ook aardig wat oefening heeft.'

Crooks vermeed nu het hele onderwerp. 'Jullie kunnen nou misschien beter weg gaan,' zei hij. ‘Ik geloof niet dat ik jullie hier langer hebben wil. Een neger moet zijn rechten hebben, al vindt hij het niet prettig.'

Candy zei: 'Dat kreng had dat niet tegen je motten zeggen.'

'Kan me niks schelen,' zei Crooks somber. 'Dat jullie hier kwamen zitten, maakte dat ik het vergat. Wat ze zegt is waar.'

De paarden snoven in de stal en de kettingen rinkelden en een stem riep: 'Lennie. He Lennie! Ben je in de stal?'

'Daar is George!' riep Lennie. En hij antwoordde: 'Hier, George. Hier ben ik.'

Binnen een seconde stond George in de deuropening en keek misprijzend om zich heen.

'Wat doe je in Crooks' kamer? Daar hoor je niet.' Crooks knikte. 'Dat zei ik ook al, maar ze zijn toch gekomen.'

'Nou, waarom heb je ze er dan niet uitgeschopt?'

'Het kon mij niet schelen,' zei Crooks. 'Lennie is een geschikte kerel.'

Nu kwam Candy overeind. ‘He George! Ik heb gerekend en gerekend. En nou ben ik erachter hoe we ook nog wat centen van de konijnen kunnen maken.' George fronste zijn voorhoofd. Ik had je gezegd er niet met iedereen over te praten.'

Candy was verslagen. ‘Ik heb het niemand verteld behalve Crooks.'

George zei: 'Nou, eruit jullie. Jezus, ik schijn geen ogenblik weg te kunnen.'

Candy en Lennie stonden op en gingen naar de deur. Crooks riep: ‘Candy!'

'Wat?'

'Weet je nog wat ik gezegd heb van dat harken en karweitjes doen?'

‘Ja,' zei Candy. ‘Ik weet het.'

'Nou vergeet het maar,' zei Crooks. ‘Ik meende het niet. Het was maar een lolletje. Ik heb geen zin om naar zo'n plaats te gaan.'

'Nou oké, als je er zo over denkt. Goeie nacht.'

De drie mannen gingen de deur uit. Toen zij door de stal liepen snoven de paarden en ratelden de halsterkettingen.

Crooks bleef op zijn bank zitten en keek een ogen blik naar de deur; toen greep hij naar de fles smeersel.

Hij trok zijn hemd van achteren op, goot een beetje smeersel in zijn roze handpalm en naar achter reikend begon hij langzaam zijn rug te wrijven.

37

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

HOOFDSTUK 5

Het ene eind van de stal was hoog volgestapeld met nieuw hooi en boven de berg hing de viertandige vork aan zijn handvat.

Het hooi liep als een berghelling naar het andere einde van de stal en daar was een lege plek, die nog niet gevuld was met de nieuwe oogst. Langs de kanten waren de ruiven zichtbaar en door de latten kon men de hoofden der paarden zien. Het was zaterdagmiddag. De rustige paarden knabbelden aan de overgebleven plukken hooi en zij stampten met hun voeten en zij beten in het hout van de voederbakken en ratelden met hun halsterkettingen. De namiddagzon viel in repen door de barsten van de stalmuren en vormde lichte strepen over her hooi. Er klonk een gezoem van vliegen in de lucht, een lui namiddaggezoem.

Van buiten klonk het tikken van de hoefijzers op de pin van het spel en het geschreeuw van de mannen, die speelden, aanmoedigden, hoonden. Maar in de stal was het rustig en lui en warm. Alleen Lennie was in de stal en Lennie zat in het hooi naast een pakkist onder een ruif aan het eind van de stal dat niet met hooi gevuld was. Lennie zat in het hooi en keek naar het dode jonge hondje dat voor hem lag. Lennie keek er lange tijd naar en aaide het met zijn enorme hand en streelde het, streelde het van het ene eind naar het andere. En Lennie zei zacht tegen het jong: 'Waarom mot je nou doodgaan? Je bent toch niet zo klein als een muis. Ik heb niet hard met je gebonsd.' Hij boog de kop van het jong naar boven en keek in de ogen en zei: ‘Nou zal George me misschien niet voor de konijnen laten zorgen als hij erachter komt dat je dood bent.' Hij maakte een holletje in het hooi en legde het jong erin en bedekte het, zodat het niet meer te zien was, maar hij bleef staren op het heuveltje dat hij gemaakt had. Hij zei: 'Dit is niet zoiets slechts waarvoor ik me in de struiken moet gaan verstoppen. 0 nee. Dat is het niet. Ik zal tegen George zeggen dat ik het dood gevonden heb.'

Hij groef het jong weer op en bekeek het en streelde het van de oren tot de staart. Hij ging treurig verder: ‘Maar hij komt er toch achter. George komt er altijd achter. Hij zal zeggen: "Jij hebt het gedaan. Probeer me niks wijs te maken." Hij zal zeggen: "En daarom zal je nu niet voor de konijnen mogen zorgen."'

Plotseling werd hij woedend. 'Verdomme,' riep hij. ‘Waarom ben je ook dood gegaan! Je bent niet zo klein als een muis.' Hij nam het jong en wierp het van zich af. Hij keerde er zijn rug naartoe. Hij zat over zijn knieën gebogen en fluisterde: 'Nou krijg ik geen konijnen te verzorgen. Nou mag ik het niet.' Hij wiegde zijn lichaam heen en weer van verdriet. Van buiten klonk het tikken van het hoefijzer op de ijzeren pin en een klein koor van uitroepen. Lennie stond op, bracht het jong terug, legde het op het hooi en ging zitten. Hij streelde het jong weer. ‘Je was niet groot genoeg,' zei hij. 'Ze hebben het me telkens gezegd. Ik wist niet dat je zo gemakkelijk dood zou gaan.'

Hij wreef met zijn vingers langs het slappe oor van het jong. 'Misschien kan het George niet schelen,' zei hij. ‘George gaf niks om dit verdomde kreng.'

Curleys vrouw kwam om de laatste box heen binnen. Zij kwam zo zachtjes dat Lennie haar niet zag. Zij droeg haar kleurige, katoenen jurk en de muilen met de rode struisveren. Haar gezicht was opgemaakt en de worstenkrulletjes hingen op hun plaats. Zij was vlak bij hem voordat Lennie opkeek en haar zag.

In paniek schepte hij hooi over het jong met zijn handen. Hij keek somber naar haar. Zij zei: 'Wat heb je daar, mannetje?'

Lennie keek haar kwaad aan. ‘George zegt dat ik me niet met je bemoeien moet - niet met je praten, niks.'

Zij lachte. ‘George schijnt jou alles te commanderen, hè?'

Lennie keek op het hooi. 'Hij zegt dat ik niet voor de konijnen mag zorgen als ik met je praat of zo.'

Zij zei rustig: 'Hij is bang dat Curley kwaad zal worden. Nou, Curley heeft zijn arm in een doek - en als Curley weer begint, kan je zijn andere hand breken. Maak mij maar niet wijs dat hij in een machine geraakt is.'

Maar Lennie liet zich niet meeslepen. ‘Dank je wel, ik praat niet met je, niks.'

38

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Zij knielde naast hem in het hooi. ‘Luister,' zei ze. 'Ze zijn allemaal met de wedstrijd bezig. Het blijft aan de gang tot vier uur ongeveer. Ze komen geen van allen van die wedstrijd vandaan. Waarom kan ik niet wat met je praten? Ik heb nooit iemand om mee te praten. Ik ben erg alleen.'

Lennie zei: 'Nou, ik mag niet met je praten of niks.'

‘Ik ben eenzaam,' zei zij. 'Jij kan met de mensen praten, maar ik heb niemand behalve Curley. Anders wordt hij kwaad. Hoe zou jij het vinden om nooit met iemand te praten?'

Lennie zei: 'Nou, ik mag het niet. George is bang dat ik in de knoei raak.'

Zij veranderde van onderwerp. ‘Wat heb je daar weggestopt?'

Toen kwam Lennies verdriet weer in hem boven. ‘Alleen maar mijn hondje,' zei hij treurig.

‘Alleen maar mijn hondje.' En hij schoof het hooi dat erop lag opzij.

'Zeg, hij is dood,' riep zij.

'Hij was zo klein,' zei Lennie. ‘Ik speelde alleen maar met hem.., en hij dee alsof hij me bijten wou... en ik dee alsof ik hem slaan wou... en... toen heb ik het gedaan. En nou is hij dood.'

Zij troostte hem. ‘Trek je er niks van an. Het was maar een hond. Je kunt gemakkelijk een andere krijgen. Het hele land zit vol honden.'

'Dat is het ook,' legde Lennie triestig uit. Nou zal George me niet voor de konijnen laten zorgen.'

'Waarom niet?'

'Nou, hij had gezegd als ik nog meer slechte dingen deed dan zou hij me niet voor de konijnen laten zorgen.'

Zij schoof dichter bij hem en zij sprak troostend: 'Maak je maar geen zorg over dat praten met me. Luister maar naar de kerels buiten. Ze wedden om vier dollar bij die wedstrijd. Niemand gaat er vandaan voor het afgelopen is.'

'Als George ziet dat ik met je praat, is hij razend,' zei Lennie voorzichtig. 'Hij heeft het gezegd.'

Zij trok een boos gezicht. 'Mag ik dan met niemand praten? Wat denk je wel dat ik ben? Je bent een geschikte vent. Ik zou niet weten waarom ik niet met je kon praten. Ik zal je geen kwaad doen.'

'Nou, George zegt dat je ons last zal bezorgen.'

'Ach schei uit!' zei zij. ‘Wat doe ik je nou voor kwaad? Geen mens schijnt er zich wat van an te trekken hoe ik leef. Ik kan je zeggen dat ik niet gewend ben zo te leven. Ik had iets van mezelf kunnen maken,' zei zij somber, 'misschien doe ik het nog.'

En toen schoten haar woorden met een hartstochtelijke mededeelzaamheid naar buiten, alsof zij zich haastte voordat haar toehoorder van haar weggenomen zou worden. ‘Ik heb in Salinas gewoond,' zei zij. ‘Ik ben daar gekomen toen ik een kind was. Nou, op een dag kwam er een toneelgroep en ik heb een van de spelers ontmoet. Hij zei dat ik met die troep mee kon. Maar mijn ouwe wou me niet laten gaan. Omdat ik pas vijftien was, zei ze. Maar die vent zei dat het best kon. En as ik gegaan was, had ik niet zo'n leven gehad als hier, dat snap je.'

Lennie streelde het jong van achter naar voor. 'Wij krijgen een boerderijtje - en konijnen,' legde hij uit.

Zij ging vlug met haar verhaal door, voor zij in de rede gevallen kon worden. ‘Op een andere keer heb ik een vent ontmoet die bij de film was. Ik ben naar het Riverside Dance Palace met hem geweest. Hij zei dat hij me bij de film zou doen. Zei dat ik natuurlijk was. Zo gauw hij terug was in Hollywood zou hij me erover schrijven.' Zij keek Lennie aandachtig aan om te zien of ze indruk op hem maakte. ‘Ik heb die brief nooit gekregen,' zei zij. ‘Ik heb altijd gedacht dat mijn ouwe hem gegapt heeft. Nou en ik wou niet ergens blijven waar ik nergens heen kon en niks van mezelf kon maken en waar ze mijn brieven gappen. Ik heb 'r gevraagd of ze hem gegapt had, maar ze zei van nee. Toen ben ik met Curley getrouwd. Ik had hem diezelfde avond in het Riverside Dance Palace ontmoet.'

Zij vroeg: ‘Luister je?'

‘Ik? En of.'

‘Nou, ik heb dit nog nooit aan iemand verteld. Dat mot ik misschien ook niet doen. Ik hou niet van Curley. Hij is een engerd.' En omdat ze hem haar vertrouwen gegeven had schoof ze dichter naar Lennie toe en ging naast hem zitten. ‘Ik had bij de film kunnen zijn en mooie kleren hebben - van die mooie kleren zoals ze dragen. En ik had in van die grote hotels kunnen 39

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

zitten en er zouen films van me gemaakt zijn. Als er voorstellingen waren had ik erheen kunnen gaan en voor de radio kenne spreken en het zou me geen cent gekost hebben omdat ik bij de film was. En al die mooie kleren die ze dragen. Omdat die vent zei dat ik natuurlijk was.' Zij keek naar Lennie op en maakte een waardig gebaartje met haar arm en hand om te laten zien dat ze acteren kon. De vingers gleden over haar pols en haar pink stak deftig omhoog. Lennie zuchtte diep. Van buiten klonk een hoefijzer op metaal en toen een koor van gejuich.

‘Iemand heeft een goeie gooi gedaan,' zei Curleys vrouw. Het licht kwam hoger nu de zon onderging en de stralen klommen tegen de muur op en vielen over de ruiven en over de hoofden van de paarden.

Lennie zei: 'Als ik dit jong mee naar buiten zou nemen en weggooide zou George er misschien nooit achter komen. En dan kon ik zonder ruzie voor de konijnen zorgen.'

Curleys vrouw zei boos: 'Denk jij aan niks dan an konijnen?'

‘We krijgen een boerderijtje,' legde Lennie geduldig uit. ‘We krijgen een huis en een tuin en een stuk voor alfalfa en die alfalfa is voor de konijnen en ik neem een zak en doe die vol alfalfa en die breng ik dan naar de konijnen.'

Zij vroeg: 'Waarom ben je zo gek op konijnen?'

Lennie moest zorgvuldig nadenken voor hij tot een conclusie kwam. Hij schoof voorzichtig dicht bij haar, totdat hij vlak tegen haar aanzat. ‘Ik vind het prettig om mooie dingen te aaien. Eens, op een markt heb ik konijnen met lang haar gezien. En die waren mooi, en of. Soms aai ik zelfs muizen, maar alleen als ik niks beters kan krijgen.'

Curleys vrouw schoof een beetje van hem vandaan. Ik geloof dat je gek bent,' zei zij.

‘Nee, dat ben ik niet,' legde Lennie geduldig uit.

‘George zegt van niet. Ik vind het prettig om mooie dingen met mijn handen te aaien, zachte dingen.'

Zij was een beetje gerustgesteld. 'Nou, wie niet?' zei zij. 'Dat vindt iedereen prettig. Ik vind het prettig om zijde en fluweel te voelen. Vind jij het prettig om fluweel te voelen?'

Lennie grinnikte van plezier. ‘En of,' riep hij verheugd. ‘En ik heb het gehad ook. Een dame had het me gegeven en die dame was - mijn eigen tante Clara. Zij gaf het mij - wel zo'n groot stuk. Ik heb het verloren,' zei hij. ‘Ik heb het allang nergens meer gezien.'

Curleys vrouw lachte tegen hem. ‘Je bent gek,' zei zij. 'Maar je bent toch aardig. Net een grote baby. Maar iemand kan wel begrijpen wat je bedoelt. Soms, als ik mijn haar doe, zit ik het te strelen omdat het zo zacht is.' Om te tonen hoe ze dat deed streek zij met haar vingers over haar hoofd. 'Sommige mensen hebben stug haar,' zei ze zelfvoldaan. 'Neem nou Curley. Zijn haar is net ijzerdraad. Maar het mijne is zacht en fijn. Omdat ik het veel borstel. Daar wordt het mooi van. Hier - voel maar.' Zij nam Lennies hand en legde hem op haar hoofd. 'Voel daar maar eens hoe zacht het is.'

Lennies grote vingers begonnen haar haar te strelen.

'Maak het niet in de war,' zei zij.

Lennie zei: ‘O, dat is prettig,' en hij streelde harder. ‘O, dat is prettig.'

‘Pas op nou, je maakt het in de war.' En zij riep boos: 'Hou nou op, je maakt het in de war.' Zij rukte haar hoofd opzij en Lennies vingers sloten zich om haar haar en hielden het vast. 'Laat los,' riep zij. ‘Laat los!'

Lennie was in paniek. Zijn gezicht trok krampachtig. Zij gilde en Lennies andere hand sloot zich over haar mond en neus. ‘Alsjeblieft niet doen,' smeekte hij. ‘O, doe dat alsjeblieft niet!

George zal zo kwaad zijn.'

Zij worstelde hevig onder zijn handen. Haar voeten trappelden in het hooi en zij worstelde en kromde zich om los te komen en van onder Lennies hand kwam een gesmoord geschreeuw. Lennie begon te huilen van angst. ‘O, doe dat alsjeblieft niet,' smeekte hij. ‘George zal zeggen dat ik wat slechts gedaan heb. Hij zal me niet voor de konijnen laten zorgen.' Hij bewoog even zijn hand en haar hees geschreeuw weerklonk. Toen werd Lennie kwaad. 'Schei uit,' zei hij. ‘Je mag niet gillen. Je brengt me in de knoei, net als George gezegd heeft, dat je doen zou. Schei nou uit.' En zij ging door met worstelen en haar ogen werden wild van angst.

‘Je gilt niet,' zei hij en hij schudde haar en haar lichaam spartelde als een vis. En toen was ze stil, want Lennie had haar nek gebroken.

Hij keek op haar neer en nam behoedzaam zijn hand van haar mond weg en zij lag stil. ‘Ik wil je 40

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

geen pijn doen,' zei hij, 'maar George zal woedend zijn als je gilt.' Toen zij niet antwoordde noch bewoog, boog hij dicht over haar heen. Hij lichtte haar arm op en liet hem vallen. Een ogenblik scheen hij niet te weten wat te doen. En toen fluisterde hij angstig: ‘Ik heb wat slechts gedaan. Ik heb weer wat slechts gedaan.' Hij schepte het hooi op tot het haar gedeeltelijk bedekte.

Buiten de stal klonk het geroep van de mannen en de dubbele klik van hoefijzers op metaal. Voor het eerst werd Lennie zich bewust van wat er buiten was. Hij hurkte in het hooi en fluisterde. ‘Ik heb heus iets slechts gedaan,' zei hij. 'Dat had ik niet moeten doen. George zal razend zijn. En... heeft hij gezegd... je in de struiken verstoppen tot hij komt. Hij zal razend zijn. In de struiken tot hij komt. Dat heeft hij gezegd.' Lennie ging terug en keek naar het dode meisje. De jonge hond lag dicht bij haar. Lennie nam hem op. ‘Ik zal hem weggooien,' zei hij. 'Het is zo al erg genoeg.' Hij stopte het jong onder zijn jas, sloop naar de muur van de stal en gluurde door de deuren naar het spel met het hoefijzer. En toen sloop hij om de laatste ruif heen en verdween.

De zonnestrepen zaten nu hoog op de muur en het licht werd zacht in de stal. Curleys vrouw lag op haar rug en zij was half bedekt met hooi.

Het was heel stil in de stal en de rust van de namiddag lag over de hoeve. Zelfs de klank van de zware schoenen, zelfs de stemmen van de mannen bij het spel schenen rustiger te worden. Het licht in de stal werd schemerig, als vooruitlopend op de dag buiten. Een duif vloog binnen door het open hooigat en cirkelde rond en vloog weer naar buiten. Bij de laatste box kwam een herdershond binnen, lenig en lang met zware, hangende uiers. Halverwege de pakkist waar de jongen in waren kreeg zij de doodslucht van Curleys vrouw en het haar op haar rug ging rechtop staan. Zij jankte en sloop naar de pakkist en sprong te midden van de jongen. Curleys vrouw lag daar half bedekt door geel hooi. En de laagheid en de plannen en de ontevredenheid en de behaagzucht waren van haar gezicht verdwenen. Zij was heel knap en eenvoudig en haar gezicht was zacht en jong. Nu deden haar geschminkte wangen, haar roodgemaakte lippen haar levend schijnen en licht slapend. De krullen, kleine worstjes, waren op het hooi achter haar hoofd uitgespreid en haar lippen waren open. Zoals dat wel eens gebeurt, kwam er een ogenblik dat weifelde en langer bleef dan een ogenblik. En het geluid zweeg en de beweging kwam tot stilstand, langer, veel langer dan een ogenblik.

Toen langzamerhand ontwaakte de tijd weer en ging slepend voort. De paarden stampten aan de andere zijde van de ruiven en de halsterkettingen rammelden. Buiten werden de stemmen van de mannen luider en helderder.

Om de laatste box been klonk de stem van de oude Candy. ‘Lennie,' riep hij. ‘Hé Lennie! Ben je hier? Ik heb nog meer berekend. Zal je es wat vertellen, Lennie.' De oude Candy kwam om de laatste box heen. `He Lennie!' riep hij weer en toen stond hij stil en zijn lichaam verstijfde. Hij wreef zijn zachte vuist over de witte stoppels van zijn bakkebaarden. ‘Ik wist niet dat je hier was,'

zei hij tegen Curleys vrouw.

Toen zij geen antwoord gaf kwam hij dichterbij.

‘Je moet hier met leggen slapen,' zei hij afkeurend, en toen stond hij naast haar en –‘O Jezus Christus!' Hij keek hulpeloos om zich heen en wreef zijn baard. En toen sprong hij op en liep vlug de stal uit. Maar de stal was nu ontwaakt. De paarden stampten en bliezen en zij kauwden op her stro van hun ligplaatsen en zij schoven de kettingen van hun halsters. In een ogenblik was Candy terug en George was bij hem. George zei: 'Waar heb je me voor nodig?'

Candy wees op Curleys vrouw. George staarde.

'Wat is er met haar?' vroeg hij. Hij kwam dichterbij en toen echode hij Candy's woorden. ‘O

Jezus Christus!' Hij lag op zijn knieën naast haar. Hij legde zijn hand op haar hart. En ten slotte, toen hij opstond, langzaam en moeilijk, was zijn gezicht hard en stijf als hout en zijn ogen waren hard.

Candy zei: ‘Hoe komt dat?'

George keek hem koud aan. ‘Snap je dat niet?' vroeg hij. En Candy zweeg. ‘Ik had het moeten weten,' zei George moedeloos. ‘En ik wist het geloof ik ook wel, ergens achter in mijn kop.'

41

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Candy vroeg: 'Wat moeten we nou doen, George? Wat moeten we nou doen?'

George wachtte lang voor hij antwoordde. 'Nou... wij motten het... de lui vertellen. We zullen

'm moeten pakken en opsluiten. We kennen 'm niet laten lopen. Hij zou doodhongeren, de stakkerd.' En hij trachtte zichzelf gerust te stellen. 'Misschien zullen ze 'm opsluiten en goed voor hem zijn.'

Maar Candy zei opgewonden: ‘We moeten hem weg laten lopen. Jij kent Curley niet. Curley zal hem gelyncht willen hebben. Curley zal hem dood laten maken.'

George keek naar Candy's lippen. ‘Ja,' zei hij ten slotte, ‘Dat is waar, dat zal Curley doen. En de anderen ook.' En hij keek weer naar Curleys vrouw. Nu sprak Candy zijn grootste angst uit. 'Jij en ik kennen toch dat hoevetje nemen, George? Jij en ik kennen daar toch wel heen gaan en een goed leven hebben, is het niet George? Dat kan toch?'

Voordat George antwoord gaf, liet Candy zijn hoofd hangen en keek neer op het hooi. Hij wist het. George zei zacht: ‘Ik geloof dat ik het van het begin af geweten heb. Ik geloof dat ik wel wist dat we het nooit krijgen zouen. Hij wilde er altijd zo graag over horen dat ik ben gaan denken dat het misschien kon.'

'Dus - het is allemaal van de baan?' vroeg Candy knorrig. George gaf geen antwoord op zijn vraag. George zei: ‘Ik zal hier mijn maand uitwerken en ik neem mijn vijftig dollar en - ik blijf de hele nacht in een of andere smerige hoerenkast. Of ik blijf in een kroeg zitten tot iedereen naar huis gaat. En dan zal ik terugkomen en nog een maand werken en dan heb ik weer vijftig dollar.'

Candy zei: 'Hij was zo'n aardige vent. Ik had nooit gedacht dat hij zoiets zou doen.'

George staarde nog op Curleys vrouw. 'Lennie heeft het niet uit gemeenheid gedaan,' zei hij. Altijd doet hij wat slechts, maar hij is nooit gemeen.' Hij ging rechtop staan en keek weer naar Candy. 'Hoor nou es. We motten het de lui zeggen. Ze motten 'm wel pakken, denk ik. Dat kan niet anders. Misschien zullen ze 'm geen kwaad doen.'

Hij zei scherp: 'Ze motten Lennie geen kwaad doen. Hoor nou. Ik ga naar het slaaphuis. Dan, na een minuut kom je naar buiten en zegt het de lui en dan kom ik en doe alsof ik haar nog nooit gezien heb. Wil je dat doen? Dan zullen de lui niet denken dat ik er wat mee te maken heb.'

Candy zei: ‘Vast, George. Dat zal ik doen.'

‘Oké. Geef me dan een paar minuten en dan hol je naar buiten en doet alsof je haar net gevonden hebt. Ik ga.' George keerde zich om en liep vlug de stal uit. De oude Candy keek hem na. Hij keek weer hulpeloos naar Curleys vrouw en langzamerhand werden zijn verdriet en zijn woede woorden. 'Jij verdomde schooier van een meid,' zei hij venijnig. 'Daar heb je het nou, he? Ik denk dat je er nog blij om bent ook. Iedereen wist dat jij de boel in de war zou sturen. Jij deugde nergens voor. Je deugt nou nog nergens voor, smerige snol.' Hij snoof en zijn stem haperde. Ik had in de tuin kennen werken en de vaat kennen wassen voor de lui.' Hij hield even op en ging toen op halfzangerige toon verder. En hij herhaalde de oude woorden: 'Als er een circus komt of een baseballwedstrijd... dan zouen we erheen gegaan zijn... We hadden gewoon gezegd, loop naar de hel met het werk, en waren gegaan. We hadden niemand iets hoeven te vragen. En er zouen een varken en kuikens geweest zijn... en in de winter... een rond kacheltje en de regen zou komen... en we zouen erbij gezeten hebben.' Zijn ogen werden verblind door tranen en hij wreef erover en ging slap de stal uit en hij wreef zijn ruwe bakkebaarden met zijn stomp. Buiten was het lawaai van het spel verstomd. Stemmen verhieven zich vragend, een geraas van lopende voeten en de mannen dromden de stal binnen. Slim en Carlson en de jonge Whit en Curley en Crooks, die zich achteraf en buiten de aandacht der anderen hield. Candy kwam achter hen aan en als laatste van allen kwam George. George had zijn jas van blauw dril aangetrokken en dichtgeknoopt en zijn zwarte hoed stond ver over zijn ogen getrokken. De mannen holden de laatste box om. Hun ogen vonden Curleys vrouw in de schemer, zij stonden stil en keken.

Toen stapte Slim rustig naar haar toe en hij voelde haar pols. Een lenige vinger raakte haar wang aan en toen gleed zijn hand licht over haar even gedraaide nek en zijn vingers onderzochten haar hals. Toen hij opstond, kwamen de mannen in een troep dichterbij en de betovering was gebroken.

42

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Curley kwam plotseling tot leven. ‘Ik weet wie dat gedaan heeft,' riep hij. ‘Die grote schoft heeft het gedaan! Ik weet dat hij het gedaan heeft. Want - iedereen was buiten bij het spel.' Hij was witheet van woede. ‘Ik zal hem krijgen. Ik ga mijn revolver halen. Ik zal die schoft zelf doodschieten. Ik zal hem voor zijn kop schieten. Vooruit, jongens.' Hij holde razend de stal uit. Carlson zei: Ik zal mijn Luger halen,' en hij holde ook weg. Slim wendde zich kalm tot George. ‘Ik denk ook dat Lennie het gedaan heeft,' zei hij.

'Haar nek is gebroken. Lennie kan dat.'

George antwoordde niet maar hij knikte langzaam. Zijn hoed stond ver over zijn voorhoofd, zodat zijn ogen bedekt waren.

Slim ging verder: 'Het is misschien net zoals in Weed gegaan, waar je me van verteld hebt.' Weer knikte George.

Slim zuchtte. 'Nou, wij zullen hem motten pakken. Waar denk je dat hij heen gegaan kan zijn?'

Het scheen George tijd te kosten voor hij zijn woorden kon losmaken. 'Hij - zal naar het zuiden gegaan zijn,' zei hij. ‘We zijn uit het noorden gekomen, dus zal hij wel naar het zuiden gegaan zijn.'

‘We zullen hem moeten pakken,' herhaalde Slim.

George deed een stap dichterbij. `Kunnen we hem niet pakken en hem op laten sluiten? Hij is gek, Slim. Hij heeft nog nooit iets gemeens gedaan.'

Slim knikte. 'Dat kan,' zei hij. 'Als we Curley binnen konden houden, zou dat kunnen. Maar Curley wil hem dood gaan schieten. Curley is nog razend over zijn hand. En als ze hem nou opsluiten en vastbinden en in een hok zetten? Dat mot toch niet, George?'

‘Ik weet het,' zei George. ‘Ik weet het.'

Carlson kwam binnen hollen. ‘De schoft heeft mijn Luger gestolen!' schreeuwde hij. 'Hij zit niet in mijn zak.' Curley liep achter hem aan en Curley had een revolver in zijn gezonde hand. Curley was nu koel. 'Vooruit lui,' zei hij. `De neger heeft een revolver. Neem die, Carlson. Als je hem ziet, geef hem dan geen kans. Mik op zijn kop. Dan ligt hij.'

Whit zei opgewonden: ‘Ik heb geen revolver.'

Curley zei: ‘Jij gaat naar Soledad en haalt de politie. Haal Al Wilts, hij is de sheriff. Vooruit nou.' Hij wendde zich achterdochtig tot George. ‘Jij gaat met ons mee, vrind.'

'Ja,' zei George. ‘Ik kom. Maar hoor eens, Curley. De arme stakker is gek. Schiet hem niet dood. Hij wist niet wat hij deed.'

‘Hem niet doodschieten?' riep Curley. ‘Hij heeft Carlsons Luger. Natuurlijk schieten we hem neer.'

George zei zwak: 'Misschien heeft Carlson zijn revolver verloren.'

‘Ik heb 'm vanmorgen nog gezien,' zei Carlson. ‘Nee, die is gegapt.'

Slim stond op Curleys vrouw neer te kijken. Hij zei: 'Curley - misschien doe je beter bij je vrouw te blijven.'

Curleys gezicht werd rood. ‘Ik ga,' zei hij. Ik zal die schoft zelf zijn hersens uitblazen, ook al heb ik maar één hand. Ik zal hem krijgen.'

Slim wendde zich tot Candy. 'Jij blijft hier bij haar, Candy. De rest van ons kan beter meegaan.'

Zij gingen weg. George stond even stil naast Candy en zij keken beiden neer op het dode meisje, totdat Curley riep: ‘He, George! Blijf bij ons, anders denken we nog dat jij er ook wat mee te maken hebt!'

George liep langzaam achter hen aan en zijn voeten sleepten zwaar. En toen zij weg waren hurkte Candy in het hooi neer en keek naar het gezicht van Curleys vrouw. ‘Stakkerd,' zei hij zacht.

Het geluid van de mannen werd zwakker. De stal werd nu langzaam donkerder en in hun box schoven de paarden met hun voeten en ratelden met hun halsterkettingen. De oude Candy ging in het hooi liggen en bedekte zijn ogen met zijn arm. 43

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

HOOFDSTUK 6

De diepe groene kreek van de Salinasrivier lag stil in de late namiddag. Reeds had de zon de vallei verlaten om de hellingen van her Cabilangebergte op te klimmen en de heuveltoppen waren rozig van her zonlicht. Maar bij de kreek tussen de gestreepte wilde vijgenbomen was een prettige schaduw gevallen.

Een waterslang gleed zacht in de kreek naar boven, draaide zijn kop als een periscoop van rechts naar links, zwom de lengte van de kreek over en kwam boven bij de poten van een roerloze reiger die in de ondiepten stond. Een zwijgende kop en snavel schoven neer, pakten hem eruit aan zijn kop en de snavel verzwolg de kleine waterslang, terwijl diens staart hevig been en weer ging.

Een verre windvlaag ruiste en een rukwind schoot door de toppen van de bomen als een golf. De wilde vijgenbladeren keerden hun zilveren kanten naar boven, de bruine, droge bladeren op de grond joegen een paar voet voort. En rij na rij van kleine windgolven dreef over her groene oppervlak van de kreek.

Even vlug als hij gekomen was, was de wind weer gaan liggen en de open plek was weer rustig. De reiger stond in de ondiepten, roerloos en wachtend. Nog een waterslangetje kwam de kreek doorzwemmen en draaide zijn kop als een periscoop van links naar rechts. Plotseling kwam Lennie uit de struiken tevoorschijn en hij kwam even geluidloos als het bewegen van een kruipende beer. De reiger sloeg de lucht met zijn vleugels, draaide zich los uit het water en vloog de rivier af. Het slangetje gleed tussen het riet aan de kant van de kreek. Lennie kwam kalm naar de rand van de kreek. Hij knielde neer en dronk, waarbij zijn lippen nauwelijks het water aanraakten. Toen een vogeltje over de droge bladeren achter hem schuifelde, draaide hij vlug zijn hoofd om en richtte zijn ogen en oren naar de richting van het geluid tot hij het vogeltje zag en toen boog hij zijn hoofd weer en dronk. Toen hij klaar was ging hij op de oever zitten met zijn zijkant naar de kreek, zodat hij de ingang van het pad in het oog kon houden. Hij sloeg zijn armen om zijn knieën en legde zijn kin erop.

Lennie zei zachtjes: Ik heb het niet vergeten, hoor, verdomme. Je in de struiken verstoppen en op George wachten.' Hij trok zijn hoed ver over zijn ogen. ‘George zal woedend zijn,' zei hij. ‘George zal willen dat hij alleen was en geen last van me had.'

Hij draaide zijn hoofd om en keek naar de lichte bergtoppen.

'Daar kan ik heen gaan en een hol zoeken,' zei hij. En hij ging treurig verder, ‘en nooit meer ketchup krijgen - maar dat kan me niet schelen. As George me niet hebben wil... dan ga ik weg. Dan ga ik weg.'

En toen stapte er uit Lennies hoofd een dik oud vrouwtje. Zij droeg dikke brillenglazen en zij droeg een groot gestreept katoenen schort met zakken en zij was gesteven en fris. Zij stond voor Lennie en zette haar handen in haar heupen en zij fronste verwijtend haar voorhoofd.

En toen zij sprak had zij Lennies stem. Ik heb het je telkens gezegd,' zei zij. ‘Ik heb het je gezegd. Luister naar George want hij is een goeie vent en best voor je. Maar jij let nergens op. Jij doet slechte dingen.'

En Lennie antwoordde haar: ‘Ik heb het geprobeerd, tante Clara, juffrouw. Ik heb her telkens geprobeerd. Ik kon er niks an doen.'

‘Je hebt nooit aan George gedacht,' ging zij verder met Lennies stem. 'Hij heeft je altijd goed gedaan. Als hij een stuk koek kreeg, kreeg jij altijd de helft en meer dan de helft. En als er wat ketchup was, nou, dan gaf hij het allemaal aan jou.'

‘Ik weet het,' zei Lennie verdrietig. ‘Ik heb het geprobeerd, tante Clara, juffrouw. Ik heb her telkens geprobeerd.'

Zij viel hem in de rede. 'Hij zou het best gehad kennen hebben al die tijd, als jij er niet geweest was. Hij had zijn geld kunnen nemen en de boel op stelten zetten in een hoerenkast en hij had in een kroeg kennen zitten en biljarten. Maar hij moest voor jou zorgen.'

Lennie kreunde van verdriet. ‘Ik weet het, tante Clara, juffrouw. Ik zal nou dadelijk de bergen in gaan en een hol zoeken en daar zal ik wonen en dan ben ik George niet meer tot last.'

44

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

'Dat zeg je maar,' zei zij scherp. 'Dat zeg je altijd en je weet verdomd goed dat je het toch nooit doet. Je blijft maar hangen en haalt uit George wat er uit te halen valt.'

‘George laat me nou toch niet voor de konijnen zorgen.'

Tante Clara was weg en uit Lennies hoofd stapte nu een kolossaal konijn. Het zat voor hem op zijn achterpoten en het bewoog zijn oren en trok zijn neus voor hem op. En het sprak ook met Lennies stem.

‘Konijnen verzorgen,' zei het verachtelijk. 'Jij stomme idioot. Jij bent nog niet waard om de zolen van konijnen te likken. Je zou ze vergeten en ze honger laten lijden. Dat zou je doen. En wat zou George daarvan vinden?'

‘Ik zou ze niet vergeten,' zei Lennie hardop.

‘En of je,' zei het konijn. ‘Je bent nog geen schop onder je kont waard. God weet dat George alles gedaan heeft om je uit de knoei te houden, maar het dient nergens voor. Als je denkt dat George je voor de konijnen zal laten zorgen, dan ben je nog gekker dan anders. Dat doet hij niet. Hij zal je halfdood slaan met een stok, dat zal hij doen.'

Nu antwoordde Lennie strijdlustig: Dat zal hij ook niet. George zal zoiets niet doen. Ik ken George al sinds - ik ben vergeten wanneer - en hij heeft nooit zijn hand met een stok tegen mij opgeheven. Hij is aardig voor me. Hij is niet gemeen.'

'Nou, hij heeft genoeg van je,' zei het konijn. 'Hij zal je halfdood slaan en dan weggaan en je achterlaten.'

'Dat zal hij niet,' zei Lennie wanhopig. 'Dat zal hij niet doen. Ik ken George. Ik en hij trekken samen.'

Maar het konijn herhaalde zachtjes telkens weer: 'Hij laat je in de steek, jij stomme idioot. Hij laat je alleen. Hij laat je in de steek, stomme idioot.'

Lennie drukte zijn handen tegen zijn oren. 'Dat doet hij niet, zeg ik je, dat doet hij niet.' En hij riep: ‘O! George! George! - George!'

George kwam rustig uit de struiken en het konijn schoofweer in Lennies hersens terug. George zei rustig: ‘Waarom gil je zo, verdomme?'

Lennie ging op zijn knieën liggen. ‘Je laat me toch niet in de steek, George? Dat doe je niet.'

George kwam stijf dichterbij en ging naast hem zitten.

‘Nee.'

'Dat wist ik wel,' riep Lennie. ‘Zo ben je niet.' George zweeg. Lennie zei: ‘George.'

‘Ja?’

‘Ik heb weer wat slechts gedaan.'

'Het doet er niet toe,' zei George en hij zweeg weer.

Alleen de hoogste toppen lagen nu nog in de zon. De schaduw in de vallei was blauw en zacht. In de verte klonk het geluid van mannen die tegen elkaar schreeuwden. George keerde zijn hoofd om en luisterde naar het geschreeuw.

Lennie zei: ‘George?'

‘Ja?'

‘Ben je niet woedend op me?' 'Woedend?'

'Ja, net als vroeger. Met, als ik jou niet had dan nam ik mijn vijftig dollar-'

‘Jezus Christus, Lennie. Je kan niks onthouen van wat er gebeurt, maar je herinnert je ieder woord dat ik zeg.'

'Nou, ga je dat niet zeggen?'

George schudde zich. Hij zei houterig: 'Als ik alleen was zou ik makkelijk kennen leven.' Zijn stem was eentonig en had geen nadruk. ‘Ik zou een baantje kunnen krijgen en geen last hebben.' Hij hield op.

‘Ga verder,' zei Lennie. Èn an het end van de maand-'

‘En an het end van de maand zou ik mijn vijftig dollar kennen nemen en naar een... hoerenkast gaan...' Hij hield weer op.

Lennie keek hem gretig an. 'Ga door, George. Ben je niet meer woedend op me?'

‘Nee,' zei George.

'Nou, ik kan weg gaan,' zei Lennie. ‘Ik loop regelrecht de bergen in en zoek een hol als je me niet meer hebben wil.'

George schudde zich weer. ‘Nee,' zei hij, ‘ik wil dat je bij me blijft.'

45

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

Lennie zei slim: ‘Vertel me, zoals je vroeger deed.'

‘Wat vertellen?'

‘Over andere lui en over ons.'

George zei: 'Lui als wij hebben geen familie. Zij maken een paar centen en dan maken ze het weer op. Zij hebben niemand op de wereld die een donder om hen geeft.'

'Maar wij niet,' riep Lennie verheugd. 'Vertel nu van ons.'

George was een ogenblik stil ‘Maar wij niet,' zei hij.

‘Omdat-'

‘Omdat ik jou heb -'

‘En ik heb jou. Wij hebben elkaar, dat is het, die een donder om elkaar geven,' riep Lennie triomfantelijk.

De lichte avondbries woei over de groene kreek. En het geschreeuw van de mannen weerklonk weer, ditmaal veel dichterbij dan eerst.

George nam zijn hoed af. Hij zei haperend: ‘Zet je hoed af, Lennie. Het is zacht in de lucht.'

Lennie nam plichtsgetrouw zijn hoed af en legde hem voor zich neer. De schaduw van de vallei werd blauwer en de avond viel vlug. Op de wind kwam het geluid van gekraak in de struiken tot hen.

Lennie zei: 'Vertel hoe het gaan zal.'

George had naar de geluiden in de verte geluisterd. Een ogenblik kwam hij op gang. 'Kijk over de rivier uit, Lennie, en ik zal het je zo vertellen dat je het bijna zien kan.'

Lennie keerde zijn hoofd om en keek uit over de kreek en naar de duister wordende hellingen van het Cabilangebergte. 'Wij zullen een boerderijtje hebben,' begon George. Hij greep in zijn zijzak en haalde Carlsons Luger voor de dag. Hij haalde de zekering over en de hand en de revolver lagen op de grond achter Lennies rug. Hij keek naar de achterkant van Lennies hoofd op de plaats waar de ruggengraat in de schedel overgaat. Een mannenstem riep over de rivier en een andere man antwoordde.

'Ga verder,' zei Lennie. ‘Hoe zal het gaan? Wij zullen een boerderijtje hebben.'

‘We krijgen een koe,' zei George. ‘En misschien krijgen we een varken en kuikens... en verder krijgen we... een stukje met alfalfa-'

'Voor de konijnen,' riep Lennie.

'Voor de konijnen,' herhaalde George. En ik mag voor de konijnen zorgen.' ‘En j ij mag voor de konijnen zorgen.'

Lennie giechelde van geluk. In het er lekker van nemen.'

‘Ja.'

Lennie keerde zijn hoofd om.

‘Nee, Lennie. Kijk over de rivier, tot je het huis bijna zien kan.'

Lennie gehoorzaamde hem. George keek neer op de revolver. Er klonken krakende stappen in de struiken.

George keerde zich om en keek in de richting.

'Ga verder, George. Wanneer gaan we het doen?' 'Al gauw.’

'Ik en jij.'

'Jij... en ik. Iedereen zal aardig voor je zijn. En er zal geen gedonder meer zijn. Niemand zal iemand kwaad doen of van hem stelen.'

Lennie zei: ‘Ik dacht dat je woedend op me zou zijn, George,'

‘Nee,' zei George. `Nee, Lennie. Ik ben niet woedend. Ik ben nooit woedend geweest en nu ook niet.

Dat moet je goed onthouen.'

De stemmen kwamen nu dichterbij. George hief de revolver op en luisterde naar de stemmen.

Lennie smeekte: ‘Laten we het nou doen. Laten we er nou heen gaan.'

‘Vast, nou direct. Ik ga. We gaan.'

En George hief de revolver op, hield hem stil en bracht de loop vlak bij de achterkant van Lennies hoofd. De hand schudde heftig, maar zijn gezicht was strak en zijn hand werd rustig. Hij haalde de haan over. De klank van het schot rolde tegen de heuvels op en rolde weer neer. Lennie schokte en gleed toen langzaam naar het zand en hij lag zonder trillen. 46

DE 20ste EEUW VAN AMERIKA

George rilde en keek naar de revolver en hij wierp haar van zich af, de oever op bij de berg oude as.

Het struikgewas leek vol geschreeuw en geluid van hollende voeten. Slims stem riep: ‘George!

Ben jij er, George?'

Maar George zat stijf op de oever en keek naar zijn rechterhand die de revolver had weggeworpen.

De troep stortte de open plek binnen en Curley liep voorop. Hij zag Lennie op het zand liggen. 'Hij heeft hem, bij God.' Hij stak over en zag op Lennie neer en toen keek hij zacht. Slim kwam onmiddellijk naar George toe en ging naast hem zitten, dicht naast hem. ‘Trek het je niet an,' zei Slim. 'Het moet soms.'

Maar Carlson stond over George gebogen. ‘Hoe heb je het gedaan?' vroeg hij.

‘Gewoon,' zei George moe.

‘Had hij mijn revolver?'

Ja. Hij had je revolver.'

‘En je hebt het hem afgenomen en je hebt hem er mee doodgeschoten?'

‘Ja. Zo was het.' Georges stem was bijna een gefluister. Hij keek strak naar zijn rechterhand die de revolver vastgehouden had.

Slim trok aan Georges elleboog. 'Kom, George. Ik en jij gaan naar huis en een glas drinken.'

George liet zich op de been helpen. ‘Ja, wat drinken.'

Slim zei: 'Het most, George. Ik zweer je dat het most. Kom met me mee.' Hij leidde George de ingang van het pad in en naar de grote weg.

Curley en Carlson keken hen na. En Carlson zei: ‘Snap jij nou, verdomme, wat die kerels hebbe?'

47

Van muizen en mensen
titlepage.xhtml
index.html