20
Na de reconstructie, waarin Molet zijn hoop om zijn cliënt van alle blaam te zuiveren in rook had zien opgaan, deed het vooronderzoek met de getuigen, vlak voor Kerstmis, daar nog een schepje bovenop. Madame Véillan was heel zeker van het tijdstip waarop ze Machanaud uit het laantje had zien komen: Iets na drie uur.’ Marius Caurin was de volgende met het tijdstip waarop hij de jongen had gevonden, en toen kwamen de andere mensen die Machanaud die dag hadden gezien: Raulin, bij wie hij die ochtend had gewerkt, en de diverse barkeepers: Henri van Café Fontainouille en Leon die hem na kwart over drie had gezien. Herhalingen van de belangrijkste getuigenissen die van Machanauds oorspronkelijke politieverklaring niets over hadden gelaten. Nu allemaal officieel vastgelegd voor het echte proces. Molet kon zich een voorstelling maken van het beeld dat de jury tijdens het proces zou worden geschetst. Een dag in het leven van een aan lager wal geraakte vagebond die af en toe eens op het land werkte, daarna een paar snelle eau de vies achteroversloeg om vervolgens halfdronken op weg te gaan om te ga stropen. Behalve dat hij deze keer een jongetje tegenkomt en besluit zijn lunchuur op te vrolijken met een potje seks en een moord. En dan weer naar het café te gaan, om wat ? Het te vieren ? Om zijn spijt in de alcohol te verdrinken, zijn handen weer rustig te krijgen… of die gruwelijke, bloederige beelden die hij nog steeds ziet, uit zijn hoofd te krijgen ? Of was het zo dat Leons café om kwart over drie een dagelijkse routine van hem was en dat hij ervoor wilde zorgen dat alles normaal leek ? Molet kende het percentage van de mensen die in het uiteindelijke proces werden vrijgesproken, nadat ze het hele vooronderzoek hadden doorlopen, en dat was niet best: minder dan acht procent. De beste kansen op vrijspraak deden zich voor tijdens het vooronderzoek met de onderzoeksrechter, maar het zag er nu voor Machanaud naar uit dat die waren verkeken. Hij zou de hele weg moeten afleggen.
De enige manier voor Machanaud om een lagere straf te krijgen was schuld bekennen, zeggen dat hij de jongen alleen buiten westen had willen slaan, nooit de bedoeling had gehad om hem te vermoorden; proberen om de aanklacht tot doodslag terug te brengen, wat normaliter een straf van vijf tot acht jaar zou opleveren. Hij had dat een keer tegen Machanaud gezegd en geprobeerd hem te doen inzien hoe zwaar het belastende bewijs zou wegen, maar Machanaud had zich beroepen op zijn onschuld en bijna woedend op het voorstel gereageerd. ‘Ik laat me nog liever ophangen of naar Duivelseiland sturen dan dat ik iets beken wat ik niet heb gedaan !’
In februari begonnen de
zittingen van het vooronderzoek zich meer te richten op
karaktergetuigenissen over Machanaud. Molet zag hoe Machanauds
ex-vriendin hem afschilderde als onvoorspelbaar en soms
gewelddadig, en een opeenvolging van dorpelingen getuigde van zijn
drinkgewoonten en rare uitspattingen, en het was op dat moment dat
Molet een idee kreeg. Misschien zou hij toch nog in staat zijn om
zijn cliënts nek te redden.
Jus-
Elke Kerstmis die Dominic met zijn moeder vierde, vroeg hij zich af of het haar laatste zou zijn. Zes maanden tot een jaar, hadden de artsen gezegd, en er waren al zeventien maanden verstreken. Er werd geproost boven de kerstdis, maar was het alleen de kerst die ze vierden, of kwam het ook voor een deel omdat ze de dood te slim af waren geweest ? Weer een jaar voorbij. Zijn oudere zus Janine, haar man Guy en hun twee kinderen waren een week overgekomen uit Parijs, en voor één keer was het huis weer vol. Janine en Guy namen de logeerkamer, met hun dochtertje Céleste, en hun zoontje Pascal, die net negen was, sliep op een matras in Dominics kamer.
Toen zijn zus even alleen met hem was, vroeg ze hem naar de uitslag van het laatste onderzoek in het ziekenhuis. De boodschap was duidelijk: ze kon maar één of hooguit twee keer per jaar komen, en zou hun moeder er nog zijn als ze de volgende zomer weer kwam ? Dominic had geen idee. Er waren momenten dat hij haar nog maar een paar weken gaf, en andere waarop ze nog maanden mee leek te kunnen.
Dominics oom had hem weer een pakketje met de laatste hits uit de Verenigde Staten gestuurd: Sugar Shack, Mocking Bird, en twee hits van een nieuwe producer die Phil Spector heette: Then he kissed me en Be my Baby. Edith Piaf was twee maanden daarvoor overleden, en zijn moeder, die nog steeds geen genoeg had van alle herdenkingsprogramma’s die de radio uitzond, draaide nog veel van haar platen, zodat Dominic zijn nieuwe platen voor zichzelf en Pascal op zijn kamer draaide. Mocking Bird van Innez Fox was Dominics favoriet, maar Pascal gaf de voorkeur aan Phil Spector. De jongen had nog nooit zo’n volle sound gehoord, en de krachtige orkestrale achtergrond en echoënde beat waren inderdaad indrukwekkend. Dominic vond ze nog mooier als hij het geluid wat opschroefde. Als de muziek door de kamer dreunde en hij het ritme door zijn lijf voelde dreunen, betrapte hij zich erop dat hij glimlachte. God wist wat de buren zouden denken als ze het hoorden: Phil Spector boven en Edith Piaf beneden. Hij zette de muziek wat zachter.
Het zien van de opwinding van de jonge Pascal – bij het openmaken van zijn kerstcadeautjes, toen hij dronken werd van de stiekeme slok wijn uit het glas van zijn vader, en nu springend op Dominics bed op de muziek van Phil Spector – deed Dominic even beseffen hoe vreselijk het moest zijn om een kind kwijt te raken. Hoe Monique had geleden, en dat waarschijnlijk nog steeds deed.
Dominic had haar sinds de herdenkingsdienst pas één keer in het dorp gezien. Louis had hem verteld dat ze pas een maand voor Kerstmis weer buiten was gekomen, en dan nog alleen als het niet anders kon. Als ze het kon vermijden deed ze dat, maar ze begon zich wat schuldig te voelen over alle hulp die ze nog steeds van de Fiévets kreeg. Dominic vond dat ze er beter uitzag dan tijdens de herdenkingsdienst; de zwarte kringen onder haar ogen waren bijna verdwenen en in die ogen was weer een sprankje leven te zien. Ze zag hem niet en hij paste ervoor op dat hij niet te lang naar haar keek; hij vond haar schoonheid op de een of andere manier intimiderend, en hij wilde niet dat ze zich onbehaaglijk voelde omdat hij naar haar keek. Het dorpsleven in Bauriac en Taragnon was weer enigszins tot rust gekomen, hoewel het nieuws over de verschillende vooronderzoeken bleef doorsijpelen via de diverse getuigen die werden opgeroepen. Dominic begon zich alweer zorgen te maken dat Machanauds verklaring over de auto opnieuw problemen zou geven tijdens het vooronderzoek in januari, maar die verliep zonder incidenten.
Het totale vooronderzoek had eind april moeten eindigen, maar Molet had op het laatste moment tot een nieuwe tactiek besloten die hen nog de hele maand mei bezig zou houden: het oproepen van karaktergetuigen ten gunste van Machanaud, op dezelfde manier waarop Perrimond die tegen hem had gebruikt. Deze coup door Molet, die een keerpunt in de zaak kon zijn, had Dominic doen glimlachen en Poullain doen vloeken toen hij met het nieuws terugkeerde op de gendarmerie. Molet zou Perrimond laten werken voor zijn geld.
Het vooronderzoek werd begin juni afgerond en tweeëntwintig dagen later werden Perrimond en Molet door het Palais de Justice op de hoogte gesteld van het voornemen dat de zaak op 18 oktober zou dienen voor het Court D’Assize in Aix. Als het zover was, zouden er veertien maanden zijn verstreken sinds de moord op Christian Rosselot.
‘Waarom denk je dat ik me dat kan veroorloven ?’ ‘Oké, ik zal het goed met je maken. De ene helft nu en de andere over twee maanden, twee weken voordat het proces begint.’ Ze hadden dezelfde methode gevolgd: Chapeau had naar zijn kantoor in Limoges gebeld en Duclos was naar buiten gegaan om hem terug te bellen.
Het bleef vijfduizend franc, dacht Duclos. Belachelijk ! Bijna net zoveel als hij Chapeau de eerste keer had betaald. ‘Ik denk niet dat ik meer dan vierduizend bij elkaar kan krijgen. Ook als we het in tweeën splitsen.’ En zelfs dan zou hij rood moeten gaan staan op de bank.
Chapeau snoof. ‘Weet je, ik zou eigenlijk zesduizend moeten vragen omdat je je eruit probeert te draaien. Ik zal dat deze keer
nog accepteren, maar de volgende keer als je probeert te onderhandelen, doe ik er duizend bij.’
‘Wat bedoel je, de volgende keer ? Als ik dit heb betaald, wil ik nooit meer iets van je horen.’
Chapeau zuchtte en liet zijn schouders hangen. ‘En we konden het net zo goed met elkaar vinden. Jij denkt dat ik je alleen maar bel voor je geld. Is het nooit bij je opgekomen dat ik misschien je stem graag hoor ?’ ‘Ach, krijg de pest !’
‘Het is waar. Ik heb vrijwel geen familie meer, afgezien van een broer die bijna altijd op zee zit. Behalve af en toe mensen vermoorden en jou bellen heb ik weinig pleziertjes in mijn leven. Denk je nu echt dat ik dat wil opgeven ?’ Chapeau grijnsde en liet de stilte even voortduren om de boodschap, dat hij hem regelmatig zou bellen, te laten bezinken. Duclos reageerde niet. ‘Maak je geen zorgen, ik ben slim genoeg om te begrijpen dat je voorlopig blut zult zijn. Ik weet wat je verdient, ik weet alles van je, dus ik weet ook wanneer ik je het best kan bellen. Je zult een tijdje niets van me horen.’
‘Hoe lang ?’ vroeg Duclos op cynische toon. ‘Zes maanden, een jaar, twee jaar ?’
‘Dat weet ik nog niet. Het hangt ervan af hoe snel ik denk dat je kunt sparen… of hoe goed het met je gaat. Maar bedenk wel dat als je die salarisverhoging of promotie krijgt, ik de eerste zal zijn om je te feliciteren !’
Duclos beet deze keer niet in het aas, want hij voelde dat Chapeau genoot van zijn woede. ‘Laten we eerst deze zaak afhandelen. Waar en wanneer ?’
Chapeau zei dat hij hem enigszins tegemoet zou komen door een stukje zijn kant op te rijden, tot Montpellier, maar niet verder. Hij stelde een wegcafé voor. langs de A7, ten noorden van de stad, de Eau de Hérault.
‘Ik wil dit niet in een druk
café doen,’ protesteerde Duclos. ‘Maak je geen zorgen; de paar keer
dat ik daar ben geweest, was het niet zo druk. Maar als het je een
onbehaaglijk gevoel geeft, er is een groot parkeerterrein aan de
voorkant. We kunnen daar blijven. Als je mijn auto ziet, kom je
naar me toe en stapje in.’ Ze spraken af voor aanstaande zaterdag,
om kwart over zes ’s avonds.
De drie rechters kwamen binnen: de rechter die de zitting zou leiden, in zijn rode toga, en de pots de fleurs, de twee assisterende rechters, in hun zwarte toga’s, die aan weerskanten van hem plaatsnamen. De negen juryleden werden gekozen door lootjes te trekken uit een schaal met vijfendertig namen, wat werd gedaan door de zittende rechter, Hervé Gnervaut, en zijn griffier. De negen geselecteerden namen hun plaatsen in aan weerskanten van de rechters.
Molet had Machanaud gewezen op zijn recht om maximaal vijf juryleden te wraken, maar adviseerde hem voorzichtig te zijn omdat het een jury onrustig en geïrriteerd kon maken. De verdediging deed geen wrakingen en het openbaar ministerie maar één. Perrimond wraakte een oude man die een gekreukeld pak en een baret droeg. Hij zag eruit als een landarbeider die een dagje uit was, dacht Molet. Perrimond had de man waarschijnlijk gewraakt omdat hij zich te gemakkelijk met Machanaud zou kunnen identificeren. Een nieuw jurylid werd uit de schaal gekozen.
Machanaud werd als eerste naar de getuigenbank geroepen. Rechter Griervaut vroeg hem om een overzicht van zijn bezigheden op de dag in kwestie, waarna Griervaut hem op bepaalde punten om opheldering vroeg. Dit laatste was meer voor de duidelijkheid dan om zijn woorden in twijfel te trekken. Dat zou Perrimond straks wel doen, dacht Molet. Voorlopig wilde Griervaut alleen een beeld geschetst zien, zowel voor zichzelf als voor de jury. Hij merkte wel op dat Machanaud in zijn eerdere verklaringen had gelogen en wilde weten of Machanaud zijn latere verklaring en getuigenis, die hij tijdens het vooronderzoek had gedaan, als correct beschouwde. Een aarzelend ‘ja’. Perrimond was de volgende. Hij legde veel meer nadruk op de leugens en veranderingen in de politieverklaringen, om de jury meteen al een sterk beeld te schetsen van een radeloze Machanaud die loog om zijn gruwelijke daden van die dag te verbergen. Vervolgens richtte hij zich op Machanauds bewering dat hij de jongen niet had gezien, noch had gezien of gehoord dat de jongen werd mishandeld, en hij confronteerde hem met de eerder gedane politieverklaring dat ‘de jongen door niemand in het dorp was gezien, dus bij de rivier moest zijn gekomen via de velden daarachter’.
Molet kromp even ineen toen Perrimond Machanaud stap voor stap meenam naar de diverse standpunten van de gendarme tijdens de reconstructie en tikte ongeduldig met zijn vingers op tafel bij elk onwillig ‘ja’ op de afstanden: twintig meter terug, veertig, zestig…
‘Dus u hebt absoluut niets gezien, monsieur Machanaud,’ stelde Perrimond. ‘Enkele meters verderop werd een jongen mishandeld en vennoord en u had een duidelijk zicht op de enige plek waar hij de rivier overgestoken kan zijn. En toch hebt u niets gezien ?’
Perrimond hield Machanaud nog eens dertig minuten in de getuigenbank, waarin hij van zijn eerdere verklaringen niets overliet, de nadruk legde op de inconsequenties, en de jury duidelijk in het geheugen prentte dat Machanaud zich niet alleen op de plaats van de misdaad had bevonden, maar ook dat het uitgesloten was dat daar iemand anders was geweest. Dan zou Machanaud hem hebben gezien. Perrimond besloot met de uitrusting die Machanaud had gebruikt om te vissen. ‘Afgezien van uw hengel en aas, en een emmer met water voor de vis, wat had u nog meer bij u ?’
‘Een paar rubberlaarzen voor als ik het water in moest.’ ‘Verder nog iets ? Een of andere soort beschermende plastic kleding ?’ ‘O, ja, een plastic schort voor over mijn hemd en overall.’ ‘En waar was dat voor ?’
‘Om te voorkomen dat er bloed op mijn kleren kwam als ik de vis moest schoonmaken.’ Perrimond liep terug naar zijn tafel. ‘Dank u.’ Een completer juridisch bombardement had Molet zelden meegemaakt. Machanaud was duidelijk geschrokken, maar zijn argumenten en zwakke protesten haalden niets uit. Toch vroeg Molet zich af waarom Perrimond was geëindigd met Machanauds visuitrusting; Machanaud die een duidelijk zicht had op de plek waarvan men aannam dat de misdaad er was gepleegd, zou toch een veel sterker slotbeeld hebben opgeleverd ?
‘Monsieur Fornier, toen u besefte dat de beschrijving van de auto die aan Briant was gegeven afweek van de beschrijving die
aan u was gegeven, was u toen verbaasd ?’ ‘Ik weet het niet. Ik heb er niet echt over nagedacht.’
Molet boog bedachtzaam zijn hoofd. Het eerste uur na de pauze was gebruikt voor de politieverklaringen, gedomineerd door Perrimond die Poullain de zorgvuldig afgewogen vragen stelde die hun eerdere argumenten moesten ondersteunen. Molet had dezelfde punten ook met Poullain doorgenomen, bijna twintig minuten lang, maar hij had geen hiaten kunnen ontdekken waar hij wat mee kon, en was tenslotte terechtgekomen bij Machanauds beschrijvingen van de auto en de veranderingen die daar later in waren aangebracht. Na een slopend spervuur van vragen gaf Poullain uiteindelijk toe dat het niet correct van hem was geweest om na te laten de verklaring te wijzigen ten behoeve van het vooronderzoek, en voegde daar toen haastig aan toe: ‘Maar als leider van het onderzoek is het mijn plicht alleen informatie aan het dossier toe te voegen waarvan ik de stellige indruk heb dat die betrouwbaar is.’ En zo waren alle eerdere voordelen weer verdwenen.
Molet had hem kort daarna laten gaan en Dominic Fornier naar de getuigenbank geroepen. Na de eerste paar minuten met Fornier kreeg hij de indruk dat Fornier nerveuzer was over het incident met de auto en misschien gemakkelijker te breken zou zijn dan Poullain, als hij iets wist.
‘Toen Machanaud u die avond in het café vertelde over de wijziging van zijn beschrijving van die auto, was u duidelijk verbaasd, nietwaar ?’ ‘Ja.’
‘Dus dat was de eerste keer dat u erover hoorde ?’ ‘Ja, inderdaad.’
‘Nogal wat verrassingen en veranderingen die avond, lijkt me,’ zei Molet op cynische toon. Perrimond zag eruit alsof hij bezwaar wilde maken, maar hij veranderde van gedachten. ‘Zou het voor u, als assistent van de leider van het onderzoek, niet normaal zijn dat u meteen zou worden ingelicht over zo’n verandering in een verklaring ?’
Dominics handen lagen hevig zwetend op de lessenaar. Hij had een beklemmend gevoel op zijn borst. ‘Nee, niet echt.’
‘Vertelt u me dan eens wat de omstandigheden zouden zijn waaronder u niet zou worden ingelicht ?’
‘Misschien zoals in deze zaak, waarin mijn commandant al had vastgesteld dat de informatie vals was.’
‘En wanneer deelde hij deze informatie met u ?’
‘Een dag of wat later, geloof ik.’ ‘Was dat waarom hij de wijziging niet in het dossier opnam ?’ Dominic voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen en wist zeker dat hij bloosde. Hij keek even snel in de richting van Machanaud. maar het beeld van zijn moeder was sterker… met haar armen naar hem uitgestrekt. Poullain en hij die werden verhoord en werden beschuldigd van meineed voor hun valse verklaringen. Wat was de prijs voor Machanauds leven ? Hij kon gewoon niet liegen ! Maar toen de beelden tenslotte vervaagden en hij zag dat Molet hem bezorgd aankeek en op het punt stond zijn vraag te herhalen, deed hij het op één na beste en vertelde hij slechts de halve waarheid. ‘Ja, dat was het… begreep ik uit wat hij me later vertelde.’
Molet keek in zijn dossier en sloeg een bladzijde terug. Als hij me nog maar één vraag stelde, dacht Dominic. ‘Was dat de enige reden ?’ Hij wist op dat moment zeker dat hij hem alles zou hebben verteld, over Duclos en het telefoontje van Marcel Vallon dat hun via Perrimond ter ore kwam, de druk van Poullain om het te verzwijgen… die hele armzalige puinhoop die waarschijnlijk zijn carrière zou ruïneren – net als die van Poullain -, maar die tenminste Machanauds nek zou redden. En hij betrapte zich erop dat hij er bijna naar uitzag, hoopte dat Molet op zou kijken en hem de vraag zou stellen. Maar Molet knikte naar hem en liep terug naar zijn plaats, waarna Griervaut Fornier nog een paar vragen stelde. Molet was nog steeds in gedachten. Hij had een glimpje van herkenning in Forniers ogen gezien, een bijna verontschuldigende blik toen hij naar Machanaud keek. Maar toen was het ineens weer verdwenen. Wat was het dat Fornier wist ? Die vraag bleef hem nog enige tijd bezighouden, gedurende de rest van de politieverklaringen en het begin van de presentatie van het forensische bewijs.
Toen Perrimond kwam met het tijdverschil tussen de twee aanvallen, dat werd geschat op veertig minuten, en Dubrulle verklaarde dat dit was vastgesteld door de politie-arts in het ziekenhuis en niet de forensische dienst, maakte Perrimond een abrupt einde aan zijn vragenronde.
Het viel Molet op dat Perrimond maar weinig vragen had voor Dubrulle, het hoofd van het forensische team uit Marseille, maar hij weet dat aan het feit dat Griervaut de meeste punten al met hem had doorgenomen.
Molet kwam achter zijn tafel vandaan. ‘Monsieur Dubrulle. U hebt de gelegenheid gehad mijn cliënt bloed af te nemen voor vergelijkingstests, geloof ik. Klopt dat ?’ ‘Ja. We hebben bloedmonsters gekregen nadat hij in hechtenis was genomen.’
‘En komt monsieur Machanauds bloed overeen met het bloed dat op de plaats van de misdaad is gevonden ?’ ‘Nee. We hebben alleen bloed van het slachtoffer gevonden. Type B positief. Dat van Christian Rosselot.’ Molet kromp even ineen toen hij de naam van de jongen in combinatie met het bloed hoorde uitspreken: een te krachtig beeld voor de jury. ‘Er zijn ook kledingstukken meegenomen uit monsieur Machanauds huis en onderzocht op bloed en vezels van de kleding van de jongen. Is dat juist ?’ ‘Ja.’
‘Zijn er vezels gevonden die afkomstig waren van de kleding van mijn cliënt, of is er bloed van de bloedgroep van de jongen op zijn kleding aangetroffen ?’
‘Nee, we hebben zulke overeenkomsten niet kunnen aantonen. Maar in een zaak als deze zijn die ook niet van belang…’ ‘Is het in feite niet zo,’ onderbrak Molet hem op scherpe toon, ‘dat u helemaal niets hebt gevonden op de plaats van de misdaad en daarna ? Geen vezels die mijn cliënt daar heeft achtergelaten of vlekken op zijn kleding die hem op ook maar enige wijze in verband brengen met de misdaad ?’ ‘Nee, we hebben niets gevonden.’
Dubrulle klonk nu wat gematigder. Maar toen Molet zijn vragenronde besloot en verwachtte dat Griervaut hem zou laten gaan, vroeg Perrimond om een kruisverhoor. Het was pas de tweede keer dat hij dat had gedaan.
‘Monsieur Dubrulle. U stond op het punt om te zeggen dat sommige zaken niet ‘van belang’ waren toen mijn collega u onderbrak. Ik vroeg me af of u zo vriendelijk zou willen zijn om uw antwoord af te maken.’
‘Nou, het was gewoon zo dat we op de plaats van de misdaad helemaal geen vezels, van welke soort dan ook, hebben gevonden.’ ‘Ook geen bloed of sperma of iets anders dat met een andere persoon in verband gebracht kan worden ?’ ‘Nee, we hebben niets gevonden.’
‘Dus het feit dat er niets was gevonden dat met monsieur Machanaud in verband gebracht kon worden, was niet echt van belang ?’
‘Nee, niet echt.’
‘Maar ik heb begrepen dat u in een bepaald deel van de bloedvlekken iets hebt gevonden wat wel van belang is. Een gedeelte waar de bloedvlekken van een lichter rood waren ? Hoe kan dat gekomen zijn, denkt u ?’
Molets zenuwen spanden zich en hij boog zich naar voren. Hij had geweten dat de informatie op een zeker moment boven tafel zou komen. Hij had het moeten begrijpen toen Perrimond het niet eerder doornam met Dubrulle. Perrimonds eerdere tactiek van het uitlichten van het visschort sloeg plotseling ergens op, en nu werd alles zorgvuldig in die richting gestuurd dat hij er een slotpunt van kon maken.
‘Het leek erop dat iemand met water had geknoeid, mogelijk om het moordwapen of zijn lichaam schoon te spoelen. Het had een deel van het bloed van de jongen weggespoeld. Het was van dezelfde bloedgroep als dat van de jongen, maar verdund met water.’
‘Goed, als iemand met gewone kleding…’ Perrimond liet zijn hand over de revers van zijn pak gaan. ‘… laten we zeggen een gewoon katoenen overhemd en broek, had geprobeerd de bloedspatten van zijn kleding te wassen, zou dat dan gelukt zijn, of zouden er vlekken zijn achtergebleven ?’ ‘Hij zou er slechts een klein deel afgepoetst kunnen hebben. Het grootste deel zou in de stof van de kleding zijn getrokken.’ ‘Maar als deze persoon nu een soort beschermende, waterproof kleding droeg, laten we zeggen een plastic schort of een soort slab of zoiets, zou dat dan wel zijn gelukt ?’ ‘Ja, waarschijnlijk wel.’
‘En zo’n kledingstuk zou zijn eigen kleding hebben beschermd tegen bloedvlekken ?’ ‘Ja, dat lijkt me duidelijk.’
‘Dank u.’ Perrimond ging zitten en Griervaut gaf Dubrulle toestemming om de getuigenbank te verlaten. Molets moed zonk hem in de schoenen. Toen hij zijn blik over de jury liet gaan, zag hij dat Perrimond zijn punt had gescoord. Daarna volgden de getuigenissen van de ambulancebroeders en artsen. Molet keek op zijn horloge en vermoedde dat die waarschijnlijk zouden uitlopen tot de volgende ochtend. Toen de zitting voor die dag werd geschorst, was er weinig nieuws gebeurd dat hem optimistisch stemde. Nu Perrimond hem met de forensische verklaringen het gras voor de voeten had weggemaaid, had hij nog maar heel weinig kaarten om uit te spelen. Als er kansen waren geweest om Machanaud van alle blaam te zuiveren, dan waren die nu waarschijnlijk verkeken. Het enige wat hem nog restte, waren de getuigenissen van een bejaarde verzetsstrijder en een legerarts, en zijn eigen slotpleidooi, om de nek van zijn cliënt te redden.
‘En hoe lang hebt u uw praktijk gevoerd in het militaire hospitaal in Aubagne, dokter Lanquetin ?’
‘Ruim twintig jaar. Ik ben nu met pensioen, sinds een jaar of vier.’
‘Wat was in die tijd uw specialisme ?’
‘De behandeling van verwondingen aan hoofd en schedel. Ik was praktiserend chirurg en hield me vrijwel uitsluitend bezig met hoofdwonden van soldaten en andere militairen in actieve dienst.’
‘Zo.’ Molet boog bedachtzaam zijn hoofd. Het was een idee geweest dat hij aan het einde van het vooronderzoek had gekregen, toen Perrimond zijn stoet van karaktergetuigen had opgeroepen om te getuigen over Machanauds vreemde, grillige karakter. Een van die getuigen had gezegd: ‘Ik geloof dat hij zelfs een metalen plaatje in zijn hoofd heeft, als gevolg van een mislukte sabotageactie toen hij in het verzet zat.’ Machanaud had het idee in eerste instantie verworpen, omdat hij het gevoel had dat het uitspelen van oude verwondingen alleen maar zou bijdragen aan het idee dat hij gek was en die middag iets vreemds had gedaan. Molet had hem toen toegegeven dat zijn kansen op vrijspraak vrijwel verkeken waren en dat het terugbrengen van de aanklacht tot doodslag waarschijnlijk hun laatste hoop was. Met tegenzin had Machanaud hem de naam gegeven van het ziekenhuis waar hij was behandeld.
Zijn behandelend arts was inmiddels overleden, maar het was Molet gelukt een gepensioneerde legerarts te vinden, Lanquetin, die gespecialiseerd was in hoofdwonden. Hij had hem, tezamen met een oude collega-verzetsstrijder, gepresenteerd tijdens een van de laatste vooronderzoeken en had fel beargumenteerd dat de aanklacht moest worden teruggebracht tot doodslag. ‘De helft van de zaak van het openbaar ministerie berust op het feit dat Machanaud een beetje vreemd is. Toch heeft hij nooit eerder zoiets als dit gedaan, en als hij het wel heeft gedaan, dan is me in al die maanden dat ik met mijn cliënt heb gepraat, duidelijk geworden dat hij daar absoluut geen weet van heeft. We hebben het hier over een vroegere verzetsstrijder, iemand met een metalen plaat in zijn hoofd die zijn schedel bij elkaar moet houden. En terwijl er aan de ene kant wordt gesteld dat hij vreemd en een beetje gek is, wordt aan de andere kant beweerd dat hij precies wist wat hij deed en wordt hij tot de strop veroordeeld. Belachelijk ! Ik dien een motie in voor het terugbrengen van de aanklacht tot doodslag op grond van verminderde toerekeningsvatbaarheid. en ik zal de medische bewijzen leveren om die motie te ondersteunen. ‘ Het was te verwachten dat Perrimond tegen de motie stemde. Naugier aanvaardde haar met tegenzin, maar alleen als alternatief. De aanklacht van moord met voorbedachten rade zou naast die van doodslag blijven bestaan. Het zou aan de jury zijn om te beslissen aan welke Machanaud schuldig was. ‘Dus uw kennis op het gebied van verwondingen aan hoofd en schedel is heel uitgebreid ?’ ‘Ja.’
‘Hebt u tijdens uw carrière wel eens te maken gehad met metalen plaatjes in de schedel en de effecten ervan op de patiënt ?’ ‘Ja, dat heb ik. Heel vaak zelfs.’ Molet keek hem alleen maar vol verwachting aan en Lanquetin vervolgde: ‘De effecten kunnen variëren, maar zo’n metalen plaatje is niet meer dan een laatste noodoplossing om twee delen van de schedel bij elkaar te houden die anders zouden kunnen verschuiven. In die hoedanigheid kunnen ze beïnvloed worden door koud of warm weer, of zelfs door abrupte bewegingen, met elektrische of chemische instabiliteit als gevolg.’ ‘Hoe uit die instabiliteit zich ?’
‘Die kan enorm variëren. We kunnen het hebben over een lichte hoofdpijn, wat lichtgeraakt gedrag of angst. Of in het andere uiterste: zeer opvliegend en zelfs gewelddadig gedrag.’ ‘Dus het zou heel aannemelijk zijn, dokter Lanquetin, dat iemand met een metalen plaatje in zijn hoofd, aangenomen dat de condities daarvoor juist zijn, zou kunnen lijden aan een tijdelijk geheugenverlies. Dat hij zich van een bepaald gebeuren absoluut niets herinnert.’ ‘Ja, dat kan.’
Molet liet Lanquetin de röntgenfoto’s zien, die hij al eerder had bekeken, en Lanquetin bevestigde dat het hier ging om een flinke implantatie en dat er, gezien de positie bij de wandkwab, die een deel van de motoriek en gedragsfuncties bestuurde, onder de juiste condities sprake kon zijn van opvliegend of agressief gedrag als gevolg daarvan. ‘Dank u, dokter Lanquetin.’
Perrimond besteedde heel weinig tijd aan zijn kruisverhoor van Lanquetin, met als enige aanval een poging om Lanquetin in diskrediet te brengen door te stellen dat het hem ontbrak aan kennis over de ‘moderne geneeskunde’ aangezien hij gepensioneerd was. Een aanval die deels op hem terugsloeg toen Lanquetin hem eraan herinnerde dat het implanteren van metalen plaatjes niet bepaald tekenend was voor de moderne chirurgie, en dat het zelfs een behandeling was die tegenwoordig nog zelden werd toegepast.
Het medische bewijs en de diverse karaktergetuigen die daarop volgden, hadden het grootste deel van de ochtend ingenomen. Molet had nog maar één getuige die hij kon oproepen: Vincent Arnaud, Machanauds vroegere collega uit het verzet. Molet besefte dat de slotpleidooien waarschijnlijk zouden moeten wachten tot na de lunch, omdat daar nu geen tijd meer voor zou zijn. Arnauds getuigenis nam hen mee naar een andere tijd: 1943. Hij en Machanaud waren allebei achter in de twintig en collega’s in het verzet, dat in de omgeving van Tours tegen de Duitsers vocht. Een bijeengeraapt zootje mannen met beperkte middelen, die deden wat ze konden. Arnaud vertelde over het dynamiet dat ze op een dag zouden laten ontploffen om een Duitse munitietruck tot staan te brengen en uit een hinderlaag te overvallen. Maar het dynamiet was vochtig en ontplofte te laat, waardoor de truck van de weg vloog en Machanaud raakte. ‘En dat was de reden dat uw collega Gaston Machanaud in het ziekenhuid werd opgenomen en een metalen plaatje in zijn hoofd ingeplant kreeg ?’
‘Ja. Maar dat hoorden we pas dagen later; daarvoor was het maar de vraag of hij zou blijven leven of niet.’ Wat er later ook besloten zou worden, dacht Molet, dit, met Arnaud in de getuigenbank, was Machanauds beste moment. Machanauds ogen vulden zich met tranen van emotie. Oude collega’s, oude herinneringen. En eindelijk de bevestiging voor alle twijfelaars en critici dat zijn moment van glorie, het verhaal dat over zoveel bars was gegaan, niet alleen maar het gepraat van een dronkelap was. Misschien zouden ze hem nu geloven.
Het eerste kwartier van Perrimonds slotpleidooi was voorspelbaar. Dat Machanaud de enige aanwezige persoon op die plek was geweest, dat hij had gelogen in zijn eerste verklaring, dat tijdens de reconstructie was aangetoond dat hij niet alleen zicht had op de plek waar de jongen de rivier overstak, maar ook op die waar de eerste aanranding had plaatsgevonden, en dat het forensische bewijs had aangetoond dat het bloed was afgespoeld met water. ‘En wie anders dan Machanaud beschikte voor een dergelijke actie niet alleen over rubber lieslaarzen en een plastic schort, maar ook over een emmer water ?’ Met veel gevoel voor drama draaide Perrimond zich om en keek hij de juryleden een voor een aan. ‘Vergis u niet, dit was een heel doelbewuste en afgemeten daad. Machanaud wist dat als de jongen op het laantje was gevonden en het ernaar uitzag dat de misdaad daar had plaatsgevonden, en naderhand zou worden ontdekt dat hij die middag bij de rivier had staan vissen, hij kon beweren dat het iemand anders was die deze gruwelijke misdaad heeft gepleegd.’ Perrimond boog bedachtzaam zijn hoofd, gaf de jury even tijd om hierover na te denken. ‘En kijk eens aan, als blijkt dat hij die middag bij de rivier is geweest, is dat exact wat hij beweert.’
Toen begon Perrimond met het onderuithalen van de argumenten die Molet daar mogelijk tegenin zou brengen. ‘U zult waarschijnlijk van de verdediging horen dat de verdachte alleen maar de arme pechvogel is die zo ongelukkig was om zich op die zwarte dag op die plek te bevinden. Dat de eerste aanranding misschien zelfs ergens anders heeft plaatsgevonden en dat het kind naar het laantje is vervoerd voor de tweede. Maar hoe ?’ Perrimond liet zijn blik weer langs de juryleden gaan. ‘Elke auto die is gepasseerd, in beide richtingen, terwijl Machanaud daar was, is nagegaan. De ene bestuurder zat meer dan een uur in een restaurant, met zijn auto voor iedereen zichtbaar op het parkeerterrein. De ander heeft al die tijd met Marius Caurin staan praten, en Caurin zelf, daarna, is op diverse plekken in het dorp gezien.’
Perrimond keek heerszuchtig om zich heen. ‘Dit was Taragnon, een klein provincieplaatsje, en het was lunchtijd. Het was druk op straat. De politie heeft weken, maanden besteed aan het ondervragen van mensen, met maar één conclusie: Christian Rosselot was niet door het dorp gelopen. Noch was hij langs de boerderij daarachter gekomen; dat was te ver om en bovendien zou Marius Caurin hem dan hebben gezien. De verdediging is zo wanhopig, dat ze bereid is u alles te laten geloven. Alles behalve de feiten.’
Perrimond haalde zijn schouders op en glimlachte grimmig, maar toen werd hij snel weer ernstig. ‘Nee, de jongen kan maar op één plek zijn gepasseerd, het bruggetje over de rivier, een stukje verderop, maar duidelijk zichtbaar vanaf de plek waar de verdachte zat te vissen. Het was daar waar hun fatale ontmoeting plaatsvond… en het was ook daar waar de verdachte de jongen ernstig mishandelde en voor dood achterliet. Een koelbloedige, meedogenloze daad die maar door één persoon kan zijn begaan, de persoon die hier nu voor u zit: de verdachte, Gaston Machanaud.’
Perrimond besloot met het eisen van de hoogst mogelijke straf, dat het belachelijk zou zijn om iets anders in overweging te nemen dan het oordeel schuldig aan moord met voorbedachten rade; met elk ander oordeel zouden ze zichzelf, het recht en de nagedachtenis aan een tienjarig jongetje tekortdoen. ‘Dat nu alleen nog zwijgend, vanuit zijn graf, om rechtvaardigheid kan smeken. En erop vertrouwt dat u, in uw hart en ziel, tot het juiste oordeel zult komen.’
Perrimond kneep even zijn ogen dicht en knikte naar de jury, alsof hij een gebed had beëindigd, en hij maakte plaats voor Molet.
‘Geen bloed. Geen vezels. Geen sperma. Niets wat mijn cliënt in verband brengt met de plaats van de misdaad. Ik zou graag willen dat u daar nog eens aan denkt als u hem tot de strop veroordeelt ! ‘ Molet liet zijn blik langs de jury gaan en ademde hoorbaar in. ‘Behalve het feit dat hij daar was. Dat hij daar op dat moment zat te vissen, illegaal, zoals hij in het verleden zo vaak had gedaan. En ja, het openbaar ministerie heeft gelijk, ik ga u inderdaad vertellen dat er iemand anders is langsgekomen en deze misdaad heeft begaan. Want dat is exact wat er gebeurd is.’ Molet liep naar de zijkant van de rechtszaal. ‘Een grondig politieonderzoek dat alle andere mogelijkheden uitsluit ? We hebben het hier over hetzelfde onderzoeksteam dat niet eens in staat is van de ene dag op de volgende een verandering van een beschrijving van een auto in het dossier op te nemen. Een team dat, als het daarmee wordt geconfronteerd, zich eerst vastklampt aan het excuus dat mijn cliënt dronken was, om zijn eigen fout te verbergen. Een essentiële wijziging die niet eens aan het vooronderzoek is gepresenteerd – een feit waarvoor de onderzoeksrechter hen openlijk heeft berispt. Toch wordt er van ons verwacht dat we geloven dat ze een grondig onderzoek hebben gedaan. Een onderzoek dat alle andere mogelijkheden uitsluit. Terwijl ze niet eens in staat zijn een cruciaal stuk bewijs, dat hun op een dienblad wordt aangeboden, van de een naar de ander door te schuiven.
Ik denk dat de politie zich vooral heeft vastgebeten in het eerste het beste doelwit dat ze tegenkwam, mijn cliënt, en daarna een niet-bestaande zaak om hem heen heeft gebouwd. Een zaak op basis van één toevalligheid: dat hij daar was. Met geen enkel ander feit of concreet bewijsstuk dan deze toevalligheid. Wat doen we hier eigenlijk ? Hoe hebben we ons allemaal zover kunnen laten meeslepen door dit beschamende waandenkbeeld ? Een onschuldige stroper en plaatselijke dronkaard die op een dag ineens besluit een jongetje te molesteren en te vermoorden. Hij heeft in het verleden nog nooit jongetjes lastiggevallen, nooit een seksuele voorkeur in die richting laten blijken… en toch moeten wij geloven dat hij op deze dag, deze ene dag, al zijn redelijkheid en normale instincten ineens kwijt is. Ongelofelijk ! Hoe het openbaar ministerie is gekomen tot de onbeschaamdheid om ons zo’n belachelijk verhaal te laten geloven, is me een raadsel.
Dus laten we nog eens goed nadenken. Wat hebben we ? Laten we al die ridicule toevalligheden die door de politie en het openbaar ministerie op hun plaats zijn gemanoeuvreerd even buiten beschouwing laten en kijken wat we echt hebben. Een eenvoudige man met een lang verleden van stropen en géén verleden van het lastigvallen van jongetjes. We vragen ons af wat hij die dag heeft gedaan. Wat denkt u dat het meest waarschijnlijke antwoord is ? Dat hij, zoals hij heeft gezegd, die dag heeft gestroopt, of de bespottelijke suggestie die alle regels van het redelijke denken tart, dat hij plotseling breekt met zijn verleden en dit jongetje kwaad doet. Want dat, precies dat, is wat hier vandaag wordt gesuggereerd.’
Molet zwaaide dramatisch met zijn arm. ‘De straf die het openbaar ministerie hier vandaag eist en het bewijs waarmee het de eis ondersteunt, zijn zeer twijfelachtig. Aan de ene kant willen ze u laten geloven dat dit een koelbloedige moord met voorbedachten rade was. Aan de andere kant willen ze u laten geloven – met behulp van de vele karaktergetuigen die ze hebben opgetrommeld – dat de verdachte de ene helft van de tijd gek is en de andere helft dronken. Een volslagen onaangepaste mafketel. Een dorpsidioot die nauwelijks weet hoe hij zijn dagen moet doorkomen. Laat staan dat hij een moord als deze kan plannen, een moord zo smetteloos dat het hele politiekorps en een team van de forensische dienst er niet in zijn geslaagd ook maar één spoortje concreet bewijs te vinden.’ Molet schudde langzaam zijn hoofd. ‘ Die twee gaan gewoon niet samen. De enige waarheid hebt u vandaag vlak voor de lunch kunnen horen: Gaston Machanauds vroegere collega van het verzet en de legerarts. Dat is de echte Gaston Machanaud. De verzetsstrijder die heeft gevochten voor zijn land, daarbij een gruwelijke verwonding heeft opgelopen waar hij sindsdien last van heeft gehad, en die nu alleen nog maar een paar dierbare herinneringen heeft waarover hij kan vertellen in de plaatselijke cafés. Dat is de man die het openbaar ministerie door u wil laten ophangen. Bedroevend !’ Molet haalde diep en moeizaam adem. ‘Toch heb ik nog ruzie met mijn cliënt moeten maken om deze mensen hier vandaag en op een eerder vooronderzoek te laten verschijnen… ook al was het de enige manier om deze schijnvertoning nog een beetje eerlijk te doen verlopen. Om de aanklacht, als die er überhaupt mag zijn, terug te brengen tot doodslag. Doodslag als gevolg van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het zou bespottelijk zijn als er vandaag zelfs maar over een andere aanklacht gepraat zou worden.’
Molet boog beschaamd het hoofd. ‘Maar door dat te doen, heb ik me voor een deel afgekeerd van wat ik echt geloof, namelijk dat mijn cliënt onschuldig is. Dat het enige ware dat het openbaar ministerie ons heeft aangetoond, het feit is dat hij daar was. Verder niets. Geen bloed. Geen sperma. Geen vezels. Niemand – hoe slim ook – kan die feiten verdoezelen. Noch kan het openbaar ministerie ons een redelijke verklaring geven voor wat hij
daar die middag deed, behalve de verklaring die hij zelf gaf. Dat hij daar zat te vissen. Zoals hij dat al zo vaak had gedaan.’ Molet knikte naar de jury en de drie rechters en ging zitten.
Na bijna twee uur keerde de jury terug. De stemmen van de negen juryleden en de drie rechters werden uiterst zorgvuldig geteld door de griffier, waarna Griervaut de uitslag voorlas: zeven tegen vijf voor niet schuldig aan moord met voorbedachten rade, negen tegen drie voor schuldig aan doodslag.
Molet voelde een steek van teleurstelling omdat hij geen vrijspraak had gekregen, maar die werd al snel gevolgd door opluchting: het had erger kunnen zijn. Veel erger. Maar Machanaud was kapot. Molet wist van een eerder vooronderzoek, toen ze een meningsverschil hadden gehad over Molets plan om de aanklacht te laten terugbrengen tot doodslag, dat Machanaud het waarschijnlijk nooit zou begrijpen, en nooit zou accepteren. Wat begrijpelijk was voor iemand die vermoedelijk onschuldig was. Ondanks zijn sterke slotpleidooi wist Molet hoe sterk de jury was beïnvloed door de presentatie en de vele getuigen van het openbaar ministerie, en dat ze zónder zijn alternatief van de verminderde aanklacht Machanaud waarschijnlijk schuldig bevonden zou hebben aan moord met voorbedachten rade. Omdat een deel van de aanklacht voor doodslag was gebaseerd op verminderde toerekeningsvatbaarheid, bracht rechter Griervaut het onderwerp van een medisch en psychiatrisch onderzoek ter sprake. Molet pleitte voor een onderzoek in een onafhankelijke kliniek en Perrimond – zoals te verwachten viel – voor een onderzoek in een staatskliniek. Nadat Griervaut zijn twee hulprechters had geraadpleegd, schraapte hij even zijn keel en keek hij op om het uiteindelijke vonnis uit te spreken: dat Machanaud voor niet minder dan zes jaar naar de gevangenis zou gaan en tweemaal per jaar zou worden behandeld en onderzocht door een staatspsychiater. ‘Als hij aan het eind van die periode nog niet mentaal fit is, zal hij worden overgedragen aan de zorg van een staatspsychiatrisch ziekenhuis om daar een passende behandeling te ondergaan totdat hij fit genoeg is om vrijgelaten te worden.’
Uiterlijk leek het erop dat Machanaud de volle zes jaar zou moeten uitzitten, en misschien nog een jaar in een of ander instituut, wist Molet. Maar als alles goed ging, zou hij binnen vier jaar voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld en onmiddellijk mogen vertrekken. Wat Molet niet had gezien, was de blik die Perrimond en een van de hulprechters uitwisselden toen het onderwerp van de staats- of privé-kliniek werd besproken. Wat hem wel als vreemd voorkwam was Perrimonds flauwe glimlach toen het uiteindelijke vonnis werd uitgesproken. Een vreemde reactie op wat toch zou moeten worden beschouwd als een nederlaag voor Perrimond.