Epiloog
Praia do Forte, Brazilië , januari 1996
Duclos nipte van zijn caipirissima terwijl hij in zijn hangmat op het overdekte terras lag. Vanaf het strand voor de villa hoorde hij het zachte geruis van de branding. Het was al bijna drie uur donker en de branding was alleen zichtbaar als een licht, bewegend lijntje in het maanlicht.
Ze waren door het brandstofverlies tenslotte meer dan driehonderd kilometer noordelijker geland dan gepland, vlak bij Oporto. De landing, met één beschadigd wiel, was een ware nachtmerrie geweest, maar ze hadden het gehaald. Twee dagen in Portugal met Hector om een nieuwe identiteit en een paspoort te regelen en dan met een gewone vlucht naar Salvador, in Bahia. Hij was daar opgewacht door een Braziliaan, Jorge Cergara, die hem naar de tachtig kilometer noordelijker gelegen strandvilla bij Praia do Forte had gebracht. Zijn nieuwe identiteit was die van Gerard Belmeau, een Frans-Zwitserse zakenman die met vervroegd pensioen was. Zijn haar was rossig blond geverfd en hij kweekte een snorretje dat hij om de paar dagen bijkleurde in dezelfde tint.
De papieren voor het huis, op naam van Belmeau, lagen al voor hem klaar, en Praia do Forte genoot een groeiende populariteit bij buitenlanders. Niemand zou hem vreemd aankijken, had Cergara hem verzekerd. En als dat wel ooit gebeurde, dan hadden ze zowel de burgemeester als de hoofdcommissaris van politie in hun zak door de hotels en de investeringen die ze in deze streek deden.
Gerard Belmeau ? Zijn nieuwe leven. Duclos had de naam dagenlang herhaald om hem in zijn geheugen te prenten, zodat, als iemand zijn nieuwe naam riep, hij ook meteen zou reageren. Niet dat iemand dat deed. Niemand kende hem. Hij was gewoon een schimmige, stille figuur die zo af en toe eens naar de stad kwam wandelen om er te eten en boodschappen te doen en die op doordeweekse dagen wel eens naar het strand ging. In de weekends was het daar veel te vol en bleef hij liever op zijn terras, met een caipirissima, terwijl hij het laatste nieuws uit Frankrijk las.
Er was maar één winkel in het stadje, had hij ontdekt, waar hij Le Figaro en Le Monde kon kopen – de enige twee Franse kranten die ze daar hadden – en hij kocht ze altijd allebei. De twee maanden na zijn ontsnapping had hij de Franse pers flink beziggehouden. Eerst op de voorpagina, daarna meer achterin, als achtergrondartikel of vanuit andere hoeken belicht: zijn politieke carrière en de val daarvan, of op één hoop gegooid met andere politieke schandalen: Tapie, Medecin, en nu Duclos. Duclos had moeten glimlachen bij de artikelen over alle blunders die zijn ontsnapping mogelijk hadden gemaakt: Barielle die werd aangevallen omdat hij hem huisarrest had toegestaan, Corbeix omdat hij daar niet feller tegen had geprotesteerd, de hele vooronderzoekprocedure omdat die blijkbaar niet had kunnen aantonen dat hij nog ergens anders geld had weggestopt, en tenslotte de politie van de Provence omdat ze hem door de vingers had laten glippen.
Iedereen wees met een beschuldigend vingertje naar iedereen en er werd flink met modder gesmeten. Hier, in zijn hangmat bij het strand op meer dan twaalfduizend kilometer afstand, vond Duclos het alleen maar lachwekkend, meelijwekkend. Een hoop holle frasen en politieke retoriek waarin zijn naam werd gebruikt door ministers die elkaar punten probeerden af te snoepen terwijl ze in feite een slag in de lucht deden en alleen maar schreeuwden dat er recht moest geschieden. Recht ? sneerde Duclos. Wat wisten zij daarvan ?
Ze hadden geen idee wat hij allemaal had moeten doorstaan sinds die paar duistere momenten van dertig jaar geleden. Jarenlang geleden onder de chantage van Chapeau, en daarna die van zijn broer, zijn geheime leven met Betina en Joël. Soms was het geweest als een hel op aarde, om te boeten voor wat hij had gedaan, waarin de ene ramp de andere had opgevolgd. Daarom was hij zo woedend geweest toen de zaak weer werd opgerakeld; hij had het gevoel gehad dat hij zijn schuld allang had betaald, zijn straf al had uitgezeten !
Behalve dat één onderdeel van die opeenvolging van rampen uiteindelijk had geleid tot zijn verlossing. Want als hij niet was gechanteerd, zou hij waarschijnlijk nooit smeergeld hebben aangenomen en was hij nooit in contact gekomen met de mensen die uiteindelijk zijn ontsnapping mogelijk hadden gemaakt. Hij hief zijn glas op een denkbeeldig Frankrijk en grijnsde. tenslotte was hij het die hier het laatst lachte. ‘Salut !’ De eerste paar maanden waren ronduit idyllisch geweest, als een soort lange vakantie. Het gevoel van isolement zette pas later in, wat misschien te maken had met het feit dat hij niet langer de belangstelling van de Franse pers genoot. Hij was inmiddels doodziek van de Braziliaanse tv met zijn eindeloze lambada en spelshows met schaars geklede presentatrices, en had zijn geld geïnvesteerd in een grote satellietschotel waarmee hij de Franse tv kon ontvangen. Het had geholpen, hoewel het ook iets had van een nostalgisch voyeurisme als hij keek naar alles wat hem vertrouwd was geweest en waar hij van had gehouden – eten, mode, lifestyle – op zo’n grote afstand, zonder het te kunnen aanraken en voelen. Niet lang daarna had hij de caipirissima ontdekt: witte rum met citroensap, suiker en geschaafd ijs. Als de Braziliaanse tv hem de keel uit kwam of de Franse hem te nostalgisch werd, dan trok hij zich terug op zijn terras met zijn cocktailshaker.
Zijn naam was weer in het nieuws gekomen toen Corbeix de rechtszaak tegen hem in absentia had doorgezet. En terwijl hij de vorderingen op een afstand volgde, trof het hem ineens waarom het hem zo’n gevoel van bevrediging gaf als zijn naam weer in het nieuws was: niet alleen als geheugensteuntje aan wat hij ongestraft had kunnen doen, maar ook het idee dat, als hij dan niet lichamelijk in Frankrijk was, zijn geest dat wel degelijk was.
Hij was al een paar keer naar Salvador geweest en had onlangs contact gelegd met iemand die hem jonge jongetjes kon leveren, en Cergara had hem gebeld om hem uit te nodigen voor het carnaval in Rio van de komende maand. Zijn volgende jaarlijkse betaling van het biotechnologiebesluit was in aantocht en er moesten een paar andere bankzaken geregeld worden. Hun advocaat wilde die graag persoonlijk met hem bespreken, en als hij er dan toch was, kon hij meteen van het carnaval genieten. Alle kosten waren voor hen. Nou, waarom niet ? Het effect van de vier caipirissimas van die avond begon merkbaar te worden en hij voelde de warmte van de alcohol door zijn lichaam trekken. Een lichtgloed op het strand drong langzaam door tot zijn troebele blik. Hij keek nog eens goed en zag de vier kaarsen, met de silhouetten van een vrouw en een kind, die ervoor geknield zaten. Waarschijnlijk een Candomblé-ceremonie.
Hij had die al eerder gezien: kaarsen en een verzameling schelpen op een wit laken, bloemen en rijst die in zee werden gegooid om hun goden Exü en Iemanja te eren. Maar in de verre lichtgloed van de kaarsen zag hij plotseling het gezicht van Monique Rosselot, haar spiegelbeeld in de glazen ruit terwijl ze bad voor het leven van haar zoon… de kleiner wordende vuurzee van Forniers brandende auto toen het vliegtuig naar grotere hoogte klom boven de lichtjes van de Cöte d’Azur.
Hij schudde zijn hoofd. Hij kon zich nu gemakkelijker van de geesten ontdoen: het was allemaal zo ver weg, zowel in tijd als in afstand. Als in een ander leven.
Duclos sloot zijn ogen, liet het zachte geruis van de branding en het nachtelijke getjirp van de krekels over zich heen komen terwijl hij zich verheugde op het carnaval in Rio.
‘Tudo Bem ? Você gosta de Carnival ?’
In die heksenketel van herrie en beweging zou Duclos het jongetje nooit hebben opgemerkt als hij niet meteen op hem af was gekomen toen hij na zijn bespreking met Perello het hotel uit kwam. Het was niet ongebruikelijk. De abandanados, de straatjongens, werkten meestal in de buurt van hotels met toeristen. Toen de jongen Duclos’ verbaasde gezichtsuitdrukking zag, schakelde hij over op gebroken Engels. ‘U wilt gids voor carnaval ? Ik heel goed. Maar vijf dollar Amerikaans. Ik laat u alles zien.’ Toen viel het Duclos op hoe beeldschoon de jongen was. Een van de allermooiste mulatten die hij ooit had gezien: een huid met de tint van koffie met room, bruine krullen waar een gouden glans overheen lag, zachte, bruine ogen. De gedachte aan een uur of twee met deze jongen zorgde ervoor dat zijn mond plotseling kurkdroog was.
De jongen had gelijk. Hij was een uitstekende gids. Ze keken naar de grote Ipanema-optocht op de Praca General Osório, liepen toen door over de Avenida Visc de Piraja en kwamen uiteindelijk terecht in II Veronese, waar hij de jongen op een pizza trakteerde. De jongen, die Paulo bleek te heten, schrokte de pizza naar binnen alsof hij in weken niets had gegeten. Duclos voelde de warme gloed die het gezelschap van de jongen in hem verspreidde en vond het fijn dat hij op deze manier zijn geld kon besteden. Zoveel genoegen voor zo weinig geld. Uiteindelijk gaf hij de jongen bijna dertig dollar om zich ervan te verzekeren dat hij bij hem in de buurt bleef. De jongen keek nog steeds hongerig na zijn pizza, dus bestelde Duclos nog een ijsje voor hem. Toen de jongen ook dat in een paar happen had verslonden, keek hij Duclos recht en met een bedachtzame blik aan. ‘U wilt langer met mij blijven ? Alleen ?’
Duclos staarde terug in zijn onschuldige ogen. Maar die waren helemaal niet zo onschuldig; ze waren alwetend. Zintuigen, gescherpt door het jarenlange leven op straat. Misschien had de jongen het aangevoeld omdat hij zo aardig en attent voor hem was, of omdat hij geen enkele belangstelling had getoond voor de wiegende, in piepkleine tanga’s gehulde billen en met glinsterende sterren beplakte borsten van de meisjes van het carnaval. Hij had al die tijd zijn blik nauwelijks van de jongen af kunnen houden. De jongen wist het. Maar ze wisten nu tenminste waar ze het over hadden. ‘Hoeveel ?’
De jongen dacht een ogenblik na en noemde zomaar een bedrag. ‘Zestig dollar.’
Duclos glimlachte. Dat was waarschijnlijk het dubbele van wat de jongen normaliter rekende, maar Duclos had hem met plezier nog veel meer betaald. Dit was fantastisch. Perello had hem net bevestigd dat de volgende honderdtwintigduizend dollar onderweg was en hij stond hier op straat met de mooiste straatjongen ter wereld te onderhandelen over een paar dollar ? Misschien moest hij vaker naar Rio komen. Zijn isolement begon er met de dag beter uit te zien. ‘Waar ?’ vroeg hij. Een abandanado langs de receptie van zijn hotel smokkelen was te riskant. ‘Ik weet plek in de buurt.’
Duclos dacht een ogenblik na voordat hij knikte, hoewel hij al had geweten wat zijn antwoord zijn zou op het moment dat de jongen hem zijn voorstel deed. Hij betaalde de rekening en ze vertrokken.
De hectische drukte van het carnaval overviel hen toen ze weer buiten kwamen. Vijftig meter verderop sloegen ze een hoek om en nam de drukte af. Nog een hoek om, weg van de optochten, en uiteindelijk kwamen ze bijna drie blokken verderop in een smal steegje terecht. De drukte van het carnaval was hier niet meer dan een dof getrommel en gefluit op de achtergrond. Met elke hoek die ze waren omgeslagen, was de mensenmassa uitgedund en het steegje was totaal verlaten. Halverwege de steeg wees Paulo naar een deur en hij ging hem voor naar binnen. Een verlaten pakhuis met houten kisten die als tafels en stoelen dienden en geïmproviseerde bedden van stukken karton op de stoffige betonnen vloer. Het was duidelijk waar sommige abandanados de nacht doorbrachten. Paulo deed de deur dicht en klemde een houten paal tussen de deurknop en de vloer. Het enige licht kwam door een vuil, stoffig dakraam. Duclos gaf Paulo zijn geld, die het in zijn schoen stak en zich begon uit te kleden.
Duclos treuzelde met het uittrekken van zijn kleren en genoot van wat hij zag: de slanke, strakke lijnen van het lichaam van de jongen, zijn smalle heupen, die ondefinieerbare huidskleur, ergens tussen teak en koper. Duclos’ hart bonsde van verlangen. En toen ging de jongen op zijn knieën zitten, boog zich voorover en wees. Duclos voelde het bloed kloppen in zijn oren. Hij ging achter de jongen zitten, keek naar de zweetdruppeltjes die zijn lichaam bedekten, liet zijn vinger langzaam over de knobbeltjes van zijn ruggengraat gaan en begon hem toen met zijn vlakke hand van boven naar beneden te strelen. Heel bijzonder. Duclos deed zijn ogen dicht, liet zich drijven op de golven van wellust. Jahlep… Jean-Paul… Pascal… de vele andere jongens die zijn verlangens in de loop der jaren hadden bevredigd. Maar toen hij zijn ogen weer opendeed, had de jongen zijn hoofd omgedraaid en viel het licht uit het dakraam op zijn ogen. Lichtbruin met groene vlekjes, gevoelig, vragend… en plotseling herinnerden ze hem aan die van de jongen in het korenveld. Het zachtzure zweet dat werd vermengd met de geur van perziken en rijpe tarwe. De wind die zachtjes door de bomen ruiste achter… Alleen zag hij, toen hij beter keek, dat de jongen niet recht in zijn ogen keek, maar naar iets daarachter. Vlak achter hem. En het lichaam van de jongen verstrakte ineens. Er was iets mis, vreselijk mis.
Een zacht geschuifel was de enige andere waarschuwing toen de man achter hem uit de schaduw tevoorschijn kwam, zijn mes met een ruk over Duclos’ keel haalde en zijn strottenhoofd doorsneed. De jongen krabbelde snel overeind, greep zijn kleren en zorgde ervoor dat hij Duclos’ bloed niet op zich kreeg. De man veegde zijn mes af aan Duclos’ overhemd, dat op een kist lag, en haalde zijn portefeuille uit zijn broekzak terwijl de jongen zich snel aankleedde. De man bleef kijken tot Duclos voorover naar de grond zakte, alsof hij zich ervan wilde overtuigen dat de wond dodelijk was, en toen ging hij samen met de jongen weg. Duclos had zijn handen om zijn keel geklemd en voelde het leven uit zich wegstromen terwijl hij nog steeds de gevoelige ogen van de jongen voor zich zag. Alleen keken ze voor zijn gevoel recht in de zijne, en niet achter hem.
Miguel Perello belde vanuit een telefooncel in Ipanema. Na twee keer overgaan werd er opgenomen. De persoon in Californië die dat deed, had zijn telefoontje verwacht. ‘Het is gebeurd,’ zei Perello. ‘Nog problemen ?’
‘Nee. Niets. Hij beet in het aas en alles verliep soepel.’ ‘Mooi. Zorg voor de rest, ruim die bankrekeningen op en dan is de zaak geklaard.’
‘Best.’ Toen Perello had opgehangen, besloot hij mee te doen aan de carnavalsoptocht die hij een blok verderop hoorde. Hij had zin om iets te vieren.
Ze hadden Duclos een tijdje verborgen kunnen houden, maar uiteindelijk zou iemand hem gevonden hebben en dan zou Duclos onmiddellijk zijn sappigste geheimen proberen in te ruilen voor strafvermindering. Het was het risico niet waard als de biotechnologiecoup van de eeuw op het spel stond. Maar het was Marchand geweest die hem zonder zich daarvan bewust te zijn het idee had verschaft hoe ze het spel het best konden spelen. Marchand had gelijk gehad: Duclos was in Frankrijk een veel te bekende figuur. Als hij werd vermoord, midden in een moordproces dat veel publieke aandacht trok, of het er nu uitzag als een ongeluk of niet, dan zouden ze veel te veel aandacht hebben getrokken. Dus hadden ze gewacht tot alles rustig was en Duclos uit de schijnwerpers was, een veel beter plan. Hij was nu nog slechts Gerard Belmeau, een Zwitserse toerist die tijdens het carnaval in Rio in een steegje was beroofd en vermoord. Dat gebeurde hier elk jaar.
De Provence, augustus 1996
Dominic voelde de namiddagzon branden op zijn rug toen hij de mandarijnenboom inspecteerde. Hij had hem geplant niet lang nadat hij uit het ziekenhuis was gekomen. Voor een deel vanwege nostalgische redenen en voor een deel als symbool voor Geromes en zijn eigen overleven. De vorige kerst hadden er maar vier mandarijnen aan gehangen, maar hij telde nu al elf bloesems.
Het was een drukke dag geweest. De Capels waren ruim een uur geleden vertrokken. Hij was in de tuin geweest toen ze arriveerden en wilde nu nog wat werk doen voordat het donker werd. De laatste huidtransplantatie voor de brandwonden op zijn arm was de afgelopen februari gedaan en zijn been was nu al meer dan drie maanden uit het gips. Zelfs het trekken van zijn been was over. Giverny en zijn partner waren niet zo ver achter hem de startbaan op gescheurd en waren erin geslaagd om hem acht seconden voor de explosie uit de auto te trekken. Een gebroken been en een verbrande arm waren zijn enige verwondingen geweest.
Geromes toestand was veel ernstiger geweest. De eerste operatie was geslaagd, maar hij had daarna nog twee weken aan de monitors in het ziekenhuis gelegen. Toen, twee maanden daarna, was hij teruggegaan naar het ziekenhuis voor een tweede operatie: de reconstructie van zijn borstbeen en het aanbrengen van een kunststof plaatje. Yves had hem ermee geplaagd. ‘Je zult tenminste een van de weinige mannen aan de kust zijn met een borstimplantatie. Geen slechte openingszin voor een leuk gesprekje op het strand van Cannes.’
Er was een periode aangebroken dat ze allebei thuis waren, en hoewel Monique soms had gemopperd en geklaagd dat het wel leek of ze weer twee kleine kinderen in huis had, had Dominic gezien dat ze er stiekem van genoot. Haar gebeden waren deze keer verhoord.
Na twee weken was Gerome weer aan het werk gegaan, maar Dominic was thuisgebleven. Het incident was een duidelijke aansporing geweest om met vervroegd pensioen te gaan. Het was een goed pensioen, plus een invaliditeitstoelage, en bovendien had hij in de loop der jaren genoeg geld opzij gezet. Hij was te oud om over snelwegen achter slechteriken aan te jagen. Een maand daarvoor had hij in Juan-les-Pins een café te koop zien staan en hij had contact opgenomen met Valerié, Louis’ vrouw, en haar om advies gevraagd, want zij kende de horecawereld aan de kust. Cafés en bars met een thema waren populair, en hij dacht aan een ‘eind jaren vijftig, begin jaren zestig’-café, met memorabilia zoals een oude jukebox en pop- en filmposters. Al de soulplaten uit de periode voor zijn jukebox had hij al. tenslotte was Valerié zo enthousiast geworden dat ze had aangeboden met hem mee te doen. Vooral de gedachte dat er op een dag iemand uit het milieu zou binnenkomen om hun ‘bescherming’ tegen betaling aan te bieden, sprak haar bijzonder aan. ‘Laat dat maar aan mij over,’ had Dominic met een knipoog gezegd. De papieren zouden de volgende maand worden getekend en na de verbouwing zou het café kort voor Kerstmis geopend kunnen worden. De zomers zouden natuurlijk de meeste klanten opleveren, maar met de weekends en een lichte opleving rondom Kerstmis en Pasen waren ze voorlopig al tevreden. De enige waarschuwing die Monique hem had gegeven, was dat hij maar beter aan de Perrier kon blijven als hij achter de bar stond. Dominic wist niet precies wat zijn belangrijkste motief was: zijn jeugd herbeleven, zichzelf iets te doen geven of geld verdienen. Maar als twee van de drie lukten, zouden ze hem niet horen klagen. Met een glaasje Perrier naar Sam Cooke luisteren met de ruisende branding van Juan-les-Pins op minder dan vijftig meter afstand. De hemel op aarde.
Begin maart had Lepoille hem gebeld met het nieuws over Duclos in Brazilië. De pogingen van de Zwitserse ambassade om de nabestaanden van Gerard Belmeau te traceren, hadden een valse identiteit boven tafel gebracht, en de foto plus tandartsgegevens die via Interpol waren gecheckt, hadden algauw aangetoond dat het om Duclos ging.
Corbeix had tegen die tijd zijn vooronderzoek in absentia van Duclos voltooid en het uiteindelijke proces zou in juli beginnen. Corbeix had gezegd dat de complexiteit van de zaak en de vraag of hij nog voldoende kwaliteiten en uithoudingsvermogen had om deze af te ronden, zijn voornaamste redenen waren om het proces door te zetten. ‘Een mooie manier om mijn carrière af te sluiten, én die schoft van een Thibault te bewijzen dat hij ernaast zat.’
Maar Dominic vermoedde dat iets wat Corbeix tegen hem had gezegd vlak voordat hij zijn verzoek tot voortzetting van de procedure in absentia had ingediend, even zwaar meetelde. Corbeix had bij de Garde des Sceaux het verzoek ingediend om Machanauds oude veroordeling te herroepen, maar toen de zaak voor herbeoordeling aan het Hof van Cassatie was overgedragen, had hij te horen gekregen dat een dergelijke herroeping alleen mogelijk was als het openbaar ministerie zijn zaak tegen de andere verdachte kon bewijzen. Corbeix wilde dat de zaak recht werd gezet. Dat het onrecht uit het verleden ongedaan werd gemaakt. ‘C’est prêt !’
Dominic schrok op. Monique stond in de deuropening en riep dat het eten klaar was.
Pot au feu met eend, spinazie, asperges en witte bonen. Yves en Gerome zaten al aan tafel toen Dominic binnenkwam. Hij trok de wijn open en schonk in: Cöte Rötie, Les Jumelles 1991. Onder het getik van bestek toen Monique opschepte, stak hij zijn glas omhoog en zei: ‘Salut !’ Twee weken daarvoor had Corbeix hem gebeld om hem de uitslag van het proces tegen Duclos te vertellen: schuldig. ‘Leuk om iedereen hier te zien.’ Glazen werden in de lucht gestoken, een wat gegeneerde glimlach van Yves, omdat hij meestal de grote afwezige was. Maar ze hadden allemaal hun best gedaan om te komen, want ze wisten dat de Capels die middag op bezoek zouden komen. De conversatie was eerst heel luchtig: Yves en Gerome over hun werk en een bar in St. Maxim waar ze die avond naartoe zouden gaan. Monique was nooit gelukkiger dan met haar gezin om zich heen, en Dominic genoot van de gloed die ze uitstraalde. Toen, na een korte stilte, keek ze hem bedachtzaam aan. ‘Eyran lijkt me een leuke jongen. Heel openhartig.’ ‘Ja, dat is hij zeker.’ Monique had hem een paar vragen gesteld nadat de Capels waren vertrokken, maar de conversatie was nogal traag verlopen toen ze er waren, omdat deze in drie etappes verliep. Geromes Engels was beperkt en dat van Monique en Yves praktisch nihil, zodat Dominic als tolk had moeten optreden. Hij had opeens weer moeten denken aan de kleine spreekkamer met Calvan en Eyran en Philippe die vertaalde. Maar Dominic wist waarom Monique deze opmerking nu maakte. Toen Stuart hem de afgelopen zomer had verteld dat Eyran nieuwsgierig was naar Monique en haar graag wilde ontmoeten, had Dominic door het ongeluk en zijn periode van herstel vergeten dat aan haar door te geven, en toen hij het onderwerp uiteindelijk ter sprake had gebracht, had ze bijna een maand nodig gehad om tot een antwoord te komen. Trage acceptatie. Hij had haar al verteld dat de jongen weinig of geen gelijkenis met
Christian vertoonde, maar toch had ze hem weer dezelfde vragen gesteld, hoewel ze deze keer gedetailleerder leken: is hij openhartig, vriendelijk ? Spreekt hij Frans ? Dominic had geantwoord dat het een leuke jongen was, een beetje verlegen misschien, wat teruggetrokken. Dat, hoewel hij niet meer in therapie was, het verlies van zijn ouders toch duidelijk een litteken had achtergelaten.
Toen ze uiteindelijk akkoord was gegaan met een ontmoeting, had hij Stuart Capel gebeld. Stuart stelde voor dat ze in de zomer een dagje op bezoek zouden komen, als ze het konden combineren met hun vakantie. Maar de Eyran Capel die hij die dag zag, leek bijna een andere jongen: vrolijk, spraakzaam, belangstellend, met fonkelende ogen en talloze vragen. ‘Waar is het dichtstbijzijnde strand ? Gaat u er vaak naartoe ? Hebt u een boot ?’ ‘Hij is flink opgeknapt sinds ik hem voor het laatst zag,’ merkte Dominic op. ‘Of misschien is het omdat hij een jaartje ouder is. Meer zelfvertrouwen.’
Stuart was alleen met Eyran gekomen, had zijn vrouw en dochter op het strand van St. Tropez gelaten. Tijdens hun gesprek in drie etappes was het Dominic opgevallen dat Monique een paar keer heel intens naar de jongen zat te staren. Het was hem nooit gelukt om iets van Christian in de jongen te zien, maar misschien was zij daar op dat moment wel toe in staat. Op een zeker moment, toen Stuart hem op de hoogte bracht van het laatste nieuws over Marinella Calvan, probeerde Monique zich rechtstreeks tot Eyran te richten. Kreupele, halve zinnen met de paar woorden Engels die ze kende, handgebaren en oogcontact. tenslotte nodigde ze Eyran uit om de tuin te bekijken: de veiligheid van de universele taal van bomen en planten, af en toe wijzen en naar elkaar glimlachen.
Calvan had Stuart Capel gebeld om hem te bedanken omdat hij haar nek had gered voor het gerechtshof. Ze had ook een voorstel: ze was een boek aan het schrijven, maar dat zou nog veel meer aan kracht winnen als er een paar persoonlijke interviews met Eyran in zouden staan. Ze zou hem een kwart van de royalty’s betalen. Zij kreeg ook een kwart en de rest ging naar de universiteit om het onderzoek naar PLT voort te zetten. Stuart was akkoord gegaan. Ze konden er Eyrans studie mee betalen. Het boek zou over zeven maanden uitkomen. ‘Ik zal je een exemplaar sturen.’
Dominic, op zijn beurt, had Stuart op de hoogte gebracht van het nieuws over Duclos, het proces en Corbeix. Toen ze Monique en Eyran naar buiten waren gevolgd, stonden de twee achter in de tuin, bij het stenen muurtje, en wees Monique naar de velden en bossen in de verte.
Nadat ze waren vertrokken, had Monique hem nog meer vragen gesteld en had Dominic ingevuld wat ze misschien had gemist. Sinds zijn ongeluk had ze het nauwelijks over Eyran en Christian gehad, en hij had het gevoel dat ze het bewust had weggedrukt als een vorm van zelfbescherming. Nu was het echter alsof het bezoek alles weer terug had gebracht en dat ze erg haar best moest doen om zich daaraan aan te passen. Weer had ze gevraagd: ‘Weet je zeker dat hij zich niets herinnert als hij wakker is ? Alleen onder hypnose ?’ Opeens begon Dominic zich zorgen te maken dat ze had geprobeerd daar rechtstreeks met Eyran over te praten, terwijl die het zelf maar half wist. Daarna hadden ze tijdens het eten het alleen nog over koetjes en kalfjes gehad. Maar toen de tafel was afgeruimd, Yves en Gerome naar St. Maxim waren vertrokken en Dominic een glaasje cognac had ingeschonken, vroeg Monique: ‘Wanneer is Eyran met therapie opgehouden ?’
‘Toen ik hem vorig jaar met Stuart op het Palais de Justice zag, had hij nog drie sessies te gaan. Dus hooguit een maand daarna, denk ik.’
Monique dacht even na. ‘Uit watje zei maak ik op dat hij nu duidelijk veel gelukkiger is. Rustiger. Het afgelopen jaar heeft veel verschil gemaakt.’
‘Daar lijkt het wel op.’ En opeens, toen hij Monique aankeek, begreep hij waarom dat zo belangrijk voor haar was. Eerst had ze het bestaan van een PLT-band tussen de twee jongens nooit helemaal kunnen accepteren. Een of ander vaag, onverklaarbaar paranormaal verband, verder had ze nooit willen gaan. Maar als ze het nu eindelijk wilde accepteren, was het belangrijk voor haar dat ze wist dat Eyran nu gelukkig was. Haar pijn en verdriet – die van iedere moeder die een kind had verloren – waren er niet alleen geweest vanwege het persoonlijke verlies, maar ook door de gedachte dat zo’n jong leven was geëindigd terwijl het nog zoveel in het vooruitzicht had. Een tragische verspilling die indruiste tegen alles wat met het evenwicht van en de orde in het leven te maken had. Als ze nu kon geloven dat dat leven op de een of andere manier werd voortgezet, kon dat haar misschien helpen een deel van de pijn en het verdriet te verzachten. Op tafel, tussen hen in, stond een enkele kaars. Op de achtergrond het zachte getjirp van krekels. Een stille, zwoele avond. Het was bijna surreëel dat dit het decor was waar een jaar geleden alles bijna was geëindigd. Hij pakte Moniques hand vast en glimlachte naar haar. Hij zag hoe wanhopig graag ze zich nu wilde vastklampen aan die hoop en wist dat als ze het uiteindelijk kon geloven, die laatste dreigende schaduwen misschien voor altijd uit haar ogen zouden verdwijnen. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik denk dat je gelijk hebt. Hij is nu heel gelukkig.’ Die nacht, toen Dominic op het puntje stond in slaap te vallen, paradeerden alle gebeurtenissen van die dag nog een keer voorbij: de Capels, Yves en Gerome, het nieuws over Duclos, Corbeix en Calvan, en Moniques laatste verzet tegen de aanvaarding. Maar het beeld dat hem het duidelijkst voor de geest stond, was dat van Monique en Eyran die bij het stenen muurtje stonden en uitkeken over de velden daarachter. Even was hij bezorgd geweest – net zoals toen hij zelf met Stuart en Eyran in het korenveld had gestaan – dat het beeld nieuwe nachtmerries in Eyrans geest teweeg zou brengen, dat het korenveld op de een of andere manier oude, vergeten herinneringen aan Taragnon zou oproepen. Maar de beelden die door zijn hoofd flitsten, waren die van zijn eigen dromen: de gendarmes die met hun stokken het koren opzij sloegen, het veld dat in lichterlaaie stond, de vlammen die hem insloten, de moordenaar die erdoorheen sloop… Fel, flakkerend licht dat pijn deed achter zijn ogen.
Maar toen dat licht doofde en hij hen weer samen bij dat muurtje zag staan, wenkend naar hem, wist hij dat er niets te vrezen was. En op dat moment, toen hij nog eens goed keek, zag hij dat Monique Eyrans hand vast had. Of droomde hij al ?