HOOFDSTUK 10

 

 

 

Het was al laat toen Adam en Kathleen met een slapende Nikki naar huis reden. Kathleen was gespannen en durfde Adam niet goed aan te kijken, maar hij was te zeer verdiept in zijn eigen gedachten om dat op te merken. Hij was vervallen in een broedend stilzwijgen en Kathleen voelde zich ondanks alles een beetje bezorgd om zijnentwil. ‘Je ziet er moe uit,’ zei ze aarzelend.

‘Ja, ik ben afgepeigerd,’ zuchtte hij en streek met zijn hand door zijn haar. ‘Ik denk dat ik een douche neem als we thuis zijn en meteen onder de wol kruip. Kun jij voor Nikki zorgen en afsluiten?’

‘Natuurlijk,’ stemde ze gretig in, heimelijk opgelucht dat er die avond niet nog meer scènes zouden volgen. Plotseling schoot haar iets te binnen dat ze hem nog moest vertellen. ‘Trouwens, ik moet morgenmiddag naar de stad. Ik heb een afspraak bij de tandarts en moet nog wat boodschappen doen. Kun je eraan denken de auto ’s middags voor me mee te nemen? Ik moet om een uur of één weg. John past zolang op Nikki, heb ik afgesproken.’

‘Natuurlijk,’ zei Adam, terwijl hij de auto voor hun deur parkeerde. ‘Ik draag Nikki wel even naar boven. Kom schatje,’ zei hij tegen zijn dochter terwijl hij haar van Kathleens schoot tilde. Toen pas drong het tot haar door dat zijzelf niet de enige was geweest die een gesprek uit de weg was gegaan...

Toen ze de volgende ochtend wakker werd, was Adam al weg. Als een robot verrichtte ze haar huishoudelijke taken; voor het eerst had ze er geen plezier in. Tegen enen was ze klaar en gekleed; in haar mantelpakje zag ze er bedriegelijk koel en rustig uit. Het werd kwart over een, half twee... geen Adam. Hij was het toch niet vergeten? Als ze naar Sevenoaks moest lopen om Johns auto te lenen, zou ze veel te laat komen. Ze besloot nog tien minuten te wachten en ijsbeerde rusteloos door de kamer, kwaad en teleurgesteld dat Adam zijn afspraak was vergeten. Toen hoorde ze een auto stilhouden en ze greep haar handtasje, riep Nikki en liep naar buiten.

‘Colin!’ riep ze verbaasd uit. ‘Waar is Adam?’

Hij keek niet begrijpend. ‘Hoe moet ik dat weten?’

‘O hemeltje,’ zei ze, verward. ‘Hij zou om één uur hier zijn, met de auto. Ik moet naar de tandarts, maar hij is het zeker vergeten.’

‘Nou, je boft,’ grinnikte Colin. ‘Ik moet terug naar de stad dus rij maar met mij mee. Ik kwam zomaar even langs, om te kijken of ik misschien iets voor je kon doen.’

‘Wat een geluk!’ zei Kathleen. ‘Als we Nikki eerst even bij John afzetten, kan ik hem zeggen dat ik met jou meerij.’

Gezellig pratend, reden ze via Sevenoaks naar Deerfield. Het was voor Kathleen een middag zoals ze in lang niet meer had gekend, rustig en ongecompliceerd. Ze ging naar de tandarts, wat winkelen, kocht een nieuwe jurk voor zichzelf en schoolkleren voor Nikki en voegde er roekeloos een dure, zijden das voor Adam aan toe. Omdat Colin tot een uur of zes een bespreking had, at ze wat in het restaurant van een warenhuis en wachtte daar, zoals afgesproken op zijn auto. De uren die ze rustig in haar eentje had doorgebracht, hadden haar gevoel voor proporties hersteld, zodat ze zich nu opgewassen voelde tegen een eerlijk gesprek met Adam. Hun relatie was haar veel te dierbaar om die op het spel te zetten met onuitgesproken twijfels en ongegronde vrees, dacht ze vastbesloten.

Het was half acht toen Colin haar bij de molen afzette. Ze pakte haar boodschappen bij elkaar en liep naar binnen, nog nalachend om een van Colins vele anekdotes.

‘Waar heb jij in hemelsnaam uitgehangen?’ Adam stond voor haar met een woedend gezicht.

De lach verdween van haar gezicht. Ze staarde hem verbluft aan en zei toen, verwonderd: ‘Bij de tandarts, je wist toch dat ik een afspraak had vanmiddag.’

‘Ja, om half drie. Het is nu bijna acht uur.’

‘Ja, wat wil je? Ik ben veel te laat weggegaan, omdat jij de auto niet hebt gebracht, zoals je had beloofd.’

‘De koeien zijn weer losgebroken. Heeft Lee je de boodschap niet overgebracht.’

‘Nee.’

‘O, juist. Maar dan begrijp ik nog niet waarom je zo laat terugbent.’

‘Ik heb gewinkeld,’ beet ze hem toe, ‘en toen moest ik op Colin wachten; hij had een afspraak tot half zeven.’

‘Het oude liedje, hè?’ zei hij sarcastisch, ‘Of weetje niet meer datje al eens eerder met Colin bent uitgeweest en veel te laat bent thuisgekomen? Wat was er toen ook weer - een lekke band?’

‘Als je me niet gelooft, zeg het dan!’ stoof ze op, met haar kin in de lucht, veel te trots om te laten merken hoe gekrenkt ze was.

‘Je had beter met Colin kunnen trouwen, in plaats van met mij,’ pareerde hij. ‘Zo te zien, heb je een dolle middag gehad.’

‘Ja, misschien had ik dat inderdaad beter kunnen doen!’

Ze wilde langs hem heen naar de keuken lopen, maar hij pakte haar bij de arm en drukte haar wild tegen zich aan. ‘In vredesnaam, Kathleen, wat bezielt ons?’ steunde hij, terwijl hij zijn gezicht in haar haar begroef. ‘Ik wil geen ruzie met jou.’ Hoewel ze aanvankelijk tegenstribbelde, verried haar verraderlijke lichaam haar en met een gesmoorde snik viel ze in zijn armen.

‘Alles gaat mis, sinds ik terug ben,’ ging hij door, terwijl zijn adem het haar in haar nek kriebelde. ‘En het wordt van kwaad tot erger. Die goeie John heeft de domste beslissing genomen die je kunt bedenken, voorzover het de verhouding tussen Lee en mij betreft. Hij bedoelt het goed, denk ik, maar ze zeggen dat de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens.’

‘Zo erg is het toch ook weer niet, Adam!’

‘Nou en of! We kunnen misschien maar beter verhuizen en...’ ‘Hiervandaan?’ viel ze hem geschrokken in de rede.

‘Ja, weg van Sevenoaks.’

‘Maar dat kan toch niet, Adam! We wonen hier net. Nikki is hier zo gelukkig en ik...’ Totaal verbijsterd rukte ze zich los van hem.

‘De plaats van een vrouw is naast haar man,’ zei hij, met een stalen klank in zijn stem.

‘Maar, Adam, Sevenoaks is mijn thuis, ik wil hier nooit weg. En het is jouw thuis ook.’

‘Ik begin tot de conclusie te komen dat ik een te hoge tol moet betalen om op Sevenoaks te kunnen blijven wonen,’ antwoorde hij nuchter. ‘Neem dit gesprek nu, waar hebben we ruzie over? Sevenoaks!’

‘Ik begrijp watje bedoelt,’ zei ze en probeerde zo eerlijk mogelijk te blijven, hoewel ze het wel had willen uitschreeuwen. ‘Maar er moet een andere oplossing zijn, Adam!’

‘Ik zou het niet weten.’ Hij streek met een moedloos gebaar door zijn haat. ‘In hemelsnaam, Kate, laten we het even van ons afzetten en naar Deerfield rijden. Ik tracteer je op een bioscoopje.’

Ze accepteerde zijn vredesaanbod gretig. ‘Ja, dat is een goed idee. Als je even wacht, bel ik even naar Sevenoaks om te vragen of Nikki daar kan blijven slapen. En laten we dan na afloop wat wandelen.’ Op weg naar de stad spraken ze met geen woord meer over Lee of over Sevenoaks en de film was onderhoudend genoeg om hun gedachten af te leiden. ‘Je wilde toch wandelen?’ zei hij, toen ze na afloop weer buiten stonden.

‘Graag, we hebben toch geen haast?’

Ze wandelden langzaam de hoofdstraat door en sloegen aan het eind een zijweggetje in dat buiten de bebouwde kom voerde. Het was pikdonker geworden. Plotseling doemde er een gezicht voor hen op, een gezicht dat was vertrokken van haat.

‘Zo, zo, Adam Deerfield, de grote man in eigen persoon,’ spotte een rauwe stem. ‘Op jou hebben we staan wachten, mannetje.’ En plotseling stonden er nog drie mannen om hen heen. ‘We hebben een boodschap voor je,’ zei de man die als zegsman fungeerde.

Kathleen voelde zich verlamd van angst. Adam liet haar hand los en duwde haar weg. Hij sprak zacht, met ogen die uiterst behoedzaam stonden. ‘Smeer ’m, Kathleen, snel, de auto in!’

Maar ze maakte geen enkele aanstalten. ‘Wat bedoel je? Wat is er?’ Adam draaide zich half naar haar toe. ‘Smeer ’m!’ blafte hij haar toe. ‘In vredesnaam, maak dat je wegkomt!’

Voor hij nog iets had kunnen zeggen, kreeg hij een enorme dreun in zijn maag. Hij had de klap zien aankomen, maar de kostbare seconden waarin hij tegen Kathleen had gesproken, waren precies genoeg voor zijn aanvaller en, hoewel Adam nog een stap opzij probeerde te doen om de slag te ontwijken, belandde ’s mans vuist recht onder zijn middenrif. Hij klapte dubbel, hapte naar adem en voelde op hetzelfde moment dat twee paar handen zijn armen achter zijn rug trokken.

‘God sta je bij als we je na morgen nog een keer hier in de stad zien, Deerfield.’ Bij die woorden gaf de man hem een knietje in de ribben en kreunend viel Adam in het stof. Een rood waas schemerde voor zijn ogen en toen gaf hij zichzelf over aan de vergetelheid.

Kathleen vocht als een wilde tegen de sterke armen die haar vasthielden. ‘Eén kik, en je bent een rijke weduwe,’ zei een rauwe stem in haar oor en de man lachte schor om zijn eigen geestigheid. ‘Oké, jongens, we smeren ’m,’ riep hij toen de anderen toe.

Ze verdwenen even snel als ze waren gekomen. Met een snik van wanhoop knielde Kathleen bij Adam neer. ‘Adam, Adam, hoor je me?’ riep ze, zijn hoofd in haar armen wiegend, bang om hem op te tillen, en de schrik sloeg haar om het hart, toen hij niets zei. Ze trok haar regenjas uit en dekte hem daarmee toe. Daarna rende ze het weggetje uit in de richting van de hoofdstraat, naar de dichtstbijzijnde telefooncel. Met trillende vingers draaide ze het nummer van hun huisarts en tien minuten later, de langste tien minuten van haar leven, liep hij naast haar in de richting van de plek waar Adam lag.

Adam bewoog zich; hij probeerde zich op te richten maar viel kreunend weer achterover. Dr. Stevens, een kale, gezette man met kwieke blauwe oogjes, boog zich over hem heen. ‘Rustig aan, Adam, jongen, Kathleen is hier bij me. Ik moetje eerst even onderzoeken.’ Zijn handen gingen voorzichtig tastend over Adams lichaam. Toen richtte hij zich op en knorde tevreden. ‘Gelukkig! Niets gebroken. Een paar gekneusde ribben, misschien, wat blauwe plekken... Die snee in je kop moet ik even hechten. Ze hebben je mooi te grazen gehad, Adam. Met zijn hoevelen waren ze?’

‘Vier,’ zei Adam met een iets van zijn oude vitaliteit.

‘Ken je ze?’

‘Nooit gezien.’

‘Nou ja, als we uit het ziekenhuis komen, kun je de politie in ieder geval een signalement geven.’

‘Geen ziekenhuis, geen politie,’ zei hij vastbesloten.

‘Je wilt het er toch niet bij laten zitten!’ riep de dokter ontsteld.

‘Maakt u zich niet ongerust, ik zal er voor zorgen dat het niet nog eens gebeurt,’ zei Adam met opeengeklemde tanden. ‘Maar daar heb ik mijn eigen methodes voor.’

‘Ik vind dat we naar de politie moeten gaan,’ wierp Kathleen ertussen.

‘Alsjeblieft, Kathleen, geen geruzie nu,’ zei Adam met moeite.

‘Je bent nog even koppig als altijd,’ was Dr. Stevens’ droge commentaar. ‘Maar het is jouw zaak, lijkt me. En nu, jongen, zul je toch bij de auto moeten zien te komen. Ik zal je mee naar huis nemen om je ribben te verbinden met pleister - en verspil je krachten niet met tegenstribbelen.’

Met een ondoorgrondelijk, verbeten gezicht zat Adam naast Kathleen in de auto, toen ze terugreden naar de molen. Met staalharde ogen staarde hij recht voor zich uit in het licht van de koplampen. Kathleen reed zo voorzichtig als ze kon en probeerde haar zenuwen de baas te blijven, al viel haar dat niet gemakkelijk in de geladen stilte. Ze reed de auto tot vlak bij de voordeur. ‘Wacht even, dan help ik je de auto uit.’ Het was een bewijs hoe hij eraan toe was, dat hij niet protesteerde. ‘We hadden bij Sevenoaks moeten stoppen, dan had ik Lee kunnen vragen me te helpen je de trap op te krijgen,’ foeterde ze, boos dat ze daar nu pas aan dacht. ‘Misschien kan ik even bellen...’

‘Nee!’ klonk het als een pistoolschot. ‘We hebben niemand nodig!’ Ze kromp ineen onder de blik van primitieve haat in zijn ogen. Haar lippen begonnen te trillen en even wankelde ze op haar benen, volkomen op door de emoties van de avond.

Adam produceerde een berouwvolle grijns en kwam moeizaam overeind. ‘Kate, het spijt me,’ zei hij met schorre stem van inspanning, toen hij naast de auto stond, leunend op het portier. ‘Jij kunt er niets aan doen, liefste, je heb je fantastisch gedragen, de hele avond.’

Ze glimlachte opgelucht. ‘Nu moeten we nog zien dat we je in bed krijgen,’ zei ze dapper. ‘Dan hebben we het ergste gehad.’

Het was een hel voor hen allebei, die tocht naar boven, maar het lukte. Ze hielp Adam de badkamer in en liep naar de slaapkamer waar ze op de rand van het bed bleef wachten tot hij klaar was. Ze trilde over al haar leden en had het gevoel dat ze elk moment kon bezwijken, nu de nachtmerrie van de afgelopen paar uur voorbij was.

Toen Adam de kamer binnenkwam, moest hij zich aan de muren vasthouden. Ze liep op hem toe en sloeg haar armen om zijn blote, bepleisterde bovenlijf. Hij legde een arm om haar nek en zo bleven ze een tijd zwijgend staan. Eindelijk fluisterde hij, hees en laag: ‘Als ze jou vanavond één haar hadden gekrenkt, had ik het mezelf nooit vergeven.’

Ze keek zielsgelukkig naar hem op. ‘Morgen blijf je in bed en dan breng ik je je ontbijt - hoor je me?’

‘Nu denk je zeker datje me kunt vertroetelen, hè,’ spotte hij. ‘Nu, je kon wel eens gelijk hebben; ze kunnen me met één vinger omver duwen.’

Zij liet zich heel voorzichtig achterover op bed zakken, kleedde zich uit en ging naast hem liggen, voorzichtig tegen hem aangedrukt. Adam deed het licht uit en ze lagen rustig naast elkaar in het donker, terwijl zijn vingers als in een reflex met haar zijden haar speelden. Alle twijfels en angsten van de laatste dagen kwamen Kathleen nu triviaal voor. Adam had gelijk, waar het op aan kwam, was dat ze met zijn tweeën waren...

Maar die overtuiging werd spoedig aan het wankelen gebracht. De volgende ochtend was Kathleen in de keuken een kop koffie voor Adam aan het zetten, toen er werd geklopt. Ze deed de deur open en zag Lee voor zich. ‘Ik heb gehoord wat Adam is overkomen,’ zei hij wat onhandig. ‘Ik kom kijken hoe het met hem gaat.’

Ze legde een hand op zijn arm en trok hem binnen, geroerd door dit blijk van broederlijke bezorgdheid.

‘Dat is aardig van je, Lee,’ zei ze met overtuiging. ‘Hij is er nog niet zo best aan toe, hij heeft nog veel pijn, maar gelukkig is hij niet ernstig geraakt. Ik stond net op het punt hem een kop koffie te brengen, wil je ook?’

‘Graag, bedankt.’ Hij volgde haar de keuken in, met een waarderende blik op de gezellige grenen kasten, de plavuizen vloer en de vrolijke gordijnen. ‘Jullie hebben er echts iets moois van gemaakt,’ complimenteerde hij haar. ‘Ik zou nooit gedacht hebben dat het er zo kon uitzien.’

‘Ik ben er helemaal weg van,’ zei ze.

‘Enig idee wie die smeerlappen waren, gisteravond?’

Ze schrok even van de bruuske manier waarop hij van onderwerp veranderde en morste wat suiker op tafel. Alsof ze op dat moment vóór haar stonden, zag ze de tronies van Adams aanvallers voor zich. Zonder dat ze het wist, werd ze wit van woede. ‘Nee,’ zei ze, ‘ik heb hen nooit eerder gezien, maar ik zou ze stuk voor stuk van honderd meter afstand herkennen.’ Ze rilde. ‘Het was afschuwelijk, Lee. En Adam wilde per se niet naar de politie gaan.’

‘Waarom niet?’ blafte Lee.

Ze schudde niet begrijpend haar hoofd. ‘Ik weet het niet. Ik begrijp er niets van.’ Ze zette de kopjes op het blad naast een schoteltje koekjes.

‘Laat mij dat dragen,’ bood Lee gedienstig aan en opnieuw was ze getroffen door zijn vriendelijke manier van doen. Misschien was Lee net zo geschrokken als zij en was dit een begin van toenadering tussen de twee broers.

Ze ging hem voor, de wenteltrap op en de slaapkamer binnen. Adam lag te lezen, met een paar kussens in zijn rug. Hij had slecht geslapen en had grote wallen onder zijn ogen; zijn gezicht was bleek en ingevallen en zijn ene wang zag blauw en gezwollen.

Kathleen glimlachte opgewekt tegen hem, omdat ze niet wilde laten merken hoe bezorgd ze was. ‘Lee is hier om te zien hoe het met je gaat,’ zei ze vrolijk en hield de deur open.

Adam wilde overeind komen, maar viel met een kreet van pijn in de kussen terug. ‘Donder op, Lee,’ siste hij tussen opeengeklemde kaken.

Als aan de grond genageld, stamelde Kathleen: ‘Adam... hij is...

‘Donder op!’ zei ik.

Er hing een korte, geladen stilte en toen klonk Lee’s bittere stem: ‘Ik had het kunnen weten! Ik had hoop dat we het konden bijleggen maar jij wijkt geen duimbreed, hè, Adam?’

Met een uiterste krachtsinspanning richtte Adam zich op, terwijl het zweet op zijn voorhoofd parelde. ‘Doe niet zo ongelooflijk schijnheilig, Lee!’ beet hij hem toe. ‘En nu, voor de laatste keer, donder op! En waag het niet ooit nog terug te komen - hoor je me?’

‘Maak je geen zorgen!’ zei Lee. ‘Voor zover mogelijk, zal ik vergeten dat ik ooit een broer heb gehad.’ Hij draaide zich met een ruk om en snelde de trap af.

Met een uitroep van verdriet rende Kathleen hem achterna. Voor hij de deur uit kon gaan, had ze hem bij zijn schouder gegrepen. ‘O, Lee,’ snikte ze, ‘het spijt me zo! Ik weet niet wat hem bezielt.’

‘Ach,’ zei Lee genadeloos, ‘wat hem bezielt? Het is weer precies hetzelfde liedje als indertijd met Leslie. Alleen gaat het nu tegen jou en mij.’

Ze sloeg haar hand tegen haar mond en vocht de hete tranen terug die haar in de ogen waren gesprongen. Zonder nog een woord te zeggen, liep Lee de deur uit.

Toen hij weg was, bleef ze een paar minuten roerloos en met nietsziende ogen uit het raam staan staren. Toen liep ze, als aangetrokken door een magneet, met loden schreden de trap naar boven op.

‘Is hij weg?’ vroeg Adam.

‘Ja, en maak je niet druk, terugkomen doet hij nooit meer,’ zei ze en barstte toen los: ‘Waarom heb je dat gedaan, Adam? Hij wilde het bij leggen tussen jullie, kon je dat niet merken?’

‘Doe toch niet zo ongelooflijk naïef, Kate! Het was allemaal toneelspel - en je bent er vierkant ingetrapt, nietwaar?’

Volkomen ontredderd vroeg Kathleen zich af of ze in feite wel iets van haar man begreep. Wat was de echte Adam - de vurige, tedere minnaar die de vervulling was geweest van haar vrouw-zijn, of de bittere, van haat vervulde man die haar alle vertrouwen en geloof in de mensen ontnam? Ze wist het niet meer...

Toonloos zei ze: ‘Ik geloof dat je gisteravond gelijk had; het wordt tijd dat we hier weggaan. Sevenoaks verscheurt ons, het vernielt ons leven...’

‘Het is nu te laat. Ik ga nu niet meer weg. Ik zal ze de lol niet gunnen dat ze kunnen zeggen dat ze me weggejaagd hebben. Niet na wat er vannacht is gebeurt. Nee, Kate, we blijven.’