19
De lente in de vallei was een uitbundige uitspatting van
kleuren, die overheerst werd door jong groen. Maar ze had wel in
angst gezeten en dat had het gebruikelijke enthousiasme voor het
nieuwe seizoen getemperd. Na zijn trage start was het een strenge
winter geweest, met zwaardere sneeuwval dan normaal. De
overstromingen in het begin van de lente voerden het smeltwater met
razend geweld af.
De stortvloed die door de smalle kloof stuwde, beukte met zo'n
kracht tegen de naar voren springende wand dat de grot ervan
trilde. Het water steeg bijna tot de richel. Ayla maakte zich
zorgen over Whinney. Zij kon zo nodig naar de steppen omhoog
klauteren, maar voor het paard was het te steil, vooral nu ze
hoogdrachtig was. De jonge vrouw bracht een paar angstige dagen
door waarin ze de ziedende stroom steeds hoger zag kruipen. Hij
beukte tegen de wand, kolkte dan terug en verdween bruisend om de
buitenrand. Stroomafwaarts stond de halve vallei onder water en het
kreupelhout langs de gewone bedding van het riviertje was totaal
verzwolgen.
In het holst van de nacht, in de periode dat de woedende vloed
op zijn ergst was, sprong Ayla op een nacht met een schok op,
gewekt door een verstikte dreun—als een donderslag—die van beneden
haar kwam. Ze was versteend. Pas toen het hoge water zakte, wist ze
wat de oorzaak was geweest. Door de klap waarmee een groot rotsblok
tegen de wand was geslagen, waren er schokgolven door het steen van
de grot gevaren. Een deel van de rotsbarrière was onder de dreun
afgebroken en een groot stuk rots lag in de stroom.
Omdat de rivier genoodzaakt was een nieuwe weg te zoeken, om
de hindernis heen, veranderde de loop. De bres in de wand vormde
een geschikte doorgang, maar het strandje werd er wel smaller door.
Een groot deel van de stapel botten, stukken drijfhout en stenen
was weggespoeld. Het rotsblok zelf, dat van hetzelfde materiaal
leek te zijn als de kloof, was niet ver van de wand blijven
liggen.
Toch waren alleen de zwakste bomen bezweken, ondanks de
verplaatsing van rotsblokken, ontwortelde bomen en struiken. De
meeste overblijvende planten liepen weer uit en vulden ieder hoekje
met fris, jong groen. De planten bedekten snel de littekensvan de
pas blootgekomen rotsen en aarde en ze maakten de indruk dat het
altijd zo zou blijven. Het onlangs gewijzigde landschap kreeg
spoedig het voorkomen alsof het altijd zo was geweest.
Ayla paste zich aan de verandering aan. Ze vond voor elk
rotsblok of stuk drijfhout, dat ze gebruikte, wel een vervanger,
maar de gebeurtenis liet wel sporen bij haar achter. Haar grot en
de vallei hadden tot op zekere hoogte hun geborgenheid verloren.
Elke lente maakte ze een periode van besluiteloosheid door, want
als ze de vallei wilde verlaten om haar tocht naar de Anderen voort
te zetten, dan moest dat in de lente gebeuren. Ze moest voldoende
tijd uittrekken voor de tocht en om een andere plek te zoeken om te
overwinteren als ze niemand vond. De beslissing was nu moeilijker
dan ooit. Na haar ziekte was ze bang in de late herfst en vroege
winter zonder een veilig onderkomen te worden overvallen, maar
sinds het hoge water een stuk van de wand had afgebroken, leek haar
grot niet meer zo veilig als hij haar eens had geleken. Veiligheid
was niet haar enige overweging. Ze was eenzaam. Haar ziekte had
haar niet alleen met haar neus gedrukt op de gevaren van haar leven
alleen, maar had haar ook bewust gemaakt van haar gemis aan
menselijk gezelschap. Ook de terugkomst van haar dieren had de
leegte niet helemaal kunnen vullen. Ze waren lief en aanhankelijk,
maar ze kon slechts op een simpele manier met ze communiceren. Ze
kon geen plannen met ze bespreken of iets vertellen over een
ervaring; ze kon niets vertellen of haar verbazing uitspreken over
een nieuwe ontdekking of een nieuwe vaardigheid en ze ontving nooit
een blijk van waardering. Ze had niemand om haar angsten te sussen
of haar smarten te troosten, maar hoeveel van haar
onafhankelijkheid en vrijheid was ze bereid op te geven in ruil
voor geborgenheid en kameraadschap? Pas toen ze vrijheid smaakte,
was het volledig tot haar doorgedrongen hoe beperkt haar leven was
geweest. Het beviel haar wel haar eigen beslissingen te nemen. Ze
wist niets af van de mensen bij wie ze was geboren, ze wist niets
van de tijd voor ze in de Stam was opgenomen. Ze wist niet hoeveel
de Anderen van haar zouden verlangen, maar ze wist dat ze een
aantal dingen niet zou willen opgeven. Whinney was daar een van. Ze
was niet van plan het paard opnieuw op te geven. Ze wist niet of ze
bereid zou zijn het jagen op te geven, maar als ze het nu eens niet
goedvonden dat ze lachte? Ze wilde niet bij mensen wonen die lachen
zouden afkeuren.
Er was een belangrijker vraag en hoewel ze probeerde hem niet
onder ogen te zien, vielen alle andere vragen erbij in het niet.
Als ze inderdaad Anderen vond en ze wilden niets van haar weten?
Een stam van de Anderen was misschien wel helemaal niet bereid om
een vrouw op te nemen die op het gezelschap van een paard stond, of
die wilde jagen of lachen, maar als ze haar, zelfs als ze bereid
was alles op te geven, nog afwezen? Zolang ze ze nog niet had
gevonden, kon ze hopen. Maar als ze nu eens haar hele leven alleen
moest leven?
Dergelijke gedachten kwelden haar geest vanaf het ogenblik dat
de eerste sneeuw begon te smelten en ze was opgelucht dat de
omstandigheden een beslissing uitstelden. Ze kon Whinney pas uit de
vertrouwde vallei halen nadat ze haar veulen had geworpen. Ze wist
dat paarden gewoonlijk ergens in de lente wierpen. De medicijnvrouw
in haar, die bij genoeg menselijke bevallingen had geholpen om te
weten dat het nu elk ogenblik zover kon zijn, hield de merrie
scherp in de gaten. Ze maakte geen jachttochten, maar ze ging
regelmatig uit rijden om in beweging te blijven.
'Ik denk dat we dat kamp van de Mamutiërs zijn misgelopen,
Thonolan. We zitten te ver naar het oosten, lijkt me,' zei
Jondalar. Ze volgden het spoor van een kudde reuzenherten om hun
slinkende voorraden aan te vullen.
ik denk niet… Kijk!' Thonolan wees naar een mannetjeshert met
een handvormig gewei waarvan de spanwijdte ruim drie meter bedroeg,
waar ze plotseling op waren gestuit. Hij was schichtig. Jondalar
vroeg zich af of hij voelde dat er gevaar dreigde en verwachtte het
laagtonige waarschuwingsge- schreeuw te horen. Voor de bok alarm
kon slaan, sloeg een hinde op hol en rende recht op hen af.
Thonolan smeet de van een stenen punt voorziene speer weg, op de
manier die hij van de Mamutiërs had geleerd, zodat de platte, brede
punt tussen de ribben door naar binnen zou glijden. Hij trof doel
en de hinde viel haast aan hun voeten neer.
Maar voor ze hun prooi konden opeisen, ontdekten ze waarom de
bok zo zenuwachtig was geweest en waarom de hinde praktisch in hun
speer was gelopen. Ze zagen een holeleeuwin op hen afspringen en
verstarden. De gevallen hinde leek het roofdier een ogenblik in de
war te brengen. Ze was niet gewend dat haar prooi nog voor haar
aanval dood neerviel. Ze aarzelde niet lang. De leeuwin gaf
het hert een duwtje met haar neus, om zich ervan
te vergewissen dat het dood was, nam de nek stevig tussen
haar tanden, en begon het beest weg te sleuren.
Thonolan was verontwaardigd. 'Die leeuwin heeft onze prooi
gestolen!'
'Die leeuwin besloop de herten ook en als zij denkt dat het
haar prooi is, dan zal ik haar dat niet betwisten.' 'Nou, ik
wel.'
'Doe niet zo belachelijk,' snoof Jondalar. 'Je kunt een
holeleeuwin geen hert afpakken.'
ik ben niet van plan het zonder slag of stoot op te geven.'
'Laat haar het beest toch houden, Thonolan. We vinden wel een ander
hert,' zei Jondalar terwijl hij zijn broer volgde, die achter de
leeuwin was aangegaan.
ik wil alleen kijken waar ze het mee naar toe neemt. Ik denk
niet dat ze bij een troep hoort, dan zat de rest hier inmiddels wel
boven op het hert. Ik denk dat ze een zwerver is en het meesleept
om het voor andere leeuwen te verbergen. We kunnen kijken waar ze
het naar toe brengt. Vroeg of laat zal ze weggaan, dan kunnen wij
wat vers vlees voor onszelf pakken.' ik hoef geen vers vlees van de
prooi van een holeleeuwin.' 'Het is haar prooi niet. Het is mijn
prooi. Die hinde heeft mijn speer nog tussen haar ribben.'
Het was zinloos ertegenin te gaan. Ze volgden de leeuwin naar
een doodlopende kloof die bezaaid was met rotsblokken van de
wanden. Ze bleven op wacht zitten. Zoals Thonolan al had voorspeld,
vertrok de leeuwin korte tijd later. Hij stapte op de kloof
af.
'Thonolan, ga daar niet in. Je weet niet wanneer die leeuwin
terugkomt.'
ik wil alleen mijn speer ophalen en misschien wat van het
vlees nemen.' Thonolan liet zich over de rand zakken en klauterde
over los puin de kloof in. Jondalar volgde hem schoorvoetend.
Ayla was zo vertrouwd geraakt met het gebied ten oosten van de
vallei, dat het haar begon te vervelen, vooral omdat ze niet
jaagde. Het was dagenlang betrokken en regenachtig geweest en toen
een warme zon de ochtendwolken had weggebrand tegen de tijd dat ze
klaarstond om te gaan rijden, moest ze er niet aan denken weer
dezelfde weg af te leggen.Nadat ze de draagmanden en sledestokken
had bevestigd—sinds haar ziekte ging ze er nooit meer onvoorbereid
op uit—en het paard via het steile pad naar beneden, en langs de nu
kortere wand had geleid, besloot ze de lange vallei door te rijden
in plaats van naar de steppen te gaan. Aan het eind, waar de stroom
naar het zuiden afboog, viel haar oog op de steile, kieze- lige
helling die ze al eerder was beklommen om naar het westen uit te
kijken en ze dacht dat het paard er gemakkelijk zou misstappen.
Maar het moedigde haar wel aan verder te rijden, om te zien of ze
een toegankelijker uitweg naar het westen kon vinden. Terwijl ze
verder naar het zuiden reed, keek ze met gretige nieuwsgierigheid
om zich heen. Het was nieuw terrein en ze vroeg zich af waarom ze
niet eerder deze kant op was gereden. De hoge wand ging geleidelijk
over in een meer glooiende helling. Toen ze ondiepe
oversteekplaatsen zag, liet ze Whinney afslaan en dreef haar
erover.
Het landschap had veel van de open grasvlakten. Het week er
alleen in details van af, maar dat maakte het juist belangwekkend.
Ze reed door tot ze zich in een wat ruigere streek bevond, met
scherpe kloven en abrupt afgevlakte plateaus. Ze was verder dan ze
van plan was geweest te gaan en toen ze weer een kloof naderde,
dacht ze net dat ze eigenlijk naar huis moest. Toen hoorde ze iets
dat haar bloed deed stollen en haar hart tekeer deed gaan: het
rommelende gebrul van een holeleeuw—en de schreeuw van een
mens.
Ayla hield stil. Ze hoorde het bloed in haar slapen kloppen.
Het was zo lang geleden dat ze menselijk geluid had gehoord en toch
wist ze zeker dat het van een mens kwam, en nog iets anders. Ze
wist dat het haar soort mens was. Ze stond zo versteld dat ze niet
kon nadenken. De schreeuw trok aan haar, het was een hulpkreet.
Maar een holeleeuw kon ze niet aan, noch kon ze Whinney eraan
blootstellen.
Het paard voelde haar acute dilemma en sloeg de weg naar de
kloof in, hoewel het tenminste moest voelen dat Ayla aarzelde. Ze
naderde de kloof langzaam, steeg toen af en keek naar binnen. Hij
liep dood tegen een wand van puin. Ze hoorde het gegrom van de
holeleeuw en zag de rossige manen. Toen drong het tot haar door dat
Whinney niet zenuwachtig was geweest en ze wist waarom.
'Dat is Kleintje! Whinney, dat is Kleintje!'
Ze rende de kloof in, zonder erbij stil te staan dat er
misschien
andere leeuwen in de buurt zouden zijn. Ze dacht er zelfs niet
bij na dat Kleintje niet langer haar jonge kameraad was, maar een
volwassen leeuw. Hij was Kleintje, dat was het enige dat ertoe
deed. Voor deze holeleeuw was ze niet bang. Ze klom via een paar
spitse rotsen naar hem toe. Hij viel uit en gromde naar haar.
'Laat dat, Kleintje!' beval ze. Hij aarzelde slechts een
ogenblik en toen zat ze al naast hem en duwde hem opzij zodat ze
zijn prooi kon bekijken. De vrouw was te vertrouwd, haar houding te
verzekerd dan dat hij zich tegen haar verzette. Hij ging opzij,
zoals hij nog altijd had gedaan als ze hem met een gedode prooi
aantrof en de huid wilde bewaren, of een stuk vlees voor zichzelf
wilde pakken. En hij had geen honger. Hij had zich volgevreten aan
een reuzenhert dat zijn leeuwin hem had gebracht. Hij had alleen
aangevallen om zijn territorium te verdedigen en had toen
geaarzeld. Mensen waren geen prooi voor hem. Hun geur leek te veel
op de geur van de vrouw die hem had grootgebracht, een geur van
zowel moeder als jachtgezel.
De mannen waren met zijn tweeën, zag Ayla. Ze liet zich op
haar knieën zakken om ze te onderzoeken. Haar voornaamste zorg had
ze als medicijnvrouw, maar ze was ook stomverbaasd en nieuwsgierig.
Ze wist dat het mannen waren hoewel het de eerste Anderen waren die
ze zich herinnerde ooit gezien te hebben. Zodra ze ze zag, begreep
ze waarom Oda had gezegd dat mannen van de Anderen er net zo
uitzagen als zij. Ze wist meteen dat er voor de man met het donkere
haar geen hoop meer was. Hij lag in een onnatuurlijke houding, zijn
nek gebroken. De tandafdrukken in zijn hals verkondigden de
oorzaak. Ze was ervan overstuur, hoewel ze hem nog nooit had
gezien. Tranen van verdriet welden in haar ogen op. Niet omdat ze
van hem had gehouden, maar ze had het gevoel dat ze iets van
onschatbare waarde was kwijtgeraakt voor ze ooit de kans had gehad
het naar waarde te schatten. De eerste keer dat ze iemand van haar
eigen soort zag, was hij dood en dat vond ze verschrikkelijk.
Ze wilde zijn menszijn erkennen, hem met een begrafenis eren,
maar na een scherpe blik op de andere man besefte ze dat dat
onmogelijk zou zijn. De man met het gele haar ademde nog, maar het
leven stroomde in golven uit hem weg via een scheur in zijn been.
De enige hoop voor hem was dat ze hem zo vlug mogelijk mee terugnam
naar de grot, zodat ze hem kon behandelen. Er was geen tijd voor
begrafenissen.Kleintje snuffelde aan de man met het donkere haar
terwijl zij haar best deed de stroom bloed uit het been van de
andere man af te binden met een tourniquet gemaakt van haar slinger
en een gladde steen. Ze duwde de leeuw van het lijk weg. Ik weet
dat hij dood is, Kleintje, maar hij is niet voor jou, dacht ze. De
holeleeuw sprong van de richel naar beneden en controleerde of zijn
hert nog steeds in de rotsspleet lag waar hij het had
achtergelaten. Een bekend gegrom vertelde Ayla dat hij aanstalten
maakte om te gaan eten.
Toen het bloed langzamer begon te stromen en niet langer
golfde, maar sijpelde, floot ze Whinney en sprong toen omlaag om de
slede in elkaar te zetten. Whinney was nu wat schichtiger, en Ayla
herinnerde zich dat Kleintje een gezellin had. Om het paard gerust
te stellen, gaf ze het klopjes en omhelsde het. Ze onderzocht de
stevige gevlochten mat lussen de twee stokken die achter het paard
over de grond sleepten en kwam tot de slotsom dat hij de man met
het gele haar zou houden, maar ze wist niet wat ze met de andere
moest doen. Ze wilde hem niet daar voor de leeuwen
achterlaten.
Toen ze terug omhoogklom, viel het haar op dat de losse stenen
achterin de kloof er heel onstabiel uitzagen, een groot deel lag op
een hoop achter een groot rotsblok dat zelf niet al te vast lag.
Plotseling herinnerde ze zich de begrafenis van Iza. De oude
medicijnvrouw was voorzichtig in een ondiepe kuil in de bodem van
de grot gelegd en vervolgens waren er stenen om en op haar lichaam
gestapeld. Het bracht haar op een idee. Ze sleepte de dode naar het
achterste gedeelte van de doodlopende kloof, bij de
steenlawine.
Kleintje kwam terug om te zien wat ze uitspookte, zijn snuit
onder het hertebloed. Hij volgde haar terug naar de andere man en
besnuffelde hem terwijl ze hem naar de rand van de rots sleepte
waaronder de schichtige merrie wachtte met de slede. 'Uit de weg
nu, Kleintje!'
Ze probeerde de man voorzichtig op de slede neer te vlijen.
Zijn oogleden knipperden, maar hij kreunde van pijn toen ze hem
bewoog en sloot zijn ogen weer. Ze was wel zo blij dat hij buiten
bewustzijn was. Hij was zwaar, het was een worsteling hem te
verslepen en dat zou hem pijn doen. Toen ze hem eindelijk op de
slede vastgebonden had, ging ze met een lange, stevige speer
nogmaals terug naar de stenen richel en liep naar achter. Ze keek
neer op de dode man, voelde verdriet om zijn dood. Toen zette ze de
speer tegen de rots en richtte zich, met de formele, woordeloze
gebaren van de Stam, tot de wereld van de geesten. Ze had Creb, de
oude Mog-ur, met zijn welsprekende, vloeiende bewegingen, de geest
van Iza zien toevertrouwen aan de volgende wereld. Ze had de
gebaren herhaald toen ze zijn lichaam na de aardbeving in de grot
vond, hoewel ze nooit precies wist wat de heilige gebaren
betekenden. Dat was niet belangrijk, ze kende de intentie. De
herinneringen stormden op haar af en de tranen kwamen haar in de
ogen toen ze wederom het prachtige, stille ritueel afwerkte voor de
onbekende vreemdeling en hem op weg stuurde naar de wereld van de
geesten.
Toen wrikte ze, met de speer als hefboom, haast op dezelfde
manier waarop ze een graafstok zou hebben gebruikt om een blok hout
om te keren of een wortel omhoog te wroeten, de grote steen los en
sprong opzij toen een lawine van losse stenen over de dode
viel.
Voor het stof weer was gaan liggen, had ze Whinney de kloof
uitgeleid, klom toen op haar rug en begon aan de lange weg terug
naar de grot. Ze hield een paar keer stil om de man te verzorgen en
werd verscheurd tussen zich te haasten om hem thuis te krijgen en
het een beetje kalm aan te doen omwille van Whinney. Ze hield een
keer stil om verse smeerwortels op te graven en haalde opgelucht
adem toen ze hem de stroom over had en in de verte de naar voren
springende wand zag. Maar pas toen ze stilhield om de positie van
de sledestokken te veranderen, voor ze aan het smalle pad naar
boven begon, stond ze zichzelf toe te geloven dat ze de grot had
bereikt met de man nog in leven. Ze leidde Whinney de grot in met
de slede en legde een vuur aan om water te verhitten, voor ze de
bewusteloze man losmaakte en hem naar haar slaapplaats sleepte. Ze
spande het paard uit, omhelsde haar dankbaar en keek haar voorraad
geneeskrachtige kruiden langs en koos die uit welke ze nodig had.
Voor ze aan haar voorbereidingen begon, haalde ze diep adem en
greep haar amulet beet. Ze kon haar gedachten niet voldoende helder
krijgen om een speciale bede tot haar totem te richten—ze was te
vol van onverklaarbare angsten en verwarrende hoop—maar ze had hulp
nodig. Ze wilde de kracht van haar totem inroepen bij haar pogingen
deze man te behandelen. Ze moest hem redden. Ze wist niet precies
waarom, maar niets was ooit zo belangrijk geweest. Wat ze er ook
voor moest doen, deze man mocht niet sterven.Ze gooide extra hout
op het vuur en controleerde de temperatuur van het water in de
leren pot die pal boven het vuur hing. Toen ze stoom zag opstijgen,
voegde ze er goudsbloemblaadjes aan toe en wendde zich tenslotte
tot de bewusteloze man. Uit de scheuren in het leer dat hij droeg,
maakte ze op dat hij naast de wond in zijn rechterdij nog andere
wonden had. Ze moest zijn kleren zien uit te krijgen, maar hij
droeg geen omslag dat met veters was dichtgebonden.
Toen ze goed keek om erachter te komen hoe ze zijn kleren
moest verwijderen, zag ze dat het leer en bont uitgesneden en in
model gebracht was en dat de stukken met de koorden aan elkaar
waren gezet tot kokers, die zijn armen, benen en romp omsloten. Ze
bekeek de aanhechtingen zorgvuldig. Ze had het leer opengesneden om
zijn been te behandelen en ze kwam tot de slotsom dat dat nog
steeds de beste manier was. Ze was verbaasder toen ze zijn
bovenkleding opensneed en nog een kledingstuk vond, dat totaal
anders was dan ze ooit had gezien. Stukjes schelp, bot,
dieretanden, kleurige vogelveertjes waren er in een ordelijk
patroon op vastgezet. Was het een soort amulet, vroeg ze zich af.
Ze vond het vreselijk om het open te snijden, maar er was geen
andere manier om het uit te krijgen. Ze deed het voorzichtig en
probeerde het patroon te volgen, om het zo min mogelijk uit elkaar
te halen.
Onder het versierde kledingstuk zag nog een ander, dat de
onderste helft van zijn lichaam bedekte. Het zat om elk been
afzonderlijk gewikkeld en was met koord aan elkaar gezet. De delen
kwamen aan de bovenkant bij elkaar en zaten, als een buidel met een
trekkoord, om zijn middel gebonden. Aan de voorkant vielen ze over
elkaar. Dat sneed ze ook open. Ze verwijderde het tourniquet en
trok voorzichtig het stijve, van bloed doordrenkte leer van het
opengereten been los. Onderweg had ze het tourniquet een paar keer
losgemaakt om het bloed de gelegenheid te geven door het been te
stromen. Als het niet goed gebeurde, kon dat tot gevolg hebben dat
het been verloren was. Ze wachtte weer even toen ze bij het
schoeisel kwam, dat zo in model was gesneden en in elkaar gezet dat
het de vorm van de voet volgde, sneed toen de veters door waarmee
het was omwikkeld en trok het van zijn voeten. De wond in zijn been
sijpelde weer, maar het bloed kwam er niet in golven uit en ze
onderzocht hem vlug om achter de omvang van zijn verwondingen te
komen. De andere rijtwonden en krabben waren oppervlakkig, maar er
bestond mogelijk infectiegevaar. Wonden van leeuweklauwen hadden de
akelige neiging te gaan zweren, zelfs bij de onbetekenende krabben
die Kleintje haar had toegebracht, gebeurde dat vaak. Maar infectie
was niet haar directe zorg, die gold zijn been. Een andere
verwonding zag ze bijna over het hoofd, een grote zwelling opzij
aan zijn hoofd, waarschijnlijk van de val toen hij werd
aangevlogen. Ze wist niet zeker hoe ernstig die was, maar ze kon
zich geen tijd gunnen daar achter te komen. De gapende beenwond
begon weer te bloeden. Ze drukte de lies dicht terwijl ze de wond
uitwaste met een geprepareerd konijnevel, afgeschraapt en opgerekt
tot het zacht en absorberend was, gedoopt in het warme aftreksel
van goudsbloemblaadjes. De vloeistof was niet alleen ontsmettend,
maar ook bloedstelpend en dat zou de minder belangrijke bloedingen
van de andere wonden straks stoppen. Ze maakte de wond grondig
schoon en spoelde hem van binnen uit. Behalve dat er een diep,
gapend gat zat, was ook een deel van zijn dijspier kapotge- reten.
Ze strooide met gulle hand geraniumwortelpoeder op de wond en
merkte dat dit onmiddellijk een stollende werking had.
Terwijl ze een hand op het drukpunt hield, doopte ze wat
smeer- wortel in een bakje water om hem af te spoelen, kauwde dat
toen tot pulp, spuugde het in de hete oplossing van
goudsbloemblaadjes en schepte het er weer uit voor een nat
papkompres direct op de wond. Ze hield het gapende gat dicht en
legde de kapotge- scheurde spier weer op zijn plaats, maar toen ze
haar handen weghaalde, weken de wondranden weer uiteen en gleed de
spier weg.
Ze hield de wond weer dicht, maar wist dat het niet zou
houden. Ze dacht niet dat stevig omwikkelen voldoende zou zijn om
de wondranden goed bij elkaar te houden, en ze wilde niet dat het
been van de man slecht zou genezen en blijvende zwakte zou
veroorzaken. Kon ze daar maar blijven zitten en de wond dicht
houden terwijl hij genas, dacht ze. Ze voelde zich hulpeloos en
wenste dat Iza er was. Ze was er zeker van dat de oude
medicijnvrouw zou hebben geweten wat ze moest doen, hoewel Ayla
zich niet kon herinneren dat haar ooit was geleerd hoe ze een
dergelijke situatie moest behandelen.Maar toen herinnerde ze zich
iets anders, iets dat Iza haar over haarzelf had verteld toen ze
vroeg hoe ze medicijnvrouw kon worden van Iza's geslacht, ik ben
niet echt je dochter,' had ze gezegd. 'Ik heb jouw herinneringen
niet. Ik begrijp jouw herinneringen werkelijk niet.'
Iza had haar toen uitgelegd dat haar geslacht het hoogst in
aanzien stond omdat het het beste was; elke moeder had aan haar
dochter doorgegeven wat ze wist en had geleerd en zij was door Iza
opgeleid. Iza had gezegd dat ze haar alle kennis had gegeven die ze
haar kon geven, misschien niet alle die ze bezat, maar genoeg,
omdat Ayla nog iets anders had. Een gave, had Iza gezegd. 'Je hebt
de herinneringen niet, kind, maar je hebt een manier van denken,
een manier van begrijpen… en een manier van weten hoe je moet
helpen.'
Kon ze maar een manier bedenken om deze man nu te helpen,
dacht Ayla. Toen viel haar oog op de stapel kleren die ze van de
man had losgesneden. Er kwam een gedachte bij haar op. Ze liet het
been los en pakte het kledingstuk op dat de benedenhelft van zijn
lichaam had bedekt. Er waren stukken uitgesneden die vervolgens met
fijn koord aan elkaar waren gezet, een koord gemaakt van pees. Ze
bekeek de manier waarop ze aan elkaar waren bevestigd en trok ze
uit elkaar. Het koord ging door een gat aan de ene kant, door een
gat aan de andere kant en werd dan aangetrokken.
Ze deed iets soortgelijks om berkebasten schalen in model te
brengen. Ze boorde er gaatjes in en knoopte de uiteinden samen met
een stukje touw. Kon ze iets dergelijks doen om het been van de man
dicht te houden'? Om het gapende gat bij elkaar te houden tot het
weer dichtgroeide?
Vlug stond ze op en haalde iets dat op een bruine stok leek.
Het was een lang stuk hertepees, gedroogd en hard. Met een ronde,
gladde steen stampte Ayla de gedroogde pees tot hij in lange
strengen witte bindvezel uiteenviel. Ze trok ze uit elkaar, haalde
een taaie sliert uit het bindweefsel en doopte die vervolgens in de
goudsbloemoplossing. Net als leer werd een pees buigzaam als hij
nat was en werd hij, als hij niet werd bewerkt, stijf als hij weer
opdroogde. Toen ze verschillende stukjes klaar had, inspecteerde ze
haar messen en priemen en probeerde de beste te vinden om kleine
gaatjes te prikken in het vlees van de man. Plotseling herinnerde
ze zich het pakje splinters dat ze had verzameld van de boom die
door de bliksem was getroffen. Iza had dergelijke splinters
gebruikt voor het doorprikken van steenpuisten, blaren en
zwellingen waar het vuil uit moest weglopen. Ze zouden wel
bruikbaar zijn voor haar doel.
Ze waste sijpelend bloed en smeerwortel weg, maar wist niet
goed hoe ze moest beginnen. Toen ze met een van de splinters een
gaatje prikte, bewoog de man zich en mompelde. Ze zou dit snel
moeten doen. Ze reeg het stijfgeworden stukje pees door het gaatje
dat ze met de splinter had gemaakt door het gaatje ertegenover en
trok de uiteinden toen voorzichtig naar elkaar toe en legde er een
knoop in.
Ze besloot niet al te veel knopen te maken, want ze wist niet
zeker hoe ze ze er later uit moest halen en ze wilde de wond er
alleen mee dichthouden. Toen ze vier knopen langs de rijtwond klaar
had, deed ze er nog drie bij om de kapotgescheurde spier op zijn
plaats te houden. Toen ze klaar was, glimlachte ze bij het idee dat
peesknopen het vlees van een mens bij elkaar hielden, maar het was
gelukt. De wond gaapte niet langer open, de spier bleef op zijn
plaats. Als de wond schoon zou genezen, zonder zweren, zou de man
zijn been misschien weer goed kunnen gebruiken. De kans daarop was
in ieder geval veel groter geworden.
Ze maakte een papkompres van verse smeerwortel, wikkelde het
been in zacht leer en waste toen de rest van de krabben en sneden
zorgvuldig uit, voornamelijk rond zijn rechterschouder en borst. Ze
maakte zich zorgen over de bult op zijn hoofd, maar de huid was
niet kapot, alleen opgezet. In vers water maakte ze een aftreksel
van arnicabloemen en maakte een nat kompres voor de zwelling, dat
ze met een reep leer op zijn plaats bond. Toen liet ze zich pas
terugzakken op haar hielen. Als hij wakker werd, waren er
medicijnen die ze hem kon geven, maar voorlopig had ze alles
behandeld wat ze behandelen kon. Ze streek een heel klein plooitje
in het leren verband om zijn been glad en keek toen voor het eerst
eens goed naar hem.Hij was niet zo fors als de mannen van de Stam,
maar gespierd, en zijn benen waren ongelooflijk lang. Het blonde
krulhaar op zijn borst liep donzig door over zijn armen. Zijn huid
was bleek. Zijn lichaamshaar was lichter en fijner dan dat van de
mannen die ze had gekend, hij was langer en magerder, maar niet
veel anders. Zijn slappe geslachtsdeel rustte op zachte,
goudkleurige krullen. Ze zag een recent litteken en nog niet
helemaal verbleekte blauwe plekken op zijn ribben. Hij was zeker
nog maar pas hersteld van een eerdere verwonding. Wie had hem
verzorgd? En waar kwam hij vandaan? Ze boog zich dichter naar hem
toe, om zijn gezicht te zien. Vergeleken bij de gezichten van de
mannen van de Stam was het plat. Zijn ontspannen mond had volle
lippen, maar zijn kaak stak niet zover naar voren. Hij had een
sterke kin met een kuiltje. Ze raakte de hare aan en herinnerde
zich dat haar zoon er ook een had, maar verder niemand in de Stam.
De vorm van de neus van deze man was niet veel anders—met een hoge
rug, smal—maar hij was kleiner. Zijn gesloten ogen stonden wijd uit
elkaar en leken uit te puilen, toen drong het tot haar door dat hij
geen zware wenkbrauwbogen had die ze overschaduwden. Zijn
voorhoofd, geplooid in de lichte groeven van zorgenrimpels, was
recht en hoog. In haar ogen, die alleen mensen van de Stam hadden
gezien, leek zijn voorhoofd vreemd bol. Ze legde haar hand op zijn
voorhoofd en voelde vervolgens aan het hare. Ze waren hetzelfde.
Wat moest ze er in de ogen van de Stam vreemd hebben
uitgezien.
Zijn haar was lang en steil—een deel ervan werd nog door een
veter bij elkaar gehouden in zijn nek, maar het meeste was één in
elkaar geklitte massa—en geel. Net als het hare, dacht ze, maar
lichter. Op de een of andere manier kwam het haar bekend voor. Met
een schok van herkenning herinnerde ze het zich plotseling. Haar
droom! Haar droom over een man van de Anderen. Ze kon zijn gezicht
niet zien, maar zijn haar was geel geweest! Ze dekte de man toe en
liep snel naar buiten de richel op, verbaasd dat het nog steeds dag
was, vroeg in de middag, naar de zon te oordelen. Er was zoveel
gebeurd. Ze was zo geconcentreerd bezig geweest, zowel in
geestelijk, lichamelijk als in emotioneel opzicht, dat het leek of
het veel later had horen te zijn. Ze probeerde haar gedachten te
ordenen, ze een beetje te rangschikken, maar ze tuimelden verward
door haar hoofd. Waarom had ze die dag besloten naar het westen te
rijden? Waarom had ze precies daar moeten zijn net toen hij
schreeuwde? En hoe was het mogelijk dat ze van alle holeleeuwen op
de vlakte uitgerekend Kleintje in de kloof aantrof? Haar totem had
haar daar vast heengeleid. En haar droom van de man met het gele
haar? Was dit die man? Waarom was hij hierheen gebracht? Ze was er
niet zeker van welke betekenis hij in haar leven zou hebben, maar
ze wist dat het nooit meer hetzelfde zou zijn. Ze had het gezicht
van de Anderen gezien. Ze voelde Whinney achter zich aan haar hand
snuffelen en draaide zich om. Het paard legde haar hoofd over de
schouder van de vrouw en Ayla strekte haar armen uit, sloeg ze om
Whin- ney's hals en legde toen haar hoofd ertegen. Ze drukte zich
tegen het paard aan, zich vastklampend aan haar vertrouwde,
comfortabele manier van leven, een beetje bang voor de toekomst.
Toen aaide ze de merrie, klopjes gevend en liefkozend, en voelde
het jong dat ze droeg, bewegen.
'Het kan niet veel langer meer duren, Whinney. Maar ik ben
blij dat je me hebt geholpen de man mee terug te nemen. Ik had hem
nooit in mijn eentje hierheen kunnen dragen.' Ik moest maar weer
naar binnen gaan om te controleren of alles goed met hem gaat,
dacht ze, zenuwachtig dat er misschien iets met hem zou gebeuren
als ze hem ook maar een ogenblik alleen liet. Hij had zich niet
verroerd, maar ze bleef bij hem, en hield zijn ademhaling in de
gaten. Ze kon haar ogen niet van hem afhouden. Plotseling viel haar
een afwijking op: hij had geen baard! Alle mannen van de Stam
hadden baarden, borstelige, bruine baarden. Hadden mannen van de
Anderen geen baarden?
Ze raakte zijn kaak aan en voelde de ruige stoppels van nieuwe
groei. Hij had wel wat baard, maar die was zo kort. Ze schudde het
hoofd, totaal van haar stuk gebracht. Hij zag er zo jong uit.
Ondanks dat hij zo groot en gespierd was, leek hij plotseling meer
een jongen dan een man.
Hij draaide zijn hoofd om, kreunde en mompelde iets. Zijn
woorden waren niet te verstaan en toch hadden ze iets dat haar het
gevoel gaf dat ze ze wel moest kunnen verstaan. Ze legde haar hand
op zijn voorhoofd en vervolgens tegen zijn wang, en voelde de
toenemende warmte van koorts. Ik moest maar eens zien of ik wat
wilgebastthee bij hem naar binnen kan krijgen, dacht ze terwijl ze
weer overeind kwam.
Ze bekeek haar voorraad geneeskrachtige kruiden toen ze de
wilgebast pakte. Ze had zich zo vaak afgevraagd waarom ze er zo'n
complete verzameling geneesmiddelen op na hield als ze toch niemand
had om te verzorgen behalve zichzelf. Maar het was een gewoonte en
nu was ze er blij om. Er waren veel planten bij die ze niet in de
vallei of op de steppe had gevonden omdat er genoeg bij de grot
stonden en ze vond er nieuwe bij die verder naar het zuiden
groeiden. Iza had haar geleerd hoe ze onbekende planten op zichzelf
moest testen als voedsel en als medicijn, maar ze was nog niet
tevreden over de nieuwe soorten. Niet genoeg om ze voor de man te
gebruiken. Behalve de wilgebast pakte ze een plant waar ze de
werking wel van kende. De harige stengel stond in een rozet van
brede puntige bladeren. Toen ze hem plukte, zat er een tros witte
bloemen aan, die nu bruin verdord waren. Het leek zo veel op
agrimonie dat ze het als familie van dat kruid beschouwde—maar een
van de andere medicijnvrouwen op de Stambijeenkomst had het een
bothelend middel genoemd en het er ook voor gebruikt. Ayla
gebruikte het om de koorts te bestrijden, maar het moest lang koken
tot er een dikke stroop overbleef. Het bevorderde het zweten en het
was een sterk middel. Ze wou het voor de man niet gebruiken omdat
hij verzwakt was door bloedverlies, tenzij het niet anders kon.
Maar ze kon het wel klaarmaken. Ze dacht aan luzernebladeren. Vers
luzerneblad, in heet water getrokken, hielp het bloed stollen. Ze
had er buiten op het veld een paar gezien. En soep met veel vlees
om hem te doen aansterken. De medicijnvrouw in haar werkte weer en
de verwarring die ze had gevoeld was verdwenen. Vanaf het begin had
ze zich vastgeklampt aan één gedachte, en die werd sterker. Deze
man moet in leven blijven.
Ze slaagde erin de man wat thee te laten drinken, met zijn
hoofd in haar schoot. Zijn oogleden knipperden en hij mompelde,
maar bleef buiten bewustzijn. Zijn krabben en sneden waren gaan
gloeien en zijn been zwol zichtbaar op. Ze legde het papkompres
opnieuw aan en maakte een nieuw kompres voor de wond aan zijn
hoofd. Daar was de zwelling tenminste geslonken. Met het vallen van
de avond begon ze steeds ongeruster te worden en ze wilde maar dat
Creb er was, om de geesten aan te roepen om haar te helpen, zoals
hij altijd voor Iza had gedaan. Tegen de tijd dat het donker was,
lag de man te draaien en te woelen en riep hij woorden. Vooral een
woord kwam steeds terug, in combinatie met geluiden die als
indringende waarschuwingen klonken. Ze dacht dat het misschien een
naam was, misschien de naam van de andere man. Met het ribbeen van
een hert, waarvan ze het uiteinde had uitgehold tot een klein
kuiltje, voerde ze hem rond middernacht in kleine slokjes een sterk
aftreksel van agrimonie, om de koorts te verminderen. Terwijl hij
zich verzette tegen de bittere smaak, vlogen zijn ogen open, maar
er lag geen herkenning in hun donkerblauwe diepten. Het was
gemakkelijker om naderhand de doornappelthee bij hem binnen te
krijgen, alsof hij de andere bittere smaak uit zijn mond wilde
spoelen. Ze was blij dat ze de pijnstillende, slaapverwekkende
doornappel in de omgeving van de vallei had gevonden.
Ze waakte de hele nacht, in de hoop dat de koorts zou keren,
maar het was al bijna ochtend voor de piek werd bereikt. Nadat ze
zijn natbezwete lichaam met koel water had afgesponst, en zijn
beddegoed en verbanden had verschoond, sliep hij rustiger. Ze
dommelde toen wat op een vacht naast hem. Plotseling staarde ze in
het felle zonlicht dat door de opening naar binnen kwam en vroeg
zich af waarom ze klaarwakker was. Ze draaide zich om, zag de man
en in een flits herinnerde ze zich de hele vorige dag weer. De man
leek ontspannen en normaal te slapen. Ze bleef stil liggen
luisteren. Toen hoorde ze Whinney's moeizame ademhaling. Ze stond
vlug op en liep naar de andere kant van de grot.
'Whinney,' zei ze opgewonden, 'is het zover?' De merrie hoefde
niet te antwoorden.
Ayla had wel vaker geholpen kleintjes ter wereld te brengen,
had er zelf een het leven geschonken, maar het was een nieuwe
ervaring om het paard te helpen. Whinney wist wat ze moest doen,
maar ze leek Ayla's troostrijke aanwezigheid op prijs te stellen.
Pas tegen het eind, toen het veulen al voor een deel naar buiten
was gekomen, hielp ze om hem het laatste stuk eruit te trekken. Ze
glimlachte van genoegen toen Whinney de donkerbruine, donzige vacht
van haar pasgeboren hengstveulen begon schoon te likken.
'Dat is de eerste keer dat ik ooit iemand een paard heb zien
helpen bij het werpen van een veulen,' zei Jondalar. Ayla draaide
zich met een ruk om bij het geluid en keek de man aan die, steunend
op een elleboog, aandachtig naar haar lag te kijken.