Jillian Lauren

Haremmeisje

+++

BOEKERIJ-Logo_zwart.eps

Voor Scott

Liefde maakt alles goed

En daar zit je dan in een gammele hut

En daar zit je dan aan de andere kant van de wereld

En daar zit je dan achter het stuur van een grote auto

En daar zit je dan in een mooi huis met een mooie vrouw

En dan denk je: allemachtig, hoe ben ik hier terecht gekomen?

+++

Talking Heads

Voorwoord

De vrouw van de sjah was hem niet trouw, dus liet hij haar onthoofden en verklaarde hij kort en bondig dat alle vrouwen slecht waren en straf verdienden. Elke avond bracht zijn grootvizier hem een nieuwe maagd om mee te trouwen, en elke morgen liet de sjah haar onthoofden. Toen de bloederige zonsopkomsten de oudste dochter van de grootvizier, zijn lievelingsdochter, te veel waren geworden, vroeg ze of zij die avond mocht worden opgeofferd aan de sjah. De grootvizier weigerde, maar zijn dochter liet zich niet afschepen en het hele koninkrijk wist hoe volhardend ze kon zijn. Die avond trouwde de sjah met de dochter van de grootvizier, terwijl de grootvizier in zijn vertrek zat te huilen omdat hij het niet kon aanzien.

Het eerste deel van de huwelijksnacht verschilde niet van de huwelijksnachten van de tragische maagden die voordien met de sjah waren getrouwd, maar toen de ochtendschemering aanbrak, begon de nieuwe vrouw van de sjah hem een verhaal te vertellen. Toen het roze licht van de dageraad tussen de gordijnen door naar binnen kroop, was het verhaal nog niet uit. De sjah besloot de vrouw nog één dag te laten leven, omdat hij het niet kon verdragen haar te doden voordat hij wist hoe het verhaal afliep.

De volgende nacht vertelde zijn vrouw hem de rest van het verhaal, maar voordat de zon oprees boven de koepel van de moskee van het paleis, begon ze aan een volgend verhaal, dat even spannend was als het eerste. De duizend-en-één nachten die daarop volgden eindigden allemaal met een onvoltooid verhaal. Tegen die tijd was de sjah van zijn vrouw gaan houden, en hij liet haar leven. Zijn hart was genezen en hij besefte weer dat hij vrouwen kon vertrouwen.

Dit is natuurlijk het verhaal van Sheherazade. Het verhaal van de verhalenvertelster. We leggen ons hoofd op het hakblok en hopen dat je ons laat leven, dat je een nieuw verhaal wilt horen, dat je uiteindelijk van ons gaat houden. We zijn op zoek naar het verhaal dat ons het leven zal redden.

Duizend-en-één nachten, bijna drie jaar. Dat is ook ongeveer de tijdsspanne van dit verhaal. Wil je luisteren? Het is bijna morgen.

1

Op de dag dat ik naar Brunei zou gaan, nam ik eerst de metro naar het Beth Israel in het centrum van de stad, mijn grote, groengebloemde koffer met me mee zeulend. Ik had die koffer voor het laatst gebruikt toen ik voorgoed vertrok uit mijn kamer in Hayden Hall op de Universiteit van New York. Ik had al mijn spullen vanuit de lift naar de stoep gesleept en een taxi genomen naar de Lower East Side, waar een vriendin van een vriendin een kamer te huur had. Eerder had mijn moeder me de koffer helpen uitpakken toen hij vol zat met studentikoze kleren voor het najaar, pyjama’s met mijn naam erin en druk-en-sluitzakjes met zelfgebakken chocoladekoekjes. Elke keer als ik hem uitpakte, zaten er andere plannen in. Elke keer als ik hem weer inpakte, gaf ik die plannen weer op.

Ik hees de koffer drie treden op, rustte even uit en hees verder, tot de rechthoek van licht boven aan de trap van de metro veranderde in fel verlicht lawaai in Fourteenth Street. Onder mijn winterjas was de rug van mijn blouse nat van het zweet. Ik had niet beseft dat ik zo veel had meegenomen. Urenlang had ik voor mijn kleerkast gestaan in de hoop dat de perfecte jurk als bij toverslag in een wolk van sterretjes tevoorschijn zou komen, omhooggehouden door een rij sijsjes. Ik was verdomme uitgenodigd voor een koninklijk bal! Ik ging op reis om een prins te ontmoeten! Had mijn sprookjesfee me echt alleen maar de keus gegeven uit zo’n saaie kast met kleren? Blijkbaar wel.

Uiteindelijk koos ik twee mantelpakjes, drie baljurken van schoolfeesten in de jaren vijftig, een armvol antieke lingerie ofwel moderne topjes, twee hippieachtige zonnejurken, een leren short en een glinsterende maillot. En al die eigenlijk niet geschikte kleren wogen te veel. Of misschien zeulde ik een loodzwaar schuldgevoel mee, omdat ik op het punt stond mijn zieke vader achter te laten om in een ver land op avontuur te gaan. Hoe dan ook, ik had nog geen idee hoe ik met een minimum aan bagage door het leven moest. Ik keek in de richting van het ziekenhuis, voegde me bij de stroom doelbewuste voetgangers en liet me meevoeren.

Mijn vader zou worden geopereerd aan een hernia diaphragmatica, een uitstulping van de maag door een spleet in zijn middenrif. Dan bestaat het gevaar dat de maag wordt afgeknepen en geen bloed meer krijgt. Middenrifbreuken komen vaak voor bij mensen die te zwaar zijn of te veel stress hebben, en dit was allebei van toepassing op mijn vader. In 1991 was die operatie nog gevaarlijk en vrij zwaar, en vereiste een enorme incisie vanaf het borstbeen naar de rug. Ik had tegen mijn moeder gezegd dat ik zou doen wat ik kon, maar toen ik die baan in Brunei kreeg, trok ik mijn aanbod in.

Misschien zit mijn drang om eeuwig onderweg te zijn in mijn genen. Mijn biologische moeder had me Mariah gedoopt, naar het lied ‘They Call the Wind Mariah’ uit de Broadway-musical Paint Your Wagon. Misschien wist ze dat de wind, in de vorm van een Boeing 747, me algauw zou meenemen. Mijn naam vloog niet mee. Mijn adoptiemoeder noemde me Jill Lauren, gewoon omdat ze dat een mooie naam vond. Ze is amateurtoneelspeelster en dacht dat ik Lauren later ook als toneelnaam zou kunnen gebruiken. Dat heb ik inderdaad gedaan.

Al ben ik vernoemd naar de wind, ik ben een driedubbel vuurteken, een kind van warmte en vuur. Ik ben half augustus 1973 geboren, in Highland Park, Illinois. De uitspraak in de zaak-Roe versus Wade dateert van 22 januari 1973; mijn biologische moeder was toen drie maanden zwanger en gehuld in lagen dons om haar te beschermen tegen de winter in Chicago. Ik weet niet of ze een abortus overwoog toen haar ranke danseressenfiguurtje veranderde in een log, onwillig lichaam en haar onbetrouwbare vriend op een dag in de auto stapte, naar de Oostkust reed en nooit meer terugkwam. Of toen de wind van over het water de besneeuwde straten veranderde in een ijsbaan en zich vastbeet in elk onbedekt stukje van haar lichaam, dat door de zwangerschap nog kwetsbaarder was geworden dan het al was.

Ongeveer elfhonderd kilometer daarvandaan, in een eenvoudig appartement tegenover het Sint Barnabas-ziekenhuis in West Orange, New Jersey, leden een jonge effectenmakelaar en zijn vrouw eronder dat ze geen kinderen konden krijgen. Maar in die tijd kon je op allerlei vage manieren een kind adopteren, onderhands geregeld, wat mijn vader ‘transacties op de grijze markt’ noemde. Mijn ouders gingen naar een jurist die iemand kende die iemand kende die wist dat er in Chicago een zwanger meisje woonde dat haar kind wilde laten adopteren. Die jurist is later geroyeerd en gevangengezet voor zijn aandeel in dat soort adopties, omdat kinderen niet verhandeld mogen worden.

Op de grijze markt was een baby niet goedkoop. Mijn ouders waren nog niet welgesteld, maar ze wilden dolgraag een gezin stichten. Ze waren zuinig, droegen hun schoenen tot ze versleten waren en wachtten. Ze wachtten terwijl de buren in de tuin plastic zwembadjes vulden. Ze wachtten terwijl mijn moeder grootmoedig het ene na het andere zwangerschapsfeestje van vriendinnen bijwoonde en de met snoep gevulde zuigflesjes op weg naar huis weggooide. Mijn ouders wachtten, vermeden het onderwerp en praatten in plaats daarvan over de aandelenmarkt, tennis en de buren, tot de jurist eindelijk belde en zei dat ze het vliegtuig konden nemen omdat hun dochter was geboren. Mijn moeder was destijds maatschappelijk werker en ze houdt bij hoog en laag vol dat ze die dag thuis was en de telefoon kon aannemen doordat ze zich ziek had gemeld omdat ze zo’n buikpijn had: plaatsvervangende weeën.

We woonden twee jaar met zijn drieën in dat krappe appartement met één slaapkamer, tot de effectenhandel van mijn vader een succes werd en ze een huis konden kopen in een naburige stad met een respectabele postcode en goede scholen. Ik groeide op in een stad waar ieder kind naar de orthodontist ging en een nieuwe neus op je zestiende een populair cadeau was.

De eerste jaren was er sprake van een soort liefdesverhouding tussen mijn vader en mij. Mijn vader was een man die waardering had voor een knap uiterlijk en goede prestaties, dus sloofde ik me uit om te laten zien hoe slim, atletisch en muzikaal ik wel niet was; alles waarmee ik maar indruk op hem kon maken. Als iets niet lukte, jokte ik erover of deed alsof. Mijn vader was dol op zijn kleine meid en hij was mijn held, de koning van de wereld. Elke dag wachtte ik boven aan de trap tot ik de garagedeur rammelend hoorde opengaan, zodat ik hem tegemoet kon rennen wanneer hij naar buiten kwam, een belangrijke man in glanzende schoenen en een Brooks Brothers-pak.

Over mijn biologische moeder hebben mijn ouders me maar één ding verteld: dat ze danseres was. In mijn verbeelding was ze een levensechte versie van het danseresje in mijn met satijn gevoerde muziekdoosje. Mijn plastic ballerina had penseelstreepjes rood haar en ledematen zo dun als tandenstokers. Ze verloor nooit haar evenwicht, ze hoefde haar armen nooit te laten zakken. Ik stelde me mijn biologische moeder voor in een eeuwige danspose, gehuld in witte tule, met een tiara van glinsterende sneeuwvlokjes op haar hoofd.

Als ik het mechaniek zo ver mogelijk opdraaide, begon Het zwanenmeer op dubbele snelheid, vertraagde het en liep het tinkelend af tot het uit was, en dan draaide ergens halverwege het plastic figuurtje met levensechte snelheid rond. Op dat moment hief ik ook mijn armen en draaide met haar mee. Ergens tussen te snel en te langzaam draaiden we synchroon.

In mijn herinneringen uit die tijd is mijn adoptiemoeder een vage figuur met lange, roodgelakte nagels. Ze is de hand die zinkzalf op mijn neus smeert, de hand die me zoutjes en cakejes aanreikt, Sisyphus in de keuken. Maar misschien worden alle moeders op die manier herdacht, als iemand die dat soort dingen doet en onzichtbaar is. Dit komt bij me op terwijl ik naar mijn vriendinnen kijk die bij het zwembad achter hun kinderen aan rennen om ze in te smeren met beschermende zonnebrandcrème.

Ik weet zeker dat het niet helemaal klopt, maar in mijn herinnering was het mijn vader die naar me toe kwam als ik ’s nachts gillend van angst wakker werd, die met een handdoek mijn bezwete gezicht afdroogde en me op mijn hoofd krabde tot ik weer in slaap viel. Mijn vader was coach van mijn voetbal- en softbalteam. Mijn vader nam me mee naar Het Zwanenmeer in het Lincoln Center en toonde me een wereld waarin meisjes als sneeuwvlokken over het toneel dwarrelden.

Toen ik naar die blauwwitte danseressen keek, wenste ik vurig dat ik een van hen was. Op dat moment begreep ik waarom mijn moeder me had afgestaan. Om zo licht te zijn, moest je iets kwijt. Om zo stralend en vrij te kunnen zijn, mocht je je kind weggeven.

+++

Voor de ingang van het Beth Israel spuwde de menigte me uit. Ook al had ik geen toverfee die me prachtige baljurken cadeau deed, ik had er wel een die me moed insprak. Sinds ik op mijn zestiende voor het eerst Easter had gehoord en had besloten dat Patti Smith mijn graadmeter zou zijn voor alles wat cool en goed was, stelde ik bij elke moeilijke beslissing de vraag: wat zou Patti Smith doen? Zo overwoog ik elke keuze om het juiste antwoord te vinden. Toen ik moest beslissen of ik die baan in Brunei zou aannemen, had ik me afgevraagd wat Patti Smith zou doen: gaan of niet gaan? Zij zou gaan. Zij zou het vliegtuig nemen naar een exotisch land en ze zou er nooit spijt van krijgen.

Toen ik het ziekenhuis binnen liep, zag ik mezelf al op mijn plaats in het vliegtuig zitten en omlaag kijken naar de stad die onder me verdween.

Voor een ziekenhuis zag de lobby er tamelijk chic uit, maar mijn blik ging naar droevige details, zoals de margrieten in het winkeltje die vrolijk moesten stemmen en het onbereikbare vuil in de naden tussen de muren en de vloer. Eerlijk gezegd had ik altijd een soort knoop in mijn maag en een strak gevoel tussen mijn schouderbladen wanneer ik op weg was naar mijn vader, zelfs toen hij nog gezond was.

Op mijn twaalfde is de liefdesrelatie met mijn vader, zoals dat vaak gaat, geëindigd met een gebroken hart. Mijn middelbareschooltijd en de jaren daarna voerden we een voortdurende strijd om de macht, die soms gewelddadig werd. Toen ik op de middelbare school zat, begon mijn vader te veel te eten; hij at en at tot hij één grote massa woede was, terwijl ik mezelf uithongerde om een zo klein mogelijk doelwit voor zijn scheldpartijen te zijn. Hij onderging jarenlang therapie om te leren het zichzelf te vergeven, al hield hij ermee op voordat hij leerde niet eeuwig anderen de schuld van zijn ellende te geven. Zoals het joodse ouders betaamt, is hij ervan overtuigd dat het me na zijn dood elke dag zal berouwen dat ik me jegens hem zo hardvochtig heb gedragen. Het lied dat voor hem symbool staat voor dat gevoel is ‘Something Wonderful’ uit The King and I.

Hij belde me de avond voor zijn operatie.

‘Dag schat, ik zit op de bank bij de haard en heb gekeken naar The King and I. Lady Thiang zong “Something Wonderful” en dat deed me aan mezelf denken.’

Wellicht is mijn vader de enige man ter wereld die je belt om je te vertellen dat hij naar een liedje heeft geluisterd dat hem aan zichzelf deed denken. Ik haatte hem om die belachelijke telefoontjes, waarmee hij me probeerde op te dringen wat ik voor hem hoorde te voelen. ‘Something Wonderful’ is een liefdeslied voor een imperfecte, maar charmante koning, en het is een riskant lied om je hoop op te vestigen. Tenzij je een land bezit en kunt walsen zoals Yul Brynner is het niet verstandig erop te rekenen dat je charme je zal vrijpleiten van je slechte gedrag. Als mijn vader zich op dat moment identificeerde met ‘Something Wonderful’, zou ik voor mezelf kiezen voor ‘There Are Worse Things I Could Do’ uit Grease.

Ik kon ergere dingen doen dan een baan aannemen die vereiste dat ik op de dag dat mijn vader geopereerd werd het vliegtuig nam naar Brunei. Tot kort daarvoor had ik nooit van het sultanaat Brunei, in Zuidoost-Azië, gehoord. De baan was niet duidelijk omschreven, maar in mijn verbeelding ging ik een fantastisch avontuur tegemoet waarin ik zakken vol geld zou verdienen en mijn werkgever de prins van mijn dromen zou blijken te zijn. Eindelijk zou ik mijn saaie mantel mogen afwerpen en een raadselachtige vrouw worden, misschien wel een koninklijke minnares of de heldin van een spionageroman. Hoewel ik eerder dacht dat ik een contract had getekend om een soort internationale prostituee te worden. Maar ik kon ergere dingen doen.

Ik had mijn ouders ervan op de hoogte gesteld dat ik die dag zou vertrekken. Ik had hun verteld dat ik een belangrijke rol had gekregen in een film die werd opgenomen in Singapore en dat ik daar meteen naartoe moest. Als ze me later vragen zouden stellen over mijn fantastische kans, zou ik zeggen dat mijn rol helaas uit de film was verwijderd. Ik rechtvaardigde mijn leugens tegen mijn ouders door te fantaseren dat ze bewaarheid zouden worden en dan geen leugens meer zouden zijn. Nou ja, die film in Singapore was natuurlijk wel erg hoog gegrepen, maar mijn toekomstige sterrenstatus zou dat overschaduwen en dan zou de rest er niet meer toe doen.

Mijn ouders geloofden in mijn loopbaan als actrice en hadden het nieuws van mijn vertrek kalm ontvangen. Al voordat ik die dag in het vliegtuig stapte, hadden ze geaccepteerd dat ik ver van huis zou zijn. Ik zou de verloren dochter zijn, die altijd het een of andere exotische avontuur beleefde waarvan zo goed als niemand uit hun kennissenkring zich iets kon voorstellen. Die dag in het Beth Israel verwachtten ze al dat ik gauw berouwvol weer thuis zou komen.

Ik ging bij mijn moeder en mijn tante in de kuipstoeltjes van de wachtkamer bij de intensive care zitten, met onze jassen over de rugleuning. Mijn tante is een ex-hippie met een wilde haardos die de jaren zestig heeft doorgebracht in van drugs doordrenkte communes en slapend op daken in Europa – op haar manier ook een verloren dochter. Wanneer ik mijn tante zie, kletsen we meestal aan één stuk door, maar die dag hadden we elkaar niets te vertellen en richtten we onze aandacht op de quiz op de tv die in een hoek aan het plafond hing. Onze hele familie was gek op die quiz, Jeopardy, en ik vond vooral het zenachtige uitgangspunt geweldig: elk antwoord is eigenlijk een vraag. Toen mijn grootmoeder kanker had en op sterven lag, kon ze zelfs half versuft van de morfine het hele bord oplossen. Mijn tante en ik zaten hand in hand en gaven gelijktijdig antwoord.

‘Wie is Thomas Mann?’

‘Wat is het Panamakanaal?’

Mijn broer Johnny was er niet. Hij zat op zijn zoveelste kostschool en was waarschijnlijk druk bezig met het kweken van psychedelische paddenstoelen, of hij klom op dat moment uit het raam om te liften naar een concert van Phish ergens in de buurt. Mijn moeder zat te lezen. Haar kapsel was een smaakvolle chignon met highlights, haar diamanten oorknoppen glinsterden in het fluorescerende licht. Mijn moeder komt in een crisis het meest tot haar recht, bijvoorbeeld in een ziekenhuis, op een begrafenis of bij een steungroep. Zij is de vrouw die je in de buurt wilt hebben als alles fout gaat. Ik wil niet zeggen dat ze zich geen zorgen maakte om mijn vader, ik bedoel alleen dat ze niets liever doet dan zich zorgen maken. Toen mijn grootmoeder stervende was, zei mijn moeder tegen me dat je je in een ziekenhuis thuis moet voelen. Dat je moet weten waar je ijsblokjes kunt halen, dat je je medicatieschema zelf bij moet houden en vriendschap moet sluiten met de verpleegkundigen. Als je wacht tot iemand je uit zichzelf een glas water brengt, kom je om van de dorst.

We gingen in het cafetaria kleffe lasagne eten. Net als de andere mensen daar hingen we boven het tafeltje en schoven we het lauwe eten ongemanierd naar binnen. Aan een tafel met in operatiejassen geklede artsen klonk gelach. Ik moest er niet aan denken dat ik daar elke dag zou moeten eten. De arts van mijn vader, dokter Foster, stond naast de tafel met lachende collega’s. Hij was een knappe jonge man met dik zwart haar en een bril met een schildpadmontuur. Hij keek de zaal rond, liet zijn blik even op ons rusten en wendde zonder te groeten zijn hoofd af. Het is typisch iets voor een arts om zich in dezelfde ruimte te bevinden als de familie van een man wiens inwendige organen hij zojuist in zijn vingers heeft gehad en hen niet eens te groeten.

Ik keek hem na toen hij wegliep. Toen we na de operatie een praatje hadden gemaakt, had hij een beetje met me geflirt – op de timing valt wat aan te merken, dat weet ik. Hij had zelfs vaag gesuggereerd dat we later die week samen iets zouden gaan drinken. Op elk moment kon een Jill in een parallel universum een andere keus maken, kwam bij me op. Kon ze een fractie naar links draaien en een andere weg nemen.

Een ogenblik stelde ik me voor dat de parallelle Jill in New York bleef en haar levensloop veranderde door, in plaats van op zoek te gaan naar roem en fortuin, te doen wat er van haar werd verwacht. Ze ging een borrel drinken met dokter Foster. Ze werd de vrouw van die dokter, met welgevormde kuiten, een vaste tennisafspraak en een diamant van twee karaat om haar vinger. Ze vond bevrediging in haar kinderen en vrijwilligerswerk. Ze las de glossy’s en dure kooktijdschriften, ze maakte pastagerechten en nam er zelf maar een paar hapjes van. Ze bracht de weekeinden door in de Hamptons en ging tweemaal per jaar met vakantie naar een Caribisch eiland.

Mijn moeder straalde de kalmte uit van een martelaar op weg naar de brandstapel. Ze had zich overgegeven aan haar lot. Ik heb niet één keer meegemaakt dat ze probeerde zich onttrekken aan haar huwelijk met een dominante man die haar voortdurend kleineerde. Ik vroeg me af waar haar parallelle zelven woonden. Scrolde zij wel eens terug naar een kruispunt in haar leven om zich af te vragen hoe het anders zou zijn gegaan, of geloofde ze dat haar kompasnaald werd gestuurd door iets hogers, dat het leven dat ze leidde haar lotsbestemming was?

Toen we na de lunch teruggingen naar de intensive care, ik met een klomp kaas in mijn maag, werd mijn vader wakker uit de narcose. Een verpleegkundige zei dat er steeds maar één persoon tegelijk bij hem mocht, dus ging mijn moeder als eerste naar binnen. Na ongeveer een kwartier kwam ze bedaard naar buiten en zei dat hij naar mij had gevraagd.

Hij was nog niet helemaal helder en overal in zijn lichaam zaten slangen en draden. Hij was ruim vijftig kilo afgevallen en dat was zo snel gegaan dat zijn huid geen tijd had gehad om met zijn lichaam mee te krimpen. Hij zag er verschrompeld uit.

Ik heb een foto van mijn vader en mij toen ik nog klein was. Hij ligt op bed en ik lig op zijn ronde buik. Voor mij was hij toen zo groot als een berg. Toen ik in het ziekenhuis naast zijn bed stond, had ik het gevoel dat ik me dat moment nog precies kon herinneren. Maar ik wist dat het niet waar was, dat ik me alleen die foto kon herinneren, niet de werkelijkheid, want ik was toen nog veel te klein. Maar ik had kunnen zweren dat ik nog wist hoe het was om met mijn hoofd zo dicht bij zijn hart te liggen.

Met zijn bloeddoorlopen blauwe ogen keek hij paniekerig om zich heen. ‘Het doet pijn,’ zei hij zacht en hees.

‘Nu word je gauw beter.’

‘Ik wist niet dat het zo’n pijn zou doen.’

Ik stond naast hem en hield zijn hand vast, en ik was me bewust van mijn tanden in mijn mond, mijn tenen in mijn schoenen en het horloge om mijn pols, dat tien minuten later aangaf dan het tijdstip waarop ik had moeten vertrekken om mijn vliegtuig te halen. Ik praatte over mijn belangrijke filmrol en daar vrolijkte hij van op.

‘Geweldig,’ zei hij.

Ik had niet naar het vliegveld kunnen gaan, ik had kunnen blijven om met dokter Foster een borrel te drinken, maar dat wilde ik niet. Ik wist niet wat mijn lotsbestemming was, maar ik was ervan overtuigd dat het niet daar was. Ik zei tegen mijn vader dat ik hem vanuit Singapore elke dag zou bellen, ik kuste zijn wang en vertrok.

‘Pak je ster en vlieg ermee naar de top, Jilly,’ fluisterde mijn vader me na.

Ik was een leugenaar. En ik ging weg. In de lift huilde ik om mijn vader, om alles wat er tussen ons verloren was gegaan en om mijn schrikbarende roekeloosheid. Maar mijn tranen stopten toen ik op de vinyl achterbank van de taxi plofte. Mijn berouw en mijn twijfels werden overschaduwd door het heerlijke gevoel dat ik onderweg was, met mijn groengebloemde koffer in de kofferbak, dertig dollar op zak en het raampje open om de ongewoon warme winterlucht binnen te laten.

Toen mijn vader ouder en milder werd, heeft hij ons verhaal en ook zijn oordeel over mij herschreven. Met tranen in zijn ogen verkondigt hij bij elke mijlpaal in mijn leven, van mijn huwelijk tot mijn masterdiploma: ‘Mijn dochter heeft een andere weg gekozen en dat is alleen maar goed geweest.’

Met dat cliché slaagt hij erin me een compliment te geven en me tegelijkertijd als een buitenbeentje te bestempelen. Léés dat gedicht nu eens, wil ik elke keer zeggen, dan zie je dat die wegen helemaal niet zo veel van elkaar afwijken. De reiziger dénkt alleen maar dat de ene weg minder vaak wordt genomen dan de andere.

Maar destijds splitste de weg zich en koos ik de richting die me avontuurlijker leek. Omdat ik avontuurlijk wilde zijn.

2

Onderweg overnachtte ik in Los Angeles en in Singapore; de reis naar Brunei duurde drie dagen. De vele uren in het vliegtuig gaven me tijd om na te denken.

Mijn huidige leven is een stuk rustiger. Blijkbaar kan de maan wassen, afnemen en weer wassen terwijl de tijd mijn leven slechts op een subtiele manier beïnvloedt: de lachrimpels om mijn mond worden dieper, een yogahouding wordt comfortabeler, een vriendschap kost meer moeite, een nieuwe vriendschap ontstaat. Ik doe eindeloos veel pogingen om slechte gewoonten af te leren en nieuwe, gezondere gewoonten aan te nemen. Meestal tevergeefs, maar dat heeft nog niet tot een ramp geleid. Niet meer. Soms koop ik een vliegticket. Soms is er een geboorte, een overlijden, een feest, een tragedie. Maar in dat vliegtuig naar Singapore had ik veel om over na te denken en hoopte ik op van alles. In die tijd wisselde de voortdenderende truck van mijn leven om de vijf minuten van rijbaan om weer een andere kant op te gaan.

Op mijn walkman luisterde ik naar Talking Heads. En dan denk je: allemachtig, hoe ben ik hier terechtgekomen?

Die vraag zou jij me ook kunnen stellen: waarom kiest zo’n keurig meisje als jij voor een harem?

Mag ik een paar stappen teruggaan?

+++

Het begon met een sprint over het strand van East Hampton, lang na middernacht op een ijskoude avond in november. Ik rende zo hard ik kon door de felverlichte duinen, met een doodsbang gezicht. De grond zakte weg onder mijn Reeboks en vertraagde mijn snelheid, alsof ik rende in een droom. Lange schaduwen bewogen voor me op het zand. Het enige wat de regisseur me had verteld voordat hij ‘actie’ had geroepen, was dat ik onderweg drie bakens moest passeren die elk met een nauwelijks zichtbare zandzak waren aangegeven. Ik droeg een tweedelig geel met blauw cheerleaderspakje met velcrosluitingen aan beide kanten, en mijn kastanjebruine haar was strak gekapt in twee vlechten met een gele satijnen strik erom. De zoute lucht striemde mijn luchtpijp en gaf me kippenvel op mijn armen en benen. Ik was drie maanden daarvoor achttien geworden, ik had cheerleader kunnen zijn.

Ik raakte de eerste zandzak op een onhandige manier en verzwikte mijn enkel. Zoals het script aangaf, kwam er een spookachtige hand uit het donker en rukte mijn hesje uit. Ik gaf mijn beste Janet Leigh-gil en rende topless door naar het volgende baken, met scheuten van pijn in mijn been.

Ik was er. Het was echt. Ik was Patti Smith met vlechten en gilde moord en brand voor de camera, eindelijk voor de camera. Wat deed het ertoe dat het een waardeloze vampierfilm was die alleen in Florida op dvd zou uitkomen? Het was een film. Het was een begin. Het was een straatsteen op de weg naar wat ik wilde worden: een beroemde toneel- en filmactrice. Ik wilde zo universeel geliefd worden dat ik me nooit meer zou hoeven vastklampen aan de buitenste rand van wat dan ook.

Die film, die onderste trede van mijn ladder naar succes, heette Valerie. Hij ging over een schoolmeisje dat zo geobsedeerd was door vampiers dat ze er zelf een werd en vervolgens haar school terroriseerde. Twee weken daarvoor had ik gereageerd op een advertentie in Back Stage en was ik terechtgekomen in een bakstenen rijtjeshuis in Newark, waar oude Poolse vrouwen wonen. Het was een heel ander soort auditie dan mijn vorige, waarbij ik in een onopvallende castingstudio in de stad in een rij andere meisjes met mijn gezicht naar de muur had moeten staan om geluidloos alvast mijn rol te lezen, met bewegende lippen en op- en neergaande wenkbrauwen.

Ik kende Newark een beetje. Mijn familie behoort tot de oude joodse families in Newark waarvan tachtigjarigen graag door cultuurhistorici worden ondervraagd. Mijn betovergrootvader en zijn broers en zussen zijn met een schip uit een sjtetl in Polen gekomen en zijn, zoals op sepia foto’s te zien is, begonnen met een fruitkar, die leidde tot een kruidenierswinkel en vervolgens tot een keten van kruidenierswinkels. En ze zijn begonnen met kranten bezorgen in ruil voor pennen, wat leidde tot het schrijven van doktersrecepten. Inmiddels zijn het artsen, tandartsen, ondernemers en rijke makelaars. Ze hebben bijgedragen tot de oprichting van de oudste synagoge in Newark, waar mijn broer en ik onze bar en bat mitswa hebben gevierd.

Vraag het maar aan mijn vader, dan zal hij het je allemaal vertellen. Onze familie behoorde tot de stichters van Newark. We zijn dol op Newark. Nadat mijn vader uit huis was gegaan, waren zijn ouders nog jarenlang de laatste blanken in hun straat. Ze gingen daar pas weg toen mijn grootvader met pensioen ging en ze het huis niet meer konden onderhouden. Hoewel mijn vader nu in een goede buurt ongeveer twintig minuten bij me vandaan woont, verzekert hij iedereen dat hij zich niets verbeeldt en nog steeds een gewone jongen uit Newark is. Mijn vader is een sentimentele man en toen ik nog klein was, nam hij me mee voor ritjes in zijn witte Cordoba om me zijn ouderlijk huis in Lyons Avenue te wijzen, en de Weequahic High School, en de joodse begraafplaats. Hij praatte er zo vaak over dat ik me in Newark langzamerhand thuis begon te voelen, al hadden we er nooit gewoond en was ik er zelfs nooit uit de auto gestapt.

Dus toen ik aankwam bij het huis op het adres dat op het vel papier in mijn tas stond, kwam het me bekend voor. Ik klopte aan en de zalvende regisseur van de film, een man met een uitgedunde paardenstaart en in een foute spijkerbroek, nam me mee naar de woonkamer. Op elk oppervlak lagen kanten kleedjes en elk meubelstuk was verpakt in plastic – waarschijnlijk woonde zijn moeder daar ook. De salontafel was tegen de muur geschoven om plaats te maken voor een statief met een videocamera zo groot als een broodrooster.

Ik ging voor de camera staan en deed auditie, wat inhield dat ik mijn topje moest uittrekken en zo hard mogelijk moest gillen. De regisseur en zijn assistent maakten met gefronste wenkbrauwen aantekeningen op een klembord terwijl ze op de piepende plastic hoes om de bank heen en weer schoven. Twee dagen later belden ze me op om me te vertellen dat ik de rol van het eerste slachtoffer had gekregen. De regisseur zei ook dat Butch Patrick, de man die Eddie Munster had gespeeld, zijn neef was, een veelbelovend begin.

Ze zeggen dat kleine rollen niet bestaan, alleen kleine acteurs. Maar omdat ik nog niet had ontdekt dat deze zinspreuk niet waar is, nam ik de rol aan.

+++

Ik rende door naar het tweede baken, waar opnieuw een hand naar me werd uitgestoken, die het rokje van mijn middel rukte. Mijn tweede gil klonk minder oprecht en ietwat hijgend. Het laatste stuk van mijn hindernisbaan legde ik af in mijn onderbroek, sokjes en sportschoenen. Bij de laatste zandzak stapte Maria, de actrice die Valerie speelde, naar voren en versperde me de weg.

Nog een gil en dat was dat.

Maria was een blond, mager meisje, dat zo te zien aan anorexia leed. Onder haar vermoeide grijsblauwe ogen had ze zulke donkere kringen dat zelfs de dikke laag witte make-up ze niet kon verdoezelen. In een sjofel nachthemd en van achteren felverlicht zag ze eruit als een buitenaards wezen, met een dun lijfje en een onevenredig groot hoofd. Waarom had zij de hoofdrol gekregen en was ik alleen maar haar eerste slachtoffer?

Terwijl we wachtten tot alles klaar was voor de volgende opname, wikkelden Maria en ik ons in een dekbed uit het naburige strandhuis van de ouders van een van de medewerkers. We schoven dicht tegen elkaar aan om warm te worden en ik voelde de punt van haar heupbeen – geen isolatie tussen haar en de wereld. De anderen waren druk bezig met de lichten en wat er voor de volgende opname nog meer nodig was. Voor mijn laatste scène. De Kans van mijn Leven.

De regisseur kwam naar ons toe om met ons te praten en zijn assistent zette de camera in de juiste positie.

Tegen Maria zei hij: ‘Dit is de eerste keer dat je iemand doodt. Eindelijk geef je je over aan de bloeddorstige aandrang waartegen je heel lang hebt gevochten. Het is een extatische ervaring. Je macht over haar is een soort orgasme. Geniet ervan. Neem er de tijd voor. Vooral voor de beet.’

Vervolgens keek hij naar mij en zei alleen: ‘Vecht terug.’

Een onopvallend meisje van de rekwisietenafdeling in een donsvest, met een skimuts op en lange rubberhandschoenen aan, roerde in een emmer nepbloed. In de eerstvolgende opname moest Maria de laatste dunne barrière tussen mijn lichaam en de nachtlucht – een slipje van mezelf, dat ik opofferde voor een hoger doel – van mijn lijf trekken en me dan op de grond gooien. Daarna kwam de homo-erotische moord, waarbij ik me besmeurd met nepbloed aan de vampier zou overgeven. Het meisje van de rekwisietenafdeling benadrukte dat het de eerste keer goed moest zijn, omdat ze me niet zomaar weer schoon zouden krijgen.

De worsteling was meelijwekkend. Maria’s handen waren nog niet eens sterk genoeg om me fatsoenlijk bij mijn polsen te pakken. Ik zie eruit als een levend evenbeeld van de mollige cartoonmeisjes van R. Crumb met een dik achterwerk, stevige dijen, een dun middel en pronte borsten, waarmee ik bedoel dat ik met één duw Maria’s broze botten had kunnen veranderen in een berg twijgjes. Maar ik was niet van plan mijn acteerkunst onder haar broosheid te laten lijden. Ik haakte mijn vingers in de hare en sleurde haar als een Muppet heen en weer om de indruk te wekken dat de cheerleader vocht voor haar leven. Toen liet ik me achterover vallen en trok haar mee, boven op me. Ze keek verbijsterd.

Een gil en dat was dat.

Daarna kwam het bloed eraan te pas. Het meisje van de rekwisietenafdeling had intussen een zwart rubberen schort voorgedaan, om het beeld van een slager compleet te maken. Een paar assistenten begroeven een doorzichtige plastic slang in het zand, met het uiteinde onder mijn nek. Terwijl ze daarmee bezig waren, bleef ik liggen, sloot mijn ogen en deed mijn best om niet te gaan hyperventileren. Ik trok me in mezelf terug en werd er vreemd slaperig van, al voelde ik de kloppende pijn in mijn enkel nog steeds. Ik vroeg me af of ik aan het doodvriezen was. Stemmen om me heen vroegen zich bezorgd af of het bloed nog wel door de slang zou stromen, omdat het vrij dik en stroperig was geworden. Ik opende mijn ogen en zag dat de scriptassistent de regisseur een duwtje gaf en naar mij wees.

Hij kwam in actie: ‘Oké, de moord. We moeten opschieten, anders houdt ons slachtoffer het niet langer vol. Op je plaatsen.’

Maria boog zich over me heen. Haar bloeddoorlopen ogen lagen diep in de kassen van vermoeidheid en honger. Ze voelde aan haar slagtanden. De slager kwam met een plastic bekertje naar me toe en schonk mijn mond vol met de smerige bloedstroop, die ik moest uitspugen op het moment dat ik me overgaf.

Stilte.

Camera’s.

Actie.

Maria sperde haar ogen open en liet haar hoofd zakken om langzaam en dramatisch een hap uit mijn hals te nemen. Vanwege de slang met bloed onder mijn nek kon ik me nauwelijks bewegen, dus deed ik mijn best om zo paniekerig mogelijk te kijken. Ik beschouwde het als een uitdaging die het verschil duidelijk maakte tussen een amateur en een beroeps. Ik verachtte amateurs. Ik slaakte mijn laatste, oprechte gil toen Maria’s gezicht naar me toe kwam om te bijten en een stroom ijskoud snot, zo leek het, uit de slang omhoog spoot en ons allebei doordrenkte. Ik kronkelde in mijn doodsstrijd en zij hief haar gezicht op naar de maan, met wilde ogen. Ik verslapte en liet mijn hoofd opzij vallen, terwijl het bloed uit mijn open mond stroomde en ik strak voor me uit staarde.

En dat was dat.

‘Slachtoffer Een, je bent klaar. Maria, ga je wassen voor de volgende opname.’

Het handjevol mensen om me heen applaudisseerde lauw en het slagersmeisje gooide een handdoek naar me toe. Ik draaide me om en hinkte zo snel mogelijk naar het strandhuis, dat op de veranda door een assistent werd bewaakt.

‘De douche is buiten,’ zei hij.

‘Maar ik sterf van de kou!’

‘Sorry.’

Ik trok mijn roze geworden schoenen en sokken uit en ging grimmig op zoek naar wat ik verwachtte dat de ergste marteling van de hele avond zou worden. Maar tot mijn grote opluchting hadden ze in East Hampton, in tegenstelling tot het strand in Jersey waar ik als kind mijn vakanties had doorgebracht, buiten ook heet water en een douchekop zo groot als een frisbee. Ik stond op een stukje betonvloer en maakte mijn vlechten los terwijl het warme water de viezigheid en de kou wegspoelde, en ik eindelijk alleen was met de sterrenhemel boven Long Island en in de verte de donkere, ruisende oceaan. Ik schudde ook mijn onbehaaglijke gevoel van me af. Het was toch allemaal best grappig geweest? De volgende auditie zou serieuzer zijn. De volgende rol zou een echte rol zijn.

+++

Vier rondborstige meisjes zaten op een paar banken waarover handdoeken waren gedrapeerd in de woonkamer van een huis. De visagiste deed haar best om met een sponsje hun lichaamsmake-up aan te brengen, maar het lukte haar niet omdat de witte pancake op sommige plaatsen te dik werd en op andere plaatsen zo dun dat hij ging druipen. De meisjes overhoorden elkaar voor de volgende opnamen, waarin ze als vampiervrouwen Valerie zouden inwijden in hun kring.

Ik trok een joggingpak aan, bond mijn natte haar bijeen en ging gemakkelijk zitten, want de nacht was nog lang niet om. De meubels in de kamer waren van kersenhout, overal lagen gebloemde kussens op bekleding met brede donkerblauwe strepen. Op een tafeltje in een hoek stonden een literfles cola light, een sixpack met flesjes bronwater, een stapel kleffe tonijnsandwiches en wat zakjes chips. Ik vermeed de droevige uitstalling en ging op zoek naar de bar. Daarna liep ik als een goede gastvrouw met de fles Jameson van de een naar de ander om de softdrinks op te peppen met een scheut whisky.

Dat bracht de stemming erin. We raakten een beetje teut en kregen het over seksclubs en vriendjes, Scientology en darmspoelingen, toneeldocenten en restaurants. En we vroegen ons als echte feministen af waarom vrouwelijke vampiers ‘vampiervrouwen’ worden genoemd en mannelijke vampiers niet ‘vampiermannen’. Maar ondanks deze belediging van ons geslacht deden de vampiervrouwen even later toch wat er tijdens de opnamen van hen werd gevraagd. Ik viel in mijn stoel in slaap, met mijn armen om een kussen met een geborduurde mopshond erop.

Ik werd wakker toen de vampiervrouwen terugkwamen, rechtstreeks uit de douche, met een handdoek om zich heen en nog hier en daar een witte veeg langs hun haargrens. Buiten begon de ochtendschemering en daar was alleen Maria nog bezig met haar laatste scène. De assistent-regisseur kwam binnen met een deel van de opnamen van die avond en sloot een camera aan op de tv. We gingen zitten om te kijken en ik popelde om mezelf te zien. Ik vond dat ik mijn werk prima had gedaan, binnen de mogelijkheden die ik had.

We keken naar ik weet niet hoeveel scènes voor die van mij en ik vond ze allemaal even vreselijk. Het had me niet moeten verbazen dat het, toen ik eindelijk op het scherm verscheen, al zo donker was dat je mij bijna niet meer kon onderscheiden. Ik flitste voorbij in de vorm van een geel haarlint en een paar dansende bleke borsten. De close-up van mijn doodsstrijd was wazig en zou er natuurlijk uit worden geknipt.

Ik ging naar de veranda om naar de zonsopkomst te kijken, want die film hoefde ik verder niet te zien. Hij was niet eens slecht genoeg om erom te kunnen lachen. Dit was ook weer een nacht geweest waarin ik nauwelijks had geslapen, terwijl ik uiteindelijk natuurlijk weer naar mijn salaris zou kunnen fluiten. In elk geval kende ik nu het hele verhaal. Na afloop van al die onwerkelijke, zinloze nachten was er altijd het verhaal.

Een van de vampiervrouwen, Taylor, een meisje dat sprekend op Ellen Barkin leek, was ook naar buiten gekomen. We trokken een jas aan, gingen op de schommelbank zitten en trokken een deken over ons heen. Taylor droeg een coltrui van J. Crew en leek niet te horen bij de goedkope pornotypes die de andere rollen speelden. Ze had dik roodblond haar en sproeten, en ze was nog een beetje bruin van de zomerzon.

We praatten en keken naar de lucht boven het water, die langzaam met wazige pasteltinten werd ingekleurd: citroengeel, zachtroze en lichtblauw.

‘Wat doe jij eigenlijk wanneer je niet gratis met bloederige tieten rondrent in de ijzige kou, sugar?’

Taylor had een licht zuidelijk accent, waardoor het heel normaal klonk als ze je ‘sugar’ noemde.

Ik vertelde haar dat ik een baan had bij de Wooster Group, een legendarisch theatergezelschap in de stad. Ik maakte lange dagen in de Performing Garage, op de hoek van Wooster en Grand, waar ik het archief bijhield voor Spalding Gray en lattes haalde voor Willem Dafoe. Ik mocht repetities bijwonen waar de regisseur, Elizabeth LeCompte, als een soort postmoderne sjamaan afbrak en opbouwde terwijl ze hun nieuwste iconoclastische meesterwerk ter wereld brachten.

Als Kate Valk of een van de andere oogverblindend chique Wooster Group-veteranen medelijden kreeg met hun hooggewaardeerde manusjes-van-alles en ons trakteerde op een borrel in de Lucky Strike om de hoek, brandde de wijn in de door papier veroorzaakte sneetjes in mijn mondhoeken. Maar ik genoot van de tijd die ik daar doorbracht. De andere assistenten, mijn vrienden, zouden de belangrijkste acteurs worden van de volgende generatie van het experimentele toneel in New York, dat wisten we zeker.

‘Misschien zijn zij wel het beste theatergezelschap ter wereld, en ik mag daar de enveloppen dichtlikken van de brieven aan donateurs,’ zei ik tegen Taylor.

‘Maar hoe kom je, behalve dat je een slaaf van de toneelkunst bent, aan geld?’

Als iemand me die vraag stelde, loog ik meestal, maar ik vertelde Taylor de waarheid, ik weet niet waarom. Ik vertelde haar dat ik de rest van mijn tijd verdeelde tussen een armoedige, maar hippe topless bar in Canal Street, de Baby Doll lounge, en een nog armoediger en absoluut niet hippe peepshow op Times Square: Peepland.

Ik was met dansen begonnen nadat ik mijn studie aan de Tisch School of the Arts van de Universiteit van New York eraan had gegeven. Ik was daar op mijn zestiende toegelaten tot een speciale opleiding waarvoor je geen middelbareschooldiploma nodig had en mijn ouders hadden me er, toen ik nog niet eens mijn rijbewijs had, achtergelaten in een studentenkamer op de twaalfde verdieping met uitzicht op Washington Square Park. Toen ik er zes maanden later de brui aan gaf, zei ik tegen mijn vader dat ik mijn ervaringen liever in het echte leven wilde opdoen, maar daar nam hij geen genoegen mee. Boven een bord garnalen met champignons in Jane Street Seafood knipte hij meedogenloos mijn financiële navelstreng door.

‘Zes maanden geleden zei je dat je genoeg had van de middelbare school, dat je wilde gaan studeren,’ zei hij, en hij werd rood van woede. ‘En nu beweer je dat je niet meer wilt studeren en klaar bent voor het echte leven. Maar het echte leven kost geld.’

‘Studeren ook.’

‘Altijd je weerwoord klaar. Vind je het grappig, wat je doet? Je krijgt geen cent meer. Kijk maar eens hoe je het dan redt, en misschien kunnen we het daarna dan nog eens over studeren hebben.’

Hij had gelijk. Het echte leven kost geld. En het leven in New York kost nog meer, veel meer dan ik verdiende als onhandige serveerster in de Red Lion in Bleeker Street. Een van de andere assistenten van de Wooster Group werkte in de Kit Kat Club op de hoek van Fifty-second en Broadway en zij verzekerde me dat ze me daar mijn gebrek aan serveerkunst niet kwalijk zouden nemen. Op een dag ging ik met haar mee en nadat ik drie kwartier drankjes had geserveerd, trok ik mijn kleren uit en sprong in een geleende G-string op het toneel.

Degenen die zich nooit financieel hebben laten belonen voor hun seksualiteit winden zich soms vreselijk op over degenen die dat wél doen. Waarom trekken we onze kleren uit om geld te verdienen? Wat brengt ons ertoe daaraan te beginnen? Hoe komt het dat van meisjes die geen geld hebben de een stripper wordt, de ander serveerster in een hamburgertent en nummer drie student medicijnen? Je wilt een duidelijk antwoord. Je wilt zeker weten dat jouw dochter zich níét om zo’n paal zal kronkelen. Een slechte relatie met mijn vader, een lage dunk van mezelf, een onbedwingbaar verlangen naar avontuur, dromen van beroemdheid, depressies, nervositeit, neiging tot verslaving... Doe het allemaal in een pan, laat het een poosje sudderen en kijk eens aan: daar heb je de ideale werker in de seksindustrie, een glanzend model.

Kijk nog eens goed naar dat lijstje. Ach welnee, daar hoort jouw dochter niet bij. Dat zou zij nooit doen.

Als danseres in Peepland en de Baby Doll verdiende ik genoeg voor vegetarische wokgerechten en avondjes uit in Max Fish, en om samen met iemand anders een appartement te huren in de Lower East Side, maar het was geen vetpot.

‘Je werkt te hard voor te weinig geld en je verslijt je knieën,’ zei Taylor. ‘Ben je al achttien?’

Dat was ik, nog maar net.

‘Mooi zo, want dat controleert Diane. Je kunt bij haar niet met een valse identiteitskaart zwaaien, zoals bij een half dronken uitsmijter.’

Taylor gaf me een kaartje met CROWN CLUB erop, in dikke gouden letters en met een kroontje boven de o, en een telefoonnummer. Ze haalde een pen uit haar tas en zette er haar eigen nummer bij.

‘Diane runt de escortservice waar ik werk, de beste van New York. Je hebt jezelf veel te goedkoop verkocht. Je moet bij mij komen werken, dan heb je een veel beter leven.’

Een escortservice. Dat klonk duidelijk en chic. Ik stelde me Diane voor als een elegante vrouw in een crèmekleurig pak met keurige pumps en diamanten oorknoppen. Ze maakte een intelligente, koele indruk, maar ze had ook een moederlijke kant, zoals Candice Bergen in Mayflower Madam. Ik zou haar bewonderen en zij zou me helpen. Ik zou niet voortdurend doodmoe zijn en ik zou meer tijd hebben om aan mijn toneelloopbaan te werken.

Taylor sloeg een arm om me heen. We waren nieuwe vriendinnen, samen onder een deken tegen de kou, en we keken naar de wolkeloze lucht. De zon was inmiddels op, de filmploeg laadde de spullen in busjes. De andere acteurs kwamen ook naar de veranda, om te wachten tot ze werden teruggebracht naar de stad.

Het was leuk om over een soort Mayflower Madam te fantaseren, maar ik wist al dat ik Diane waarschijnlijk niet zou bellen. Escortwerk ging me één stap te ver. Maar ik stak het kaartje in mijn zak, voor het geval dat ik van gedachten zou veranderen.

3

Op Thanksgiving in 1991 haalde ik het kaartje dat Taylor me had gegeven uit mijn portefeuille en belde het nummer. Als je dingen doet waarvan je niet had verwacht dat je ze ooit zou doen, gaat dat vaak in fasen. Je zet een stapje over de streep en dan loop je door naar de volgende streep. Misschien komt er een dag dat je je eenzaam voelt. Of je bent blut, of gedeprimeerd, of gewoon nieuwsgierig. Of je zit bij je ouders thuis op de bank en hebt het gevoel dat je stikt, dat iemand een onzichtbaar kussen vol herinneringen tegen je gezicht drukt. Bovendien ben je al zo’n meisje, ben je al een heel eind die kant op gegaan, dus dan kan een telefoontje toch geen kwaad?

Mijn vriendje Sean en ik waren die dag bij mijn ouders. Ik had er lang over nagedacht of ik hem wel zou uitnodigen, maar mijn verlangen om hem bij me te hebben was sterker geweest dan mijn tegenzin om vrienden mee naar huis te nemen. Ik dacht dat ik misschien verliefd was op Sean, al relativeerde ik dat met mijn overtuiging dat romantische liefde door de kapitalistische maatschappij als verkoopargument werd gebruikt en door de media als sprookje voor het slapengaan.

Voordat ik Sean had ontmoet, was ik verliefd geweest op de ene na de andere jongen en op een paar meisjes. Ik was nooit verbaasd dat het al heel gauw weer over was en had nooit verwacht dat het lang zou duren. Ik werkte al een half jaar als stripteasedanseres en had nog nooit een echt vriendje gehad, ook niet op school. En toen kwam Sean op een middag in de Performing Garage een paar vrienden opzoeken.

Sean was mager, hij had zachte bruine ogen, kroezig donker haar tot op zijn schouders en de prachtige vingers van een musicus. Hij was een arme artiest van goede familie, een talentvolle acteur en gitarist, en hij woonde met iemand anders in een armoedig flatje in Rivington Street, tegenover Streit’s Matzo Factory. Mijn tweekamerflatje in Ludlow Street lag om de hoek.

Bij ons eerste afspraakje aten we loempia’s en dronken we bier op het dak van mijn flatgebouw, onder een zwaarbewolkte lucht. Bij een knetterende donderslag sprongen we geschrokken op en tegelijkertijd gingen overal op het parkeerterrein beneden de autoalarmen af. Dikke regendruppels kletterden op het asfaltdak en we bleven daar staan tot we doorweekt waren, hij voorovergebogen met zijn handen om mijn gezicht terwijl hij me kuste – langzame, naar bier smakende kussen – en de rest van ons Chinese eten in het water dreef. Het was vreselijk cliché, maar fantastisch. Het was het heerlijkste afspraakje dat ik ooit had gehad en hij was de geweldigste jongen die ik ooit had ontmoet, met stip.

Sean had geen bezwaar tegen mijn werk als stripper, hij kwam zelfs een paar keer kijken. Hij bewonderde mijn schoenen en vond het allemaal best opwindend. Hij luisterde geduldig naar mijn Fellini-achtige verhalen, al vond hij ze soms toch wel een beetje bedenkelijk.

We aten bij El Sombrero of pizza’s bij Two Boots en we zaten tot laat in de nacht te drinken bij Max Fish, samen met vrienden van verschillende bands en het theaterproject. We kochten slechte Avenue B-coke en snoven die van de hoes van zijn Houses of the Holy-lp, dronken gin-tonics uit koffiemokken en praatten de hele nacht over kunst, niveaus van onthechting, expressiemiddelen en ons verlangen naar een ‘echte’ levenservaring. Na een tijdje veronderstelde ik dat ik verliefd was, maar wanneer ik dat hardop zei, klopte ik het af voor het geval dat ik me vergiste.

Sean en ik gingen met de bus naar mijn ouders, de bus die ik duizenden keren had genomen toen ik op de middelbare school zat en daarna, wanneer ik naar de stad ging voor acteer- en danslessen, of voor rockconcerten die ik voor mijn ouders verzweeg door te liegen dat ik bij een vriendin zou gaan slapen. De bomen waren bijna kaal, maar ons grasveld was nog frisgroen. Het grijze huis van twee verdiepingen uit 1970 was een toonbeeld van onopvallendheid, een fier eerbetoon aan het status-quo. Elk huis in onze straat was een variatie op hetzelfde thema, dezelfde blokken die net iets anders op elkaar waren gestapeld.

Mijn ouders verwelkomden ons bij de voordeur met een te enthousiaste omhelzing. Mijn vader was magerder dan ooit; door zijn middenrifsbreuk kon hij bijna niet meer eten. Zijn wang tegen de mijne was klam van koud zweet; ik kon zien dat hij ziek was en schrok ervan. Wat moest ik beginnen als mijn vader iets overkwam? Hij was altijd een rots in de branding geweest; iemand die vond dat alleen zwakkelingen naar de dokter gingen en dat je bij de tandarts je tijd verspilde.

Hij gaf me een duwtje toen hij achter me de trap op liep, en ik struikelde en moest me vastgrijpen. ‘Hé, varkentje, ik zie dat je weer eet!’

Tegen Sean zei hij: ‘Wat is ze gracieus, hè? Wanneer ze door de kamer danste, noemden we haar Katrinka.’

De formidabele Katrinka is een personage in een reeks stomme films. De rol werd gespeeld door Wilna Hervey, een blijspel-actrice van bijna een meter negentig lang die wel honderdvijftig kilo woog. Mijn vader noemde me Katrinka als hij me een stoethaspel vond. Mijn vader was een kei. Een kei die aan mijn enkel zat vastgeketend toen ik overboord viel. Abrupt veranderde ik van iemand die zich zorgen maakte om zijn gezondheid in iemand die hoopte dat hij ter plekke van de honger zou sterven, met zijn Thanksgivingdiner voor zich op tafel.

Ik ontvluchtte de voorbereidingen en ging naar de kamer in het souterrain. Ik ging op de hoekbank zitten, onder de recente familiefoto waaraan ik met tegenzin had meegewerkt. We staan stijfjes op het grasveld in de tuin. Achter ons hangt als een soort vliegende schotel het witte platform om het zwembad, en het felle zonlicht plet ons tot tweedimensionale kleurige vlekken. Het forse lichaam van mijn vader wordt overeind gehouden door bizar dunne benen. Hij knijpt zijn ogen samen tegen het licht en de kraaienpootjes naast zijn ogen benadrukken zijn ongenoegen.

Mijn moeder heeft nog een glanzende, gladde, jeugdige huid, maar ze staat erbij alsof iemand haar een stomp tegen haar borst heeft gegeven. Het kapsel van mijn broer Johnny is een heksennest van dreadlocks. Ik sta naast hem in een uit de toon vallend wit T-shirt en met een onnatuurlijke glimlach – mijn glimlach voor bij mijn ouders thuis, net zo’n automatische reflex als na een tik met het hamertje op je knie.

Sean zat op Johnny’s kamer te luisteren naar Pink Floyd. Ze staken hun hoofd uit het raam en Johnny liet Sean meeroken van de joint die meestal aan zijn onderlip zat geplakt.

Mijn ouders hadden Johnny geadopteerd toen ik vier was. Ik had op mijn tenen op zijn komst staan wachten, met mijn vlechten over de witte ijzeren balustrade boven aan de trap. Mijn moeder kwam de trap op met een soort burrito in haar armen met daarin een baby met een rimpelig gezichtje en zwart haar dat krulde zoals de suikerkrullen op een cakeje. Ik was meteen dol op het kleine, warme wezentje. Hij was een levende pop met een babygeur, met dikke zachte armpjes en grote blauwe ogen. Ik vond het heerlijk om op de bank te zitten met hem in mijn armen, urenlang, zo leek het, en zijn oortjes te kietelen en hem kusjes te geven op zijn piepkleine neusje.

Hij was geen gemakkelijke baby. Hij was ook niet zo snel, grappig of gewillig als ik was geweest. Dat werd altijd gezegd, maar of het waar is, kan ik nu niet meer beoordelen. Volgens mijn vader was Johnny vanaf het begin een probleemkind, alsof hij daarmee wil zeggen dat het niet zijn schuld was dat Johnny is geworden wie hij is – iemand met obsessieve neigingen, zelfdestructief drugsgebruik en een voorkeur voor religieus extremisme.

De eerste paar jaar van zijn leven hing Johnny altijd aan mijn moeders rokken en sliep ik in de T-shirts van het softbalteam van mijn vaders bedrijf. We hadden partij gekozen. Ik hield van Johnny, maar ik vond het belangrijker het lievelingetje van mijn vader te zijn.

Johnny is nu een chassidische jood en hij woont in Jeruzalem. Hij brengt zijn dagen biddend door in de sjoel. Zo nu en dan werkt hij als olijvenplukker of verkoopt hij organische kruidenwatertjes. Hij droomt van een stuk land, een kudde geiten en zijn eigen olijfbomen. In zijn wereld eten mannen en vrouwen in verschillende kamers. Zijn wereld heeft een eigen logica, maar ik voel me er niet thuis. We bellen elkaar af en toe. Als ik eraan denk, stuur ik zijn zoon een verjaarscadeautje.

Ik zou graag Johnny de schuld geven van onze verwijdering: hij is immers degene met de zwarte hoed en het archaïsche geloof, niet ik. Maar dat zou niet eerlijk zijn, want toen ik het thuis niet meer kon uithouden, ben ik vertrokken en heb ik hem achtergelaten. Ik had hem beloofd dat ik hem vaak zou komen opzoeken, maar dat heb ik niet gedaan. Die Thanksgiving ging ik in mijn eentje beneden op de bank zitten, nadat ik niet naar hem had geluisterd toen hij me probeerde te vertellen dat mijn vader hem de vorige avond met de telefoon om zijn oren had geslagen.

Mijn moeder liep bedrijvig heen en weer tussen de eetkamer en de keuken en wijdde zich aan de mysterieuze kunst van tafeldekken en het eten precies op tijd opdienen. In de zitkamer speelde mijn vader op zijn geliefde kleine Steinway-vleugel. Onvermoeibaar speelde hij allerlei musicalliedjes tot halverwege en driemaal te snel. Hij speelde altijd alsof hij op weg was naar een belangrijker lied ergens achter de horizon. Op een veel te snelle wijs had ik vroeger luidkeels de liedjes uit South Pacific gezongen, dansend door de kamer.

Wanneer ik dat deed, noemde mijn vader me Katrinka, maar omdat ik nog nooit van de formidabele Katrinka had gehoord, danste ik onbekommerd door. Ik was de sierlijke Katrinka, de begaafde Katrinka, geboren uit zo’n etherische moeder dat ze was weggezweefd.

Nadat ik was ontsnapt naar New York, kreeg ik elke keer als ik de grens overstak om terug te gaan naar Livingston, New Jersey, het gevoel dat ik een plastic zak over mijn hoofd had getrokken. Hoe langer ik daar bleef, hoe benauwder ik werd. In dat huis, met die muziek, de familiefoto’s, de familie zelf en de vriend die boven zat en dat allemaal had gezien, kreeg ik het gevoel dat ik stikte. Misschien kwam het daardoor dat ik het kaartje dat Taylor me had gegeven uit mijn portefeuille haalde – ik probeerde een gat in de zak te prikken om weer normaal te kunnen ademen. De Crown Club leek me geschikt gereedschap, bovendien kon ik niets anders bedenken. De muziek boven was hard genoeg om te voorkomen dat iemand me zou horen en eigenlijk verwachtte ik niet dat er in de Crown Club op Thanksgiving iemand de telefoon zou aannemen. Maar dat gebeurde natuurlijk wel.

4

Toen ik voor mijn sollicitatiegesprek voor de deur stond van het bakstenen huis in Midtown, werd opengedaan door een kortharige brunette in een joggingpak, op blote voeten. Ze keek me glimlachend aan.

‘Diane zit in het kantoor te bellen. Kom binnen, maar je moet even wachten. Ik ben Julie.’

Ik gaf haar een hand en stelde me voor. Ik ging ervan uit dat we bij de kennismaking onze echte naam gebruikten, maar ik heb geen idee waarom dat bij me opkwam. In stripclubs gebruikte ik altijd alleen mijn toneelnaam. Misschien kwam het doordat Julie zo’n gewone naam is, al weet je nooit waarom iemand een bepaalde naam heeft gekozen. Misschien heette Julie eigenlijk Jezebel, maar deed ze zich voor als een provinciaaltje.

Ik liep met haar mee door een korte gang naar een zitkamer, en daar zat Taylor met nog een meisje. De kamer deed me denken aan vanille-ijs: de muren, vloerbedekking, banken, kussens en formica wandkast waren allemaal roomwit. Het enige wat kleur had, was een poster met de oranje papavers van Georgia O’Keeffe op de muur boven de bank. Mijn grootmoeder had een schilderijtje van diezelfde papavers in de hal hangen, met daaronder een citaat van O’Keeffe: NIEMAND KIJKT ECHT GOED NAAR EEN BLOEM... KIJKEN KOST TIJD. ZOALS HET ONDERHOUDEN VAN EEN VRIENDSCHAP OOK TIJD KOST. Die arme papavers van Georgia... Opnieuw onzichtbaar, massaal geproduceerd als wanddecoratie voor dokterspraktijken op het platteland en het pand van een escortservice in New York.

Julie plofte neer naast het andere meisje. Ze had steil haar en het broodmagere figuur van een model. Ze stelde zich voor, met een vaag Oost-Europees accent, en ging door met kijken naar The Golden Girls. De kamer rook naar Chinees eten, maar ik zag het nergens staan. Taylor stond op, kwam naar me toen en omhelsde me.

‘Ik ben heel blij dat je er bent,’ zei ze. ‘Dit is het meisje met wie ik die film heb gedaan,’ zei ze tegen de twee anderen op de bank.

Ze keken haar niet-begrijpend aan. Ze waren alle drie gekleed in een joggingpak, maar hun haar was netjes gekapt en ze droegen make-up en sieraden. Ze deden me denken aan kunstschaatsers die in de kleedkamer wachten op hun beurt.

Achter de zitkamer lag een eetkamer, die dienstdeed als kantoor. Tegen de ene muur stond een lange tafel met een paar Rolodexen en telefoons erop, tegen de andere muur stonden vier roomwitte archiefkasten. Het raam aan de andere kant keek uit op de stad: een vierkant van twinkelend zwart fluweel in de meedogenloze roomwitte zee. Voor de tafel stonden twee bureaustoelen op wieltjes. In een van de stoelen zat een vrouw met een rond gezicht, roze wangen en een geruite haarband met een strik erop. Voor haar op tafel stond een speelgoedrendier als kerstversiering. Ze keek om naar Taylor en mij, wuifde en stak vijf vingers op. Nog vijf minuten. Naast haar, met haar gezicht naar het raam, zat een vrouw in een beige broekpak en met een champignonvormig koperrood kapsel luid en geërgerd met iemand te telefoneren. Zo te horen kwam ze uit Queens. Diane, nam ik aan.

Taylor begon me alvast voor te bereiden. Ze trok me mee naar een hoek en vroeg zacht en veelbetekenend: ‘Waar zijn je kleren?’

Ik droeg een mini-jurk van groen geplet fluweel met kapmouwen, het chicste kledingstuk dat ik bezat, visnetkousen en de pumps met vijf centimeter hoge hakken die mijn ouders me jaren geleden hadden gegeven voor als we naar de synagoge gingen. Het was mijn enige paar schoenen zonder torenhoge platformzolen. Ik had mijn zwarte jas nog over mijn arm.

‘Die heb ik aan.’

‘O. Heb je geen andere?’

Ze nam me mee naar een kleerkast en haalde daar drie keurig geperste mantelpakjes uit met een korte, maar beschaafde rok en een getailleerd jasje. De werkkleding van de kunstschaatsers, vermoedde ik.

‘Als je door de lobby van een hotel loopt, mag je er niet uitzien als een prostituee. Pakje of jurk, sexy maar conservatief, acht centimeter hoge hakken, nette kousen, duur ondergoed.’

Ik bezat geen van die dingen.

‘Maar je ziet er heus niet afschuwelijk uit, hoor. Ik heb veel erger gezien.’

Diane was klaar met bellen en wenkte me. Haar eerste blik sprak boekdelen. Ze was geen Candice Bergen. Op een botte, directe manier sprak ze haar oordeel over me uit alsof ik de koopwaar was die ik zou worden. Ze stelde een paar vragen en gaf haar beschrijving van me door aan de vrouw met de geruite haarband, die Ellie bleek te heten. Ellie schreef alles op een systeemkaart.

‘Haar: kastanjebruin. Ogen: bruingroen. Negentig, zestig, eh... achtennegentig. Die dikke kont kunnen we als een pluspunt beschouwen. Achttienjarige welgevormde toneelschoolstudente, lijkt op eh... Winona Ryder. Wat ben je bereid om te doen?’

‘Wat bedoelt u?’

‘Ben je bereid om de verpleegster te spelen?’

‘Eh... ja.’

Bij elk antwoord vinkte Ellie iets af op haar kaart.

‘Meesteres?’

‘Ja, hoor.’

‘Andere meisjes?’

‘Ja.’

‘Dienstmeisje?’

‘Dan hoef ik toch niets schoon te maken, hè?’

‘Ja,’ zei Diane tegen Ellie.

‘Privédansen?’

Diane en Ellie bespraken mijn laatste antwoord en Diane zei: ‘Doet wat nodig is.’

Ellie knikte en zette het laatste vinkje. Een hokje voor ‘doet wat nodig is’?

Maar het klopte wel zo ongeveer. In de peepshows en stripclubs waar ik werkte, had ik voor mijn achttiende voor geld al meer onzedelijke dingen gedaan dan de meeste vrouwen in hun hele leven. Daar zat ik dus niet mee. Maar was escortwerk niet iets anders? Vaag hoorde ik een alarmbelletje rinkelen. Je kon het noemen wat je wilde, maar het kwam erop neer dat ik tegen betaling met mannen naar bed moest. In mijn goedkope jurkje had ik blakend van zelfvertrouwen in die kamer gestaan tot Ellie ‘doet wat nodig is’ had afgevinkt. Toen werd ik overspoeld door angst. Stel dat ik een ziekte opliep? Stel dat ik walgelijke dingen moest doen? Dat ik werd verkracht? Vermoord? Stel dat deze stap een scheur in mijn hart zou veroorzaken die nooit meer zou genezen?

‘Heb je een identiteitskaart of paspoort bij je?’

Er was me verteld dat ik twee dingen moest meebrengen om me te identificeren. Ik overhandigde ze beide.

Gelukkig had ik mezelf voor mijn achttiende verjaardag een paspoort cadeau gedaan. Ik was in de ban geraakt van Parijs in de jaren twintig en ik was vast van plan er een keer naartoe te gaan, al wist ik dat het Parijs uit die tijd niet meer bestond. Toch klonk de roep van die stad door tot in mijn botten. Alleen al bij de gedachte aan de naam kon ik uren wegdromen. Ik wilde midden in Parijs wonen en daar wijn drinken en gedichten schrijven, terwijl mijn ziel werd doordrenkt van Europese hoffelijkheid en wereldse wijsheid. Ik had gehoopt dat ik mijn paspoort zou overhandigen aan een douanier van het Charles de Gaulle International Airport, maar in plaats daarvan overhandigde ik het aan Diane van de Crown Club. Maar dit was een tussenstop, hield ik mezelf voor. Een kleine omweg.

Diane prentte me dezelfde kledingvoorschriften in als Taylor had gedaan en ik nam me voor om, zodra ik het kon betalen, een paar chique spullen aan te schaffen. Een paar uur later kon ik aan de slag. Taylor zei dat ik bofte dat ik al meteen de eerste avond werd gevraagd. Ik zou veel succes hebben, zei ze geruststellend, vooral vanwege mijn leeftijd. Ik was daar de jongste en bofte met mijn onschuldige uiterlijk. Hoe ik me ook uitsloofde om eruit te zien als een harde punker, niemand trapte erin. Als het erop aankomt, ben ik een lief meisje, en daar heb ik bij al mijn minder lieve bezigheden veel profijt van gehad.

Die eerste avond moest ik naar het appartement van een bekende gastheer van een talkshow. Ellie – ze was gewoon een mollige, koekjes bakkende assistent-pooier in een bloemetjesjurk – leerde me hoe ik mijn eigen creditcardapparaatje moest gebruiken en legde me uit hoe en wanneer de betaling moest plaatsvinden (meteen na aankomst), en wanneer ik me moest melden. Voordat ik voor mijn eerste ‘afspraakje’ vertrok, nam Taylor me mee naar de slaapkamer, waar ik op het bed moest gaan zitten om naar haar aanwijzingen te luisteren. Ze had me onder haar hoede genomen.

‘De truc is dat je moet proberen zo veel mogelijk te verdienen en zo weinig mogelijk te doen. Snap je wat ik bedoel? Je moet ervoor zorgen dat hij één uur verlengt tot twee en dan tot drie, en dat hij pijpen lekkerder vindt dan seks.’

Net als Sheherazade moesten we ons best doen om een verhaal te verzinnen dat zo spannend was dat ze ons zo lang mogelijk bij zich hielden om het slot te horen.

‘Sommige avonden zijn vreselijk,’ zei Taylor. ‘Soms hangen we hier de hele avond rond en belt er niemand, maar soms hebben we het geluk dat een zakenman van buiten de stad te stoned is om hem overeind te krijgen en hij ons acht uur lang per limo overal mee naartoe neemt. Dat maakt het dan weer goed. Zorg ervoor dat je altijd, altijd een condoom gebruikt. Als je het met je mond omdoet, heeft hij het niet eens door.’

Als werknaam koos ik Elizabeth, omdat het echt klonk en omdat ik mezelf als kind bij mijn fantasiespelletjes vaak die naam had gegeven, naast onder andere Janice en Eduardo. Ik was Elizabeth, koningin van Frankrijk geweest, Elizabeth en de Drie Beren, Elizabeth het zevende kind van de Brady Bunch en Elizabeth de Franse verzetsstrijdster. Daar kon ik nu Elizabeth de callgirl aan toevoegen.

En Elizabeth de leugenaar. Sean en ik hadden niet het soort relatie waarin we elkaar voortdurend opbelden. Ik had hem niets voorgelogen, ik had hem alleen niet verteld waar ik die avond naartoe zou gaan. Maar als ik dat werk zou blijven doen, zou ik een effectieve leugen moeten verzinnen. Taylor zei dat sommige meisjes hun vriendje wijsmaakten dat ze soms ’s avonds voor iemand moesten invallen. Het was riskant om te zeggen dat je serveerster was, want je vriendje zou het in zijn hoofd kunnen halen je te verrassen en dan zou je door de mand vallen. Ik zou tegen Sean kunnen zeggen dat ik nog in die stripclub werkte, maar hoewel ik goed kon strippen, kon ik slecht liegen. Ik kon het wel tegen mijn ouders, maar niet tegen mijn vrienden. Niet tegen mijn vriendje, mijn aardige vriendje met de elegante handen.

Sean had me laten kennismaken met de muziek van Elvis Costello. Toen ik die avond vertrok om voor de eerste keer mijn werk voor de escortservice te gaan doen, klonken de woorden van ‘Almost Blue’ nog steeds in mijn hoofd. There’s a part of me that’s always true. Always. Het andere deel van me – Elizabeth, de achttienjarige toneelschoolstudente met het welgevormde lichaam en het onschuldige gezicht van Winona Ryder, die ‘deed wat nodig was’ – liep alleen naar buiten en hield een taxi aan om naar een appartement in het centrum te gaan.

+++

Ik had het gevoel dat ik een rol had in een film met lekkere jazzachtige achtergrondmuziek. Een soort liefdesliedje in een Woody Allen-film die zich afspeelde in New York. Een van de personages is een jonge, verloren actrice, die in een taxi stapt om als bijbaantje een bekende figuur van de radio seksueel te bevredigen. Mariel Hemingway. Ik. De film liep al, ik kon hem niet meer stopzetten.

Ik stapte uit. Mijn adem wolkte in de koude avondlucht. Met mijn handen in mijn zakken liep ik langs de portier, die beleefd knikte. Ik nam de lift naar de op één na bovenste verdieping en klopte op de deur. De radioman deed meteen open. Ik herkende zijn gezicht van de reclames voor zijn programma, die ook in de metro hingen. Hij had een vochtig, halfleeg glas drank in zijn hand, de ceintuur van zijn paisley kamerjas was losgegaan en ik zag zijn zijden boxershort.

‘Jij bent Elizabeth, denk ik. Wil je iets drinken, schat?’

Ik nam het aanbod maar al te graag aan en negeerde Taylors raad om nuchter te blijven. Ik wilde net zo chic en zelfbewust zijn als zij, maar ik moest het nog leren. Ik snakte naar het geruststellende, brandende gevoel van een slok alcohol. Ik ging met hem mee naar binnen. Hij nam mijn jas aan, legde die over een stoel en wees naar een zwarte leren bank. Ik ging zitten terwijl hij een nieuwe wodka-tonic voor zichzelf inschonk en ook een voor mij.

Het appartement was typisch iets voor een vrijgezel, met een uitgebreid entertainmentcenter, vijf hoge cd-torens en een panoramisch uitzicht over de stad. Met zijn rug naar me toe begon de radioman me allerlei vragen te stellen. Uit gewoonte, nam ik aan. Hij vroeg hoe oud ik was en wat ik verder nog deed. Ik antwoordde dat ik achttien was en drama studeerde aan de Universiteit van New York.

‘Je bent ouder dan achttien, schat. Dat zie ik zo. Door mijn werk kan ik mensen goed inschatten.’ Zijn ogen twinkelden van zelfgenoegzaamheid toen hij naast me ging zitten, me mijn drankje gaf en zijn hand op mijn dij legde. ‘Je hoeft niet tegen me te liegen. Vertel me nu eens eerlijk hoe oud je bent.’

Hij leek zo blij met zijn intuïtieve gave dat het me beter leek hem niet tegen te spreken.

‘Je hebt gelijk. Ik ben twintig. Ik studeer volgend jaar af.’

Toen we verder babbelden, kwam het bij me op dat het me goed afging. Ik ontdekte een nieuw talent bij mezelf. Ik had in mijn toneelopleiding steeds geprobeerd om elk gebaar authentiek te laten zijn, om diep in mezelf te duiken, en hier deed ik puur alsof, het tegenovergestelde, maar ik luisterde en improviseerde op dezelfde manier.

Ik was een goede stripteasedanseres, een natuurtalent, zei iedereen altijd. Ik was nooit het mooiste meisje met het mooiste lichaam, maar ik had iets waardoor iedereen naar me keek. En wat nog belangrijker was, ik had iets wat anderen het gevoel gaf dat ze zelf werden gezien. Eenzame mannen konden er geen genoeg van krijgen. En het kostte me geen moeite, het was acteren en dat was tenslotte mijn ding. Ik vermoedde dat ik als callgirl op dezelfde manier te werk zou gaan. Dat ik een natuurtalent was.

De radioman was onder de indruk van het feit dat ik drama studeerde, wat ik tot een half jaar geleden ook had gedaan.

‘Ik heb drama gestudeerd aan Yale,’ zei hij. ‘Daar zou jij ook naartoe moeten gaan.’

‘Goed idee. Ik zal erover nadenken.’

‘Hou je van Sam Shephard?’

‘Ik ben gek op Sam Shephard.’

‘Ik ben een goede vriend van Sam Shephard. Ik kan ervoor zorgen dat je een keer bij hem auditie mag doen.’

Daarna liet hij me zijn portrettengalerij in de gang zien, allemaal zwart-witfoto’s van hemzelf toen hij jong was en meespeelde in off-Broadway-producties. Ze hingen allemaal een beetje scheef, alsof iemand hard tegen de muur had geslagen – misschien wel hijzelf toen hij van de slaapkamer naar de bar waggelde.

Hij pakte mijn hand en nam me mee naar de slaapkamer.

‘Ik moet je daar iets heel bijzonders laten zien.’

O god, laat het geen fles chloroform en een set antieke chirurgische instrumenten zijn, smeekte ik. Ik wilde vragen of ik nog iets mocht drinken, maar hij liet me niet uitspreken. Met een zwaai trok hij de deur van een van zijn slaapkamerkasten open en duwde me erin. De kast bleek zo groot als een kamertje te zijn en de kasten langs de muren stonden vol met allerlei soorten cowboylaarzen.

‘Wauw, wat geweldig!’

‘Ik sta erom bekend dat ik altijd cowboylaarzen draag,’ zei hij. ‘Het is mijn handelsmerk. Zou je je nu willen uitkleden?’

Ik stak mijn hand naar achteren om mijn ritssluiting open te trekken en voelde een soort kilte langs mijn benen strijken, zoals wanneer je wordt betrapt terwijl je iets doet wat niet mag.

‘Nee, daar,’ zei hij, en hij wees naar de slaapkamer. De slaapkamer had grijze muren en er lag een grijze berber op de vloer. Het granaatrode bed was het enige meubelstuk, de muur aan het voeteneind bestond uit spiegeldeuren. Hij ging op de rand van het bed zitten en keek toe terwijl ik mijn jurk en mijn kousen uittrok, opvouwde en in een hoek van de kamer legde. Het visnetpatroon van de kousen had een roze afdruk achtergelaten op mijn dijen. Ik trok mijn pumps weer aan en hield ook mijn string aan, in de hoop dat ik die zo lang mogelijk kon laten zitten.

Ik wist me met mijn houding geen raad toen ik voor hem ging staan en hij naar me keek zonder te reageren. Toen trok hij een la van het nachtkastje open en begon erin te rommelen. Naakt en halfdronken op het toneel staan, met muziek, rozig licht en een rumoerig publiek, is iets heel anders dan naakt onder fel licht in de slaapkamer van een vreemde staan. Mijn armen waren te lang en ik wist niet wat ik ermee moest doen. Ik zette ze in mijn zij en plaatste mijn voeten alsof ik meedeed aan een schoonheidswedstrijd. Een beetje onecht, maar ik kon niets anders bedenken.

‘Heb je ooit Rush geprobeerd?’ vroeg hij. Hij had gevonden wat hij zocht: een flesje poppers.

‘Daar ben ik niet voor in de stemming, maar ga vooral je gang.’

Ik zou hebben gejongleerd met kettingzagen als ik nog iets te drinken had kunnen krijgen, maar ik was niet van plan om buiten westen te raken. Dit was de eerste keer dat ik, behalve op de dansvloer in een homoclub, iemand met amylnitriet zag. Of was deze vent ook een homo? Ik had genoeg van de fantasieën van de bezoekers van die club opgestoken om te weten dat er vele soorten homo’s zijn.

De radioman liet zijn zijden ensemble van zich af glijden en vroeg me kalm of ik op handen en knieën op het bed wilde gaan zitten, met mijn gezicht naar de spiegels. Tot op dat moment had hij alleen nog maar één keer mijn been aangeraakt en een paar keer mijn hand gepakt, en het was me duidelijk geworden dat hij verder huid-op-huidcontact vermeed. Heel anders dan de mannen in de club, die altijd mijn hand wilden vasthouden alsof we een afspraakje hadden. Soms vroegen ze me mee naar een film. Deze man niet. Hij knielde achter me op het bed, met zijn benen om mijn benen heen, maar zonder me aan te raken.

‘Steek je kont omhoog zodat ik ernaar kan kijken.’

Ik deed wat hij vroeg, maar hij keek er nauwelijks naar. Hij keek naar zichzelf in de spiegel terwijl hij zich aftrok en tegelijkertijd met zijn andere hand door zijn pluizige haar streek en zijn borstspieren spande.

‘Lik langs je lippen en druk je tieten tegen elkaar,’ beval hij, maar hij bleef zichzelf recht aankijken.

Vlak voordat hij klaarkwam, griste hij het open flesje van het nachtkastje, inhaleerde diep tot zijn ogen naar achteren rolden in hun kassen en viel slap op het bed. Ik kon nog net ver genoeg opzij gaan om ervoor te zorgen dat hij op de bedsprei terechtkwam en niet op mijn rug. Ik ontworstelde me aan de greep van zijn benen, haalde het gevaarlijk schuin hangende flesje uit zijn hand en zette het op het nachtkastje, zodat de bedwelmende vloeistof er niet uit kon lopen. Hij kwam algauw bij en veegde glimlachend het kwijl van zijn kin.

‘Fantastisch. Dat was echt geweldig.’

Toen hij me uitliet, gaf hij me zelfs een behoorlijke fooi. Voor mijn studie.

Ik liep weer langs de portier en zag buiten ongewoon vroeg in het jaar sneeuw omlaagdwarrelen. Het gaf me een gelukkig gevoel, want ik ben dol op de eerste paar uur dat het in New York sneeuwt, voordat de winter eindeloos lijkt te duren en grauwe sneeuwprut de straten ontsiert. De eerste winterse sneeuwbui in New York is een magische belevenis; korte tijd wordt de stad bedekt door een vredige, witte deken.

5

Een maand later liepen Taylor en ik de lobby van het Ritz binnen zoals we dat altijd deden: zelfverzekerd, keurig gekleed en doelbewust. We droegen allebei schoenen met acht centimeter hoge hakken en waren allebei een meter tweeënzeventig lang. Taylor droeg een bruin mantelpakje met een korte rok en een wit T-shirt eronder, en zoals altijd de parelketting die ze op haar twaalfde van haar grootmoeder had gekregen. Zoals gewoonlijk had ze zich nauwelijks opgemaakt en lag haar recht afgeknipte, koperblonde haar glanzend om haar gezicht. Ik was haar tegenbeeld in een getailleerd zwart mantelpakje, met kastanjebruin haar dat tot op mijn schouders hing en rode lipstick. Rode lipstick, ja, omdat er niet wordt gekust. Inderdaad, Pretty Woman had gelijk. Althans wat niet kussen betreft, de rest is pure onzin.

Ik beheerste inmiddels de kunst om op weg naar de lift niemand aan te kijken, want soms was ik geschrokken van de manier waarop anderen naar mij keken – hun priemende, misprijzende blik en zelfgenoegzame lachje. Trots op zichzelf omdat ze in een duur hotel een prostituee herkenden.

Taylor had me ervan overtuigd dat ik met mijn werk als danseres moest stoppen om alleen escortwerk te doen, omdat ik dan makkelijker meer zou verdienen en een luxueuzer leven zou kunnen leiden. In één maand had ik bijna elk vijfsterrenhotel in New York gezien zonder er ooit te hoeven overnachten. Toen we die dag door de lobby van het Ritz liepen, voelde ik me niet lekker en was ik doodmoe. Ik had de avond daarvoor doorgebracht in het St. Regis met een oudere Italiaanse kunsthandelaar, die gezuiverde cocaïne had gerookt tot er geel slijm aan zijn mondhoeken kleefde dat draden trok wanneer hij praatte. Hij had gerookt tot hij impotent was en daarna naar een pornofilm gekeken terwijl hij urenlang, zo leek het, met zijn droge, trillende vingers in mijn lichaam had geprikt. Ik verdiende inderdaad meer dan ooit, maar meestal kostte het meer moeite dan Taylor me had voorgespiegeld.

Taylor bleek zo nu en dan ook buiten de Crown Club om te werken en soms waagde ze het zelfs daar een klant weg te halen. Ik was niet bang voor Diane, maar zij was niet de hoogste baas. We zagen of hoorden nooit iets van het onzichtbare opperhoofd van de dure prostituees in onze wijk, maar je kon op je vingers natellen dat je hem of haar beter niet kon bestelen. Maar Taylor was een dappere vrijbuiter, misschien was ze wel een beetje gek. En ik wilde graag bij haar in de buurt zijn, ik snakte naar haar liefde en bewondering. Ik wilde op haar lijken. In mijn dromen was ik net zo dapper als zij.

Maar ondanks mijn stoutmoedige bezigheden keek ik, wanneer ik alleen thuis was, voordat ik ging slapen onder mijn bed uit angst voor een boeman, in de greep van een onverklaarbare paniek. Elke avond controleerde ik wel drie keer of de deuren en ramen dicht waren en ik stond erop dat mijn huisgenote, Penny, dat ook deed. Vaak schrok ik midden in de nacht doodsbang wakker, net als toen ik klein was, en dan bleef ik verstijfd van angst liggen terwijl ik mijn best deed om rustig te ademen, te bang om naar de wc te gaan. Maar samen met Taylor was ik onbevreesd, dan kon ik vrijuit ademen, dan keek ik nooit achterom. Dus wanneer ze me belde om te vragen of ik met haar meeging naar een riskante opdracht – een vrijgezellenfeest in Westchester, een masochistische professor van Columbia, een Japanse zakenman die over klysma’s praatte terwijl Taylor en ik lagen te vrijen – stemde ik altijd toe. Niet vanwege het geld, want ik kon hetzelfde verdienen als ik keurig binnen de grenzen van de escortservice bleef, maar omdat mijn overtredingen met Taylor me een avontuurlijk gevoel gaven, het gevoel dat alles mogelijk was, en dat was het risico waard.

Taylor kon me over het sollicitatiegesprek waarnaar we die dag op weg waren niet veel vertellen. Ze wist alleen wat ze van een talentscout in LA had gehoord: dat er in New York een vrouw op zoek was naar entertainers om een rijke zakenman in Singapore te vermaken. Je kon er tienduizenden dollars mee verdienden.

‘Stel dat ze ons naar een derderangs hoerenkast willen sturen?’ zei ik toen we in de lift stonden.

‘Doe toch niet altijd zo negatief.’

Taylor oefende Diane-gedrag door positief te zijn en zich te bevrijden van de beperkingen waarvan haar verleden (in haar huidige en vorige levens) sporen had nagelaten in haar dagelijkse bestaan. Ze geloofde dat ze recht had op succes en dat het voor het grijpen lag. Een aanstekelijk geloof.

Toen we voor de hotelkamer stonden waar we moesten zijn, werd de deur geopend door een man in een pak. Ik kon niet raden waar hij vandaan kwam. Hij leek Perzisch, maar ook Aziatisch. Taylor stak haar hand uit, die hij negeerde. Hij liep de kamer in en ging zitten naast een andere man, en zij bleven de rest van de middag alleen toekijken.

Wij waren de laatsten. Een vrouw stond op, kwam naar ons toe en stelde zich voor als Arabelle Lyon. In mijn escortwerk deed ik mijn best om niets te verwachten en niets aan te nemen, maar Ari verbaasde me. Ze gaf ons een hand en een vollemelksglimlach. Ze was nauwelijks opgemaakt en haar haren hadden de zonnig blonde kleur die veel vrouwen met saai donkerblond haar hadden gehad toen ze vijf waren. Hoewel ik me afvroeg wat de twee mannen in de hoek daar deden, keek ik argwanend naar het Gidget-type met de Franse naam. Haar vermomming voorspelde vast niet veel goeds.

Ik keek de kamer rond. Van de zeven meisjes die er al zaten, zouden een of twee tuttebellen meteen afvallen en waren een paar andere vermoedelijke rivalen. Er was ook een bizar type bij, dat zich voorstelde als Destiny.

‘Jesse?’ vroeg Ari.

‘Nee, Destiny. Dat staat op mijn identiteitskaart.’

Met haar stijve koperblonde nepvlechtjes stak ze Bon Jovi naar de kroon en met haar groene contactlenzen kon ze meespelen in Cat People. Haar lange nepnagels waren gelakt in felle zebrastrepen die pasten bij haar vingerloze handschoenen. Blijkbaar trok ze haar neus op voor mantelpakjes. Ik kon mijn ogen niet van haar af houden.

Ari ging op een stoel met een rechte rugleuning tegenover ons zitten, als een lerares die haar kleuterklasje een verhaaltje gaat voorlezen. Ze legde uit dat ze werkte voor een rijke zakenman in Singapore die elke avond voor een handjevol vrienden een feestje gaf. Ze was op zoek naar Amerikaanse vrouwen die bereid waren om twee weken lang als zijn gasten die feestjes bij te wonen. Na afloop zouden we contant worden betaald, een bedrag van ongeveer twintigduizend dollar. Ze zei dat ons niets zou overkomen en dat we met respect zouden worden behandeld, dat we zelfs zouden worden verwend.

Ik keek naar een van de meisjes die ik als mijn rivalen beschouwde om te zien hoe ze reageerde. Ze was lang en blond en had mooie jukbeenderen. Ik zag dat ze erop rekende dat zij zou worden gekozen en dat liet ik niet op me zitten. Ik wist niet of ik Ari geloofde en of ik dat geheimzinnige en misschien riskante baantje wel wilde hebben, maar ik wist wel dat ik ervoor in aanmerking wilde komen. Ari begon ons vragen te stellen.

‘Ben je wel eens in het buitenland geweest?’

‘Ik ben in Londen en op Ibiza geweest,’ loog Taylor, ‘en ik wil in het voorjaar naar Bali.’

‘Nee,’ antwoordde Tut Een.

‘Ik ben een keer op Hawaii geweest,’ zei de blondine.

Het leek me beter de reis met mijn ouders naar Israël te verzwijgen. Ik antwoordde dat ik op de Kaaimaneilanden was geweest en dat ik aan het sparen was voor een reis naar Parijs. Dat was de waarheid.

‘Telt de Bronx ook mee?’ vroeg Destiny. ‘Nee hoor, ik maak maar een grapje.’

Ari hield haar hoofd schuin en keek naar Destiny alsof ze een exotisch dier was. Toen werd ze weer zakelijk en zei dat ze volwassen meisjes zocht die respect hadden voor andere culturen, meisjes met wie haar werkgever zich op zijn gemak zou voelen. Haar rol als Gidget werkte aanstekelijk en ik werd Gidget de geisha.

‘Ik hou erg van reizen,’ zei ik. ‘Ik vind het spannend een andere cultuur te leren kennen, ik hou van feestjes en ik ben perfect voor die baan.’

Het leek wel of ik solliciteerde naar een baan bij het Peace Corps, maar toen begon het tweede deel van de auditie. We gingen naar de aangrenzende kamer om foto’s te maken. Het bed was aan de kant geschoven om plaats te maken voor lampen. We moesten op een rij tegen de muur staan om te wachten tot we aan de beurt waren. Een overdreven enthousiaste fotograaf nam foto’s van ons in ons ondergoed en gaf ons zijn kaartje voor het geval dat we later ooit voor een redelijke prijs nog wat foto’s nodig zouden hebben.

+++

Ik had er niet veel vertrouwen in en ik dacht er niet meer over na. Het was gewoon weer een middag geweest waarop ik in mijn ondergoed in een hotelkamer had gestaan. Maar nog geen week later belde Ari om te zeggen dat de keus op mij was gevallen, en op Destiny. Destiny met de vingerloze handschoenen. Niet op Taylor. Ik zag ertegen op Taylor te vertellen dat ze mij wel hadden gekozen en haar niet. Ik kende haar goed genoeg om te beseffen dat onze relatie afhing van de ongelijke machtsverdeling tussen ons beiden en ik wilde haar niet kwijt. Ze was de enige vriendin die wist wat ik elke avond deed voor mijn werk en die me toch aardig vond. Ik hield van Sean. Ik was gesteld op mijn vrienden in het theater, die op een hoger artistiek en intellectueel niveau stonden dan Taylor, maar zij bevonden zich aan de andere kant van een onzichtbaar membraan, de barrière tussen mij en het deel van de wereld dat niet de kost verdiende als stripper of prostituee. Taylor stond aan mijn kant van het membraan en ik wilde daar niet alleen overblijven.

Ari had me uitgelegd dat ze niet in dienst was bij een zakenman in Singapore, maar bij de koninklijke familie van Brunei. En het salaris was hoger dan ze had gezegd, al mocht ze het bedrag niet noemen. De feestjes werden gegeven door prins Jefri, de jongste broer van de sultan, en ik zou zijn persoonlijke gast zijn.

Het enige wat ik had kunnen uitbrengen, was: ‘De prins van wát?’

6

Ari zei dat ik haar mijn paspoort moest sturen zodat ze een visum voor me kon regelen. Ik zag afwisselend voor me hoe ik in een paleis met een heleboel koepels de dans van de zeven sluiers deed en op een kaal matras werd misbruikt als blanke slavin. Kon ik die vrouw vertrouwen? Mijn intuïtie zei van wel. Het was een te bizar verhaal voor een verzinsel. Maar hoe wist ik dat zeker? In een opwelling besloot ik de uitnodiging aan te nemen – ik kon immers altijd op het laatste moment van gedachten veranderen. In een staat van opwinding, omdat ik zomaar dit waagstuk ondernam zonder dat Taylor me aanmoedigde, ging ik naar het postkantoor in Houston Street, stopte mijn paspoort in een envelop en stuurde het naar Los Angeles.

Ik had het Penny nog niet verteld. Penny wilde regisseur worden en wanneer ze niet werkte voor de Wooster Group of als serveerster in een Italiaans restaurant ergens in een buitenwijk, schreef ze een ingewikkeld toneelstuk, waarin een handjevol vrienden een rol zouden krijgen.

Penny en ik namen de metro naar de loft van een vriendin in Park Slope die we als repetitieruimte gebruikten. Ik was van plan haar onderweg in te lichten over mijn nieuwe baan in Brunei, maar ik kon het niet opbrengen, ik weet niet waarom. Ik zou een paar weken niet naar de repetities kunnen komen, maar daar ging het niet om. Penny was intelligent, ambitieus en ijverig. Dat was ik ook, maar ik probeerde voortdurend een manier te vinden om niet zo hard te hoeven werken. Penny had nooit kritische vragen gesteld wanneer ik werd opgeroepen en ’s avonds laat een taxi moest nemen, of wanneer ik het enige meisje was dat om twee uur ’s nachts in een mantelpakje door Ludlow Street liep. Ze had nooit een oordeel uitgesproken. Maar ik keek naar mezelf en sprak wél een oordeel uit.

We repeteerden en ik zei niets. We hadden de zolder verdeeld in vier ruimten en in elke ruimte speelde zich iets anders af. Voor mijn rol moest ik een goedkope blonde pruik op en met een mand met schoonheidsproducten in mijn hand een telefoongesprek voeren met onze vriend Ed de Meat Poet (niet de Beat Poet), een artiest die werkte aan zijn doctoraal Duitse filosofie. We waren op mijn verjaardag naar zijn voorstelling geweest en hij had me op het toneel een rauwe verjaarsbiefstuk (in plaats van een taart) gegeven. Toen we daarna bij Max Fish iets waren gaan drinken, had hij me nog een cadeautje gegeven: een franc.

‘Voor als je naar Parijs gaat.’

Ik moest mijn droom, een reis naar Parijs, niet vergeten. Misschien zou ik die kunnen betalen met het geld dat ik met mijn nieuwe baan zou verdienen.

Op weg naar huis staarde ik door het raam van de metro, waarin mijn gezicht werd weerspiegeld, naar het donker. In de comfortabele stilte tussen flatgenoten hadden we de helft van de rit al achter de rug toen ik haar aankeek en haar vertelde over mijn baan in Brunei, het weinige wat ik ervan wist.

Ze keek me verbijsterd aan. ‘Het is niet waar.’

Toen ze ervan overtuigd was dat ik geen grapje maakte, deed ze geen poging om me ervan af te brengen; ze wist wel beter. Ze dacht even na en legde me een rampenplan voor. Zo was Penny: ze kwam altijd meteen in actie.

‘Hoeveel tijd hebben we nog? Ik moet een kopie hebben van je rijbewijs, je creditcard en je paspoort. We moeten een geheim wachtwoord bedenken dat je kunt gebruiken om me te laten weten dat er iets mis is, als je me tenminste kunt bereiken. Wat kunnen we nog meer doen?’ Ze dacht even na. ‘We gaan naar mijn natuurtherapeut.’

Penny ging naar haar natuurtherapeut om zich te laten reinigen, zich de toekomst te laten voorspellen en om kaarsen te kopen die ze voor een bepaald doel wilde branden. Ik geloofde niet in al die dingen, maar ik wees ze niet af en soms kun je alle hulp gebruiken die je wordt aangeboden.

‘Waarvoor?’

‘Bescherming.’

Ik stemde toe, al wist ik dat, als dit avontuur verkeerd zou aflopen, de bast van een kokosnoot en een kaars me niet zouden kunnen redden. Maar op weg naar huis kochten we er een beschermende kaars met een beeltenis van de aartsengel Michaël erop. Zijn lichaam was een harnas, zijn haar een glanzende helm en hij stond met zijn voet op het hoofd van de duivel. Ik had liever een kaars met Maria gehad, maar de verkoopster zei dat Michaël veel beter was. Ik betwijfelde of een man, al was hij een engel, me in mijn situatie te hulp zou schieten. Toch brandde ik de kaars. Maar voor alle zekerheid ging ik later die middag met mijn rugzak over mijn schouder opnieuw op pad om te proberen mezelf ook te beschermen met een gebrekkig harnas van informatie.

Ik liep langs de wierookverkopers en de stenen leeuwen die op wacht staan voor het bordes met pilaren van de openbare bibliotheek. Wat de baan betrof die Ari me had aangeboden was ik een van de pioniers, want ik hoorde bij het tweede groepje Amerikaanse vrouwen dat was uitgenodigd op de feestjes van de prins. Ik kon er met niemand over praten, ik kon niemand vragen of ik Ari’s aanbod met een gerust hart kon aannemen. En omdat het toen nog het paleolithische, pre-Wikipedia-tijdperk was, installeerde ik me die middag in de bibliotheek om onderzoek te doen naar het land Brunei en de koninklijke familie.

Ik bladerde door encyclopedieën, glanzende fotoboeken en een paperback die beloofde alles te vertellen (maar niet veel verklapte), getiteld: De rijkste man ter wereld: de sultan van Brunei. Het boek ging voornamelijk over zijn zakelijke betrekkingen met mensen zoals Kashogi en Fayed.

Ik kwam erachter dat Brunei een Maleis islamitisch koninkrijk is aan de noordkust van het eiland Borneo. Het is sinds 1984 onafhankelijk van Engeland, maar onderhoudt nog steeds een sterke culturele en diplomatieke band met de Engelse koningin. Destijds was de sultan van Brunei dankzij olie en investeringen de rijkste man ter wereld, maar inmiddels is hij ingehaald door Bill Gates en staat hij als nummer vier op de lijst, tussen Paul Allen van Microsoft en koning Fahd van Saudi-Arabië.

De belangrijkste dingen schreef ik over. Brunei heeft een oppervlakte van 5770 km² en is dus iets kleiner dan de staat Delaware. Een bijnaam van het land is de ‘Shellfare State’; er wonen 374.577 mensen, die allemaal een gratis schoolopleiding en gratis medische verzorging krijgen, met dank aan de sultan. Hij heeft drie broers: Mohammed, Sufri en Jefri – de laatste zou mijn gastheer zijn. Mohammed, las ik, was de gelovigste van de drie: hij had maar één vrouw en had veel kritiek op zijn liberale (en losbollige) broers.

Ik vond de ene na de andere foto van de sultan en zijn twee vrouwen en één foto van zijn broer Mohammed, maar geen enkele van Jefri. De sultan zag er met zijn koninklijke versierselen en militaire onderscheidingen zo officieel uit dat ik me niet kon voorstellen dat ik ooit met hem zou praten. Een joods meisje uit de middenklasse in New Jersey verwacht niet dat ze ooit met koninklijke personen zal omgaan. De meeste meisjes met wie ik op de middelbare school had gezeten, waren gaan studeren in plaatsen zoals Michigan of Syracuse en zouden over een paar jaar met hun jaarclubspeld op hun blouse weer naar huis komen en daar blijven tot ze met een tandarts of een advocaat trouwden.

Ten slotte vond ik achter in een vergeelde paperback toch nog een fotootje van prins Jefri. Hij droeg een blauw uniform en een polohelm en stond naast een paard dat zo glansde dat je je ogen bijna moest dichtknijpen. Hij leek niet erg groot, maar hij maakte een zelfbewuste, atletische indruk en had een knap gezicht. Maar ik zag iets kils in zijn ogen, een vonkje gemeenheid, en omdat hij ook nog zo’n Errol Flynn-achtig snorretje had, zag hij eruit als een losbandige schurk uit vroeger tijden. Een charmeur en een deugniet. Opeens wist ik zeker dat ik naar Brunei zou gaan. Daar in de bibliotheek bereidde ik me erop voor dat ik naar dat parallelle universum vol paleizen en feesten zou vliegen, terwijl mijn leven in New York onveranderd op me zou blijven wachten.

Die avond zei ik het tegen Taylor. Ze reageerde zoals ik had verwacht en eiste commissie voor haar tussenkomst. Ik reageerde zoals ik had verwacht en stemde erin toe haar die te betalen.

+++

Toen ik Sean de situatie uitlegde, drong het tot me door dat mijn uitstapje niet zo soepel zou verlopen als ik had verwacht. Ik zou brokken maken. Tot op dat moment had ik Sean in de waan gelaten dat ik nog steeds stripteasedanseres was in die club, al voelde ik me een bedriegster. Maar toen ik de baan in Brunei had aangenomen, moest ik hem de waarheid vertellen.

‘Dit gaat te ver,’ zei Sean kalm. ‘Dit mag je niet doen.’

We stonden in zijn smalle keuken, waar de gele verf van de muren bladderde en de chromen tafelpoten aan het wegroesten waren.

‘Geef jij me dan twintigduizend dollar?’

‘Het gaat niet altijd om het geld. Je verdient genoeg in die club.’

Ik werd kwaad omdat hij gelijk had en begon harder te protesteren. Ik voelde me schuldig omdat ik had gelogen en had gezegd dat ik nog steeds in die club werkte, en dat maakte de zaak nog erger. Bovendien vond ik oprecht dat wat ik deed voor mijn werk niets met mijn relatie met Sean te maken had. Op het emotionele vlak lagen die dingen lichtjaren van elkaar verwijderd. Ik vond dat hij dat moest begrijpen en dat hij het met me eens moest zijn.

‘Ik wil dat geld alleen maar verdienen zodat ik me een poosje geen financiële zorgen hoef te maken.’

‘Zo werkt het niet. Hoe meer geld je hebt, hoe meer zorgen je je maakt, niet het tegendeel.’

‘Het is gewoon werk, meer niet,’ zei ik nadrukkelijk, alsof hij traag van begrip was. ‘Het heeft niets met óns te maken.’

Het leek alsof Sean opeens langer en breder werd.

‘Besef je wel dat je knettergek bent?’

‘Ik ben niet knettergek. Jij bent een burgerlijke, bazige klootzak.’

Hij keek alsof hij me door elkaar wilde rammelen. Zo had mijn vader honderden keren naar me gekeken. Het verschil was dat Sean het nooit zou doen, maar door mijn opvoeding was ik gaan geloven dat hij dus niet genoeg van me hield. Zonder aarzelen greep ik een bord en gooide dat naar zijn hoofd. Hij dook en het brak tegen de muur in scherven. Ik voelde me een stommeling, en het was vernederend de scherven te moeten opruimen. Hij keek naar de muur en slaakte een zucht, en ik zag dat hij ook vond dat ik me moest schamen. Hij verzocht me weg te gaan.

Ik begreep niet waarom hij me per se wilde tegenhouden. Het was een avontuur, een flinke som geld, een buitenlandse prins! Konden we elkaar niet een beetje vrijheid gunnen? Dat dacht ik, terwijl ík degene was die stiekem zijn post las, naar zijn antwoordapparaat luisterde en zijn appartement had doorzocht op zoek naar herinneringen aan vroegere vriendinnen. Ik besefte eigenlijk heel goed dat ik een huichelaarster was, maar dat wilde ik niet toegeven. Want ik was vast van plan mijn zin door te drijven, niemand kon me ervan weerhouden in dat vliegtuig te stappen.

In het trappenhuis bleef ik staan. Een trap hoger stond Sean in de deuropening van zijn flat, een trap lager was de uitgang naar Rivington Street. Ik hield echt van Sean, maar niet genoeg.

‘Laat me niet in de steek,’ zei ik.

‘Ik laat jou niet in de steek, jij laat mij in de steek.’

7

Ik gaf mijn laatste dertig dollar uit aan een taxi van het Beth Israel naar Kennedy Airport. De internationale terminal was een bouwdoos van balken en hoge plafonds, en meteen veranderde ik van een pulserend schuldcomplex in een anonieme reiziger zomaar midden op een dag. Zodra je een luchthavengebouw binnengaat, stap je in een soort tussenwereld: niet meer thuis, maar ook nog niet weg.

Ik zag mijn medereiziger, Destiny, in een lange rij staan om in te checken. Haar tegengekamde haar reikte naar het dak en ze droeg een nauwe spandex jurk in neonroze en neonoranje tinten, zoals een zonsondergang in de tropen. Het bovenlijfje van de jurk drukte haar borsten samen tot één boezem. Mijn moeder zegt dat borsten in een strak lijfje lijken op een challe, een gevlochten brood, en van Destiny’s challe had je een derdewereldland te eten kunnen geven. Ik begroette haar met een kus en werd bijna bedwelmd door de geuren van Aqua Net en Amarige. Ik ging op reis met een superstripper. Mijn hoop op anonimiteit, het mysterie en de vloeibare identiteit van het onderweg zijn, vervloog.

We zouden eerst naar LA vliegen en daar de nacht doorbrengen, en dan zouden we de volgende dag verder reizen met Ari en Serena, een meisje dat we nog niet kenden. De volgende overnachting was in Singapore en van daaruit zouden we doorreizen naar Bandar Seri Begawan, de hoofdstad van Brunei. Ik zag vreselijk op tegen de lange vlucht met Destiny als reisgenote. Waar konden we over praten? Dat schoenen met perspex plateauzolen eigenlijk best heel draagbaar zijn?

Toen we naar de gate liepen, keek iedereen op van zijn krant en staarde naar Destiny. De gang werd een catwalk. Op dat moment veranderde mijn afkeer van Destiny in loyaliteit. Ik keek recht voor me uit. Ik was eraan gewend dat ze naar mij keken; op een dure particuliere school was ik een tiener geweest met fuchsiaroze haar, op een dinsdagavond in juli had ik verkleed als Marie-Antoinette in een nachtclub gezeten en had ik met travestieten in de Lower East Side op de stoep zitten drinken. Als mensen naar me keken, gaf me dat een uitdagend gevoel, dan had ik opeens meer zelfvertrouwen dan anders.

Wat zou Patti Smith doen als ze drie dagen lang de wereld over moest reizen met een wandelende pornofilm? Ze zou met opgeheven hoofd de gapers recht in de ogen kijken met een blik die zei: ik zie jou ook, klootzak.

Toen we over de landingsbaan reden om op te stijgen, vertelde Destiny dat ze haar kleren zelf maakte, haar valse nagels zelf verzorgde, gewichten hief, in de Hustler had gestaan, van Jezus hield en collages maakte. Ik begon me minder zorgen te maken over de rest van de reis, die misschien interessanter zou zijn dan ik had verwacht. Destiny vertelde me ook dat ze haar vijfjarige dochtertje naar haar moeder had gebracht. Ik veroordeelde haar er niet om, want je doet wat nodig is, toch? Soms moet je daar je dochtertje voor achterlaten.

Ze legde een blauw tabletje op haar tong en bij het lawaai van de motoren keek ze met tranen in haar ogen naar het stapeltje foto’s van haar dochtertje dat ze in haar portefeuille had zitten. Ik liet niemand achter om wie ik tranen plengde, zelfs Sean niet. Dat was pas vrijheid, vond ik.

+++

De volgende morgen ontbeten we op het balkon van ons hotel op het vliegveld. We hadden een paar uur vrij voordat we moesten inchecken voor de volgende etappe en besloten naar Venice Beach te gaan. Verleid door de beelden van Baywatch wilden we pootjebaden in de Stille Oceaan en strandmeisjes in bikini zien duiken naar een volleybal, even Surfin’ USA zijn. We werden niet teleurgesteld. De wind blies het water omhoog en de lucht schoon, zodat die de blauwe kleur kreeg die schilders gebruiken om de hemel weer te geven. Op een mooie dag kan het licht in LA hoop doen opwellen in je hart; dan ziet zelfs de verwaarloosde promenade langs het strand eruit zoals in een film. We knepen onze ogen half dicht tegen het felle licht en zochten ieder een zonnebril uit van de rekken vol zonnebrillen die glansden als kandijsuiker.

Wanneer ik tegenwoordig over de promenade slenter, zie ik types die me doen denken aan die eerste keer in Venice. Ik weet bijna zeker dat die lange man met zijn elektrische gitaar en versterker toen op rolschaatsen langs ons heen zoefde en ‘Purple Haze’ speelde. En ik weet zeker dat die vrouw in een zigeunerjurk met dat bord waarop staat dat ze de toekomst voorspelt daar toen ook al stond, want ik herinner me dat ze naar me riep: ‘Je bent zwanger! Het is een meisje! Je wilt de rest vast ook horen.’

Ik negeerde haar. Niet dat ik nooit nieuwsgierig was naar wat een charlatan aan het strand me over mijn toekomst wilde vertellen, maar ik vond het een gemene truc om vrouwen te lokken met hun liefste wens of hun grootste angst. En ik had geen belangstelling voor een valse zwangerschap. Als ze had gezegd: ‘Je gaat een reis maken naar een exotisch land’ of ‘Je zult een knappe prins ontmoeten en verliefd op hem worden’ had ik vijf dollar van Destiny geleend om de rest te horen.

Ik hielp Destiny een ansichtkaart en een T-shirt uitkiezen voor haar dochtertje. We lunchten in een cafeetje met bijbehorende boekwinkel en gingen schommelen op het strand. Ik heb een foto waarop ik in een zwarte spijkerbroek en met een grote zonnebril op hysterisch lachend op een schommel zit, met wuivend haar. Destiny heeft op precies het juiste moment afgedrukt, toen de schommel voorwaarts op zijn hoogste punt was en de zwaartekracht me weer omlaagtrok.

+++

Die avond ontmoetten we Ari op het vliegveld. Haar gezicht was onopgemaakt en ze had een tas bij zich met haar initialen erop. Californië leek absoluut niet op New York, had ik ontdekt. In de seksindustrie in New York had ik te maken met neurotische, zorgvuldig gekapte, geldbeluste opdrachtgevers. En Hells Angels. Serena stond naast Ari voor de balie. Ze was een platinablonde namaak-Marilyn met een porseleinen huid en valse blauwe ogen. En ze had een wipneus van het soort dat volgens mijn oma regendruppels kon opvangen. Ik wantrouwde haar meteen.

Terwijl we zaten te wachten, vertelde Ari ons dat ze niet altijd ‘pooier’ was geweest. Ze was een fatsoenlijk meisje uit het noorden van Californië, met rijke ouders, uit een hecht gezin. Haar familie importeerde Franse wijnen en verkocht die aan de duurste restaurants in de Bay Area. Ze was voor de koninklijke familie van Brunei gaan werken als manager van hun enorme landhuizen in Bel Air en als persoonlijk assistent, waarvoor ze regelmatig naar Brunei had moeten reizen om met de prins te overleggen. Een van die keren had de prins nonchalant voorgesteld dat ze de volgende keer een vriendin zou meebrengen, het liefst een die op Marilyn Monroe leek. Hij dacht waarschijnlijk dat het in Los Angeles wemelde van de Marilyn Monroes en dat iedereen er wel een kende. Als de prins je iets vroeg, zei je nooit ‘nee’, dus Ari was op zoek gegaan en had Serena gevonden, die op Marilyn leek, met tegenzin werkte in een winkel in het Beverly Center en ervan droomde ooit een ster te zijn. Toen Ari weer naar Brunei ging, nam ze Serena mee.

Dit waren dus de vrouwen met wie ik naar de andere kant van de wereld reisde: een Hustler-naaktmodel dat van Jezus hield, een vals kreng dat op Marilyn leek en een vakantiekampleidster die op het slechte pad was geraakt. Het was Serena’s derde reis naar Brunei, maar ze was niet kwistig met behulpzame tips. Zelfs nadat ik een half uur in de bar van het vliegveld chardonnay met haar had zitten drinken, had ik nog steeds geen idee wat me te wachten stond. Ze genoot ervan dat ze een ouwe rot in het vak was en wuifde even over haar schouder voordat ze in het vliegtuig met Ari naar first class ging en Destiny en mij achterliet in business class.

We rekten ons regelmatig uit, klaagden steen en been, dronken champagne en vroegen de knappe stewardessen in lange rokken met een drakenpatroon om extra koekjes. We keken naar Beauty and the Beast en vielen uiteindelijk in slaap. Business class is een soort vliegend hotel, maar zelfs in een vliegend hotel ga je je uiteindelijk vervelen. Ik dacht aan mijn moeder en mijn tante, die waarschijnlijk op plastic stoelen naast het bed van mijn vader zaten, en besloot dat het geen zin had me zorgen te maken om iets waar ik niets aan kon veranderen. Het had geen zin stil te staan bij een besluit dat ik al had genomen. In Tokio stapten we over en we volgden weer ongeveer achttien uur hetzelfde programma. Zo begon ik moeizaam te leren hoe ik rustig moest wachten en me ontspannen, wat voor zo’n rusteloos meisje als ik niet meeviel. Als ik die les beter had geleerd, was ik een stuk rijker geworden.

+++

Ik wreef in mijn ogen, leunde met mijn voorhoofd tegen het raampje en keek naar de eindeloze, stormachtige oceaan in de diepte. Toen ik het smalle strand van Singapore zag opdoemen, was ik zo moe dat ik aureolen om alle lichtjes zag en lichtflitsen wanneer ik met mijn ogen knipperde. Zowel mijn tong als mijn hersens waren bedekt met een laagje dons. Ik was blij dat onze akela, Ari, de leiding nam en ons meenam langs de douane en in taxi’s naar het hotel. Onderweg liet Serena zich ontvallen dat de koninklijke familie eigenaar was van dat hotel en dat de 63e verdieping, waar wij zouden logeren, permanent was gereserveerd voor hun gasten.

Het Westin Stamford Singapore is het hoogste hotel ter wereld, een 73 verdiepingen tellende cilinder aan de haven. Toen we er eindelijk waren, had ik geen puf meer om het hotel te gaan bekijken en al helemaal niet om de stad in te gaan. Ik bestelde saté op mijn kamer en viel met het licht aan in slaap. Toen ik acht uur later mijn ogen opende, was ik meteen klaarwakker en zag dat het nog heel vroeg in de morgen was. Ik stond op, sloeg even mijn armen om mijn naakte ribben, trok de dikke gordijnen open en zag dat de donkerblauwe lucht een kobaltblauwe tint kreeg. Boven het balkon stonden nog een paar sterren. Ik liep in de warme, zachte lucht naar buiten en zag vissers in roeiboten de haven verlaten. Ik was alleen, de halve wereld lag tussen mij en de plaats waar ik was geboren en voor me lag een zee van mogelijkheden.

Ik wist zeker dat ik altijd op dát gevoel had gewacht.

8

Op het vliegveld van Bandar Seri Begawan werden Ari, Serena, Destiny en ik verwelkomd door twee ernstig kijkende mannen in een wit overhemd met stropdas en zonnebril. Ik vond het grappig dat ze eruitzagen als agenten van de geheime dienst en moest erom grinniken dat ze de mededeling dat ik de hoofdrol speelde in mijn eigen spionagefilm blijkbaar hadden ontvangen. Achteraf besefte ik dat die mannen inderdaad geheim agenten waren. Het duurde een tijdje voordat het tot me doordrong dat ik de clandestiene gast was van de heersers van een ander land, van een ontzaglijk rijke en daarom invloedrijke buitenlandse regering. Onze uitstapjes naar Brunei waren mogelijk dankzij een hele organisatie, maar we zijn nooit te weten gekomen hoe die in elkaar stak. In Brunei was er een code verwerkt in de kleren die de mensen droegen, in de gerechten die ze aten en in hun gebaren, maar het was een taal die ik niet sprak.

Op het vliegveld van Bandar Seri Begawan hing een drietal enorme foto’s, dezelfde foto’s die ik later zag in elk restaurant en kantoor, elke bank en schoonheidssalon in het land. In het midden hing Hassanal Bolkiah Mu’izzaddin Waddaulah, de sultan van Brunei, een man die ik zou leren kennen als Martin. Op die foto draagt hij een witte uniformjas vol medailles, een ronde pet en een gouden sjerp om zijn schouder. Aan weerskanten van hem en iets lager hangen foto’s van zijn twee vrouwen: zijn imposante eerste vrouw, Saleha, en zijn schandalige tweede vrouw, Miriam, die daarvoor stewardess was bij Royal Brunei Airlines. De vrouwen zijn opgemaakt als schoonheidskoninginnen, dragen een met kraaltjes geborduurde lange jurk en een groot diamanten tiara.

Toen we bij de bagageband op onze koffers stonden te wachten en ik naar die foto’s keek, stelde ik me voor dat twee meisjes ruziemaken om wie er met de koning mag trouwen en dat een van de moeders zegt dat er best twee koninginnen mogen zijn. De moeder knipt uit geel karton twee kronen en het is voor elkaar. Voorlopig zijn de twee meisjes tevreden met hun zaagtandvormige hoofdtooi, al weten ze heus wel dat het niet hetzelfde is als de enige koningin zijn. Maar ze hebben geleerd dat je soms tevreden moet zijn met wat je kunt krijgen.

+++

De deuren van het luchthavengebouw gleden open en de vochtige hitte van Zuidoost-Azië sloeg ons in het gezicht. Hij drong meteen door mijn huid en vertraagde mijn bewegingen. Zelfs mijn koffer werd zwaarder. Ik struikelde over een losse steen in het plaveisel, liet mijn koffer los en maaide als een komediant met mijn armen. De formidabele Katrinka. Ik kon nog net overeind blijven. Iedereen keek naar me en ik maakte vlug een paar danspasjes.

‘Ik deed het expres!’

Ik doe vreselijk mijn best om gracieus te zijn, maar ik ben en blijf het meisje met de kapotte knieën en de pleisters op haar ellebogen. De stripteasedanseres die ballerina had willen worden. De circusclown die luchtacrobaat had willen worden. Maar soms moet je tevreden zijn met wat je kunt krijgen, zo is het nu eenmaal.

We stapten in twee zwarte Mercedessen met bijna ondoorzichtige ramen en reden de stad uit en het oerwoud in, zo leek het tenminste. Brunei was groen – plakkerig, weelderig, oeroud groen. Door openingen tussen de bomen ving ik hier en daar een glimp op van moderne kantoorgebouwen, huizen en moskeeën.

Toen we langs het water reden, herkende ik de kampongs, de moerasdorpen waarvan ik in de bibliotheek foto’s had gezien toen ik research deed. De dorpen bestonden uit gammele hutten op palen boven troebel moeraswater. De hutten zagen eruit alsof ze elk moment van hun palen konden tuimelen en de loopbruggen die ze met elkaar verbonden leken even wankel als de waterleliebladeren die eronder dreven.

‘De sultan heeft de mensen in de moerasdorpen huizen aangeboden, maar ze blijven liever waar ze zijn,’ zei Serena met opgetrokken neus. ‘Het zijn smerige plekken, ze hebben niet eens sanitaire voorzieningen.’

Het deed me denken aan een verhaal over nomadenstammen in Perzië. In de jaren zeventig had de sjah, die geobsedeerd was door modernisatie en de westerse cultuur, de nomaden gedwongen hun rondtrekkende leven op te geven en in dorpen te gaan wonen. De nomaden zetten hun geiten en kamelen in de huizen en gingen zelf in een tent in de achtertuin wonen. Toen de sjah in de revolutie werd afgezet, pakten de nomaden hun boeltje bij elkaar om hun oude leven voort te zetten, want dat was hun leven. De verlaten huizen staan nog steeds in de heuvels van Iran.

Tijdens die rit kon ik maar heel weinig van het land zien en ik werd nieuwsgierig. Ik vroeg Ari of we ook tijd zouden hebben om de bezienswaardigheden te bekijken.

‘Nee.’

‘Soms mag je naar de Yaohan, als je eerst een verzoek indient,’ zei Serena. De Yaohan was het winkelcentrum. ‘Maar dan moet je een baseballpet opzetten en iets met lange mouwen dragen, en dan trek je nog steeds bekijks. Ik ben een keer op het parkeerterrein lastiggevallen door een potloodventer.’

In Brunei werd Serena wat toeschietelijker. Ze voelde zich op haar gemak. Zij wist meer dan wij, zij was onze reisleidster. Maar het viel me op dat ze voortdurend met de nagel van haar middelvinger over de muis van haar hand gleed, een zenuwtrekje. Terwijl ze haar kennis van het land spuide, maakte ze zich zorgen.

+++

Na een minuut of twintig kwamen we bij een hoge, roomwit gepleisterde muur, zo hoog dat er alleen boomtoppen bovenuit staken en in de verte een grote blauwe koepel. We stopten voor een wachtpost met een soldaat die net zo’n kokerpet droeg als vroeger een jongen in een ijssalon. Een ex-marinier die wel eens in de Baby Doll kwam en ons daar trakteerde op zijn oorlogsverhalen, had me een keer verteld dat zij zo’n pet een piss-cutter noemen – een pissloep. Ik heb een enorme archiefkast in mijn hoofd waarin ik dat soort dingen bewaar.

De soldaat opende de poort en toen die naar opzij gleed, openbaarde zich een soort riante woonwijk, zoiets als een luxe vakantieoord in Fort Lauderdale, maar dan ontworpen door Aladdin. Acht huizen met elk vier slaapkamers – de gastenverblijven – stonden in een halve cirkel om een paleis op een heuvel. We volgden de weg naar een van die huizen, waar vijf glimlachende Thaise huishoudsters in een roze uniform vanaf het bordes naar ons zwaaiden en naar ons toe draafden zodra de auto’s stilstonden. Ze haalden onze bagage uit de kofferbak en kwetterden: ‘Hallo, hoe gaat het me u? Hallo, hoe gaat het met u?’ Ze wachtten niet op antwoord.

Het huis was smakeloos luxueus ingericht, als een minipaleis, met kilometers Italiaans marmer en dikke tapijten. Voor de ramen hingen perzikkleurige draperieën en overal waren niches met enorme boeketten zijden bloemen. Wat me meteen opviel, was dat er in elke kamer minstens drie dozen tissues stonden, met een mooi versierd gouden deksel erop.

Ik ging naar de veranda achter het huis en keek naar de tuin. Aan de overkant van een reusachtig gazon en gedeeltelijk achter een heuvel stond het paleis. Het was zo groot als een hotel. Een eind verder links van de weg zag ik een turkooisblauw zwembad glinsteren, en daarachter lagen een paar tennisbanen. De avond viel en ik merkte dat ik trek had. Ik trok mijn schoenen uit en liep over het pas gezogen vloerkleed de trap op naar boven om mijn kamer te zoeken.

Mijn koffer stond in een kamer waar Destiny de hare al aan het uitpakken was. Ari had de grootste slaapkamer, Serena sliep aan de overkant van de gang. Ik keek om me heen. Het was een spiegelzaal met een groot tweepersoonsbed in het midden, een toilettafel in een hoek en een kastenwand. Destiny was er niet van onder de indruk.

‘Het ziet eruit als het huis van een tapijtenhandelaar.’

Ze trok een joggingvest aan met QUEEN BITCH diverse malen erop. Overal waar we stonden, werden we tot in het oneindige weerspiegeld.

‘Die Serena is een kutwijf,’ fluisterde Destiny, terwijl ze stapeltjes kleren op het bed legde.

‘Vind ik ook.’

Ik opende mijn koffer en de moed zonk me in de schoenen. In die weelderige slaapkamer was het maar al te duidelijk dat ik een armzalige indringer was. Ik had geen feestjurken voor twee weken, zelfs niet voor twee dagen. Ik was nog nooit naar een cocktailparty geweest. Ik had wat goedkope vrijetijdskleding, mantelpakjes en stripkleren meegebracht en gehoopt dat ik me een beetje kon optutten en dan zou het wel goed zijn. Toen ik alles in de kast hing, had ik het gevoel dat ik me vastklampte aan de rand van een boot en door het water werd getrokken, terwijl de anderen aan dek champagne zaten te drinken. Maar ik vermande me. Ik wist dat ik me eruit zou redden. Dat deed ik altijd.

+++

We aten beneden aan een grote ronde marmeren tafel. Serena droeg een ochtendjas, had rollers in haar haren en haar gezicht glansde van de vochtinbrengende crème. Ze was op de avond voorbereid en zag er nu al beeldschoon uit. Ik liep nog in mijn reiskleren en had het gevoel dat ik bedekt was met een laagje van iets wat ik niet van me af zou kunnen spoelen.

De dienstmeisjes brachten grote aluminium blikken met gerechten, veel te veel. We kregen heerlijke in olie gedrenkte Thaise mie, kruidige kipgerechten, salades, fruit en een groot blad met allerlei taartjes. Het fruit rook naar vieze voeten en Ari zei dat de stank afkomstig was van een vrucht die doerian heette. Ze vertelde ons wat er van ons werd verwacht. We moesten elke avond bestellen wat we de volgende dag wilden eten. Als we iets wilden hebben, werd dat meteen gebracht en als we genoeg hadden, werden de restjes meteen weggehaald.

‘Behalve papaya. Er is hier geen papaya. Robin haat papaya,’ zei Serena, terwijl ze met een lepel de saus van een stukje kip schraapte.

‘Wie is Robin?’

Ari legde uit dat, behalve de streng gelovige Mohammed, de koninklijke broers prins Sufri – de sultan – en prins Jefri een informele westerse bijnaam hadden en dat we die altijd moesten gebruiken. Prins Jefri was Robin. Het klonk poëtisch, Sherwood Forest-achtig, bijna vrouwelijk: de edele heer Robin. En ik was vrouwe Marian. Hoe naïef.

‘Ik heb hem ooit plagend Jefri genoemd,’ zei Serena.

‘Waag het niet,’ zei Ari.

+++

Het werd avond en nacht en feest. Ik kreeg nauwelijks tijd om me te verkleden. Ik koos mijn mooiste mantelpakje omdat het sexy was en het duurste wat ik had. Ik hoopte dat het me zelfvertrouwen zou geven.

Destiny, Serena en ik wachtten in de hal op Ari. Ik raakte gewend aan het huis en vond het inmiddels eerder een soort chic restaurant dan een paleis. Ik zag voor me hoe een groepje bruidsmeisjes zou poseren op de trap, maar wij drieën waren op dat moment de enigen. We stonden een beetje ongemakkelijk bij elkaar en probeerden elkaars plus- en minpunten in te schatten voor wat ons te wachten stond. Ik had een knapper gezicht dan Destiny met haar valse nagels, maar geen wilde uitstraling, zoals zij. Ik was intelligenter dan Serena met haar grote blauwe ogen, maar zij was veel mooier.

Serena leunde tegenover me tegen een pilaar. Zij was de blondine, ik de brunette. In een musical zou zij de sopraan zijn en ik de alt. Ik was degene met de dikke kont en haar aangever. Serena was het broze, onschuldige meisje dat er met de man vandoor zou gaan. Ik was Rizzo en zij was Sandy. Ik was Ado Annie en zij was hoe-heet-ze-ook-alweer in de surrey with the fringe on top. We staarden elkaar aan tot ze me met een subtiele beweging liet weten dat ik geen bedreiging voor haar vormde. Maar Sandy vergeet altijd dat Rizzo in de show de mooiste liedjes zingt.

Het paleis lag te ver weg om te lopen, dus namen we de golfkarretjes die in de carport stonden. Ari nam Destiny mee en ik ging naast Serena zitten, die zwijgend de kronkelige, verlichte weg volgde langs het zwembad, de tennisbanen en palmbomen. De lucht was vochtig en rook bedwelmend naar tropische bloemen. Ik had nog geen uur geleden gedoucht en toch was ik nu alweer klam. Allerlei voornemens tolden door mijn hoofd. Ik zou er het beste van maken. Ik zou beter leren tennissen. Zonnebaden om een mooie bruine kleur te krijgen. Slanker worden. En misschien zou een van de prinsen verliefd op me worden en zou ik een fantastisch, heel ander leven gaan leiden. Ik wilde dat ik een toverpil had om het rusteloze, prikkelende gevoel onder mijn huid te laten ophouden. Ik weet niet waarom ik dacht dat het me in Brunei zou overkomen, maar ik was vast niet de eerste die hoopte dat ze, nadat ze aan de andere kant van de wereld uit het vliegtuig was gestapt, haar ware persoonlijkheid zou vinden.

Van dichtbij deed het paleis me denken aan een foto die ik ooit had gezien van Hearst Castle, aan de Californische kust. Het had gouden koepels, pilaren en twee marmeren trappen die links en rechts met een bocht naar de hoofdingang leidden.

‘Meestal gaan we door een zijdeur naar binnen, dat is niet zo’n klim, maar ik wil jullie de grote hal laten zien,’ zei Ari. ‘Ik denk dat jullie die erg mooi zullen vinden.’

We hijgden toen we boven aan de trap stonden. De hal was een soort kathedraal met een fontein in het midden. Ik had het gevoel dat ik op de set stond van een MGM-filmversie uit 1930 van Salome. Elk moment zou er een zwerm danseresjes in harembroek de trap afdalen en een dansnummer van Busby Berkeley uitvoeren.

‘Het is allemaal echt,’ zei Serena.

‘Wat is echt?’

‘Het goud in de vloerbedekking is echt goud. Die robijn is een echte robijn.’ Ze wees naar een porseleinen tijger bij de fontein die een ronde, rode steen zo groot als een tennisbal in zijn bek had.

Mijn blik viel op een Picasso recht tegenover de ingang. Ook een echte, veronderstelde ik. We liepen met Ari mee een hoek om en daar, op het kruispunt met een andere gang, stond op een voetstuk een ballerina van Degas, een bronzen meisje. Ze had haar armen achter haar rug en stond met haar borst uitdagend naar voren, met haar ene voet in de derde positie voor de andere. Het beeld leek precies op dat waarnaar ik als kind zo graag had gekeken, wanneer mijn vader me soms op een zondag meenam naar het Metropolitan Museum of Art om daar door de wonderbaarlijke zalen te slenteren en naderhand een hotdog te eten op het bordes. Bij elk bezoek kozen we een andere afdeling. We gingen op een bank voor een grote Jackson Pollock zitten en zochten in de verfspatten naar aanvallende stieren, bloeiende irissen of luchtschrijvers. We keken scheel en probeerden de aan stukken gesneden figuren van Picasso in elkaar te passen. We stonden badend in het licht voor de enorme ramen tegenover de Temple van Dendur en vertelden elkaar verhalen over tijdreizen. En om de dag af te sluiten, gingen we altijd naar mijn ballerina’s van Degas, die magisch en bevroren in de tijd als vlinders tegen de muur waren geprikt.

Toen Ari zag dat ik naar het beeld stond te staren, vertelde ze me dat Robin kunst verzamelde. Hij had genoeg muren om dingen op te hangen. Hij bezat nog een aantal paleizen voor zichzelf, andere waar zijn drie vrouwen woonden, kantoorgebouwen waar hij zaken deed, hotels en huizen in Singapore, Londen en Los Angeles. Maar in dit paleis had hij enkele van zijn favoriete stukken ondergebracht, zei Ari. Dit was het paleis waar hij zich ’s avonds ontspande, zijn zonnige genotstempel.

‘Maar nu moeten we opschieten,’ zei ze, opeens een beetje geagiteerd. ‘Laten we doorlopen.’

Ik had naar de Degas toe kunnen lopen en hem aanraken, ik moest me beheersen om het niet te doen. Ik nam me voor er later een keer naartoe te gaan en het alsnog te doen. Zoals iemand op de piëta de voeten van Jezus aanraakt en hoopt op zegen, zou ik de voeten van de danseres aanraken en hopen op genade.

9

We gingen naar een schitterende zaal, waar alle zitplaatsen waren bezet door beeldschone vrouwen. Overal waren groepjes stoelen en banken gerangschikt om glazen tafeltjes met als onderstel een zilveren of gouden tijger. De Aziatische meisjes die er zaten, zagen er zelf ook uit als tijgers, lui liggend op rotsblokken in hun kooi in de dierentuin. Ze hadden lang glanzend haar en leunden tegen elkaar aan alsof ze elkaar overeind hielden. Het decor bestond verder uit donkerblauwe stoelbekleding, jadegroene gordijnen, een bar van donker hout en roomkleurige vloerbedekking.

De vrouwen, ik schatte dat het er veertig waren, hadden verschillende nationaliteiten: Thais, Filippijns, Indonesisch, Maleis... Aan de andere kant van de zaal was een dansvloer met een discobal die traag lichtvlekken rondstrooide. Bij onze binnenkomst draaiden alle hoofden zich naar ons toe, behalve dat van het meisje dat zich met gesloten ogen overgaf aan karaoke. Achter haar op een groot scherm zaten een man en een vrouw in een draaimolen, met daaronder in geel schrift een tekst in een vreemde taal.

Bij de bar stond een saai geklede blanke vrouw met een breed voorhoofd en een metalen brilmontuur en toen ze Ari zag, kwam ze naar ons toe. Dat was Madge, het Brunei-equivalent van Julie, de cruisemanager van The Love Boat. Ze was Engelse en zij organiseerde de feesten, had de leiding over de huishouding, zorgde ervoor dat prins Jefri het naar zijn zin had en dat alles verliep zoals het hoorde. Ze had een mobiele telefoon, in die tijd nog iets bijzonders, aan de ene kant van haar ceintuur hangen en een walkietalkie aan de andere kant.

Ari en Madge omhelsden elkaar hartelijk en maakten een zakelijk praatje, waarna Madge ons meenam naar ons domein. We kregen de ereplaats toegewezen, recht tegenover de deur. Destiny en ik volgden Ari’s en Serena’s voorbeeld en bestelden, nadat we ons op comfortabele stoelen hadden geïnstalleerd, bij een van de vele bedienden een glas champagne. Hoewel alcohol in Brunei verboden was, vloeide het rijkelijk op de feesten van de prins. Ik nipte aan mijn glas en had het gevoel dat iedereen om ons heen over ons praatte. De vrouwen keken openlijk naar ons en hun gebabbel in vreemde talen vermengde zich met de geijkte synthetische klanken van Aziatische popmuziek.

Ari en Madge wisselden nieuwtjes uit over Londen en mensen die ik nog niet kende. Toen werd Madge gebeld en ze verdween naar de gang, en Ari begon ons in te lichten over de mannen die we wat later zouden ontmoeten: de prinsen, ministers, luchtmachtgeneraals en internationale financiers.

‘De mannen die hij meebrengt, zijn z’n vrienden. Praat alleen tegen ze als ze eerst iets tegen jou hebben gezegd. En denk erom dat je nooit de zolen van je schoenen naar ze toe keert, dat is in een moslimland verschrikkelijk ongemanierd.’

+++

Terwijl ik erachter kwam hoe ik het beste kon zitten om respect te tonen voor islamitische gewoonten, stelde ik me met een wrang lachje voor wat rabbijn Kaplan zou zeggen als hij me daar zou zien. Saaie rabbijn Kaplan met zijn schildpadhoofd met dunne lippen, die naast me had gestaan toen ik met mijn heldere, zelfverzekerde meisjesstem de haftara had gezongen. Toen ik een van de weinige meisjes was die, helemaal niet cool, mijn bat mitswa serieus nam en braaf Hebreeuws leerde.

Dat was toen nog maar vijf jaar geleden. Ik was een laatbloeier en hoefde nog niet eens een beha te dragen. Ik herinnerde me het handvat van de zilveren aanwijsstok die we gebruikten om de tekst op de thorarol bij te houden, een perkamentrol die met de hand was beschreven. Het van geitenleer gemaakte perkament zag er zowel poederig als vettig uit, als heel dun uitgerold taartbeslag op het aanrecht. Toen ik daar op de bimah stond, leek het alsof de rol glansde in het licht dat door de hoge glas-in-loodramen achter me naar binnen viel. Ik wilde aan het papier ruiken om te weten of het naar een dier, bakolie of zilver rook, of naar de waarheid. Ik vermoedde dat het naar de herfst rook, waarom weet ik niet, naar natte bladeren op de grond. Maar ik kon het niet bevestigen, want ik was te verlegen om in het bijzijn van de rabbijn mijn hoofd te buigen en de geur op te snuiven.

Ik dacht toen dat God ergens in die rol zat, in de ruimte tussen de woorden. God woonde in negatieve ruimte, in de stille, hoge zalen van de tempel, tussen het dak van ons huis en de wolken, tussen de takken van de bomen. Ik vroeg me niet af of God wel bestond, want ik kon hem voelen. God was een voelbare aanwezigheid, een warmte achter me. Ik praatte voortdurend met God, behalve wanneer ik ’s nachts doodsbang in bed lag. Want hoewel ik de rest van de tijd overtuigd was van het bestaan van God, wist ik even zeker dat hij er op dat moment niet was. In mijn bangste momenten moest ik snel denken en onderhandelen met monsters, al waren die onderhandelingen – toezeggingen, beloften – na zonsopgang niet meer van kracht.

Toen ik mijn bat mitswa deed, was ik geen dertien, maar twaalf. Meisjes mogen jonger zijn, vooral als hun verjaardag in de zomer valt en ze in het schooljaar hun feest willen geven, wanneer iedereen er is. In onze stad gaven de ouders na een bar of bat mitswa meestal een feest met een bepaald thema; hoe ongewoner, hoe beter. Om dit plechtige ritueel, deze symbolische stap over de drempel naar volwassenheid te vieren, hadden klasgenoten van me bijvoorbeeld een minicarnaval, een gekostumeerd discofeest of een galabal gegeven. Een onroerendgoedmagnaat in onze stad had het stadion van de Giants gehuurd voor het feest van zijn zoon, waar ook spelers van de Giants en hun cheerleaders in uniform waren gekomen. We hadden kosjere hamburgers gegeten in het restaurant en de fanfare had de letters G-R-E-G gevormd op het gras – de naam van het feestvarken.

Het thema van mijn feest was (hou je vast) Broadway-shows. Midden op elke tafel stond een feestelijk van schuimplastic en allerlei stoffen gemaakt tafereel uit de een of andere show. Op mijn tafel stond A Chorus Line. In de hal van het zalencentrum was een fotohoek, waar je je foto op het programma kon laten zetten, op ‘Jill’s Bill’, zoals ze het noemden. Ik heb gehoord dat het nu iets is voor verzamelaars. En bij de ingang stond een man, hij heette RJ, die vuur vrat en jongleerde. Hij was een van de leden van de eerste cast van Barnum, wat ik toen ontzettend cool vond. Misschien had ik dat als een ongunstig voorteken beschouwd als het tot me was doorgedrongen dat het vast niet zijn grote droom was op te treden bij bat mitswa-feesten in een buitenwijk.

Mijn moeder had heel hard gewerkt om van mijn bat mitswa een fantastisch feest te maken. Ik had mijn jurk, schoenen en bijpassende tasje zelf mogen ontwerpen (allemaal bezaaid met rozen en roze Swarovski-kristallen), overal stonden bloemen, er was een poort van ballonnen en een ijsbuffet, en dan nog die vuurvreter. Maar met mijn laatste hap taart slikte ik ook een vleugje twijfel in, dat zich in mijn maag nestelde en steeds groter werd. God had me, verbeeldde ik me, opgetild en over de drempel naar volwassenheid gedragen, maar ik was teleurgesteld toen ik zag waar ik terecht was gekomen: in een zaal vol verwende tieners, van wie de meesten niet eens vrienden van me waren, met schuimplastic kreeften op hun hoofd en wild dansend op B-52.

Kort daarna begon ik me af te vragen of God wel zo wijs was. Dat kwam niet door de cheerleaders van de Giants of de schuimplastic kreeften, en zelfs niet door de Holocaust of de honger in Afrika. De breuk tussen God en mij had eerder iets te maken met de leider van het boogschuttersteam die ik die zomer in het vakantiekamp ontmoette en op wie ik verliefd werd. Hij was het wat de bedoeling van bat mitswa betrof met God eens: twaalfjarige meisjes waren volwassen. En het had vooral te maken met het feit dat er, toen onze romance aan het licht kwam en we in aanwezigheid van alle andere groepsleiders en met mijn ouders aan de telefoon voor het hoofd van het kamp moesten verschijnen, niemand voor me opkwam. Mijn vader niet, niemand.

Vóór die beproeving had ik al vaak het soort eenzaamheid ervaren dat voortkomt uit het vermoeden dat je, behalve dat je genetisch verschilt van de mensen om je heen, geen enkele zielsverwant hebt. Ik was een prinses uit een ander koninkrijk, ergens voor een deur achtergelaten door een moeder die niet voor me kon zorgen omdat een boze tovenaar haar had veranderd in een zwaan. Maar nadat Nathan was ontslagen, voelde ik me eenzaam op een andere manier. Ik voelde me eenzaam en ik schaamde me. Het was niet de schuld van een tovenaar dat behalve een man die negen jaar ouder was dan ik niemand meer van me hield, mijn ouders noch God noch wie dan ook, het was mijn eigen schuld.

Het was niet specifiek één ding waardoor ik ophield in God te geloven, eerder een samenloop van dingen. Ik praatte niet meer met God en na verloop van tijd dacht ik ook niet meer aan Hem. En toen ik naar de middelbare school ging, merkte ik dat veel mensen er wat God betrof net zo over dachten als ik. Wat een opluchting.

Toen ik naar Brunei ging, geloofde ik niet meer in een joodse God. In plaats daarvan geloofde ik in de slechte invloed van alle georganiseerde religies. Toch voelde ik me daar opeens weer heel erg joods.

+++

‘Zorg ervoor dat je hoofd nooit hoger is dan dat van Robin. Als je voor hem langs moet en hij zit, buig dan,’ vervolgde Ari.

‘Hoe moet ik buigen?’

‘Dat zul je wel zien.’

Ik had een déjà vu uit The King and I: ‘Als ik zit, zit jij. Als ik kniel, kniel jij.’ Enzovoort, enzovoort.

‘En let op je woorden. Als je denkt dat ze je niet kunnen horen, vergis je je. Als je denkt dat ze je niet kunnen zien, vergis je je ook.’

Ze bedoelde dat je in Brunei overal in de gaten werd gehouden, zelfs in de badkamer, vandaar al die spiegels. Alle meisjes waren voortdurend op hun hoede en werden er paranoïde van. Toch niet The King and I.

Een Filippijnse vrouw met een verveeld gezicht stond op van een bank aan de andere kant van de zaal en kwam naar ons toe, terwijl ze hier en daar stilstond om een paar woorden te wisselen met meisjes die ze passeerde. Blijkbaar was zij de enige die in staat was om de onzichtbare barrières tussen de verschillende groepjes te doorbreken. Ze was wat ouder dan de rest, een statige dame in een zwarte jurk met een col en met diamanten oorhangers. Ze stelde zich voor, met een licht Brits accent.

‘Ik ben Fiona. Welkom in Brunei.’

Serena stond op en kuste haar op beide wangen. Ze waren blij elkaar weer te zien en begroetten elkaar als oude studiegenoten, en wisselden de laatste nieuwtjes uit.

Toen Fiona weg was, zei Serena: ‘Ze heeft haar snor nog steeds niet afgeschoren.’

Fiona was Serena’s aartsvijand en zou mijn belangrijkste bondgenoot worden.

+++

Nog geen half uur later speet het me dat ik mijn zwarte mantelpakje had aangetrokken. Naast Serena in haar kokette, zwierige jurkje en met à la Grace Kelly opgestoken haar voelde ik me ontzettend stijf. Ik schoof ongemakkelijk heen en weer op mijn stoel en spande mijn dijspieren om niet van de gladde zitting te glijden.

De karaokemuziek hield plotseling op, het licht werd gedimd en de dj ging voor een keyboard zitten. De luie draperieën op de stoelen en banken veranderden van vraagtekens in uitroeptekens. Ze sloegen elegant hun ene been over het andere en er ging een vrouw naast de keyboardspeler staan die ‘All Around the World’ van Lisa Stansfield begon te zingen.

Ik voelde zijn komst voordat hij binnenkwam. Prins Jefri maakte zijn entree in een korte broek en een glanzend joggingvest van Sergio Tacchini. Hij had een squashracket in zijn hand, alsof hij rechtstreeks van de baan kwam. Alle vrouwen lichtten op. De foto’s hadden niet gelogen. Hij was een knappe man, ondanks zijn ouderwetse, piekerige pornohaar en een smal snorretje. Een golf charisma ging door de zaal, bijna zichtbaar, zoals hitte die op een zomerse dag van het asfalt straalt. Hij werd gevolgd door een stuk of tien mannen die net zo waren gekleed als hij. Iedereen stond stil toen hij stilstond om de zaal rond te kijken.

Zijn blik bleef op ons hangen, vooral op Serena. Hij trok een verbaasd gezicht, kwam naar ons toe en gaf Serena en Ari een kus op hun wang. Van dichtbij maakte hij een strak gespannen indruk. Getrainde spieren strak om zijn botten, een strakke huid om alles heen. Hij rook naar te veel dure aftershave en ging op de leuning van Ari’s stoel zitten. Waarom leek Ari toch zo’n vreemde eend in de bijt? Onopvallend was niet het juiste woord voor haar. Ze was een verse aardbei in een zaal vol aardbeientaartjes.

Ari stelde ons aan Robin voor. Hij begroette ons met een formele glimlach, negeerde ons verder en wijdde zich weer aan Serena. Ze veranderde in een toonbeeld van behaagzieke gebaren en flirtende blikken – kin omlaag, ogen naar hem omhoog, giechellachjes, gracieuze hoofdbewegingen, een beetje schikken aan haar rok, sierlijke handgebaartjes. Ik kon het wel vergeten. Ik was van alles, maar helaas nooit gracieus.

Terwijl ze met elkaar praatten, keek de prins geboeid naar Serena, tot zijn aandacht opeens werd getrokken door iets aan de andere kant van de zaal. Ik zag zijn aandacht voor Serena verslappen en zijn blik afdwalen. Opeens zag ik mijn kans. Hij knikte nog een paar keer, gaf Serena een vertrouwelijk klapje op haar been en liep weg.

Toen de prins naar het volgende tafeltje was gegaan, werd de stoel naast mij voor ik het wist in beslag genomen door Eddie, de kruiperige rechterhand van de prins. Eddie was een gluiperd; je zag hem nooit aankomen. Hij gedroeg zich zo onderdanig dat je er kippenvel van kreeg, en als hij vroeg of hij ons van dienst kon zijn puilden zijn ogen zo ver uit zijn hoofd dat je bang was dat ze eruit zouden schieten en op Destiny’s boezemplank zouden landen. Was het de bedoeling dat we ook de vrienden van de prins amuseerden? Was dat onze opdracht? Ik weet niet waarom ik zo teleurgesteld was. Wat de cliënten van de Crown Club betrof was ik veel minder kritisch. Waren ze wel schoon? Hadden ze geld? Waren ze min of meer bij hun verstand of in elk geval niet moordlustig? Dat waren de criteria. Maar ergens onderweg was ik in gedachten de maîtresse van een prins geworden.

Eddie bleef niet lang zitten. Daarna kwamen er nog twee mannen, Dan en Winston, ons begroeten. Ze gedroegen zich vriendschappelijk tegen Serena en Ari en ze gaven me niet de rillingen zoals Eddie, maar zij bleven ook niet lang.

Er waren drie goede zangeressen, die om beurten een paar liedjes zongen en ook een sentimentele medley van Maleise en Amerikaanse popsongs. De Amerikaanse waren van het soort dat je hoort in supermarkten, het soort dat je tot tranen toe ontroert wanneer je om twee uur ’s nachts in een lege winkel cornflakes en tampons koopt.

Aan het eind van de avond moest ik mezelf in de zijkant van mijn dijen knijpen om mijn ogen open te houden. Ik had het gevoel dat ik in een te warm klaslokaal een wiskundeles volgde en aan een elastiekje om mijn pols moest trekken om niet in slaap te vallen. De prins zat inmiddels naast Fiona, met aan de andere kant van hem een lege stoel. Hoewel er steeds mensen met hem kwamen praten, ging niemand naast hem zitten. De andere mannen babbelden en dronken met de Aziatische meisjes en een enkeling had zijn arm om een meisje heen geslagen of hield haar hand vast.

Na de korte gesprekjes aan het begin van het feest bemoeide niemand zich meer met ons en ik vroeg me af of ik meer hoorde te doen dan champagne zitten drinken, maar ik was te moe om het te vragen.

Nog veel later werd het nog donkerder in de zaal en schalde er een dansnummer van een jaar of twee daarvoor uit de luidsprekers. De dansvloer stroomde vol meisjes, de mannen bleven zitten kijken. Ik was totaal verstijfd en had het gevoel dat ik als een zeepok aan mijn stoel kleefde, dus protesteerde ik niet toen Destiny mijn hand pakte en me meetrok naar de dansvloer.

De enige manier om er te komen, was via een smalle doorgang voor de prins langs. Ik had de hele avond vrouwen die voor hem langs liepen, zien buigen en dit was mijn kans om dat ook eens te oefenen. Ik deed hen precies na door schuifelend te lopen en met gebogen hoofd ook mijn bovenlichaam te buigen. Ik moest er bijna van giechelen en verwachtte eigenlijk dat hij net als Yul Brynner ‘Tis een raadsel’ zou zeggen. Maar hij zei niets, hoewel ik voelde dat hij naar me keek – en daar bloosde ik van. Kwam het door de verplichte buiging dat ik me opeens verlegen voelde?

Destiny bleef uitdagend rechtop lopen en trok me mee.

‘Ik ben verdomme een Amerikaanse!’ zei ze, toen hij ons niet meer kon horen. ‘Sorry, maar ik buig niet.’

Op de dansvloer ging Destiny uit haar dak, waar zowel de vrouwen als de mannen gefascineerd naar keken. Door de zee van vrouwen zag ik dat de prins ook keek, met zijn hoofd scheef naar Fiona terwijl ze iets in zijn oor fluisterde. Alle ogen in de zaal waren gericht op Destiny, behalve die van Robin. Robin keek naar mij. Ik voelde de tinteling door me heen gaan die ik krijg wanneer er naar me wordt gekeken, waar mijn licht wat feller van gaat branden. De mooie mensen op de wereld gaan tintelend door het leven, denk ik. Ik wendde mijn hoofd af, maar mijn voeten werden zekerder en mijn heupen bewogen perfect met de beat van de bassen mee.

Nadat ik ongeveer een uur had gedanst, stond Robin op. Alle mannen hadden dit intuïtief zien aankomen en kwamen bijna gelijktijdig overeind. Hij gaf enkelen van hen een hand en verliet de zaal, gevolgd door Eddie. Toen hij was verdwenen, stopte de muziek en ging het licht weer aan. De gasten verzamelden zich voor de deur en daar stond Madge met haar gezicht naar ons toe en haar hand op haar walkietalkie, alsof ze een revolverheld was en dat ding haar wapen. Even later klonk er vanaf haar heup een krakende, onverstaanbare stem. Ze trok het apparaat van haar ceintuur, bedankte de spreker en ging opzij. Iedereen mocht gaan, iedereen zag er even moe uit. Zelfs de mannen zagen eruit als strippers die voor die nacht hun werk erop hadden zitten, heel andere mensen dan een half uur geleden.

‘Waar moesten we op wachten?’ vroeg ik Ari, toen we naar de golfkarretjes liepen.

‘We wachten tot hij het gebouw heeft verlaten, voor het geval dat hij van gedachten verandert en terug wil komen.’

Hij is niet één keer teruggekomen. Hij wilde er alleen maar zeker van zijn dat het feest altijd op hem wachtte.

10

De prins was charmant, dynamisch, raadselachtig, een polospeler, een playboy, de minister van Financiën. Hij negeerde me. Aan het eind van de eerste week bevond ik me nog steeds aan de rand van het feestgebeuren in Brunei. Serena hoorde bij de intimi, maar de reden daarvan was me niet duidelijk. Destiny was een geval op zich en dat interesseerde haar geen biet. Ari was een soort fantastische winkelmanager, vriendelijk in de omgang, maar wel een onderdeel van de leiding en niet bereid om ook maar iets los te laten over de grote baas.

De helft van mijn tijd zat er al bijna op en in tegenstelling tot wat ik allemaal van plan was geweest had ik nauwelijks in de zon gezeten en geen tennisracket aangeraakt, was ik niet verliefd geworden op een prins en was ik geen ons afgevallen. De tijd glipte er tussen mijn vingers door. Zodra ik probeerde de dag vast te grijpen, was die om. Soms las ik een boek. Als ik mijn nagels had gedaan, voelde ik me enorm voldaan. De doos video’s met Franse lessen stond ongeopend op een plank. Ari had me geholpen een keer ’s avonds laat mijn ouders te bellen om te vragen hoe het met mijn vader ging, en het ging steeds beter met hem, al was hij nog lang niet genoeg hersteld om me niet meer schuldig te voelen. Hij klonk weer zoals vroeger, maar nog wel een beetje mat. Mijn moeder klonk doodmoe. Ik maakte het kort door te zeggen dat ze me nodig hadden op de set. Je weet wel, de set van die film die in Singapore werd opgenomen en waarin ik meespeelde.

Op dinsdag, donderdag en zaterdag duurde het feest tot half vijf in de morgen, op de andere dagen tot half vier. We lagen nooit eerder dan om vijf uur in bed en dankzij de donkere gordijnen sliepen we soms wel tot een uur of twee. Met een kater en vreselijke honger strompelden we dan in onze ochtendjas naar de keuken, schrokten de lunch naar binnen die in grote blikken klaarstond op het aanrecht en ploften in de zitkamer boven neer om een film te zien. Soms gingen we naar de fitnessruimte en soms naar het zwembad om nog even in de namiddagzon te zitten. Daarna aten we weer en kleedden ons aan voor het volgende feest.

Ik was teleurgesteld in Brunei en in mezelf. Ik had geen enkele avond ook maar enige indruk gemaakt en de nachten waren een soort ruis van gebabbel en champagne. Het enige voordeel van mijn onopvallende aanwezigheid was dat ik de gelegenheid kreeg om het subtiele patroon van sociale omgang te bestuderen. De feesten waren een petrischaal, de ideale omstandigheden voor het kweken van hevige vriendschap en nog heviger vijandschap.

Het was me opgevallen dat de tafels waren ingedeeld per land: Maleisië, Thailand, de Filippijnen, Indonesië. Er was een hiërarchie, maar die kon ik niet precies ontdekken, behalve dat Filippijnse meisjes bovenaan en Thaise meisjes onderaan stonden. De Filippijnse meisjes dankten hun status aan Fiona, de favoriete vriendin van de prins en de enige die naast hem mocht zitten. Andere meisjes beschouwden zich ook als favorieten van de prins of van een van zijn vrienden, maar hun positie veranderde af en toe en dat veroorzaakte nieuwe bondgenootschappen en vijandigheden in de verschillende kampen.

Winston had bijvoorbeeld een keer een vriendin in het Indonesische kamp, maar hij had haar gedumpt voor een ander meisje, Tootie, die thuishoorde in wat ik Klein Thailand noemde. Dus nu was er tussen de Thaise en de Indonesische meisjes een soort bendeoorlog uitgebroken, waarvan buitenstaanders natuurlijk niets merkten. Ruziënde meisjes kiezen voor onopvallende wreedheden, niet voor straatgevechten en schieten vanuit rijdende auto’s. Meisjes vermijden het lichamelijke en mikken recht op elkaars ziel. Die bloeding is veel moeilijker te stelpen.

Ik ontdekte dat de Thaise meisjes de Thaise bedienden hadden overgehaald om te knoeien met de drankjes van de Indonesische meisjes. Op sommige avonden maakten ze die te sterk, op andere avonden te slap. Dat deden ze om de Indonesische meisjes van hun stuk te brengen zodat ze dronken werden en zich gingen misdragen, of te nuchter bleven en daardoor te afstandelijk. Maar de situatie kon binnen een paar dagen veranderen en het noodzakelijk maken dat ze weer de beste vrienden werden.

Dat hoorde ik allemaal van een beeldschoon Thais meisje, Yoya, met wie ik vriendschap had gesloten. Ze stond ergens op de lijst van favorieten van de prins, maar ze wist niet precies waar. Ze was een weelderig gevormde bonbon met stralende ogen, een mollig kindergezichtje en een vlecht zo dik als de staart van een paard, die tot op haar billen hing. Ze was intelligent en brutaal, en ze wilde dolgraag haar paar woorden Engels oefenen. En ik wilde ook wel eens met anderen praten, want bij de Amerikaanse meisjes verveelde ik me zo langzamerhand dood. Dus zorgde ik ervoor dat ik, voordat de mannen binnenkwamen en Serena me boven mijn espresso met haar ongeloofwaardige, opschepperige verhalen over feestjes in Hollywood in slaap had gesust (‘Ik was een keer op een halloweenfeest en toen was er een man met een eh... hoe noem je dat ook alweer? Met een zwart gegrimeerd gezicht en hij flirtte de hele avond met me en ik dacht: ik herken die stem, ik weet dat ik die stem ken en raad eens wie het was? Nee, echt, probeer eens te raden. Oké, het was Jack Nicholson. Ik viel niet op hem of zo, maar ik gaf hem toch mijn telefoonnummer en daarna belde hij soms en dan zei hij: “Hallo schat, met je pappie”...’) naar Klein Thailand slenterde. Yoya’s beste vriendin, Lili, ging dan bij iemand op schoot zitten om plaats voor me te maken op de bank, en dan staken we de hoofden bij elkaar en vertelden zij me bizarre verhalen. Yoya praatte altijd over zichzelf in de derde persoon.

‘Gisteren gaan Yoya in de naakt naar fitness.’

‘Ja, ja.’ De andere meisjes knikten.

‘Ben je naakt gaan fitnessen? Wauw. Waarom?’

‘Iemand altijd ergens kijken,’ fluisterde ze, en ze keek dramatisch om zich heen. ‘Robin ergens kijken.’

Ik was ervan overtuigd dat ze me voor de gek hielden.

‘Jullie houden me voor de gek.’

‘Niet gek. Vreselijk zo naar fitness gaan. Loopband. Vreselijk.’

‘Ach, Yoya, zo verlegen,’ zei Lili plagend.

‘Yoya zo verlegen,’ beaamde Yoya.

Ik wist niet of dat serieus of sarcastisch was bedoeld. Misschien allebei. Misschien was ze diep vanbinnen echt verlegen, maar in onze situatie zou het belachelijk klinken als ze dat zou toegeven.

Yoya hoefde me niet te vertellen dat alles draaide om Robin. De hele show was voor Robin, het publiek bestond uit één man. De andere mannen, zelfs zijn beste vrienden, werden net als de vrouwen betaald om hem te vermaken. Maar Robin toonde geen enkele belangstelling voor mij, dus concentreerde ik me op toeschouwers die meer waardering voor mijn talenten hadden. Ik dronk champagne, staarde naar de kristallen kroonluchter en dacht na over mijn toneelcarrière. Hoe kreeg ik het voor elkaar dat ik auditie mocht doen voor een fantastische rol? Hoe kon ik de juiste mensen ontmoeten? Hoe moest ik het aanpakken om een kunstenares van betekenis worden? Wat deed die klootzak, Sean, op dit moment, en miste hij me waanzinnig? Zou hij me straks terug willen hebben? Wat deden ze nu in de Performing Garage? Hoe ging het met Penny’s show? Wat zou ik aantrekken wanneer ik mijn Academy Award in ontvangst moest nemen, ook al vond ik dat een nietszeggende, banale prijs?

Op een avond overviel Eddie me terwijl ik zo zat te dromen door op de stoel naast me te ploffen en me op de abrupte manier die in Brunei blijkbaar de gewoonte was iets te vragen.

‘Je zingt morgenavond voor ons?’

Het was eigenlijk geen vraag. Als Eddie me vroeg iets te doen, had Robin hem dat opgedragen. Ik keek Robins kant op en zag dat hij en Fiona me bemoedigend toeknikten. Ik nam aan dat ze het een vermakelijk idee vonden, maar ik was allang blij dat ik iets mocht doen wat bewees dat ik niet alleen een meubelstuk was.

‘Natuurlijk, graag.’

Eddie was opgetogen. Iedereen op die feestjes, zelfs verstandige mensen zoals Madge, gedroeg zich alsof alles een kwestie van leven en dood was. Eddie reageerde alsof een weigering mijn doodvonnis was geweest.

Ze wisten niet dat ik kon zingen. In mijn jeugd had ik elke avond meegezongen terwijl mijn vader pianospeelde. Ik wil wedden dat ik elk liedje uit elke show kan zingen. En ik kan er zo’n leuke act van maken dat het niet eens opvalt dat ik geen bijzonder goede stem heb.

+++

Toen ik aan mijn fantastische zangcarrière begon, was ik nummer Eén. In feite waren we met zijn tweeën, maar dat was alleen in feite. We moesten naast elkaar voor de anderen staan. De rest van de zevenjarige kinderen in groep 5A droeg een hoge hoed en had een stokje dat beplakt was met rode glittertjes, terwijl wij een stokje met gouden glittertjes hadden. Randy Klein en ik hadden ook een gouden hoge hoed op.

Ik vermoed dat we de hoofdrol hadden gekregen omdat we de woorden al kenden. Ik had thuis de muziek van A Chorus Line, Cats en Grease, en ik kon alles uit mijn hoofd meezingen. Bij elk liedje hoorde een dansnummer dat ik tot in de perfectie had geoefend voor een publiek bestaande uit de aandachtig kijkende speelgoedbeesten op mijn bed. Mijn gebrek aan talent werd gecompenseerd door toewijding en enthousiasme. Als iemand me vroeg wat ik later wilde worden, zei ik de witte kat in Cats, de kat die in de schijnwerpers een solodans deed.

Toen het tijdstip van de talentenjacht naderde, werd er elke dag geoefend. Onze groepsleider zat dan in kleermakerszit in de hoek van het basketbalveld en speelde steeds opnieuw een tape in een oude gettoblaster, terwijl hij op een groot stuk kauwgom kauwde, luidkeels telde en de danspassen riep.

‘Stok naar voren, trek je knieën op, spring op en neer.’

One singular sensation every little step she takes.

‘Draai om.’

Dadadadadadada.

‘En spring.’

Ik vond het dansje akelig gemakkelijk. We mochten om de vijf minuten uitrusten en dan dronken we appelsap uit verkreukelde pakjes en krabden aan muggenbeten onder onze maillots. Ik ergerde me aan de vele pauzes en het gebrek aan toewijding. De andere meisjes waren traag en keken verveeld naar de voeten voor hen in plaats van moeite te doen om de passen zelf te leren. Omdat ik Eén was, ging ik me er bazig mee bemoeien.

‘Denk eraan dat jullie glimlachen. Glimlachen is erg belangrijk,’ zei ik tegen de anderen.

Ik trok me er niets van aan dat ze met hun ogen rolden. Ze hoefden me niet aardig te vinden. Ik wilde dat we goed zouden worden. Ik wilde dat iedereen ons nummer fantastisch zou vinden. Dat wilde Randy ook. Wij oefenden onze pasjes wanneer de anderen pauzeerden. We stonden erop dat alleen wij tweeën de laatste maten onze benen hoog naar voren zwaaiden.

Ik wilde voor elkaar krijgen dat mijn ouders me, nadat ze hadden gezien hoe goed ik was, het volgende jaar in plaats van naar dit kamp naar Stagedoor Manor zouden sturen. Ik wilde naar het theaterkamp, waar je bleef slapen, niet meer naar het kamp waar je eindeloze middagen moest voetballen of koorden vlechten. Iedereen wist dat meisjes die naar Stagedoor Manor waren geweest een rol kregen in Annie of Really Rosie. De kinderen die meededen aan een Broadway-show mochten uitslapen, gingen naar een speciale school en zweefden ’s avonds heen en weer tussen het orkest en de stellingen, het decor en het publiek, in een magische wereld waar conflicten worden opgelost met een overweldigende finale. In die wereld wilde ik leven.

Na eindeloze smeekbeden zei mijn vader: ‘Als je ijsdanseres, ballerina, gymnast of iets dergelijks wilt worden, moet je elke morgen om vier uur opstaan en elke dag oefenen voordat je naar school gaat. Je hebt geen tijd meer voor vriendinnen of sport, je mag geen ijsjes meer eten en niet meer naar feestjes, en later heb je ook geen tijd voor een vriendje. Als jij zo’n rol wilt als dat blinde meisje in Ice Castles kun je niet gaan studeren, zul je je voeten en je rug vernielen en zal je carrière op je dertigste voorbij zijn. Het is prima als het je hobby is, maar je moet het niet overdrijven.’

Hij probeerde me te beschermen en me een hoop verdriet te besparen. Ik was te dik voor ballet, dus daar hoefde ik niet aan te beginnen. Ik was te stuntelig om te kunstschaatsen en ik kon niet goed genoeg zingen. ‘Je kunt het beter niet proberen, dan faal je ook niet,’ was zijn motto. Maar ik had Ice Castles gezien en ik wist dat hij er niets van begreep.

Ik wist dat als mijn ouders me hadden gezien als Eén, als ze hadden gehoord hoe mijn heldere stem boven de andere stemmen uitsteeg terwijl ik met mijn glinsterende gouden stokje zwaaide in de middagzon, ik hen ervan kon overtuigen dat ik was voorbestemd om te zingen en te dansen, en dat het me niets kon schelen als ik mijn voeten zou vernielen. Ik vond het helemaal niet erg om vroeg op te staan, en ijsjes en jongens konden me gestolen worden. Ze zouden me zien stralen en zelfs mijn vader zou inzien dat ik geboren was voor de showwereld.

Op de dag van de voorstelling zaten mijn ouders midden op de voorste rij. Ze namen foto’s en zongen geluidloos mee. Ik was schattig. Ze vonden het prachtig. Ze kusten me en prezen me de hemel in. Maar toen ik er opnieuw over begon, kreeg ik hetzelfde antwoord. Ondanks mijn succesvolle debuut als Eén mocht ik niet naar Stagedoor Manor en bleef ik veroordeeld tot de hel van kamperen en spelletjes met verf. Maar mijn vader gaf me tot op zekere hoogte mijn zin, want tenslotte had hij dezelfde hobby als ik.

Jaren later stond ik naast zijn kleine vleugel in de woonkamer en repeteerde mijn lied voor de auditie van het toneelstuk op school.

‘Je bent geen fantastische zangeres,’ zei mijn vader, ‘dus moet je je liedjes zorgvuldig uitkiezen en ze verkópen.’

Hij was een succesvolle effectenmakelaar en kon ontzettend goed gebakken lucht verkopen. Voor die auditie kozen we ‘Tits and Ass’ uit A Chorus Line. Misschien een vreemde keus voor een meisje van veertien, maar het werkte. Ik kreeg niet de rol die ik had willen hebben – die ging naar mijn vriendin Alexis, die wél kon zingen – maar ze lachten om mij, ik kreeg alle aandacht. Ze praatten over mij. Dus dat had ik geleerd. Ik kan nog steeds niet goed ijsdansen, maar ik kan het wel verkopen. Ik kan alles verkopen.

+++

Ik trok Anthony, de keyboardspeler, een eindje mee opzij.

‘Wat is Robins lievelingslied?’

‘Eh, hij vindt een paar Maleise liedjes erg mooi, maar ik weet niet wat hij van Amerikaanse liedjes vindt. Wat kun je zingen?’

‘Ik wil een Maleis liedje zingen.’

‘Wanneer?’

‘Morgenavond.’

‘Dat redden we niet.’

Angelique, de sterzangeres en naar zeggen de vrouw op wie prins Sufri verliefd was, hoorde ons en kwam tussenbeide.

‘Zing “Kasih”, dat is zijn lievelingslied. Dat leer je zo, ik help je wel.’

Ze pakte een vel papier uit een van Anthony’s mappen, pakte een pen die achter de bar lag, veegde een plekje op de bar schoon en begon de woorden van het liedje fonetisch op te schrijven. Ze had het ronde handschrift van een schoolmeisje.

‘Het is een liefdesliedje. “Kasih” betekent lieveling.’

Ze nam de tekst met me door en verbeterde mijn uitspraak. Anthony gaf haar een cassettebandje en ze wikkelde het vel papier met de tekst eromheen.

‘Zing het op een eenvoudige manier, dat kun je best,’ zei ze.

Ik was geroerd door haar hulp en aanmoediging. Toen ze me het pakje overhandigde, flitste door me heen dat ze later een heel goede moeder zou worden.

Toen ik terugging naar onze zithoek, keek Serena me met samengeknepen ogen aan.

‘Ga je morgen zingen?’ vroeg ze. ‘Wat ga je zingen?’

‘“Kasih”.’

‘O god, heeft Anthony gezegd dat je dat moet zingen? Zei hij soms dat Robin dat leuk vindt? Ik haat die afschuwelijke popsongs. Ik zing morgen ook.’

‘Wat zing jij dan?’

‘Thuis ben ik jazzzangeres, dat is mijn vak. Ik zing “Fever”. Dat heb ik al heel vaak voor hem gezongen.’

+++

Anthony en ik spraken af dat we de volgende middag om vier uur zouden repeteren. Die nacht lag ik slapeloos naast Destiny. Zij wist niet wat slapeloosheid was; zodra ze in bed lag, deed ze haar met een tijgerpatroon bedrukt oogmasker voor en was binnen drie tellen in slaap. Ik was er jaloers op.

Zou het me lukken de volgende avond een liedje in een vreemde taal te zingen? Ik had een sexy oud nummer moeten kiezen, net als Serena. Ik had er alle vertrouwen in gehad, maar ik kreeg brandend maagzuur van de stress en kon er niet van slapen.

Ik had de wekker gezet en de volgende morgen ging ik vroeg naar beneden en luisterde keer op keer via de stereo die daar stond naar de melodie. Ik ging voor de speakers op de grond liggen en oefende de woorden, terwijl de anderen boven lagen te slapen. Daar ging ik de hele dag mee door, tot mijn afspraak met Anthony in het grote huis. Ik ging door de voordeur naar binnen. Het daglicht viel door de hoge ramen en glinsterde in het water van de fontein. Op de zijden bloemen, die bij kunstlicht net echt leken, waren de naden en plastic dauwdruppels opeens zichtbaar.

Links stond een deur open die op onze eerste avond dicht was geweest. Erachter lag een balzaal, met een kroonluchter zo groot als een kleine auto. Er was een man bezig met een apparaat de vloer in de was te zetten en ik dacht aan een grapje van mijn grootmoeder als ze naar een feest ging: ‘“Een bal,” zei de koningin. “Als ik er twee had, zou ik de koning zijn.”’

+++

Ik liep door de met vloerkleden belegde gangen en de trap af naar de feestzaal. Er was niemand en alles was schoon en opgeruimd, weer klaar voor de komst van de vrouwen. Ik heb het altijd leuk gevonden in een ruimte te staan waar het feest nog niet is begonnen. Een theater overdag, voordat de deuren opengaan, voordat de voorstelling begint, maar wanneer de lichten al branden en je het plafond en de versleten vloer goed kunt zien, vind ik nog mooier. Ik geniet van het gevoel dat er nog van alles kan gebeuren. Na het feest, wanneer alles is gebeurd, moet je accepteren dat het niet was wat je had gehoopt.

Anthony begeleidde me en ik zong in de microfoon en glimlachte naar Robins lege stoel terwijl ik de melodie te vlak volgde en me vergiste in de woorden. Ik zag Anthony’s sceptische gezicht.

‘Ken je geen andere liedjes?’

‘Het zal me heus wel lukken.’

Ik zong het één keer goed en toen weer fout.

‘Oké, misschien lukt het me niet.’

‘Te laat.’ Anthony keek op zijn horloge. ‘Het gaat vast wel goed. Verzin maar iets als je wat vergeet.’

‘Ja, dat zal hij vast op prijs stellen.’

Op de terugweg naar mijn kamer liep ik naar het beeld van de ballerina toe. Ik had ergens gelezen dat het meisje dat ervoor had geposeerd een prostituee was en dat prostitutie in de tijd van Degas het lot was van veel mislukte danseressen. Ik streelde met een vinger langs de bovenrand van een bronzen schoentje. Als je rijk genoeg bent, kun je je zo’n kunstwerk veroorloven en dan kun je het in een hoek zetten waar niemand er ooit naar kijkt, behalve een passerend meisje, bijna een vrouw, dat ooit ook zulke schoentjes droeg en dacht dat ze een zwaan was.

+++

Elke keer als Serena het woord fever zong, zwaaide ze haar handpalmen naar voren en liet haar heup een stukje zakken. Ik was blij dat ze geen goede jazzzangeres bleek te zijn.

Er was een nieuwe vrouw aan onze tafel komen zitten. Ze heette Leanne, ze was soapactrice in Hongkong, ze was half Chinees, half Engels en ze had een zwoele sensuele uitstraling. Ze had slaperige ogen, loshangend golvend haar, een hese sigarettenstem en ze sprak met een Engels accent – een soort kruising van Janis Joplin en lady Di. Ze droeg een eenvoudige lange jurk van Armani en was niet voor het eerst in Brunei. Net als Serena had ze er een geheimzinnig verleden, maar in tegenstelling tot Serena gaf ze openlijk toe dat ze verliefd was op de prins. Dat gaf ze meteen na onze kennismaking toe, terwijl ze zich met haar armen op de leuningen elegant overgaf aan het comfort van de diepe stoel.

‘Ik heb een filmrol geweigerd om hier weer naartoe te gaan, maar dat weet hij niet. Ik kan niet wegblijven. Toen ik de vorige keer vertrok, bezwoer ik mezelf dat het voorgoed was, maar ik kan niet leven met een gebroken hart.’

Leanne was echt en onecht tegelijk. Ik geloofde haar toen ze zei dat ze van hem hield, maar ze was actrice en ik doorzag haar. Actrices, en daar reken ik mezelf ook toe, schrijven soms vreselijke dialogen voor zichzelf.

Leanne en Serena waren blijkbaar dikke vriendinnen, een bondgenootschap, en ze haatten Fiona. Ik had hen eerder die avond al over haar horen praten. Serena zei dat iemand had gehoord dat Fiona in haar slaapkamer een of andere Filippijnse voodoobetovering had uitgesproken. Alleen daardoor was het die trut gelukt de prins te strikken. Was ze niet alleen oud, maar ook dik geworden? Hoe oud was ze eigenlijk al? Valse krengen van laag allooi, angstaanjagend en maar al te bekend. Maar wat was ik dan? Hun tegenpool? Aardig? Nee. Wat was het tegengestelde van vals? Slap?

Eddie kwam naar me toe.

‘Wil jij nu iets zingen?’

Ik had mijn beste tweedehands kleren aangetrokken en dikke strepen vloeibare eyeliner om mijn ogen getrokken, en ik vond mezelf een mollige versie van Audrey Hepburn in Funny Face. Dit was mijn kans om uit te blinken. En zelfs als het mis ging, zwaaide ik tenminste niet jazzy met mijn handen terwijl ik een afgezaagd Peggy Lee-nummer zong.

Toen Anthony het voorspel speelde, liep mijn hoofd leeg. Ik vergat alles wat we hadden gerepeteerd. Opeens wist ik zeker dat ik de ster in een nachtmerrie zou worden, van het soort waarin je met geheugenverlies op het toneel staat en geen idee hebt wat je daar doet. Maar ik raakte niet in paniek, ik was vol vertrouwen. Ik wist wat optreden inhield, ik wist dat je, wanneer je het gevoel hebt dat de lawine jouw kant op komt, er met je gezicht naartoe moet gaan staan en met beide armen zo hard mogelijk moet zwemmen. Je glimlacht en je verkoopt het.

‘Kasih dengarlah hatiku berkata/ Aku cinta kepada dirimu sayang...’

De prins keek me met een ondoorgrondelijke glimlach aan en tikte met een vinger op zijn been. Naast hem zat Fiona eveneens te glimlachen. Hoe was ze echt? Ze leek me absoluut niet de draak die ze volgens Serena en Leanne was.

Het liedje was uit en iedereen applaudisseerde. Mijn Thaise vriendinnen juichten zelfs. Serena glimlachte als een nummer twee van de Miss America-verkiezing die ervan overtuigd was geweest dat de kroon op haar hoofd zou worden gezet. Toen ik terugliep naar mijn plaats en een buiging maakte voor de prins, pakte hij me bij een arm om me tegen te houden. Nog voorovergebogen bleef ik voor hem staan.

Hij legde zijn beide handen, droog, zacht en perfect verzorgd, om mijn hand en zei: ‘Prachtig.’ Toen liet hij me los.

‘Ja, heel mooi,’ beaamde Fiona.

Ik kwam uit New York. Ik werkte met filmsterren. Ik was gewend aan de aandacht van bijna succesvolle acteurs en soms op een feestje na de voorstelling van een rockzanger. Deze aanraking, deze kruimel goedkeuring, had me koud moeten laten. Maar ik denk dat ik in de loop van die week gehersenspoeld was, want na de aanraking van de prins met de gouden handen zat ik de rest van de nacht te stralen.

Toen de lichten werden gedimd en de disco begon, ging ik naar het toilet om mijn lipstick bij te werken. Mijn oog viel op een schilderij waar ik tot dan toe gewoon langs was gelopen. Het was een klassieke oosterse afbeelding van albasten odalisken en hun bruine dienstmaagden in de badruimte van een harem. In lessen kunstgeschiedenis had ik dit soort schilderijen bestudeerd en elke racistische, imperialistische penseelstreek geanalyseerd. En nu hing daar een geromantiseerd, negentiende-eeuws westers haremtafereel honderdvijftig jaar nadat het was geschilderd aan de muur in een... harem. Dat noem je nou postmodern.

Een harem. Waarom was dat niet eerder tot me doorgedrongen? We waren geen gasten op een feestje en ook geen prostituees, we waren haremmeisjes.

11

Zelfs opgesloten in een juwelenkist op het eiland Borneo droomde ik dat de Gestapo op de deur bonsde. Sinds ik op mijn achtste Het dagboek van Anne Frank had gelezen, had ik regelmatig angstige dromen over nazi’s. In die dromen was ik Anne, die met haar oor tegen de vloer gedrukt luisterde naar de laarzen die de trap op kwamen om ons op te halen. In die dromen was ik Anne en was ik dood. Ik doolde door bergen schoenen en vullingen op zoek naar koffers. Ik wist dat mijn koffer daar ergens moest liggen en ik zocht hem zodat ik kon vertrekken.

Toen ik nog klein was, waren die angstige nachten doorgesijpeld naar mijn leven overdag. Ik was geobsedeerd door de Holocaust. Het dagboek van Anne Frank had me ertoe gebracht ook andere boeken te lezen die me wat het menselijk hart betrof niet veel hoop hadden gegeven. Ik herinner me vooral een bibliotheekboek met een brandende davidsster op het omslag en een kaart van de kampen op de binnenkant van de kaft. Het was een boek met foto’s, je weet wel, van die korrelige zwart-witfoto’s van bergen spierwitte, naakte lijken met zwarte schaduwen tussen de ribben.

Ik was ervan overtuigd dat we niet lang zouden hoeven wachten op de volgende holocaust, en ik vroeg me af hoe ons gezin zou reageren wanneer de nazi’s óns kwamen halen. Hoe weet je wie je werkelijk bent? We willen allemaal graag geloven dat we dapper zijn. Dat wij in de film de held zijn die zich opoffert om anderen te redden, degene die goed is in een slechte wereld. In de film ligt de juiste keuze voor de hand en na afloop lopen we opgelucht naar buiten en zeggen we dat wij hetzelfde zouden hebben gedaan.

Niemand zegt dat hij een lafaard zou zijn. Dat hij zijn buren zou verraden om zichzelf te redden. Maar de meeste mensen doen dat wel. Zelfs toen ik acht was, wist ik dat al.

Dus wie zou ík zijn als ze kwamen? Zou ík dapper zijn? En mijn ouders? Zouden we ons met z’n allen verstoppen of zouden we proberen te vluchten? Zouden mijn ouders ons doden om te voorkomen dat we werden meegenomen, zoals de joden op Masada? Zouden ze zich verzetten en met bakstenen gooien, zoals de joden in het getto van Warschau? Of zouden ze braaf hun documenten overhandigen en zingen in de rij op weg naar de douches? Stiekem vermoedde ik dat mijn ouders geen vechters waren. Ik wist dat ík ons allemaal zou moeten beschermen, dus deed ik mijn best om me daarop voor te bereiden. Ik maakte een ontsnappingsplan en een plan om later terug te keren en terug te vechten. Ik wist dat vechten waarschijnlijk geen zin zou hebben, maar ik wilde het in elk geval proberen.

Maar hoe kon ik er zeker van zijn dat ík genoeg moed zou hebben, dat ík me als een held zou gedragen? Daar moest ik voor oefenen, ik moest mijn plan steeds opnieuw helemaal uitwerken in mijn hoofd, en daar offerde ik slaap voor op. Ik was bang dat ik, als de schurken onverwachts voor onze neus zouden staan, toch niet zo heldhaftig zou reageren en diep in mijn hart vreesde ik dat ik toch niet zo was als Anne. Mijn ziel was niet zoals die van Anne – haar ziel was vervuld van zo’n bijzondere, stralende liefde dat die, anders dan haar lichaam, onverwoestbaar was.

Om me te helpen slapen, deed mijn moeder haar best om me duidelijk te maken dat wij in een heel andere tijd leefden, dat de nazi’s me niet op een dag van school zouden komen halen en meenemen. Maar ik geloofde haar niet, ik vond haar naïef. Begreep ze dan niet dat er mensen waren die dit soort dingen deden? Ook mensen om ons heen? Er was heus niet zo veel veranderd.

‘Het zal nooit meer gebeuren,’ zei mijn moeder wel honderd keer. ‘Daarom herdenken we die tijd, opdat het nooit meer gebeurt.’

‘Dat zei de moeder van Anne Frank ook tegen haar dochter en toch is het gebeurd.’

+++

Mijn dagelijkse obsessie met de Holocaust verdween, maar ik bleef er zo nu en dan over dromen. Daarom was die droom in Brunei dat de Gestapo er op de deur bonsde niet zo vreemd voor me. Maar toen ik mijn ogen opende, werd er nog steeds op de deur geklopt, zelfs harder. Destiny en ik gingen allebei rechtop zitten en keken elkaar aan, maar we deden niet open.

Bij onze aankomst had Ari onze paspoorten aan een bewaker gegeven. Ze had gezegd dat onze visa moesten worden verlengd of zoiets. Ik moest er steeds aan denken, het was net zoiets als een haar in je mond hebben die je niet te pakken kunt krijgen. Doet een verstandig meisje zoiets? Gaat een verstandig meisje naar Zuidoost-Azië omdat ze daar een twijfelachtig baantje heeft aangenomen en geeft ze bij aankomst haar paspoort af?

Ik moest er opnieuw aan denken toen ik uiteindelijk toch met bonzend hoofd en bonkend hart naar de deur liep en die op een kier opende. In de gang stond een bewaker in uniform. Hij droeg een jasje van grijze wol met een Nehru-kraag en een kokerpet. Ik opende de deur een stukje verder en hij keek geschrokken naar mijn nachthemd.

‘Je bent niet klaar?’

‘Waarvoor?’

‘Je moet je aankleden. Vijf minuten.’

Als hij niet van plan was me uit te leggen wat er aan de hand was, kon ik maar één belangrijke andere vraag bedenken. Het antwoord op die vraag vertelt je alles wat je moet weten om je te kunnen voorbereiden op elke mogelijke beproeving.

‘Wat moet ik aantrekken?’

‘Een jurk. Geen hoge hakken. Geen make-up. Over vijf minuten moet je klaar zijn. Dan gaan we.’

Ik overwoog of ik vlug naar Ari zou gaan, maar toen schoot me te binnen dat ze die ochtend vroeg was teruggereisd naar Amerika om een aantal zaken af te handelen en nog een paar meisjes op te halen. Ze had ons de vorige avond verzekerd dat ons zonder haar niets zou overkomen en dat ze voor ons vertrek terug zou zijn om ervoor te zorgen dat we zonder problemen naar huis konden. Ik keek naar Destiny, die haar schouders ophaalde. Zij wist het ook niet, maar ze was zichtbaar blij dat het om mij ging en niet om haar.

Tien minuten later ging ik op sandalen en in een zwarte zonnejurk bedrukt met roze rozen en met knoopjes aan de voorkant met de bewaker mee naar buiten. We stapten in een zwarte Mercedes met getinte ramen, die rook naar nieuwe auto en warm leer.

‘Waar gaan we naartoe?’

De bewaker deed alsof hij me niet hoorde. Hij pakte zijn mobieltje en voerde een telefoongesprek in het Maleis. De bewakers waren ondoorgrondelijk en blijkbaar hadden ze allemaal een eed van geheimhouding moeten afleggen. Wat vonden ze ervan om de hele dag vrouwen van de prins van hot naar her te rijden?

Ik was vreemd kalm geworden en zat ontspannen op de achterbank. Ik keek uit het raampje en zag de wereld aan me voorbijgaan, als een soort rollend decor. In plaats van in die auto zat ik op het toneel in een stilstaande cabrio, een ventilator blies mijn haar naar achteren en op het scherm achter me liep een bochtige weg door het oerwoud. Toen veranderde het decor in een stad en reden we door de straten. Al sinds mijn aankomst in Brunei zat ik achter een muur of een autoruit.

De auto stopte voor de achteringang van een kantoorgebouw, een hoge doos van staal en glas tussen allerlei andere dozen. De chauffeur overhandigde me aan een andere bewaker, die me zwijgend meenam met de lift naar boven, een gang door en naar een kamer. Hij gaf me een glas water en vertrok, en hij deed de deur op slot.

De inrichting van de kamer kwam totaal niet overeen met de zakelijke buitenkant van het gebouw. Ik had verwacht dat ik naar een kantoor zou worden gebracht, maar het was een zitkamer die even weelderig was ingericht als het paleis – een vertekende hedendaagse versie van Lodewijk XIV met een vleugje art deco. Blijkbaar had de interieurontwerper van de prins een meervoudige persoonlijkheid. Het mahoniehouten bureau stond vol foto’s – van de vrouwen en kinderen van de prins, nam ik aan. Ik bekeek ze en probeerde dieper te kijken om erachter te komen wat voor soort leven ze leidden.

De meeste foto’s waren van een jongeman die eruitzag als een enorme baby, vaak geperst in polokleren. Was dat prins Hakeem, Robins oudste zoon en erfgenaam? Maar die bolle reus kon toch geen kind zijn van de tengere prins? Hakeem deed me denken aan Francis in Pee-wee’s Big Adventure. Ik stelde me voor me hoe deze arrogante, dikke tiener in een badkuip zo groot als een zwembad met speelgoedfregatten zat te spelen.

De vrouwen op de foto’s waren allemaal beeldschoon, perfect opgemaakt met glanzende lippen. Ze droegen een brokaten jurk en hadden een doorzichtige sjaal over hun haar. Waren dit zijn echtgenotes? Er was ook een klein meisje met vlechten bij en ik vroeg me af wanneer ze die vlechten zou moeten opgeven voor een sjaal. Was het zijn dochter? Hijzelf stond op geen enkele foto met de vrouwen, maar wel op een paar foto’s naast Hakeem.

Ik had geen idee waarop ik moest wachten, maar ik hoopte dat het Robin was. Waarschijnlijk had ik het heel raar moeten vinden dat ik naar foto’s van zijn echtgenotes keek terwijl ik op hem stond te wachten, maar na al die tijd in het paleis was ik aan zijn vrouwelijke entourage gewend geraakt. Ik ging bevallig op de divan zitten en probeerde er zo ontspannen mogelijk uit te zien, terwijl de airconditioning zo hoog stond dat het me verbaasde dat ik in die vrieskou geen ademwolkjes zag. Ik zag op een gouden klok aan de andere kant van de kamer dat er tien minuten voorbij waren gegaan, en toen een half uur. Ik gaf de brui aan mijn bevallige pose, trok mijn knieën op onder mijn jurk en wreef over het kippenvel op mijn armen. Ik krulde mezelf zo strak mogelijk op, terwijl ik alert genoeg bleef om me bij het bewegen van de deurknop meteen te ontkrullen en mijn sexy houding weer aan te nemen. Maar de deur bleef dicht.

Er ging een uur voorbij. Er lagen geen boeken of tijdschriften en er stond geen tv. Ik liep rond en ging weer zitten. Ik moest naar de wc, maar de deur zat op slot. Een andere deur zat ook op slot. Ik ging weer zitten. Nog een uur. Ik was de ster in een toneelstuk van Sartre, maar er was geen publiek. Ik overwoog of ik in de prullenmand zou plassen. Ik rilde van de kou, van de honger en van de zenuwen. Cafeïne-onthouding had me een barstende hoofdpijn bezorgd, maar ik probeerde rustig na te denken. Als ze me zouden vergeten, zou ik dan, net als Antigone, levend begraven wegrotten?

Nog erger: stel dat ik niet zat te wachten om de belle-de-jour van zijne hoogheid te zijn? Stel dat ze iets heel anders voor me in petto hadden? Wie zou naar me op zoek gaan als ik zou verdwijnen? Mijn ouders wel, natuurlijk, maar waar moesten ze beginnen? Een denkbeeldige filmset in Singapore? Wie konden ze de schuld geven van mijn verdwijning? Ik werd me ervan bewust dat ik zomaar kon verdwijnen en dat niemand daar dan de schuld van zou krijgen.

Maar ik moest niet hysterisch worden. Bovendien kon ik niets beginnen. Of moest ik een touwladder knopen van aan repen gescheurde leren bankkussens en afdalen naar een straat in Bandar Seri Begawan?

Ik sloot mijn ogen en probeerde warm te worden. Ik probeerde me te verbeelden dat ik ergens anders was, misschien ergens op het strand. Nee, te saai. Vervolgens verbeeldde ik me dat ik me bevond in een van Robins haremschilderijen en mijn tenen doopte in dampend water. Te nat. Ten slotte verbeeldde ik me dat ik gewoon thuis in bed lag, diep onder het dekbed op mijn futon op de vloer van mijn armzalige flatje in Ludlow Street. Ik had heimwee naar huis. Ik verheugde me op mijn terugkeer naar mijn werk in het theater en verlangde ernaar gewoon weer een meisje in de metro te zijn. Met opgetrokken knieën viel ik op de bank in slaap.

Ik werd wakker toen de deur openging en daar stond Robin, in een grijs uniform met medailles op zijn borst en een pet op. Het was de eerste keer dat ik hem zag in iets anders dan een korte broek en tennisschoenen. Nu zag hij eruit als een prins. Ik schoot overeind, als een schoolmeisje dat wordt betrapt als ze slaapt terwijl ze haar huiswerk hoort te doen. En ik werd het slachtoffer van het Stockholm-syndroom: verliefd worden op de man die je redt, ook al is hij degene die je vier uur lang in een ijskoud vertrek zonder wc heeft laten opsluiten. Ik voelde me diep dankbaar en snakte naar een blijk van waardering van de man die voor me stond. In extreme omstandigheden kan deze combinatie veel op liefde lijken.

‘Ben je hier al lang?’ vroeg hij. Hij ging naast me zitten en streelde mijn koude arm.

‘Ja.’

Dat leek hem genoegen te doen.

‘En je hebt het koud.’

Hij legde zijn hand om mijn nek en trok me naar zich toe om me zacht te kussen – niet dwingend, niet vol zelfvertrouwen, niet zoals ik van een notoire playboy had verwacht. Ik was niet rechtstreeks van een snertbaantje terechtgekomen in de armen van een prins. Meisjes zoals Serena deden net alsof ze alleen maar waren gekomen om naar de regenboog te kijken, alsof de pot met goud aan het eind van de regenboog bijzaak was.

Ik deed mijn best om niet ook zelfbedrog op mijn lijstje karakterfouten te zetten. Ik wist dat we prostituees waren. Je kunt ervan maken wat je wilt, maar als je elke avond naar hetzelfde feest moet, in bed belandt met de man die de feesten geeft en uiteindelijk met een zak vol geld naar huis wordt gestuurd, ben je een prostituee. Maar het hart van elke prostituee heeft een gouden glans. Sommige harten zijn alleen maar verguld, sommige zijn helemaal van goud en sommige, zoals het mijne, zijn half-om-half. De ene helft glanst, de andere ligt in de schaduw.

Ik wist dat ik een prostituee was, maar ik voelde me Assepoester toen de knappe prins opstond, mijn hand pakte en me meenam naar de tweede deur in de kamer, die niet meer op slot zat. Ik verwachtte eigenlijk dat hij zou knielen en een glazen muiltje uit zijn zak zou halen. Dat kwam deels doordat ik zo’n romantische gans was en deels door hem. Hij had iets. Net als veel mannen die een fantastische minnaar zijn keek hij je op een bepaalde manier aan en dan had je het gevoel dat je het lieftalligste wezen op aarde was. Vrouwen zien allerlei soorten ontrouw en wreedheid door de vingers en vergruizelen hun gezond verstand onder hun glazen muiltje als de man hun het gevoel geeft dat ze op een voetstuk in het Louvre horen te staan.

Maar het rijtuig veranderde in een pompoen toen Assepoester uit de badkamer kwam en de aangrenzende kamer rondkeek. Het was een slaapkamer waar zelfs Hugh Hefner alleen maar van kon dromen. De muren waren behangen met dezelfde glanzende zwarte zijde als de lakens en het hoofdeinde van het bed. Het plafond was een spiegel, net als de kastdeuren. Ik zag minstens drie videocamera’s, er lagen chinchilla spreien en er hing een hoog tv-scherm. Aan weerskanten van een schaakspel van goud en zilver met edelstenen erop stond een zwarte leren stoel. Ik dacht aan Serena’s opmerking toen we voor het eerst het paleis binnengingen: het is allemaal echt. Echt nutteloos. Wie zaten hier te schaken?

Hij keek me kalm aan. Ik keek kalm terug.

‘Wat doe je als je thuis bent?’ vroeg hij.

‘Ik studeer, en ik ben actrice.’

‘Actrice,’ herhaalde hij, en hij knikte, alsof hij dat interessant vond. ‘En doe je misschien ook zoiets?’ Hij gebaarde vaag naar het bed.

Ik voelde dat ik bloosde. Serena. Dat kreng. Ik had op een dag tijdens de lunch de fout gemaakt het over de escortservice te hebben, toen ik wat minder op mijn hoede was omdat ze aardig deed. Dat had ze hem natuurlijk verteld. Mijn maag verkrampte. Ik wilde niet dat hij me als een prostituee beschouwde, niet alleen omdat ik die rol niet voor hem wilde spelen, maar ook omdat die niet paste bij het verhaal in mijn hoofd. Ik onderdrukte mijn woede en trok een onschuldig gezicht. Het spel was begonnen. Maar Serena kon erop rekenen dat ik haar zou krijgen.

‘Het geeft niet,’ zei hij. ‘Ik mag actrices graag. Ik ken er een heleboel. Ik denk dat ze veel emoties hebben. Heel boeiend. Kom hier.’

Hij stak zijn hand uit en trok het bandje van mijn zonnejurk van mijn schouder. Ik ging vlak voor hem staan en legde zijn handen om mijn middel. Hij trok me mee naar het bed en ging voor me zitten. Toen vouwde hij zijn handen, legde ze op schoot en keek me verwachtingsvol aan, als iemand die zich nog geen seconde heeft beziggehouden met de vraag hoe hij iemand anders gelukkig kan maken, bij wie het nooit is opgekomen dat er meer dan alleen zijn aanwezigheid voor nodig is om iemand op haar gemak te stellen.

Vooral omdat ik niet wist wat ik moest zeggen, schoof ik het bandje van mijn andere schouder en stapte uit mijn jurk. Ik knielde voor hem neer en legde mijn hoofd op zijn knieën. Ik liet mijn handen langs zijn dijen omhoogglijden, maar hij pakte mijn ellebogen en trok me overeind. Ik ging bij hem op schoot zitten en we kusten een poosje en ik, die mijn moeder zo vaak had uitgefoeterd om haar nertsjassen, kroop dankbaar onder de bontdeken omdat ik eindelijk iets over me heen had en weer warm zou worden. Ik had het zo koud dat mijn nagels blauw waren geworden.

Robin trok zijn kleren uit alsof hij ging douchen, hing ze netjes over een van de stoelen bij het schaakspel en ging naast me onder de chinchilla liggen. Hij rook heel schoon, naar zeep en eau de toilette (van Calvin Klein, zag ik later in de badkamer), hij had een zijdezachte, haarloze huid en een gespierd lichaam. Hij had geen littekens, geen lekkende emoties, niets wat hem een beetje menselijk maakte. Hij keek me de hele tijd recht aan, met obsidiaanzwarte, diepliggende, een beetje achterbakse ogen. Hij was het soort man van wie je zou zweren dat hij deed alsof hij een orgasme had gehad als je het fysieke bewijs daarvan niet had gezien. Ik gebruikte mijn beste, door porno geïnspireerde methode om hem te pijpen, met veel oogcontact, maar hij lag er bijna verveeld bij. Het was voor het eerst dat me dat overkwam.

Hij had een soort talisman om zijn hals hangen die op een mezoeza leek. Toen ik klein was, droeg mijn vader ook zoiets. Ik weet nog dat ik door het kantachtige zilveren filigraan probeerde te zien wat erin zat. Ik kon me de tekst in een mezoeza niet meer herinneren, het was zoiets als: ‘Neem de woorden die ik vandaag tegen je spreek ter harte. Geef ze trouw door aan je kinderen.’ Ik luisterde nog steeds graag naar de gebeden, al geloofde ik wel in tekens, geesten, schimmen, muzen en misschien in engelen, maar niet meer in God.

Mijn hoofd deed wat het altijd deed als ik bezig was met een klant, een cliënt van de escortservice of eerlijk gezegd ook met een vriendje. Het ging een eigen leven leiden. Mijn gedachten zweefden de kamer uit en vaak kon ik me na de seks niet meer herinneren wat we hadden gedaan. Het was net zoiets als steeds weer dezelfde rit met de metro maken; je gedachten dwalen af en wanneer je uitstapt, kun je je de tussenliggende haltes niet meer herinneren. Soms ben je zo ver weg dat je, wanneer je weer bij je positieven komt, merkt dat je je halte voorbij bent gereden en inmiddels in Queens bent.

Dat gebeurde toen ook. Mijn gedachten dwaalden af en ik werd wakker in Queens. En toen ik ontwaakte, was Robin me zonder condoom aan het neuken en kon ik geen woord uitbrengen om hem te laten ophouden. Het was het hoogtepunt van de aidsepidemie en thuis waren vrienden uit de theaterwereld op een middeleeuwse manier aan het doodgaan. Ik onderdrukte de opwellende paniek. Mijn knieën gleden langs het bont en ik zette mijn handen tegen de koele zijde van het hoofdeinde.

Daarna schreef hij met de rand van zijn ketting iets op mijn rug. Het deed me denken aan een spelletje dat we vroeger deden in het zomerkamp. We gingen met gesloten ogen tegenover elkaar zitten, een van ons stak haar onderarm uit en de ander schreef er met haar nagel een woord op dat we moesten raden. Je kon het woord bijna nooit voelen, dus was het eerder de vraag hoe goed je je vriendinnetje kende om te weten welk woord ze had gekozen.

Het deed me ook denken aan een spelletje dat ik later speelde, wanneer ik naakt naast een minnaar lag en met mijn vingertop mijn naam op zijn rug schreef terwijl ik deed alsof ik hem kietelde. Lang voordat ik tegen Sean had gezegd dat ik van hem hield, had ik ‘ik hou van je’ op zijn rug geschreven. Ik weet niet wat Robin schreef.

Ik lag op mijn buik en Robin bleef nog drie tellen naast me liggen voordat hij me een tikje op mijn billen gaf, en een kus op mijn wang, en uit bed vloog alsof hij op de knop van een schietstoel had gedrukt.

‘Dat was erg prettig. Nu moet ik naar een vergadering.’

Ik zei niet: ‘Wacht even, geef me nog even de tijd, dan blijf je veel liever hier.’ Ik wist wel beter, en ik wist ook dat ik dat niet eens zou moeten willen, maar toch wilde ik het. Dat was niets voor mij. Was ik dan echt voor die man gevallen? Niet alleen was de kans dat ik hem kon krijgen nihil, maar ook was hij waarschijnlijk seksverslaafd en ging hij na elke vergadering met een andere vrouw naar bed. Of wilde ik gewoon niet wéér alleen worden achtergelaten?

Terwijl Robin een douche nam en zich aankleedde, keek ik in de spiegel op het plafond om mijn haar in fatsoen te brengen. Ik wilde mijn beeld in zijn geheugen griffen, ik wilde dat mijn beeld hem onverwachts voor de geest zou komen wanneer hij in een vergadering zat, of op de achterbank van zijn auto, of wat prinsen dan ook doen. Toen hij wegging, zag hij er net zo schoon en gestreken uit als toen hij binnenkwam.

Ik hield mezelf voor dat ik een individuele goodwillambassadeur was die in haar eentje de relatie tussen joden en moslims verbeterde. En ik was niet de eerste jodin in het bed van een sultan. Hadassah had haar naam veranderd in Esther om met de koning van Perzië te kunnen trouwen. Het Poerimfeest is ter ere van Esther.

Maar er zou geen feest komen voor mij. Ik was alleen de ambassadeur van mijn eigen portemonnee en mijn eigen verlangen om te worden begeerd. Ik kon zelf maar nauwelijks mijn hoofd boven water houden; ik redde niemand. Ontelbare vrouwen zoals ik hadden met een koning het bed gedeeld, maar niemand kreeg hun verhaal ooit te horen, want wie kon het iets schelen?

Toen ik zeker wist dat Robin niet terug zou komen, ging ik ook douchen. De glazen wand en de zwarte marmeren douchecel waren nog nat van Robins douche. Toen ik onder het stromende water stond, dacht ik aan de ochtend nadat ik voor het eerst bij Sean had geslapen. Ik wilde niet in mijn nauwe jurk van de vorige avond naar huis gaan, dus had ik een oude sweater met de naam van zijn universiteit erop aangetrokken en ook een van zijn spijkerbroeken, met de pijpen een paar maal omgeslagen. Toen ik thuiskwam, was ik doodmoe en vies en stonk mijn haar naar rook, maar had ik geen douche willen nemen omdat ik hem nog kon ruiken. Ik was met zijn kleren aan in bed gekropen om een dutje te doen.

Er gingen drie uur voorbij voordat mijn vermoeden dat ze me opnieuw waren vergeten de overhand kreeg en ik in paniek raakte.

‘Hallo! Help! Ik ben hier nog! Laat me eruit!’

Ik moest ruim een kwartier op de deur bonzen en schreeuwen voordat er iemand kwam om me te bevrijden.

12

Laat in de middag was ik terug in het huis. Ik had gehoopt dat de anderen bij het zwembad zouden liggen, maar ze lagen met hun benen over elkaar heen op de banken in de zitkamer boven en keken naar Henry & June. Serena keek op, glimlachte en reikte over Leannes dij heen om een aardbei uit de schaal op tafel te pakken.

‘We maakten ons al zorgen om je,’ loog ze.

Ik keek haar glimlachend recht aan. ‘Dat was helemaal niet nodig, want hier ben ik.’

‘Is alles in orde?’ vroeg ze, met een fronsje tussen haar wenkbrauwen terwijl ze een hapje van de aardbei nam. Ze at bijna niets. Onder haar mierzoete, valse bezorgdheid zag ik in haar ogen opeens iets wat geen wreedheid was. Het was honger. Honger was iets wat ik kon begrijpen. Ik was stomverbaasd, maar ik liet niets merken. Ik was niet van plan me in de kaart te laten kijken omdat we allebei honger hadden.

‘Is het een goede film?’

‘Ik ben een grote fan van Henry Miller.’

‘O ja? Wat vind je zijn beste boek?’

Henry & June. Daar is deze film op gebaseerd.’

‘Ik zal het lezen. Misschien kun je het me lenen.’

Ik kwam tot de conclusie dat ik medelijden met Serena hoorde te hebben, omdat ze deed alsof ze een niet-bestaand boek van Henry Miller had gelezen. Het gaf me een kick en opgewekt liep ik langs haar heen naar mijn kamer. Ik nam me voor om me nooit meer te ergeren aan iets wat ze zei. Toen ik de deur opende, zei ze achter me: ‘Wees maar niet bang dat hij je nog eens zal laten komen, hoor, want dat gebeurt bijna nooit.’

Mijn voornemen had dertien seconden geduurd.

+++

Die avond krulde ik mijn haar en streek mijn laatste jurk, een smaragdgroen geval uit de jaren vijftig met een hartvormige hals en een klokrok. Het was het soort jurk waar je eigenlijk bijpassende schoenen bij hoorde te dragen, om te gaan dansen met een jongen die de jitterbug kende. Op het nachtkastje naast mijn bed stond een foto van mijn grootmoeder als jonge vrouw in bijna dezelfde jurk, klaar om uit te gaan. Ze draagt witte handschoenen met een parelknoopje op de polsen. Voordat ze trouwde en in Newark ging wonen, had ze veel gereisd. Ze had gestudeerd bij de beroemde psycholoog Alfred Adler in Wenen en had daar een kamer gehuurd in het sprookjesachtige appartement van een bankroete gravin. Zij was ook een rusteloze ziel geweest. Als ze nog had geleefd, had ik haar de waarheid over Brunei kunnen vertellen.

Achter me stak Destiny haar voeten, die inmiddels zo bruin waren als een baseballhandschoen, in haar perspex plateauzolen. Op haar nachtkastje stond ook een foto, een van haar dochtertje, zonverbrand en lachend op het strand.

Foto’s die we altijd bij ons hebben, in een lijstje waarvan we het extra gewicht graag meezeulen, van mensen die onvoorwaardelijk van ons houden.

Die avond op het feest lieten Yoya en Lili een aanstekelijke karaokeversie horen van ‘Paradise by the Dashboard Light’. Ze hadden ervoor geoefend, want ze deden er ook een paar danspasjes bij en ze schudden met hun schouders bij de regel dat ze nauwelijks zeventien en nauwelijks gekleed waren – een geniale zin, nog navranter omdat het voor de meesten van ons in die zaal de waarheid was.

Ik dacht wat ik bij dat liedje altijd denk: dat er een heleboel liedjes bestaan over zeventien zijn. Een langharige man, tanig en knap en met het uiterlijk van een Cubaanse revolutionair, had me daar een keer op gewezen toen hij me had gevonden terwijl ik, nadat ik mijn vrienden was kwijtgeraakt, verward en stoned danste op muziek van de Grateful Dead. Ik was nog maar veertien. Het leek me geen goed idee toe te geven dat ik pas veertien was, dus zei ik dat ik zeventien was. En dat ik was verdwaald.

‘Er bestaan een heleboel liedjes over zeventien zijn,’ zei hij. ‘En je bent niet verdwaald, je bevindt je op de verkeerde plaats.’

Ik ging met hem mee naar zijn kunstenaarszolder in Four-teenth Street. Hij rook naar terpentine en zweet, en had gekleurde verfstrepen op zijn spijkerbroek. Ik had seks met hem, of liever, hij had seks met mij – mijn eerste keer – terwijl ik hallucineerde en cartoonfiguren zag dansen achter zijn hoofd. Ik hield mezelf voor dat dit beter was dan midden in de nacht alleen ergens te zijn achtergelaten in Long Island. De volgende morgen stal ik dertig dollar uit zijn broekzak om naar huis te gaan. Met mijn schoenen in de hand, om hem niet wakker te maken, liep ik de vijf trappen af, trok beneden mijn schoenen aan en rende twee blokken verder naar het metrostation.

Ik zei tegen mijn ouders dat ik bij mijn vriendin Julie had geslapen. Toen ik Julie het verhaal later vertelde, moesten we verschrikkelijk lachen om het ‘een heleboel liedjes over zeventien zijn’- deel.

+++

Ik ging rechtop zitten en begon te giechelen toen de bedienden onze bodemloze champagneglazen opnieuw vulden. Ik zat met mijn rug naar de deur, maar ik voelde dat Robin binnenkwam en mijn lichaam reageerde alsof ik drie espresso’s achter elkaar had gedronken. Ik streek nerveus mijn rok glad en duwde een krul naar achteren die voor mijn ogen hing. Toen Robin een paar minuten later in zicht kwam, zei hij ‘hallo’ terwijl hij langs me heen keek en negeerde me de rest van de avond. Hij trok Leanne uit haar stoel en voerde een druk gesprek met haar aan de bar voordat hij op zijn vaste plaats naast Fiona ging zitten. Leanne ging weer naast Serena zitten en opeens deden ze alsof ze heel geïnteresseerd waren in mij. Ik werd er misselijk van en slikte om niet te kokhalzen. Ik wilde niets liever dan me over de tafel heen buigen, Serena bij dat verdomde knotje grijpen en met haar kokette gezicht op het tafeltje slaan. In plaats daarvan mengde ik me in het gesprek over astrologisch al dan niet bij elkaar passen.

Robin, vertelde Leanne, was een Schorpioen en daarom had hij zo veel charisma, zelfvertrouwen, macht en behoefte aan seks. Serena was een Stier, Leanne was Vissen. Destiny zei dat ze christen was, meer niet, de rest was flauwekul.

‘Schorpioen is een waterteken,’ zei Leanne. ‘Net als Vissen. Dus Robin en ik stromen samen, maar het is vaak te emotioneel. Voor ons allebei.’

Ik kon me niet voorstellen dat Robin te emotioneel kon zijn.

‘Wat ben jij?’ vroeg ze aan mij.

‘Leeuw.’

‘Vuur,’ zei ze. Ze zweeg triomfantelijk.

+++

Elke avond was Robin omstreeks middernacht ongeveer een half uur verdwenen en dan keken wij rond om erachter te komen wie van de vrouwen ook weg was. Die avond was de stoel van Leanne tegenover me opeens leeg. Ik dronk mijn champagne sneller dan anders. Waarschijnlijk was ik dronken geworden, stomdronken, als Robin niet vroegtijdig met Fiona aan zijn arm was vertrokken en een eind aan het feest had gemaakt.

Ik verweet mezelf dat ik het me aantrok. Toen ik naar de badkamer ging om mijn lippen bij te werken, zag ik op mijn gezicht net zo’n star glimlachje als ik bij Serena en Leanne had gezien. De meisjes aan de andere tafels, de Aziatische meisjes, kon het blijkbaar niet veel schelen waar Robin was en met wie. Leanne en Fiona waren natuurlijk ook Aziatisch, maar zij waren niet verbannen naar de tweederangstafeltjes; zij namen een bijzondere positie in en spraken perfect Engels.

Als Robin er nog niet was wanneer de disco begon, bleven wij, de eersterangsmeisjes, vaak met de armen over elkaar zitten terwijl de anderen opstonden en alvast begonnen te dansen. De bofkonten dansten aan het eind van de avond, alsof het een schoolfeest was, heel langzaam en met hun hoofd op de schouder van hun vriendje. De westerse meisjes hoefden niet met de vrienden van de prins aan te pappen, zij wedijverden alleen om het gezelschap van de prins.

De volgende avond ging het net zo. Ik nam niet eens meer de moeite om te glimlachen toen ik de hielen van zijn gymschoenen de lange trap naar de deur op zag gaan.

+++

Op een morgen maakte Serena ons vroeg wakker en zei dat ze toestemming had gekregen (ze zei niet van wie) om naar de Yaohan te gaan. Ze deelde handenvol Bruneis geld uit, het eerste geld dat ik zag sinds ik naar dat land was gekomen. Ik had bijna twee weken doorgebracht zonder een commerciële handeling te verrichten. Nou ja, behalve...

Ik bekeek het geld dat ze als de leider van een spelletje Monopoly uitdeelde en daar had je hem weer, de sultan. Een waardige, bebaarde man op oranje, groene en blauwe biljetten.

‘Wat is de wisselkoers?’

‘Dat weet ik niet. Wat doet dat ertoe? We hebben meer dan genoeg. Doe een sjaal om je hoofd. Je bent niet blond, dus is het niet zo belangrijk, maar doe het toch maar.’

We stapten in de wachtende Mercedes en Serena ging voorin zitten en maakte een praatje met de chauffeur. Zij was in deze wereld doorgedrongen en ik niet. Over drie dagen ging ik naar huis en dan had ik weinig gezien en nog minder begrepen, en was ik geproefd en overgeslagen alsof ik de bonbon met sinaasappelvulling was in een doos met allerlei soorten. Wat mankeerde er toch aan mij? Waarom kreeg ik steeds weer bijna wat ik wilde hebben en werd het me op het laatste moment ontzegd? Meestal zorgde ik er zelf voor dat ik vertrok voordat ik werd weggestuurd, maar daar kreeg ik deze keer geen kans voor.

In opperste wanhoop kun je altijd gaan winkelen. We gingen naar de Yaohan met een reisbril op, zo’n bril die alles onweerstaanbaar maakt omdat het exotisch is, de waarde van het geld je ontgaat en je het gevoel hebt dat je meedoet aan een videospel met blikkerig klinkende Aziatische popsongs en glimlachende winkelmeisjes met een rond hoofd, die zangerig tegen je praten en giechelen omdat je er zo raar uitziet. In dat videospel word je sterker door het verzamelen van snacks, T-shirts, speelgoedbeesten, zoet ruikende zeepjes en felgekleurde lipgloss.

Het viel me op dat de meeste vrouwen in Brunei geen sjaal om hun hoofd hadden, zoals in andere islamitische landen de gewoonte is, maar ze waren wel zedig gekleed. Ze leken absoluut niet op de beeldschone, elegante vrouwen die ik tijdens mijn korte verblijf in Singapore had gezien.

Leanne en ik lieten de rivaliteit van de vorige avond voor wat het was en gingen met z’n tweeën naar de cosmetica-afdeling van Shu Uemura. De verkoopsters deden ons voor hoe we ons moesten opmaken en gaven ons tips. Leanne liet me op een kruk zitten en was zo vriendelijk me voor te doen hoe ik mijn ogen moest opmaken om er niet uit te zien alsof ik auditie deed voor Gentlemen Prefer Blondes.

‘Mooie huid heb je,’ zei ze, terwijl ze blusher op mijn wangen borstelde. ‘Je bent net Sneeuwwitje. Waar kom je vandaan?’

‘New Jersey.’

‘Nee, ik bedoel, wat ben je?’

Ik vind dat altijd weer een rare vraag. Wat ben je? Een boze heks of een goede fee? Ik ben Dorothy Gail uit Kansas.

‘Russisch. Pools.’

‘Ik dacht iets anders.’

‘Ik ben geadopteerd,’ zei ik.

Ze hield even op met haar werk en keek me aan met een mengeling van belangstelling en medeleven in haar ogen.

‘Weet je wie je echte ouders zijn?’

‘Mijn adoptieouders zijn mijn echte ouders.’

Als geadopteerd kind leer je die vraag, die je duizenden keren wordt gesteld, op die manier te beantwoorden. Je hoort de vraag zo vaak dat je hem niet meer hoort.

‘Maar toch,’ zei ze.

Ik zweeg, ik wilde er niet over praten, niet met haar. Als ik bereid was om een stap verder te gaan dan op de bres staan voor mijn ouders, moest ik iemand tegenover me hebben die wat meer diepgang had. Maar ze had gelijk. Ik vroeg me ook dingen af. Mijn ouders waren mijn ouders, maar toch. Maar toch vroeg ik me af of mijn DNA me duidelijk zou kunnen maken waar mijn rusteloze aard vandaan kwam en of het de wegwijzer zou bevatten die me aanwees welke kant ik op moest gaan.

Leanna draaide me naar de spiegel en ik zag dat ze me subtiel en heel mooi had opgemaakt. Ik kocht alles. Het waren mijn eerste make-upspullen die niet van de drogist kwamen en het was de eerste keer dat ik make-upadvies had gekregen van iemand die geen travestiet of stripper was. We liepen allebei verder met een grote tas verfjes en zalfjes. Mijn status was verhoogd, opeens was ik een echte dame met een oogschaduwpalet en een tas vol geld. Ik kocht ook kruidenthee en een nieuwe joggingbroek, en ik nam me voor de volgende morgen naar de fitnessruimte te gaan. Voor de zoveelste keer zou ik mezelf dwingen te streven naar een slanker, begeerlijker lichaam. De natuur kon de pot op, ik kon mezelf elk model geven dat ik wilde hebben. Dat was de vrijheid die je had als je niet wist aan wie je de kleur van je ogen te danken had. Audrey Hepburn, jouw tijd zit erop. Ook al had deze droomprins me afgedankt, er zou een nieuwe prins komen en hij zou me bij zich houden. Daar zou ik voor zorgen.

+++

Die avond at ik alleen sla en een stukje kip. Meer had ik niet nodig, zei ik tegen mezelf. Ik had bijna niets nodig. Er waren monniken die elke dag één rijstkorrel aten. Nodig hebben was een illusie. Het was begeerte, en sterke mensen konden hun begeerte negeren. Niemand juichte me toe, dus moest ik het zelf doen. Wees sterk. Hup, team, zet ’m op.

Ik voelde me een ander mens, vol goede voornemens, tot ik ging zitten om me op te maken met mijn nieuwe make-up en in de spiegel de waarheid zag. Mijn rol van cheerleader viel even snel van me af als destijds dat pakje van Slachtoffer Eén met de velcrosluiting. Mijn maag knorde. Ondanks mijn peptalk besefte ik dat ik mezelf nooit zou kunnen uithongeren om mooi te zijn. En ik kon elk boek in de bibliotheek lezen en zou nooit briljant worden. Dat was de waarheid.

Niet mooi genoeg, niet intelligent genoeg, niet populair genoeg, niet genoeg talent, niet bijzonder genoeg. Ik was niet meer dan een doodgewone prostituee die soms met leuk praten haar zin kreeg. Nieuwe oogschaduw of niet, ik had nog net zo’n hekel aan mezelf in de spiegel als anders. Zuchtend pakte ik een kwast en ging aan het werk.

+++

Die avond ging Eddie met de uitpuilende ogen en even nerveus en geil als anders tussen Serena en mij op de bank zitten. De mannen zaten meestal liever op de brede banken dan op de lage leunstoelen, waarschijnlijk omdat ze nooit lang bleven zitten. De meisjes zaten de hele avond op dezelfde stoel, steeds dieper weggezakt, als weggeworpen marionetten, tot de prins binnenkwam en iedereen overeind schoot alsof iemand aan de touwtjes aan alle hoofden had getrokken.

‘Zing je vanavond?’ vroeg hij aan Serena.

Natuurlijk zou ze zingen. Haar eerste oordeel over mij was juist gebleken, ik vormde geen bedreiging voor haar ijskoude, uitdagende, blonde verschijning. Eén ding is zeker: de sopraan krijgt de man.

Eddie draaide zich om naar de stoel waarin ik me steeds onbeduidender voelde worden.

‘Ga jij ook zingen?’

Waarschijnlijk niet. Serena vonkte van ergernis.

‘Jij zingt nu.’

Ik trilde van de adrenaline die door mijn lichaam stroomde toen ik naar de microfoon liep. Ik was er niet op voorbereid. Het was al drie dagen geleden sinds ik tot mijn starre verbazing ‘Kasih’ tot een goed einde had gebracht en ik was ervan overtuigd dat de goden me niet nog eens zouden begunstigen. Maar ik vergiste me in meerdere dingen. Ik zong weer ‘Kasih’ en het ging prima, iedereen glimlachte goedkeurend, ook de prins.

Toen Serena opstond en ‘Someone to Watch over Me’ zong, klonk het bloedstollend vals. Ik luisterde vol genoegen. Ze was lang niet zo goed als ze dacht. Bij het eerste refrein wenkte Fiona me en toen ik het centrum van de macht bereikte, de drie stoelen naast elkaar tegen de muur, zei Robin tegen mij: ‘Ga hier zitten.’ Hij gaf een paar klapjes op de stoel links van hem. Fiona zat altijd rechts.

Het was de benijde stoel van favoriet nummer twee. Ik mocht er de rest van de avond blijven zitten, en ik deed mijn best om me perfect te gedragen en alleen iets te zeggen als me iets werd gevraagd. Ik was gespannen en alert. Robin praatte voornamelijk met Fiona, maar soms draaide hij zich naar mij toe en stelde een onverwachte vraag.

‘Hou je van paarden?’

‘Ik ben dol op paarden. Ik heb gehoord dat u polo speelt.’ Ik ben niet echt dol op paarden. Paarden zijn oké, maar een hond of een kat is meer iets voor mij. Ik geef de voorkeur aan een dier dat naast je op de bank ligt wanneer je tv-kijkt. En ik had nog nooit een polowedstrijd gezien.

‘Dat is zo.’

‘Polo is een heel gevaarlijke sport.’ Dat veronderstelde ik. ‘U moet wel erg moedig zijn. Ik zou u graag een keer willen zien spelen.’

‘Misschien gebeurt dat nog wel. Wat vind je van mijn land?’

Enzovoort, enzovoort. De dansmuziek begon en we keken naar de meisjes die dansten op ‘Things That Make You Go Hmmm...’ en ‘Like a Prayer’. Iedereen zong mee, al hadden de meesten geen idee wát ze zongen. Wanneer de meisjes te veel hadden gedronken, raakte zowel west als oost soms door het dolle heen – ze tolden in de rondte, trokken hun rokken op en deden met hun billen schuddend een polonaise. Om de verveling te verdrijven. De gekmakende verveling.

Maar die avond verveelde ik me niet. Op de feestjes van de prins moesten zowel de ministers als de minnaressen zich naar hun status gedragen en mijn status was ineens een heel eind omhooggeschoten. Het was een delicate balans, die elke avond verschoof. Ik had mijn eerste proef doorstaan: ik was genegeerd en had me gedeisd gehouden. Het had me van streek gemaakt, maar niet te erg, en ik was jaloers geweest, maar niet te erg. Als het een spel van Slangen en Ladders zou zijn geweest, was ik beland op de lange ladder die rechtstreeks naar boven ging en alle tussenstations oversloeg. Iedereen zou een hekel aan me krijgen.

Fiona leunde naar voren en keek voor Robin langs naar mij, alsof ze iets wilde bevestigen wat Robin met haar had besproken.

Hij zei tegen haar, maar verstaanbaar voor mij: ‘Ik denk dat mijn broer haar erg leuk zou vinden, denk je niet?’

Ze beaamde het.

Wat had dat verdomme nu weer te betekenen?

13

De zon weerkaatste zo fel op de zijkant van de boot dat ik vlekken zag toen ik mijn hoofd afwendde. De boot torende hoog boven me uit, het leek eerder een cruiseschip dan een privéjacht. Aan dek stonden twaalf bemanningsleden om me te verwelkomen.

In de vochtige hitte voelde ik zweetdruppels op mijn bovenlip en langs de rand van mijn beha. Ik had spijt dat ik mijn capribroek en Destiny’s bolerojasje had aangetrokken, maar toen er die morgen op de deur werd geklopt, had ik verwacht dat ik weer in die porno-ijskast zou worden opgesloten. In plaats daarvan was ik naar de haven gebracht. Zat ik maar in een bikini en met een grote zonnehoed op met een glas champagne in mijn hand met glanzend rood gelakte nagels, dacht ik. Want zo hoorde je er op het jacht van een prins immers uit te zien? Maar afgezien van mijn foute kleren verheugde ik me op een vaartochtje met een dozijn bedienden tot mijn beschikking. Hier kwam ik tot mijn recht, vond ik. Champagne drinkend op een jacht. Bereisde femme fatale, die elegant aan boord gaat.

Maar toen ik aan dek tegenover de in onberispelijk uniform gestoken bemanning stond, keken ze me verbijsterd aan. Hun ogen schoten van links naar rechts om te zien wie van hen iets zou zeggen. De kapitein, een jonge, bruinverbrande Australiër, begroette me en liet me achter in handen van twee kittige meisjes, terwijl de anderen weer aan het werk gingen.

Een van de twee meisjes, de grootste van de twee, een brunette met brede tanden, zei: ‘Ik denk dat je ongeveer dezelfde maat hebt als ik.’

Ze stelden me op zangerige toon allerlei vragen toen ze me meenamen de trap af naar het verblijf van de bemanning.

‘Hoor je bij de bemanning van een van de andere boten van de familie?’

‘Nee.’

‘Blijf je dan bij ons? We kunnen Allisons kooi voor je opmaken, dat is zo gebeurd. Allison is een week of drie geleden vertrokken en we dachten dat we er niemand meer bij zouden krijgen.’

Ze openden een kast vol uniformen zoals die van hen, allemaal netjes in een plastic hoes en met alle hangers even ver van elkaar. Ze hielden me kledingstukken voor, schatten of ze me zouden passen, stelden een uniform samen en hingen het aan een haak. Ik had altijd gedacht dat mensen die hun kleren netjes ophangen beter waren dan ik, dat ze een zuiverder ziel hadden.

‘Heeft Leslie je kortgeleden aangenomen?’

‘Nee.’

‘O nee? Gaat er nu iemand anders over het personeel?’

‘Niemand vertelt ons ooit iets,’ zei de blondine.

Ze wachtten op uitleg. Ik zei niets en wachtte ook. Deze Australische bootmeisjes zagen er zo schoon en gezond uit dat het bijna pijn deed naar ze te kijken. Ik vermoedde dat er in de beperkte ruimte van het schip niets onfatsoenlijks of stiekems kon gebeuren. Hoe zou het zijn een leven te leiden waarover je niet hoefde te liegen?

‘Hoe lang ben je al stewardess?’

‘Ik ben geen stewardess.’

‘Huh?’ Ze snapten er niets van. Ze keken elkaar aan en keken toen weer naar mij.

‘Ik wil niet onbeleefd zijn,’ zei de blondine, ‘maar wat doe je hier dan?’

Een van de nuttigste dingen die ik tot dusver in Brunei had geleerd, was niet te veel informatie prijsgeven. Ik had geleerd dat ik mijn mond moest houden tot ik zeker wist wat er aan de hand was. Want je wilt jezelf niet voor schut zetten.

‘Wat hebben ze dan tegen jullie gezegd?’ vroeg ik.

‘Niets,’ zei de brunette.

‘Ze zeiden dat we aan dek moesten komen om de nieuwe stewardess te verwelkomen.’

‘Maar als je geen stewardess bent...’

‘We begrijpen er niets van.’

‘Laten we dan maar doen alsof ik stewardess ben.’

Daar namen ze genoegen mee. Het uniform dat ze hadden uitgezocht paste min of meer. De polyesterbroek zat een beetje te strak vlak onder mijn billen, maar dat zaten broeken bij mij bijna altijd. Toen ik er net zo uitzag als zij, werden ze wat toeschietelijker. We besloten dat ik gewoon hetzelfde zou doen als zij. Ze moesten het me heel vlug leren, want over een uur zou de sultan met zijn gezin aan boord komen om een eindje te gaan varen. Daarna zouden ze me uitgebreider instructies geven. Ik was ervan overtuigd dat dat niet nodig zou zijn, maar ik bedankte hen toch. Het was me inmiddels duidelijk dat de prins het leuk vond mensen in een bizarre situatie te plaatsen om te zien wat ze dan zouden doen. We waren zijn laboratoriumratten. Ik vroeg me af of er een steekje aan hem loszat, of hij een beetje sadistisch of een borderline persoonlijkheid was. Of misschien was het gewoon een symptoom van iemand met te veel geld en macht.

De meisjes pakten drie blikjes cola light en vertelden me wat het werk inhield terwijl we die leegdronken. Ze waren bootstewardess van beroep en werden altijd met hetzelfde team in Australië aangenomen. De baan aan boord van het jacht van de sultan stelde nauwelijks iets voor, want ze waren al zes maanden bij hem in dienst en hij ging alleen maar zo nu en dan een dagje varen.

Het leek me geen gekke baan. Ik zou mijn nachten doorbrengen in een deinende kooi en de golven tegen de scheepsromp horen slaan. Overdag zou ik met vaste tred en een dienblad vol drankjes over het dek heen en weer lopen. Op mijn vrije avond zou ik merlot drinken onder de sterrenhemel en flirten met de kapitein. Misschien moest ik er eens over nadenken. Misschien kon ik gewoon blijven en zou niemand die het voor het zeggen had merken dat ik er niet mocht zijn. Misschien was dit een manier om aan de prins te ontsnappen, voordat ik me net zo miserabel ging voelen als Serena en Leanne.

We moesten de gasten het eten en drinken brengen dat ze bestelden. We moesten lege glazen en schalen meteen weghalen, mochten nooit een leeg glas laten staan. We moesten bij de deur staan van welk vertrek ook, klaar om een verzoek in te willigen. We waren onzichtbaar aanwezig. We gingen rond met hapjes. We ruimden op nadat iemand een vertrek had verlaten, zodat het er bij zijn of haar terugkeer weer onberispelijk uitzag.

Ze namen me mee naar een badkamer om me een belangrijk trucje te laten zien: het uiteinde van de wc-rol tot een punt vouwen nadat iemand die had gebruikt.

‘Dat vinden ze geweldig. Het geeft ze het gevoel dat je ze als een schaduw volgt.’

Bij nader inzien leek bootstewardess me toch minder leuk dan ik had gedacht. Na de wc-papierinstructie ging ik aan dek staan en voelde de zon door mijn gesteven witte blouse op mijn rug branden. De zeelucht rook naar zout en rottend zeewier bij eb, en was minder drukkend dan de lucht van het tropische regenwoud landinwaarts. Ik dacht aan de kust van Jersey.

Vroeger gingen we elke zomer naar Beach Haven op Long Beach Island. Daar speelden Johnny en ik altijd met dezelfde groep wildebrassen. We renden van de zee naar het zwembad van de Engleside Inn en terug, doken in de kolkende branding en renden door het gloeiende zand om in het diepe deel van het zwembad te springen. Heen en weer, de hele dag, met af en toe een pauze voor een ijslolly van de ijscoman.

Aan het eind van de dag gingen Johnny en ik, zonverbrand en nog met zand in ons haar, met onze ouders naar de baai aan de andere kant van het eiland en aten in Morrison’s Restaurant broodjes met gebakken mosselen. Na het eten liepen we naar de kade en keken naar de zeilboten die naar de haven terugkeerden.

Zoals het daar toen in Brunei rook, bij eb, rook het ook ’s avonds in Beach Haven. Maar in Brunei had het een heel ander effect op me. Ik herinnerde me dat ik vroeger in Beach Haven het gevoel had dat mijn huid alles om me heen doorliet. De lichtjes van de kermis, de smaak van de warme, met kaneelsuiker bestrooide donuts en het gekriebel van de zandkrabben drongen tot diep in mijn lichaam door. Dat was altijd zo geweest. In Brunei was dat anders. Daar voelde ik me elke dag verder verwijderd van mijn lichaam en minder verbonden met de wereld om me heen. Hoewel ik dat verlies constateerde en betreurde, accepteerde ik het met een soort genoegen. Als je je lichaam niet voelt, is dat ook een soort veilige haven, ook een soort vrijheid.

Wat later zag ik een rij zwarte Mercedessen aankomen. Ik ging terug naar de hut toen bewakers in burger en in uniform uitstapten, aan boord kwamen en alles inspecteerden.

Verder merkte je weinig van de bewaking. De mannen verstonden de kunst om onopvallend hun werk te doen. Als je niet oplette, zag je niet eens hoe goed ze de koninklijke familie beschermden en hoe scherp ze alles en iedereen in de gaten hielden. Alles werd zo gedaan dat de sultan, zijn broers en hun gezinnen de illusie hadden dat ze een normaal leven leidden. Nou ja, het was natuurlijk wel een veredelde versie van een normaal leven, waarin elke wens of behoefte werd vervuld voordat hij was uitgesproken. Ze dachten waarschijnlijk dat het wc-papier zich vanzelf weer tot een puntje vouwde elke keer nadat ze het hadden gebruikt. Het was verstikkend. Geen wonder dat de prins zich te pletter neukte.

De bewakers in burger droegen een perfect zittend pak, ze liepen rond en gaven hun bevelen terwijl ze soepel switchten van Maleis naar Engels met een Brits accent. Een van hen maakte een praatje met de blonde stewardess. Ze stonden aan de andere kant van de hut en op een gegeven moment hadden ze het over mij. Dat merkte ik doordat de man me van hoofd tot voeten opnam en even nadacht voordat hij het gesprek voortzette. Hij wist ook niet wat ik daar deed, maar hij wist meer dan de bemanning. Hij wist genoeg.

Daarna zei de blonde stewardess op neutrale, beleefde toon tegen me dat ik in de hut van de sultan moest blijven en de bestelling moest opnemen als ze iets wilden drinken. Ik hoefde de badkamer niet schoon te maken. Ik weet niet wat er met de bewaker was besproken, maar opeens stond er een onzichtbare muur tussen de twee stewardessen en mij. De brunette nam me mee en wees me mijn plaats bij de deur van een grote salon met glanzende, donkere houten wanden en ramen aan alle kanten. Daar liet ze me achter en de rest van die dag sprak ik alleen nog met de barman die mijn bestellingen opnam.

Ik hoefde niet lang alleen maar te staan. Even later liep er een rumoerig groepje kinderjuffen en kinderen langs me heen de salon binnen. Waarschijnlijk waren er meer mensen aan boord gekomen dan alleen het gezin van de sultan. De sultan en de koningin kwamen achter de kinderen aan. De sultan zag er in het echt minder indrukwekkend uit dan op de bankbiljetten. De koningin was tweemaal zo groot als hij en droeg een vormeloze traditionele jurk met een heleboel glitter. Ze bleef de hele dag kalm in de salon zitten en glimlachte vriendelijk wanneer iemand iets tegen haar zei. Ze leek het leuk te vinden naar de spelende kinderen te kijken, maar ze stond niet op om mee te doen.

De hele dag bracht ik glazen frisdrank en haalde de lege glazen weg. Ik ging rond met schalen vol hapjes. De koningin keek me recht aan en glimlachte naar me, en ze keek verontschuldigend toen ze me riep en vroeg om nog iets te drinken. Alsof ik het druk had met iets anders. Jemig, wat voelde ik me een idioot. Het enige wat ik kon bedenken, was dat ik de koninklijke kinderen cola moest brengen om de sultan de gelegenheid te geven om naar mijn kont te kijken.

De sultan was een knappe man, maar op een andere manier dan Robin. Hij was ouder en serieuzer. Zijn snor leek meer op die van Magnum, PI dan op die van Errol Flynn. Hij negeerde me. Ik begon te vermoeden dat er sprake was geweest van een communicatiestoornis. Iemand had me naar het jacht gestuurd en er niet bij gezegd wat ik daar zou komen doen – zelfs niet tegen de sultan. Maar aan het eind van de dag, toen de sultan en de koningin de salon verlieten, keek hij me voor het eerst aan, glimlachte en gaf me zelfs een knipoog. Ik deed mijn best om zo onweerstaanbaar mogelijk terug te kijken. Hij was tenslotte de sultan en als ik aan hem was doorgegeven, zou ik er het beste van maken.

Mijn overlevingsinstinct had de kop opgestoken. Ik had geen enkele reden om te denken dat ik, als ik ongewenst was, als ze me oninteressant en onbegeerlijk vonden, van een klif zou worden gegooid, in het openbaar zou worden gestenigd of in de kofferbak van een auto zou worden afgevoerd, waarna niemand ooit meer iets van me zou horen, maar ik was bereid om uit alle macht te vechten voor mijn plekje op het slappe koord van koninklijke goedkeuring. Wellicht kwam dat niet doordat ik vreesde voor lichamelijke straf, maar door mijn veel grotere angst om ongeliefd te zijn. Achteraf gezien was het maar goed dat ik me toen al vechtlustig opstelde, want dat zou kort daarna hard nodig zijn.

+++

Toen het schip was afgemeerd, was er niemand om me af te halen, maar ik was niet langer bang dat ze me zouden vergeten. Ik hing het uniform terug in de kast en ging op een bank in de kombuis een dutje doen tot de barman me uiteindelijk wakker schudde en zei dat de chauffeur op me stond te wachten. Wat ik ook in Brunei heb geleerd en wat vaak goed van pas komt, is dat ik bijna overal kan slapen, ondanks de herrie om me heen. Op een bank in een winkelcentrum, in een hotelkamer in de badkuip of op een vliegveld op de vloer kan ik het me zo comfortabel mogelijk maken en een paar tellen later in slaap vallen. In het donker in mijn eigen bed gaat me dat veel moeilijker af. Om de een of andere reden heb je op een harde bank niet gauw een nachtmerrie.

Tegen de tijd dat ik terug was in ons huis, was iedereen al naar het feest. Ik trok op weg naar de badkamer mijn kleren uit, stapte in bad en bedacht dat ik nog een half uur had om me daar ook te melden voordat de prins zijn intrede deed. Het was me inmiddels duidelijk dat alleen sterven aan malaria een excuus was om niet te verschijnen, anders liep je het risico dat je tien stappen achteruit moest doen, in een stortkoker viel en voor straf opnieuw werd genegeerd. Ik poederde de gevoelige huid van mijn neus, die al roze was geworden van mijn korte verblijf aan dek, stak mijn haar op en stapte in een golfkarretje.

Toen ik binnenkwam, was het over tienen en was ik niet op tijd. Robin was er al, hij leunde op de leuning van een bank en praatte met Yoya. Ze zat met grote ogen druk te gebaren en zag eruit als een klein meisje dat haar vader verslag doet van een akelig voorval op het schoolplein. Robin luisterde met zijn armen over elkaar geslagen en een toegeeflijk glimlachje. Ik zag iets in zijn gezicht dat me zo afleidde dat ik struikelde over het vloerkleed. Zijn gezicht had een zachte, ontspannen uitdrukking. Alsof hij van haar hield. Niet hartstochtelijk, maar op een vaderlijke manier. Het kon zijn dat ik me dat in het halfdonker verbeeldde, dat ik me vergiste, maar het verraste me.

Hoewel ze heel nadrukkelijk niet mijn kant op keken, hing er rondom Serena en Leanna een onheilspellende sfeer, waardoor ik het gevoel kreeg dat er zo meteen boven mijn hoofd een wolkbreuk zou losbarsten. Een onbehaaglijk gevoel. Ik vermande me en liep door naar mijn stoel, naar de donderwolken toe, maar Eddie versperde me de weg en nam me mee de zaal uit. Hij had op me gewacht.

Eddie was degene die elke avond het door de prins gekozen meisje meenam. Die avond was de beurt aan mij. Hij nam me mee een trap af naar een kamer waar ik nog niet was geweest. Het was een enorme ronde kamer met een heleboel deuren, hij leek op de set van een spelshow. Achter deur nummer drie staat een koelkast, achter nummer zes een tijger, achter zeven een... Een slaapkamer, waar Eddie me achterliet, en hij deed de deur op slot. Blijkbaar gingen alle deuren in het paleis aan de buitenkant op slot. Een kwartier later kwam Robin binnen.

‘Hoe was je dag? Wat is er gebeurd? Heb je hem ontmoet?’

Ik vermoedde dat het belangrijk voor hem was dat zijn broer me had goedgekeurd en ik vertelde hem een paar dingen die die dag waren voorgevallen. Het leek me beter het niet over zijn vrouw te hebben. De echtgenotes zweefden rond als familiegeheimen die iedereen kent en verzwijgt. Ze bestaan en worden genegeerd.

‘Wat vind je van mijn broer?’

‘Hij knipoogde naar me en glimlachte naar me. Ik vind hem aardig.’

‘Hij knipoogde naar je?’

Dat leek hem plezier te doen en hij pakte een digitale camera. Ik had er nog nooit een gezien. Ging hij foto’s van me nemen om aan de sultan te geven?

‘Voor ons,’ zei hij, alsof hij mijn onuitgesproken vraag had gehoord.

Was er dan sprake van ‘ons’? Ik was opgelucht. Ik wilde niet doorgegeven worden. Het zou me het gevoel geven dat Robin een nummer aan mijn oor had geniet om me op een veiling bij opbod te verkopen. Ook al was ik een object, ik wilde wel hoger worden aangeslagen dan dat.

Elke situatie kan, als je het laat gebeuren, je dagelijkse bestaan worden. Een meisje dat nog maar een paar weken geleden een snikkende vriendin de raad had gegeven de klootzak die haar bedroog de bons te geven, kon een dag later op de rand van haar bed zitten hopen op de liefde van een man met niet één, maar waarschijnlijk wel veertig andere liefjes, die allemaal om hem heen fladderden – en dan laat ik de echtgenotes buiten beschouwing. Van Patti Smith was ik Patty Hearst geworden. Wat zou Patty Hearst doen? Zij zou vallen voor Robin, al was het alleen maar als remedie tegen de verveling en de afkeer, om zichzelf en anderen niet te gaan haten. Het lag voor de hand.

Robin was opgeleid op de duurste scholen van Engeland en hij was zowel in de financiële als in de politieke wereld een machtige man. Hij was ook een pathologische narcist, een professionele manipulator, seksverslaafd en een groot verzamelaar van vrouwen. Ik had geen enkele kans. Maar ik maakte mezelf wijs dat hij vast en zeker nog nooit iemand had ontmoet zoals ik. Misschien zou hij mij bijzonder vinden. Misschien zou ik hem gelukkig kunnen maken. Misschien zou ik dan zelf ook gelukkig zijn.

Hij sloot de camera aan op een monitor op een tafeltje in de hoek van de kamer en begon foto’s van me te nemen. Vanaf het bed kon ik mezelf op het scherm zien, een pornografische parodie, een meisje met een rond gezicht en dikke billen met alleen kousen aan die tot haar dijen reikten.

‘Kijk nou toch eens, je bent perfect,’ zei hij, toen hij daarna de opnamen bekeek. ‘Je mag niet veranderen.’

Ik was perfect. Gooi die kokette baret maar naar mij, Patty, dan neem ik het van je over.

Toen we ons hadden aangekleed en op het punt stonden om terug te gaan naar het feest, gaf Robin me een doos. Er zat een gouden ketting in met een hartje met een diamant eraan. Het was het eerste sieraad dat ik van hem kreeg en het was veel minder extravagant dan de met diamanten bezette setjes van Rolex en Bulgari die erop volgden, maar het was veel persoonlijker, het meest persoonlijke cadeau dat hij me ooit heeft gegeven. Ik bloosde tot aan mijn boezem. Ik was zo’n meisje geworden dat juwelendoosjes met een glinsterende verrassing erin mocht openen, zo’n meisje dat haar haren omhooghield terwijl er een ketting om haar hals werd gehangen.

Die ketting was de genadeslag. Toen ik weer op mijn stoel ging zitten, keurden Serena en Leanne me geen blik meer waardig. Ze praatten zacht met elkaar en ik ving het woord ‘dik’ op, en daarna het woord ‘hoer’. Ik was doodmoe, mijn huid was verbrand, ik kon niet veel meer hebben en ik kreeg tranen in mijn ogen. Niet alleen vanwege Serena en Leanne, maar ook omdat ik me de afgelopen paar jaar in de lunchpauze in de kunstzaal van het theater had moeten verstoppen om aan dat soort wreedheden te ontkomen, om te ontsnappen aan ontblote tanden die alleen van die van vroeger verschilden doordat er geen beugel meer omheen zat. Je zou denken dat ik er inmiddels wel immuun voor zou zijn geworden, maar ik ben er nooit aan gewend geraakt. Ik verweet mezelf mijn zwakheid – laat nooit merken dat je huilt.

Fiona riep me boven de muziek uit. Ik keek haar kant op en ze wenkte me. Ik liep naar haar toe en ging naast haar zitten, met een lege stoel tussen ons in, want Robin deed zijn ronde. Mijn gezicht gloeide en ik dwong mijn ogen de tranen te absorberen. Ik wilde niet dat iemand zag dat ik ze droogde, dus liet ik er een over mijn wang rollen en veegde die van mijn kin toen ik een slok uit mijn glas nam.

Fiona zei niets over mijn tranen of over het feit dat ze me had gered. Ze was een wonder. Ze gedroeg zich altijd even onberispelijk. Heel anders dan ik. Zodra ik de ene naad heb dichtgenaaid, barst de volgende open. Ik had behoefte aan een bondgenoot en dat was Fiona. Niet dat ik haar volkomen vertrouwde, maar ik begreep haar strategie. Het was verstandig van haar dat ze vriendschap sloot met het meisje dat links van Robin mocht zitten. Daarom schoot ze me zo nu en dan te hulp. Als tegenprestatie verwachtte ze natuurlijk dat ik geen moeite zou doen om haar van haar troon te wippen en dat vond ik prima. Als de tweede favoriet zich al bewust moest zijn van haar eigen plaats, verlangde ik geen moment naar die van Fiona.

14

De volgende twee avonden was ik het meisje dat ontbrak op het feest.

Zodra Eddie me een seintje gaf, glipte ik weg en wachtte beneden in de slaapkamer op Robin. Op een van die avonden herinnerde ik me, toen ik daar zat te wachten, een verjaarsfeestje van een meisje dat bij me op de middelbare school zat. Ik kon haar niet uitstaan, maar ze was zo populair dat ik de uitnodiging niet kon afslaan en mijn moeder het zelfs nodig vond me ervoor uit te dossen in een nieuwe jurk en met een nieuw kapsel. De familie van dat meisje was zo rijk en ging daar zo belachelijk mee om dat er op dat feestje uit een hoge glazen doos dollarbiljetten werden geblazen en we er daar in dertig seconden zo veel mogelijk van moesten oprapen. Van dat feest was ik ook weggeglipt.

Ik was stiekem weggegaan voor een afspraakje met een jongen die ook veel populairder was dan ik. Hij had brede schouders, hij was eerder volwassen dan de andere jongens, maar er was ook iets met hem aan de hand. Zijn ogen stonden vermoeid, zijn olijfbruine huid was gelig. In zijn schooltas zat een pakje injectienaalden voor insuline en alle leraren hadden een plastic pot honing in hun bureau staan voor het geval dat zijn bloedsuikergehalte gevaarlijk laag werd.

Ik weet niet waarom Danny mij die avond uitkoos. Hij gaf me een teken door naar me te knikken en we ontmoetten elkaar op de putting green en wandelden samen over het gras. Ik trok mijn roze satijnen schoenen met roosjes uit en toen ook mijn witte kousen om het gras te kunnen voelen. Het gazon was glanzend groen en het was een zoele avond. Ik ging op zijn jasje liggen en we kusten elkaar in de schaduw van de bomen, en het was een ongekend zoete ervaring onder een volle lentemaan te worden gekust door Danny Rosen.

Wegglippen van een feestje van de prins was veel minder ongekend of zoet, maar het had dezelfde nasmaak. Te worden begeerd in een bijzondere omgeving was een bijna magisch gevoel.

Bijna, niet helemaal. Ik had een vliegticket om de volgende dag naar huis te gaan. Ari zou de volgende morgen terugkomen uit Los Angeles om Destiny en mij naar het vliegveld te brengen. We werden vervangen door de nieuwe meisjes die Ari mee zou brengen. Ik had mijn koffer al beneden uit de kast gehaald en hij was zo goed als gepakt.

Zelfs nadat Robin die avond bij me was geweest, zei hij niets over mijn vliegticket. Het stelde me teleur dat hij me zo gemakkelijk liet gaan, maar ik troostte mezelf door me voor te houden dat het een unieke ervaring was geweest. Ik hoefde niet dramatisch te doen, ik wist dat ik Robin uiteindelijk zou vergeten en dat ik heel wat te vertellen had over mijn verblijf in Brunei. Na wat dan ook is er altijd nog het verhaal.

En ik zou blij zijn met mijn geld. Er was me verteld dat je een envelop kreeg, een ‘geschenk’. Je stopte hem in je tas en keek pas later wat erin zat. De meisjes zeiden allemaal dat het veel meer zou zijn dan wat me was beloofd. Maar de prins was niet verliefd op me geworden. Mijn met een tiara bekroonde fantasieën waren vervlogen. Eigenlijk was ik blij dat ik weer naar huis mocht, naar alles wat me dierbaar was: mijn vrienden, het theater, mijn grote liefde die New York heet en mijn nog maar net begonnen echte leven.

Ik zat in mijn stoel en Fiona zat in de hare terwijl Robin met een wodka-tonic in zijn ene en zijn onzichtbare scepter in zijn andere hand zoals elke avond op zijn gemak de zaal rondging. Fiona en ik zeiden af en toe iets tegen elkaar of zwegen, en het was allebei comfortabel. Ze was volkomen zichzelf, in tegenstelling tot de andere vrouwen. Of misschien was ze zo subtiel niet zichzelf dat niemand daar iets van merkte.

Ik probeerde de gezichten van de meisjes in mijn geheugen te prenten, en de hoeken tussen de muren en het plafond, en het beeld van Robin met zijn rug naar ons toe. Ik stopte die beelden in een denkbeeldig fotoalbum, dat ik in Max Fish tegen sluitingstijd tevoorschijn zou halen.

Ik zag dat Eddie Destiny meenam naar de gang om haar de envelop te overhandigen. Ze gaf me een knipoog toen ze terugkwam. Ik zag dat ze de meisjes, de mannen en de bedienden die ze had leren kennen ten afscheid omhelsde. Iedereen mocht haar graag. Met haar enorme boezem, bizarre kleren en vrijpostige manier van spreken was ze prettig gezelschap.

‘Ze is erg populair,’ zei Fiona tegen mij. ‘Jammer genoeg is populariteit niet hetzelfde als succes.’

Ik wachtte tot Eddie mij zou wenken, maar dat deed hij niet. Ik werd zo ongerust dat ik er tegen Fiona iets over zei.

‘O, jij gaat niet weg. Maak je maar geen zorgen.’

Dat was voor het eerst dat iemand me liet weten dat ik nog niet zou vertrekken, en ik vond dat ik haar beter niet kon geloven. Zij was daar niet de baas. Zij was niet alwetend. Maar voordat ik de kans kreeg om tegen haar te zeggen dat ze zich vergiste, kwam Robin weer tussen ons in zitten. Het werd steeds later en Eddie kwam niet naar me toe en wenkte me niet, noch Madge of iemand anders. Er welde paniek in me op. Waarom betaalden ze me niet? Had ik iets verkeerds gedaan? Uiteindelijk sloeg Fiona geërgerd haar ogen ten hemel en zei tegen Robin: ‘Ze is van streek omdat ze denkt dat ze naar huis moet.’

Hij deed alsof hij stomverbaasd was.

‘Wil je dan naar huis?’

‘Nee, natuurlijk niet. Maar mijn vliegticket is voor morgen.’

‘Jij blijft natuurlijk hier.’ En tegen Fiona: ‘Je had het tegen haar moeten zeggen.’

‘Dat heb ik ook gedaan.’

Dat was dat. Ik leunde achterover en begon mijn gedachten te ordenen. Ik bleef. Voor hoe lang? Ik had geen extra kleren bij me en ik had alles al minstens drie keer gedragen. Ik had thuis van alles te doen. Ik had... Wat dan? Ik werkte mijn lijstje af. Mijn vrienden zouden daar gewoon blijven. New York ging ook nergens naartoe. Sean had schoon genoeg van me. Mijn ouders hadden al zo veel met me meegemaakt dat we dit ook wel zouden overleven.

Wat mijn carrière betrof kon ik geen enkel bezwaar bedenken. Ik werkte als assistent voor heel coole mensen, maar dat betekende niet dat ik ook cool was. Mijn cv vermeldde het stuk waar Penny nog aan werkte, drie toneelstukken toen ik nog studeerde, twee films toen ik nog studeerde en waarschijnlijk de ergste rol in de ergste vampierfilm die ooit was gemaakt. Objectief gezien stelde het allemaal niets voor. Ik had grootse plannen, meer niet. Maar die konden wachten. Ik werd overmand door tegenstrijdige emoties: ik was opgetogen en wanhopig. Ik had gewonnen en ik verdronk.

15

Er gingen twee en toen drie weken voorbij. Inmiddels zat er een gloednieuw groepje Amerikaanse meisjes om de tafel die geen idee hadden wat er boven hun hoofd hing. Taylor zat naast mij, want natuurlijk had zij ook de weg naar Brunei gevonden. Ze had Ari net zo lang aan haar hoofd gezeurd tot Ari haar uit pure wanhoop een ticket had gestuurd. Taylor liet zich nooit afschepen. Eerst keek ik de kat uit de boom, maar nadat ze haar rivalen had bekeken, smolt haar boosheid weg en werden we weer dikke vrienden.

De Amerikaanse en Europese meisjes logeerden nu in huizen nummer vijf en zes. De Aziatische meisjes, behalve Leanne en Fiona, verbleven ergens anders, in een soort studentenhuis. Taylor en ik kregen samen een kamer in huis nummer zes. Leanne had een kamer tegenover de onze en Serena had de grootste kamer. Ari betrok de grootste slaapkamer van nummer vijf. De minder belangrijke meisjes, de bijrollen (hecht je nergens aan, je wordt snel vervangen), waren Kimmee, een blonde amazone die volleybal speelde, Brittany, een rockgroupie uit LA die een ring droeg die ze volgens haar van Vince Neil had gekregen, en Suzy, een antisemiet die ik tot mijn verbazing voor het eerst het woord ‘jood’ als werkwoord hoorde gebruiken: ‘Ik heb hem gejood en deze oorbellen goedkoper gekregen.’

De prins mocht vier vrouwen hebben en hij had er maar drie, dus de onderliggende reden van de boosaardige rivaliteit tussen de meisjes in Brunei was de mogelijke hoofdprijs: een kroon. Het spel hield in dat je, als je erin slaagde veronderstellingen en onzichtbare rangorden te negeren en liefde op te wekken die alles overwon, van een stiefdochter – Thaise tienerhoer, oudere Playmate, mislukte actrice, winkelslavin, hoopvolle rockslet – een prinses kon worden. Na een hoofdknik van hem van een lelijk eendje naar een zwaan.

Sommige meisjes kwamen en gingen, verwisselbare gezichten in de gekke foto’s die we van elkaar maakten wanneer we dronken en te high waren om te gaan slapen (foto’s waarvoor ik me later geneerde, toen iemand die van haar verkocht aan E! True Hollywood Story). Sommige meisjes bleven vrij lang en hingen als fraaie bankversiering buiten bereik van de radar. Sommige stonden op van de bank en stortten zich uit alle macht in het spel. Alle meisjes veranderden door hun verblijf in Brunei. Allemaal reageerden ze op de een of andere manier op de druk, de paranoia en de onzekerheid die hen besloop doordat ze zich elke avond moesten meten met een zaal vol andere meisjes.

Wie zou jij zijn? Zou je stralen of instorten? Zou je blijven en vechten of weglopen?

+++

Een van de favoriete gespreksonderwerpen onder de meisjes was wat we tegen onze ouders, vriendje of echtgenoot hadden gezegd. Als een pornoster voor het eerst in een film speelt en met een bril op en opgestoken haar een bureau beklimt, vraag je je altijd af wat ze tegen haar ouders heeft gezegd.

Serena zei dat ze haar ouders had verteld dat ze uitging met haar baas. Tegen de man met wie ze samenwoonde (de roodharige man die haar naar het vliegveld had gebracht, die met haar mee was verhuisd van Kansas naar LA, maar die níét haar vriendje was, volgens haar) had ze gezegd dat ze kindermeisje was. Voor zover ik wist, had Taylor geen ouders meer. Ze praatte er nooit over en belde nooit naar huis. Bij onze kennismaking had ze me een raar verhaal over een perzikenplantage verteld, dus had ik er nooit meer naar gevraagd. Dan hoefde ze niet meer te liegen.

Ik had er te lang mee gewacht en als ik geen internationaal incident wilde veroorzaken, was het hoog tijd dat ik mijn ouders op de hoogte bracht. Tijdens mijn gehaaste telefoontjes vanaf de set van de eeuwigdurende filmopnamen in Singapore spraken ze hun wantrouwen duidelijk uit. Op een dag ging ik in mijn met poesjes bedrukte pyjama naast het telefoontafeltje in de marmeren hal zitten en draaide hun nummer.

Het was een moeizaam gesprek, en de pijnlijke pauzes van de internationale verbinding benadrukten de afstand tussen ons. Ik vertelde hun dat ik tijdens de opnamen van die verzonnen film in Singapore een man had ontmoet, dat ik een baan had gekregen als zijn assistente en dat hij een prins van Brunei was.

‘Van wat?’ vroeg mijn vader.

‘Brunei.’

‘Waar ligt dat, verdomme?’

Ik had een minder onthullende smoes kunnen verzinnen, iets wat vastomlijnder klonk dan assistente. Maar je moet je leugens een zweem van waarheid geven, anders knijpen ze als een Chinese wurggreep je keel dicht.

Het was moeilijker dan ik had verwacht. Mijn ouders begrepen er niets van. Ze klonken bezorgd en hulpeloos, mijn vader stotterde van woede en gaf de telefoon door aan mijn moeder, en zij probeerde erachter te komen wat er werkelijk aan de hand was zonder tweedracht te zaaien – altijd even diplomatiek, tegen elke prijs. Ik zag haar voor me zoals ze daar stond met haar hand zo stijf om de leuning van een keukenstoel geklemd dat haar knokkels wit waren, met achter haar een pan tomatensaus sudderend op de kookplaat.

‘Wanneer kom je naar huis?’

‘Dat weet ik nog niet. Over twee weken, misschien drie. Misschien nog wat later.’

De lus van schuldgevoel verstrakte zich om mijn hals en ik proefde gal achter in mijn keel. Ik werd misselijk van het liegen. Het spijt me dat ik geen ander soort dochter ben, wilde ik zeggen. Het spijt me dat jullie geen ander soort ouders zijn. Het spijt me dat ik jullie verdriet doe. Het spijt me dat ik er zo’n rotzooitje van maak. Het spijt me, maar ik doe het toch. Na alles wat er tussen ons was gebeurd, had ik nog steeds het gevoel dat ik me voortdurend moest verontschuldigen.

+++

Ik was zestien toen ik besloot uit huis te gaan. Ik weet dat het op een zaterdag was, omdat ik terugkwam van oppassen. Ik toetste de code van de garagedeur in en ging beneden naar binnen. Mijn moeder stond in een spijkerbroek en een sweatshirt van BeDazzled te strijken, van achteren verlicht door het kale peertje in de wasruimte. Ze had haar lippen stijf op elkaar geknepen en haar schouders een beetje opgetrokken. Het huis rook naar vochtige katoen. Ik dacht aan een boek dat ik voor school moest lezen, aan Holden Caulfield die zijn ingebeelde kogelwond verborg, aan het feit dat april de wreedste maand was – belangrijke dingen. Ik liep straal langs haar heen.

‘Je kunt op zijn minst gedag zeggen.’

‘Dag.’ Ik liep door. Ik had nooit tijd voor mijn moeder, maar mijn vader en ik hadden eindeloos veel tijd voor elkaar. Elke dag bedachten we een nieuwe manoeuvre in onze eeuwigdurende oorlog en we vergaten mijn moeder. Ik denk dat mijn onverschilligheid haar diep kwetste.

‘Kijk me aan.’ Ze eiste mijn aandacht. ‘Wat heb je gedaan?’

‘Dronken rondgereden.’

‘Praat normaal tegen me.’

‘Hoe dan?’

Mijn vader kwam de trap af, ik hoorde zijn zware voetstappen dichterbij komen. Mijn moeder zette het strijkijzer neer en ging pal voor me staan. Ik probeerde om haar heen te lopen, maar ze pakte me bij mijn pols.

‘Loop niet weg als ik met je wil praten. Kijk me aan. Ben je aan de drugs?’

Dat vroeg ze altijd. Ze zat in allerlei comités – drugsvoorlichting op scholen, waarschuwen voor seksueel geweld in uitgaanssituaties, de veiling voor de schoolmarkt – en vooral het eerste was een obsessie geworden. Ik gebruikte wel drugs, maar niet vaak en beslist niet die avond, als je niet meetelde dat ik bij de Cohens het drijfgas uit de bus slagroom had gezogen.

‘Laat me los.’ Ik rukte aan mijn arm.

Inmiddels stond mijn vader op de overloop halverwege de trap en toen ik mijn pols lostrok uit de hand van mijn moeder, leek het voor hem alsof ik haar wilde slaan.

Mijn vader kon zich razendsnel bewegen. Hij was een kleine, gedrongen man, maar als hij kwaad was, overtrof hij zijn lichamelijke mogelijkheden. Zijn bloeddoorlopen ogen puilden uit, de aderen in zijn hals zwollen op en de bloedvaatjes op zijn neus en wangen werden donkerrood van de inspanning om de bloedtoevoer naar zijn gezicht te kunnen verwerken. Hij was zo snel dat ik hem niet eens zag aankomen.

‘Waag het niet je moeder te slaan!’

Hij greep me bij mijn keel en duwde me achteruit tot ik tegen de muur stond.

‘Schande. Meer dan walgelijk. Ondankbaar kreng.’

Bij elke uitroep trok mijn vader mijn hoofd bij mijn hals naar voren en sloeg het tegen de muur. Toen hij me losliet, zakte ik in elkaar en trok mijn knieën op. Dat noemde ik mijn burgerlijke-ongehoorzaamheidshouding. Met mijn ogen dicht maakte ik me zo klein mogelijk, liet ik geen kwetsbaar deel meer zien.

‘Kijk me aan wanneer ik tegen je praat.’

Terwijl hij zijn vuisten balde en ontspande, liep hij voor me heen en weer. Ik kon beter tegen zijn klappen dan tegen zijn woorden. Hij sloeg me zo nu en dan, maar hij schold elke dag. Ik wist dat hij fout was, dat hij onvergeeflijke dingen deed, maar toch troffen zijn woorden me het hardst. Hij stotterde wanneer hij me uitschold. Hij raaskalde en schuimbekte.

‘Je bent een viespeuk, je kleedt je als een slons, verdomme, je maakt jezelf lelijk, je ziet eruit als een lelijke lesbo en je denkt dat je zo aardige mensen ontmoet, nou, niet hoor, je denkt dat je zo een aardige jongen ontmoet, nou, niet hoor, we schamen ons voor je, je stelt ons alleen maar teleur, verdomme, wat een verspilling, een verdomde verspilling van een mens, wat is er in vredesnaam gebeurd, wat is er met je gebeurd, waar heb ik dit aan verdiend, dit rotleven, deze rotkinderen, je bent een giller, je zet mij verdomme voor aap...’

Ik wist wat die woedeaanvallen van mijn vader veroorzaakten en ik wist hoe ik ze kon stoppen. Ik wist dat het heel even nog erger zou worden, maar dat het dan voorbij zou zijn. Maar ik gaf nog wat gas.

‘Weet je niks beters te verzinnen?’

‘Wát zeg je tegen me in mijn eigen huis?’

Hij greep me bij mijn haar en trok me overeind.

‘Heb je drugs gebruikt?’

Ik zette mezelf uit. Ik liet mijn lichaam verslappen en mijn ogen verstarren. Hij ging op me zitten en sloeg me een paar keer in mijn gezicht, om en om met de palm en de rug van zijn hand. Bij elke klap vroeg hij: ‘Ben je aan de drugs?’

Mijn oren begonnen te fluiten en dat was een draad. Ik pakte het uiteinde van de draad vast en trok mezelf, zo licht als een veertje, op naar het plafond en door het dak heen de donkergroene voorstedelijke avond in, met de geur van gemaaid gras en krekels en licht achter de gordijnen en flikkerende tv’s in de woonkamers. Ik zweefde over West Orange en Newark en over de Parkway en de Hudson en keek pas weer omlaag toen ik het silhouet van New York naderde. De Smaragden Stad, met torens die glansden in het maanlicht. Ik kende New York genoeg om te weten dat ik daar niet lelijk was.

Mijn moeder stond met haar armen langs haar lichaam onder aan de trap. Ze zag eruit als iemand die in een film was vastgevroren in de tijd terwijl de andere karakters zich nog bewogen. Heel even verbrak ze de betovering en riep: ‘Genoeg! Alsjeblieft, zo is het genoeg!’

Ik wist niet of ze het tegen mijn vader, tegen mij of tegen God had.

Mijn vader stond op en ging een eindje achteruit, met een verdwaasd gezicht. Ik dacht dat ik wist wat hij op dat moment dacht: dat zijn leven heel anders was verlopen dan hij had gehoopt, dan waarnaar hij had gestreefd, waarvan hij had gedroomd toen hij droomde van een gezin. Dat hij een heel andere man was geworden dan de man die hij had willen worden. Ik kreeg medelijden met hem.

‘Mijn kinderen zijn een vloek van God,’ zei hij, voordat hij zich omdraaide en naar de garage liep.

Wanneer mijn vader op die manier door het lint ging, klopte er uren later, of in het ergste geval de volgende dag, een heel ander mens schaapachtig op mijn deur om te vragen of ik beneden wilde komen en naar muziek luisteren bij de haard, of mee wilde om ergens een ijsje te eten en daarna een video te huren.

‘Ik heb een opvliegend karakter,’ zegt hij vaak over zichzelf, ‘maar het is ook gauw weer over.’ Alsof een snelle aframmeling de voorkeur verdient boven een lange preek.

De volgende morgen zei ik tegen mijn moeder dat ik uit huis ging. Mijn moeder – afzender van een prijs verdienende pakketten naar het zomerkamp, opgewekte schooltaxichauffeur, voorzitter van de oudervereniging, onvermoeibare vrijwilliger, zorgvuldige schrijver van bedankbriefjes, gastvrouw van perfecte etentjes, toegewijde verzorger van zieke familieleden of vrienden – vond het een goed idee. Ze stelde voor dat ik vervroegd mijn middelbareschooldiploma zou halen en me een jaar eerder zou aanmelden bij de universiteit.

Ik werd aangenomen aan de Universiteit van New York en mijn moeder ging met me naar Loehman’s om nieuwe kleren te kopen. Wanneer we gingen winkelen, mocht ik van haar alles kopen wat ik wilde hebben. Later plukte ze daar de zure vruchten van, wanneer de rekeningen kwamen en mijn vader haar ervanlangs gaf vanwege het gat in haar hand en haar nutteloosheid. Ze kon niet eens het huis fatsoenlijk schoonhouden, zei hij. Ze kon alleen maar winkelen. Elke keer nadat ze had gewinkeld ging hij tekeer, maar ze gaf het winkelen niet op.

‘Je moet mannen begrijpen,’ zei ze tegen mij. ‘Je moet ze laten uitrazen en gewoon doen wat je zelf wilt.’

Mijn moeder wilde naar Loehman’s en ik wilde naar de enige winkel die punkkleren verkocht in het hele noordelijke deel van Jersey, dus we sloten een compromis. Ik was doodsbenauwd voor wat ik de ‘hadassadijen’ noemde van de oude joodse dames in de gemeenschappelijke kleedkamers van Loehman’s, en zij verafschuwde de swastika’s die aan weerszijden van het Mohawk-kapsel van de verkoopster in de punkwinkel waren getatoeëerd, maar die dag ontzagen we elkaar.

‘Met dat dikke gezicht moet ze een ander kapsel nemen,’ was het enige commentaar van mijn moeder op de verkoopster.

We lunchten samen en ik weet niet meer waar we het over hadden. Het ritueel had iets weemoedigs, onze laatste winkelexpeditie voordat ik voorgoed het huis uit ging. Het was alsof ik een normaal meisje was dat ging studeren, wat tot op zekere hoogte waar was. Het was dubbel. Ik was zowel een half gebroken anorectische tiener die zich verstopte achter haar paarse haar en alleen maar weg wilde, als een vroegwijs meisje dat aan het toneel wilde, eerder dan normaal was toegelaten tot een uitstekende universiteit en een lijst dromen en plannen had die tien bladzijden van mijn dagboek in beslag nam.

Mijn moeder was ook dubbel. De moeder die met een vage blik in haar ogen en slaphangende armen voor zich uit staarde terwijl haar man haar kind mishandelde, en de moeder die mijn naam in alles naaide wat ik zou meenemen naar de universiteit. Die dag in Brunei hoorde ik beide moeders aan de andere kant van de lijn.

+++

‘Vraag haar of ze dit jaar nog wel met ons meegaat naar de Kaaimaneilanden,’ zei mijn vader op de achtergrond.

‘Lieverd, ben je op tijd thuis om met ons mee naar de Kaaimaneilanden te gaan? Dat zouden we erg fijn vinden,’ vertaalde mijn moeder.

‘Nee, mam, ik denk het niet.’

‘Wat zei ze?’ vroeg mijn vader aan mijn moeder.

‘Nee. Ze zei “nee”. Ze kan dit jaar niet mee.’

‘Wát? Zit ik dan alleen met haar broer opgescheept? Zeg tegen haar dat ze dan mijn vakantie bederft.’

Mijn moeder vertaalde het niet, maar vroeg: ‘Gaat het echt wel goed met je?’

‘Heel goed. Het is een erg leuke baan, ik wil hem niet opzeggen.’

Toen ik de verbinding had verbroken, was ik opgelucht dat ze nu een soort waarheid wisten en ook blij dat ik ze voorlopig niet hoefde te zien. Niemand wilde na mij de telefoon gebruiken, dus belde ik Sean. Ik belde Sean en ik huilde. Ik miste hem. Ik had heimwee. Ik draaide me om en keek in de spiegel naar mijn gezicht, dat papperig en vlekkerig werd. Ik vond het stiekem leuk om naar mezelf te kijken wanneer ik huilde, alsof ik naar een ander keek. Het was een bewijs dat ik emotie voelde. Soms speelde ik zo lang achtereen een rol dat ik vergat hoe ik me echt voelde, vergat of ik überhaupt wel oprechte gevoelens had.

‘Kom dan naar huis, Jill. Kom gewoon naar huis,’ zei hij op vermoeide toon. Hij was moe van mij. Later vertelde hij me dat hij niet moe van me was, maar dat hij verdriet had om wat ik was geworden en omdat hij daar niets aan kon veranderen.

‘Dat kan ik niet doen.’

‘Dan kan ik je niet helpen.’

Ik belde Penny en ze zei dat de voorstelling gewoon doorging, maar dat er altijd plaats was voor mij. Wanneer ik terug was, zouden we er iets voor mij aan toevoegen. Maar ik wist niet wanneer ik terug zou zijn. Het stemde me droevig dat ik mijn moeders bezorgdheid niet had kunnen verlichten, dat ik niet terug kon naar Sean en niet bij Penny kon zijn terwijl ze het toneelstuk schreef, maar om een reden die ik hun niet kon uitleggen, was ik gedwongen om te blijven. Ik kon niet zomaar weggaan. Ik kon niet vertrekken en Serena laten winnen. Ik wilde het niet opgeven.

+++

Op de feestjes straalde en lachte ik, maar in het gastenverblijf was ik somber en verlangde ik naar huis. Serena was meedogenloos. Ze stuurde het ontbijt terug naar de keuken voordat ik beneden kwam. Ze organiseerde mimosafeestjes bij het zwembad en vergat mij uit te nodigen. Ze keek in de zitkamer naast mijn slaapkamer naar video’s met het geluid keihard wanneer ik probeerde een dutje te doen. Ze zei tegen de andere meisjes dat ik stonk, dat ik een hoer met herpes was, een zuipschuit en een dikke, slonzige veelvraat. Alles wat ze zei, werd afgeluisterd door de onzichtbare oren van onze meesters, zodat ik na haar opmerking over mijn herpes onverwachts mee moest naar de dokter.

Taylor was degene die me op de hoogte hield van Serena’s gemene streken. Dat deed ze omdat zij Serena ook haatte, en omdat ik waarschijnlijk haar enige vriendin was in Brunei, en in New York en waar dan ook, ook al probeerde ze me nog steeds over te halen haar provisie te betalen over mijn verdiensten. Op een dag lagen we in bed en keken naar de lampen in het plafond met de verzonken panelen. Het plafond was een soort omgekeerde woonkamer.

Taylor fluisterde in mijn oor terwijl de muziek hard aan stond, zodat niemand ons kon afluisteren. Ze wilde dat ik wraak zou nemen op Serena.

‘Je moet iets terugdoen.’

‘Niemand luistert naar mij, ze luisteren allemaal naar haar.’

‘Robin luistert naar jou. Waarom denk je anders dat ze dit doet?’

Ik was gaan geloven dat ik op de een of andere manier een oud inheems instinct wakker had gemaakt om degene die anders was buiten te sluiten.

‘Het is niet omdat je anders bent, liefje,’ zei Taylor. ‘Hou op met je steeds aan dat idee over jezelf vast te klampen. Het is omdat je beter bent. Omdat hij de voorkeur geeft aan jou. Maar dat kreng brengt hem misschien op andere gedachten, tenzij je begint voor jezelf op te komen.’

Ik kon me niet herinneren dat ik ooit voor mezelf was opgekomen. In plaats daarvan trok ik me verder in mezelf terug, vluchtte ik weg. Ik klampte me vast aan mijn droom om eens een ster te worden en dat zou mijn wraak zijn. Maar daar wilde Taylor niet op wachten en terwijl zij me aanmoedigde, begon ik erover na te denken. Begon ik te denken dat ik het aan mezelf verplicht was.

Is dat tenslotte niet wat je doet als je plotseling in een koninklijke hofhouding terechtkomt? Dan ga je intrigeren, plannen smeden, vechten voor je plek, wraak nemen. Zo iemand wil je toch worden? Of wil je het altijd even goedhartige meisje blijven dat door anderen wordt vertrapt, het meisje van wie je wilde dat ze een kleinere rol speelde omdat de anderen veel interessanter zijn?

‘Je moet voor jezelf opkomen. Je kunt hem iets over haar vertellen waardoor hij haar naar huis stuurt,’ opperde Taylor, terwijl ze verstrooid een lok van mijn haar om haar vinger wond.

‘Daar is hij te intelligent voor. Hij zou me meteen doorhebben.’

‘Dat hoeft helemaal niet. Niet als jij ook slim bent. Slimmer dan hij. Dat kun je best, hoor. Hij heeft een zwak punt: hij wordt verblind door zijn ego.’

Tot mijn teleurstelling bleef Taylor niet lang in Brunei, wat een eind maakte aan onze wraakplannen. Ze werd na drie weken naar huis gestuurd en mocht niet terugkomen. Taylor en Robin konden niet met elkaar opschieten. Taylor was een intelligent, mooi meisje, maar ze was te berekenend, ze had geen zachte kant. Ze was net als hij en dat had hij meteen gezien. Hij gaf de voorkeur aan meisjes die hij kon charmeren, meisjes die hij kon kwetsen. Taylor was een goede actrice, maar ze had haar beperkingen. Ze kon zich niet kwetsbaar voordoen. Maar ze was lang genoeg gebleven om een hard, koud zaadje in me te planten.

+++

Het door Taylor geplante zaadje kreeg water van Fiona. Na het vertrek van Taylor ging ik ’s middags naar het huis van Fiona om te roken en haar chocola op te eten. Fiona was de enige die haar eigen huis had. Ze sliep in de grootste slaapkamer en gebruikte de andere twee – helemaal – als kleerkasten. Ze had de bedden weg laten halen en er kledingrekken laten neerzetten. Mantelpakjes, jurken, tenniskleding, vrijetijdskleding en zelfs haar pyjama’s hingen soort bij soort en op kleur. Dat deed ze niet zelf, ze voelde zich verheven genoeg om het aan anderen over te laten. Fiona had tweemaal zoveel bedienden als wij en die waren altijd druk bezig. Ze sprak meestal Thais met hen en ze leken haar aardig te vinden. Ik gedroeg me altijd verontschuldigend tegen de bedienden – ik had nog veel te leren.

Fiona was op de Filippijnen een populaire tv-actrice geweest. Ze vertelde me dat Robin verliefd op haar was geworden toen hij haar op het scherm had gezien, dat hij contact met haar had opgenomen en haar had uitgenodigd voor een bezoek. Eerst was ze nieuwsgierig geweest, vervolgens had ze afkeer gevoeld en ten slotte had hij haar voor zich gewonnen. Op haar eerste avond in Brunei was ze naar het feestje gegaan en meteen weer vertrokken. Robin had gereageerd door haar diamanten te schenken. Ze haalde de ketting uit een la vol juwelendoosjes en deed hem om, om hem mij te laten zien. Hij had de vorm van een diamanten poema met zijn staart in zijn bek en lag om haar hals alsof hij was getemd en van zijn klauwen was ontdaan.

Ze was al zes maanden in Brunei.

We dronken thee in haar zitkamer en zij lag op de bank en rookte aan één stuk door. Overal gold een rookverbod omdat Robin een hekel had aan roken, maar daar trok Fiona zich niets van aan.

Ik kreeg een snotterige huilbui en deed mijn beklag. De andere meisjes waren wreed. Taylor was terug naar huis. Ik miste New York. Ik miste Sean. Ik werd steeds nerveuzer, had te vaak een kater, werd elke morgen wakker met een donkere wolk boven mijn hoofd die ik niet kon verdrijven.

‘Ik kan die krengen niet langer verdragen. Ik kan er niet meer tegen.’

‘Doe niet zo dom. Ben je hierheen gekomen om vriendschappen te sluiten?’ zei ze. ‘Dat is dan een vergissing. Ik ben niet je vriendin. Robin is niet je vriend. Die imbecielen zijn beslist geen vriendinnen van je. Het geld is je enige vriend.’

Ik wilde net zo zijn als Fiona. Ik had mezelf op mijn vijftiende al als volwassen beschouwd, maar ik zag nu in dat ik me had vergist.

‘Bovendien trekken ze heus wel weer bij. Ik heb mijn eigen ideeën over wraak,’ vervolgde ze. ‘De meeste hebben met winkelen te maken.’

+++

Niet lang daarna werd er ’s morgens weer op mijn deur geklopt, maar toen ik beneden in de auto wilde stappen, zag ik Fiona er al zitten.

‘We gaan winkelen,’ zei ze. ‘Robin ziet ons graag in een traditionele jurk. Schrik niet, daarna kopen we normale kleren. Noem dit maar een voorafje.’

De chauffeur bracht ons naar traditionele Maleise winkels, waar sterk opgemaakte vrouwen in bonte zijden jurken ons hielpen en ons uitdosten in een felgekleurde sarong kebaja en sarong baju kurong, met bijpassende glinsterende schoenen, haarversiering en juwelen. Ik geloof dat we er ieder tien kochten. De chauffeur betaalde met stapels contant geld en bracht alle tassen naar de auto.

Die avond liet Robin foto’s maken van Fiona en mij bij de fontein in de hal van het paleis. Ik droeg een traditionele jurk van met kraaltjes bestikte roze zijde met een glinsterende roze kunstbloem in mijn haar. De meeste opnamen waren van ons apart, maar op een paar foto’s zaten Fiona en ik naast elkaar, hand in hand, alsof het een trouwfoto was.

Zo langzamerhand was Fiona meer dan een vriendin van me geworden, een soort zus, op een perverse manier. Ik had altijd graag een zus willen hebben. Die avond had ik het gevoel dat ik door mijn positie in de hiërarchie van de harem was opgenomen in een oeroude traditie. Voor een deel was het een gevaarlijke, afschuwelijke traditie, maar voor het andere deel was die helemaal niet zo erg – een vrouwenwereld die draaide om een raadselachtige man, die de heerschappij voerde over ons allemaal.

+++

Onze volgende winkeluitje verliep heel anders.

Fiona en ik zaten weer op de achterbank van een auto en deze keer reden we naar het vliegveld van Bandar Seri Begawan, waar we aan boord gingen van een privéjet om naar Singapore te vliegen. Het interieur van het vliegtuig bestond uit wit leer, verguld metaal en wanden die leken op goudgeaderd wit marmer. Chique stewardessen serveerden drankjes en een lunch, en hielden ons een waaier van tijdschriften voor.

‘Dank je, Siti. Dank je, Jing,’ zei Fiona tegen de glimlachende stewardessen toen we uitstapten. Ze vroeg iedereen naar zijn of haar naam en onthield die.

Fiona liep door het luchthavengebouw alsof ze ergens naartoe ging, maar niet alsof ze haast had. Ze droeg altijd hoge hakken, waardoor haar heupen licht wiegden – niet op een uitdagende manier, maar genoeg om de aandacht van passerende mannen te trekken. Ik imiteerde haar manier van lopen toen we naar de auto liepen die buiten op ons stond te wachten en ook in het Hilton, waar we in de privésuite van de prins logeerden. De suite besloeg een hele verdieping, had eigen personeel en leek meer op een villa dan een reeks kamers in een hotel. Hij was ingericht volgens Robins smaak met een grote fontein en gouden deurknoppen.

Fiona was de gratie zelve, terwijl ik me zo stuntelig voelde als Courtney Love in Buckingham Palace. Ik besloot dat ik me, nu ik de beschikking bleek te hebben over stewardessen, piloten, chauffeurs en kamermeisjes, in elk geval naar behoren moest leren gedragen. Ik begon met mijn best te doen om niet langer in elke zin woorden zoals fuck en like te gebruiken. Het zou te ver gaan Fiona’s Britse accent over te nemen, maar wel dwong ik mezelf mijn lettergrepen net zo duidelijk uit te spreken als zij. En ik deed mijn best om wat er na al die acteerlessen nog van mijn harde Jersey-accent over was, in te ruilen voor haar zijdezachte lage stem.

Ik zag hoe ze kaarsrecht en tegelijkertijd ontspannen aan tafel zat. Ik hield mijn vork in mijn linkerhand, sneed kleine stukjes van mijn kip en leerde praten onder het eten en kauwen met mijn mond dicht. Ik bestudeerde Fiona alsof het een onderdeel van mijn acteerlessen was. Ik speelde wel weer een rol, maar het was een rol die ik niet zo gemakkelijk zou loslaten. Toen ik in Singapore op dat balkon had gestaan met het gevoel dat ik op het punt stond een ander mens te worden, was dat terecht.

De volgende morgen ontbeten we samen: eieren met spek. Fiona at als een dame, maar ze at haar bord leeg. Ze was niet op dieet.

‘Let maar eens op, dan zul je zien dat Robin magere meisjes niet laat blijven,’ zei ze. ‘Zeg eens eerlijk: wie kan zo’n man weerstaan?’

Ze had gelijk. Wie houdt niet van een man die van stevig gebouwde vrouwen houdt? Ik liet het spek liggen, maar nam vrolijk nog een paar eieren. Wat een opluchting.

We praatten over ons leven thuis. Van wat ze als actrice had verdiend, had ze voor zichzelf en voor haar ouders al een huis gekocht. Maar ze had haar huis aan haar zus gegeven en een nieuw huis gekocht van wat ze bij Robin had verdiend, of liever: van de ‘geschenken’ die hij haar had gegeven.

Ik probeerde haar uit te leggen wat experimenteel toneel inhield en merkte dat ze het een ontzettend stomme bedoening vond.

‘Het klinkt erg kunstzinnig,’ zei ze beleefd.

Ik merkte ook ze me weliswaar niet hevig bewonderde, maar me wel amusant vond. Al was ik niet haar gelijke, ik was wel een gewaardeerde medespeelster. Het kwam bij me op dat ik de ladder niet zo snel had beklommen omdat Robin stapelverliefd op me was geworden – al geloofde ik wel dat hij steeds meer genegenheid voor me opvatte – maar omdat Fiona een vriendin wilde hebben. Zij was degene die me had uitgekozen en hem op mij had gewezen.

‘Ik heb tegen Robin gezegd dat jij deze keer met me mee moest om te winkelen,’ zei ze, om me eraan te herinneren wie het voor het zeggen had.

+++

Na het ontbijt gingen we ieder met een eigen auto met chauffeur ons weegs. Ik dacht dat we samen zouden gaan, maar toen ik dat zei, wees ze me af met het smoesje dat we niet tegelijkertijd in dezelfde winkel geholpen konden worden. Een belachelijk excuus. Naast mijn chauffeur zat een lijfwacht met een Louis Vuitton-tas vol contant geld, het soort tas dat dieven in stomme films gebruikten om een bank te beroven.

De lijfwacht vroeg waar ik naartoe wilde. Hij wist waar alle winkels waren, ik hoefde alleen maar een keuze te maken. Ik noemde de eerste de beste ontwerper die me te binnen schoot: Dolce & Gabbana. Uitstekend.

Singapore deed me denken aan een zilveren sci-fi-utopie onder een zuurstofkoepel. De winkelcentra waren glanzend schoon en modern, een verkleinde versie van de stad. Het eerste winkelcentrum dat we bezochten was stralend wit en krulde als een spiraal omhoog, net als het Guggenheim. Voorzichtig betastte ik de kleren van Dolce & Gabbana en staarde naar de vele nullen op de prijskaartjes. Ik werd op de voet gevolgd door een verkoopster, die alles wat ik ook maar even aanraakte uit het rek trok. Toen er een stapel over haar arm hing, gaf ze die door aan een ander meisje, dat ermee naar een kleedkamer ging. Het deed me denken aan het doorgeven van emmers water om een brand te blussen.

Toen ik de kleren paste, ontdekte ik dat verkoopsters in designerwinkels in Singapore toch wel iets anders zijn dan de meisjes van Urban Outfitters. Er kwamen er drie mee naar mijn kleedkamer om me bij het aan- en uitkleden te helpen.

Ik begon langzaam. Ik paste alles twee keer, keek naar de prijskaartjes en vroeg naar hun mening. De verkoopsters maakten bemoedigende of afkeurende geluidjes, trokken aan het materiaal en knikten instemmend. Met een nadenkend gezicht bekeek ik mezelf van alle kanten in de spiegel, tot mijn lijfwacht er genoeg van kreeg en me bij mijn schouders pakte.

Hij keek me streng aan en zei: ‘Dit is nog maar de eerste winkel.’

Hij pakte een jurk van de bank in de kleedkamer, haalde er nog drie van de hanger, gaf ze aan een verkoopster en zei iets in het Maleis. Ze liep ermee naar de toonbank.

‘Neem ze allemaal maar. Misschien is dit de enige keer in je leven dat je naar hartenlust mag winkelen.’

Hij pakte een tas van een glazen plank met een spotlight erop en gaf die aan een andere verkoopster, die ermee naar voren liep.

‘Maar hoeveel mag ik dan uitgeven?’ Ik wilde niet al het geld besteden aan kleren die ik niet absoluut fantastisch vond, vooral niet als dit mijn enige kans was om naar hartenlust te winkelen.

‘Neem die nou maar, dan gaan we verder. Ik waarschuw je wel wanneer je je limiet nadert.’

Chanel, Hermès, Versace, Dior, Armani, Gucci. We stroopten het eerste winkelcentrum af en toen het volgende en toen nog één, tot alles, zelfs de duurste dingen, me begon tegen te staan. We namen de tassen niet eens mee, die werden vooruitgestuurd. Het was een gekkenhuis. Ik was net een moeder uit een buitenwijk die een prijs wint en tien minuten in een speelgoedwinkel mag shoppen, en langs de uitstallingen rent terwijl ze alles in het wagentje gooit wat maar voor het grijpen ligt.

Ik was me bewust van mijn koopwoede. Dacht ik dan niet meer aan die achtjarige slaafjes in China die deze bespottelijk dure kleren naaiden? Aan mensen die omkwamen van de honger? Daklozen? Hele landen waar armoede en honger heersten? Hele straten in New York waar de stoepen waren volgebouwd met hutjes van karton?

Ik hield mezelf voor dat ik niet míjn geld uitgaf, maar dat van Robin. Hij was degene die het niet uitgaf aan daklozen, maar aan zijn minnaressen. Als ik een jurk daar niet kocht, zou dat geen enkel verschil maken, zou het niet één misbruikte naaister een extra teug frisse lucht geven. Ik moest me niet aanstellen en me niet net zo gedragen als al die andere huichelaars uit de welgestelde klasse. Geen jurk kopen omdat er mensen waren die honger leden? Zelfs het schuldgevoel was gênant, een soort experimenteel toneel. Fiona zou een schampere opmerking hebben gemaakt. Ze zou me onvergeeflijk dwaas vinden. Ik hield mezelf voor dat Robin waarschijnlijk een heleboel geld aan liefdadige doelen schonk. Iedereen in Brunei kreeg tenslotte gratis medische zorg en iedereen mocht gratis naar school. Dan was het toch niet zo erg dat hij wilde dat zijn vriendinnetjes er leuk uitzagen?

De winkels sloten om negen uur ’s avonds, maar de bewakers lieten ons gewoon binnen. Verkoopsters bleven na om ons te bedienen en mijn voeten deden pijn terwijl we door half verlichte, officieel gesloten winkelcentra draafden. Ik begon jurken van Chanel op de toonbank te gooien zonder ze eerst te passen en dacht dat ik net zo goed kon doorgaan tot ik mijn hele toelage had opgemaakt, maar op een gegeven moment was ik zo uitgeput dat ik het opgaf. Tegen middernacht reden we terug naar het hotel. Ik had sinds elf uur die morgen gewinkeld.

‘Hoeveel mocht ik nu eigenlijk besteden?’ vroeg ik de lijfwacht toen we in de auto zaten. Ik kon nauwelijks geloven dat ik het bedrag niet had opgemaakt, want ik had mijn uiterste best gedaan.

‘Net zoveel als je wilde. Sommige meisjes hebben geen limiet. Heel speciale meisjes.’

‘En hoeveel heb ik uitgegeven?’

Hij noemde het bedrag en ik was met stomheid geslagen. Het was veel meer dan de aanbetaling van het huis waar ik nu woon. Ik kreeg het gevoel dat ik dronken was.

Fiona en ik aten zwijgend ons avondeten. Ik was uitgedroogd en de mie was taai en smakeloos. Doodmoe gingen we naar onze kamers. Langs de muur van de mijne stonden vijftien dezelfde koffers met mijn nieuwe kleren erin. Ik ging op bed liggen en probeerde mijn knieën hard genoeg tegen mijn borst te drukken om de zelfverachting uit mijn lijf te wringen.

16

De spiegel in mijn badkamer was iets losgeraakt van de muur en de kier was net groot genoeg om in het donker erachter af en toe een rood lichtje te zien branden. Ik nam de andere meisjes mee naar mijn badkamer om het hun te laten zien en ze waren het er allemaal over eens dat ik gelijk had. Soms brandde er een lichtje.

Het was geen nieuws voor ons dat we werden bespied, maar dit gaf ons een akelig, schichtig gevoel. Wie hield ons dan precies in de gaten? Wat wilden ze zien? Hoewel ik na Taylors vertrek onze kamer voor mezelf had mogen houden – ik had zo veel nieuwe kleren dat ik de kastruimte nodig had – had ik nooit meer het gevoel dat ik alleen was. Het was een soort erwt onder mijn matras, vervelend genoeg om me een onbehaaglijk gevoel te geven, maar niet erg genoeg om mijn vinger te kunnen leggen op de oorzaak daarvan.

Men zegt dat privacy een voorrecht is. Ik ben bevoorrecht opgegroeid en had geen enkele privacy. Mijn vader had de sloten uit de deuren laten weghalen. Mijn moeder las mijn dagboek en zei dat het uit een la was gevallen toen de hulp mijn kamer schoonmaakte. Ik vond het nooit vanzelfsprekend dat in mijn appartement in New York niemand zou binnenkomen zonder te kloppen en dat niemand door mijn laden zou gaan, en dat ik dus geen ingewikkelde code voor mijn dagboek hoefde te verzinnen die zelfs ik later niet meer zou kunnen ontcijferen. In Brunei woonde ik opnieuw in een wereld waar zelfs een dagboek niet privé was. Overal waar ik schreef, was er achter me een spiegel met daarachter een camera die alles opnam wat ik schreef.

Wat zagen die camera’s allemaal? Waar schaamde ik me eigenlijk zo voor? Dat ik mijn snor epileerde? Op een denkbeeldige gitaar speelde? Een vibrator gebruikte? Die dingen konden me geen biet schelen.

Nee, ik verwenste mezelf omdat ze een meisje twee dagen lang op de vloer van haar kamer hadden zien zitten staren naar een rij koffers die ze niet kon uitpakken. En toen ze eindelijk de helft had uitgepakt, had de kamer eruitgezien alsof er was ingebroken en was dat drie dagen zo gebleven. Elke avond had dat meisje met tegenzin een paar kleren uit een van de stapels getrokken om naar het feest te gaan en de volgende morgen was ze nog even ellendig wakker geworden. Ze kon alleen nog maar lezen en naar muziek luisteren. Ze deed niet meer aan fitness, ging niet meer zwemmen en mepte op de tennisbaan niet meer tegen ballen uit de machine.

Ik had de klap niet voorzien. Ergens tussen Singapore en Brunei was er een kanonskogel door de lucht komen aansuizen die me in mijn borst had getroffen en me de adem had benomen. Elke dag nam ik me voor dat ik me zou vermannen, dat ik net zo efficiënt en opgewekt zou zijn als Ari, net zo capabel en geestig als Madge, net zo vriendelijk en elegant als Fiona – alles behalve lui en slap en moedeloos. Alles behalve mezelf.

Ik was overvallen door de depressie die me al mijn hele leven zo nu en dan in zijn greep kreeg. Soms had ik er maar heel weinig last van, soms werd ik erdoor verlamd. Niet voor het eerst gaf ik me eraan over.

Wanneer ik, toen ik nog op de middelbare school zat, zo gedeprimeerd was dat ik het niet meer zag zitten, had ik daar mijn vader en de school de schuld van gegeven. Nu die tijd achter me lag, besefte ik dat ik me had vergist. Het was mijn eigen schuld. Ik was lui, slap, egoïstisch... Een lange lijst zelfbeschuldigingen.

Ik was ervan overtuigd dat ik, als ik maar genoeg mijn best deed, trouw mijn yogaoefeningen deed, de Hare Krishna zong, geschriften van Freud, Jung, de Dalai Lama en Ram Dass las, geen chocola meer at, meer tijd aan fitness besteedde en nu eindelijk eens begon aan die verdomde Franse lessen die ik had meegebracht, zou genezen. Ik wist zeker dat ik, als ik die vestingtoren kon beklimmen, uiteindelijk in frisse lucht onder een blauwe hemel zou staan. En dan zou ik beseffen dat ik geen hopeloos geval was, maar dat ik mezelf kon verlossen. Ik had geen idee met wat voor soort monster ik te maken had.

Als je toen tegen me had gezegd dat mijn problemen voortkwamen uit een paar foute verbindingen, uit een mislukt scheikundig experiment in mijn hersenen, dan zou ik dat hebben opgevat als een excuus om de verantwoordelijkheid voor mijn leven van me af te kunnen schuiven. Nu weet ik dat ik het mis had. Wanneer ik nu een depressie voel aankomen, weet ik wat er aan de hand is. Nu verniel ik niet, elke keer dat ik de bui zie hangen, mijn hele leven. Maar toen was ik ervan overtuigd dat alles goed zou komen als de wereld om me heen of ikzelf maar snel genoeg veranderde.

Die illusie was deels gestoeld op het feit dat verandering van omgeving leek te werken. Wanneer ik in een andere wereld stapte, trokken de nieuwigheid, de adrenaline en de endorfinen me inderdaad wel eens voor een poosje uit het moeras. Aangespoord door die endorfinen sprong ik op een dag uit bed om eindelijk mijn koffers uit Singapore helemaal uit te pakken en meteen een koffer te pakken voor een reisje naar Maleisië. Fiona en ik mochten met het koninklijke gezelschap mee op een staatsbezoek van twee weken naar Kuala Lumpur. Zoals daar de gewoonte was, had ik dat pas de dag ervoor te horen gekregen.

Ik denk dat Ari medelijden met me had omdat de andere meisjes me zo afschuwelijk behandelden, maar haar medelijden was beperkt. Ze werkte hard en kreeg daar goed voor betaald, maar ze kreeg nooit net als de meisjes zomaar een juweel of een envelop met contant geld. En volgens haar werkten wij lang niet zo hard als zij. Dat ergerde haar wel, maar ze liet het niet te zeer blijken. En ze bleef ongelovig haar hoofd schudden als ze eraan dacht dat zij, de beheerder van een aantal landhuizen in Bel Air, nu prostituees leverde aan een prins.

De meisjes die Ari meebracht naar Brunei waren voor het merendeel geen prostituees, maar ik heb nooit meegemaakt dat iemand de avances van de prins weigerde als ze wist wat de beloning was. Iedereen die ik in Brunei ontmoette, had een prijs, die Robin altijd betaalde. Ik heb maar één keer iemand horen zeggen dat ze er spijt van had, maar dat nam ze terug toen ze een week later een grote doos met juwelen kreeg. De meisjes die thuis een normale baan, een normaal vriendje en een normaal leven hadden, waren vaak degenen die zich het snelst aanpasten aan hun nieuwe leven. Ik geneerde me gewoon als ik zag hoe triomfantelijk ze rondliepen met de Rolex die ze voor hun verjaardag of zo hadden gekregen. Ook al zit je opgesloten in een soort meisjeskostschool in een parallel universum, je kunt je nog wel met een beetje waardigheid gedragen.

Zoals Ari, die haar waardigheid nooit verloor. En ook onder de verderfelijke invloed van het leven aan het hof in Brunei behield ze haar eigen identiteit. Ze was verloofd met een man die John heette en hem bleef ze trouw. Hij was een succesvolle aannemer. Hij had een blauw en een groen oog en was belachelijk knap om te zien, alsof hij zo uit een aftershavereclame was gestapt. Daarnaast gaf hij ook nog eens per week als vrijwilliger zwemles aan autistische kinderen. Als je van romantische komedies houdt, was hij de perfecte held.

Ook al onderhield Ari geen romantische betrekkingen met wie dan ook in Brunei, het was ons verboden Johns naam te noemen. Vrouwen zoals Ari en Madge hadden een moeilijke baan waarin sprake was van ongelooflijk veel geld en gevoelige informatie, en ze mochten niet getrouwd zijn of een vriend hebben. In elk geval werd daar niet over gepraat. En terwijl Ari en Madge een overtreding begingen als ze een vriend hadden, betekende dat zelfmoord voor Robins uitverkorenen. Als iemand daarachter kwam, zat je in het volgende vliegtuig naar huis.

Zelfs Ari was in Brunei wel eens eenzaam en dan praatte ze soms met mij. Hoewel ik destijds ‘betrouwbaar’ niet tot mijn grootste deugden rekende, was ik waarschijnlijk toch degene die ze kon vertrouwen. Niet dat ze me volledig vertrouwde, maar ze rekende erop dat ik slim genoeg was om te beseffen dat ik er geen baat bij zou hebben als ik haar in een moeilijk parket bracht. Ze vertelde me over haar trouwplannen zonder het woord ‘huwelijk’ te gebruiken. We praatten met elkaar op een manier die ons geen last zou bezorgen doordat we werden afgeluisterd. Ze zat in kleermakerszit op mijn bed een avocado uit de schil te lepelen terwijl ik mijn koffer pakte voor de volgende reis.

‘Ik maak me een beetje zorgen omdat ze mijn vertrekdatum vier dagen hebben vervroegd en nu mis ik mijn afspraken met de cateraars en degene die alles regelt. Maar de president kan wel zelf met de architect overleggen, dus beklaag ik me niet.’

Ari zou over een half jaar met John trouwen. Ze noemde hem in onze code ‘de president’, omdat hij John Adams heette. Ari was vijfentwintig en ze lieten een huis bouwen in Malibu. Ik kon me voorstellen dat ze met reizen wilde stoppen en een gezin wilde stichten. Ze had immers al genoeg van de wereld gezien.

‘Kan je moeder het niet doen?’

‘Ja, mijn moeder zal het uiteindelijk wel allemaal regelen. Dat weet ik. Maar je doet dit maar één keer en ik zou minstens de uitnodigingen willen zien voordat ze worden verstuurd,’ zei ze. ‘Heb ik al tegen je gezegd dat je in KL nooit je hotelkamer mag verlaten, tenzij een lijfwacht je komt halen? Dat is erg belangrijk.’ Ze keek naar wat ik in de koffer wilde leggen en voegde eraan toe: ‘Ooo, wat een mooie jurk! Wie is de ontwerper?’

‘Dior.’

‘Dan moet je die in elk geval meenemen.’

Ik deed de koffers dicht en nam niet eens de moeite ze op de grond te zetten. Ik wist dat iemand ze zou komen halen en dat ze als bij toverslag op de plaats van bestemming weer in mijn kamer zouden staan.

Robin was op zoek naar een vierde vrouw, en voor die positie was het niet onmogelijk dat hij een keuze zou maken uit de meisjes die zijn feestjes bijwoonden. Voor een eerste of tweede vrouw is dat ondenkbaar, maar zodra er een erfgenaam is, hebben de prinsen meer vrijheid. Soms dacht ik erover na hoe het zou zijn om met Robin getrouwd te zijn. Het was eigenlijk helemaal niet zo erg een man te hebben die zich maar zo nu en dan liet zien, vooral omdat je genoeg personeel had om je in de watten te leggen, en een jet om je naar Singapore te brengen wanneer je maar wilde. Maar de vrijheid om te kopen wat je wilt hebben is niet hetzelfde als vrijheid om te doen wat je wilt. Ik wist dat ik, als ik met de prins zou trouwen, nooit meer op het toneel zou staan, nooit meer met een rugzak door Europa zou reizen, nooit meer met een vriendje naar de film zou gaan en zelfs nooit meer zonder lijfwacht naar een winkelcentrum.

Maar soms viel ik ten prooi aan mijn fantasieën over een leven als prinses. Het was bizar dat het binnen mijn mogelijkheden lag. Welk door Disney gehersenspoeld Amerikaans meisje had nooit in bed gelegen en zeker geweten dat ze het waard was om door de kus van een prins uit haar toverslaap te worden gewekt? Dat ze haar ogen zou openen en zou beseffen dat ze, zonder dat ze er ook maar iets voor had hoeven doen, was gered? Welk meisje zou niet overwegen of ze haar hand zou uitstrekken naar die gouden ring en diamanten kroon?

Maar ik was niet zo grondig gehersenspoeld dat ik niet meer kon nadenken. Ik wist dat ik niet echt met Robin wilde trouwen, zelfs niet toen ik daar op het hoogtepunt van mijn roem stond. Want als ik dat zou doen, zou ik nooit meer een afspraakje hebben in de regen op een dak.

+++

Na het uitstapje naar Singapore waren zelfs de paar meisjes die zich nog normaal tegen me hadden gedragen heel kattig gaan doen. Dus toen we naar Kuala Lumpur vertrokken, verliet ik in mijn meest conservatieve Chanel-pakje van roze met grijze tweed opgelucht het huis. Ze hadden me zo gesard en waren zo gemeen tegen me geweest dat ik me niet langer kleiner wilde maken in de hoop dat ze me dan toch weer aardig zouden vinden. Wie kon het iets schelen dat die rotmeiden niet meer met me wilden omgaan? Dat zou Fiona zeggen en nadat ze wekenlang zo vals waren geweest, dacht ik er zelf eindelijk ook zo over. Het werkte bevrijdend. Het was net zoiets als toen ik als kind The Ramones had ontdekt en toetrad tot de wereld van de punkmuziek. Ik kon een heel andere werkelijkheid scheppen. Ik kon er bewust voor kiezen anders te zijn dan de kinderen die mijn leven verpestten. Ik kon met een groots gebaar laten zien dat niet ik, maar zij het bij het verkeerde eind hadden.

Op de middelbare school sloot ik me aan bij de toneelgroep en de pottenbakkers. Ik naaide mijn eigen kleren, verfde mijn haar in alle kleuren van de regenboog en werd gek op punkrock. Vanwege de donkere kleuren die we droegen, noemden de keurige kinderen van welgestelde ouders ons de Kinderen van het Duister, een bijnaam die we ons verrukt toe-eigenden en boven onze favoriete tafel in de cafetaria op de muur schreven.

De Kinderen van het Duister waren uit de toon vallende leerlingen met een raar kapsel, die rockopera’s schreven en auto-biografische cartoons tekenden. Ze spreidden hun gothic capes en versleten jassen voor me en omarmden me welwillend. Voor de talentenjacht op school kon ik doen wat ik wilde, hoe bizar ook, en altijd werd ik door een groepje toegejuicht. We vormden een clan. Mijn acceptatie in die clan ging gepaard met zwarte eyeliner en veiligheidsspelden als lichaamsversiering. En de maffe dingen die ik deed voor de talentenjacht behelsden bijvoorbeeld ook een stiekem uitstapje naar Buffalo en het imiteren van Siouxsie and the Banshees.

Mijn vader vatte het allemaal op als een verwerpelijke afwijking van fatsoenlijk gedrag, een schande voor de familie en een persoonlijke belediging. Hij stond voortdurend op het punt van uitbarsten. Dus verbeeldde ik me thuis dat ik een punkversie was van Glinda in De tovenaar van Oz, die in een roze luchtbel boven de wereld hing. Ik was ongenaakbaar, net als toen ik die dag in Brunei even mijn hand opstak om de krengen vaarwel te wuiven.

‘Ciao.’

Wat zou Patti Smith doen? Ze kunnen de pot op! Dat zou ze zeggen. Waarschijnlijk droeg zij dan geen pakje van Chanel, maar je moet altijd ruimte laten voor je eigen versie.

+++

We vlogen in een koninklijke karavaan vanaf een privévliegveld. Ik zag een paar gezichten die ik herkende – Dan en Wins-ton en dr. Gordon van de feestjes – maar geen andere vrouwen. Ik vroeg me af of we eindelijk een van Robins vrouwen te zien zouden krijgen, maar er waren geen echtgenotes bij en zelfs Robin was nergens te bekennen. Een groep mannen in pak negeerde ons. Dan knikte en Winston glimlachte. Ik vond Winston sympathiek. Hij en zijn vriendin Tootie waren een lief stel en zaten altijd de hele avond hand in hand met elkaar te praten. Soms voelde ik, als ik naar hen keek, een steek van afgunst, heel even. Zij verdiende nog geen duizendste deel van wat ik verdiende, maar ze had wel een vriend die blijkbaar dol op haar was. Maar als ik had mogen kiezen, had ik toch het geld gekozen.

Fiona en ik vlogen weer met ons eigen vliegtuig, echt de beste manier van reizen. Op het vliegveld van KL werden we onder strenge bewaking door een gang rechtstreeks naar wachtende auto’s gebracht. Voor een diplomatieke missie werd de douane blijkbaar overgeslagen. Niemand stelde ons ook maar één vraag. Ik had inmiddels geleerd dat ik moest doen wat er van me werd verwacht en zelf ook geen vragen moest stellen. Ik was een blad in een stromende beek, zei ik vaak tegen mezelf. Ik leefde in het moment. Ik leek wel een zenmonnik.

Samen met onze lijfwacht werden Fiona en ik naar een hotel in KL gebracht, waar we naast elkaar een kamer kregen. Onze lijfwacht zei dat we daar moesten blijven tot iemand ons kwam halen en hij ging halverwege tussen onze deuren staan. Ik zei Fiona gedag en we betraden ieder onze luxueuze cel. Vijf minuten later belde ze voor een praatje.

‘Waarom mogen we niet eens bij elkaar op de kamer komen?’ vroeg ik.

‘Maak je maar geen zorgen, hij blijft daar heus niet de hele dag staan. Ik zie je straks aan het diner.’

Een paar uur later kwam ze in haar pyjama naar mijn kamer, en even later werd er een fles wijn en een menu gebracht. Ze zei dat ik mocht bestellen wat ik wilde. Ook net zo veel flessen wijn als ik wilde.

‘Heb je enig idee hoeveel mensen er mee zijn gekomen?’ vroeg ze. ‘Martin en Robin hebben ieder een hele verdieping voor hun gevolg en zelf ieder een penthousesuite. Je denkt toch niet dat er ook maar iemand naar de rekening kijkt?’

We brachten het grootste deel van de dag door in elkaars kamer. We bestelden kaviaar, die we met een lepel uit het potje aten, keken naar films en dronken dure wijn. Champagne met kaviaar is een vreselijk cliché, maar het smaakt zalig als je in een joggingpak via de satelliet naar CNN kijkt. We lieten ons masseren, luisterden naar muziek en deden elkaars haar, en het lukte ons zelfs een keer te ontsnappen om in het hotel naar de pedicure te gaan, maar ik werd daar zo zenuwachtig dat ik er uitslag van kreeg.

Wat Fiona ’s avonds deed, weet ik niet, en we praatten er ook niet over. Robin negeerde me de eerste zes dagen. Ik bracht mijn eenzame avonden door met het lezen van Artaud en Hesse en ik werd steeds ongeduriger. Bij het lezen van Artauds woorden ik ben niet helemaal mezelf dacht ik: Dat ben ik. Ik ben niet helemaal mezelf. Ik weet niet eens wie mijn zelf is. Ik maande mezelf dat het tijd werd om te vertrekken, om weer deel te nemen aan het echte leven. Om weer vrij te zijn.

Ik belde Johnny, die een tijdje thuis was nadat hij van een kostschool was weggestuurd en moest wachten tot hij naar de volgende kon. Mijn ouders maakten zich zorgen om hem, omdat zijn obsessief-compulsieve stoornis sinds ik hem voor het laatst had gezien blijkbaar veel erger was geworden. Bij ons laatste telefoongesprek had mijn moeder me verteld dat het moeite kostte om hem de deur uit te krijgen vanwege alle rituele handelingen die hij moest verrichten voordat hij het huis wilde verlaten. Hij had zenuwtrekjes en uitbarstingen, slaakte allerlei kreten, raakte deuropeningen aan, spuugde in plassen, tikte met zijn lepel tegen zijn kom...

‘Broertje.’

‘Zusje.’

‘Hoe gaat het met je?’

‘Relaxed. Relaxed. Ik woon een poosje thuis. Ralph Reuben heeft van zijn moeder gehoord dat je slavin bent in China.’

‘Ik zit op dit moment in Maleisië. Van wie had de moeder van Ralph Reuben dat gehoord?’

‘Ze was ma tegengekomen bij ShopRite.’

Geweldig. Blijkbaar onthulde mijn moeder tegen iedereen die ze in de supermarkt tegenkwam waar ik was.

‘Wil je alsjeblieft tegen haar zeggen dat ze wat discreter moet zijn?’

‘Ja hoor, zal ik doen. Dan houdt ze haar mond wel.’

‘Wat ga je nu doen?’ vroeg ik.

‘Pa en ma zouden het bijzonder op prijs stellen als ik naar een volgende hoogstaande onderwijsinstelling zou vertrekken.’

‘Waarom ben je van de vorige weggegaan?’

‘Ik voelde me daar net zoals toen ik naar de kerk ging met Anthony Dante. Ik vond het best leuk, tot het moment in de dienst waarop ze die dingen van de achterkant van de banken pakten en allemaal knielden en ik de enige was die bleef zitten. Zo was het ook op die school. Ik was de enige jood in de kerk.’

‘Ik weet hoe dat voelt.’

Zelfs in een onbelangrijk gesprek was Johnny een dichter. Ik maakte me zorgen om hem. Hij maakte een fragiele, doorschijnende indruk. En met dichterlijkheid kwam je niet ver. Maar ik zat aan de andere kant van de wereld en kon niet veel doen om hem ervan te overtuigen dat hij op de volgende school iets meer zijn best moest doen om zich aan te passen. Ik kon mezelf er niet eens van overtuigen dat ik ergens langer moest blijven, dus hoe kon ik hem een raad geven die klonk als gevangenisstraf?

‘Ik hou van je, broertje, en ik mis je,’ zei ik, en ik hoorde de echo van mijn stem over de internationale lijn. Het klonk ontoereikend. Toen volgde de pauze die ik had geleerd te laten voortduren.

‘Ik hou ook van jou, zusje.’

+++

Toen ik daar in dat hotel dagenlang werd vergeten, wilde ik niets liever dan teruggaan naar New York en het theater. Naarmate Robin me langer negeerde, begon ik minder aan hem te denken. Mijn leven ontglipte me, uur na uur, terwijl ik wegrotte in een hotelkamer die ik niet mocht verlaten. Toen ik probeerde om met Fiona over Artaud te praten, zei ze bot dat Artaud een maniak was en ik een lastpak.

‘Kun je dan geen vijf minuten stilzitten? Je hoeft tenslotte geen greppels te graven. Als je gedichten wilt schrijven, doe dat dan. Of leer twaalf monologen. Kom eens in actie. Je omgeving is niet het probleem.’

Maar Fiona was ouder dan ik. Ik had geen idee van de waarde van geld. Ik zat er absoluut niet mee als ik als pindakaas rechtstreeks uit de pot at als lunch of cakejes zo uit de verpakking als avondeten. Ik had er niet onder geleden dat ik arm was, dus dat ik rijk werd met nietsdoen zei me ook niets. In die tijd was ik er nog oprecht van overtuigd dat ik op het toneel een briljante loopbaan voor de boeg had.

Ik was rusteloos, maar ik wist nog steeds niet wat ik moest doen. Ik had Brunei nog niet helemaal opgegeven, ik wilde mijn nederlaag nog niet toegeven. Dus toen ik werd gewaarschuwd dat Robin me boven verwachtte, vermande ik me. Ik nam me voor hem te betoveren. Ik wilde iets uitstralen waardoor hij zijn aandacht weer op mij richtte, wat dan weer mijn wil zou versterken om te blijven. Om mijn Oscar in ontvangst te nemen kleedde ik me in een glinsterende jurk van Armani met een lage ruguitsnijding. Robin was een billenman en daar hield ik rekening mee.

Onze lijfwacht nam me mee naar boven, naar een overdadig diner in de penthouse suite, waar ik, de enige vrouw, naast Robin mocht zitten. Ik herkende een groot aantal van de mannen rondom de tafel, maar er waren ook nieuwe gezichten bij, mannen met een ander accent dan dat van Robin en zijn entourage. Ik vermoedde dat sommigen uit Iran kwamen, anderen waren Engels. Ze gedroegen zich tamelijk uitgelaten, alsof ze iets te vieren hadden.

Het was zo’n avond die voorbijvloog op een tovertapijt van champagne, briljante momenten en perfecte timing. Het soort avond waarop alles op zijn plaats valt en je je een mooie, intelligente vrouw voelt. Ik merkte dat hij tevreden over me was. Ik zag geen afkeurende blikken of de kritiek die hij met zijn onechte glimlach kon laten blijken. De uitdrukking op zijn gezicht werd niet verduisterd door de wolk van misnoegen die straf voorspelde, dagenlange verbanning uit zijn bed en openlijke voorkeur voor een ander meisje.

Zoals elke avond ging het feest door toen iedereen allang doodmoe was. Hij was een van die mensen die geen slaap nodig hebben en die anderen verwijten dat ze hun korte tijd op aarde verspillen met slapen. Als hij een normaal mens was geweest, zou hij zijn slapeloze nachten in eenzaamheid hebben doorgebracht, maar omdat hij een stinkend rijke prins was, kon hij het zich veroorloven een zaal vol mensen een etmaal lang te laten opblijven.

Om vier uur in de morgen liet hij de gasten vertrekken en nam mij mee naar zijn slaapkamer. Die had een halve cirkel van ramen vanaf de vloer tot aan het plafond, zodat het leek alsof heel de twinkelende stad een deel was van ons eigen aquarium. We neukten met de gordijnen open en het licht uit.

Toen we klaar waren, verwachtte ik dat hij me net als anders met een klapje op mijn bil en een kus op mijn wang zou wegsturen. Maar er gebeurde iets ongelooflijks: hij drukte op een knop om de gordijnen dicht te doen, krulde zijn lichaam om het mijne, sloeg een arm om me heen en zei ‘welterusten’.

Ik had het niet meer van schrik. De intimiteit overviel me. In Robins aanwezigheid knetterde ik altijd van spanning, sloofde ik me uit om het hem naar de zin te maken en vergat ik mezelf. Ik was zo verlamd door zijn veranderde houding dat ik niet eens de dekens van mijn te warme voeten durfde te schoppen uit angst dat ik hem zou storen. Ik lag slapeloos naast hem, met klamme voeten, een bonzend hart en kramp in mijn buik. Ik hoopte dat hij het eerst in slaap zou vallen en zou snurken of zoiets, zodat ik me kon ontspannen.

‘Je slaapt niet.’

Hij liet zich niet misleiden. Ik voelde me een sukkel. Hij gaf me een slaappil en nam er zelf ook een.

Toen we wakker werden, ontbeten we samen en keken naar CNN terwijl hij zich aankleedde. De rest van de reis werd dit onze routine. Het werd normaal voor me. Ik stond er niet bij stil dat Fiona nu degene was die de avonden in haar eentje moest doorbrengen.

+++

De eerste Golfoorlog was kort daarvoor afgelopen, maar de nasleep was nog steeds op het nieuws. Nog maar een paar maanden geleden had ik tegen die oorlog geprotesteerd in Thompson Square Park, maar dat leek in Brunei heel lang geleden – zowel de oorlog als Thompson Square Park. De meeste mensen die iets willen weten over Brunei veronderstellen dat het in het Midden-Oosten ligt, misschien vanwege de olie en de bruine huid van de inwoners. Maar Zuidoost-Azië ligt een heel eind bij Irak vandaan, en ik zag geen verband tussen dat deel van de wereld en die oorlog. Natuurlijk was dat verband er wel. Elke dankzij olie rijk geworden sultan, koning, president en minister-president klotst rond in dezelfde oliepoel.

Robin hoorde ook bij dat olienetwerk, maar ik wist niet wat zijn positie was en ik mocht er niet over praten. Dat was niet mijn functie. Maar ik vroeg het me af terwijl hij voortdurend het nieuws volgde, een gestage stroom die alles bepaalde wat hij deed. Ik lag in dat enorme hotelbed, met het rumoer van Kuala Lumpur veertig verdiepingen lager, en keek naar het alomtegenwoordige CNN terwijl Robin zich aankleedde om naar zijn werk te gaan, wat dat werk dan ook inhield. Elke morgen keek ik ook naar het verweerde gezicht van Nelson Mandela, die de wereld toesprak over de afbrokkeling van apartheid.

Toen Robin langzamerhand eerder mijn minnaar dan mijn werkgever werd, probeerde ik er zo nu en dan achter te komen hoe hij dacht over bepaalde gebeurtenissen op het nieuws. Maar hij gaf meestal een ontwijkend antwoord en ik durfde niet aan te dringen. Ik wist dat er in Brunei geen persvrijheid was, dat de sultan een autocraat was (een sympathieke, dat wel) en dat kritiek op hem streng werd gestraft. Geen bewonderenswaardige zaken, die ik dus maar negeerde. Ik was geen ambassadeur van Amnesty International. Het was niet mijn land. Het ging me niet aan.

Al mijn politieke overtuigingen en de jaren dat ik die actief had uitgedragen hadden opeens hun betekenis verloren. Ze waren zinloos geworden. Niet dat ik plotseling een voorstander was geworden van theocratie, polygamie en ongebreideld consumentisme, maar mijn overtuigingen waren niet belangrijk meer.

Toen ik op de middelbare school zat, was ik met de bus naar Washington gereisd om mee te doen aan protestmarsen van voorstanders van abortus en de rechten van homoseksuelen. Ik schreef artikelen over de Zapatista’s en was van plan om na mijn eindexamen naar Chiapas te gaan. Maar daar was niets van gekomen. In plaats daarvan had ik besloten mijn activisme te verenigen met mijn artistieke ambities en me aan te sluiten bij het illustere protesttoneel, tot ik erachter kwam dat ik daar niet veel mee verdiende, zodat mijn idealen werden uitgehold door het besef dat ik mezelf wel moest kunnen onderhouden. Maar voor kunst of activisme was er in mijn wereld in Brunei geen plaats, en die werd in de loop der maanden mijn werkelijke wereld.

Robin had meer belangstelling voor de koninklijke scheiding in Engeland dan voor het einde van de apartheid. Maar het internationale financiële nieuws interesseerde hem het meest. We luisterden naar Engelstalige zenders, maar wat mij betreft hadden ze evengoed in het Maleis kunnen zijn, want de Dow Jones en S&P’s waren abracadabra voor me. Mijn vader had me er niets over bijgebracht, waarschijnlijk omdat ik er nooit naar had gevraagd. Ik zei tegen Robin dat mijn vader in de financiën zat en hij knikte belangstellend, maar hij vroeg niet door. Dus bedacht ik andere dingen om hem te amuseren.

Op een morgen plaagde ik hem omdat hij niet samen met me in bad wilde.

‘Ik ga alleen in bad met een eendje,’ zei hij.

Die middag stuurde ik een lijfwacht eropuit om een rubber eendje te kopen en dat gaf ik aan Robin, zodat hij zich in bad niet eenzaam zou voelen. Die dag had hij extra veel aandacht voor me. Ik was niet van plan geweest om te doen wat ik daarna deed, maar het zaadje dat Taylor had geplant had wortel geschoten.

Robin vond het leuk zo af en toe Serena’s naam te noemen, vooral wanneer we het gezellig hadden en ik me te veel op mijn gemak voelde. Ik weet niet meer hoe het begon. Hadden we het over acteren? Over zingen?

‘Ik geloof dat Serena zangeres is bij een band in Los Angeles. Dat is toch zo?’ zei hij.

‘Ja, ze heeft me een keer verteld dat ze zingt bij de band van haar vriend,’ antwoordde ik. Hij had me de gelegenheid geboden om het achteloos te laten vallen.

‘Echt waar?’ vroeg hij scherp.

‘Dat ze jazzzangeres is?’ Ik deed net alsof dat van die vriend niet belangrijk was. ‘Ja, dat heeft ze me verteld.’

Die morgen gaf ik hem een afscheidskus, liep naar het raam en bleef daar een hele tijd staan uitkijken over de stad. Dat deed ik elke morgen. Ik had altijd een paar uur vrij voordat de lijfwacht me kwam halen om me terug te brengen naar mijn eigen kamer. Daar deed ik dan een dutje, bestelde iets te eten en ging zitten lezen tot het tijd was om me te verkleden voor het avondritueel. Mijn favoriete deel van de dag was nadat hij naar zijn werk was gegaan en ik weer alleen was. Wanneer ik daar genoeg van kreeg, belde ik soms Fiona, maar ze was er overdag nooit. Ik verdreef de vraag waar ze dan naartoe was.

Elke ochtend kuste ik Robin gedag en elke avond zat ik naast hem aan tafel. Het was net alsof hij mijn vriend was in plaats van de broer van een dictator die al drie vrouwen en veertig vriendinnen had, terwijl ik mijn best deed om een van die vriendinnen van haar inkomsten te beroven. Ik kan niet uitleggen waarom ik zo mijn best deed om Robin voor mezelf te hebben. Soms vond ik hem een fascinerende intrigant, een sexy schurk. Soms gaf hij me het gevoel dat ik beeldschoon en fantastisch was. Soms vond ik hem een lul en moest ik me beheersen om hem niet met de afstandsbediening om zijn oren te slaan. Maar de smoezelige, akelige waarheid is dat ik het bed met hem deelde en daardoor het gevoel had dat ik deel uitmaakte van een machtige, belangrijke wereld. En ik had me nooit eerder machtig gevoeld. Ik weet niet zeker of ik verliefd was op Robin zelf, maar ik was wel verliefd op dat gevoel, stapelverliefd. Waarschijnlijk haalde ik die twee dingen door elkaar.

Macht smaakte net als een oester, alsof ik de zee had ingeslikt met al zijn herinneringen, kalmte, bederf en wreedheid. Het smaakte als de oester die ik ooit als kind had gegeten, nog trillend van het leven. Mijn vader at het liefst schaaldieren. Toen we op mijn zevende een keer naar Boston gingen, nam hij me mee naar Faneuil Hall, zette een dozijn rauwe oesters tussen ons in en daarnaast een dozijn rauwe venusschelpen. Hij prikte een oester aan zijn vork, doopte die in cocktailsaus en at hem op, en hij zei dat ik dat ook moest doen. Er kwamen zelfs mensen om ons heen staan om met eigen ogen te zien hoe een klein meisje daar oesters zat te eten.

Ik weet nog dat ik het ding heel even voor mijn mond hield en het weer neer wilde leggen. Het zag eruit als de onderkant van een tong, nat en bedoeld om ongezien te blijven. Maar ik stopte het in mijn mond en probeerde erop te kauwen, en het gleed in mijn keel en ik kokhalsde. De mensen begonnen te lachen. Ze moedigden me aan: ‘Toe maar, kind, slik maar lekker door!’ Ik kokhalsde nog een keer voordat ik ontdekte hoe ik mijn keel moest openen en slikken.

Ik had braakneigingen, maar na die eerste oester at ik er nog vier. Ik wist dat mijn vader trots op me was. En bij elke oester begreep ik het beter: ze smaken walgelijk en heerlijk, en je eet ze om te bewijzen dat je het kunt.

Ik had verlangd naar een glamoureus leven en dat had ik gekregen. Ik was een koninklijke maîtresse; in ondergoed van La Perla stond ik in een penthousesuite voor het raam en keek uit over Kuala Lumpur. En als soms de gedachte bij me opkwam dat de oester mijn bloed vergiftigde, als ik ook maar heel even dacht dat ik iets inleverde wat ik nooit terug zou krijgen, dan verdreef ik die gedachte onmiddellijk.

17

De lijfwacht klopte midden op de dag op de deur en deelde me mee dat ik een avondjurk moest aantrekken. Tot die dag had Robin me pas ’s avonds laten komen, dus dit was ongewoon. Toen we in de lift stonden, drukte de lijfwacht op de knop naar het dak. Ik verstijfde van schrik. Ik wist te veel en ze wilden van me af. Ik kon niets beginnen. Ik zat in de val. Ik voelde me zoals de man in een gangsterfilm die weet dat hij straf krijgt voor iets wat hij heeft misdaan, maar die geen andere keus heeft dan bij zijn moordenaar in de auto stappen. Ik zag de krantenkoppen al voor me.

+++

WANHOPIGE AFGEDANKTE MINNARES SPRINGT IN MALEISIË VAN HET DAK

+++

AMERIKAANSE PROSTITUEE STERFT BIJ FOUT GELOPEN DRUGSDEAL IN KUALA LUMPUR HILTON

+++

TIENER UIT JERSEY VERDWIJNT OP VAKANTIE IN ZUIDOOST-AZIË

+++

In elk geval zou ik sterven in een avondjurk. Maar niemand duwde me van het dak. In plaats daarvan stond er een helikopter op me te wachten, die me bijna van het dak blies. Het was mijn eerste helikoptervlucht en de koptelefoon ruïneerde mijn kapsel, dat ik inmiddels in vijf minuten perfect had leren stylen. Ik bedacht dat ik er waarschijnlijk uitzag als een heldin in een Hitchcock-film nadat ze op een berg in een studio achterna was gezeten terwijl haar avondjurk dankzij een ventilator om haar lichaam had gewapperd.

De vlucht leek belachelijk kort, nauwelijks een sprong van Spiderman van het ene dak op het andere. Maar toen ik omlaagkeek naar het verkeer dat door de straten van KL kroop, vermoedde ik dat een vlucht van drie minuten een rit van drie uur zou zijn. Die helikoptervlucht, de ritten van en naar het vliegveld en het uitzicht vanuit mijn hotelkamer zijn alles wat ik van die stad te zien heb gekregen. De etensgeuren die aan de achterkant uit de restaurants werden geblazen, heb ik niet geroken. Ik heb niet bij een straatventer een sjaal gekocht, niet ergens buiten mijn hotel een kop thee besteld en, behalve van de hotelingang naar de auto en vice versa, geen stap op straat gezet, en het laatste was maar twee keer. Ik ben in Maleisië geweest, maar eigenlijk niet. Ik ben op het eiland Borneo geweest, maar eigenlijk niet.

Op een ander dak werd ik verwelkomd door twee lijfwachten met een spiegelende zonnebril op, die me naar weer een andere hotelsuite brachten. Deze was oneindig groot. Ik kamde mijn haar, drentelde rustig rond om alles te bekijken en bereidde me voor op weer een heel lange wachttijd. Maar toen ik me omdraaide, zag ik aan de andere kant van de kamer de sultan op een tweezitsbank zitten. Ik gaf bijna een gil van schrik.

‘Wat vind je van mijn land?’ vroeg hij, en hij gaf een paar klapjes op de plaats naast hem. Robin had me dezelfde vraag gesteld.

Natuurlijk waren we op dat moment niet in zijn land, maar ik wist wat hij bedoelde. De hele wereld was van hem, overal was zijn land. En niet zoals John Lennon dat had bedoeld.

Ik had het gevoel dat ik een voetbalveld moest oversteken om naast hem te gaan zitten. Voor hem op tafel stond een theeservies van dun porselein met een gouden rand. Ik ging zitten en schonk voor ons allebei een kop thee in, en hij zei dat ik hem Martin moest noemen. Hij was gemakkelijker om mee te praten dan Robin. Hij was vriendelijk en bijna luchthartig, en zijn glimlachende gezicht was veel minder streng dan dat op de bankbiljetten en reclameborden. We dronken een kop thee en zelfs nog een half kopje voordat we naar de slaapkamer gingen. De suite waar ik een ontmoeting had met de sultan van Brunei was minstens tien keer zo groot als het huis waarin ik nu woon. Zelfs de paus had geen weelderiger omgeving kunnen bedenken.

Ik was toch doorgegeven, maar ik was lang genoeg in Brunei om te beseffen dat het een compliment was, geen belediging. Het was een soort eerbewijs aan mij, het hoorde bij de erecode tussen twee broers die elkaar respecteerden. Ik was een geschenk.

Alleen al door Martin te kussen, ontdekte ik dat hij heel anders was dan Robin. Hij was minder gecompliceerd, minder behoeftig, minder manipulatief. Ik kan het verschil het beste uitleggen door te zeggen dat Robin eiste dat je van hem hield en dat Martin alleen maar van je verlangde dat je hem pijpte. Hij vroeg beleefd of ik dat wilde doen, nadat hij me had gevraagd me uit te kleden, heen en weer te lopen, rond te draaien en een dansje voor hem te doen. Na afloop stuurde hij me opgewekt terug naar de helikopter, met de opmerking dat zijn broer een goede smaak had.

Ik heb de sultan nooit meer gezien, maar daarna vond ik het altijd amusant naar zijn gezicht op de Bruneise dollarbiljetten te kijken. Angelique, de zangeres op wie prins Sufi verliefd was, zei later tegen me dat ik het me niet moest aantrekken dat hij me niet voor een tweede bezoek had uitgenodigd, maar dat ik me juist gevleid moest voelen omdat hij me had willen ontmoeten. Ze zei dat hij bijna nooit met westerse meisjes naar bed ging en als hij dat wel deed, wilde hij ze nooit voor de tweede keer.

Die avond wilde Robin dolgraag weten of Martin mijn bezoek op prijs had gesteld. Hij leek net een jongetje dat snakt naar de goedkeuring van zijn vader. Robin had altijd een hongerige uitdrukking in zijn ogen, maar het was een soort honger die niemand kon stillen – het soort dat je ertoe brengt elke nacht tot vijf uur op te blijven, het soort dat je ertoe brengt het ene na het andere meisje te neuken en de ene na de andere Maserati te kopen.

Hij zag eruit als een alcoholist tegen sluitingstijd, als iemand die alles kreeg wat hij wilde hebben en wanhopig besefte dat hij niets bezat. Niet voor het eerst vermoedde ik dat hij, ondanks het feit dat hij wanhopig zijn best deed om zich te amuseren, zelden plezier had. Er zijn niet genoeg meisjes of auto’s op de wereld om dat soort honger te stillen.

Ik sliep in Robins armen en droomde dat ik de sultan was, of niet de sultan, maar een man.

Ik ben een man en ik ga de Kit Kat Club in Fifty-second Street binnen. Ik duw het gordijn van dikke stroken glinster-
folie in de deuropening opzij en loop langs de spiegelpilaren de hoek om. Ik ga in een afgeschermd hoekje zitten en koop een lapdance van een meisje wier gezicht ik niet kan zien, maar ik voel haar hitte. Het verbaast me dat ze zo naakt op mijn schoot zit en ik verwonder me over haar zachtheid. Je kunt een meisje kopen, denk ik, een warm, fluweelzacht meisje.

Toen pas drong het tot me door. Ik had nooit begrepen waarom je een meisje wilde kopen, tot ik die droom had. In die droom was ik intens dankbaar dat ik een man was.

18

Toen ik terugkwam uit Kuala Lumpur was Serena vertrokken.

‘Vertrokken?’

‘Vertrokken. Kasten leeg, vliegticket, weg,’ zei Ari.

O, wat heerlijk! Serena was weg! Ik geloof dat ik echt even trappelde van blijdschap. Toen drong het tot me door. Was de opmerking die ik in bed tegen Robin over haar had gemaakt er de reden van dat ze naar huis was gestuurd? En zo ja, wat dan nog? Ik moest genieten van mijn overwinning. Ze had hetzelfde met mij willen doen, maar het was haar niet gelukt omdat ze het er te dik bovenop had gelegd. Ik zag weer voor me hoe ze die aardbei had gegeten. Ik wist hoe het voelde wanneer je met je tong over de pitjes gleed, je verheugde op de smaak en deed alsof één hap genoeg was, alsof het niet nodig was dat je je vol voelde, verzadigd.

Er prikte iets. Het was geen schuldgevoel, dat niet. Het was walging. Om Serena en om mezelf. Omdat ze zo’n vals kreng was en om wat ik daardoor had gedaan. Maar was dat dan niet hoe ik wilde zijn? Meedogenloos, degene die vecht en wint, al is het nog zo’n bloedig gevecht? Het tegenovergestelde van iemand die vecht is niet iemand die liefheeft, maar iemand die wegloopt. Wie wil je zijn?

Ik vroeg Ari waarom Serena naar huis was gegaan en uiteindelijk vertelde ze me het hele verhaal. Serena was nummer één geweest voordat Fiona op het toneel was verschenen. Serena was nummer één geweest voordat er ook maar één ander meisje uit het Westen naar Brunei was gekomen. Robin was ooit weg van Serena geweest. Maar net als de vrouw van Blauwbaard had ze het enige wat haar verboden was niet kunnen weerstaan.

Toen er acht maanden geleden voor het eerst meisjes vanuit het Westen naar de feestjes in Brunei waren gehaald, mochten Ari, Serena en Leanne regelmatig naar het Hilton om daar te lunchen en te zwemmen. Ze mochten winkelen in Singapore en naar de dierentuin. En ze hadden ieder hun eigen huis.

In die gouden tijd kwam prins Hakeem, Robins oudste zoon, die ik nog niet had ontmoet, ook elke avond op het feest. Hij had een vriend, Arif, een knappe tegenpool van de lelijke Hakeem. Op bepaalde dagen, toevallig de dagen dat Serena naar het zwembad in het Hilton ging, was hij daar ook.

Serena gebruikte de huistelefoon om die afspraakjes te regelen, en blijkbaar vond de ijskoningin met de blauwe ogen het leuk om dan obscene taal te gebruiken. Robin gebruikte zelden de telefoon voor andere dan zakelijke gesprekken. Waarom zou hij? Als hij om persoonlijke redenen iemand wilde spreken, liet hij dat regelen door zijn staf.

Serena was in Brunei een pionier. Ze wist niet dat de telefoons werden afgeluisterd. Ze had geen idee dat haar privégesprekken later werden beluisterd door de prins. Hij riep haar niet op het matje voor een berisping, maar liet haar weten dat hij op de hoogte was door op uitgelezen momenten een specifieke opmerking uit een gesprek tussen haar en Arif te herhalen. Ik kon me voorstellen hoe vergenoegd hij haar dan zag verstijven en koud worden van schrik en dat zij de angstige, schuldige blik in haar ogen niet op tijd kon verbergen, klam werd van het zweet en nog meer haar best deed om hem te behagen.

Hij liet haar niet onthoofden. Hij gaf haar niet eens een vliegticket naar huis. Dat was niet amusant. Dat was niets voor hem. Als hij de inquisiteur-generaal was en jij lag op de pijnbank, zou hij je dagenlang laten lijden. Hij zou het wiel zo langzaam laten draaien dat je pas merkte dat je werd doodgemarteld wanneer je je darmen op de grond zag liggen. Nee, hij deed alsof hij het haar vergaf. Hij nodigde haar uit om terug te komen en negeerde haar maandenlang terwijl hij alle andere vrouwen in de zaal het hof maakte, vooral haar rivale. Dat was ik.

Terwijl we broodjes met kaas en stukken watermeloen aten, kreeg ik dat allemaal van Ari te horen. Mijn voeten werden ijskoud. Fiona, mijn beste vriendin Fiona, moest het hebben geweten en ze had er geen woord over gezegd. Al had ze me gewaarschuwd. ‘Ik ben je vriendin niet,’ had ze gezegd. Dat is ook een nuttige les die ik in Brunei heb geleerd. Als iemand tegen je zegt dat ze geen vriendin van je is, moet je haar geloven.

Taylor had naast me in bed gelegen en me aangemoedigd wraak te nemen voor de manier waarop Serena me behandelde. ‘Jij bent ook heel slim,’ had ze in mijn oor gefluisterd.

O ja? Ik had iets gedaan wat destijds verstandig leek, maar nu bleek dat de andere spelers van het spel veel meer informatie hadden dan ik. Zou ik, nu Serena weg was en Robin me niet meer nodig had om haar te martelen, ook worden afgedankt? Hij genoot van het geruzie onder de meisjes. Zou hij mij minder leuk gaan vinden nu ik geen rivale meer had? Zou ik terugkeren naar New York en wachten op een telefoontje van Ari dat nooit zou komen, tot maanden later al mijn hoop was vervlogen? Als ik ook maar een beetje invloed had gehad op het vertrek van Serena, was ik dan te kortzichtig geweest?

Had Fiona dit allemaal voorzien? Had ze mij gebruikt om van Serena te worden verlost, terwijl ze erop vertrouwde dat Robin zijn belangstelling voor mij zou verliezen zodra Serena was vertrokken? Of zat ik een heel drama te verzinnen terwijl er niets aan de hand was?

Ik had me moeten houden bij dingen waar ik goed in was, zoals er leuk uitzien en grappige verhalen vertellen. Ik hoorde het mijn vader weer zeggen, maar dan een andere versie: ‘Je bent geen beroemde internationale callgirl, dus moet je jezelf verkopen.’ Ik wist dat ik het nooit van Fiona zou winnen, maar ik had genoeg van haar geleerd om haar partij te geven. Elke keer dat ik gek werd van verveling of ziek was van mezelf en op het punt stond om een ticket naar huis te vragen, gebeurde er iets wat me tegenhield.

+++

Robin kocht een nieuwe Lamborghini. Voordat ik de feestzaal binnenging, kwam een lijfwacht me halen en nam me mee naar de achteringang van het paleis, waar Robin me kwam afhalen voor een rit in zijn nieuwe auto. Ik stapte in en de portieren zakten automatisch dicht, zoals de deur van een tijdmachine. De stoelen waren zo laag dat het leek alsof je op de grond lag. Ik zou mijn billen schrammen aan een verkeersdrempel.

We raceten over door jungle omzoomde wegen, die alleen door de koplampen werden verlicht. Naast Robin in de auto zitten was een nieuwe vorm van intimiteit, alsof we een normaal stel waren dat overal naartoe kon gaan, uit eten of naar de film. Maar wij gingen natuurlijk gewoon terug naar waar we vandaan kwamen. Ik keek naar Robin, die zijn ogen gericht hield op de weg. Er pulseerde iets onder zijn huid, achter zijn ogen en in de aderen in zijn hals. Hij zag eruit alsof het hem moeite kostte zich te beheersen en geen vijfhonderd kilometer per uur te rijden. Alsof hij mij was vergeten. Ik vroeg me af of hij wilde doorrijden tot hij ergens aankwam waar hij geen prins meer hoefde te zijn.

‘Wat vind je ervan?’ onderbrak hij plotseling mijn gepeins. Ik vind dat we gewoon moeten doorrijden naar Thailand, antwoordde ik bijna. Zonder iets mee te nemen. Dan kopen we daar nieuwe kleren, slapen we in een strandhut in Phuket en gaan we van de rotsen duiken.

‘Wat vind je?’ vroeg hij nog een keer.

‘Waarvan?’

‘De auto,’ zei hij kribbig. De auto natuurlijk. Wat anders?

Ik zocht naar een woord om de auto te beschrijven, iets waar hij blij mee zou zijn. De woorden die bij me opkwamen, waren ‘lelijk’, ‘belachelijk’ en ‘sneu’. Maar ik zei: ‘Stoer.’

‘Stoer?’

Hij keek teleurgesteld.

‘Prachtig. Het is een prachtige auto.’

‘Prachtig’ was een woord dat je in Brunei de hele dag gebruikte. Alles was prachtig: het oerwoud, de halskettingen, de meisjes, de auto’s, zijn kunstwerken, zijn paleis... Alles wat hij bezat. Alles was even prachtig. En dat wilde hij voortdurend horen. Al die pracht is van jou, jij houdt al die pracht in je handen.

+++

In de twee weken dat we weg waren geweest, waren er een paar andere gezichten bijgekomen. Nu Serena er niet meer was, kwam prins Hakeem weer op de feesten. Hij zag eruit als een opgeblazen babypop, hij was minstens driemaal zo dik als zijn vader. Robin zette me af voor de deur en ik ging alleen naar beneden. Prins Hakeem stond in de gang voor de deur van de feestzaal te spelen met een autootje met afstandsbediening, een miniatuur van de Lamborghini waar ik zojuist uit was gestapt. Twee slanke Thaise meisjes, die nog maar net oud genoeg leken voor een klassenavond op de middelbare school, zaten tegen elkaar aan geleund op de trap te giechelen om zijn spel.

Gewoontegetrouw maakte ik een buiging toen ik langs hem heen liep. Ik vond het raar om in plaats van voor Robin te buigen voor iemand van mijn eigen leeftijd, en dan ook nog iemand met een grote afstandsbediening in zijn hand. Mijn buiging voor Robin was onderdanig en seksueel. Die voor prins Hakeem was spottend.

Serena’s plaats was ingenomen door twee nieuwe meisjes: Delia en Trish. Toen ik binnenkwam, werd ik door de Thaise meisjes met gilletjes begroet. Yoya, Tootie en Lili omhelsden me en ik begreep niet waarom ze zo lief tegen me deden. Misschien omdat ik de regels aan mijn laars lapte en in ons eilandenrijkje van verschillende nationaliteiten zo vaak naar hen toe slenterde. Dan ging ik op de leuning van hun bank zitten en vroeg bijvoorbeeld hoe je ‘alsjeblieft’ en ‘dank je wel’ zei in het Thais. Op hun beurt behandelden ze mij als hun beste vriendin. Er waren ook fatsoenlijke meisjes bij in Brunei, lieve meisjes.

Fiona begroette me op haar manier hartelijk, dat wil zeggen: koeltjes, maar niet neerbuigend. Robin en zijn vrienden kwamen binnen toen Angelique hartstochtelijk ‘How Am I Supposed to Live Without You’ zong. Eddie wenkte me ongeveer een uur na de binnenkomst van de mannen en nam me mee naar de gang. Een lijfwacht vergezelde me naar de hal en opende daar de deur van een vertrek waar ik nog niet was geweest. Achter deur één ligt een levenslange voorraad Turtle Wax, achter deur zes een stapel goudblokken en achter deur drie... Een badkamer. Een enorme badkamer.

In de hoek had een schilder van oosterse taferelen moeten zitten, met een penseel in zijn hand. Midden in de kamer stond een bad zo groot als een klein zwembad. De kuip was bekleed met gouden tegeltjes, die flonkerden in de dampende lucht. Naast het bad stond een schaal met fruit, honingcake en chocola. Het rubberen eendje dat ik in Maleisië voor Robin had gekocht, dreef op het water, een beetje scheefgezakt. Ik wilde niet in het bad stappen en beginnen te zweten voordat hij kwam, maar ik vond het raar om mijn jurk aan te houden, dus kleedde ik me uit en ging naakt op de divan liggen. Een odalisk die uit een van zijn schilderijen was gestapt. Het enige wat het harembadtafereel bedierf was de tv die in een hoek aan de muur hing, met CNN aan, zoals altijd. Ik nam aan dat hij me wilde laten zien dat hij helemaal niet bang was om met een meisje in bad te gaan.

Het leek alsof hij een romantische ontmoeting had geregeld, maar toen hij binnenkwam, had hij een kille, harde uitdrukking op zijn gezicht. In de auto had hij bijna geen woord tegen me gezegd. De vertrouwelijkheid die er in Maleisië tussen ons was geweest, was verdwenen. Ik vermoedde dat hij teleurgesteld was dat Serena bij zijn thuiskomst was vertrokken, al had hijzelf opdracht gegeven om haar naar huis te sturen. Maar ik had hem geen keus gelaten. Hij wist dat ze een vriend had en dat ik wist dat hij dat wist, dus kon hij haar niet laten blijven. Het was mijn schuld dat ze weg was en de enige die hij daarvoor kon straffen was ik.

Afgezien van Serena kende ik hem inmiddels goed genoeg om me niet te hoeven afvragen waarom zijn houding ten opzichte van mij zo opeens was veranderd. Daar hoefde geen reden voor te zijn. Ik werd nerveus als hij ijskoud deed, maar ik was nog nerveuzer als hij aardig voor me was. Wanneer hij aardig was, wist je zeker dat hij op het punt stond je een streek te leveren. Misschien zou ik een milde straf krijgen.

‘Je ziet er mooi uit.’

Hij verkleedde zich in de kamer ernaast en toen hij terugkwam, hing hij zijn badjas op en stapte in het bad. Het water kwam tot aan zijn middel. Ik ging naast hem zitten en hij draaide me om zonder me zelfs maar te kussen. Ik voelde dat ik naar het plafond zweefde toen hij me neukte. Het was het soort neuken dat was bedoeld om je te vernederen, maar het raakte me niet. Ik was steeds minder verbonden met mijn lichaam. Ik kon elk moment mijn lichaam verlaten en alleen een hologram achterlaten. Diep onder me pakte het hologram een poot van de divan om houvast te hebben. Maar ik was vrij. Ik was niet een van zijn kruiperige onderdanen. Ik was zelfs niet onderworpen aan de wet van de zwaartekracht.

+++

Toen hij zich had aangekleed en op het punt stond terug te gaan naar het feest, probeerde ik een Maleise zin die ik had onthouden.

Aku cinta padamu,’ zei ik.

Zoals ik al zei, wilde de sultan alleen maar dat je hem pijpte, maar Robin wilde dat je van hem hield. Mensen die willen dat anderen van hen houden, zijn veel gevaarlijker dan mensen die tevreden zijn met alleen macht en geld. Je moet veel meer doen om hen gelukkig te maken.

‘Dat is fijn,’ zei hij.

Wat ik had gezegd was niet helemaal waar. Wat ik voor hem voelde was iets wat op liefde leek, maar het was niet pure liefde. Het was tegelijkertijd een soort liefde en helemaal niets.

Toen ik de feestzaal weer binnenkwam, wenkte Fiona me. Ik liep de zaal door, ging op mijn plaats links van Robin zitten en wachtte af wat het lot voor me in petto had.

19

Na een lang verblijf in Engeland verscheen prins Sufri ook weer op de feesten. Wanneer hij erbij was, deden we heel andere dingen. Om te beginnen gingen we eerst naar de badmintonzaal. De banen lagen in een hoge, felverlichte soort hangar met een sponsachtige vloer, waarin onze hakken bleven steken zodat we struikelden als we onze voeten niet even hoog optilden als Clydesdales. Wanneer Robin zich daar ook liet zien, had hij een uitdrukking van ongeïnteresseerde tolerantie op zijn gezicht. Hij ging met zijn armen over elkaar in een hoek staan en wierp regelmatig een blik op de deur. Maar Sufri was zijn oudere broer, die hij moest gehoorzamen. Wij noemden prins Sufri ‘Ben’. Een zachtaardige naam. Steeds wanneer ik naar hem keek, klonk dat liedje van Michael Jackson door mijn hoofd waar we in het zomerkamp zo vaak naar hadden geluisterd. Destijds dacht ik dat het over iemands lelijke vriend ging, tot mijn vriendin Liz me vertelde dat het een rat was.

Ben leed aan een huidziekte die puisten zo groot als knikkers veroorzaakte. Ari zei dat die het gevolg waren van zijn behandeling voor kanker, maar ik had nooit eerder een kankerpatiënt gezien met hetzelfde euvel. Mijn nieuwe kamergenote, met wie ik bevriend was geraakt, zei dat het een gevolg was van verwerpelijke koninklijke inteelt.

Ben had keelkanker, daarom was zijn strottenhoofd verwijderd. Hij sprak door een apparaatje zo groot als een mobieltje dat hij voor een stemdoos in zijn keel hield. Daardoor en door zijn huidziekte zag hij eruit en klonk hij als een wrattige bruine pad. De puisten verminkten zijn gezicht en hij had uitpuilende ogen. Hij had dun zandkleurig haar, dat steil rechtop stond.

De meeste Amerikaanse meisjes rilden van hem en bleven op een afstand, uit angst dat zijn kwaal besmettelijk was of dat hij hen aardig zou vinden en ze dan zijn maanlandschapachtige gezicht zouden moeten strelen. Dat vond ik stom van hen. Als je de keus hebt tussen een monster en een playboy, moet je het monster kiezen, want hij zal je veel beter behandelen. Hoewel ik al een box had in de stal van de playboy, sloot ik vriendschap met Ben. Het was verfrissend te kunnen praten met iemand die minder wreed en manipulatief was dan Robin en die me een stuk aardiger vond dan hij. Ik keek naar Ben en zag mezelf binnenstebuiten.

Yoya en Tootie waren ook lief voor Ben en in de weken daarna raakte wij drieën dik bevriend. Ze gaven me hun mening over Amerikaanse meisjes. We waren verwende, ondankbare zeurkousen. We spraken onze taal verschrikkelijk slecht.

Yoya imiteerde spottend de Californische manier van spreken: ‘But, um, but, like, totally, ummmmm.’

Ze maakten geen uitzondering voor mij. Ze vonden mij ook een verwende zeurkous.

‘Jij zeurt ook. Zeuren, klagen...’ zei Tootie opgewekt.

‘Echt waar?’

‘Toch vinden we je aardig,’ zei ze geruststellend. ‘Toch ben jij onze vriendin.’

Ben had een paar favorieten onder de Filippijnse en Indonesische meisjes, maar ik geloof niet dat hij meer van hen vroeg dan dat zij badminton speelden terwijl hij toekeek. Hoeren die in avondjurk en op blote voeten badminton spelen is een bijzonder schouwspel. Terwijl we ernaar keken, vertelde Ben me dat hij hopeloos verliefd was op Angelique, maar dat ze niets van hem wilde weten en zijn geschenken weigerde.

Zijn geschenken weigerde? Ik was stomverbaasd. Niemand weigerde dat soort geschenken. Zulke geschenken kregen vrouwen alleen in films. Het bewees dat Angelique buitengewoon deugdzaam was of dat ze Ben buitengewoon afstotelijk vond. Ik hoopte het eerste. Ik mocht Angelique graag en wilde geloven dat ze een vrouw was die niet kon worden gekocht, punt. Geen vrouw die niet kon worden gekocht door een pad.

Elke avond wilde Ben eerst kijken naar meisjes die abominabel badminton speelden en dan nam hij het hele stel mee naar de feestzaal om naar de liedjes van Angelique te luisteren. Wanneer Ben er was, nam niemand haar plaats in, dan was het de Angelique Show. Een tijdje later vertrok hij, demonstratief bedroefd, met zijn handen in zijn zakken en zijn hoofd gebogen. Daarna werd het feest voortgezet zoals voor zijn terugkeer uit Engeland.

Toen ik hem op een dag nakeek, kwam het bij me op dat hij van de broers misschien de enige was die de menselijke ervaring had van een gebroken hart. Anders dan Robin was hij niet iemand die alles wilde hebben wat zijn hartje begeerde en zich dan nog steeds afvroeg waarom hij niet tevreden was. Misschien hebben lelijke mensen of buitenstaanders, mannen die verminkt zijn door puisten en tienermeisjes die hun lunch eten op de wc om niet naar het cafetaria te hoeven, het wat dat betreft gemakkelijker. Wij hebben een andere verwachting van geluk.

+++

Na het vertrek van Serena veranderden er een paar dingen. Om te beginnen kreeg ik een nieuwe kamergenote, een oprechte, verstandige meid. Delia was een badpakkenmodel met een fantastisch lijf, al was ze geen jonge blom meer. Dat wist ze en wonderbaarlijk genoeg vond ze dat helemaal niet erg. In plaats van haar toevlucht te nemen tot plastische chirurgie om haar uiterlijk aan te passen aan de leeftijd die vermeld stond op haar cv, was ze een tweede loopbaan begonnen als fotograaf van trouwreportages en pasfoto’s. Met haar slechts voor de helft ironisch bedoelde opgewektheid en haar tot op haar billen hangende blonde haar slaagde ze erin in Brunei beter haar evenwicht te bewaren dan de meesten van ons. Toen Robin Delia één keer liet opdraven en daarna nooit meer, trok ze zich daar niets van aan. Ze sloot vriendschap met Ari en Eddie, begon in het discodeel van de avond aan de polonaise en wervelde zo nu en dan maar een klein beetje boven haar theewater zo hard rond op de dansvloer dat haar rok omhoogzwaaide. Delia doorstond Brunei waarschijnlijk beter dan de meeste anderen en ze betaalde een lagere prijs aan de duivel, of wie die prijs dan ook int.

Bezoekende hoogwaardigheidsbekleders bedachten allerlei manieren om surfmeisje Delia goed te kunnen bekijken en vroegen meestal of ik meeging. Soms moesten we urenlang bij het hoogste van de twee zwembaden zonnebaden, lang nadat de anderen de klamme, hete lucht waren ontvlucht. We namen boeken, een gettoblaster en kilo’s zonnebrandcrème mee om niet te verschroeien. We zagen nooit iemand, maar Madge verklapte ons dat er achter de ondoorzichtige ramen van het paleis vergaderzalen en eetkamers lagen die uitkeken op dat zwembad. Dus wij waren het uitzicht. Achter Delia en mij in badpak hadden ze uitzicht op de gastenverblijven op de lager gelegen helling, en achter de paleismuur op kilometers regenwoud.

Delia en ik moesten ook ander amusement bieden. Op een dag kwam een lijfwacht naar onze kamer met tenniskleren voor ons allebei, en hij nam ons mee naar de squashbaan, waar we neerbuigend les kregen van de een of andere hufter uit Dubai. Hij wist alleen niet dat mijn vader me al op mijn vierde een racket in mijn hand had geduwd. Toen ik een tiener was, was ik ermee opgehouden, maar ik kon nog steeds aardig tegen een bal meppen. En Delia bleek even atletisch te zijn als ze eruitzag. Hoewel we hen lieten winnen, maakten we diepe indruk op de ambassadeurs uit Dubai en toen onze faam zich verspreidde, werden we een amusante act en werden we regelmatig opgetrommeld om andere kwijlende hoogwaardigheidsbekleders partij te geven. Stel je voor, meisjes die iets goed konden, en nog wel meisjes zoals wij!

Maar ondanks de verbeteringen – het vertrek van mijn rivale, een nieuwe vriendin, zo nu en dan extra aandacht – kreeg ik toch weer genoeg van de eentonig verlopende dagen. Robin negeerde me vaak en zei dan dagenlang bijna niets tegen me. Een heleboel avonden zat ik naast een lege stoel te babbelen met Fiona. Welgemanierd wisselden we nieuwtjes uit, alsof we toeschouwers waren bij een spelletje croquet.

Op een avond hadden we het over Yoya en Lili.

‘Ik geloof dat Robin ze meestal samen laat komen,’ zei Fiona.

‘O ja? Schandalig.’

‘Inderdaad. Wil je nog iets schandaligs horen?’

‘Natuurlijk.’

‘Hoe oud denk je dat Yoya is?’

‘Dat weet ik niet. Jong. Een kind. Zeventien.’

‘Is zeventien een kind? Jonger.’

‘Zestien.’

‘Jonger.’

‘Hè? Nee, toch!’

‘Ach, doe niet zo dramatisch. Ze mag blij zijn dat ze een baantje heeft. Net als Lili. Maar wat Lili doet is nog schandaliger dan Yoya.’

‘Hoezo?’

‘Lili is een paar jaar ouder dan Yoya, maar toen ze zo oud was als Yoya nu heeft ze een kind gekregen. Ze kon het niet naar haar ouders brengen, want die wisten van niks. Dus heeft ze haar kind naar een weeshuis gebracht om naar Brunei te kunnen gaan.’

‘Hoe weet je dat allemaal?’

‘Ik weet alles.’

Hier wilde ik meer van weten. Was het waar of had Fiona het uit haar duim gezogen? Maar toen kwam Robin eraan en stak zijn hand uit naar Fiona, zonder ook maar één blik naar mij. Samen liepen ze naar de lift achter in de zaal en verlieten het feest. Fiona was de enige die ooit samen met hem het feest verliet. Ik heb haar nooit gevraagd waar ze dan naartoe gingen.

We praatten over van alles, maar nooit over de dingen die we deden met Robin. Wat dat betreft volgde ik haar voorbeeld, want ze was een verstandige vrouw. Ik ben er dan ook nooit achter gekomen wat Robin met haar deed, en kon dat dus niet vergelijken met wat hij deed met mij. We wisten niet precies welke functie ieder van ons had in Robins leven en deze onwetendheid maakte het mogelijk dat we vrienden bleven.

Ik zat daar in mijn eentje toen het licht weer aanging en alle anderen naar de deur liepen om te wachten tot ze mochten gaan. Ik keek aandachtig naar Lili. Wat wilde ik zien? Een tot op dat moment onopgemerkte droefgeestigheid die het verhaal van Fiona zou bevestigen? Een hoekje waar haar lieve, glimlachende masker had losgelaten en ik daaronder het verdriet en berouw kon zien om wat ze had gedaan?

Ik probeerde me voor te stellen wat haar omstandigheden waren toen ze het aanbod kreeg van de baan in Brunei. Je kunt prostituee zijn en een andere, minder populaire prostituee betalen om op je kind te passen terwijl jij aan het werk bent, want een huilende baby heeft een nadelige invloed op je inkomsten. Of je kunt geen prostituee zijn, je ouders de waarheid vertellen en toch voor een prostituee worden uitgemaakt. Je kunt in Thailand samen met je kind sterven, of je kunt je kind achterlaten voor triootjes met een prins en daar meer geld mee verdienen dan je ooit voor mogelijk had gehouden.

Als dat verhaal van die baby van Lili echt waar was, zat ze dan elke avond naar de belletjes in haar glas champagne te staren terwijl ze zich afvroeg of ze een andere oplossing had moeten zoeken, of dankte ze de hemel dat ze hier op een bank zat en niet werd platgedrukt in een vieze matras in een bordeel in Bangkok?

De gedachte kwam bij me op dat mijn biologische moeder misschien helemaal geen danseres was geweest. Dat mijn fantasie over mijn muziekdoos inderdaad fantasie was, meer niet. Dat mijn ouders me misschien hadden verteld dat ze danseres was omdat het dan een sprookje leek, en sprookjes eindigen gelukkiger dan het echte leven. Misschien had mijn biologische moeder ook alleen maar de keus gehad tussen slecht en slechter.

Die nacht had ik de droom die ik jarenlang niet had gehad. Ik ben een kind op het strand in Beach Haven. Ik speel met mijn emmer en schepje langs de vloedlijn. Halverwege het strand liggen mijn moeder en Johnny op een deken te zonnen. In de verte komt langs de rand van het water mijn biologische moeder aanlopen. Ik kan haar gezicht niet onderscheiden omdat ze nog ver weg is en de zon in mijn ogen schijnt, maar ik weet wie ze is. Dan kijk ik naar de zee en zie ik wat er achter mijn rug aan de hand is. Een tsunami, oprijzend met blauwe en witte krullen, zoals in een Japanse prent. Hij is zo hoog als een berg en wordt steeds hoger.

Ik wil wegrennen en mijn moeder en mijn broer waarschuwen. Ik wil ook naar mijn biologische moeder toe rennen om eindelijk antwoord te krijgen op het raadsel van mijn geboorte, vlug, voordat de golf ons bereikt en meesleurt naar zee. Verstijfd van besluiteloosheid zit ik in de schaduw van de golf en dan stort die zich over me heen. Ik tuimel om en om. Ik probeer me vast te grijpen aan het zand, maar dat gaat niet. Ik voel het zand tussen mijn vingers door glijden en door mijn haar spoelen, en alles wordt weggevaagd.

Ik weet nog steeds niets en niemand wordt gered.

+++

De saaie avonden volgden elkaar op en ik zat daar vastgeplakt op mijn stoel langs de kant en onderdrukte mijn paniek. Ik zag dat een paar andere meisjes als gevolg van Robins subtiele, sadistische spelletjes steeds onzekerder werden. Het gerucht ging bijvoorbeeld dat Leanne ooit een rivale van Fiona was geweest en dat ze nu op de derde of vierde plaats van Robins lijst stond, maar hij negeerde haar al maanden. Ik was niet de enige. Ik zag dat Leanne steeds meer ging drinken, dat ze magerder en steeds luidruchtiger werd. Ze lag de hele dag in haar badjas op de bank te roken en naar Pretty Woman te kijken, en elke avond haalde ze van alles uit om Robins aandacht te trekken.

Op een avond verliet Robin het feest en knapte er iets in Leanne. Ze liet zich voorover op de grond vallen, greep hem bij zijn been en begon hard te huilen.

‘Ik hou van je! Ik hou van je! Waarom zie je niet dat ik het meest van je hou?’

Ik dacht aan mijn afscheid van Sean. Ik hou van je. Verlaat me niet. Wat afgezaagd.

Ik geloof dat dat de enige keer was dat ik Robin oprecht verbaasd heb zien kijken. Hij verstijfde. Iedereen verstijfde. Eddie kwam het eerst in actie en trok Leanne bij Robin weg, maar ze was sterker dan hij had verwacht. Ze rukte zich los uit zijn greep en stortte zich opnieuw op Robin door zich op haar knieën te laten vallen en haar armen om zijn middel te slaan. Robin deed niets om haar weg te duwen of haar te troosten. Madge was degene die er ten slotte in slaagde Leanne mee te nemen en te kalmeren.

Robin strafte haar niet voor haar overtreding door haar weg te sturen. Ik geloof dat hij er plezier aan beleefde. Oprecht verdriet, wat vermakelijk! Maar Leanne kon niet meer. Ze bleef nog een paar weken en toen vertrok ze uit vrije wil. Als ze toneel had gespeeld, had ze daar een prijs voor moeten krijgen. Maar dat geloof ik niet. Ik nam me voor nooit zo te worden als zij. Mij zou hij niet zover krijgen.

Na het vertrek van Leanne zag ik dat Brittany vaak tijdens de disco verdween en pas na de lunch terugkwam. Ik deed het tegenovergestelde van Serena. In de eerste plaats had haar methode niet gewerkt, ten tweede lag het niet in mijn aard iemand buiten te sluiten en te kwellen. In plaats daarvan sloot ik vriendschap met Brittany. Dat had Fiona immers met mij gedaan? Maar ik sloeg mezelf te hoog aan. Ik was Fiona niet. Fiona had meer gedaan dan me vleien om aan informatie te komen. Ze had meer gedaan dan mijn weinig oorspronkelijke pogingen om mijn vijand in de buurt te houden. Fiona had een ander mens van me gemaakt.

+++

Brittany was vol van de klassiek-elegante drie- en tweezitsbanken die ze van plan was te gaan kopen. Wit, wit, wit – ze had altijd een witte bank willen hebben. Ze wilde witte banken met smeedijzeren kaarsenstandaards ernaast, en een bijpassend smeedijzeren hemelbed met doorzichtige, witte zijden gordijnen. Die natuurlijk zacht moesten wapperen in de wind door de openslaande deuren. Ze zag de video bij muziek van haar en Vince Neil al voor zich, dat was duidelijk.

‘Heb je Vince nog gesproken?’ vroeg ik. Haar favoriete vraag.

‘Nee, eh... Hij is altijd onderweg, we missen elkaar steeds. Maar we redden het wel samen.’

‘Je vertrouwt hem dus.’

‘Vince heeft een keer tegen me gezegd dat ik, als ik ooit aan hem ga twijfelen, heel stil moet zitten en me met mijn ogen dicht zijn gezicht voor de geest moet halen. Hij zei dat ik dan zou voelen wat hij aan het doen is en diep vanbinnen zou weten dat hij me trouw is. En als ik me goed genoeg concentreer, voelt hij dat ik aan hem denk. Zal ik je eens iets vertellen? Het werkt.’

Als ze de waarheid sprak over haar gesprekken met Vince, hoopte ik voor haar dat hij niet dezelfde paranormale methode toepaste op haar.

Mijn nieuwe vriendin was even boeiend als de gebruiksaanwijzing van een vaatwasmachine, maar ze had ook haar nut. Ze verklapte me bijvoorbeeld haar geheime dieet. Dr. Gordon, de arts van de prins en een regelmatige gast op de feesten, gaf haar vermageringspillen. Ik weet zo goed als zeker dat Robin dat niet wist, want hij keurde het niet goed als zijn meisjes zichzelf uithongerden.

Ik ben iemand die nooit een pil afslaat. En als je iemand bent die nooit een pil afslaat, moet je pillen altijd, altijd afslaan. Maar daar was ik toen nog niet achter.

‘Mag ik er ook een?’

‘Natuurlijk. Juist geweldig. Dan zijn we samen op dieet. We kunnen samen gaan fitnessen. We kunnen elkaar steunen.’

Brittany pakte een wit plastic flesje dat rammelde van de capsules waarvan de ene helft doorzichtig en de andere helft blauw was, gevuld met minuscule balletjes. Ik legde er een op mijn handpalm en stopte hem toen in mijn mond, want dat doen sommige meisjes. Geef sommige meisjes een pil uit een flesje met een etiket in een vreemde taal erop en ze stoppen hem zonder blikken of blozen meteen in hun mond.

‘Fantastisch,’ zei Brittany. ‘Begin met één per dag en verhoog dat over een poosje naar twee.’

In mijn achttien jaar op aarde was ik al vijftienduizend keer op dieet geweest. De eerste keer toen ik negen was. Maar ik had het nog lang niet opgegeven, dat was nog niet één keer bij me opgekomen. Ik moest en zou afvallen, net zo lang tot ik mezelf goed genoeg vond, verdomme. Ik was ervan overtuigd dat het me ooit zou lukken, ook al was daar tot op dat moment nog geen schijntje bewijs voor geleverd. Niet het dieet, dat lukte prima. Maar ik vond mezelf nooit goed genoeg.

Het landschap van mijn lichaam in de loop der jaren, de afzettingen, de erosie, de seizoenen, zou eruit hebben gezien als een film die in een paar minuten een beeld geeft van duizenden jaren. Ik ben van nature een gewelfde, stevig gebouwde meid met grove werkhanden en heupen om een wasmand op te zetten. Meestal neig ik naar de vruchtbare lente, maar soms zak ik raar scheef naar de winter. Ik vind het prettig om, wanneer ik ertoe in staat ben, mijn bladeren te laten vallen tot de takken kaal en breekbaar zijn. Ik vind het prettig als mijn bloed ijskoud door mijn aderen stroomt, zonder brandstof voor het vuur dat het moet opwarmen.

Het komt erop neer dat ik een mollig meisje ben met perioden van anorexia of boulimia. Ik vind niets heerlijker dan, wanneer ik op de weegschaal sta en het getal steeds lager zie worden, het gevoel te hebben dat ik mezelf onder controle heb. Op de middelbare school dacht ik een poosje dat ik kon leven van de mineralen in de lucht, net als een orchidee. Ik probeerde steeds magerder te worden en mezelf op die manier los te maken van de aarde, mijn familie en mijn problemen.

Het werkte. Ik kreeg het voor elkaar. Uiteindelijk was ik zo mager als een danseres, met armen als prachtige linten en ribben als een toetsenbord. Mijn huid was bleekblauw, mijn lichaam was zo onstoffelijk dat ik het gevoel had dat het licht dat alles inspireerde, het licht van God zelf, door me heen kon schijnen. Als je mijn magere borst aanraakte, voelde je mijn hart zo dicht onder je hand dat het bonkte als het ritme van een bas door een subwoofer. Maar niemand raakte me aan. Iedereen wendde zijn ogen af. Dat zag ik, maar dat kon me niet schelen. Ik was onberispelijk. Ik had me nog nooit zo schoon gevoeld.

Mijn lippen werden paars. Ik droeg meerdere truien over elkaar en stopte mijn zakken vol muntgeld voor het geval dat de schoolverpleegkundige onverwachts voor mijn neus zou staan om me mee te slepen naar de weegschaal, in de hoop dat het getal laag genoeg was om me naar het ziekenhuis te brengen. Zelfs toen de voorjaarszon ons modderige wintergazon weer tot leven wekte, bleef ik het koud hebben. Ik hulde mijn lichaam in lange rokken, onderrokken en laarzen. Ik vlocht mijn haar en verbeeldde me dat ik een tragische tuberculoselijder was in een roman van Jane Austen.

In een appartement in Roseland, een paar kilometer verderop aan Route 10, werd mijn grootmoeder ook steeds magerder, terwijl haar kanker groter en machtiger werd. Ze had mesothelioom, kanker van de slijmvliezen van de inwendige organen. Ze had het gekregen door inademing van de asbestvezels die in de lucht hingen op de scholen in Newark waar ze jarenlang bibliothecaresse was geweest. Gif kan op een heleboel manieren bij je binnendringen.

Op een dag, toen ik haar stijve, knobbelige wervelkolom masseerde, zei ze tegen me dat ze mij niet wilde zien sterven, dat ze het al moeilijk genoeg vond zelf te sterven. Ze vroeg me weer te gaan eten.

Haar verzoek woog zwaar genoeg om me ertoe te bewegen elke dag een zorgvuldig gewogen hoeveelheid bruine rijst, zeewier en groente te eten. Op haar begrafenis hield ik een grafrede en verliet New Jersey een minuut of vijf nadat ze haar kist in het graf hadden laten zakken. Mijn grootmoeder was mijn beste vriendin geweest en ik had het laatste jaar van haar leven zo’n honger gehad dat ik niet genoeg aandacht aan haar had geschonken. Ik was zozeer met mezelf bezig geweest dat ik had verzuimd haar vragen te stellen over haar leven, hoewel ik wist dat ze binnen een jaar zou sterven. En wie anders dan ik had haar vragen moeten stellen? Ze heeft nooit een dagboek bijgehouden, dus al haar herinneringen zijn verdwenen, een schat die zonder kaart is begraven.

Op de Universiteit van New York begon ik te drinken en dat leidde tot eten, en binnen zes maanden zat de vijftig pond er weer ruimschoots aan. Ik had al die tijd verspild, hongerig, verstrooid en niet in staat om helder genoeg na te denken om haar te kunnen vragen hoe het leven in Wenen van voor de oorlog was geweest – allemaal voor niets.

Niet alleen had ik me verschrikkelijk misdragen, maar ik had er niets van geleerd. Want nog steeds dacht ik dat het deze keer anders zou gaan. Met een slok ijsthee slikte ik Brittany’s capsule door en ik dacht niet dat ik speed slikte, of gif, maar hoop. Hulp.

+++

Ik slikte de phenterminepillen en begon weer obsessief te vermageren. Ik was niet de enige. De meeste meisjes in Brunei slikten pillen. We dronken laxerende thee. We konden elk gerecht bestellen dat we wilden hebben, maar we bestelden kip zonder saus en gestoomde groente, en we vulden onze maag met sla met citroensap en balsamicoazijn. Het is de faustiaanse overeenkomst die veel vrouwen sluiten die de kost verdienen met hun lichaam. Je lichaam wordt aanbeden door anderen en gehaat door jezelf. Het schenkt anderen genot en jezelf alleen verdriet. In de spiegels in de fitnessruimte speurden we naar nieuwe holtes en smallere omtrekken terwijl we de lessen van Cindy Crawford volgden op een scherm zo groot als een hele muur – haar moedervlek zo groot als een tennisbal. Onvermoeibaar bewonderde ik mijn sleutelbeenderen.

Voor mijn vertrek naar Brunei had Penny me Hersensexen van Jeanette Winterson gegeven om mee te nemen, en dat las ik terwijl de honger ondanks de pillen aan mijn maag knaagde. De heldin in dat boek heeft een reus vanbinnen, een monster. Dat had ik ook. Maar mijn monster was geen reus, het was een skelet. In mij zat het anorectische meisje bij wie de omtrek van haar elleboog groter was dan die van haar bovenarm. Ik dacht dat ík dat monster was en wanneer ik mezelf uithongerde, werd ik mezelf. Jezelf verminderen tot alleen het hoognodige was een soort poëzie. Misschien zou Robin het niet eens zien. Of misschien zou hij me dan eindelijk weer zien.

In een paar weken verloor ik veertien pond en op een avond zei Robin tegen me dat ik te mager was geworden. Het verraderlijke van uithongeren is dat het eerst vreselijk en dan geweldig is, tot je beseft dat je er niet meer mee kunt ophouden. Tegen de tijd dat Robin er iets van zei, was ik die grens al gepasseerd. Ik wist dat ik het wat Robin betrof voor mezelf verpestte, maar ik kon er niets meer aan doen. Ik wilde en ik kon ook niet meer eten.

Aangemoedigd door ephedrine en wilskracht ging ik elke namiddag naar de tennisbaan om ballen uit de machine terug te slaan. Ik herinner me een dag dat het, toen ik daarmee ophield, rozig begon te schemeren. Dampend nat van de warmte en de inspanning liep ik naar het lager gelegen zwembad, trok mijn kleren uit en liet me in het water glijden. Toen ik was afgekoeld, ging ik op mijn rug op de rand liggen en keek naar de maansikkel die oprees achter het paleis. ’s Avonds was Brunei adembenemend mooi.

Ik lag in de schaduw van het sprookjespaleis en ademde lucht in die zo sterk naar bloemen rook dat je die in een flesje zou moeten stoppen. Ik ben gelukkig, dacht ik. Hier, alleen. Tussen de grond en de sterren, tussen de lege middag en de kwellende avond. Geen spiegels. Geen avondjurken. Niemand die iets van me verlangt en niets wat ik verlang. Toen was het voorbij en was het weer tijd voor spiegels en avondjurken.

+++

Er ging een maand voorbij en mijn menstruatie bleef weg. Kon ik zwanger zijn? Alle meisjes hoopten op een koninklijke zwangerschap, want als je een kind kreeg van de prins, zou er de rest van je leven voor je worden gezorgd. Natuurlijk wel met een gewapende lijfwacht om je heen. Je werd geïnstalleerd in een duur appartement in Singapore en zou nooit meer een vriendje hebben, je zou zelfs nooit meer ergens kunnen gaan eten zonder dat je in de gaten werd gehouden. Eerst was ik bang, toen begon ik plannen te maken.

Ik wilde het kind absoluut hebben, maar eerst moest ik weg uit Brunei. En niemand mocht het weten. Het was ons geheim, van de baby en mij. Ooit zou ik haar vertellen dat haar papa een verschrikkelijk rijke, heel knappe prins uit Zuidoost-Azië was en dat ik veel van hem had gehouden, maar dat ik haar had moeten meenemen naar een leven waarin we allebei vrij zouden zijn. Misschien zouden we het moeilijk krijgen, maar mijn liefde voor haar zou alles overstijgen.

De gedachte aan een zwangerschap gaf me nieuwe hoop en een nieuwe reden om nog wat langer in Brunei te blijven. Ik kwam tot de conclusie dat mijn leven met Robin voorbij was, maar dat ik zo veel mogelijk geld moest verdienen. Ik sloeg mijn armen om mezelf heen en prikte mijn vingers in de zijkant van mijn borsten. Ze deden pijn. Ze waren beslist groter geworden. Ik vergat mijn dieet en sloop om vijf uur ’s morgens naar de half donkere keuken en propte me vol met roomsoezen. Ik zat er niet vreselijk over in, ik hield mezelf voor dat het door mijn zwangerschap kwam.

Maar ik was niet zwanger, ik was uitgehongerd. En toen ik begon te eten voor mijn denkbeeldige twee, ging ik menstrueren. Ik zat op de wc en legde mijn borst op mijn knieën. Ik besefte dat mijn geheime babyfantasie in het beste geval amusant was, maar in het ergste geval een waanidee. Ik balanceerde al een paar maanden op de grens van een depressie en toen ik het bloed zag, was dat het laatste zetje. Natuurlijk was ik niet zwanger. Vanbinnen was ik kapot en ziek. In mij kon niets in leven blijven. Ik was door en door vergiftigd.

Een depressie bekroop me altijd zoals koolmonoxide onder een deur door kan kruipen. Kleurloos, reukloos ontneemt hij je zuurstof tot hij je, als er niet wordt ingegrepen, stilletjes heeft gedood. Ik nam niet meer de moeite om op te staan voordat het tijd was om naar het feest te gaan. Ik zat urenlang in bad. Mijn zelfhaat overstemde alles. Ik werd gek van alle camera’s en bewaking. Ik zag mannen naar me kijken en me uitlachen. Ik begon me de onzichtbare toeschouwers voor te stellen als spoken, geesten, wezens uit een andere wereld die ook in ons huis woonden, al konden we ze niet zien.

Ik was niet de enige die zich bespied voelde. Het gerucht ging dat er in alle gastenhuizen geesten woonden. Ooit was het op een nacht zelfs gebeurd dat vier meisjes uit huis nummer zes laat in de nacht hysterisch naar buiten waren gerend omdat ze volgens hen bezoek hadden gekregen van een geest en zijn gewicht hadden gevoeld, een schim die bij hen in bed was gekropen.

Ik had me toen geërgerd afgevraagd waarom, als je een stel meiden bij elkaar zette, dat altijd moest ontaarden in The Crucible. Nu wist ik niet meer zo zeker dat ze het zich hadden verbeeld. Ik zag voortdurend schaduwen door de hoeken van de kamers flitsen en in donkere gangen keek ik regelmatig achterom. Robin had me in de vriezer gezet. Elke avond zat ik kaarsrecht en met een verkrampte glimlach op het feest terwijl hij me negeerde.

Toen ik er niet langer tegen kon, smeekte ik om te mogen vertrekken. Ik zei tegen Ari dat mijn vader geopereerd zou worden en dat ik naar huis moest. De operatie van mijn vader was allang achter de rug, maar het is altijd een goed idee om een leugen te baseren op de waarheid. Dan vergeet je minder snel wat je precies hebt gezegd. Ari toonde medeleven en regelde dat ik naar huis kon, maar ze liet me beloven dat ik over drie weken terug zou komen.

Als ik niet zo rusteloos was geweest, had ik het misschien langer kunnen volhouden en nog meer kunnen verdienen. Maar ik wist niet wat geduld inhield. Ik besefte niet dat ik de kans had gekregen een fortuin te vergaren. Ik dacht dat diamanten sieraden van Bulgari en een beloning die met sprongen van honderdduizend dollar werd verhoogd ons maar heel af en toe ten deel vielen. Ik zei tegen mezelf dat ik misschien terug zou gaan, maar misschien ook niet.

Sommige meisjes kwamen en gingen als gasten voor het weekend, en sommigen werden voor een poosje de favoriet. Ik was begonnen als het mooiste meisje van het feest, maar geëindigd als de gekkin op zolder. Ik was kwetsbaarder dan ik ooit had verwacht. Delia, die ouder, wijzer en evenwichtiger was dan ik, probeerde me over te halen om te blijven, maar ik wilde weg. Eerlijk gezegd moest ik, fortuin of geen fortuin, naar huis om niet stapelgek te worden.

Toen ik vertrok, was Robin in Londen. Ik kreeg niet eens de gelegenheid om afscheid van hem te nemen.

20

Terwijl ik mijn koffers pakte, welde er steeds als een getij iets in me op en zakte weer weg. Ik ging naar huis, naar New York, naar mijn echte leven, mijn echte vrienden en mijn familie, waar ik me zou kunnen herinneren wie ik werkelijk was. Of zou ik meteen rechtsomkeert maken?

Op het feest aan de vooravond van mijn vertrek verdrongen mijn Aziatische vriendinnen zich om me heen. Zij gingen pas naar huis als ze niet meer terug hoefden te komen, dus wilden ze weten wat ik allemaal ging doen, wie ik zou opzoeken, waar ik woonde en hoe mijn familie was.

Winston, met zijn vriendelijke ogen achter zijn bril met stalen montuur, vroeg me: ‘Wat ga je doen wanneer je terug bent in de realiteit?’

Ik antwoordde schalks, voorzichtig – mijn ontwijkende manier van spreken in Brunei, zelfs tegen Winston: ‘Is dit dan niet de realiteit?’

‘Nee,’ zei hij, zeldzaam oprecht – iedereen in Brunei deed alsof het altijd feest zou blijven. ‘Dit is voor niemand van ons de realiteit. Het is een droom en op een dag zullen we wakker worden.’

Eddie nam me mee naar de gang en ging met me op de trap zitten, op de perzikkleurige vloerbedekking met glanzende draden van echt goud. Hij overhandigde me een dikke stapel bankbiljetten van 10.000 Singaporese dollar en zette een brede rechthoekige doos op mijn knieën. Toen ik die opende, lag daar een set gouden sieraden die Cleopatra had kunnen toebehoren: een gevlochten nauwsluitende halsketting met bijpassende armband en oorbellen. Ik was niet meer verbijsterd van zo’n cadeau, ik zou zelfs diep teleurgesteld zijn geweest als ik na al die tijd geen overdadig geschenk had gekregen. Ik vroeg Eddie of hij me de ketting wilde omdoen.

Toen ik terugkwam op het feest zei Fiona: ‘Ik hoop dat het beter gaat met je vader.’

Ze keek me aan alsof ze me doorhad.

‘Ik weet dat je binnenkort terugkomt, dus zeg ik “bon voyage”, niet “vaarwel”.’

Ik stopte mijn juwelen – mijn nieuwe set van Tiffany, de ketting met het hartje eraan, het horloge van Cartier en de Rolex met diamanten die ik van Robin had gekregen – en mijn geld in de tas die ik mee aan boord zou nemen en propte mijn kleren in vier koffers. Ari legde me uit hoe ik met mijn buit veilig mijn land binnen kon komen. Ze omhelsde me en gaf me mijn paspoort, mijn vliegticket en een ticket om drie weken later terug te komen. Toen de auto wegreed, zwaaiden mijn huisgenoten me van achter de marmeren reling van de veranda uit.

+++

In Singapore gedroeg ik me zelfbewust, als een vis in het water. Ik deed alsof het niet de eerste keer was dat ik in een vreemd land alleen de weg moest zien te vinden. Ik was CIA-agent, sprak vloeiend zeven talen en was perfect getraind voor geheime opdrachten in het buitenland. Als ik een fout maakte of aarzelde, hoorde dat bij mijn vermomming.

Ari had gezegd dat ik mijn geld moest wisselen bij een bank in Singapore om te voorkomen dat ik, als ik dat in de Verenigde Staten zou doen, problemen met de belasting zou krijgen. In de rij voor het loket stonden de wachtenden vlak achter elkaar. Ik ademde de naar oorsmeer ruikende haarcrème van de man voor me in en rook de naar kauwgom ruikende adem van de vrouw achter me.

Ik was niet langer een blad in een beek. In gedachten was ik al halverwege op weg naar huis terwijl ik mijn geld nog in mijn tas moest verstoppen en orde op zaken moest stellen, en ik wilde weg van al die mensen om me heen. Paniek snoerde zich als een gordel om mijn borstkas en ik begon heen en weer te zwaaien. Ik kwam in de verleiding om me eraan over te geven, mijn bewustzijn te verliezen, me in het fluwelen donker te laten vallen en met mijn schedel op de granieten vloer te klappen. Ik probeerde adem te halen. Ik sloot mijn ogen. Elke keer als ik de eindstreep bijna heb bereikt, is er iets wat me doet instorten. Mijn mantra ging van ‘je bent een blad in een beek’ tot ‘verpest het nu niet’. Verpest. Het. Nu. Niet.

Wat zou Patti Smith doen? Zij zou daar nooit staan. Echt niet. Ik dobberde ver weg ergens op zee zonder mijn toverfee om de naald van mijn kompas bij te stellen. Hoe was ik daar verzeild geraakt?

Ik verpestte het niet. Ik wisselde mijn geld en stopte de stapeltjes een voor een in de weekendtas. Met mijn tas vol stapeltjes van honderd liep ik naar buiten. Ik had er een bad in kunnen nemen. Ik was terug in mijn eigen spionagefilm en liep door de straten van Singapore met een weekendtas vol contant geld, en ik keek steeds in winkelruiten om te zien of ik werd gevolgd. Ik nam een taxi terug naar het hotel, waar ik de poen zou afleveren bij een barman met een gele roos in zijn knoopsgat. Cut.

Volgende opname: de ochtend van mijn vertrek. Ik stopte het geld dat niet meer in de twee geldtasjes op mijn lichaam paste, in mijn panty. Ik gooide de juwelendozen weg en deed alles aan en om.

Ik verstopte de juwelen onder een wijd joggingpak en werd een nerveus kijkend dik meisje met grote gouden oorbellen in. Ik zat de hele vlucht naar Frankfurt te zweten, en ik at Chinees eten en dronk Jack Daniel’s op het vliegveld. Toen ik weer in het vliegtuig stapte om de eindeloze reis te vervolgen, was ik misselijk en niet dronken genoeg.

Vele uren later kreeg ik tranen in mijn ogen toen ik de hoge toppen, rechthoekige dalen en enorme bruggen, de drijvende metropolis uit een Marvel-stripverhaal die New York heet, ver onder me zag opdoemen.

21

Toen ik terugkwam, was het april in een winderig, ontluikend New York. Ik sleepte mijn koffers een voor een de twee trappen op en zette ze midden in de armzalige tweekamerflat, die ik nu niet alleen zou delen met Penny, maar ook met een bevriende regisseur, Sam. Penny en Sam waren tijdens mijn afwezigheid een stel geworden en Sam was zo goed als bij haar ingetrokken, met zijn wafelijzer en niet veel meer. Ze verwelkomden me met wafels en een kat die ze in een wijnbar in de buurt hadden gevonden en Nada hadden gedoopt, naar het ondergrondse theater aan de overkant, waar Penny achter het loket zat.

Ik hing mijn dure kleren in mijn kleine kleerkast, waar de verf van de randen bladderde. Mijn enige bezittingen waren een futon op de grond, een bureau dat ik ergens had gevonden en stapeltjes kleren en cd’s in een wandmeubel van opgestapelde kisten. Voor de ramen deden hippiekleden dienst als gordijnen en overal stonden stoffige kaarsen. Het was geen paleis. Ik stopte mijn juwelen ter waarde van meer dan honderdduizend dollar in een schoenendoos en zette die in de kleerkast, en ik vroeg me af of ratten net als eksters van glimmende dingen hielden. Zouden de ratten in het appartement, dik en zelfverzekerd, binnensluipen, aan de dozen knagen en mijn Tiffany-set stelen?

Ik borg de kleren die niet meer in de kast pasten op in twee koffers, die ik een paar dagen later in een taxi meenam naar Jersey om ze in de kast in de garage van mijn ouderlijk huis te zetten. Dat deed ik direct bij binnenkomst, en beneden rook ik al uien en gebraden kip. Het was voor het eerst sinds maanden dat ik weer eten rook terwijl het werd klaargemaakt.

Vanuit de keuken riep mijn moeder naar mijn vader in de achtertuin: ‘Jill is thuis!’ Alsof ik terug was van het zomerkamp, alsof ik nog thuis woonde.

Ze kwam me op de trap tegemoet en we begroetten elkaar halverwege met een omhelzing en een aarzelend glimlachje. Haar omhelzen ging me nog steeds niet gemakkelijk af. Ik had er altijd moeite mee, alsof ze een ver familielid was dat ik als kind had ontmoet, maar dat ik me niet kon herinneren. Het gaf me een schuldig gevoel, want mijn moeder was een lieve vrouw, die kip voor me braadde. Ik bleef hopen dat het onbehaaglijke gevoel ooit, wanneer ik lang genoeg uit huis was, zou verdwijnen, maar toen ik haar na mijn terugkeer uit Brunei omhelsde, was het er nog steeds.

Mijn vader zag eruit alsof de helft van de kilo’s die hij was verloren er al weer bij waren en hij trilde van dezelfde manische, verstrooide energie. Hij was zo blij dat hij me weer zag dat hij bijna mijn nek brak toen hij me omhelsde en heen en weer wiegde. Hij had bloemen geplant in de tuin en zijn overhemd rook naar potgrond en gras.

Twintig minuten later zat ik op de grijze bank in de grijze woonkamer en keek door de grijze verticale jaloezieën naar de opnieuw aangelegde voortuin. Natuurlijk hadden ze me vragen gesteld over mijn reis, maar ze hadden genoegen genomen met vage antwoorden en waren over andere dingen begonnen. Volgens mij waren ze opgelucht dat ze het onderwerp konden laten rusten.

‘Hebben jullie het hek om de voortuin weggehaald?’ vroeg ik.

‘Welk hek?’ vroeg mijn moeder.

‘Stond er dan geen hek omheen?’

‘Nee,’ zei mijn moeder.

Vreemd. Ik kende elk hoekje van het huis, elk patroon op het servies, elk boek in de boekenkasten, elke verstopplek van chanoekacadeautjes, elk sieraad in de laden van mijn moeder, elke fles drank in de bar. Ik wist waar mijn vader zijn pistool had opgeborgen, een erfstuk van zijn vader. Toch vergiste ik me soms, zoals toen ik dacht dat er een hek om de voortuin had gestaan. En dan kreeg ik het gevoel dat het meisje dat in dat huis had gewoond niet ik was, maar iemand uit een verhaal. Een verhaal dat ik me niet goed meer kon herinneren.

‘Hoe lang heb je hier gewoond, imbeciel?’ zei mijn vader, maar wel op vriendelijke toon. Hij gebruikte graag woorden zoals ‘imbeciel’ en ‘zakkenwasser’ op vriendelijke toon.

Een paar weken daarvoor was ik een mooie femme fatale die champagne dronk, uitkeek over een vreemde stad en wachtte tot de prins thuiskwam van zijn prinselijke plichten, en opeens was ik een imbeciel met een pijnlijk puistje op haar kin. Ik moest nog twee uur zien door te komen voordat ik beleefd afscheid kon nemen en terug kon gaan naar de stad. Ik voelde dat een migraine me in zijn greep kreeg alsof iemand van achteren een vishaakje in mijn oog had geworpen en begon te trekken.

Zoals altijd haalde mijn moeder na het eten de cadeautjes. Ze gaf me een met de hand gebreide baret van een ambachtelijke markt, een T-shirt met een feministische kreet erop van het uitstapje met haar vrouwenvereniging naar Washington, D.C. en een jaden ketting die van mijn grootmoeder was geweest. Ik gaf haar het Cartier-horloge; ik vond het zelf niet zo mooi en ik dacht dat zij het vaker zou dragen dan ik. Ik wilde haar iets moois geven.

+++

Ik had de stapeltjes biljetten van honderd dollar rustig in mijn ondergoedla en in mijn archiefkast laten liggen, maar Sam nam me mee naar de bank in Canal Street om het geld in een kluis te bewaren. Ik weigerde mijn Rolex erbij te doen, want die wilde ik dragen.

‘Waarom gooi je die niet in de East River?’ zei hij. ‘Geef dat mensonterende baantje eraan en blijf hier bij ons. Vooruit, doe het nu maar meteen. Gooi dat ding in de rivier.’

Sam was toneelregisseur en hield van grote gebaren.

‘Geen denken aan.’

Een groot gebaar is net zoiets als in een aanval van woede een bord tegen de muur smijten. Een groot gebaar voelt dramatisch en belangrijk aan, maar daarna voel je je een sukkel omdat er niets is veranderd. Het is niet zo dat dingen ontploffen en verdwijnen, ze ontploffen en laten een ongelooflijke troep achter. En altijd blijven scherven die door de bezem zijn gemist nog wekenlang in je voet zitten. Ik hield het horloge.

De drie weken gingen voorbij zoals weken doen als je New York zijn gang laat gaan. Ik genoot van mijn leventje bij Penny en Sam. ’s Morgens lazen we The Times en dronken espresso uit het apparaat dat ik had gekocht. Ik winkelde in de stad en nodigde vrienden uit voor de lunch.

Toen de datum waarop ik terug zou vliegen naderde, belde ik Ari om te zeggen dat ik die wilde uitstellen. Ik zei dat ik nog een paar weken voor mijn vader moest zorgen. Eerlijk gezegd moest ik er niet aan denken mijn koffers te pakken en weer weg te gaan. Ik hield mezelf voor dat ik gewoon nog even tot rust moest komen, dat ik er binnenkort wel anders over zou denken. Ik kocht een paar cowboylaarzen met echt zilveren versiering. Ik kocht een platformbed.

Ik kreeg een krankzinnig idee. Ik besloot dat ik een onewomanshow zou schrijven over mijn ervaringen in de seksindustrie. Niet erg origineel, maar op dat moment leek het me een goed plan. Overdag ging ik in een café zitten om mijn meesterwerk voor het toneel te schrijven. Ik kocht een videocamera. Ik kocht een magnetron.

’s Avonds na sluitingstijd van het theater zaten Sam, Penny en ik op de brandtrap van ons appartement, dronken Baileys en praatten over memen en de virale overdracht van ideeën. Aan de andere kant van het land was Californië in rep en roer vanwege protestdemonstraties in Los Angeles. We kwamen tot de conclusie dat het hersenspoelende effect van het consumentisme een revolutie onmogelijk maakte. Een revolutie was pas mogelijk als er een algemene bewustzijnsverandering plaatsvond. Als waar wij mee bezig waren die ommekeer niet teweeg zou brengen, waren we niet goed bezig. Het was een opluchting weer thuis en onder mijn eigen vrienden te zijn. Ik kon weer normaal praten. Ik kon weer ademhalen. Er gingen weer drie weken voorbij en ik stelde mijn vertrek opnieuw uit, terwijl Ari aan de andere kant van de lijn ongeduldig begon te klinken.

Ik kocht een zonnebril van Chanel waarmee ik eruitzag als een vlieg. Ik kocht een stungun, want je wist maar nooit.

+++

Sean belde me wel terug, maar hij maakte me duidelijk dat ik niet hoefde te hopen op een verzoening. Om me af te leiden nam Sam me op een avond mee naar een oude studievriend van Princeton, hij heette Andy. Hij klopte op de deurpost naast het gordijn dat mijn woondeel afscheidde van de rest van het appartement en zei dat Andy had gebeld vanuit de nachtclub in Windows on the World. Andy was daar met Moby en had gevraagd of wij ook wilden komen. Sam had me wel eens iets over Andy verteld – een wonderkindcomponist uit Texas, die nog steeds een voorkeur had voor sixpacks bier en rugby. Ik zei dat ik meeging, ik had toch niets anders te doen.

Een van de nuttige dingen die ik in Brunei had geleerd, was dat ik me voor bijna elke gelegenheid in tien minuten kon aankleden. Ik had kortgeleden mijn haar platinablond geverfd en had ontdekt dat de voorkeursbehandeling van blondines geen verzinsel was van mijn lage eigendunk, maar een feit. En hoewel het bleekmiddel had gebrand op mijn huid en mijn haar er zo van was afgebroken dat ik het kort had moeten knippen, genoot ik van de extra aandacht. Opeens was ik Marilyn. Ik had vijf minuten nodig om het te krullen.

Ik kwam vaak in nachtclubs die populair waren bij travestieten, dus ik plakte valse wimpers op en trok een bustier, laarzen met plateauzolen en een maillot met zebrastrepen aan. Maar toen we er naar binnen gingen, bleek technomuziek en wijde broeken de norm te zijn. Ik voelde me misplaatst tussen de meisjes die Moby gezelschap hielden, uitgehongerde veganisten in pacifiers en met rare mutsjes op.

Andy componeerde elektronische muziek en hij was computerprogrammeur, en zo zag hij er ook uit. Hij had lang piekhaar, een verschrikkelijk verwaarloosd gebit en intelligente blauwgrijze ogen. Met een vroegere studiegenoot, Tom, had hij kort daarvoor een bedrijf opgericht, Tomandandy. Ze timmerden aan de weg, ze hadden een populair dansnummer gecomponeerd. De scène met het exploderende hoofd in JFK van Oliver Stone was van hun hand. Andy was grappig en bescheiden, en elke keer als ik van de dansvloer kwam, zat hij met een drankje voor mij te wachten en ging hij door met zijn verhaal, boven de muziek uit, terwijl zijn lippen af en toe mijn oor raakten. Daarom houden we in een nachtclub van harde muziek, dacht ik. Ik verstond hem niet, zijn stem was een onderdeel van de muziek.

‘Wat?’ schreeuwde ik.

Dan leunde hij naar me toe en herhaalde wat hij had gezegd.

Toen we diep in de nacht naar huis gingen kwam de volle lift, die zo snel vanaf de honderdste verdieping omlaag zoefde dat je oren ervan klapten, vast te zitten. Heel rustig, zonder knallen of knarsen. Het duurde even voordat we doorhadden dat we niet meer bewogen. Een vrouw in een gele jurk staarde verstijfd naar het stilstaande nummer van de verdieping. Haar vriend, met te veel gel in zijn haar, krabde in zijn hals en schuifelde met zijn voeten. Een andere man begon ruzie met hem te maken. Na een paar minuten begon het te ruiken naar paniek en zweet.

Andy en ik bleven kalm. We gingen op de vloer zitten en praatten met elkaar alsof we alleen waren.

‘Sam heeft me verteld dat je onlangs terug bent gekomen uit Singapore.’

‘Brunei. Ik ben in een land geweest dat Brunei heet.’

‘De sultan van Brunei.’

‘Precies.’

Ik probeerde hem eerlijk, maar niet overdreven eerlijk, uit te leggen wat ik daar had gedaan. Ik zei dat ik een gast van de koninklijke familie was geweest, bankversiering op feestjes. Ik wachtte op een misprijzende reactie, maar die kwam niet. Hij deed alsof ik vrijwilligerswerk in een kinderziekenhuis had gedaan. Hij luisterde vol belangstelling, zonder te oordelen. Hij was een zeldzame vogel, want iedere andere man die hoort dat je in de seksindustrie werkzaam bent, levert commentaar.

‘Als we drie dagen zouden vastzitten in de lift en ook de muziek zou blijven steken, welke muziek zou je dan willen horen?’ vroeg ik hem, vlak voordat de kabels weer tot leven kwamen en de doos waarin we zaten opgesloten zijn reis naar beneden voortzette.

‘Bruckner,’ antwoordde hij. ‘Dan zou ik met jou in die lift willen zitten en naar Bruckner luisteren.’

Hij stond een punt voor, want hij wist wel wie de sultan van Brunei was en ik wist niet wie Bruckner was. Beneden liepen we samen naar buiten, doodmoe en met een saamhorig gevoel doordat we aan een ramp waren ontsnapt. De financiële wijk zag er zonder bankiers en managers uit als trotse ruïnes van een verloren beschaving.

‘Ik wil je iets laten zien,’ zei hij.

Hij pakte me bij de hand, nam me mee naar een plek precies in het midden tussen de torens en ging zonder iets uit te leggen op zijn rug op de grond liggen. Ik ging naast hem liggen en we keken omhoog naar de identieke monolieten, die reikten tot aan het laaghangende wolkendek en zachtjes heen en weer wiegden in de wind. Ik dacht dat het gezichtsbedrog was.

‘Nee,’ zei hij. ‘Ze bewegen echt. Een gebouw is structureel veel sterker als het een beetje meegeeft.’

Jaren later dacht ik terug aan die nacht, hoe New York had geschitterd boven die muren van glas, hoe de stad had geademd op het ritme van de dansmuziek in die nachtclub die een paar uur eerder een chic restaurant was geweest. Als kind had ik een keer met mijn ouders in dat restaurant gegeten, op een avond nadat we naar een balletvoorstelling waren geweest, misschien Het Zwanenmeer.

En ik herinnerde me dat, terwijl de andere mensen in de lift een beetje in paniek waren geraakt, Andy en ik op de vloer waren gaan zitten en hij het over Bruckner had gehad. Toen ik bijna tien jaar later die torens zag instorten, dacht ik terug aan die nacht waarin ik had vastgezeten in de lift in het World Trade Center, de nacht dat ik Andy voor het eerst had ontmoet.

+++

De volgende avond nodigde Andy me uit voor een bezoek aan de studio van Tomandandy, een überhippe loft in SoHo, die nog werd gerestaureerd. Ik stapte uit de taxi en liep zo goed en zo kwaad als het ging op hoge hakken over de hobbelige keien. De studio was gevestigd in een hele verdieping van een oud gebouw op de hoek van Spring en Greene.

Toen de liftdeur openging, stonden daar de uitgehongerde veganisten van de vorige avond leunend tegen de vensterbanken in de gang te roken. Er brandde geen licht, ze waren bezig met de bedrading of zoiets. De hippe meisjes in de gang werden slechts verlicht door het licht van de lantaarns op straat en de gloeiende punt van hun sigaret. Ik liep langs hen heen naar een enorme ruimte die naar verf rook. Midden in de ruimte lag een soort rommelige stad van computer- en muziekapparatuur, verlicht dankzij een lawaaiige generator. Overal lagen kluwens snoeren.

In een hoek van het vertrek, blauwachtig verlicht door een computerscherm, zat Andy. Hij draaide zijn hoofd naar me toe en glimlachte zijn wolvengebit bloot – zijn puntige hoektanden stonden zo ver naar voren gedrukt dat het leek alsof hij een dubbele rij boventanden had. Ik besefte dat ik naar een deel van mijn toekomst keek.

Toen ik daar die avond door dat vertrek slenterde, van het ene groepje verveelde New Yorkers naar het andere, viel me iets op. Ik raakte in gesprek met een filmmaker uit Brooklyn en zijn vriendin, een Noors model. De filmmaker zei dat Andy zijn beste vriend was. De promotor van een club zei hetzelfde, net als een Unix-programmeur en de andere mannen met wie ik een praatje maakte. Later kwam ik erachter dat een heleboel mensen zeiden dat Andy hun beste vriend was, terwijl hij nauwelijks wist wie zij waren. Dat kwam doordat hij zo goed kon luisteren. Hij gaf mensen een gevoel van vertrouwdheid, waardoor vreemden in een kroeg hem meteen hun diepste geheimen vertelden en met elkaar wedijverden om zijn aandacht te trekken. De mensen in zijn omgeving dachten allemaal dat ze zijn vriend waren, maar ze waren geen vrienden van elkaar.

Andy en ik glipten weg om een eindje te gaan wandelen. Onder een koepel van bouwsteigers in een steegje in TriBeCa kusten we elkaar. Ik besefte dat Andy een bijzondere man was. Hij zag eruit als een nerd, maar daar was iets aan te doen. Na nog een paar afspraakjes veroverde ik een plekje in zijn leven; ik werd een soort meubelstuk in zijn studio en onwetend een bron van onenigheid tussen Andy en zijn zakenpartner Tom. Ik paste precies in het patroon van de mensen die dol waren op Andy en elkaar haatten.

Ik was verliefd, echt verliefd, ik had een vriend. Ik dacht vaak aan Robin, maar ik miste hem niet. Op de dag dat ik had moeten vertrekken, ging ik niet naar het vliegveld. Ik had Ari niet gebeld om te zeggen dat de reis niet doorging. Ik gooide mijn vliegticket weg en zette mijn nieuwe leven voort alsof het oude nooit had bestaan.

+++

Andy was een oneindig fascinerende man, hij verdiende vreselijk veel geld en deed bijna alles wat ik zei, waardoor ik hem de perfecte vriend vond. Binnen een maand woonden we samen. Een neef van me was makelaar en hij vond een appartement voor ons op de hoek van Mott en Houston. Misschien was het wel het lelijkste gebouw van New York, een bakstenen doos met goedkope koperen ornamenten en glimmende granieten gangen. Een van die afzichtelijke gebouwen uit de tijd voordat rechthoekige glazen monsters de trend werden. Ze kruipen steeds verder oostwaarts naar de rivier toe en uiteindelijk zal de hele Lower East Side bestaan uit goedkoop gebouwde flats met winkels van de Gap of Jamba Juice op de begane grond.

Maar een appartement zoeken in New York is een gruwel en ik had er geen zin in, dus ongeduldig als altijd nam ik het eerste dat ons werd aangeboden. Het bestond uit twee witte kamertjes met een elementair keukentje in de woonkamer.

In vijf uur had ik al mijn spullen vanuit Penny’s flat overgebracht naar mijn nieuwe onderkomen. Ik gaf Andy een nieuw uiterlijk en een thuis, hij betaalde de huur en gaf mij iemand om van te houden. We namen een python. In een goedkope meubelzaak in Sixth Avenue kocht ik een bed, een ladenkast en een bank. Mijn ouders kwamen in het weekend bij me lunchen en mijn moeder vulde de vriezer met lasagne en kippensoep. Ik warmde haar gerechten op en noemde dat koken. We leidden een volwassen leven, vond ik.

In veel opzichten was het een fantasiebeeld van me, dat zogenaamde normale leven, want we waren absoluut niet normaal. Een kunstzinnige hoer (of een hoerachtige kunstenaar, dat hing af van de dag van de week) en een geniale computerfreak die overdag de wereld in hun zak staken en ’s avonds Chunky Monkey aten terwijl ze naar oude films keken. Op mooie avonden klopte dat beeld, maar het kwam erop neer dat ik heel vaak alleen was. Andy was een workaholic en hij was bijna nooit thuis. Ik hield mezelf voor dat dat perfect was, omdat ik ruimte nodig had voor mezelf. Andy was niet de enige die carrière wilde maken, ik wilde dat ook.

Ik deed overal auditie en ging weer een paar uur per week voor de Wooster Group werken. Ik krabbelde schriften vol met ideeën voor een script. ’s Middags liep ik meestal naar Andy’s studio, waar ik op de lange, speciaal voor hem ontworpen oranje leren bank sushi at en naar hem keek terwijl hij muziek componeerde op zijn ingewikkelde computersysteem. Hij was zo begaafd, zo bescheiden en zo verdomd intelligent dat ik jaloers op hem was. Hij hoefde nooit auditie te doen, of met iemand naar bed te gaan, of zich anders voor te doen, of te slijmen, of te smeken om een rol of een kans. Hij hoefde alleen maar zichzelf te zijn. Dat is een geschenk van de wereld als je een bijzonder mens bent. De rest moet meer zijn best doen. Als ik alleen maar mezelf zou zijn, gewoon Jill, dan zou ík het wel kunnen vergeten.

+++

Andy en ik gebruikten nooit een voorbehoedsmiddel. Afgezien van mijn hysterische idee dat ik zwanger was in Brunei dacht ik niet dat ik ooit een kind zou kunnen krijgen. Toen ik mezelf op de middelbare school had uitgehongerd, was ik een jaar lang niet ongesteld geweest, daarna was mijn menstruatie nooit meer regelmatig geworden. Ik dacht dat mijn binnenste allang was versteend.

Daarom dacht ik niet dat er iets mis was omdat ik niet meer ongesteld werd, maar gewoon omdat ik dat vermoedde. Maar ik plaste op het stokje en de uitslag was negatief. Ik deed het nog een paar keer en mijn arts zei dat die stokjes nooit logen. Toen ik ten slotte vroeg om een bloedonderzoek, bleek dat ik bijna drie maanden zwanger was. Ik ging het Andy in zijn studio vertellen en hij reageerde laconiek. Hij troostte me met een korte omhelzing en ging weer aan het werk, mij verbijsterd achterlatend voor de oranje liftdeur terwijl de receptioniste naar me staarde.

Onze astrologische tekens, van haar en van mij, moeten op voet van oorlog hebben gestaan of zo, want we waren altijd kortaf tegen elkaar. Ze weigerde me door te verbinden wanneer ik belde en Andy niet gestoord wilde worden. Hij ontkende dat, maar ik wist het zeker. Ik onderdrukte uitingen van zwakheid of emoties met de gedachte dat ik die, wanneer ik alleen was, wel zou laten losbarsten. Maar wanneer ik dan thuiskwam, kon ik er niet meer bij. Dat is het gevaar van doen alsof. Dan is de kans groot dat je vergeet wat je niet deed toen je deed alsof.

+++

Andy ging ervan uit dat ik abortus zou laten plegen, omdat er in zijn wereld geen andere optie was. Toen hij die avond thuiskwam, begon hij het voor me te regelen. Hij zou vrij moeten nemen om met me mee te gaan naar de kliniek, een hele dag, of was een dagdeel genoeg? Ik maakte een broodje met bacon, sla en tomaat voor hem en gaf het hem op onze gammele bank. Ik had hem gekocht uit zuinigheid, maar het was een onding. Hij was van zwart canvas, hij stond scheef en was raar bobbelig. De kussens gleden er voortdurend af en we moesten ze wel tien keer per dag terugleggen. Het ding nam het grootste deel van de woonkamer in beslag en was een soort beschuldigende vinger naar mij, een zichtbaar teken van mijn onbekwaamheid. Ik kon niet eens een fatsoenlijke bank kopen.

‘Ik weet nog niet of ik wel een abortus wil,’ zei ik.

Andy gaf me meestal zonder protest mijn zin. Dat was een slimme truc van hem. Hij gaf mensen het gevoel dat zij het voor het zeggen hadden, maar in feite zorgde hij er gewoon voor dat anderen alles voor hem regelden. Natuurlijk mocht ik de flat net zo inrichten als ik wilde, maar ik moest het wel in mijn eentje doen. Als er iets niet goed was, zoals die bank, was het nooit zijn schuld.

Maar deze keer zag ik een kant van hem die ik niet eerder had gezien. Heel kalm en vastberaden gaf hij zijn mening – hij had blijkbaar toch een eigen mening. Wellicht had hij altijd al een mening gehad, maar die voor zich gehouden.

‘Als je een kind wilt krijgen, moet je het alleen doen,’ zei hij.

Op de middelbare school was ik met de bus naar Washington gegaan om mee te doen aan de protestmars tegen een verbod op abortus. Toen tijdens de nationale vergadering van de Democraten de militante anti-abortusgroepering Operation Rescue massaal naar New York was gekomen, had ik me bij de nationale actiegroep voor recht op abortus aangesloten om abortusklinieken te verdedigen. We waren daar om zes uur ’s morgens arm in arm voor gaan staan om de vrouwen die naar binnen wilden te beschermen tegen schreeuwende activisten met hun walgelijke, onvergeeflijke leuzen. Ik had zelden zo duidelijk gevoeld dat ik in een gevecht tegen het kwaad aan de goede kant stond. Wij waren de goede kant, zij de slechte.

Ik zei niet tegen Andy of iemand anders dat ik de baby dolgraag wilde houden, dat ik inwendig schreeuwde van protest tegen de rationele beslissing. Ik was negentien en mijn vriend wilde geen kind. Ik at nog liever punaises dan mijn ouders om hulp vragen. Mijn vriendenkring bestond uit ambitieuze kunstenaars. Ik had geen keus.

Bij Penny in de keuken, mijn vroegere keuken, dronken we thee.

‘Het is een verlies,’ zei ze. Zij had een paar jaar eerder een abortus gehad. ‘Ik heb er geen spijt van, maar het laat me nog steeds niet los.’

‘Negentien jaar geleden heeft mijn biologische moeder met haar beste vriendin ook zo’n gesprek gehad als dit en heeft zij voor een andere oplossing gekozen.’

‘Zij was een ander meisje dan jij en ze leefde in een andere tijd. Dit is jouw leven, niet het hare.’

Maar terwijl ik tot een beslissing kwam, dacht ik meer dan ooit aan mijn biologische moeder. En opeens was ze niet meer een danseres met lange benen in de schijnwerpers, maar net zo’n meisje als ik: onvolmaakt en volkomen in de war. Ik vroeg me af of ze, net als ik, had gedacht dat haar vriend wel van gedachten zou veranderen en tegen haar zou zeggen dat ze er niet alleen voor stond. Dat zijn ogen de enthousiaste glans zouden krijgen van iemand die tot inkeer was gekomen. Dat hij haar een gezin zou bieden, een kleine onconventionele stam. Zij zou hem hetzelfde bieden. En op een wonderbaarlijke, onverwachte manier zou ze een heel ander leven krijgen.

Toen ik in Brunei dacht dat ik zwanger was, had de beslissing om het kind hoe dan ook te houden een eenvoudige, nobele keus geleken. Maar misschien had ik diep vanbinnen wel geweten dat ik me vergiste.

Ik dacht aan mijn pasgetrouwde adoptiemoeder, die in haar appartement in New Jersey het bruine vloerkleed stofzuigde nadat er weer een maand voorbij was gegaan zonder dat er in haar lichaam iets wortel had geschoten. Haar glibberige, lege lichaam, waarover ze geen controle had. Ik dacht eraan hoe ze de oneindige minuten van elke maand telde tot doktoren advocaten werden en het stichten van een gezin een veel ingewikkelder project werd dan zij en mijn vader ooit hadden gedacht.

Maar toen lag er eindelijk een baby, een perfecte, complete baby in haar armen, een baby die in een roze deken gewikkeld de hele vlucht van Chicago naar New York sliep en ademde en rook naar zoete, poederige nieuwheid. Plotseling vond mijn moeder het leven heerlijk en was ze, voorlopig tenminste, gelukkig.

Het was nazomer, begin september, mijn favoriete maand in New York.

Dit was wat slimme meiden deden, postfeministische meiden, meiden met een toekomst, toch? In de eerste plaats zorgden ze ervoor dat ze niet zwanger raakten, maar als er dan toch een betreurenswaardig ongelukje gebeurde, gingen ze met een grimmig gezicht naar de abortuskliniek en maakten ze gebruik van de keuzemogelijkheid waarvoor hun moeder zo hard had gevochten. Dat deden ze, en misschien gingen ze ook nog een poosje in therapie. Dat deden ze en ze accepteerden hun littekens. Dat deden ze.

Een kind was een onmogelijke last. Alleen meisjes in armoedige buurten en woonwagenkampen in de provincie kregen op hun negentiende een kind, meisjes die wisten dat de kans niet groot was dat ze een ander leven zouden leiden dan hun moeder. Maar mijn moeder had me grootgebracht met de overtuiging dat mijn leven heel anders zou zijn dan het hare.

Mijn lichaam, mijn keus, had ik geschreeuwd op het bordes van het Capitool in de hoofdstad. En zo was het. De keus was aan mij alleen, en ik zat uiteindelijk dan ook alleen in een kliniek op de eerste verdieping van een gebouw ergens in het centrum.

+++

In een koude gang zat ik in een operatiejas en papieren sloffen te wachten en over de hoofden heen op de televisie naar Batman te kijken. De andere vrouwen zaten openhartig met elkaar te praten, zo ontspannen als vrouwen dat doen bij de manicure, in de fitnessclub of in de wachtkamer bij de dokter. Tegenover me zat een Zuid-Amerikaanse vrouw met groene ogen en een cacaobruine huid. Ze had een dikke buik, maar ze had slanke, goedgevormde benen met kippenvel erop, die ze over elkaar had geslagen. Ze vertelde degene die naast haar zat dat ze al drie kinderen had, de pil slikte en toch zwanger was geworden.

‘Negenennegentig procent effectief, laat me niet lachen,’ zei ze spottend.

Alle plastic kuipstoeltjes waren bezet. Mijn armen raakten de vrouwen aan weerskanten van me, maar ik sprak met niemand.

Andy’s genen, dacht ik. Andy’s fantastische, briljante, muzikale genen. Ik besefte dat ik op het punt stond iets onherroepelijks te doen, dat het de meest onherroepelijke beslissing was die ik ooit had genomen. Een deel van me verkilde en was aan het afsterven, misschien het deel dat ervan overtuigd was dat ik een goed leven leidde, dat ik een goed mens was, dat ik het beter zou doen dan mijn moeder, mijn moeders, dat ik veel helderder zou stralen dan zij. Veel hoger zou klimmen dan zij.

In plaats daarvan schuifelde ik door de gang en was ik geen haar beter dan zij. Erger dan zij. Veel erger.

Geadopteerde kinderen krijgen vaak te horen dat hun biologische moeder zo veel van hen hield dat ze hen weggaf om hun een beter leven te gunnen. Dat kan waar zijn. Maar het kan ook zo zijn dat ze, als ze iets meer van haar kind had gehouden, het niet had weggegeven.

Ik hield niet genoeg van mijn kind, maar op het laatste moment hield ik van haar. Ik voelde haar aanwezigheid. Voor mijn geestesoog zag ik de gipsen foetussen in verschillende stadia van ontwikkeling op de tentoonstelling in het natuurkundig museum waar mijn vader me als kind mee naartoe had genomen, het wonder van het leven.

Hoe zag ze eruit? Haar oogleden. Haar oren. Haar gevouwen handen op haar kloppende hartje.

+++

In de kleine onderzoekkamer lag ik op de tafel met mijn benen in de stijgbeugels, de operatiejas opgeschoven tot aan mijn middel en een piepkleine papieren handdoek over de bovenkant van mijn dijen. Ik heb moeilijke aderen. De anesthesist zuchtte ongeduldig omdat hij een paar keer moest prikken.

‘Als je niet zo trilt, kan ik de naald er beter in krijgen.’

Stille tranen sijpelden over mijn slapen in mijn haar. Eindelijk voelde ik de naald aan de binnenkant van mijn elleboog naar binnen glijden, mijn keel opzwellen en een slaperige warmte.

Vlak voordat ik van de schemering wegzakte in het donkere niets, droomde ik van het ziekenhuis, mijn vader. Je ziet een ader niet, je voelt een ader. Die droom had ik vaker, hij was deels gestoeld op een herinnering.

+++

Toen ik twaalf was, had ik cysten in mijn eileiders die zo’n pijn deden dat de arts bijna mijn blindedarm eruit haalde. Ik moest er regelmatig voor naar het ziekenhuis, maar dat vond ik niet erg. Ik ging liever naar het ziekenhuis dan naar school. Er werd goed voor me gezorgd, ik kreeg chocoladerepen, ik at slappe sperziebonen en wit brood met kuipjes boter erbij en keek de hele dag in mijn pyjama tv. Mijn vader nam vrij om me gezelschap te houden. Hij hield ook van ziekenhuizen. Geneeskunde was zijn ware liefde. Hij had het liefst medicijnen gestudeerd, maar hij kon zich slecht concentreren, was ongeduldig en kon zich niet inleven in andere mensen. Daarom werkte hij in de financiële sector, zei hij.

Een onhandige laborant stak een naald in mijn arm. Dat was iets wat ik in het ziekenhuis niet leuk vond. Ik wendde mijn hoofd af en stille tranen gleden over mijn wangen. Mijn vader keek van een afstandje toe tot zijn woede het won van zijn goede manieren. Hij trok de laborant bij zijn kraag overeind en drukte hem tegen de muur. Hij legde zijn hand om diens keel en raakte met zijn wijsvinger bijna zijn neus aan.

‘Een ader zíé je niet, imbeciel, een ader vóél je.’

Hij liet de man los, ging naast me zitten, tastte zacht en behendig naar de ader aan de binnenkant van mijn elleboog en schoof de naald er meteen op de juiste manier in.

Ik weet niet of dit een verzinsel of de waarheid is, maar ik weet wel dat ik, wanneer ik dat weer droom, heel veel van mijn vader hou.

+++

Andy kwam me ophalen. Toen hij mijn gezicht zag, huilde hij in de lift, maar hij bracht me naar huis en ging terug naar zijn werk. Toen hij die avond thuiskwam, had hij Ben&Jerry’s meegebracht en zette de tv in de slaapkamer, hoewel ik had bepaald dat we geen televisie in de slaapkamer zouden hebben. Het deed pijn. Het waren geen krampen, waarvoor ze me hadden gewaarschuwd. Het voelde niet als kramp, maar alsof iets krabbend een weg naar buiten zocht. Ik bloedde verschrikkelijk. Andy belde een vriend, die Vicodin voor me had. Ik nam er een en toen nog een en werd zalig gewikkeld in een zachte wolk die me meenam naar een genadige, droomloze slaap.

Toen ik wakker werd, lag ik op een baksteenrode vlek met bruine randen. Er was iets mis. Ik slikte twee Vicodin-tabletten en dacht: had ik maar een Vicodin-boom met een oneindige voorraad, dan waren al mijn problemen opgelost, dan zouden ze verdwijnen zoals boter op warme toast.

Toen ik ’s middags nog bloedde, belde ik de dokter en liet een boodschap achter. Ik overwoog of ik naar de spoedeisende hulp zou gaan, maar bij de gedachte aan die plek op een zaterdagmiddag in New York greep ik opnieuw het flesje Vicodin en ging terug naar bed, met opgevouwen handdoeken onder mijn lichaam. Pas na een paar dagen hield het bloeden geleidelijk op. De dokter zei dat het was veroorzaakt door ‘achtergebleven materiaal’, stukjes weefsel die niet waren weggehaald. Achtergebleven materiaal. Je probeert de gevolgen van je daden te verwijderen, maar er blijft een restje hangen. Ze zei dat het geen kwaad kon, al was het pijnlijk en een angstig idee. Maar het kon echt geen kwaad. Nu vraag ik me soms af – nadat ik ontelbare doses krachtige hormonen in mijn buik heb laten spuiten, nadat ik de ene kliniek na de andere heb bezocht voor een reeks vruchtbaarheidsbehandelingen die rechtstreeks uit de film Species had kunnen komen, allemaal voor niets – of ze ongelijk had.

Ik lag om een hete kruik gekruld en keek naar Law & Order. Ik begon ernaar te kijken en bleef ernaar kijken. De dokter in de kliniek had gezegd dat ik over een dag of twee wel weer op zou mogen, dus Andy begreep niet waarom ik twee weken in bed bleef en tv-keek. Niet vanwege de pijn, die was na een paar dagen weg. Een paar dagen later was de Vicodin op en werd het warme niets vervangen door een put, een krater, een zwart gat, waarvan de zijkanten bestonden uit achtergebleven materiaal.

Ik wilde in dat zwarte gat vallen en zo klein worden dat ik door de kracht van de compressie in miljoenen deeltjes uiteen zou spatten, dat mijn arrogantie en zorgeloze beslissingen, het onwrikbare verdriet en de zware steen in mijn maag die aan mijn keel leek te hangen, uiteen zouden spatten. Ik wilde het opgeven en de persoon die ik was, dat onbeholpen, domme meisje dat ik niet kon vinden, opblazen. Mijn eigen oerknal. Alsjeblieft, smeekte ik wie of wat dan ook, laat me verdwijnen en opnieuw beginnen.

22

Ze heette Carrie Gardner. Het klonk kittig, dorps, gewoon, de naam van een grondstewardess, een serveerster in een Outback Steakhouse of een lerares van groep 1.

Langzaam en op trillende benen was ik een paar weken daarvoor uit het zwarte gat gekropen. Op advies van Penny bezocht ik een therapeut, Paul Pavel. Elke dag nam ik de metro naar zijn appartement in een buitenwijk. Hij was een ongewoon hoopvolle man, iemand die ’s winters halfbevroren dieren redde in Central Park, iemand die zelf halfbevroren in de sneeuw door Amerikaanse soldaten was gered na de bevrijding van Auschwitz. Paul stak zijn hand, zijn getatoeëerde arm naar me uit en redde ook mij. Hij begeleidde me uit het donkerste deel van de depressie waarin ik na de abortus terecht was gekomen.

Paul was er onder andere van overtuigd dat mijn biologische afkomst veel belangrijker voor me was dan ik wilde toegeven. Hij legde verband tussen het verlies van mijn biologische moeder en mijn verlammende schuldgevoel over mijn abortus. En net toen al die dingen tijdens mijn therapie naar boven kwamen, belde Johnny om me de naam van mijn biologische moeder door te geven.

Johnny zat op weer een andere kostschool en had vakantie vanwege Rosj Hasjana en Jom Kippoer. Zoals gewoonlijk vierde ik die dagen niet, maar belde ik alleen mijn ouders om ze l’shanah tovah te wensen, gelukkig nieuwjaar. Hoewel ik de hypocrisie, de geldverslindende religieuze viering en de starheid van de leer niet miste, had ik een onbestemd droevig gevoel. Misschien wekten de feestdagen een verlangen op naar de tijd dat ik nog in zoiets onwaarschijnlijks als God geloofde, of geloofde dat ik ergens bij hoorde.

Er waren feestdagen geweest waarop verre nichtjes me in de hal van de synagoge met een lipstickglimlach en geurend naar Chanel No 5 hadden omhelst. Ik herinner me dat mijn gezicht in nieuwe wollen pakjes werd gedrukt die te warm waren voor een zonnige septemberdag in New Jersey. Ik herinner me dat ik wegglipte uit de kinderdienst beneden en rondslenterde door de tuin van de synagoge, terwijl de zon door gebladerte scheen dat even kleurrijk en doorzichtig was als glas-in-lood. Ik herinner me stukjes in honing gedoopte appel, zo zoet dat je tanden er pijn van deden.

Johnny, die tien jaar later zo religieus zou zijn dat zijn leven al die dingen zou bevatten en nog veel meer, was inmiddels een begaafde crimineel. Onze ouders hadden altijd tegen ons gezegd dat ze over onze biologische ouders geen enkele informatie hadden. Ons geboortebewijs vermeldde alleen de namen van onze adoptieouders. Dat was alles. Eerdere documenten waren voorgoed verzegeld. Onze ouders hielden zich aan de geboortebewijzen, maar die dag belde Johnny me om te vertellen dat hij bewijs had gevonden dat onze ouders ons niet de waarheid hadden verteld.

Onze ouders hadden wel degelijk informatie over onze biologische ouders, en Johnny had die gevonden door een kluis open te breken. Hij had gedetailleerde informatie gevonden over zichzelf, doordat hij jonger was dan ik en de adoptiewet inmiddels was versoepeld. Maar voor mij had hij een naam gevonden, en een kort verhaal dat hij uit de correspondentie van een advocaat had kunnen opmaken, en een oud adres.

Alles wat ik dankzij Johnny’s ontdekking te weten ben gekomen, herinner ik me alleen van ons gesprek. Ik heb de documenten nooit met eigen ogen gezien. Ik weet zeker dat mijn ouders die me nu wel zouden laten zien, maar ik kan het niet opbrengen ernaar te vragen. Voor hen is het nog steeds een pijnlijke kwestie, voor mij een bron van schuld. Ik voel me schuldig omdat we ernaar hebben gezocht en omdat we het überhaupt wilden weten. Het is totaal onnodig, maar ik schaam me omdat we erachter zijn gekomen dat ze tegen ons hebben gelogen.

Ik herinner me nog vaag dat Johnny me ook vertelde dat er een paar krantenknipsels bij waren over een vader die later probeerde zijn kind terug te krijgen, maar misschien verwar ik nu mijn eigen leven met een episode van Law & Order of een nieuwsflits op cnn. Het was zo’n bizar moment dat ik me niet meer precies kan herinneren wat hij zei. Ik herinner me wel dat een verhaal dat mijn ouders me wel hadden verteld, werd bevestigd. Ik verwachtte te horen dat dat ook gelogen was, maar dat was niet zo. Mijn moeder was inderdaad balletdanseres. Ik besefte pas hoe ik me aan dat detail had vastgeklampt toen er een golf van opluchting door me heen ging nadat Johnny had gezegd dat dat waar was.

Een jonge balletdanseres in Chicago is in verwachting van een kind waar ze niet voor kan zorgen...

Ik schreef haar naam en een adres in Highland Park, Illinois op een stukje papier en legde het in een la. Ergens leefde een vrouw met die naam en ze had ooit dit adres ingevuld op het officiële formulier dat ze had ondertekend toen ze haar kind afstond. Mijn muziekdoosmoeder, veilig opgeborgen onder satijnen voering en een eeuwig danswijsje, een prinses die was omgetoverd tot een zwaan. Carrie Gardner. Een grondstewardess, een serveerster bij Outback Steakhouse, een lerares van groep 1. De naam was geen antwoord, maar een vraag. Een vraag waarop ik het antwoord besloot te gaan zoeken, al wist ik nog niet hoe.

+++

In die tijd had ik de gewoonte om rond te snuffelen in een van de vele kiosken met internationale bladen in New York, daar een paar fraaie, onbekende tijdschriften te kopen en die in een café te gaan lezen, meestal Café Olin in Eighth Street. Voor de komst van Ed Hardy-T-shirts (en flesjes water, kantoorartikelen, motorfietsen en douchegordijnen) was Don Ed Hardy een kunstenaar die een prachtig kunsttijdschrift uitgaf: Tattootime. Toen ik er een had gelezen, was ik eraan verslaafd. Elk nummer had een thema: nieuwe stamculturen, tatoeages van leven en dood, kunst uit het hart, tatoeages van muziek en de zee. Zoals bij iedereen die iets heeft met tatoeages, werd ik geraakt door de symboliek en de geschiedenis van die kunst. De tatoeagekunstenaar in San Francisco die het merendeel van mijn tatoeages heeft gezet, zegt dat de tatoeagegoden zich bij je aankondigen wanneer de tijd rijp is.

Ik keek naar de mensen op de bladzijden van Tattootime en voelde onmiddellijk verbondenheid. Ook ik was een piraat, zeeman, prostituee, gangster, circusartiest, maar dat wist niemand. Dat zag niemand. Het kwam bij me op dat ik authentieker moest gaan leven, ander zou ik voor de rest van mijn leven een gedaantewisselaar zijn – iemand die de rol vervult die haar wordt toebedeeld.

De tatoeagegoden hadden zich aangekondigd. Zo dramatisch was het. Toen ik op zoek ging naar mijn eerste tatoeage, wist ik meteen hoe mijn hele lichaam eruit moest gaan zien. Als mijn verhaal duidelijk op mijn huid stond geschreven, zou ik niet langer in de verleiding komen anderen te laten denken dat ik normaal was. Mijn tatoeages zouden mijn mening verkondigen over wat eeuwig en wat tijdelijk was. Ze zouden de scharlakenrode letter zijn die ik trots op mijn borst zou laten borduren.

In Tattootime las ik dat aan de andere kant van het eiland Borneo, in het regenwoud van de Sarawak, niet eens zo ver van de koninklijke jachten, paleizen en autoverzamelingen in Brunei, Maori’s wonen die hun lichaam met een benen beitel van top tot teen tatoeëren. Hun spiraalvormige, krullende, zwarte tatoeages hebben een heilige betekenis. Maori-krijgers adverteren hun woestheid op hun huid. Hun inheemse ontwerpen zijn in het westen bekend geworden en staan nu ook op de armen van gewichtheffers in Venice Beach en punkers in Thompson Square Park. Toen ik in het paleis in Brunei Robin verhalen had verteld die vervlogen in de lucht, legden kilometers verderop stamleden hun verhalen vast op hun huid.

Ik kwam tot de conclusie dat er twee dingen aan mijn verhaal ontbraken: ik moest mijn biologische moeder vinden en ik moest een tatoeage laten zetten. Ik wilde mezelf vinden en ik wilde mezelf scheppen. Deze twee dingen vloeiden op een onverwachte manier samen. In een tijdschrift vond ik de naam van een tatoeagekunstenaar die me perfect leek. Hij heette Guy Aitchison en hij woonde in Chicago. Wat ik van een tatoeage zo geweldig vind, is dat je niet mag twijfelen. Je moet achter je beslissing staan.

Een jonge balletdanseres in Chicago is in verwachting van een kind waar ze niet voor kan zorgen...

23

In het vliegtuig naar Chicago zat ik te dommelen en zo half in slaap dacht ik aan Robin. Ik had in een vliegtuig terug naar zijn wereld moeten zitten, en wie zat daar nu? Zat er al iemand anders op mijn stoel en zo ja, was Robin me al helemaal vergeten? Ik kon niet zeggen dat ik hem miste, dat ik die hele verknipte wereld miste, maar een deel van me, en niet alleen het Patty Hearst-deel, had iets voor hem gevoeld. Dat deel van me herinnerde zich soms onverwachts zijn gezicht, herinnerde zich dat ik perziken at als ontbijt in het hotel terwijl het ochtendlicht in een felwitte bundel op het laken viel en hij zich aankleedde om aan het werk te gaan.

In Brunei waren het niet alleen de meisjes die een rol speelden, want Robin leidde een leven waarin hij ook allerlei rollen moest vertolken. En zelfs een prins heeft er wel eens genoeg van een prins te zijn. Soms had hij ’s avonds laat absoluut geen zin meer in het feest, soms bleef hij ’s morgens tien minuten langer in bed voordat hij aan zijn strakke dagschema begon, soms reed hij zo hard over de bochtige weg door het landschap dat ik me afvroeg of hij nooit meer wilde stoppen. Dat waren momenten die opeens bij me boven kwamen wanneer ik slaperig was, gedachteloos door het park liep of door een vliegtuigraampje naar buiten keek.

En ik dacht aan Andy, die thuis was gebleven. Hij had me niet naar het vliegveld gebracht; hij was naar zijn werk gegaan, dat sprak vanzelf. Hij kwam nog maar zelden thuis wanneer ik wakker was. Ik had altijd al op het verkeerde paard gewed. Ik werd alleen verliefd op mannen die me met een buik vol verlangen achterlieten. In de liefde was ik een ezel. Maar ze zeggen dat de ultieme tatoeage de ezel verandert in een zebra. Dat hoopte ik van harte. Mijn eerste tatoeage is heel groot en heeft mijn leven veranderd. Het is een paarse doornige tak die vanuit mijn navel over mijn hele buik slingert en eindigt in een bloementuin, die uitloopt tot op mijn linkerdijbeen en mijn hele schaamstreek versiert met monsterlijke, doornachtige tanden. Er staan foto’s van die tatoeage in verschillende boeken.

Voordat we begonnen, was Guy zo verstandig om me af te raden mijn schaamstreek te laten tatoeëren.

‘Misschien is het beter om eerst iets op een andere plek te laten zetten, zodat je weet hoe het voelt.’

Ik zei dat ik het zeker wist, dat ik getransformeerd wilde worden.

Hij haalde zijn schouders op. Het was niet aan de tatoeagekunstenaar om iemand te beletten domme, melodramatische dingen te doen. Guy was beroemd om zijn ectomorfische sciencefictionlandschappen en uiterst gedetailleerde giftige tuinen. Ook al staat mijn eerste tatoeage misschien niet op de beste plaats, hij is wel heel mooi.

Een vraag die iemand met veel tatoeages vaak wordt gesteld, is: ‘Doet het pijn?’ Een vriend van me in San Francisco draagt een T-shirt met daarop: FUCK YES IT HURTS. Ja, het doet pijn, verdomme. Mijn hele zenuwstelsel raakte van slag. Toen hij mijn ribben deed, voelde het alsof hij mijn nek deed. Ik lag te schokken en te zweten en uiteindelijk sloot ik een soort verdrag met de pijn. Ze zeggen dat je je eraan over moet geven. Als je vanbinnen vreselijk in de knoop zit, wordt de pijn van een tatoeage een metafoor: dit is onverdraaglijk, maar ik zal het doorstaan.

De volgende dag had ik het gevoel dat mijn hele buik was geschramd en had ik lichte verhoging, maar ik voelde me in de zevende hemel. Ik was lid van een nieuwe club. Guy, zijn vriendin en ik namen een dag vrij. We aten een handjevol psychedelische paddenstoelen en gingen naar een tentoonstelling van reuzeninsecten in het Museum van Wetenschappen. De lucht boven Chicago was azuurblauw, de wind van over het meer blies door mijn te dunne jurk en koelde mijn brandende huid.

Bij de ingang van het museum vroeg de vrouw achter het loket aan Guy hoeveel zijn tatoeages kostten. De vraag die als tweede wordt gesteld. Die dag leerde ik mijn eerste les als tatoeagedrager: tegenover nieuwsgierige mensen moet je je houding hebben bepaald. Ze behandelen je als een bezienswaardigheid. Nou en? Hoe gedraag je je? Hoe zou Patti Smith zich gedragen?

Guy leek op Al Jourgensen, maar met paarsblauwe ogen. Hij reageerde op de vrouw door iets te grommen en haar met een kille, duivelse blik aan te kijken. Ik had twee dagen met hem doorgebracht en vond hem deels zachtmoedige nerd, deels stoned hippie. Hij was echt ontzettend aardig. De duivel zou hem hebben weggestuurd. Zijn angstaanjagende reactie was gespeeld, maar de vrouw hield meteen haar mond.

De insecten waren kleurrijk, buitenissig en fosforisch. Ik was een ander universum binnengestapt. In de lichtgevende schaal van een paarse scarabee die tweemaal zo groot was als ik, staarde ik naar mijn spiegelbeeld. Misschien kwam het door de psychedelische paddenstoelen, of de koorts, of het toverpoeder van de tatoeagegoden, maar ik zwaaide duizelig heen en weer zoals op mijn eerste avond in Singapore op dat balkon: daar staat ze, het meisje dat ik wil zijn, echt en onbeschaamd en in felle kleuren – nog net buiten bereik, maar al wel dichterbij.

+++

De tatoeage gaf me het gevoel dat er iets belangrijks op zijn plaats was gevallen. De volgende dag nam ik de trein naar Highland Park op zoek naar nog een ontbrekend stuk. Ik weet niet wat ik had verwacht, maar het station in Highland Park was een perron in een voorstad. Een plek waar zakenlui hun auto parkeerden om de trein naar de stad en naar hun werk te nemen. Het was niet bij me opgekomen een auto te huren. Ik had mijn rijbewijs bij me om me te kunnen identificeren, maar sinds de weinige, aarzelende pogingen op mijn zestiende had ik niet meer gereden. Ik was gewend aan een metro die je precies bracht waar je moest zijn.

Ik stak het parkeerplein over naar het trottoir langs een vrij drukke verkeersweg en stak mijn duim op. Ook voor het eerst. Er zat niets anders op, als ik niet meteen de trein naar huis wilde nemen. Al dacht ik van tevoren zelden goed over iets na, ik zette wel door als ik ergens aan was begonnen. Een zwarte Cadillac met gelukkig een aardige man achter het stuur bracht me naar de ingang van het Highland Park-ziekenhuis, een bakstenen gebouw in een tuin met langwerpige bedden met vlijtig liesjes. Ik ging naar binnen op zoek naar de archiefafdeling, waar ze me verbaasd aankeken.

‘Wij kunnen je niet helpen,’ zei een vrouw met groene klauwen met parelglans.

‘Wat ziet u er vreemd en bijzonder uit,’ zei ik met een blik op haar nagels, denkend aan mijn favoriete film, Cabaret. Ze keek me nog dommer aan, als dat mogelijk was.

‘U weet wel, Sally Bowles. Groene nagels. Vreemd en bijzonder.’

Ze wist het niet.

‘Probeer het gemeentehuis maar eens. Om je geboortebewijs te vinden,’ zei ze.

Natuurlijk had dat geen zin. Ik had al een geboortebewijs en daar werd ik niet wijzer van. Dat wiste mijn verleden uit alsof het nooit had bestaan.

Ik ging naar de kraamafdeling omdat ik niet wist wat ik anders moest doen, en omdat ik het niet meteen wilde opgeven. Toen ik vanachter glas naar de baby’s in hun wiegjes keek, voelde ik de koude adrenaline van een winkeldief door me heen gaan. Waarom dacht ik opeens dat ik iets verkeerds deed? Toen ik naar buiten liep, voelde ik de eerste flitsen van migraine en een emotionele leegte.

Ik had nog één aanwijzing. Inmiddels beschouwde ik mezelf als een doorgewinterde lifter en ik kreeg dan ook gauw een lift naar het adres dat ik op een velletje papier had geschreven. De gazons in Highland Park zagen er net zo uit als in de welgestelde voorstad waarin ik was opgegroeid en ze wekten dezelfde reactie bij me op: doodsangst. De bomen begonnen er herfstig uit te zien, de bladeren waren al omrand door de opzichtige kleuren die ze binnenkort zouden krijgen.

Toen ik naar de mooie huizen en winkels keek, werd ik overmand door wanhoop. Ik kreeg het benauwd, zag sterretjes voor mijn rechteroog en het leek alsof buitenaardse wezens elektroden in de rechterhelft van mijn brein prikten. Even dacht ik dat ik tegelijkertijd een astma-aanval zou krijgen, maar dat verbeeldde ik me. Altijd wanneer ik in een voorstad ben, krijg ik astma, migraine en een zeldzame ziekte.

De oudere joodse vrouw, type trofee van een rijke man, die me een lift had gegeven, berispte me omdat ik had gelift en vroeg me wat ik in Highland Park kwam doen. Ze tikte met haar op zijn Frans gelakte valse nagels op het stuur. Ik dacht aan mijn moeder – mijn echte moeder, mijn adoptiemoeder – en de duizenden keren dat zij me met de auto en met de airconditioning op de hoogste stand naar school had gebracht. Ik dacht aan haar grote donkere zonnebril met paarse glans en aan haar door artritis gezwollen, maar nog steeds mooie en perfect gemanicuurde vingers om het stuur.

‘Ik zoek een vriendin van vroeger.’

‘Hoe heet ze? Ik woon hier al honderd jaar, misschien ken ik haar.’

‘Ze heet Carrie Gardner.’

‘Gardner. Ik geloof dat er bij mijn dochter op de middelbare school een klas hoger een meisje Gardner zat, maar ik kende haar ouders niet.’

Ik vermoedde dat ze dat verzon. Ze leek me het soort vrouw dat het niet kon uitstaan als ze niet overal een antwoord op had.

‘Ik neem anders nooit lifters mee, maar ik zag dat je een aardig meisje bent. Mijn dochter heeft in Michigan op school gezeten voordat ze van school ging. Nu reist ze de Grateful Dead achterna. Ziet zichzelf aan voor een activist. Belachelijk. Terwijl ze vreselijk intelligent is. Het kwam bij me op dat je, toen je daar stond, ook mijn dochter had kunnen zijn en dan zou ik willen dat ze veilig met iemand mee kon liften.’

Wat zou mijn moeder zeggen? ‘Voordat ze haar studie opgaf, ging mijn dochter naar NYU. Nu reist ze heen en weer tussen New York en Zuidoost-Azië. Denkt dat ze actrice is. Belachelijk. Terwijl ze vreselijk intelligent is.’

De vrouw wierp een blik op het verkreukelde velletje papier in mijn hand en zette me af voor een grote bungalow. Niet opzichtig, wel duur.

‘Weet je zeker dat ik je hier kan achterlaten?’ vroeg ze.

‘Heel zeker. Straks word ik weggebracht. Dank u wel.’

Ik overwoog of ik haar zou vragen of ze even wilde wachten en me dan terugbrengen naar het station. Ze wekte niet de indruk dat ze het druk had. Maar ik zag ervan af. Ik wist zo goed als zeker dat ze het zou hebben gedaan, maar ik wilde niet meer met haar praten, wilde niet meer worden herinnerd aan mijn eigen moeder en aan mijn verraad doordat ik daar op de stoep stond.

Een vrouw met een vollemaansgezicht deed open en tuurde naar mijn gezicht terwijl ze een haarlok naar achteren streek. Ze zei dat ze daar pas een jaar geleden was komen wonen en me niets over de vorige bewoners kon vertellen. Vóór haar had er drie jaar lang een gezin gewoond, maar ze wist niet meer hoe ze heetten. Misschien was Carrie een lid van het gezin geweest dat er dáárvoor had gewoond. Of daar weer voor. Ze kon het echt niet zeggen. Negentien jaar geleden, dat was een lange tijd. Negentien jaar lang hadden de golven de sporen weggewist van de zandkastelen die Carrie daar misschien had gebouwd.

‘Is er iemand in deze straat die hier negentien jaar geleden ook al woonde?’

‘Niet dat ik weet. Hier wonen jonge mensen, vooral gezinnen,’ antwoordde ze. ‘Wie ben je eigenlijk?’

In spookverhalen gaat het altijd om een verschrikkelijke tragedie die zijn sporen nalaat, zo’n gruwelijke daad dat de tijd een stap opzij doet om een geest de ruimte te geven om het onrecht te vereffenen. Maar hoe zit het met onze persoonlijke tragedies, alledaags onrecht waar geen politierapport of publiek aan te pas komt? Die worden vergeten, ze worden van het aanrecht geveegd voordat het volgende gezin er hun nieuwe servies op uitpakt. Ik had daar langer kunnen blijven om beter speurwerk te verrichten, maar ik werd ineens misselijk en mijn hoofdpijn verlamde me.

Een lift terug naar het station bleek minder gemakkelijk te krijgen dan op de heenweg. Ik had al een uur langs de weg gelopen, terwijl ik me belachelijk voelde en een keer overgaf achter een struik voordat er iemand stopte. Verder gebeurde er niets. Ik weet niet wat ik had verwacht. Het was belangrijk voor me geweest die stad te zien en te ruiken, maar de herfst, de bomen en de ziekenhuiskarretjes hadden net zo geroken als op andere plekken. Ik geneerde me voor mijn bezoek aan de kraamafdeling en mijn overdreven emoties.

In de trein naar huis leunde ik met mijn hoofd tegen het raampje en dacht aan Joni Mitchell. Op de middelbare school vond ik dat ik op haar leek, al had zij een fijner, elfachtig gezicht. Ik leek niet opvallend veel op haar, maar op een manier die alleen ik, omdat ik mijn botstructuur beter kende dan wie ook, kon zien. Als ik alleen was, zong ik zelfs precies zoals zij. In muziekproducties op het toneel schalde mijn stem door de zaal, maar stiekem zong ik net als Joni, met een hoge, hese countrystem.

Ik had in Rolling Stone gelezen dat Joni haar baby had laten adopteren, een kind dat was geboren toen de maan in Kreeft stond en waarover ze zingt in ‘Little Green’. Ik was ervan overtuigd dat ik die baby was, al was ik een Leeuw. Al was de plaat Blue met ‘Little Green’ erop in 1971 uitgekomen, twee jaar voor mijn geboorte. En al leek ik absoluut niet op Joni, een blonde elf met blauwe ogen.

Ik ziftte alle tegenstrijdige bewijzen eruit en wist zeker dat Joni Mitchell mijn biologische moeder was, want haar geest was overgegaan in mij. Ik had geen behoefte aan een moeder die me in haar lichaam had meegedragen, maar ik moest een plek hebben waar mijn hart vandaan kwam. Mijn hart wilde geen wees zijn.

Mijn tatoeage kwam niet voort uit de behoefte om ‘Ik ben hier’ te zeggen, zoals graffiti op een viaduct, maar ‘Dit ben ik’. Dit zijn de landschappen achter mijn ogen. Want zelfs als je droom verdwijnt, je moeder verdwijnt, je baby verdwijnt, je geliefde verdwijnt, zelfs dan heb je nog je eigen verhaal. Met mijn tatoeages ben ik de getuige en geschiedschrijver van mezelf.

Na mijn eerste tatoeage liet ik er nog veel meer zetten. Vaak strijkt er iemand met zijn hand overheen alsof het braille is en soms wordt ik daar nerveus van. Onbekende mensen pakken mijn arm en laten hun handpalm over mijn onderarm glijden. Maar ik begrijp het wel. Mijn tatoeages barsten van de verhalen. Als je je oor ertegenaan drukt, hoor je de zee in Beach Haven, dringend geklop op de deur in Brunei of de trein die vertrekt vanaf het station in Highland Park.

Ik liet Highland Park verdwijnen. Ik had er niets te zoeken, er was geen spoor meer te vinden van een meisje dat daar in dat huis ooit zwanger was geweest van mij, dat me had gevoed met haar gedachten en haar angst, dat misschien bij het vorige anonieme gezin had gelogeerd of dat daarvoor, wat niemand zich kan herinneren.

Hoewel mijn uitstapje naar Highland Park niets had opgeleverd, was ik er toch wijzer van geworden. De lucht was er loodzwaar geweest en toen mijn trein daar vertrok, voelde ik me zo licht als een veertje. Nu weet ik dat het gewicht van de tijd kan veranderen – zware momenten in het verleden, lichte momenten in het heden.

Wat ik zocht, lag niet in Highland Park, het lag niet op een bepaalde plaats. Soms hoef je alleen maar een liedje van Joni Mitchell te horen om te weten wie je bent. Soms zie je het toevallig op een buitenlands balkon bij zonsopgang. En soms ziet je verhaal eruit als de paarse slang die over je buik kruipt, voorgoed gegraveerd onder je huid.

24

Een getatoeëerde slang is beter dan een levende. Ik dronk een espresso en keek naar mijn gevaarlijke Birmaanse python Varla in haar kooi. Alleen onze heel vreemde huishoudelijke hulp, Shakti, die waarschijnlijk zelf voor een deel een reptiel was, kon Varla zonder lange handschoenen aan hanteren. Ik had een huisdier gewild en schattige dieren met bont waren bij ons verboden, dus was ik op een dag een dierenwinkel in de Lower East Side binnen gelopen en naar buiten gekomen met Varla. Ik vond slangen leuk en dacht dat het grappig zou zijn er een te hebben, maar ik had het mis.

Ik had er niet bij stilgestaan dat ik het verschrikkelijk zou vinden haar levende muizen te moeten voeren. En toen ik terugging naar de dierenwinkel om te vragen hoe ik met Varla’s slechte humeur moest omgaan, raadde de man me aan de muizen eerst bewusteloos te slaan, dan zou de slang er niet meteen op af vliegen. Ik schrok me dood. Als klein meisje had ik, geïnspireerd door de Tempel van Dendur in het Met, mijn hamster begraven in een schoenendoos die ik had beschilderd als de sarcofaag van een farao en had ik wekenlang bij zijn graf in de tuin staan huilen. Maar ik had die slang gekocht en ik moest voor hem zorgen, dus bande ik het meisje dat met aandoenlijke toewijding Habitrail-kastelen had gebouwd uit mijn gedachten.

Elke keer als Varla moest eten, stopte ik huilend een muis in een papieren zak en betuigde uitdrukkelijk mijn spijt terwijl ik met de zak tegen de muur sloeg. Daarna liet ik de muis in het terrarium vallen, waar hij soms nog urenlang lag te trillen voordat Varla hem opat, terwijl ik baadde in schuldgevoel. Het was walgelijk.

Andy weigerde haar te voeden.

‘Jij wilde die slang hebben, dus moet jij haar te eten geven.’

Het was net zoiets als de ramp met de bank, maar duizendmaal zo erg. Varla was elke foute beslissing die ik ooit had genomen, stijf opgerold en sissend in haar stinkende kooi. Op een morgen probeerde ik te bedenken hoe ik dat enorme terrarium in vredesnaam zou kunnen vervoeren en wie ik zou kunnen overhalen een valse slang te adopteren toen de telefoon ging.

Het was de legendarische New Yorkse toneelregisseur Richard Foreman, die belde om me te vertellen dat ik een rol had in zijn nieuwe stuk, Samuel’s Major Problems. Na afloop van het gesprek danste ik jubelend door het appartement, als een huisvrouw die net bezoek heeft gehad van een beroemde tv-presentator.

Ik wilde het Andy meteen laten weten, maar zijn assistente wilde me niet doorverbinden. Ik besloot naar de studio te lopen en het hem persoonlijk te vertellen. Hij kon zijn assistente opdracht geven hem niet telefonisch te storen, maar hij kon zijn vriendin niet bij de deur laten wegsturen. Mijn leven delen met een workaholic, ook al betaalde hij de rekeningen, was niet wat ik me ervan had voorgesteld. Eerst ging ik naar Richards loft in Wooster Street om mijn script te halen en toen liep ik door naar Andy’s studio.

+++

Mijn medespelers waren Steven Ratazzi en Thomas Jay Ryan, allebei heel talentvolle acteurs. Ik speelde Maria Helena, een soort geest/duivelin/hoer/verpleegster/Marilyn Monroe-achtige figuur. Toen ik van mijn appartement in Mott Street naar de Sint Markuskerk liep voor de eerste repetitie, was ik in de zevende hemel. Het was begin december, mijn lichaam zoemde van de warmte onder mijn jas en de punt van mijn neus bevroor van de wind die door Second Avenue joeg. In gedachten zong ik ‘On the Street Where You Live’: I have often walked down this street before, but the pavement always stayed beneath my feet before – mijn rare musicalverleden dat de kop opstak bij mijn wedergeboorte in de avant-garde. Ik liep door het smeedijzeren hek, langs de gammele voordeur over de keien om de kerk heen en door het kerkhof naar de theateringang.

Richards toneelstukken zijn geen doorsnee voorstellingen, eerder driedimensionale gedichten of filosofische verhandelingen die als een kinderversje voor het voetlicht worden gebracht. Als je een rol hebt in een van zijn producties, moet je vorm kunnen geven aan meerdere van de vage figuren in zijn onderbewustzijn, wat betekent dat je een paar maanden lang in zijn hoofd moet leven. Dat is beurtelings geweldig en om gek van te worden.

Richard was zowel een schlemielige, geniale lieverd als een maniakale, arrogante tiran. Een paar dagen lang veranderde hij steeds het decor, hij zette bijvoorbeeld obstakels neer zoals zwarte, tot aan je middel reikende zuilen die één geheel vormden met de andere decorstukken en pijnlijke botsingen veroorzaakten. Op een dag liet hij in de lunchpauze het hele decor weghalen en zette een plexiglazen wand tussen de acteurs en het publiek. Een andere keer gaf hij ons allemaal een microfoontje en zei dat we alleen nog maar mochten fluisteren. Weer een andere keer liet hij alles terugzetten, maar veranderde de vorm van het podium.

Het was fantastisch. Iedereen was even boeiend en op feestjes dronken we te veel en vrijden met elkaar. De kostuumontwerper, Lindsay Davis, was een leernicht met een aanstekelijke lach en een kast vol kekke hoedjes. We kwamen er algauw achter dat we zielsverwanten waren. Ik ging naar zijn loft in Thirty-eighth Street om kleren te passen en bleef de hele middag. We rookten wiet en aten pannenkoeken in het restaurant beneden. Hij maakte een prachtige zwarte jurk voor me, een perfecte cocktailjurk uit de jaren vijftig van de vorige eeuw, maar dan helemaal doorzichtig.

Richard zei dat ik met zwart plakband strepen op mijn benen moest plakken, die je door de jurk heen kon zien. Ze kwamen overeen met diagonale strepen op het toneel, als een soort heel smalle oversteekplaatsen. Het plakband, dat er elke avond weer op moest, bezorgde me rode striemen die maandenlang bleven zitten. Ik was er trots op, het waren mijn oorlogslittekens.

We repeteerden de hele maand december en voerden het stuk op in de eerste drie maanden van 1993. Ik haalde een handjevol biljetten van honderd dollar uit mijn bankkluis en kocht een jurk voor het diner na de première. Hij was van wijnrood geplet fluweel en had een boeketje zijden rozen laag op de rug. Weliswaar had ik een kast vol chique jurken die ik nooit droeg, maar ik wilde iets hebben wat ik met mijn eigen geld had gekocht in een winkel die ik had gevonden in een zijstraat in SoHo, niet een jurk die ik in mijn koopwoede had laten betalen door een koninklijke lijfwacht met een zak vol Monopolygeld. Ik wilde een jurk om te vieren dat mijn droom was uitgekomen, want zo was het. Alles hoorde erbij, van de uitputtende repetities tot de misselijkmakende zenuwen van de première.

Mijn ouders steunden me onvoorwaardelijk. Ze kwamen minstens één keer per week naar de stad om me te zien spelen. Zelfs na bijna drie maanden beweerde mijn vader nog steeds dat hij geen flauw idee had waar het over ging, en bracht mijn moeder nog steeds voor ons allemaal bananencake en rugelach mee. Mijn vader vond het leuk om tijdens de voorstelling degene die toevallig naast hem zat (en dat was dan bijvoorbeeld juist Wallace Shawn of John Malkovich) te storen door de geschrokken ziel te vragen waar het stuk in vredesnaam over ging. Ik had het hem kunnen uitleggen, maar hij vroeg het nooit aan mij. Ik denk dat hij er de voorkeur aan gaf beroemdheden lastig te vallen.

Mijn rol in dat stuk had allerlei prettige gevolgen. De kritieken in The New York Times en The Village Voice waren lovend. Nog voor het eind van de looptijd werd ik gebeld om auditie te doen voor andere stukken. De dag nadat Don DeLillo het stuk had gezien, nodigde hij me uit voor de lunch (waar ik me gedroeg als een idioot, maar sorry, ik was helemaal van slag).

+++

Andy kwam naar de première en ik had de indruk dat hij trots op me was. Een paar andere avonden vertrok hij eerder van zijn werk en kwam kijken terwijl we al waren begonnen. Sommige avonden kwam hij na afloop en ging met ons mee om bij Mona’s of 7A nog wat te gaan drinken. Hij was een stoere kerel uit Texas en kon beter tegen drank dan wij. Wanneer wij zaten te lallen, was hij nog altijd even nuchter en vriendelijk. Iedereen mocht hem graag en niemand begreep het toen we uit elkaar gingen. Dat is heel raar gegaan. Voor de dag dat ik wegging, was een breuk tussen ons nooit ter sprake gekomen.

Het hele idee van een leven met Andy zoals ik me dat had voorgesteld, was al voordat ik Mark leerde kennen in rook opgegaan. Maar vóór Mark zag ik dat niet in, was het niet bij me opgekomen. Ik had het druk. Ik had mijn handen vol aan mezelf zijn, een plaats voor mezelf veroveren in New York, alsof ik met de hakken van mijn schoenen een brandmerk wilde zetten.

Op een avond, toen de lichten in het theater waren gedoofd, vroeg Andy of ik met hem mee wilde om met een oude vriend van hem uit Texas bij Mona’s iets te gaan drinken. Die vriend woonde in Los Angeles en hij was een artdirector die vanwege zijn cocaïneverslaving moeite had om in de filmwereld aan de slag te blijven. Pas na twee borrels begon het me te dagen. Deze vriend uit Texas was de oudere man met wie Andy op zijn twaalfde een ‘relatie’ had gehad, een relatie die twee jaar had geduurd en was geëindigd met een arrestatie achter in een stationcar. Ik wist dat Andy nog steeds contact met hem had, maar ik had niet gedacht dat ik ooit tegenover hem aan tafel zou zitten.

+++

Ze zoeken hun prooi onder de gevoelige types, de slimme types, de eenzame types. Voordat ik in de zomer dat ik dertien zou worden naar het vakantiekamp ging, had ik de film Marjorie Morningstar gezien, en ik verbeeldde me dat ik net zo’n meisje was als Natalie Wood. Ik was even fris en stoutmoedig. En ik zou de afloop veranderen. Ik zou nooit een doorsnee, eenzame huisvrouw op een veranda worden.

Ik droeg witte Keds en een haarband. De eerste week in het kamp bleekte ik plukken haar oranje met Sun-In en smeerde me in met babyolie om bruin te worden. Ik vond dat ik eruitzag als een meisje op het strand in Blue Hawaii, behalve dat ik geen beha nodig had. Maar ik stal wel een roze wegwerpscheermesje uit Erica’s toilettas om voor het eerst mijn benen te scheren.

Nathan gaf les in boogschieten. Iedereen mocht hem graag, als ze geen hekel aan hem hadden omdat hij veel te aantrekkelijk was voor dat eenvoudige kamp. Hij was eenentwintig, kwam uit New York en men zei dat hij een van de modellen was voor United Colors of Benetton. Je zag hem al voor je in zo’n reclame, leunend tegen een multicultureel model met afrohaar en een gestreepte sjaal. Nathan had gebleekt blond haar met een scheiding, dat over één oog viel. Zijn kaki short hing zo laag op zijn heupen dat je het elastiek van zijn boxershort kon zien. Hij bezorgde me buikpijn en astma-aanvallen. Hij was knapper dan John Travolta in Grease en Welcome Back, Kotter. Zelfs cooler dan Elvis in Jailhouse Rock en Viva Las Vegas.

De schietbaan lag onder aan een met gras begroeide helling aan de meisjeskant van het kamp, tussen de natuurhut en de pottenbakkersschuur. Voor het avondeten hadden we tijd om te doen wat we wilden en ik besloot dat ik dolgraag wilde leren boogschieten. Maar ik deed niet mee. Ik ging in de buurt van de schietbaan met opgetrokken knieën op de heuvel zitten.

Op een avond vond ik het te koud voor Nathan om alleen in een T-shirt rond te lopen, dus rende ik terug naar mijn slaapplaats om een grote, pluizige roze trui van Benetton met een grote B op het voorpand voor hem te halen. Toen hij die aantrok, wist ik dat we een geheim hadden, maar ik had nog geen idee wat het was.

Ik ging weer rustig zitten kijken toen ze gingen schieten, te ver bij hem vandaan om met hem te kunnen praten. Hij was lang en slank, hij stond altijd in een perfecte houding, ontspannen en zelfverzekerd, terwijl hij de pijl recht op de boog zette en die spande.

Soms slopen de meisjes ’s nachts door het kamp om een overval te plegen op de jongenskant. Meestal deden de leiders net alsof ze sliepen en niets merkten van onze spelletjes met scheercrème en het beroven van hun koelkast. De avond dat ik Nathan mijn trui had gegeven, zette ik mijn reiswekkertje op drie uur ’s nachts en legde het onder mijn kussen. Ik legde kauwgom naast mijn bed en ging voorzichtig op mijn haar liggen. Maar die nacht was ik iets anders van plan dan op pad gaan met mijn vriendinnen. Ik was van plan om alleen op pad te gaan.

Gespannen sloop ik een paar uur later over het bekende pad. In het donker buiten de bundel licht uit mijn zaklantaarn dansten angstaanjagende schaduwen, gevoed door karakters uit de spookverhalen die in het kamp de ronde deden, waar ik altijd spottend om had gelachen. Ik was opgewonden en bang, maar de adrenaline gaf me moed en spoorde me aan tot de natte rubberzolen van mijn sportschoenen tikten op de groene trap naar zijn deur, die knarsend openging. Ik liep tussen de rijen slapende jongens in hun legerbedden door, zoog op mijn pepermuntkauwgom en overwoog of ik die zou doorslikken. Speeksel gleed koud en zuur in mijn keel. Ik trilde. Nathan had me ziek gemaakt. Hij had me vergiftigd.

Ik raakte zijn schouderblad, naakt en scherp, aan om hem wakker te maken. Zelfs zittend was hij een hoofd groter dan ik. Ik was nog nooit zo dicht bij hem geweest. In het donker kon ik zijn gezicht niet goed onderscheiden, maar hij was blijkbaar niet verbaasd. Hij stak een hand uit en fluisterde: ‘Geef me je kauwgom.’

Toen hij me kuste, dacht ik: Tongen zijn net fluwelen schaaldieren. En mannen zijn gemakkelijker dan ik had gedacht. Het verbaasde me dat ik had gekregen wat ik wilde hebben. Ik had hem ertoe gebracht de regels te overtreden. Dat vond ik een hele prestatie. En hoewel ik later wenste dat ik me nooit met Nathan had ingelaten, hoewel ik het gevoel had dat ik aan iets was begonnen waar ik nog lang niet aan toe was – al gingen onze vrijpartijtjes ’s ochtends vroeg echt niet ver – wilde ik het niet toegeven. Meestal niet eens aan mezelf.

Later, toen Nathan werd ontslagen en ik werd vernederd, zei mijn vader: ‘Wat dacht je dan dat er zou gebeuren? Dat krijg je als je steeds weer dingen doet die verboden zijn.’

+++

Die avond dronk ik te veel. Ik was humeurig en sarcastisch en uiteindelijk vond ik het welletjes. Ik ging alleen naar huis en viel meteen in slaap.

Veel later kwam Andy thuis en ging op de rand van het bed zitten. In het blauwe donker tuurde ik naar zijn schaduwvorm en kwam wazig tot het besef dat de man die mijn kuit streelde, niet Andy was.

Ik vloog overeind, meteen klaarwakker en doodsbang.

‘Ik ben mijn baan kwijt.’

Het was Mark, natuurlijk. Ik had een nachtmerrie gehad over Nathan, was wakker geworden en zag Mark zitten.

Besef je wel wat je me aandoet? Ik zie je de hele dag rondlopen in je short, ik word er gek van. En ik mag niets doen en ik kan het niemand vertellen.

‘Andy?’ riep ik.

‘Hij moest nog even langs zijn werk om iets op te halen,’ sliste Mark.

Waarom had hij de sleutel? Hij sliep niet bij ons. Andy had me verteld dat hij in een hotel logeerde.

‘Niemand neemt me meer aan.’

Misschien was hij een psychopaat. Misschien haatte hij het dat ik samenwoonde met Andy en was hij van plan me te vermoorden. Of misschien was hij alleen maar een zielige, alcoholistische pedofiel. Ik dacht dat ik hem in zijn dronken staat waarschijnlijk wel aankon. Plotseling ging mijn angst over in een golf woede, die oprees in mijn keel en dreigde er als braaksel uit te vliegen.

‘O nee? Waarom niet, Mark?’

‘Omdat ik van jongens hou.’

Mag dit, liefje? Je bent zo mooi en zacht. Mag dit ook, engel? Wat ben je mooi.

‘Omdat ik van kleine jongens hou,’ zei hij.

Ik zal je van school halen en meenemen naar New York en dan gaan we naar muziek luisteren en naar de film en van alles doen, oké? Dat wil je toch wel?

Ik speurde om me heen op zoek naar iets wat ik als wapen zou kunnen gebruiken. Waar was mijn stungun, verdomme? Wat heb je aan een stungun als je niet meer weet waar je hem hebt neergelegd? Maar misschien was hij niet het gevaar, misschien was ik het zelf. Misschien zou ik hem vermoorden.

Maar dat deed ik niet. Ik schreeuwde tegen hem dat hij verdomme onmiddellijk moest verdwijnen. Toen hij verdwaasd bleef zitten, schreeuwde ik het nog een keer. Ik zat nog te schreeuwen toen hij allang de deur uit was.

Ga nu maar gauw terug naar bed, liefje. Kom je morgen weer? Beloof je me dat?

Toen Andy daarna thuiskwam, schreeuwde ik ook tegen hem. Andy, die lange, breedgeschouderde man, zat voorovergebogen op de rand van het bed te huilen. Het kwam geen moment bij me op dat ik hem moest beschermen, dat we elkaar moesten beschermen. Ik verwachtte alleen maar van hem dat hij mij beschermde.

+++

Ik verbrak mijn relatie met Andy omdat hij een roofdier de sleutel van ons huis had gegeven en ik me niet langer veilig voelde. Maar dat was slechts een van de redenen. Het was ook omdat hij nooit thuis was en ik me eenzaam voelde, en omdat hij mijn telefoontjes liet tegenhouden, wat me het gevoel gaf dat ik werd afgepoeierd en hij niet van me hield.

De dag nadat Mark me midden in de nacht had gewekt, ging ik naar Lindsay in zijn loft om wiet te roken en te huilen. Lindsay had ook iemand nodig om bij uit te huilen, want zijn relatie was onlangs ook verbroken. De vriend met wie hij tien jaar had samengewoond was vertrokken en Lindsay vertelde me hoe stil het nu ’s morgens was in huis, hoe netjes de badkamer eruitzag en dat hij een extra stickie rookte om alleen in slaap te kunnen vallen. Ik besefte dat ik al die dingen ook had terwijl ik nog samenwoonde met mijn vriend, mijn misschien homoseksuele en beslist heel verwarde vriend. De oplossing lag voor de hand: ik moest mijn relatie met Andy verbreken en bij Lindsay intrekken.

Ik vertrok niet op een aardige manier. Ik kon ons appartement, die witte doos die ik nooit fatsoenlijk had ingericht, niet snel genoeg verlaten. Wie zou het wél leuk vinden voortdurend met zijn fouten en tekortkomingen te worden geconfronteerd en elke keer dat hij moet plassen te worden herinnerd aan zijn poging om een tegelmozaïek op de badkamermuur te maken? Onze wegen scheidden zich en ik ging de kant op die volgens mij naar de vrijheid leidde. Op een dag kwam Andy thuis en was ik al aan het inpakken.

Hij ging met zijn hoofd in zijn handen op de bank zitten. Ik was stomverbaasd. Ik had verwacht dat hij het dopje van een Budweiser zou wippen en Sonic the Hedgehog zou gaan spelen. Zo slecht kende ik hem. Maar volgens mij was de afstand tussen ons alleen zijn schuld. Hij was er nooit. Dat ik er ook niet was geweest, kwam niet bij me op.

+++

Wat ik van het theater het meest mis, is niet het applaus. Maar op het toneel heb ik het gevoel dat ik volledig aanwezig ben. De begrensde wereld, de adrenaline en de lichten verdrijven al mijn ongemak. Mijn hoofd wordt leeg, mijn lichaam komt in evenwicht en mijn hart opent zich. Ik ben geen method actor, ik denk niet aan verhongerende kinderen, bloedende zeehondjes of mijn overleden grootmoeder om te kunnen huilen. Wat ik zo heerlijk vind van toneelspelen is dat ik, als het goed gaat, helemaal niet meer denk.

Je laat het theater nooit helemaal achter je, dat is waar. In Samuel’s Major Problems was het toneel een spinnenweb van touwen, van de rand van een boekenplank naar een stoelpoot, van de rand van een kandelaar naar een schoolbord op een hoge plank. In het echte leven is dat touw er ook, maar daar is het onzichtbaar. Wanneer je al dan niet gracieus naar links het toneel verlaat, zit dat touw nog steeds vastgeknoopt aan je hart. En je hele leven zul je, wanneer je een verkeerde kant op gaat en het absoluut niet verwacht, een rukje van dat touw voelen.

Het is niet alleen het theater. Ik stel me mijn hart voor als iets kleverigs dat pulseert in het midden van een spinnenweb, waarvan zijdeachtige draden naar alle kanten uitwaaieren en vastgehecht zitten aan alles waarvan ik ooit heb gehouden, alles wat ik voorgoed achter me dacht te hebben gelaten.

25

Nadat ik haar fantastische onewomanshow Post Porn Modernist had gezien, maakte ik kennis met de cabaretière en voormalige pornoster Annie Sprinkle. Ik was geboeid door haar krankzinnige nummers met een bindi op haar voorhoofd, een speculum in haar hand of een ontblote vagina, en we sloten algauw vriendschap. Annie is een echte rebel. Ze gaf me een nieuwe optie: schaamteloosheid. Dat effect had ze op veel meer mensen.

Ik ging regelmatig met haar brunchen en ontmoette andere mensen die zich bezighielden met een combinatie van kunst en seks. De meesten waren bekender dan ik (het soort mensen dat herinneringen ophaalt aan Robert Mapplethorpe), maar ik had ook een paar unieke parels in mijn kroon. Ik was dat negentienjarige meisje met de tatoeage in haar schaamstreek. Ik was dat meisje dat onlangs thuis was gekomen uit de harem van de prins van Brunei. Zo stelde Annie me altijd voor.

Ik poseerde voor Annies Post Modern Pin-Up Pleasure Activist Playing Cards, haar spel kaarten, en dat leidde tot poseren voor fetisjfoto’s, ook voor bekende kunstenaars. Soms gaf dat poseren me een fantastisch, sterk gevoel, maar soms kreeg ik hetzelfde gevoel als toen een leraar op de middelbare school een keer mijn schouders ging masseren en ik niet wist hoe ik moest zeggen dat hij daarmee moest ophouden. Voor sommige van die foto’s schaam ik me nu dood, maar de meeste zijn prachtig, daar ben ik nog steeds blij mee. Ik kan iedere negentienjarige aanbevelen om een keer naakt te poseren, ook al vind je jezelf oerlelijk. Want als je er vijftien jaar later naar kijkt, besef je dat je toen helemaal niet lelijk was.

Ik vond een nieuwe identiteit in het wereldje van huwelijksceremoniën als kunstuiting, activisme en de seksindustrie. Als iemand vroeg wat ik deed, zei ik dat ik een feministische seksactiviste was. Ik was een pornoster. Ik had zelfs een paar afspraakjes met Camille Paglia omdat men zei dat ze de heilige hoer hoog in het vaandel had staan, de pornoster als seksgodin. Maar dat leidde tot niets, want ik vond haar een klein kreng.

Ze ging kwaad weg en daarna beschreef ze in een interview met Playboy een afspraakje dat bijna net zo was verlopen als het onze en zei dat ze, als ze een man was geweest, een vrouw die haar op die manier probeerde te verleiden, had kunnen vermoorden. Ze gebruikte de manier waarop ze volgens haar was getergd als voorbeeld om te rechtvaardigen dat een man soms tot geweld jegens een vrouw wordt gedreven. En ik dacht dat het gewoon een afspraakje was geweest.

De voorstelling die ik aan het schrijven was vorderde gestaag en ik had er zelfs al een paar delen van gefilmd. Maar eerlijk gezegd deed de ervaring me denken aan de keer dat ik een vriendin van me, een stripper, hielp een futon te verhuizen. Elke keer als ik een hoek optilde, zakte een andere hoek op de grond. Elke keer als we dachten dat we hem stevig vasthadden en hem een paar stappen meetrokken, ging er iets mis. We hadden drie uur nodig om dat ding tien straten verder en een trap op te zeulen. Zo ging het ook met mijn script. Elke keer als ik een stukje voltooide, klopte een ander stukje niet meer. Ik wist dat het niet deugde, maar ik had geen idee wat ik eraan kon doen.

+++

Penn, de langste van het goochelaarsduo Penn & Teller, bewoonde de verdieping onder die van Lindsay en mij. Penn en ik waren al bevriend lang voordat ik bij Lindsay introk. Dat ik in hetzelfde gebouw kwam te wonen als hij, is weer zo’n voorbeeld van een kleine wereld. Penns vriend Colin, een computergenie, kwam vaak bij ons boven. Colin en ik werden hechte vrienden en dat zijn we nog steeds. Het was alsof we in een studentenhuis woonden. Ik nam met mijn computerproblemen of broodjes tonijn de lift naar beneden en wanneer ik weer boven kwam, rolden we het vloerkleed op en gaf Lindsay me dansles.

‘Ontspan je arm, prinses,’ maande Lindsay dan. ‘Anders geef je me het gevoel dat ik met een kaaiman worstel.’

Lindsay was een soort vader voor me. Behalve dat hij me leerde dansen, bemoeide hij zich met mijn ordinaire kledingsmaak. Hij noemde mijn kleerkast Victoria’s Sloerie Closet en wees me erop dat Jackie Kennedy zou walgen van mijn schoenen. Ik wees hem erop dat mijn kleren waren bedoeld voor een prostituee, niet voor een presidentsvrouw. Hij zei dat een dergelijk rigide onderscheid een gebrek aan verbeeldingskracht was. Ik bleef soms ordinaire schoenen dragen, maar dankzij Lindsays aanwijzingen ging ik me toch een stuk beter kleden. Hij dwong me ook het huis op te ruimen, sleurde me mee naar fitness en moedigde me aan om zo nu en dan te koken.

Maar zelfs een pornoster, een feministische seksactiviste, moet uiteindelijk de werkelijkheid onder ogen zien. Ik was al een jaar terug uit Brunei, een jaar waarin ik elke maand een ander kapsel had, bij Barneys zestien paar laarzen had gekocht en bij Louis Vuitton een complete kofferset (misschien niet iets wat Patti Smith zou hebben gedaan). Een jaar waarin ik het ene paar designerjeans na het andere had gekocht, ik weet niet hoeveel mensen had uitgenodigd voor de lunch, alleen tussen lakens van Pratesi had geslapen en vlooienmarkten had afgestruind op zoek naar antieke spullen die ik niet nodig had.

Ik was niet de enige die met geld smeet, dat deden alle meisjes uit Brunei. Ik hield mezelf voor dat ik vergeleken met de anderen zo gierig was als Warren Buffet. Delia, met wie ik af en toe belde, had me verteld dat meisjes die terugkeerden naar LA rechtstreeks doorliepen naar Mercedes Benz in Beverly Hills om het duurste model in de showroom te kopen, meestal roomwit met een cognacbruin interieur. En ze kochten allemaal koffers van LV, dus waarom ik niet? Het was een dagelijkse behoefte, zoals een brood of een pak melk, toch? Nadat ik me een jaar lang zo stom had gedragen, was de bron nog niet opgedroogd, maar was de bodem al wel in zicht.

Mijn rol in het stuk van Foreman had deuren voor me geopend en als ik verstandig was, zou ik de kans aangrijpen om carrière te maken bij het toneel. Wat zou Patti Smith doen? Patti Smith zou zich vermannen, haar verdiende loon incasseren en iedereen verbluft doen staan. Ze zouden haar haten of van haar gaan houden, maar ze zouden haar allemaal zien en niemand zou haar vergeten.

Maar elke keer dat ik serieus wilde overwegen wat ik zou doen, werd ik onrustig en liet ik me afleiden. Ik was niet in de stemming, ik was moe, ik wilde eerst een dutje doen. Waar was mijn ambitie gebleven? Die was weggesijpeld. Ik probeerde te bedenken waar het lek zat, zodat ik het kon dichten en opnieuw zou worden vervuld van het enthousiasme dat me er op de middelbare school toe had gedreven elke zaterdag in de bus naar New York te stappen om acteer- en dansles te nemen. Maar ik zag zo veel gaten dat ik niet wist waar ik moest beginnen.

+++

Ook als auteur was ik een mislukking. Ik keek urenlang op Court TV naar Amy Fisher en maakte lange wandelingen naar Columbus Circle. Op een van mijn minder luie dagen ging ik naar het Empire State Building. Dat kon ik vanuit mijn raam zien liggen en op een dag trok ik mijn vintage leren jas aan en liep ernaartoe om erachter te komen hoe het er vanbinnen uitzag.

Op weg erheen kwam ik langs Macy’s en ik sloeg impulsief rechtsaf en ging naar binnen. Ik liep door naar de herenafdeling en daar naar de toonbank met cosmetica. Ik pakte een flesje Egoiste, het parfum dat Robin gebruikte, spoot een beetje op de binnenkant van mijn polsen en wachtte even tot de alcohol was vervlogen voordat ik eraan rook. Ik voelde een steekje in mijn hart, onmiskenbaar.

Boven op het Empire State Building keek ik omlaag door het net dat de muntstukken en wat mensen nog meer naar beneden gooien, opvangt. De stad zag eruit als een krankzinnige rattendoolhof, bedekt met een laag roet en vol gaten. Ik rook weer aan mijn pols en dacht opeens aan de manier waarop Robin soms ‘goed zo, meisje’ tegen me had gezegd. Hoewel het neerbuigend had geklonken, alsof hij het tegen een kind van vijf of een terriër had, had het me gestreeld. Ik had het opgevat als goedkeuring, bijna als liefde. Als een overwinning.

Het meisje dat ik was in New York leek misschien meer op mezelf, maar het meisje in Brunei was vastberadener geweest. Daar had ik me sterk gevoeld. Daar had ik bijvoorbeeld niet het gevoel gehad dat de voorstelling die ik aan het schrijven was een mislukking zou worden. Daar had ik geen abortus laten plegen, daar had ik niet roekeloos iemand pijn gedaan. Ik had er geen mooie rol mogen spelen en daarna nog steeds geen doel voor ogen gehad. Al zat de weg in Brunei vol valkuilen, de regels waren er ongecompliceerd en het doel lag duidelijk voor ogen.

Bovendien had ik in het jaar sinds mijn terugkeer een groot deel van mijn geld uitgegeven en ik was aan dat geld gewend geraakt. Ik had mijn leven zelfs zo ingericht dat ik het nodig had. Een baan in de seksindustrie heeft veel valkuilen en dit is er een van. Strippers die werken om hun studie te betalen, zijn dun gezaaid. Een heleboel strippers beginnen wel op die manier, maar hun studie wordt steeds minder aantrekkelijk. Met een graad in sociologie verdien je met je eerste baan bij lange na niet wat werken in een nachtclub je oplevert.

Maar het is niet alleen het geld. Je creëert een persoonlijkheid die het van je overneemt wanneer je bij vreemden op schoot zit of wanneer je tussen zwarte zijden lakens in de slaapkamer in het kantoorgebouw van een prins aan je lot wordt overgelaten. Die persoonlijkheid is sexyer, brutaler en wilder, en is noodzakelijkerwijs minder snel gekwetst dan je ware zelf. Als dat niet zo is, heb je een gebrekkig schepsel gecreëerd. En misschien zoek je die persoonlijkheid soms ook op wanneer je niet aan het werk bent. Bijvoorbeeld in het weekend, wanneer je je op een feestje niet op je gemak voelt, of als een vriendin je grieft, of wanneer je een afspraakje hebt en je kwetsbaar voelt. Dan ontdek je dat ze je helpt, die brutale stripper, die wereldse callgirl, en roep je haar vaker te hulp.

Werken in de seksindustrie is gevaarlijk. Ja, ook om de voor de hand liggende redenen. Het stelt je bloot aan allerlei soorten misbruik, door gewone pooiers en door pooiers in dure pakken die zich nachtclubeigenaar noemen. We zijn een gemakkelijk doelwit voor gewelddadigheid. We lopen het risico dat we een geslachtsziekte krijgen. Maar een subtieler, groter gevaar is dat je niet langer het verschil weet tussen jezelf en de persoon die je bent op je werk. En misschien is het meisje dat in het openbaar zo ontspannen rondloopt in een string niet het meisje dat het beste in staat is om belangrijke beslissingen te nemen. Maar als je haar een vinger geeft... Ze is tenslotte stripper. Ze pakt alles wat ze pakken kan. Dat is haar werk.

Die dingen zei ik toen niet tegen mezelf. Toen ik besloot terug te gaan naar Brunei, zei ik tegen mezelf dat ik bijna al mijn geld had uitgegeven en was vergeten naar Parijs te gaan. Ik zou nog één keer naar Brunei gaan en dan beter nadenken. Ik zou naar Parijs gaan en daarna een agent zoeken, en binnen de kortste keren zou mijn naam boven de ingang van een theater staan. Boven aan de lijst met andere medewerkers. En ik hield mezelf voor dat ik Robin miste, dat ik nooit afscheid van hem had genomen. Naderhand besefte ik pas dat ik niet Robin miste, maar dat meisje in de penthousesuite dat uitkeek over Kuala Lumpur, dat succesvolle meisje dat de hele dag niets anders te doen had dan dromen.

+++

Colin kwam van Penns flat naar boven en werkte nog even vlug aan mijn computer terwijl ik mijn koffer pakte. Een paar maanden eerder had hij me overgehaald zo’n raar nieuw ding te kopen, een laptop. Hij zou ervoor zorgen dat ik hem vanuit Brunei zou kunnen e-mailen. Ik vermoedde dat ze me het ding zouden afpakken, maar ik kon het proberen.

‘Vind jij dat ik niet moet gaan?’ vroeg ik Colin.

Even pragmatisch als altijd antwoordde hij: ‘Nee, absoluut niet. Een heleboel vrouwen slijten hun leven in een voorstad en moeten het doen met het geld dat de een of andere hufter ze geeft. Jij vermant je en zorgt ervoor dat jou dat niet overkomt. Je verdient genoeg geld om daarna te kunnen doen wat je wilt. Alleen moet je deze keer bedenken wat het is dat je wilt, dan kan je niets meer gebeuren.’

Onder het praten bleef Colin razendsnel doortypen, terwijl hij ook nog telefoontjes afhandelde met een paar klanten.

‘Maar het ergert me,’ vervolgde hij, ‘dat die prins zo weinig koopt van wat je hem zou kunnen bieden. Hij zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat je dinsdag een toneelstuk moet hebben geschreven en dat vrijdag moet opvoeren.’

‘Niet iedereen wil mijn stukken zien.’

‘Maar al dat geld maakt je saai.’

‘Dat is waar. Het is saai.’

‘Kun je op die feestjes geen boek schrijven in je hoofd?’

Ik dacht erover na. Het was nooit bij me opgekomen een boek te schrijven. Maar het idee trok me wel aan. Het was eigenlijk een goed idee.

‘Dat weet ik niet. Ik kan het proberen. Ik kan beginnen met een kort verhaal.’

‘Probeer dat dan. Schrijf het in je hoofd wanneer je op zo’n feestje bent, schrijf het daarna op en mail het naar mij. Zorg ervoor dat die klootzakken je niet saai maken.’

+++

Het vliegtuig steeg op en ik keek naar de glimmende torens van mijn Smaragden Stad terwijl het speelgoedtorens werden. Ik zette mijn horloge op Singapore-tijd. Op lange vluchten helpt het als je je horloge meteen op de tijd van aankomst zet. Mijn hele leven had ik in New York willen wonen en actrice willen worden. En nu werd New York onder me steeds kleiner, met daar mijn familie, de vrienden die ik had gemaakt en aanbiedingen van echte toneelrollen. Toch kon ik nauwelijks wachten tot dat allemaal uit het zicht was verdwenen en er niets anders meer voor me lag dan twintig uur blauwe lucht.

26

Ik slaapwandelde door het hele reisgebeuren: van New York naar Frankfurt naar Singapore, twee nachten in het Westin Stamford en de volgende dag door naar Bandar Seri Begawan. Ari had gezegd dat ik in het Westin drie nieuwelingen moest opvangen en dat we een extra dag in Singapore mochten doorbrengen voordat we zouden doorreizen naar onze bestemming. Omdat Ari pas een week later kon komen, moest ik haar taak overnemen. Ze vroeg me of ik haar een plezier wilde doen en de anderen in Bandar Seri Begawan veilig langs de douane wilde loodsen. Ze vertrouwde me dus nog steeds, dat was fijn.

De vorige keer was ik in het Westin meteen naar bed gegaan. Deze keer besloot ik me als gedeeltelijke boetedoening voor mijn lange afwezigheid sociaal te gedragen. Ik ging naar het restaurant om met die meisjes kennis te maken. Gina, iemand wier naam ik ben vergeten en Sheila. Ik zag dat ze probeerden te raden wat ik voor mijn kleren had betaald toen ik naar hen toe liep, maar mijn handtas was mijn enige luxe. Ik had laden vol tassen van Chanel en Hermès en ik had elke dag van de maand een andere kunnen nemen, maar ik reisde in mijn spijkerbroek en zonder make-up. Hun gezichten betrokken toen ze me zagen aankomen. Zij droegen alle drie een jurk en hadden zich opgemaakt met te veel eyeliner en lipgloss.

Ik gaf hun een kus ter begroeting en het drong tot me door wat Ari had bedoeld toen ze zei dat er in Brunei dingen waren veranderd. Deze meisjes waren slimmer dan die uit mijn tijd, dat hing als een parfumwolk om hen heen. Ze zagen eruit alsof ze rechtstreeks uit de kleedkamer van Rampage kwamen en ze roken naar de cosmetica-afdeling van Bloomie’s.

Ze vroegen meteen naar het geld. We kenden elkaar nog maar net en ze wilden al van alles weten. Hoeveel verdien je per week? Hoeveel in die hele periode? Krijg je juwelen? Ik gaf hun dezelfde antwoorden als die ik destijds had gekregen: wees maar niet bang, je zult tevreden zijn.

Sheila was de kleurrijkste van het stel. Ze had een schorre stem en een versleten handtas. Toen ze er foto’s van haar eenjarige zoontje uithaalde, kwam er een deel van de kapotte voering mee naar buiten.

‘Dit is mijn zoon,’ zei ze, terwijl we de vertrouwde saté’s met pindasaus aten. Wat mij betreft is pindasaus een van de belangrijkste bijdragen van Zuidoost-Azië aan de wereld.

‘Ben jij vrijgezel?’ vroeg ze mij, toen onze derde drankbestelling werd gebracht.

‘Ja.’

‘Ik weet niet of ze je dat al verteld hebben, maar ik ben Penthouse Pet of the Year geweest. Ik woonde toen bij de Gucciones. De Gucciones zijn bijna familie van me. Dus dit soort leven is me niet vreemd.’

‘Bezitten de Gucciones dan een heel land?’

‘Ah, je hebt gevoel voor humor. Dan zou je goed kunnen opschieten met Bob junior. Zodra je weer thuis bent, maak ik een afspraakje voor je met Bob junior. Hij woont in New York. Jij bent net zo slim als Bob junior. Hij zal je meteen aardig vinden.’

Ze vertelde ons verhalen over haar belevenissen in en om het binnenzwembad van de Gucciones tot we naar bed gingen.

De volgende dag gingen we slaperig de stad bekijken. We gingen ook naar de dierentuin, omdat die zo mooi en diervriendelijk is en zo. We sloften rond in de vochtige hitte en aaiden olifantjes. Zowel inwoners van Singapore als bleke westerse toeristen staarden naar Sheila’s korte hemdje en strakke short. De meisjes genoten, maar ik niet. Ik word verdrietig van gorilla’s met hun menselijke handen.

Toen we de volgende dag aan boord gingen van Royal Brunei Airlines hield ik mezelf voor dat ik me zo misselijk en somber voelde omdat ik jetlag had.

+++

Bij onze aankomst in het gastenverblijf zag ik dat Sheila, Gina en hoe-heet-ze-ook-alweer niet de enige nieuwkomers waren. Van de vorige groep was Delia de enige overgeblevene, nog even opgewekt als een jaar geleden en rustig bezig met het spekken van haar bankrekening en het plannen van haar toekomst.

Er was geen sprake meer van een eigen kamer en gratis onbeperkt telefoneren. Twee huizen zaten vol met Amerikaanse meisjes en ik moest een kamer delen met Sheila. Ik merkte al meteen dat de sfeer ruwer was geworden, dat het voller was en minder strak georganiseerd. Ik hoorde ook algauw dat Sheila niet de enige was die kon opscheppen over Penthouse. Het wemelde er opeens van de Playmates, schoonheidskoninginnen en zwempakmodellen. Toen we met z’n allen om de marmeren tafel zaten te lunchen, keek ik om me heen en dacht: Is dit het? Dit zijn allemaal Pets, Bunnies en kalendermeisjes – de droom van een puberjongen. Stelt het niet meer voor dat dit?

Het waren heel gewone meisjes met ieder hun gebreken, doorsnee meisjes van wie foto’s, bijgewerkt om er ongeloofwaardig glad en verleidelijk uit te zien, in allerlei tijdschriften hadden gestaan. Misschien dacht Robin er net zo over. Misschien deed hij daarom steeds een nieuwe bestelling en stuurde hij ze algauw weer terug.

De aanwas van de Amerikaanse vertegenwoordiging in de harem was een van de eerste tekens dat Robin steeds gulziger en decadenter werd. Ik was getuige van de eerste sneeuwval van de lawine die Robin een paar jaar later zou meesleuren. Toen dat gebeurde, was ik daar allang weg en las ik het in de krant. Ik zat met open mond bij een vriendin in Los Angeles op de bank en zag Sheila tegen roddeljournalisten haar mond voorbijpraten terwijl toplessfoto’s van mij over het scherm flitsten, met een digitale veeg over mijn ogen en borsten – een ontoereikende poging om mijn identiteit geheim te houden.

Maar die dag had ik alleen nog maar een vaag voorgevoel dat de wereld binnen de paleismuur drastisch zou veranderen, en ik schrok ervan. Tijdens mijn eerste verblijf daar was het zo’n strikt geordende wereld geweest dat ik had gedacht dat die onveranderlijk was.

Sommige dingen waren hetzelfde gebleven. Toen ik een uur na mijn aankomst op de bank lag en keek naar een hagedis op het dakraam, kwam er een lijfwacht aan die Delia en mij opdracht gaf een bikini aan te trekken en naar het bovenste zwembad te gaan. Ik smeerde een dikke laag zonnebrandcrème op mijn witte New Yorkse huid, pakte een handdoek en in het bekende golfkarretje zoefden we de heuvel op. In de middagzon had mijn huid een paarse glans, alsof ik onder een zwarte lamp zat.

‘Waar is Fiona?’

‘Ach kind, je bent heel lang weggeweest.’

Dit is Fiona’s verhaal: nadat ze daar bijna een jaar had gewoond, bezat ze ontelbare kasten vol designerkleren, huizen voor haarzelf en haar familie op de Filippijnen en juwelen die niet onderdeden voor die van de Engelse koningin. Met Kerstmis had prins Jefri haar een miljoen dollar in contant geld en een verlovingsring gegeven – de ring die we allemaal hoopten te krijgen, behalve blijkbaar Fiona. Ze sloeg Robins aanzoek af en nam met haar kleren, haar geld en haar vrijheid het eerstvolgende vliegtuig naar huis. Ze had hem nog erger bedrogen dan Serena. Niemand wist waar ze woonde of hoe ze te bereiken was. Ik heb haar nooit meer gezien, maar ik denk nog wel eens aan haar. Ik denk aan haar wanneer ik me herinner hoe ik heb geleerd om rechtop te lopen.

+++

Voor het feestje die avond koos ik een ivoorwitte zijden mini-jurk. Door de zijde heen zag je vaag mijn vleeskleurige string van Cosabella en mijn tatoeage. Toen ik mezelf in de spiegel bekeek, vroeg ik me voor het eerst af of het wel een goede beslissing was geweest. Ik had geen idee wat Robin ervan zou vinden. Een tatoeage in je schaamstreek, jezus, wie doet nou zoiets? Hoe had ik dat kunnen doen? Zou hij ervan walgen?

In de feestzaal was het zo vol dat we dicht tegen elkaar aan op de banken moesten zitten, en op stoelleuningen. De dunste meisjes konden met zijn tweeën in één stoel als ze op het randje zaten. Onze kant van de zaal zag er vroeger, vergeleken bij de rest van het vertrek, uit als de eersteklas van een vliegtuig, maar nu was alles één pot nat.

De nieuwe meisjes waren drie tellen nieuwsgierig naar me. Ik was er een jaar geleden ook geweest? Dat was alles. Iedereen was alleen maar geïnteresseerd in zichzelf. Ik had eigenlijk geen idee waar ze het steeds over hadden, maar ze maakten een geanimeerde indruk. Ze vielen elkaar voortdurend in de rede met de opmerking dat wat de ander had gezegd ook op hen sloeg.

‘Een nichtje van me is bij een holistische diëtist geweest en die zei dat prik in een drankje cellulitis veroorzaakt, omdat de luchtbelletjes worden vastgehouden door je vetcellen. Zou dat ook voor champagne gelden?’

‘Dat denk ik niet. Alle modellen drinken champagne en zij hebben geen cellulitis.’

‘Ik zat een keer om zes uur ’s morgens met Dave Navarro in de Sunset Marquis en we waren met zijn vieren en we keken naar The Doors of zoiets en we waren allemaal stoned en we dronken Cristal van zeshonderd dollar per fles en dat was zóóó cool, joh.’

‘Wist je dat er een keer een Frans meisje naar Singapore kwam met hasj achter de voering van haar koffer en dat ze de doodstraf kreeg en dat alle regeringen dat probeerden tegen te houden, wist je dat? Maar daar trokken ze zich niks van aan, ze hakten gewoon haar hoofd af.’

‘Ja, dat is waar, het zijn allemaal fascisten. Op het vliegveld van Singapore mag je niet eens kauwgom kauwen.’

Ik was veranderd. Ik luisterde naar hun gesprekken en kreeg niet de neiging hen te wurgen. Ik kreeg zelfs niet de neiging mezelf met de riem van mijn tas te wurgen. Ik had ervoor gekozen terug te komen en daar weer te gaan zitten, terwijl ik ook allerlei andere dingen had kunnen doen. Ik voelde me comfortabeler in mijn kooi in die dierentuin dan in het betonnen oerwoud waar ik vandaan kwam. Een ontnuchterende gedachte, maar ineens kon ik de uren daar in die zaal rustig voorbij laten gaan. Ik had niet meer de illusie dat ik thuis wonderbaarlijke kansen liet schieten. De droom dat ik ooit een ster zou worden, gloeide hooguit nog een beetje na, ik kon de rook bijna ruiken.

Het tijdstip van Robins komst op het feest naderde. Ik werd nerveus, ik merkte dat ik mijn schouders kromde en mijn rug boog alsof ik het gefladder in mijn borst wilde wegdrukken. Ik rechtte mijn rug, sloeg elegant een been over het andere en deed alsof ik me amuseerde.

Onder de Aziatische meisjes zag ik ook nieuwe gezichten, maar niet zo veel als bij de Amerikaanse meisjes. Ik vond het leuk mijn vriendinnen Yoya, Tootie en Lili weer te zien, maar zelfs zij gedroegen zich een beetje afstandelijk. Tootie zag er nog net zo leeftijdloos en gezond uit als vroeger. Yoya had dikkere heupen, maar haar gezicht was magerder geworden, alsof het vet in haar wangen naar beneden was gezakt. Misschien kwam het door haar leeftijd, ik dacht dat ze een jaar of zestien was. Ze droeg een oranje pakje van Chanel en haar dikke vlecht was nog langer geworden.

Robin kwam binnen en hij was niets veranderd. Hij droeg nog steeds een tennisshort, zijn dikke haar was op dezelfde manier zorgvuldig naar achteren gekamd. Hij begroette een paar mensen en negeerde de Amerika-afdeling. Hij werd gevolgd door Winston, Dan, dr. Gordon en de anderen. Ik wist dat zij me pas zouden begroeten nadat hij dat had gedaan. Toen hij eindelijk onze kant op keek, ving hij mijn blik op en trok een overdreven verbaasd gezicht.

‘Je bent terug,’ zei hij. Hij gaf me een hand en leunde naar me toe om me een kus te geven. De meisjes schoven een eindje op om ruimte voor hem te maken, maar dat was niet nodig. Hij ging niet zitten. Zijn gespeelde verbazing verkilde me, die hield altijd een verwijt in dat je iets had gedaan wat niet mocht. Hij ging zitten en ik zag dat de stoelen links en rechts van hem leeg waren. Er kwamen twee mannen naast hem zitten en even later begon hij aan zijn ronde door de zaal.

Eddie omhelsde me hartelijk en nam me mee naar een eetzaal, waar de tafel was gedekt voor een informeel etentje. Er stonden volle schalen in het midden en twaalf borden. Even later kwamen Robins vrienden binnen. Robin kwam als laatste. Ik zat rechts van hem en we keken op een groot scherm in de hoek van de kamer naar een Bollywood-film met Maleise ontertitels. De mannen gedroegen zich als schooljongens en plaagden Dan genadeloos met een van de actrices.

‘Hij is verliefd op haar,’ zei Robin tegen mij.

Als iemand verliefd is op een filmster, blijft dat bijna overal ter wereld bij ijdele hoop. In Brunei verwachtte ik dat die actrice een paar dagen later voor onze neus zou staan, een beetje verbijsterd, alsof ze in Mombai haar kleedkamer via een achterdeur had verlaten en terecht was gekomen in Brunei.

Robin stelde me een paar vragen over mijn verblijf in New York. Ik benadrukte dat ik me had verveeld en dat ik hem had gemist. Ik zei dat mijn vader ziek was geweest en dat ik daarom zo lang weg was gebleven. Hij sprak een paar meelevende woorden die hij niet meende en ging over op een ander onderwerp. Misschien was hij niet tot medeleven in staat, of misschien wist hij dat ik loog.

Ik geloof niet in de hel, straffende goden, vergelding en eigenlijk zelfs niet in karma. Maar als ik lieg over de gezondheid van mijn ouders, ben ik bang dat ik daar verschrikkelijk voor zal worden gestraft. Maar misschien is dat liegen op zich al straf genoeg. Er hoeft geen extra straf bij te komen, want beseffen dat je het soort mens bent dat in staat is om te liegen dat een van je ouders een gevaarlijke ziekte heeft, is al erg genoeg.

Halverwege de vreemde maaltijd stond Robin abrupt op en pakte me bij de hand. Iedereen ging staan en we verlieten de kamer.

+++

Vanwege mijn tatoeage aarzelde ik me uit te kleden. Moest ik hem eerst waarschuwen? Mijn mond houden? Het grootste probleem was dat de tatoeage tegenstrijdig was met mijn schoolmeisjesachtige gedrag, waarbij ik deed alsof elk woord van hem me verbaasde. Toen ik uit de badkamer kwam, zat hij in de vertrouwde slaapkamer van het paleis op de rand van het bed.

‘Ik heb een verrassing voor je.’

Ik trok het zijden jurkje uit over mijn hoofd.

‘Heel mooi,’ zei hij, en hij trok me boven op zich. Hij had niet eens met zijn ogen geknipperd en ik vroeg me af waarom niet. Kwam het doordat er op een steenworp afstand hele stammen met tatoeages woonden? Kwam het door de miljoenen pornofilms die hij al had gezien, of de duizenden vrouwen met wie hij naar bed was geweest? Of misschien was hij nergens meer van onder de indruk. Misschien kon hij zelfs niets meer zien, omdat hij niet meer keek. De blik in zijn ogen was nog hongeriger dan een jaar geleden.

Ik schrok van zijn aanraking, zijn huid voelde ruw aan. Ik was rauw, ik was vergeten hoe het moest. Het was alsof ik echt seks had met een echte man, het raakte me en het was oncomfortabel. Ik had het gevoel dat mijn inwendige organen zich opkrulden om zich tegen hem te beschermen en ik had tijd nodig om mezelf tot de orde te roepen. Ik tastte naar mijn inwendige aan/uitschakelaar, maar toen ik die vond, deed het me bijna verdriet dat ik hem uit moest zetten. Heel even kwam ik in de verleiding mezelf aan te laten staan, maar ik besefte wat Robin met me zou doen als ik hem toestond me te zien. Hij zou geen enkel respect meer voor me hebben, dat wist ik zeker. Ik zou niet langer een waardige tegenstander zijn en hij zou me de rest van mijn verblijf in een hoek laten wegrotten.

Toen ik terugging naar het feest, bleef ik bij de deur staan om met Madge te praten, die oprecht blij leek te zijn dat ik er weer was – op haar koele, Engelse manier. Ze deed alsof ik niet langer dan een weekend weg was geweest. Als Madge gespannen was, zag haar gezicht eruit als dat van de Boeddha, maar klemde ze haar hand om de walkietalkie aan haar ceintuur. Ze was niet tot het uiterste gespannen, maar alerter dan normaal. Ik vroeg wat er aan de hand was.

‘Ach, je weet wel, drukke dag vandaag. Koning Hoessein is hier, ik heb gehoord dat je hem al hebt ontmoet.’

‘O ja?’

‘Niet dan? Toen hij hier kwam lunchen?’

Ze had zich versproken, wat zelden voorkwam. Niet dat het belangrijk was, maar ze had me laten weten wie er achter het raam had gezeten toen we bij het zwembad lagen.

‘Ach, nou ja,’ zei ze. ‘Een heel aardige man.’

Welkom terug in een wereld met een camera achter elke spiegel en een koning achter elk raam.

27

Sinds kort gebruikte de koninklijke familie het speelpaleis om er te lunchen en soms logeerden er behalve de meisjes van de prins ook andere gasten. Dan moesten we dagenlang binnen en uit het zicht blijven. Ga niet naar buiten, vertoon je niet op het balkon, maak overdag geen gebruik van de fitnessruimte of het zwembad. Het was een soort huisarrest, maar dan met meer dan genoeg films, bubbelbaden en fitnessvideo’s.

Ik had mijn Franse lessen thuisgelaten. Het was te ontmoedigend ze daar op een plank te zien liggen. Maar wat ik wel gebruikte, was mijn laptop. Ik wist nog niet wat ik zou gaan schrijven. Verhalen? Gedichten? Een toneelstuk? Mijn vorige poging lag al een tijdje achter me en ik had weer alle keus.

Het e-mailsysteem dat Colin had geïnstalleerd, werkte perfect. Elke morgen stak ik de telefoonlijn in mijn laptop om de brieven te versturen die ik de afgelopen nacht had geschreven. Ik denk dat ze me lieten begaan omdat het zo’n nieuw medium was dat niemand erachter kon komen wat ik deed. Als ze het hadden ontdekt, hadden ze het beslist verboden.

Wanneer we huisarrest hadden, mochten we ook niet tennissen en dan zat de woonkamer de hele dag vol met kletsende meisjes. Ik bleef dan in mijn slaapkamer en ging met mijn computer op schoot op bed zitten. Ik hield al sinds ik een klein meisje was een dagboek bij, soms heel ijverig en soms alleen met zo nu en dan een paar regels, maar mijn dagboek had altijd op mijn nachtkastje gelegen. Maar toen ik al mijn grootse plannen maakte, was ik dat wat ik altijd had gedaan, totaal vergeten.

Ik besloot mijn dagboek te vervolgen op mijn computer en dat was mijn redding. Ik ging er volkomen in op. Ik kon nergens naartoe en had niets anders te doen, dus typte ik vellen vol over mijn verblijf in Brunei. Ik kopieerde mijn verslagen naar e-mails, die ik naar Colin stuurde. Hij deed hetzelfde, schreef uitgebreid over het zomerhuis van zijn familie in Canada, vertelde me nieuwtjes over familieleden en klaagde over zijn vriendin. Ik verheugde me altijd op zijn e-mails.

Ik noteerde gesprekken, details, dingen die me opvielen. Ik werd gedwongen de wereld om me heen beter in me op te nemen en opeens verveelde ik me niet meer. Opeens had ik een reden voor mijn verblijf in Brunei die verder ging dan mijn verwrongen zelfbeeld, mijn ongezonde gehechtheid aan een verdorven prins en mijn beter te begrijpen gehechtheid aan de bankrekening van die prins.

+++

Robin liet nog steeds elke avond een meisje van het feest naar hem toe komen. Soms was ik dat, en dan deed hij alsof het tussen ons nog net zo was als vroeger. Slechts één keer liet hij me overdag komen. Hij schonk genoeg aandacht aan me om me te laten weten dat hij nog steeds op me gesteld was, maar hij was niet genoeg op me gesteld om me weer op mijn oude stoel te laten zitten.

Zoiets had ik wel verwacht en ik kon ermee leven, tot Gina degene was bij wie ’s morgens op de deur werd geklopt. Gina had een onopvallend, maar wel knap gezicht, zoals een meisje dat bij een schoonheidswedstrijd in Indiana als tweede eindigt. Ze had me nadrukkelijk verteld dat ze nooit met blote borsten op een foto in een glossy had gestaan, maar een serieuze actrice/model was. Ze had geen mooie huid, ze droeg altijd een dikke laag foundation op haar gezicht of ze liep rond met een moddermasker op. Ze was klein, had een heel slanke taille en grote borsten, wat natuurlijk helpt. Ze kleedde zich afschuwelijk; ze droeg bijvoorbeeld degelijke taupe schoenen bij een vreselijke, gebloemde jurk met een boothals die twee maten te klein was.

Toen ze, nadat ze voor het eerst bij Robin was geweest, terugkwam, zat ik aan de keukentafel te lezen. Ze ging naast me zitten en ik legde mijn boek neer.

‘Mag ik even met je praten?’ vroeg ze fluisterend.

‘Natuurlijk.’

‘Ik ben net bij Robin geweest.’ Ze kreeg tranen in haar ogen.

O nee, alsjeblieft niet. Ik wreef troostend over haar rug. Wat moet je anders doen als een meisje begint te huilen? Ze haalde hikkend adem.

‘Ik wist niet waar ik naartoe ging en het overviel me. En. En ik weet dat jij eh... zijn vriendin bent geweest. Dus eh... Ik wil niet dat je kwaad op me bent. Ik. Wist niet. Hoe ik “nee” moest zeggen. Ben je kwaad?’

Ik zei geruststellend dat ik niet kwaad was. Ik zei dat het allemaal in orde was, en wat een leuke man, hè? Ze had thuis waarschijnlijk vaak genoeg hetzelfde gedaan en dat was niet met een prins, nietwaar? En toen hoorde ik hetzelfde uit mijn mond komen als wat Serena tegen mij had gezegd.

‘Wees maar niet bang. Hij roept je vast geen tweede keer.’

Ik had het mis. Hij riep haar wel een tweede keer. En een derde, en een vierde. Ze kwam niet meer bij me uithuilen. Ze mat zich een zelfgenoegzame houding aan met een royale dosis valse bescheidenheid, waarvan ik moest kokhalzen. Ik besefte dat ik Serena was geworden en Gina mij. Achteraf werd het me duidelijk wat Serena had moeten doorstaan toen ze mij elke dag rechtstreeks uit zijn bed thuis had zien komen, behangen met nieuwe jurken en juwelen. Het stak, dat kon ik niet ontkennen. Alleen ging ik er iets beter mee om dan Serena.

Ik had genoeg gezien om te weten dat ik, zoals ik ooit onder aan de lange ladder naar boven had gestaan, nu boven aan de even lange stortkoker naar beneden stond. Ik nam me voor zo elegant mogelijk omlaag te glijden.

+++

Alles kwam tot stilstand toen Robin de bedevaart naar Mekka ging maken. Dat was groot nieuws. Elke dag stond er een andere foto van Robin in zijn witte gewaad op de voorpagina van The Brunei Times. Hij werd vergezeld door een paar van zijn beste vrienden.

Ik vond zijn pelgrimstocht schijnheilig. Volgens mij was Robin een heleboel dingen, maar beslist niet heilig. Het fascineerde me wel. Ik was tijdens de ramadan in Brunei geweest en wist dat de mannen dan overdag vastten, dus waren hun religieuze overtuigingen geen loze woorden. Ging Robin naar Mekka omdat het goed was voor zijn imago of vond hij het een zinvolle onderneming? Ik vroeg me af waar hij om bad, waarin hij geloofde. In Allah? In iets anders?

Hij en ik hadden vrij open met elkaar gepraat en ik had ervoor gezorgd dat ik bijbleef op het gebied van politiek, financiën en de roddels over de Britse koninklijke familie, maar we hadden het nooit over geloof gehad. Bad hij om een goede nachtrust? Om een echte vriend, een vriend die hij niet hoefde te kopen? En ik, waar bad ik eigenlijk om?

Tijdens zijn afwezigheid gingen de feestjes door, maar niet tot zo diep in de nacht. Prins Sufri was verliefd geworden op een Maleisisch meisje dat in Londen studeerde. Hij vertelde me dat hij van plan was haar ten huwelijk te vragen en hij leek dolgelukkig. Hij deed een paar pogingen om weer belangstelling te krijgen voor badminton, maar het boeide hem niet meer en we hielden er vroeg mee op.

Voordat ik terugging naar Brunei had ik mezelf meermalen beloofd dat ik nuchter zou blijven. Ik wilde geen alcohol meer drinken en ook andere dingen die slecht voor me waren, zoals suiker en cafeïne, laten staan. Ik stelde zelfs een contract voor mezelf op en ondertekende dat. Maar toen ik er weer was, vielen de stenen waarmee ik mijn muur van voornemens had gebouwd er een voor een af. Na een paar weken dronk ik weer elke avond en slikte ik weer vermageringspillen. Dat contract was de eerste van mijn vele mislukte pogingen om mijn diverse verslavingen onder controle te krijgen. Ik maakte mezelf wijs dat de omstandigheden niet meewerkten. Als ik iets wilde opgeven, moest ik dat niet doen in Brunei.

Robin was op zijn hadj en ik was op mijn anti-hadj. Delia en ik dansten elke avond met elkaar, we misdroegen ons en lachten hysterisch terwijl we op hiphopmuziek de jitterbug en de salsa dansten met onze Thaise vriendinnen. Delia’s favoriete nummer was ‘Just Wanna Be Your Friend’. Anthony speelde het elke avond minstens twee keer en het werd een soort informele ‘Time Warp’. Iedereen maakte gebaren bij de woorden en zong bepaalde regels, zoals I’m so HORNY, luidkeels mee.

Doordat Delia en ik te veel dronken moest de een vaak de ander ondersteunen naar huis. Op een avond stapten we boven aan de trap mis en tuimelden helemaal naar beneden. Gelukkig lag er op alle trappen een dik tapijt en waren het brede, ondiepe treden. Onze jurk zat over ons hoofd en iedereen schaterde het uit.

Ik dronk en reed elke avond, maar goddank alleen in een golfkarretje. Op een keer trapte ik op het gaspedaal in plaats van op de rem en knalde ik tegen de achtermuur van de garage. Ik viel voorover en sloeg met mijn neus tegen het achteruitkijkspiegeltje. Mijn neus was niet gebroken, maar er zat wel een snee in en hij zwol op, zodat ik er vreselijk uitzag. Ik was blij dat Robin de stad uit was tot het zou zijn genezen.

Uit mijn voortdurende staat van dronkenschap kwam ook nog iets goeds voort. Op een avond stortte ik in en huilde ik uit op de schouder van een Penthouse Pet, een blond meisje met een dik achterwerk en rokerig groene ogen. Ze heette Melody. Zij droeg ook een ring van Vince Neil (dezelfde Vince Neil als die van Brittany, maar een andere ring). Ze praatte aan één stuk door in een heel kleine cassetterecorder omdat ze een boek wilde schrijven, getiteld The Way I See It, waarin ze op al dan niet humoristische manier haar levenswijsheid wilde doorgeven. Ze heeft het nooit geschreven, maar ik heb gehoord dat ze haar leven uiteindelijk aan Jezus heeft gewijd.

Het gebeurde in de week voor mijn verjaardag. Ik ben nooit dol geweest op verjaardagen, daar schijnen veel geadopteerde kinderen een probleem mee te hebben. De andere meisjes probeerden het altijd zo te regelen dat ze op hun verjaardag in Brunei waren, want dat leverde juwelen op, maar het vooruitzicht op juwelen was niet genoeg om een verjaarsdepressie te voorkomen. De afwijzing van de prins en mijn drinkgedrag deden me geen goed. Ik was niet elegant aan het glijden, zoals ik me had voorgenomen. Ik was het meisje geworden dat op feestjes altijd dronken wordt en begint te huilen.

‘Binnenkort ben ik geen tiener meer en wat heb ik nou helemaal bereikt? Ik wil niet mijn hele leven dieetdrankjes blijven drinken en nooit iets afmaken waaraan ik ben begonnen.’

De meisjes die de dertig naderden, sloegen hun ogen ten hemel toen ik Melody vertelde wat ik het afgelopen jaar allemaal had meegemaakt. Ik weet niet meer wat ik allemaal heb gezegd, maar ik moet het ook over mijn speurtocht naar mijn biologische moeder hebben gehad, want dankzij Melody’s levenswijsheid (al dan niet humoristisch) kon ze me de naam en het telefoonnummer geven van een privédetective in Denver.

Toen ik de volgende morgen wakker werd, lag die informatie op mijn nachtkastje. Ik schaamde me dood omdat ik me bij Melody zo had laten gaan, dat vond ik veel erger dan dat ik met mijn jurk over mijn hoofd onder aan de trap had gelegen. Maar ik stopte het papiertje in een boek, voor later. Wie weet zou ik ooit nog eens behoefte hebben aan een privédetective in Denver, wiens naam met ronde letters en hartjes op de i’s op een stukje papier stond.

28

Toen Robin weg was, plensde de regen neer, stormachtig en bijbels. Het herinnerde me eraan dat het paleis op het eiland Borneo stond, met zijn regenwouden, ondergrondse rivieren en beroemde grotten. De moesson sloeg tegen de slaapkamerramen en wees ons erop dat onze juwelendoosgebouwen in de echte wereld stonden. Aan het begin van de regentijd nam ik me eindelijk voor iets anders te gaan schrijven dan mijn dagboeknotities.

De regen kletterde op de glazen koepels in het dak toen ik mijn eerste, afschuwelijk slechte verhaal af had en naar Colin stuurde. Hij stuurde mij een verhaal van hem en we bleven elkaar verhalen sturen. Eerst verzond ik ze met een verontschuldigende inleiding, tot Colin schreef dat hij geen verhalen meer wilde hebben die werden voorafgegaan door spijtbetuigingen over mijn tekortkomingen. Hij schreef dat ik me, als ik dingen deed die ik niet goed kon, daar niet voor hoefde te verontschuldigen.

Mijn eerste verhaal ging over een meisje dat met haar moeder mee moest om het servies in het huis van haar overleden grootmoeder in te pakken. Het was gebaseerd op mijn eigen ervaring toen ik dat met mijn moeder had gedaan. Het tweede verhaal ging over een stripteasedanseres die haar ziel aan de duivel verkocht om in Las Vegas haar eigen show te krijgen. Het was een metafoor, maar ik weet niet meer waarvoor.

Terwijl ik het druk had met schrijven en de prins met zijn hadj in Mekka, kwam er een nieuwe zangeres, Iyen. Ze was een knap Filippijns meisje met een paardenstaart zoals in I Dream of Jeannie en een tulen harembroek. Toen Robin terugkwam, werd hij op slag verliefd op haar en twee weken later had ze een ring met een steen die even groot was als Brunei zelf. Ik heb geprobeerd erachter te komen of ze uiteindelijk zijn getrouwd en of ze nog bij elkaar zijn, maar het aantal vrouwen van de prins is in nevelen gehuld, zelfs het aantal officiële. Volgens een journalist van de Washington Post die ik een keer heb gesproken, heeft hij er veel meer dan de toegestane vier.

Robin was vriendelijk tegen me en wanneer hij naast me ging zitten om een praatje te maken, merkte ik niets meer van zijn vroegere boosheid. Ik was ook niet meer bang dat hij wraak zou nemen. Ik was door hem verwend, gestraft en afgedankt, ik was met een smak vanuit de stortkoker op de grond beland.

Hij ging nog wel een paar keer met me naar bed, ondanks zijn verloofde, en hij nam me zelfs op een avond mee voor een ritje in zijn nieuwe Aston Martin, maar de spanning tussen ons was verdwenen. De stemming onder de meisjes was gelaten. De prins was verliefd, hij was veranderd. Hij kwam zelden meer op het feest en als hij kwam, was dat alleen om Iyen te horen zingen. Dan zaten ze met zijn tweeën de hele nacht op de trap in de gang te praten, terwijl wij in de feestzaal haar kleding afkraakten en vonden dat we na al die uren dat we naar Style with Elsa Klensch hadden gekeken zelf het toppunt van goede smaak waren. En vroegen we ons af hoe het mogelijk was dat de prins, terwijl wij er zo stijlvol, duur en fraai gekapt uitzagen en zo verdomd slank waren, de voorkeur kon geven aan een mollige zangeres die de mode aan haar laars lapte.

Ik vierde mijn twintigste verjaardag in Brunei en kreeg niet één, maar twee schitterende horloges, die Eddie me overhandigde. Na het officiële feest vierden mijn huisgenoten en ik in ons gastenverblijf nog een pyjamafeestje, en een kleine stoet lachende bedienden bracht ons taart en champagne uit het paleis. Ik werd niet meer geschuwd, want ik was niet belangrijk meer. In elk geval had ik nu vrienden, maar ik had liever macht.

Mijn vriendin Donna, een beeldschone Filippijns-Amerikaanse kickboxer en model, hief haar champagneflute en zei met haar beste Ricardo Montalban-accent: ‘Welkom in Fantasy Island, waar al je dromen uitkomen. Min of meer.’

+++

Ik kon bijna niet meer slapen. Ik schreef inmiddels elke nacht na het feest tot zonsopgang, wanneer het eerste licht dat deel van de wereld baadt in honderd tinten stralend blauw en paars, helder en hoopvol.

Ik schreef aan Colin dat ik wilde dat ik iets wilde. Ik wilde helemaal niets meer en er zat een groot gat waar vroeger een doel had gezeten waarnaar ik streefde. Hij schreef terug:

+++

Toen ik in Canada ergens in een rivier met watervallen in een opblaaskajak stapte, vroeg ik aan mijn broer: ‘Denk je dat ik doodga?’ Hij antwoordde: ‘Nee, ik denk dat je veel plezier zult hebben. Van hier ziet het er niet eens zo gevaarlijk uit.’

Nou, van hier ziet het eruit alsof je binnenkort iets zult willen. Stuur me nog een verhaal.

+++

Vier maanden en vijf verhalen later ging ik terug naar New York. Ik vertrok met een dikkere envelop dan de eerste keer en het soort juwelen dat een eigen lijfwacht hoort te hebben. Dat soort harde, koude, glinsterende gebarentaal voor macht heeft iets wat zelfs ik, een quasisocialistische, zo nu en dan vegetarische artiest, zelfs ik, omhoog wil steken terwijl ik roep: ‘Kijk hier eens naar, rotzakken, ik heb schatten van een prins! Ik ben mooi!’ Maar schatten verliezen snel de kracht om je een duwtje omhoog te geven en algauw zijn ze alleen nog maar het zoveelste horloge, het zoveelste paar oorbellen, zien ze er zo blinkend goedkoop uit dat je ze net zo goed op de markt had kunnen kopen. Uiteindelijk verliezen ze ook hun emotionele waarde en verkoop je ze aan een opkoper in een kantoor op de eerste verdieping in de diamantbuurt. En wanneer je daar aan een tafeltje zit tegenover een oud mannetje dat klinkt als je oom Leon terwijl hij je juwelen door een vergrootglas bekijkt, denk je aan de woorden van je grootmoeder als je tot het laatst wachtte met het schrijven van een opstel: druk maakt diamanten.

+++

Ik wist niet zeker of het mijn laatste reis naar Brunei was geweest, maar ik had er een voorgevoel van toen ik afscheid nam van Robin. Ik keek hem aandachtig aan om zijn gezicht in mijn geheugen te prenten. Stel dat ik hem nooit meer zou zien?

Ik had keuzes gemaakt die Patti nooit in haar hoofd zou hebben gehaald. Hoewel de toverfee die aan mijn wieg heeft gestaan beslist een vrije punker was, was ik goedbetaald eigendom geworden – weliswaar tijdelijk, maar ik had de verbinding tussen mijn ziel en mijn lichaam zo grondig verbroken dat ik mijn eigen huid nauwelijks meer kon voelen. Als ik Robin nooit meer zou zien, zou ik misschien de kans krijgen om weer tot mezelf te komen. Ik wist dat ik een lange weg te gaan had.

29

De privédetective had twee weken nodig om mijn biologische moeder te vinden. In de eerste brief die Carrie me schreef stuurde ze foto’s van haar gezin mee. Op een vakantiefoto staat haar echtgenoot, een lange, kalende man met vriendelijke ogen achter dikke brillenglazen. Je kunt zien dat haar tienerdochter een verstandelijke beperking heeft: een laag voorhoofd, scheve ogen en een mond die iets openstaat. Haar jongste dochter is een jaar of zes, een schattig Zuid-Amerikaans meisje met een rond gezicht. Carrie schreef dat beide kinderen zijn geadopteerd. Carrie ziet eruit als een flinke, stevige vrouw met een lipstickloze, oprechte glimlach. Op een andere foto staan ze in allemaal dezelfde kersttrui voor een met aluminium platen bekleed huis, met grauwe sneeuwplekken op een kaal grasveld. Ze zien eruit als zo’n gezin uit een plattelandsstadje dat je in Disney World straal voorbijloopt.

Op die foto zette ik mezelf erbij. Wie zou ik zijn geworden als ik elke dag van school naar dat kleine huis had gemoeten? Ik stelde me dat huis en dat gezin voor als een film waarin de hoofdpersoon, een meisje dat naar de middelbare school gaat, foto’s van popsterren op de muur van haar kamer heeft geprikt en de rand van de spiegel van haar toilettafel heeft versierd met blauw lint. Ze ligt op haar bed met haar voeten op het hoofdeinde en telefoneert met haar beste vriendin. Haar kamer baadt in zachtgeel zonlicht. Ik wist dat het belachelijk en gênant was, maar ik stond mezelf toe me even een wereld voor te stellen waarin een andere mogelijkheid bestond dan de mijne, een wereld waarin ik misschien in staat was geweest om betere keuzes te maken.

Carrie stuurde ook andere foto’s, gekleurde kopieën die ze zelf had ondertiteld. De meeste waren van The Cross and the Sword, een musical die in 1972 in Jacksonville was opgevoerd en waarbij ze mijn biologische vader, Jim, had leren kennen.

Ik heb ook een paar foto’s van je biologische vader gevonden. Ik heb altijd gedacht dat je bofte als je op hem leek – niet dat ik klaag over mijn eigen uiterlijk.

Op mijn favoriete foto staat Jim in een heldhaftige pose midden op het toneel. Hij heeft lang, golvend haar, in de stijl van de jaren zeventig, naar achteren gekamd en hij draagt een renaissanceachtig kostuum. Carrie zit op een knie aan het eind van de rij danseressen achter hem. Ze heeft een bloemenkrans op haar hoofd en draagt een wijde rok met een wijde blouse. Ze heeft een tamboerijn in haar hand en kijkt naar hem op.

Ze zien er allebei heel mooi uit en hij is zelfs nog knapper dan zij. Carrie schreef dat Jim een talentvolle acteur en dichter was. Volgens mij was hij een onbetrouwbare figuur, dat zie ik aan zijn ogen. Ik heb de neus en de mond van Carrie, maar de ogen van Jim.

Afkomst? Ik denk voornamelijk blank Angelsaksisch protestant. Ik geloof dat Jim Engelse voorouders heeft. De meisjesnaam van mijn moeder is MacDowell – Schots. Ik ben een mengeling van Schots, Duits en Iers, denk ik.

Ik heb altijd gevonden dat ik een joods uiterlijk heb, New Yorks joods, Russisch joods. Dat zeg ik als iemand naar mijn afkomst vraagt. Ik ben een Russisch-Poolse jodin. Toen ik dat onlangs tegen mijn pedicure zei, knikte ze instemmend en zei: ‘Dat wist ik wel.’

Ik was heel onafhankelijk en vond het beter zelf mijn problemen op te lossen. Als jonge volwassene schonken de dingen die ik deed me niet genoeg voldoening en was ik voortdurend op zoek naar nieuwe ervaringen. In de jaren zestig en zeventig was dat niet ongewoon... Veel van de ideeën uit die tijd zijn blijkbaar in me blijven hangen. Jij hebt me, doordat ik in oude foto’s en papieren ging graven, aan mijn emoties en ideeën uit die tijd herinnerd.

Wat dat betreft lijk ik dus meer op Carrie dan op mijn adoptieouders, die in de jaren zestig de luiken hebben gesloten om te wachten tot de storm was uitgeraasd.

Carries brieven zijn geschreven op langs de bovenkant afgescheurd, gelijnd papier – praktisch, geen spoor van de zwierigheid van het theater. Ze schreef brieven aan haar verloren dochter op een keukenblocnote.

Natuurlijk heb ik vaak aan je gedacht. Ik had me de laatste tijd al afgevraagd met wie ik me in verbinding zou moeten stellen om het voor jou gemakkelijker te maken me te vinden, als je dat zou willen. Ik hoop dat ik je kan geven wat je wilt hebben of waaraan je behoefte hebt. Ik haat die verhalen over geadopteerde mensen die wanhopig op zoek zijn naar hun biologische moeder. Ik heb altijd gehoopt dat je zonder mij een gelukkig, bevredigend leven zou leiden.

Was ik wanhopig naar haar op zoek geweest? Dat niet precies. Maar toch. Ik was wanhopig op zoek naar iets waarvan zij deel uitmaakte.

+++

Carries brieven vertelden het verhaal van een meisje uit de middenklasse in Bellevue, Nebraska, dat kortstondig had gestudeerd aan de Universiteit van Utah, bij het ballet was gegaan in Chicago, had opgetreden in Florida en was teruggekeerd naar Chicago. Daar had ze op het verkeerde moment een relatie gehad met een foute man, was teruggegaan naar Nebraska, was daar getrouwd, had haar studie afgemaakt en was terechtgekomen in een voorstad van Boise, Idaho. Daar had ze een baan gekregen als medisch laborant, gaf ze dansles en had ze twee kinderen geadopteerd.

Ze maakte een intelligente, verstandige indruk. Ze was niet ordinair of bizar, ze was een vrouw die rusteloze, verwarde jaren had doorgemaakt.

Heb je een tuin aangelegd? Dat vroeg ik haar een keer. Is het je ooit gelukt een vlieger met twee touwen de lucht in te krijgen?

Lindsay en Colin zaten naast me op de zwartleren bank in onze loft toen ik haar belde om haar te vragen of ze me in New York wilde komen opzoeken. Ik vond dat ik eraan toe was een hoofdstuk van dit verhaal af te sluiten en aan een nieuw hoofdstuk te beginnen. Wat zou Patti Smith doen? Ze zou zonder met haar ogen te knipperen de waarheid onder ogen zien.

+++

Ik heb wel honderd keer op Newark International Airport op iemand staan wachten, maar die keer dat ik Carrie afhaalde, staat in mijn geheugen gegrift. Ik zie haar nog precies voor me toen ze gedecideerd door de lange gang naar me toe kwam. Ze had een lief gezicht en net zulke brede heupen als ik, en ze droeg een comfortabele spijkerbroek met een geruite flanellen blouse. We begroetten elkaar met een stijf glimlachje. Ik denk dat we allebei een beetje spijt hadden dat we hadden afgesproken elkaar te ontmoeten en dat we dat van elkaars gezicht konden aflezen. Het had ons een goed idee geleken, maar de gebeurtenis zelf was opeens te scherp, te fel, alsof je vanuit een donkere kamer het zonlicht in loopt.

Het was een oncomfortabel, gespannen weerzien, maar mijn biologische moeder is een flinke vrouw. Ze liet één traan en verontschuldigde zich daarvoor toen ze die wegveegde. Ik ben groter dan zij. Toen we op haar bagage wachtten, zei ze dat ik de ogen van mijn vader had, maar dat wist ik al van de foto die ze me had gestuurd. Ik hield die ogen strak gericht op de bagageband en deed alsof ik speurde naar haar koffer, hoewel ik geen idee had hoe die eruitzag.

Later vertelde ze me meer over Jim, en over hen beiden, toen we op hoge krukken Chinees zaten te eten in de keuken die ook diende als Lindsays naaikamer. Ik voelde me vreemd en buiten proporties. Ik was klein in de hoge ruimte, ik was groot naast mijn kleine moeder. Ik vond opeens dat ik mijn stokjes hanteerde met gênant grote, mannelijke handen. Mijn ogen voelden gezwollen en moe aan, en zakten bijna dicht.

‘We waren verliefd. Hij ging na afloop van de reeks voorstellingen mee terug naar Chicago,’ zei ze.

Ze straalde wanneer ze het over hem had, zelfs na al die jaren en na al het verdriet dat hij haar had aangedaan.

‘Hij was een heel aantrekkelijke man, heel charmant. Hij probeerde in Chicago als acteur aan de slag te komen en we woonden in een eenkamerflat. Het viel niet mee. Ik weet nog dat hij een been brak en dat dat helemaal in het gips zat toen we een keer ruzie kregen. Het sneeuwde, een echte sneeuwstorm, en hij sleepte zichzelf op straat door de sneeuw. Ik stapte in de auto en reed al glijdend met hem mee, en schreeuwde dat hij moest instappen.’

Ik lachte.

‘Ik kwam vast te zitten in een sneeuwwal en we moesten samen naar huis lopen.’

Toen werd ze vaag en ik wist niet of ik teleurgesteld of opgelucht was omdat ze blijkbaar niets meer wilde vertellen. Naar haar luisteren terwijl ze praatte over het leven dat ze met mijn biologische vader had geleid, gaf me een even onbehaaglijk gevoel als met je ouders over seks praten. Je wilt graag zo’n cool moeder/dochterstel zijn dat openhartig alles met elkaar bespreekt, elkaars beste vriendin, maar dat ben je niet. En in dit geval hadden we het niet eens over seks. En ze was niet echt mijn moeder. Toch wilde ik bepaalde dingen niet horen.

‘Ik kan me een heleboel dingen niet meer herinneren, het spijt me. Ik denk dat ik die heb geblokkeerd. Ik fantaseerde erover je te houden, maar een langdurige relatie met Jim zou een ramp zijn geweest, echt waar. Bovendien is hij vertrokken. Al voor je geboorte.’

Terwijl we aten, met als toetje gelukskoekjes met een spreuk erin, vertelde ze me haar verhaal. Het was boeiend genoeg, maar het raakte me niet. Toch besefte ik dat ik mijn hele leven op dat verhaal had gewacht. Eindelijk had ik het te horen gekregen. Eindelijk zat ik tegenover iemand op wie ik leek. Maar het was vreemd, alsof er iets niet klopte. Ik kon me bij haar niet ontspannen.

Ik kan me niet meer precies herinneren wat we die week hebben gedaan, behalve dat we veel optrokken met Lindsay en Colin. Ze maakte kennis met de verschillende vrienden die bij ons langskwamen. Ze toonde belangstelling voor iedereen aan wie ze werd voorgesteld en ze leek volkomen op haar gemak te zijn, zelfs in die wereld van hippe theaterlui en artistieke nichten. Dat stelde me gerust, ik was vreselijk bang geweest dat ze op de een of andere manier zou laten blijken dat ze me als mens afkeurde.

We gingen naar Central Park en naar het Met. We hadden een ontmoeting met Carries vriendin van de Rockettes, een lenige blonde vrouw van begin veertig. Ik kreeg te horen dat danseressen naar de Rockettes gaan als hun carrière ten einde loopt. Blijkbaar komen oudere dansers vanuit het hele land naar New York om mee te doen aan de kerstshow. Die wordt gerund als een militaire operatie, en de Rockettes vormen bijna een aparte nationaliteit. Carries vriendin was in New York om zich aan te melden, te oefenen en een paar lessen te nemen.

Net als bijna ieder kind dat binnen een bepaalde afstand van Manhattan woont, had ik de Rockettes vaak gezien. Wat ik me er vooral van herinnerde, waren de bontmutsen en hun eindeloos lange benen, die bewogen als een geoliede machine. Het was een lust voor het oog, die homogene groep vrouwen en de caleidoscopische figuren die ze maakten op het toneel. Ik vond het heel leuk in het park een Rockette in een joggingpak te ontmoeten. We dronken thee zonder suiker en melk, en keken naar de op afstand bediende boten op het Conservatory Water.

+++

Ik had met Carrie afgesproken om na de dansles die ze wilde bijwonen ergens te gaan eten, en ik liep naar Columbus Circle om haar op te halen van Steps. Daar nemen alle jonge dansers van Broadway-shows les. Ik kan best goed dansen, maar de lessen van Steps zijn moordend. Ik heb er ontelbare keren boven mijn bezwete schoenen op de trap zitten huilen terwijl ik dacht: Ik ben te vet, ik ben te traag, ik kan niet tellen of, nog erger, ik ben te lui. Ik had veel beter kunnen zijn als ik beter mijn best had gedaan, als ik beter had opgelet, als ik het niet altijd had opgegeven als het me te moeilijk werd.

‘Ballerina’s hebben een lange, slanke hals, net als zwanen,’ had mijn vader vaak gezegd. Hij hoefde er niets aan toe te voegen. Ballerina’s waren zwanen, en ik wist even goed als hij dat ik een eend was. Ik moest leren mezelf te troosten met de gedachte dat ik in elk geval niet zou verdrinken.

Ik was vroeg en probeerde uit het zicht te blijven terwijl ik door het raam boven de studio naar de dansers keek. Carrie deed mee met een jazzklas voor gevorderden, iets wat ik niet zou wagen. Ondanks haar leeftijd, haar absoluut niet meer op dat van een danseres lijkende lichaam en een been dat gezwollen bleef nadat er vanwege huidkanker een lymfklier was weggehaald, ondanks al die dingen, was ze wonderbaarlijk goed. Ze was een natuurtalent.

Toen zij met haar groepje weer aan de beurt was, zag ik dat de anders zo arrogante dansers langs de kant, die allemaal twintig jaar jonger waren dan zij, vol ontzag naar haar keken. De lerares glimlachte haar toe. Ze was een en al leven, ze knetterde van de energie. Ze was de beste van allemaal. Na afloop kwam er een groepje dansers om haar heen staan. Ze bleven met haar praten terwijl de volgende groep leerlingen binnendruppelde.

Doordat ik me altijd thuis had gevoeld tussen mijn buitenissige, onverzettelijke vrienden, wist ik dat er vele soorten families bestonden. En ik wist dat mijn ouders, mijn echte ouders, in New Jersey woonden en zielsveel van me hielden, al uitten ze dat soms op een vreemde manier. Maar toen ik daar in Steps achter dat raam stond, flitste er plotseling woede door me heen. Even wenste ik dat Carrie wat minder egoïstisch was geweest, wat verstandiger, dat ze iets meer van me had gehouden. Als ze me had gehouden, was ik misschien een betere danseres geworden. Dat wilde ik even geloven. Maar ik kon niet dansen zoals zij. En eigenlijk had ik schoon genoeg van mijn eeuwige wens om dat wel te kunnen.

Lang nadat Carries vliegtuig was vertrokken, bleef ik achter het grote raam zitten waar je de vliegtuigen ziet opstijgen en landen. Ik was pas twintig, net zo oud als Carrie toen ze me had laten adopteren. En als ik de krankzinnige fouten die ik de afgelopen jaren had gemaakt bij elkaar optelde, als ik een bezoek bracht aan het kerkhof van mijn begraven ambities, als ik keek naar alles wat ik had vertrapt, dan kon ik niet anders dan het haar vergeven.

+++

Vijftien jaar later lag ik op de bank in een appartement aan de boulevard, terwijl de wind vanaf zee door de open ramen naar binnen waaide. Mijn man en ik zaten in de schemerige kamer en keken naar de zee, die het laatste zonlicht opslokte. Zeven verdiepingen lager, op de pier van Santa Monica, vond er een optreden plaats van Patti Smith, maar we konden niet gaan omdat ik na mijn ivf-behandeling de rest van de dag moest blijven liggen. Ik betwijfelde of het zou werken en ik kreeg gelijk. Maar ik twijfelde er nooit aan dat we ooit een kind zouden hebben, een kind dat onze harten wijd open zou zetten en ons zou leren barmhartig te zijn.

Na al die jaren was Patti’s stem hetzelfde gebleven. De muziek werd gedempt door de afstand en de wind, maar ik kon de woorden nog wel verstaan.

Ik denk dat ik nu het antwoord weet. Wat zou Patti Smith doen? Ze zou voor me zingen. Ze zou het me vergeven dat ik mezelf heel lang kwijt ben geweest.

Epiloog

Zeventien jaar geleden stapte ik voor het eerst in het vliegtuig naar Singapore.

Niet lang nadat ik voor de tweede keer terugkwam uit Brunei, ben ik vanuit New York naar San Francisco gegaan en nooit teruggekeerd. Als je New York verlaat, laat het je al heel gauw achter. New York is de geliefde die je verlaat, maar die je je hele leven niet vergeet. Als je hem op straat tegenkomt, herken je hem voordat hij jou herkent. Dan moet je beslissen of je hem zult aanspreken: ik ben het, Jill. Als je zijn naam leest in de krant, zal je lichaam zich hem herinneren.

Wanneer je op televisie dikke kolommen zwarte rook ziet opstijgen in New York, zul je het gevoel hebben dat er zich een vliegtuig in je eigen hart heeft geboord. Maar zelfs wanneer New York verschrikkelijk lijdt, herinnert het zich jou niet. En hoewel ik, sinds ik daar weg ben, een veel mooier uitzicht heb, schrijnt het soms dat ik vergeten ben.

Nu ben ik getrouwd en gewend aan mijn leven in een huis met drie slaapkamers. ’s Morgens drink ik groene thee en kijk uit mijn grote raam naar de weelderige kamferbomen en paarse jacaranda’s langs mijn straat in een voorstad in Californië. Wanneer ik even rust neem, vang ik soms ergens aan de rand van mijn bewustzijn een flikkering op van een onbekende emotie. Heel even, dan is het weer weg en moet ik even nadenken voordat ik besef wat het is. Geluk, denk ik.

Naarmate ik dieper doordring in het woud van een huiselijk bestaan, verwijzen de getatoeëerde mouwen op mijn armen naar een ander leven. Mijn buren kijken me vreemd aan wanneer ik zelfgebakken kerstkoekjes kom brengen; ze beseffen dat mijn achtergrond anders is dan de hunne. En wanneer ik op feestjes een opmerking maak die refereert aan mijn verderfelijke ervaringen, vragen ze zich met een blik op mijn gezicht af of het geestig bedoeld is.

Ik weet zeker dat Robin eveneens een leven leidt dat hij nooit had verwacht. In 1997 diende een vroegere Miss USA een aanklacht tegen hem in en eiste negentig miljoen dollar omdat hij haar volgens haar zeggen had verdoofd en verkracht en tegen haar zin had opgesloten om haar als seksslavin te gebruiken. Vanwege zijn diplomatieke onschendbaarheid werd de aanklacht verworpen, maar het was een internationaal schandaal. Niet lang daarna gingen de sultan en prins Jefri ieder hun eigen weg nadat Jefri ervan was beschuldigd dat hij ongeveer dertig miljard dollar had verduisterd.

De zaak heeft diverse keren voor de rechtbank gediend en een groot deel van prins Jefri’s eigendommen zijn in beslag genomen en bij opbod verkocht. Niet lang geleden heeft hij geweigerd de instructies van het hooggerechtshof in Engeland op te volgen en nu wordt hij vervolgd. Ik volg zijn levensloop vol belangstelling, en ik vraag me af wat hij nu doet en wat er met zijn vrouwen en kinderen is gebeurd.

Wat mij betreft, ik begin opnieuw aan een lange reis. Een paar dagen geleden belde ons adoptiebureau om te zeggen dat onze zoon door de rechter in Ethiopië aan ons is toegewezen en dat we hem kunnen gaan halen. Ik heb een tien maanden oude zoon, die ik over twee weken voor het eerst zal zien. Ik heb al wel foto’s van hem gezien en ik weet dat hij grote chocoladebruine ogen heeft en een prachtig kind is.

Hoewel hij er nog niet is, schuif ik elke morgen de groengeruite gordijnen van zijn kamer open. Dan blijf ik even staan voor het raam en vraag me af wat mijn zoon, die uit een heel ander land komt, van het uitzicht zal vinden. Mijn zoon, die voor zo’n klein kind zo’n verre reis moet maken. We zullen allebei een verre reis hebben gemaakt voordat we elkaar hebben gevonden.

Het verhaal van Sheherazade is het verhaal van de verteller. We hopen dat het verhaal dat we vertellen ons het leven zal redden.

Mijn zoon heet Tariku. In het Amharisch betekent dat ‘zijn verhaal’ of ‘jij bent mijn verhaal’.

Dankbetuiging

Ik dank Becky Cole, Alexandra Machinist, Jim Krusoe, Leonard Chang, Joe Gratziano, Anne Dailey, Colin Summers, Nell Scovell, Claire LaZebnik, The Writer’s Sunget, Robert Morgan Fisher, Tammy Stoner, Ivan Sokolov, Suzanne Luke, Carol Allen, Catharine Dill, Amber Laxciak, R.P. Brink, The Wooster Group, Richard Foreman, Lindsay Davis, Sean Eden, dr. Keely Kolmes, Julie Fogliano, Jennifer Erdagon, Jerry Stahl, Shawna Kenney, Bett Williams, Austin Young, Lily Burana, Lynnee Breedlove, Gabrielle Samuels en, altijd, Scott Shriner.

+++

Mijn familie en allen die deel uitmaken van mijn verhaal vervullen me met diepe dankbaarheid.

Deze digitale uitgave is gebaseerd op de tweede druk.

+++

ISBN 978 94 609 2874 1

NUR 402

+++

Oorspronkelijke titel: Some Girls: My Life in a Harem

Oorspronkelijke uitgever: Penguin Group

Vertaling: Carla Benink

Omslagontwerp: DPS design & prepress services, Amsterdam

Foto voorzijde omslag: © Getty Images

e-book: CeevanWee, Amsterdam

+++

Published by arrangement with Sane Töregård Agency ab.

+++

© 2010 by Jillian Lauren. All rights reserved.

© 2010 voor de Nederlandse taal: De Boekerij bv, Amsterdam

+++

Fragment uit ‘Once in a Lifetime’, words and music by David Byrne, Chris Frantz, Jerry Harrison, Tina Weymouth and Brian Eno. Copyright © 1980 by wb Music Corp., Index Music, Inc., and eg Music Ltd. All rights on behalf of itself and Index Music, Inc., administered by wb Music Corp. All rights for eg Music Ltd. in the United States and Canada administered by Universal Music – mgb Songs. International copyright secured. All rights reserved. Reprinted by permission of Alfred Publishing Co., Inc., and Hal Leonard Corporation. Fragment vertaald door Carla Benink.

+++

Niets uit deze uitgave mag openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.