Op een dag kwam ik net met de bestelwagen naar buiten om naar Lewes te rijden toen een man in een auto mij staande hield. Was ik de eigenaar? Het was een van die o-wat-ben-ik-ontwikkeld kerels met een aardappel in zijn mond. Zo'n type van ik-ben-een-vriendvan-de-baas. Hij hing een heel verhaal over het huis op en dat hij bezig was een of ander artikel voor een tijdschrift te schrijven en mocht hij een kijkje nemen en foto's maken, hij wilde vooral zo dolgraag de kapel van de priester zien.
Er is hier geen kapel, zei ik.
Maar mijn goede man, dat is toch te gek, zei hij, dat staat in de streekgeschiedenis. In dozijnen boeken.
U bedoelt dat oude hol in de kelder, zei ik alsof het net tot me doorgedrongen was. Dat is afgesloten. Het is dichtgemetseld.
Maar dit huis staat op de lijst. Dat kunt u niet zomaar doen.
Ik zei: nou, het is er immers nog. Je kan er alleen maar niks meer van zien. Dat was al zo voordat ik kwam.
Toen wilde hij binnen kijken. Ik zei dat ik haast had, dat ik niet kon wachten.
Hij wilde terugkomen - 'zeg maar wanneer het u schikt.' Ik wou er niet van horen, ik zei dat ik al zoveel aanvragen had gekregen. Hij bleef maar snuffelen, hij kwam zelfs met het dreigement dat hij met een bevel tot toelating zou komen aanzetten, de mensen van Monumentenzorg (wie dat ook zijn) zouden hem steunen, hij was echt agressief en slijmerig tegelijk. Tenslotte reed hij zonder een woord weg. Het was natuurlijk alleen maar bluf van hem, maar toch was dit iets waar ik rekening mee houden moest. Ik nam de foto's die avond. Alleen maar gewone, terwijl zij zat te lezen. Ze vielen heel behoorlijk uit.
Omstreeks toen maakte ze op een dag een tekening van mij, bij wijze van tegenprestatie. Ik moest op een stoel zitten en naar de hoek van de kamer kijken. Na een half uur verscheurde ze de tekening voordat ik het haar kon beletten. (Ze verscheurde dikwijls werk. Het artistieke temperament, denk ik.)
Ik zou het vast mooi gevonden hebben, zei ik. Maar daar gaf ze geeneens antwoord op, ze zei alleen zit stil.
Van tijd tot tijd zei ze wat. Meestal hatelijke steken.
'Het is erg lastig om jou te tekenen. Je hebt zo helemaal niets karakteristieks. Alles is even onopvallend. Ik beschouw je nu als een voorwerp, niet als een mens.'
Later zei ze: 'Lelijk ben je niet, maar je gezicht heeft allerlei lelijke gewoonten. Je onderlip is het ergste. Die verraadt je.' Ik keek boven in de spiegel maar ik zag niet wat ze bedoelde. Soms kon ze ineens met de raarste vragen uit de hoek komen.
'Geloof je in God?' was er zo een.
Niet bepaald, antwoordde ik.
'Het moet ja of nee zijn.'
Ik denk er nooit over na. Ik snap niet wat het ertoe doet.
'Jij bent degene die gevangen zit in een kelder,' zei ze.
Geloof jij erin, vroeg ik.
'Natuurlijk doe ik dat. Ik ben een mens.'
Ze zei hou nu je mond toen ik doorging.
Ze had klachten over het licht. 'Het is kunstlicht. Ik kan nooit bij kunstlicht tekenen. Het liegt.'
Ik wist waar ze naar toe wou, dus ik hield mijn mond dicht. Op een of andere keer - het was misschien wel niet op die eerste morgen dat ze mij tekende, ik weet niet meer welke dag het was zei ze ineens tegen me: 'Jij boft dat je geen ouders hebt. De mijne zijn alleen bij elkaar gebleven om mijn zuster en mij.'
Hoe weet je dat, zei ik.
'Omdat mijn moeder me dat verteld heeft,' zei ze. 'En mijn vader. Mijn moeder is een kreng. Een naar eerzuchtig burgerlijk kreng. Ze is aan de drank.'
Dat heb ik gehoord, zei ik.
'Ik kon nooit vriendinnen bij me te logeren hebben.'
Dat vind ik erg voor je, zei ik. Ze keek me scherp aan, maar het was geen sarcasme van me. Ik vertelde haar dat mijn vader had gedronken, en van mijn moeder.
'Mijn vader is een zwakkeling, hoewel ik heel veel van hem houd. Weet je wat hij eens tegen me zei? Hij zei, ik weet niet hoe twee zulke slechte ouders twee zulke goede dochters hebben kunnen voortbrengen. Hij bedoelde eigenlijk mijn zuster. Zij is echt de knapste van ons tweeën.'
Jij bent de knapste. Je hebt een reuze beurs gewonnen.
'Ik kán tekenen,' zei ze. 'Ik zal misschien een heel goede schilderes worden, maar ik zal nooit groot zijn. Dat geloof ik tenminste niet.'
Dat weet je niet, zei ik.
'Ik ben niet egocentrisch genoeg. Ik ben een vrouw. Ik moet ergens op kunnen steunen.' Ik weet niet waarom ze zo ineens van onderwerp veranderde en zei: 'Ben jij van de verkeerde kant?'
Beslist niet, zei ik. Ik bloosde natuurlijk.
'Daar hoef je je niet voor te schamen. Heel wat goede mannen zijn zo.' Toen zei ze: 'Jij wilt op mij steunen. Dat voel ik. Ik vermoed dat het door je moeder komt. Je zoekt je moeder.'
Ik geloof niet in dat gedoe, zei ik.
'We zouden nooit voor elkaar deugen. Wij willen allebei steunen.'
Je zou financieel op mij kunnen steunen, zei ik.
'En jij op mij voor de hele rest? God verhoede!' Toen: hier, zei ze en stak me haar tekening toe. Die was werkelijk goed, ik was echt verbaasd dat het zo leek. Hij leek mij waardiger te maken, ik zag er knapper op uit dan ik in werkelijkheid was.
Zou je erover denken hem te verkopen, vroeg ik?
'Ik was het niet van plan, maar ik doe het. Tweehonderd guineas?'
Best, zei ik.
Ze keek me weer scherp aan.
'Zou je voor dat ding zoveel geld willen geven?'
Ja, zei ik. Omdat jij het gemaakt hebt.
'Geef op.' Ik gaf hem aan haar terug en voor ik het wist wat er gebeurde, scheurde ze hem doormidden.
Niet doen alsjeblieft, zei ik. Ze hield ermee op, maar hij was half doormidden.
'Maar het is slecht, slecht, slecht.' Toen gooide ze hem ineens zo ongeveer voor mijn voeten. 'Hier dan. Stop hem maar in een la bij je vlinders.'
De volgende keer dat ik in Lewes moest zijn kocht ik nieuwe platen voor haar, alles wat ik van Mozart kon vinden, omdat ze blijkbaar dol op hem was.
Op een andere keer tekende ze een schaal met fruit. Ze tekende die wel tien keer en toen prikte ze ze allemaal op het kamerscherm en vroeg mij de beste eruit te zoeken. Ik zei dat ze allemaal mooi waren maar ze bleef aandringen en daarom pikte ik er op goed geluk maar een uit.
'Dat is de slechtste,' zei ze. 'Dat is een vaardig getekend plaatje, echt schoolwerk.' Ze zei: 'Er is één goede bij. Ik weet dat hij goed is. Die is de hele rest wel honderd keer waard. Je mag drie keer raden en als je hem eruit weet te halen, mag je hem cadeau hebben als ik wegga. Als ik wegga. Als je het niet kan, moet je er mij tien guineas voor geven.'
Nou, ik negeerde die steek en raadde drie keer, maar telkens verkeerd. De tekening die zo goed was, zag er volgens mij uit of hij maar half klaar was, je kon nauwelijks zien wat voor vruchten het waren en alles stond schots en scheef.
'Hier sta ik net op het punt om iets over die vruchten te zeggen. Ik zeg het wel niet, maar je krijgt het gevoel dat ik het zou kunnen doen. Voel je dat?'
Ik zei van niet, eigenlijk.
Ze stond op om een boek met schilderijen van Cézanne te halen.
'Kijk,' zei ze, wijzend op een gekleurd schilderij van een bord met appels. 'Hij zegt niet alleen alles wat er over die appels te zeggen valt, maar alles over alle appels en elke vorm en kleur.'
Ik neem het graag van je aan, zei ik. Al jouw tekeningen zijn mooi, zei ik.
Ze keek me alleen maar aan.
'Ferdinand,' zei ze. 'Ze hadden je Calibaan moeten noemen.'
Een dag of drie vier na haar eerste bad was ze erg ongedurig. Ze liep na haar avondeten in de buitenste kelder op en neer, ging op haar bed zitten, stond weer op. Ik keek naar tekeningen die ze die middag had gemaakt. Allemaal tekeningen van de platen in de kunstboeken, erg knap, vond ik en het leek sprekend. Opeens zei ze: 'Zouden we niet een eindje kunnen gaan wandelen? Op erewoord?'
Maar het is nat, zei ik. En koud. Het was de tweede week in oktober.
'Ik word gek als ik hier zo opgesloten zit. Kunnen we niet even in de tuin wandelen?'
Ze kwam vlak bij me staan, iets wat ze gewoonlijk vermeed en stak me haar polsen toe. Ze had de gewoonte gekregen haar haar los te dragen, met een donkerblauw lint erin, een van de dingen die ze opgeschreven had die ik voor haar had moeten kopen. Haar haar was altijd mooi. Ik heb nooit mooier haar gezien. Vaak jeukten mijn handen om het aan te raken. Om het alleen maar even te strelen, te voelen. Ik kreeg er de kans toe toen ik haar de doek voorbond.
We gingen dus naar buiten. Het was een rare nacht, er was een maan achter een wolk en de wolk bewoog, maar beneden was er haast geen wind. Toen wij naar buiten kwamen haalde ze enige ogenblikken alleen maar heel diep adem. Toen nam ik vol respect haar arm en nam haar mee langs het pad tussen de muur die aan de ene kant stond en het grasveld. Langs de ligusterhaag liepen wij naar de hoger liggende moestuin met de fruitbomen. Zoals ik al zei had ik nooit enig gemeen verlangen om van de situatie te profiteren. Ik gedroeg me altijd volkomen keurig tegen haar (totdat ze deed wat ze deed) maar misschien kwam het door de duisternis en dat we daar zo liepen en ik haar arm door haar mouw voelde, want ik zou haar echt zo dolgraag in mijn armen hebben genomen en haar gekust hebben, eerlijk gezegd trilde ik op mijn benen. Ik moest iets zeggen of ik zou mijn hoofd kwijtgeraakt zijn.
Je zou me vast niet geloven als ik zei dat ik erg gelukkig ben, wel? zei ik.
Ze kon natuurlijk geen antwoord geven.
Want jij denkt dat ik de dingen niet goed kan voelen, je weet niet dat ik diepe gevoelens heb maar die kan ik niet zo onder woorden brengen als jij, zei ik.
Maar alleen omdat je je gevoelens niet onder woorden kunt brengen wil dat niet zeggen dat ze niet diep zijn. De hele tijd liepen we onder de donkere takken.
Het enige dat ik vraag, zei ik, is dat je inziet hoeveel ik van je hou, hoe erg ik je nodig heb, hoe diep het zit.
Het kost me soms ontzettend veel moeite, zei ik. Ik wou mezelf niet op de borst slaan, maar ik vond wel dat ze maar eens moest bedenken wat andere mannen hadden kunnen doen als die haar in hun macht hadden gehad.
We waren aan de andere kant weer bij het grasveld aangekomen en liepen door naar het huis. We hoorden het geluid van een auto die naderbij kwam en door de laan voor het huis reed. Ik hield haar stevig vast.
We kwamen bij de kelderdeur. Ik zei: wil je nog een keer rond?
Tot mijn verbazing schudde ze haar hoofd.
Natuurlijk nam ik haar toen mee naar beneden. Toen ik de doek en de koorden afdeed zei ze: 'Ik zou wel een kopje thee willen. Ga het alsjeblieft even zetten. Doe de deur op slot. Ik wacht hier wel.' Ik zette thee. Zodra ik die binnenbracht en inschonk, begon ze te praten.
'Ik wilde je iets zeggen,' zei ze. 'Het moet gezegd worden.' Ik luisterde.
'Je wilde me kussen buiten, hè?'
Het spijt me, zei ik. Als gewoonlijk kreeg ik weer een kleur.
'Om te beginnen zou ik je willen bedanken dat je het niet gedaan hebt want ik wil niet dat je me kust. Ik besef dat ik aan je genade ben overgeleverd. Ik besef eveneens dat ik bof dat je in dit speciale opzicht zo netjes bent.'
Het zal niet weer voorkomen, zei ik.
'Dat wilde ik nu juist zeggen. Als het weer mocht gebeuren - en erger. En het je dan te machtig wordt. Ik wil dat je me iets belooft.'
Het zal niet weer gebeuren.
'Dan moet je het niet op een nare manier doen. Ik bedoel, sla me niet bewusteloos of gebruik niet weer chloroform of zoiets. Ik zal niet tegenstribbelen. Ik zal je laten doen wat je wilt.'
Het zal niet weer gebeuren, zei ik. Ik vergat me. Ik kan het je niet uitleggen.
'Als je maar weet dat als je ooit iets dergelijks doet, ik je nooit meer zal respecteren en nooit en te nimmer meer tegen je zal spreken. Begrijp je?'
Ik zou niet anders verwachten, zei ik. Ik had zo langzamerhand een hoofd als een boei gekregen.
Ze stak me haar hand toe. Ik weet niet hoe ik de kamer uitkwam.
Die avond maakte ze dat ik me geen raad met mijn figuur wist. Nou, het ging elke dag zo hetzelfde gangetje: ik ging tussen acht en negen uur naar beneden, zorgde voor haar ontbijt, gooide de emmers leeg, soms praatten we wat, ze gaf me op welke boodschappen ik voor haar moest doen (soms bleef ik thuis, maar ik ging er meestal op uit omdat ze zo van verse groenten en melk hield), 's morgens maakte ik het huis meestal aan kant als ik uit Lewes terug was, dan haar lunch, dan zaten we gewoonlijk wat met elkaar te praten of zij draaide de platen die ik meegebracht had of ik zat te kijken terwijl zij tekende; zij maakte zelf haar thee klaar, waarom weet ik niet, we waren zo'n beetje overeengekomen om dan niet bij elkaar te zijn. Dan was het tijd voor het avondeten en na het eten zaten we dikwijls nog wat te praten. Soms was ze blij dat ik kwam, gewoonlijk wou ze dan haar wandelingetje in de buitenste kelder maken. Soms moest ik weg zodra zij haar eten op had. Ik maakte foto's van haar telkens wanneer dat van haar mocht. Ze maakte er ook een paar van mij. Ik schoot haar in allerlei verschillende houdingen, natuurlijk alleen maar nette. Ik had graag gewild dat ze er speciale kleren voor aantrok, maar ik had geen zin het haar te vragen. Ik weet niet wat je met al die foto's moet, zei ze altijd. Je kunt me immers elke dag zien.
Er gebeurde eigenlijk niets. Er waren alleen maar al die avonden dat we bij elkaar zaten en het lijkt gewoonweg niet mogelijk dat dit nooit meer terug zal komen. Het was net of wij de enige twee mensen op de wereld waren. Niemand zal ooit begrijpen hoe gelukkig wij waren - ik dan tenminste, maar er waren tijden dat ze het volgens mij niet erg vond als ze er bij stilstond ondanks alles wat ze zei. Ik kon daar de hele avond naar haar zitten kijken, alleen maar om de vorm van haar hoofd en de manier waarop haar haar omlaag viel met een speciale golf, dat was zo luchtig en fijn, precies de staart van een koninginnepage. Het leek op een sluier of een wolk zoals het net als strengetjes zij helemaal slordig en los op haar schouders hing. Ik wilde dat ik woorden had om het zo te beschrijven als een dichter dat zou doen of een kunstenaar. Ze had een manier om het achterover te gooien als het te veel naar voren was gevallen, gewoon een simpel natuurlijk gebaar. Soms had ik zin om tegen haar te zeggen: doe het alsjeblieft nog eens, laat je haar alsjeblieft nog eens naar voren vallen en gooi het dan naar achteren. Alleen zou dat natuurlijk reuze stom geweest zijn. Alles wat ze deed was even sierlijk. Als ze maar gewoon een bladzij omsloeg. Opstond of ging zitten, als ze dronk, rookte, wat ook. Zelfs als ze dingen deed die zogenaamd lelijk zijn, zoals gapen of zich uitrekken, bij haar leek dat allemaal zo lief. De waarheid was dat ze geen lelijke dingen kón doen. Daar was ze te mooi voor. Ze was ook altijd zo schoon. Ze rook nooit anders dan lekker en fris, heel anders dan sommige vrouwen die ik zou kunnen noemen. Ze had net zo'n hekel aan vuil als ik, hoewel ze me er altijd om uitlachte. Ze zei eens een keer tegen me dat het een teken van krankzinnigheid was alles zo schoon te willen hebben. Als dat zo is moeten we allebei gek geweest zijn.
Natuurlijk was het niet allemaal pais en vree, ze probeerde er verschillende keren vandoor te gaan, dat spreekt boekdelen. Gelukkig hield ik haar altijd goed in de gaten.
Op een dag was ik er bijna ingevlogen. Ze was zo uitgekookt als wat, toen ik binnenkwam was ze aan het overgeven en ze zag er vreselijk uit. Ik zei telkens weer wat mankeert je, wat mankeert je, maar ze lag daar maar of ze erge pijn had.
'Ik heb blindedarmontsteking,' bracht ze er tenslotte met moeite uit.
Hoe weet je dat, vroeg ik.
'Ik dacht vannacht dat ik stierf,' zei ze. Ze sprak zo zachtjes of ze haast niet kon praten.
Ik zei dat het best wat anders kon zijn.
Maar zij draaide haar gezicht alleen maar naar de muur en zei oh, God.
Nou, toen ik van de schrik bekomen was, snapte ik dat het best gewoon een streek van haar kon zijn.
Even later kromp ze helemaal in elkaar of ze kramp had en toen ging ze opzitten en keek me aan en zei dat ze alles wou beloven maar dat er een dokter moest komen. Of zij moest naar een ziekenhuis, zei ze.
Dan is het met mij gedaan, zei ik. Dan zul je het ze vertellen.
'Ik beloof het je, ik beloof het je,' zei ze. Heel overtuigend. Ze was echt een enorme komediante.
Ik zal een kopje thee voor je zetten, zei ik. Ik had tijd nodig om na te denken. Maar ze kromp weer in elkaar.
Dan lag er dat braaksel op de grond. Ik herinnerde me dat tante Annie van blindedarmontsteking zei dat je er dood aan kon gaan, nog geen jaar geleden kreeg onze buurjongen het en ze zei toen dat ze te lang gewacht hadden - tante Annie had het aldoor geweten en het was een wonder dat hij niet doodging. Ik moest dus wel iets doen.
Ik zei: er is een huis met telefoon verderop in de laan. Ik zal er naar toe gaan.
'Breng me naar een ziekenhuis,' zei ze. 'Dat is veiliger voor je.'
Wat maakt dat nou nog uit, zei ik of ik echt helemaal kapot was. Nou is het uit. Nou zie ik je nooit meer terug, zei ik. Niet voor in de rechtszaal. Ik kon ook komedie spelen.
Toen ging ik er vandoor of ik helemaal van de kook was. Ik liet de deur en de buitendeur open en bleef daar staan wachten. En binnen een minuut kwam ze naar buiten. Net zo ziek als ik. Moeilijkheden maakte ze niet, ze keek me alleen even aan en ging weer terug naar beneden. Ik keek vuil alleen om haar de stuipen op het lijf te jagen.
Ze had buien die zo vlug veranderden dat ik het meestal niet bij kon houden. Ze had er plezier in me achter haar aan te laten strompelen (zoals ze op een keer zei - arme Calibaan, altijd moet hij achter Miranda aanstrompelen, zei ze), ze noemde me dan eens Calibaan, dan Ferdinand. Soms kon ze hatelijk en scherp zijn. Dan dreef ze de spot met me en deed me na en vroeg dingen aan me waar ik geen antwoord op wist. Andere keren kon ze dan weer echt met me meeleven, ik had het gevoel dat ze me begreep zoals niemand sinds oom Dick en dan kon ik weer overal tegen. Ik herinner me een heleboel kleinigheden.
Op een dag zat ze me de geheimen te laten zien van een paar schilderijen - geheimen waren de dingen waar je aan moest denken om ze te begrijpen, de geheimen van proportie en harmonie, noemde zij het. We zaten met het boek tussen ons in en zij praatte over de schilderijen. Wij zaten op het bed (ik had van haar kussens en een kleed erop moeten kopen voor overdag), vlakbij elkaar maar zonder elkaar aan te raken. Na wat er in de tuin voorgevallen was lette ik daar altijd goed op. Maar op een avond zei ze, zit daar toch niet zo houterig, ik zal je niet vermoorden als je mouw mij aanraakt.
Best, zei ik, maar verroerde me niet.
Toen ging zij verzitten, zodat onze armen en onze schouders elkaar aanraakten. Ze praatte de hele tijd maar door over het schilderij dat we aan het bekijken waren, ik dacht dat zij er niet aan dacht, aan dat aanraken, maar een paar bladzijden verder keek ze ineens naar me op.
'Je luistert niet.'
Jawel, dat doe ik wel, zei ik.
'Nee, dat doe je niet. Je zit erover te denken dat je me aanraakt. Je bent zo stijf als een plank. Ontspan je toch.' Het gaf niks, ze had me helemaal gespannen gemaakt. Ze stond op. Ze droeg een nauwe blauwe rok die ik voor haar gekocht had en een zwarte slobbertrui met een witte bloes, de kleuren stonden haar echt goed. Ze stond voor me en na een poos zei ze: oh God. Toen liep ze weg en begon met haar vuisten op de muur te bonken. Dat kon ze soms doen.
'Ik heb een vriend die me iedere keer dat hij me ziet een zoen geeft en daar bedoelt hij niets mee - zijn zoenen hebben geen enkele betekenis. Hij zoent iedereen. Hij is het omgekeerde van jou. Jij hebt met niemand enig contact en hij heeft met iedereen contact. Jullie zijn allebei even ziek.'
Ik zat zo'n beetje te lachen, dat deed ik altijd als ze me aanviel, uit een soort van verdediging.
'Zit niet zo stom te lachen.'
Veel anders kan ik toch niet doen. Jij hebt altijd gelijk.
'Maar ik wil niet altijd gelijk hebben. Zeg eens tegen me dat ik ongelijk heb!'
Och, je hebt gelijk, zei ik. Je weet dat je gelijk hebt.
'Och Ferdinand!' zei ze. En toen nog twee keer: Ferdinand, Ferdinand, en ze deed zo'n beetje of ze ten hemel bad en deed iemand na die sterft van de pijn zodat ik moest lachen, maar ineens was ze weer helemaal ernstig of deed net alsof.
'Het is niet om te lachen. Het is ontzettend dat je niet tegen me kunt doen of ik je vriend ben. Vergeet dat ik een meisje ben. Ontspan je eens.'
Ik zal mijn best doen, zei ik. Maar toen wou ze niet meer bij me komen zitten. Ze ging tegen de muur leunend een ander boek staan lezen.
Op een andere dag, we zaten beneden, gilde ze zomaar ineens. Zomaar helemaal zonder reden, ik was bezig een schilderij op te hangen dat ze gemaakt had en aan de muur wilde hebben en ineens terwijl ze gewoon op bed zat, begon ze te gillen, je bloed stolde er gewoon van in je aderen en ik draaide me met een sprong om en liet het plakband uit mijn handen vallen en zij lachte alleen maar.
Wat zullen we nou hebben, zei ik.
'Ik had alleen zin eens lekker te gillen,' zei ze. Ze was onberekenbaar.
En altijd zat ze te vitten op mijn manier van praten. Ik weet nog goed dat ze op een dag tegen me zei: 'Weet je wat jij doet? Je weet toch hoe de regen de kleur uit alles wegzuigt? Nu, dat doe jij met de taal. Iedere keer dat jij je mond opendoet, maak je alles nevelig en vaag.'
Dat is maar een van de vele voorbeelden van de manier waarop ze me behandelde.
Op een andere keer had ze me lelijk te pakken in verband met haar ouders. Ze had al dagenlang zitten zeuren dat ze vast ziek van ongerustheid waren en dat ik zo gemeen was om ze niet te willen schrijven. Ik zei dat ik dat risico niet op me durfde te nemen. Maar op een dag zei ze na het eten: ik zal je zeggen hoe je het moet doen zonder enig risico te lopen. Je moet handschoenen aantrekken. Je koopt papier en een paar enveloppen bij Woolworth. Je dicteert mij de brief. Je gaat naar de dichtstbijgelegen grote stad en gooit hem daar op de post. Ze zullen je dan nooit op het spoor kunnen komen. Er zijn zoveel zaken van Woolworth in het land. Nou, ze bleef er zó over door zaniken dat ik op een dag deed wat ze me aangeraden had en wat papier en een paar enveloppen kocht. Die avond gaf ik haar een vel papier en zei dat zij moest schrijven.
'Ik ben veilig en niet in gevaar,' zei ik.
Dat schreef ze op en zei: 'Wat een taal, enfin, laat maar.'
Je schrijft wat ik zeg, antwoordde ik en ging verder: 'Probeer me niet te vinden, het is onmogelijk.'
'Niets is onmogelijk,' zei ze. Altijd even brutaal.
'Er wordt goed voor mij gezorgd door een vriend,' ging ik verder. Toen zei ik: dat is het, zet nu je naam er maar onder.
'Mag ik er niet bijzetten met de groeten van meneer Clegg?'
Jij bent zeker de leukste thuis, zei ik.
Ze schreef nog iets en gaf mij toen het vel papier. Er stond tot gauw, liefs, Nanda, onderaan.
Wat moet dat voorstellen? vroeg ik.
'Dat is mijn kindernaampje. Dan weten ze dat ik het ben.'
Ik geef de voorkeur aan Miranda, zei ik. Voor mij was dat de mooiste naam.
Toen ze de envelop geschreven had, stopte ik het vel erin en toen keek ik er gelukkig in. Onderin de envelop lag een papiertje niet groter dan de helft van een sigarettevloeitje. Ik weet niet hoe, maar ze moet het klaar gehouden en erin gesmokkeld hebben. Ik vouwde het open en keek haar aan. Ze was glashard. Ze had met heel kleine lettertjes geschreven met een scherp potlood, maar het was duidelijk leesbaar. Het was niet zoals haar andere briefje, er stond:
L.M. Ontvoerd door gek, F. Clegg. Stadhuisklerk die voetbalpool won. Opgesloten in kelder eenzaam houten landhuis datum buiten 1621 in heuvellandschap twee uren Londen. Dusver veilig. Bang. M.
Ik was echt boos en ontdaan, ik wist niet wat ik moest doen. Tenslotte zei ik: ben je bang?
Ze zei niets, ze knikte alleen.
Maar wat heb ik dan gedaan? vroeg ik.
'Niets. Daarom juist.'
Dat begrijp ik niet.
Ze keek naar de vloer.
'Ik wacht erop dat je iets zult doen.'
Ik heb het beloofd en ik beloof het je nog eens, zei ik. Jij klimt altijd op de kast omdat ik je niet geloof, ik snap niet waarom dat voor mij niet net zo opgaat.
'Het spijt me.'
Ik vertrouwde je, zei ik. Ik dacht dat je begreep dat het een vriendelijkheid van me was. Nou, ik ben niet van plan om misbruik van mijn goedheid te laten maken. Ik geef geen snars om die brief van jou.
Ik stak hem in mijn zak.
Er volgde een lange stilte, ik wist dat ze naar me keek, maar ik wou niet naar haar kijken. Toen stond ze ineens op en ging voor me staan en legde haar handen op mijn schouders zodat ik wel naar haar moest kijken, ze dwong me haar in haar ogen te kijken. Ik kan het niet uitleggen maar als ze het echt meende, kon ze mijn ziel uit mijn lijf halen, dan was ik net was in haar handen. Ze zei: 'Nu gedraag je je als een kleine jongen. Je vergeet dat je mij met geweld hier houdt. Ik geef toe dat het zacht geweld is, maar het maakt me bang.'
Als jij je woord maar houdt, houd ik het mijne, zei ik. Ik had natuurlijk weer een kop als vuur gekregen.
'Maar ik heb je nooit mijn woord gegeven dat ik niet zou proberen te ontsnappen, wel?'
Het enige waar jij voor leeft is de dag dat je me niet meer ziet, zei ik. Ik ben nog altijd maar een nul, hè?
Ze draaide zich half van me af. 'Ik wil dit huis niet meer zien. Jou wel.'
En gek, zei ik. Denk je heus dat een gek je zó behandeld had als ik jou behandel? Ik zal je eens vertellen wat een gek gedaan had. Hij had je al lang vermoord. Net als die vent, die Christie. Je denkt zeker dat ik je met een vleesmes of zoiets te lijf zal gaan. (Ik had die dag werkelijk mijn bekomst van haar.) Laat naar je kijken! Best, jij denkt dat ik niet normaal ben omdat ik je op deze manier hier vasthoud. Misschien ben ik dat ook wel niet. Maar ik kan je wel vertellen dat er heel wat meer van dit soort dingen zou gebeuren als meer mensen er de tijd en het geld voor hadden. Er is tegenwoordig trouwens toch al meer gaande dan iemand weet. De politie weet het wel, zei ik, de cijfers zijn zo enorm gestegen dat ze het niet durven te zeggen.
Ze zat me aan te staren. Het was of we volkomen vreemden waren. Ze zal me wel raar gevonden hebben, zoveel had ik nog nooit achter elkaar gezegd.
'Kijk niet zo,' zei ze. 'Waar ik bang voor ben in jou is iets waarvan jij niet weet dat het in je zit.'
Wat dan, vroeg ik. Ik was nog altijd nijdig.
'Ik weet het niet. Het ligt ergens op de loer in dit huis, deze kamer, deze situatie. In zekere zin staan wij er samen als bondgenoten tegenover.'
Dat is gewoon gezwam.
'We willen allemaal dingen die we niet kunnen krijgen. Je bent een behoorlijk mens als je dat accepteert.'
We nemen allemaal wat we kunnen krijgen. En als we het grootste gedeelte van ons leven niet veel gehad hebben, halen we dat in zodra we de kans schoon zien, zei ik. Maar dat zal jij allicht niet weten.
Toen lachte ze tegen me, alsof zij veel ouder was dan ik. 'Je hebt psychiatrische hulp nodig.'
Het enige dat ik nodig heb is dat jij me als een vriend behandelt.
'Dat ben ik, dat ben ik toch,' zei ze. 'Zie je dat dan niet?' Er was een diepe stilte, toen verbrak ze die. 'Voel je dan niet dat dit lang genoeg geduurd heeft?'
Nee, zei ik.
'Wil je me nu niet laten gaan?'
Nee.
'Je zou me kunnen binden en de doek voor mijn mond doen en me terugbrengen naar Londen. Ik zou er met geen levende ziel over praten.'
Nee.
'Maar er moet toch iets zijn dat je met me wilt doen?'
Ik wil alleen bij je zijn. Aldoor.
'In bed?'
Dat heb ik je al gezegd, nee.
'Maar je zou het wel willen?'
Daar wil ik liever niet over praten.
Toen hield ze haar mond.
Ik sta mezelf niet toe aan iets te denken wat ik weet dat verkeerd is, zei ik. Ik vind dat niet netjes.
'Je bent werkelijk een zeldzaam exemplaar.'
Dank je, zei ik.
'Als je me liet gaan, zou ik toch met je blijven omgaan omdat je me heel erg interesseert.'
Net zoals je naar de dierentuin gaat? vroeg ik.
'Om je te leren begrijpen.'
Dat zal je nooit lukken. (Ik kan net zo goed toegeven dat ik die mysterieuze-man-kant van ons gesprek wel fijn vond. Ik had het gevoel dat ze daardoor juist inzag dat ze niet alles wist.)
'Ik geloof niet dat ik er ooit in zou slagen.' Toen knielde ze ineens voor mij met haar handen omhoog en bracht die naar haar voorhoofd, helemaal op zijn oosters. Dat deed ze drie keer. 'Wil de mysterieuze grote heer excuses van zeer nederige slavin accepteren?'
Ik zal er eens over denken, zei ik.
'Nederige slavin heel erg spijt van onvliendelijke blief.'
Ik moest lachen; ze kon toch zo fijn toneelspelen. Ze bleef daar knielen met haar handen op de vloer naast haar, ernstiger en op haar speciale manier naar me kijkend. 'Wil je de brief dan verzenden?'
Ik liet het haar nog eens vragen, maar toen gaf ik toe. Het was bijna de grootste vergissing van mijn leven.
De volgende dag reed ik naar Londen. Ik zei haar dat ik ging, als een idioot, en ze gaf me een lijstje van dingen die ik moest kopen. Er was van alles en nog wat. (Later wist ik dat het was om mij aan het werk te houden.) Ik moest speciale buitenlandse kaas kopen en naar de een of andere winkel in Soho gaan waar ze Duitse worstjes verkochten die ze zo lekker vond en dan waren er een paar grammofoonplaten en kleren en andere dingen. Ze wilde schilderijen hebben van de een of andere schilder, alleen van die ene naam. Ik was die dag echt gelukkig, er was geen wolkje aan de lucht. Ik dacht dat ze dat van die vier weken vergeten was, nou ja, niet vergeten maar dat ze zich er bij neergelegd had dat ik meer zou willen. Als je het over een droomwereld hebt...
Ik kwam pas tegen theetijd terug en ging natuurlijk rechtstreeks naar beneden om haar te zien, maar ik merkte dadelijk dat er iets mis was. Ze leek helemaal niet blij dat ze me zag en ze keek geeneens naar alles wat ik voor haar had gekocht.
Ik zag al gauw wat het was, het was vier stenen die ze losgemaakt had, om een tunnel te maken zeker. Er lag aarde op de traptreden. Ik kon er met gemak een uithalen. De hele tijd zat ze op het bed zonder naar me te kijken. Erachter zat steen dus het kon geen kwaad. Maar ik had haar streken door - de worstjes en de speciale platen en zo. Al die mooie praatjes.
Je hebt geprobeerd er vandoor te gaan, zei ik.
'Oh, hou je mond!' riep ze.
Ik ging op zoek naar het ding waarmee ze het had gedaan. Ineens vloog er iets langs me heen en kletterde op de grond. Het was een oude spijker, vijftien centimeter lang, ik weet niet hoe ze die te pakken had gekregen.
Dat is de laatste keer dat ik je zo lang alleen laat, zei ik. Ik kan je niet meer vertrouwen.
Ze draaide zich alleen om, ze wou geen woord zeggen en ik kneep hem dat ze weer in hongerstaking zou gaan, dus ging ik er maar niet op door. Ik liet haar toen alleen. Later bracht ik haar haar warme eten. Ze zei niets, dus liet ik haar alleen.
De volgende dag was ze weer helemaal in orde, al had ze het niet, behalve dan met één woord, over de ontsnapping die niet doorging; ze sprak er daarna nooit meer over. Maar ik zag dat ze een lelijke krab op haar pols had en ze trok een gezicht toen ze een potlood probeerde vast te houden om te tekenen.
Ik deed de brief niet op de bus. De politie is zo uitgekookt als wat in sommige dingen. Een vent die ik kende van het stadhuis zijn broer werkte bij Scotland Yard. Ze hadden alleen maar een paar stofkorrels nodig om je te vertellen waar je vandaan kwam en de hele rataplan.
Natuurlijk kreeg ik toen ze me ernaar vroeg een rood hoofd; ik zei dat het kwam omdat ze me niet vertrouwde etcetera. Wat ze scheen te geloven. Het was misschien niet aardig tegenover haar ouders, maar van wat ze zei waren die toch vrij waardeloos en je kan je niet van iedereen wat aantrekken. Wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen, zeggen ze immers.
Ik deed hetzelfde met het geld dat ik op haar verzoek naar de H-bom-beweging moest sturen. Ik schreef een cheque en liet haar die zien, maar ik verzond hem niet. Ze wilde bewijzen (het reçu), maar ik zei dat ik het geld anoniem verzonden had. Ik deed het zodat zij zich prettiger zou voelen (het uitschrijven van de cheque) maar ik zie er het nut niet van in geld weg te smijten voor iets waar je niet in gelooft. Ik weet dat rijke mensen hele bedragen weggeven, maar volgens mij doen ze dat om hun naam in de krant te krijgen of om de belasting te ontduiken.
Als ze in bad wou moest ik telkens de planken voor het raam er opnieuw in schroeven. Het leek me verkeerd die er de hele tijd voor te laten. Alles ging best. Op een avond was het heel laat (elf uur) en daarom deed ik haar de doek af toen ze naar binnen ging. Het was erg winderig die nacht, het stormde gewoon. Toen we naar beneden gingen wilde ze in de zitkamer zitten (ze had me op mijn vingers getikt dat ik mooie kamer zei), met haar handen gebonden allicht, het leek geen kwaad te kunnen, dus zette ik het elektrische houtvuur aan (ze zei tegen me dat namaakhoutblokken het toppunt van ellende waren, ik moest echte houtvuren hebben zoals ik later ook deed). We zaten er een poos, zij zat op het karpet om haar gewassen haar te drogen en ik zat natuurlijk alleen maar naar haar te kijken. Ze droeg een lange broek die ik voor haar gekocht had, ze zag er heel lief uit helemaal in het zwart op een rood sjaaltje na. Ze had voordat ze het waste haar haar de hele dag in twee vlechten; een van mijn grootste pleziertjes was te zien, hoe ze haar haar droeg elke dag. Maar voor het vuur hing het los en over haar schouders, wat ik het mooist vond.
Na een poos stond ze op en ging in de kamer rondlopen, zo onrustig als wat. Ze zei telkens het woord 'melig'. Telkens en telkens weer. Het klonk gek met die wind die buiten loeide en zo. Opeens bleef ze vlak voor me staan.
'Hou me bezig. Doe iets.'
Wat dan? vroeg ik. Foto's? Maar ze had geen zin in foto's.
'Ik weet het niet. Zing, dans, het doet er niet toe.'
Ik kan niet zingen. Of dansen.
'Vertel me dan alle moppen die je kent.'
Ik ken er geen een, zei ik. Dat was zo. Ik kon er geen een bedenken.
'Maar die moet je toch kennen. Ik dacht dat alle mannen schuine moppen behoorden te kennen.'
Die zou ik je niet vertellen al kende ik ze.
'Waarom niet?'
Dat zijn dingen voor mannen.
'Waar denk je dat vrouwen over praten? Ik wed dat ik meer schuine moppen ken dan jij.'
Het zou me niets verbazen, zei ik.
'Oh, jij bent net kwikzilver. Jij glipt ook steeds weg.' Ze liep weg, maar opeens rukte ze een kussen van een stoel, draaide zich om en schopte het precies mijn richting uit. Ik was natuurlijk verbaasd; ik stond op en toen deed ze hetzelfde met een tweede kussen en toen nog een, maar ze miste en smeet een koperen keteltje van de wandtafel.
Kalm wat, zei ik.
'Kom, gij schildpad!' riep ze (een literair citaat, geloof ik). In ieder geval trok ze bijna dadelijk daarop een soort kan van de schoorsteenmantel en gooide die naar me, ik geloof dat ze riep vang, maar ik ving niet en hij sloeg tegen de muur kapot.
Rustig aan, zei ik.
Maar een tweede kan ging eraan. Ze lachte er de hele tijd bij, het was eigenlijk helemaal niet zo dat ze nijdig was, ze scheen alleen maar door het dolle heen, net een kind. Er was een mooi groen bordje met een huisje in reliëf erop dat bij het raam hing en ze rukte dat van de muur en smeet het stuk. Waarom weet ik niet maar ik vond dat bordje altijd zo mooi en ik vond het niks prettig het haar te zien breken, dus schreeuwde ik, heel scherp, hou op!
Het enige wat ze deed was dat ze haar duim tegen haar neus zette en een heel onhebbelijk gebaar maakte en haar tong uitstak. Net een straatjongen.
Ik zei: wees toch wijzer.
'Wees toch wijzer,' zei ze, de gek met mij stekend. Toen zei ze: 'Ga alsjeblieft even hier staan, dan kan ik bij die prachtige borden achter je.' Er hingen er twee bij de deur. 'Tenzij je ze graag zelf kapot gooit.'
Hou op, zei ik weer, nou is het genoeg geweest.
Maar ineens stond ze achter de sofa en rende op de borden af. Ik wist tussen haar en de deur te komen, ze probeerde onder mijn arm door te duiken, maar ik pakte de hare.
Toen veranderde ze ineens.
'Laat los,' zei ze zo rustig als wat. Dat deed ik natuurlijk niet, ik dacht dat ze me nog steeds plaagde.
Maar toen ineens zei ze 'laat los' op zo'n vuile toon dat ik het onmiddellijk deed. Toen ging ze bij de haard zitten. Na een poos zei ze: 'Haal een bezem. Ik zal de boel aanvegen.'
Dat doe ik morgen wel.
'Ik wil het doen.' Helemaal de mevrouw.
Ik zal het wel doen.
'Het is jouw schuld.'
Allicht.
'Je bent het meest volmaakte specimen van kleinburgerlijke harkerigheid dat ik ooit heb ontmoet.'
Ben ik dat?
'Ja, dat ben je. Je kunt de echte betere kringen niet uitstaan om hun snobisme en hun snobistische stemmen en manieren. Dat is toch zo, niet? Maar het enige dat jij daarvoor in de plaats zet is een afgrijselijk kleinzielige weigering lelijke gedachten te hebben of lelijke dingen te doen of op welke manier ook lelijk te zijn. Weet je wel dat alles wat groot is in de geschiedenis van de kunst en alles wat mooi is in het leven feitelijk dat is wat jij gemeen noemt of veroorzaakt werd door gevoelens die jij gemeen zou noemen? Door hartstocht, door liefde, door haat, door waarheid. Weet je dat wel?'
Ik weet niet waar je het over hebt, zei ik.
'Dat doe je wel. Waarom gebruik je anders altijd die stomme woorden - gemeen, fijn, netjes, juist? Waarom maak je je zo druk over wat netjes is? Je bent net een oude jongejuffrouw die het huwelijk smerig vindt en alles behalve kopjes slappe thee in een muffe oude kamer smerig vindt. Waarom haal je al het leven uit het leven? Waarom dood je alle schoonheid?'
Omdat ik het nooit zo goed gehad heb als jij. Daarom.
'Je kunt veranderen, je bent jong, je hebt geld. Je kunt leren. En wat heb je gedaan? Je had een klein droompje, het soort van droom dat naar ik veronderstel kleine jongens hebben en waar ze om masturberen, en jij gaat er prat op dat je zo aardig en netjes tegen me bent om niet tegenover jezelf te moeten toegeven dat die hele vertoning van mijn hierzijn gemeen is, gemeen, gemeen ...' Toen bleef ze ineens steken. 'Het geeft geen zier,' zei ze. 'Ik zou net zo goed Grieks tegen je kunnen praten.'
Ik snap het, zei ik, ik heb geen ontwikkeling.
Ze schreeuwde als het ware: 'Jij bent zo stom. Pervers.'
'Je hebt geld - eerlijk gezegd ben je helemaal niet stom, je zou kunnen worden wat je maar wilde. Het enige dat je daarvoor moet doen is het verleden van je afschudden. Je moet je tante doodmaken en het huis waarin je gewoond hebt en de mensen bij wie je woonde. Je moet een nieuw mens worden.'
Ze stak haar gezicht naar voren, in mijn richting - alsof het iets gemakkelijks was dat ik best kon, maar niet wou doen.
Dan kun je lang wachten, zei ik.
'Bedenk eens wat je allemaal zou kunnen doen. Je zou ... je zou schilderijen kunnen gaan verzamelen. Ik zou je wel vertellen waar je naar moest zoeken, ik zou je in contact brengen met mensen die je op weg zouden helpen. Denk toch eens aan al die arme artiesten die je zou kunnen helpen. In plaats van als een domme schooljongen vlinders dood te maken.'
Heel knappe mensen verzamelen anders vlinders, zei ik.
'Och, knap. . . wat schiet je daar mee op? Zijn het menselijke wezens?'
Wat bedoel je? vroeg ik.
'Als je me dat moet vragen, kan ik je er geen antwoord op geven.' Toen zei ze: 'Het schijnt altijd het einde van het liedje te moeten zijn dat ik tot jouw niveau moet afdalen als ik met je praat. Dat haat ik. Je ziet altijd kans een tree lager te kruipen dan ik kan komen.'
Zo ging ze soms tegen me tekeer. Natuurlijk vergaf ik het haar, maar het deed me op zo'n ogenblik wel pijn. Waar ze om vroeg was iemand die anders was dan ik, iemand die ik nooit zou kunnen zijn. Om een voorbeeld te geven, de hele nacht nadat ze gezegd had dat ik best schilderijen kon gaan verzamelen dacht ik erover; ik droomde dat ik schilderijen verzamelde, dat ik een groot huis had met beroemde schilderijen aan de muren en dat mensen ernaar kwamen kijken met Miranda erbij, natuurlijk. Maar ik wist de hele tijd dat het zot was; ik zou nooit iets anders verzamelen dan vlinders. Schilderijen zeggen me niks. Ik zou het niet doen omdat ik het zelf wilde, dus zou het geen zin hebben. Dat kon zij nooit inzien. Ze maakte nog verschillende andere tekeningen van me die heel goed waren, maar ze hadden iets dat me niet aanstond, ze maakte zich minder druk over dat het goed leek als over wat ze mijn innerlijk karakter noemde, zodat ze mij soms zó'n puntneus gaf dat je je eraan zou kunnen prikken en mijn mond was erg dun en naar, ik bedoel erger dan in werkelijkheid, want ik weet best dat ik geen schoonheid ben.
Ik durfde er niet aan te denken dat de vier weken om zouden zijn, ik wist niet wat er zou gebeuren, ik dacht alleen maar dat er herrie van zou komen en dat zij zou bokken en ik er wel voor zou zorgen dat ze nog eens vier weken bleef - ik bedoel dat ik dacht dat ik een soort macht over haar had, dat ze wel zou doen wat ik wou. Ik leefde eigenlijk van de ene dag op de andere. Ik bedoel dat ik geen plan had. Ik wachtte maar af. Ik verwachtte zelfs half en half dat de politie zou komen. Op een nacht had ik een vreselijke droom dat die kwam en dat ik haar moest vermoorden voordat ze de kamer binnenkwamen. Het was net of het een plicht was en ik had alleen een kussen om haar mee te vermoorden. Ik sloeg ermee en sloeg ermee en ze lachte en toen sprong ik bovenop haar en smoorde haar en zij lag stil en toen ik het kussen wegnam, lag ze te lachen, ze had maar gedaan of ze dood was. Ik werd druipnat van het zweet wakker, dat was de eerste keer dat ik ooit gedroomd had dat ik iemand vermoordde.
Ze begon al de nodige dagen voor het zover was over weggaan te praten. Ze bleef maar zeggen dat ze het aan niemand zou vertellen en natuurlijk moest ik zeggen dat ik haar geloofde, maar ik wist dat zelfs al meende zij het, de politie of haar ouders het tenslotte toch uit haar zouden weten te krijgen. En ze had het er voortdurend over dat wij vrienden zouden zijn en zij me zou helpen bij het kiezen van schilderijen en mij zou voorstellen aan mensen en voor me zou zorgen. Ze was heel aardig tegen me die dagen; niet dat ze er geen reden voor had, natuurlijk.
Eindelijk brak de noodlottige dag (de tiende november, de elfde was de dag dat ze vrij zou komen) aan. Het eerste wat ze zei toen ik haar koffie binnenbracht was, konden we vanavond geen feestje op touw zetten om het te vieren?
Vragen we er ook nog mensen bij, zei ik voor de grap, niet dat ik me zo leuk voelde, moet ik erbij zeggen.
'Alleen jij en ik. Omdat... och, nu ja, we hebben het gehaald, niet waar?' Toen zei ze: 'En boven, in je eetkamer?' Daar stemde ik in toe. Ik had geen keus.
Ze gaf me een lijstje van boodschappen die ik bij de dure kruidenier in Lewes moest doen en toen vroeg ze of ik sherry wilde kopen en een fles champagne en natuurlijk zei ik dat ik ervoor zou zorgen. Ik had haar nog nooit zo opgewonden zien worden. Ik denk dat ik ook opgewonden werd. Zelfs toen. Wat zij voelde, voelde ik ook. Om haar aan het lachen te maken zei ik: avondkleding natuurlijk. En ze zei: 'Oh, had ik maar een mooie jurk. En ik moet nog wat heet water hebben om mijn haar te wassen.'
Ik zei: ik zal een jurk voor je kopen. Zeg me maar zoals je altijd doet welke kleur enzovoort en ik zal kijken wat er in Lewes te krijgen is.
Gek, ik was aldoor zó voorzichtig geweest en daar stond ik dan met een rood hoofd. Maar ze glimlachte tegen me.
'Ik wist dat het Lewes was. Er zit een etiketje op een van de kussens. En ik zou óf een zwarte jurk willen hebben of nee, een beige, een steenrode ... oh, wacht even . ..' en ze liep naar haar verfdoos en begon kleuren te mengen zoals ze al eerder gedaan had als ze een sjaal van een speciale kleur wou hebben als ik naar Londen ging.
Deze kleur en het moet een heel eenvoudig model zijn, kort, niet lang, met zulke mouwen (ze tekende het) of geen mouwen, zoiets of zoiets.' Ik vond het altijd fijn als ze tekende. Ze was zo vlug, zo kwiek, je voelde dat ze popelde om wat het ook was te tekenen. Natuurlijk waren mijn gedachten die dag allesbehalve vrolijk. Het was echt iets voor mij om geen plan te hebben. Ik weet niet wat ik verwachtte dat er zou gebeuren. Ik weet zelfs niet of ik er niet over dacht om me aan de afspraak te houden, zelfs al was die me afgedwongen en afgedwongen beloftes zijn geen beloftes zeggen ze immers.
Ik ging er speciaal voor naar Brighton en daar zag ik, nadat ik er een heleboel bekeken had, in een klein winkeltje precies de jurk voor haar; je zag zo dat het een echte sjieke was, eerst hadden ze geen zin hem te verkopen als hij niet gepast werd hoewel het de goede maat was. Nou, toen ik terugging naar waar ik de bestelwagen geparkeerd had, kwam ik langs een andere winkel, een juwelierszaak, en ineens had ik het idee dat ze het wel leuk zou vinden een cadeautje te krijgen en ook dat dat alles misschien wat gemakkelijker zou maken als puntje bij paaltje kwam. Er was een halsketting van saffieren en diamanten die op een lap zwart fluweel lag, in de vorm van een hart weet ik nog - ik bedoel dat ze de ketting in de vorm van een hart hadden neergelegd. Ik naar binnen en hij kostte driehonderd pond en ik ging bijna meteen weer naar buiten, maar toen kreeg mijn royale kant de overhand. Tenslotte had ik het geld. De vrouw in de winkel deed hem om en hij was echt mooi en duur. Het zijn maar kleine stenen, zei ze, maar allemaal van het zuiverste water en dan die Victoriaanse zettingen. Het schoot me ineens te binnen dat Miranda het er op een keer over had dat ze Victoriaanse dingen zo mooi vond, dus dat deed de deur dicht. Natuurlijk waren er moeilijkheden over de cheque. De vrouw wou hem eerst niet aannemen, maar ik kreeg haar zover dat ze mijn bank opbelde en toen sloeg ze heel gauw een andere toon aan. Als ik met een lefstem had gepraat en gezegd had dat ik Lord Snert was of zoiets, wed ik ... maar daar kan ik me niet mee ophouden.
Het is gek hoe van het ene ding het andere komt. Terwijl ik de ketting kocht, zag ik een paar ringen en daardoor kreeg ik het plan dat ik haar kon vragen of ze met me wou trouwen en als ze nee zei dan zou dat betekenen dat ik haar bij me moest houden. Zo zou ik me eruit kunnen redden. Ik wist dat ze geen ja zou zeggen. Daarom kocht ik een ring. Hij was wel aardig, maar niet zo gek duur. Alleen maar voor de show.
Toen ik thuiskwam waste ik de ketting (ik moest er niet aan denken dat hij de huid van die andere vrouw aangeraakt had) en borg hem op zodat ik er op het goede ogenblik bij kon. Toen maakte ik alles in orde wat zij gezegd had: er waren bloemen en ik zette de flessen op het tafeltje tegen de wand en dekte alles echt op zijn grand hotel, met alle gebruikelijke voorzorgsmaatregelen natuurlijk. We hadden afgesproken dat ik om zeven uur naar beneden zou komen om haar te halen. Als ik de pakjes bij haar gebracht had, mocht ik haar niet meer zien, net zoals dat voor een bruiloft gaat. Toen besloot ik dat ik haar zonder doek en zonder gebonden handen boven zou laten komen voor deze ene keer, ik zou het erop wagen maar haar voortdurend in de gaten houden en ik zou de chloroform met CTC bij de hand hebben voor het geval dat er iets opdeed. Stel dat er iemand aan de deur kwam, dan kon ik de natte lap gebruiken en haar in een mum van tijd gebonden en met de doek voor haar mond in de keuken hebben en dan opendoen.
Nou, om zeven uur stond ik met mijn beste pak en overhemd en een nieuwe das die ik gekocht had aan en ik ging naar beneden naar haar toe. Het regende en dat was wél zo goed. Ze liet me een minuut of tien wachten en toen kwam ze de kamer uit. Ik ging bijna van de sokken. Even dacht ik dat zij het niet was, zó anders leek het. Ze had een hoop Franse odeur die ik haar gegeven had op en voor het eerst sinds ze bij mij was had ze zich echt opgemaakt; ze had de jurk aan en die stond haar echt goed, hij was crèmig van kleur, heel eenvoudig maar elegant en liet haar armen en haar nek bloot. Het was helemaal geen meisjesjurk, ze leek een echte vrouw. Haar haar zat anders dan anders bovenop haar hoofd, heel sjiek. Empire, noemde ze het. Ze zag er precies uit als een van die fotomodelzussen die je in tijdschriften ziet; ik stond er echt van te kijken zoals ze eruit kon zien als ze wou. Ik weet nog dat haar ogen ook anders waren, ze had er zwarte strepen omheen getekend zodat ze er heel mondain uitzag. Mondain, dat is precies het goede woord. Natuurlijk maakte ze dat ik me zo onhandig en houterig als wat voelde. Ik had net zo'n gevoel als wanneer ik naar het uitkomen van een imago zat te kijken en hem dan dood moest maken. Ik bedoel, het is zó mooi dat je er door in de war raakt, je weet niet meer wat je wilt, wat je eigenlijk moet doen.
'En?' zei ze. Ze draaide pronkend rond.
Heel netjes, zei ik.
'Is dat alles?' Ze keek me vanonder haar wenkbrauwen aan.
Ze zag er werkelijk mieters uit.
Prachtig, zei ik. Ik wist niet wat ik moést zeggen, ik wou de hele tijd naar haar kijken en ik kon niet. Ik voelde me ook een beetje angstig. Ik bedoel, het leek of we verder van elkaar af waren dan ooit. En ik wist meer en meer dat ik haar niet kon laten gaan.
Nou, zei ik, zullen we dan maar naar boven gaan?'
'Geen koorden, geen doek?'
Daar is het te laat voor, zei ik. Dat is nou voorbij.
'Ik denk dat wat jij vandaag en morgen doet, een van de beste dingen zal blijken te zijn die je ooit zijn overkomen.'
Een van de treurigste, liet ik mij ontvallen.
'Nee, dat is niet waar. Het is het begin van een nieuw leven. En van een nieuwe jij.'
En ze stak haar hand uit en pakte de mijne en nam me mee de trap op naar boven. Het goot en ze haalde maar één keer diep adem voordat ze de keuken binnenging en door de eetkamer naar de mooie kamer.
'Fijn,' zei ze.
Ik dacht dat jij altijd zei dat dat woord niks betekende, zei ik.
'Soms wel. Mag ik een glas sherry?'
Ik schonk er ons ieder een in. Nou, daar stonden we dan, ik moest om haar lachen, ze deed de hele tijd zo of de kamer vol mensen was, ze wuifde ernaar en vertelde mij alles over ze en hun over mijn nieuwe leven en toen zette ze een plaat op de grammofoon, het was zachte muziek en ze zag er zo mooi uit. Ze was zo veranderd, haar ogen leken te leven en door de Franse odeur die ze had die de kamer vulde en de sherry en de hitte van het haardvuur, echte houtblokken, lukte het me te vergeten wat ik later op de avond zou moeten doen. Ik maakte zelfs een paar flauwe grappen. Maar zij lachte erom. Nou, ze nam een tweede glas en toen gingen we naar de andere kamer waar ik mijn cadeautje stiekem op haar plaats gelegd had dat ze dadelijk zag.
'Voor mij?'
Kijk maar eens, zei ik. Ze deed het papier eraf en die donkerblauwe leren doos kwam te voorschijn en zij drukte op de knop en ze zei gewoon niks. Ze zat er zomaar naar te staren.
'Zijn ze echt?' vroeg ze vol ontzag, echt ontzag.
Allicht. Het zijn maar kleine steentjes, maar ze zijn van prima kwaliteit.
'Ze zijn fantastisch,' zei ze. Toen stak ze me de doos toe. 'Ik kan ze niet aannemen. Ik begrijp, tenminste ik meen te begrijpen waarom je mij dit hebt gegeven en ik waardeer het heel erg, maar ... ik kan het niet aannemen.'
Ik heb graag dat je ze aanneemt, zei ik.
'Maar . .. Ferdinand, als een jongeman een dergelijk cadeau geeft aan een meisje kan dat maar één ding betekenen.'
Wat, vroeg ik.
'Andere mensen kunnen soms zulke lelijke dingen denken.'
Ik zou zo graag willen dat je ze aannam. Toe, alsjeblieft.
'Ik zal ze voor vanavond dragen. Ik zal net doen of ze van mij zijn.'
Ze zijn van jou, zei ik.
Ze liep om de tafel heen met de doos in haar hand.
'Doe om,' zei ze. 'Als jij een meisje juwelen geeft, moet je ze zelf omdoen.'
Daar stond ze naar me te kijken, vlak voor mijn neus, ze draaide zich om toen ik de stenen opnam en om haar hals legde. Het vastmaken was een heel karwei, mijn handen trilden, het was de eerste keer dat ik haar huid aanraakte behalve haar handen. Ze rook zo lekker dat ik de hele avond zo had kunnen blijven staan. Het was net of ik in zo'n advertentie stond en dat die was gaan leven. Eindelijk draaide ze zich om en daar stond ze me aan te kijken.
'Mooi?'
Ik knikte, ik kon niet praten. Ik wilde iets aardigs zeggen, een complimentje.
'Zou je het prettig vinden als ik je een kus op je wang gaf?'
Ik zei het niet, maar ze legde haar hand op mijn schouders en ging een beetje op haar tenen staan en kuste mijn wang. Die zal wel gloeiend heet geweest zijn, langzamerhand had ik zo'n kop als vuur gekregen dat je er de kachel mee kon aansteken.
Nou, we aten koude kip en zo; ik maakte de champagne open en die was best lekker, ik keek er van op. Ik dacht, had ik nog maar een fles gekocht, het leek zo makkelijk drinken, je werd er vast niet zo gauw dronken van. Maar we zaten wel telkens te lachen, ze was echt geestig zoals ze met andere mensen die er niet waren, weer praatte en zo.
Na het eten zetten we koffie in de keuken samen (ik hield mijn ogen goed open, natuurlijk) en namen hem mee naar de mooie kamer en zij zette jazzplaten op die ik voor haar gekocht had. We zaten zowaar samen op de sofa. Toen deden we charades; zij stelde dingen voor, lettergrepen van woorden en ik moest raden wat het was. Ik kon er niks van, niet voorstellen en niet raden. Ik weet nog dat één woord dat ze voorstelde 'vlinder' was. Ze deed het nog eens en nog eens en nog eens en ik kon het niet raden. Ik zei vliegtuig en alle vogels die ik kon bedenken en tenslotte plofte ze neer in een stoel en zei dat ik een hopeloos geval was. Toen moest er gedanst worden. Ze probeerde me de jive en de samba te leren, maar dat betekende dat ik haar moest aanraken, ik raakte helemaal van streek en ik was steeds uit de maat. Ze moet me wel een echte sloompit gevonden hebben. Het volgende was dat ze eventjes weg moest. Ik vond het maar matig, maar ik wist wel dat ik niet van haar kon verwachten dat ze beneden ging. Ik moest haar wel naar boven laten gaan en ik stond op de trap waar ik kon zien of ze soms streken uithaalde met het licht (de planken waren er niet voor, dat had ik over het hoofd gezien). Het raam was hoog, ik wist dat ze er niet uit kon klimmen zonder dat ik het hoorde en het was een hele sprong. In ieder geval kwam ze dadelijk naar buiten en toen zag ze me op de trap staan.
'Kun je me niet vertrouwen?' Ze zei het wat vinnig.
Ik zei ja, dat is het niet.
We gingen terug naar de mooie kamer.
'Wat is het dan wel?'
Als je er nu vandoor ging zou je nog altijd kunnen zeggen dat ik je gevangen hield. Maar als ik je thuis breng, kan ik zeggen dat ik je vrijgelaten heb. Ik weet dat het idioot is, zei ik. Natuurlijk speelde ik maar een beetje komedie. Het was een heel moeilijke situatie. Nou, ze keek naar me en toen zei ze: 'Laten we eens met elkaar praten. Kom hier naast me zitten.'
Ik ging zitten.
'Wat ben je van plan te gaan doen als ik weg ben?'
Daar denk ik maar niet aan, zei ik.
'Denk je dat je met me wilt blijven omgaan?'
Natuurlijk wil ik dat.
'Je bent definitief van plan in Londen te komen wonen? We zullen een echt modern iemand van je maken. Een echt interessant iemand om te leren kennen.'
Jij zou je voor me schamen met al je vrienden.
Het was allemaal zo onwerkelijk. Ik wist dat ze maar deed alsof, net als ik. Ik had pijn in mijn hoofd. Het liep helemaal verkeerd.
'Ik heb hopen vrienden. Weet je waarom? Omdat ik me nooit voor hen schaam. Ik ken allerlei soorten mensen. Je zult bij lange na niet de vreemdste zijn. Er is er een bij die heel immoreel is. Maar hij is een prachtschilder en daarom vergeven wij het hem. En hij schaamt zich evenmin. Jij moet net zo worden. Je moet je niet schamen. Ik zal je wel helpen. Het zal best gaan als je het probeert.'
Dit scheen het goede ogenblik te zijn. Ik kon het trouwens niet langer uithouden.
Toe, trouw met me, zei ik. Ik had de ring in mijn zak klaar. Er was een stilte.
Alles wat ik heb is van jou, zei ik.
'Trouwen betekent van iemand houden,' zei ze.
Ik verwacht niks van je, zei ik. Ik verwacht niet van je dat je iets doet dat je niet wilt. Je kunt doen wat je wilt, kunst studeren enzovoort. Ik zal niks, totaal niks van je vragen behalve in naam mijn vrouw te zijn en samen met mij in hetzelfde huis te wonen.
Ze zat naar het karpet te staren.
Je mag je eigen slaapkamer hebben en de deur iedere nacht op slot doen, zei ik.
'Maar dat is afgrijselijk. Het is onmenselijk! We zullen elkaar nooit begrijpen. We hebben niet hetzelfde soort hart.'
Ik heb anders wel een hart, zei ik.
'Ik vind dingen alleen mooi of niet mooi. Kun je dat niet begrijpen? Ik denk niet aan goed of kwaad. Alleen aan mooi of lelijk. Ik vind een hoop nette dingen lelijk en een hoop gemene dingen mooi.'
Je speelt met woorden, zei ik. Het enige wat ze deed was mij aanstaren, toen glimlachte ze en stond op en ging bij het vuur staan, oh zo mooi. Maar diep in gedachten. Superieur.
Ik vermoed dat jij verliefd bent op die Piers Broughton, zei ik. Ik had zin haar eens een goede schok te geven. Ze was dan ook echt verbaasd.
'Hoe weet jij dat hij bestaat?'
Ik zei dat het in de kranten had gestaan. Ze zeiden dat jij en hij onofficieel verloofd waren, zei ik.
Ik zag dadelijk dat het niet zo was.
Ze lachte alleen. 'Hij is de laatste met wie ik zou trouwen. Ik trouwde nog liever met jou.'
Waarom kan het niet met mij?
'Omdat ik niet kan trouwen met een man die mij niet het gevoel geeft dat ik helemaal bij hem hoor. Mijn gedachten moeten de zijne zijn, mijn hart moet van hem zijn, mijn lichaam moet van hem zijn. Net zoals ik het gevoel moet hebben dat hij van mij is.'
Ik hoor bij jou.
'Maar dat doe je niet! Bij elkaar horen betekent dat er een is die geeft en een die accepteert wat er wordt gegeven. Jij hoort niet bij mij omdat ik je niet kan accepteren. Ik kan je niets teruggeven.'
Ik wil helemaal niet veel.
'Dat weet ik wel. Niet meer dan de dingen die ik in ieder geval te geven heb. Mijn uiterlijk, mijn manier van praten en bewegen. Maar ik ben nog meer. Ik heb nog andere dingen te geven. En die kan ik jou niet geven omdat ik niet van je houd.'
Ik zei: dat verandert dan alles, hè. Ik stond op, mijn hoofd bonsde. Ze wist meteen wat ik bedoelde, dat zag ik aan haar gezicht, maar ze deed net of ze het niet begreep.
'Wat bedoel je?'
Je weet best wat ik bedoel, zei ik.
'Ik zal met je trouwen. Ik zal met je trouwen zodra je wilt.'
Haha, zei ik.
'Dat wilde je me toch horen zeggen - of niet?'
Ik veronderstel dat jij denkt dat ik niet weet dat je er geen getuigen en zo bij nodig hebt, zei ik.
'Nu en?'
Ik vertrouw je voor geen halfje, zei ik.
Zoals ze toen naar me keek, ik werd er echt misselijk van. Alsof ik nauwelijks een menselijk wezen was. Niet met een sneerf hoor. Alleen maar of ik iets uit de ruimte was. Iets fascinerends, als het ware.
Je denkt zeker dat ik al die mooie praatjes van jou niet door heb, zei ik.
Ze zei alleen maar: 'Ferdinand.' Als een soort smeekbede. Weer een van die handigheidjes van haar.
Kom me niet met je 'Ferdinand' aan boord, zei ik.
'Je hebt het beloofd. Je kunt je belofte niet verbreken.'
Ik kan doen wat ik wil.
'Maar ik weet niet wat je van me wilt. Hoe kan ik je bewijzen dat ik je vriend ben als je me er nooit de kans toe geeft?'
Hou je mond, zei ik.
Toen begon ze ineens weer komedie te spelen, ik wist dat het zou komen, ik zat er al op te wachten, maar waar ik niet op gerekend had was het geluid van een auto buiten. Net toen die bij het huis was stak ze een voet uit zogenaamd om hem te warmen, maar ineens trapte ze een brandend blok hout uit de haard op het kleed, op hetzelfde moment begon ze te gillen en rende naar het raam en toen ze zag dat er een hangslot op zat, naar de deur. Maar ik had haar al te pakken. Ik ging niet eerst de chloroform halen die in een la zat, snelheid was het enige waar het op aan kwam. Ze probeerde zich om te draaien en ze krabde me en bewerkte me met haar nagels, nog altijd onder luid gegil, maar ik was niet in de stemming om zachtzinnig te zijn, ik sloeg haar armen weg en hield mijn hand over haar mond. Ze rukte eraan en beet en schopte, maar toen was ik al helemaal in paniek. Ik pakte haar bij haar schouders en sleurde haar mee naar de la waar de plastic doos in zat. Ze zag wat het was, ze probeerde zich los te wurmen, ze zwaaide haar hoofd van de ene kant naar de andere, maar ik haalde de lap eruit en gaf haar haar portie. En de hele tijd luisterde ik natuurlijk. En keek naar het houtblok, dat lag lelijk te smeulen, de kamer stond vol rook. Nou, zodra ze buiten westen was, liet ik haar los en ging het vuur doven. Ik gooide er water uit een vaas overheen. Ik moest enorm snel zijn, ik besloot haar naar beneden te brengen nu het kon, wat ik deed, ik legde haar op haar bed en toen weer naar boven om te zien of het vuur werkelijk gedoofd was en niemand in de buurt. Ik deed heel onverschillig de voordeur open, er was niemand, dus dat zat goed. Nou, toen ging ik weer naar beneden.
Ze was nog steeds buiten westen op het bed. Ze zag er verschrikkelijk uit, haar jurk helemaal scheef over haar ene schouder. Ik weet niet wat het was, het wond me op, ik kreeg allerlei ideeën in mijn hoofd toen ik haar daar totaal buiten westen zag liggen. Het was net of ik had laten zien wie er nu eigenlijk de baas was. De jurk was van haar ene schouder afgegleden, ik kon de boord van een kous zien. Ik weet niet waar dat me aan herinnerde, ik moest denken aan een Amerikaanse film die ik op een keer zag (of was het een tijdschrift) over een man die een dronken kind thuis bracht en haar uitkleedde en haar in bed stopte, niets gemeens, hoor, dat was alles wat hij deed en meer niet en zij werd later wakker met zijn pyjama aan.
Dus dat deed ik. Ik trok haar jurk uit en haar kousen en liet haar zekere dingen aanhouden, alleen de bustehouder en dat andere ding, om niet helemaal tot het uiterste te gaan. Ze zag er echt uit als een plaatje zoals ze daar lag met niet meer als wat tante Annie flarden van niks noemde aan. (Ze zei dat dat de reden was dat steeds meer vrouwen kanker kregen.) Net of ze een bikini aan had. Dat was mijn kans waar ik op gewacht had. Ik haalde mijn trouwe fototoestel en nam een paar foto's, ik zou er wel meer gemaakt hebben, maar ze begon een beetje te bewegen, dus moest ik de boel inpakken en er als de weerlicht vandoorgaan.
Ik begon dadelijk met het ontwikkelen en afdrukken. Ze waren heel fijn geworden. Niet artistiek, maar wel interessant. Ik deed die nacht geen oog dicht, ik was in alle staten. Er waren ogenblikken dat ik dacht dat ik weer maar naar beneden zou gaan om haar de lap te geven en nog meer foto's te nemen, zo erg was ik er aan toe. Ik ben eigenlijk helemaal niet zo en ik was die nacht alleen maar zo door alles wat er gebeurd was en omdat ik zo in spanning gezeten had. De champagne had trouwens ook een slechte uitwerking op me. En alles wat ze gezegd had. Het was wat ze noemen een culminatie van omstandigheden.
Het werd nooit meer hetzelfde tussen ons ondanks alles wat er voorgevallen was. Op de een of andere manier bewees het dat we het nooit samen eens konden worden, zij kon mij nooit begrijpen, ik veronderstel dat zij zou zeggen dat ik haar nooit had kunnen begrijpen of toch niet begrepen zou hebben.
Over wat ik deed, hè, dat ik haar uitkleedde - toen ik er later over dacht zag ik wel dat het helemaal niet zo erg was; maar weinigen zouden zichzelf zo in bedwang gehouden hebben en alleen maar foto's genomen hebben, het was eigenlijk een punt in mijn voordeel. Ik vroeg me af wat ik moest doen, ik besloot dat een brief het beste was. Hier is wat ik schreef:
Het spijt me van gisteravond, je denkt nou vast dat je me nooit zal kunnen vergeven.
Ik heb wel gezegd dat ik nooit geweld zou gebruiken tenzij gedwongen. Ik denk dat je zal willen toegeven dat je me echt verplichtte door wat je deed. Toe, begrijp alsjeblieft dat ik alleen het noodzakelijke deed. Ik trok je jurk uit omdat ik dacht dat je weer onpasselijk zou kunnen worden. Ik toonde al het respect dat ik kon in de gegeven omstandigheden. Geef me alsjeblieft de eer dat ik niet zo ver gegaan ben als sommigen eventueel in dezelfde situatie.
Ik laat het maar hierbij. Behalve dat ik je nog een beetje langer hier moet hebben.
Groetend, enz.
Ik zette er niks boven. Ik kon maar niet besluiten wat ik tegen haar moest zeggen: lieve Miranda scheen zo familiaar. Nou, ik ging naar beneden en bracht haar haar ontbijt. Het ging net zo als ik gedacht had. Ze zat in haar stoel en staarde me aan. Ik zei goeiemorgen, ze gaf geen antwoord. Ik zei iets - wil je crispies of corn flakes? - en ze keek maar. Dus zette ik haar ontbijt met de brief op het blad neer en wachtte buiten en toen ik terug naar binnen ging had ze niets aangeraakt, de brief was ongeopend en zij zat me nog steeds aan te staren. Ik wist dat praten geen zin had, ze moest bepaald niks van me hebben.
Ze hield het verscheidene dagen vol. Voor zover ik wist was het enige wat ze gebruikte een beetje water. Minstens eens per dag, als ik haar eten binnenbracht dat ze altijd weigerde te eten, probeerde ik haar tot rede te brengen. Ik bracht de brief weer binnen en deze keer las ze hem, hij lag tenminste in snippers dus moest ze hem aangeraakt hebben. Ik probeerde van alles, ik sprak zacht en lief, ik deed of ik kwaad was, verbitterd, ik smeekte haar, maar het gaf allemaal niks. Meestal zat ze gewoon met haar rug naar me toe of ze me niet hoorde. Ik zorgde voor speciale dingen als buitenlandse chocolade, kaviaar, het lekkerste eten dat je met geld kan kopen (in Lewes), maar ze raakte het eenvoudig niet aan. Ik begon me werkelijk ernstig ongerust te maken.
Maar op een morgen toen ik naar binnen ging stond ze bij haar bed met haar rug naar me toe; maar ze draaide zich om zo gauw als ik binnenkwam en zei goeiemorgen. Maar op een rare toon. Kwaadaardig.
Goeiemorgen, zei ik. Het is prettig om je stem weer te horen.
'O ja? Dat zal je tegenvallen. Je zult wensen dat je haar nooit gehoord had.'
Dat staat te bezien, antwoordde ik.
'Ik zal je vermoorden. Ik besef dat je me rustig van honger zou laten sterven. Echt iets voor jou.'
Ik heb je de laatste dagen zeker geen kruimel eten gebracht?
Daar had ze niet van terug, ze begon weer op de oude manier tegen me tekeer te gaan.
'Je houdt mij niet langer gevangen. Je houdt de dood gevangen.'
Ontbijt toch maar een beetje, zei ik.
Nou, vanaf die tijd at ze normaal, maar het was niet zoals vroeger. Ze praatte nauwelijks tegen me en als ze wat zei was het altijd scherp en sarcastisch, ze had zo'n humeur dat je onmogelijk in haar buurt kon blijven. Als ik er ooit langer was dan een minuut als het niet nodig was, snauwde ze me toe eruit te gaan. Op een dag kort daarop kwam ik met een schaal echt lekkere opgebakken boontjes op toost en ze pakte hem zomaar op en gooide hem naar mijn hoofd. Ik had echt wel zin haar een goeie oplawaai te verkopen. Omstreeks die tijd hing het hele gedoe me toch al de keel uit, het scheen geen enkele zin te hebben, ik had alles geprobeerd maar ze moest en zou me die avond kwalijk nemen. Het was of we vastgelopen waren.
Toen vroeg ze op een dag zowaar om iets. Het was mijn gewoonte geworden dadelijk na haar warme eten weg te gaan voordat ze me aan kon blaffen, maar deze keer zei ze: wacht even.
'Ik wil in bad.'
Dat gaat vanavond niet, zei ik. Ik had er niet op gerekend.
'Morgen?'
Ik zie niet in waarom niet. Met parool.
'Ik zal je mijn parool geven.' Ze zei het op een vuile harde toon. Ik wist wat haar parool waard was.
'En ik wil in de kelder wandelen.'
Ze stak haar handen vooruit en ik bond ze. Het was de eerste keer dat ik haar aanraakte sinds dagen. Nou, als gewoonlijk ging ik op de trap naar de buitendeur zitten en zij liep op en neer op die gekke manier van haar. Het woei hard, je kon het zelfs beneden horen, niks als het geluid van haar voeten en de wind erboven. Ze zei een hele tijd niks, waarom weet ik niet maar ik wist dat ze er zin in had.
'En geniet je van het leven?' kwam ze ineens uit de hoek.
Niet erg, antwoordde ik. Op mijn hoede.
Ze liep nog een keer of vier vijf heen en weer. Toen begon ze muziek te neuriën.
Dat is een aardig wijsje, zei ik.
'Bevalt het je?'
Ja, zei ik.
'Dan bevalt het mij niet meer.'
Nog twee of drie keer liep ze op en neer.
'Praat tegen me.'
Over wat?
'Vlinders.'
Wat over vlinders?
'Waarom je ze verzamelt. Waar je ze vindt. Vooruit. Zeg maar wat.'
Nou, het leek raar, maar ik begon te praten, telkens als ik ophield zei ze: toe maar, ga door. Ik moet daar wel een half uur hebben zitten praten tot ze bleef staan en zei: zo is het genoeg.
Ze ging terug naar binnen en ik deed het koord af en toen ging ze regelrecht op haar bed zitten met haar rug naar me toe. Ik vroeg of ze nog thee moest, ze gaf geen antwoord, ineens drong het tot me door dat ze zat te huilen. Het maakte me echt helemaal van streek als ze huilde, ik kon er niet tegen haar zo ongelukkig te zien. Ik ging naar haar toe tot dichtbij haar en zei: zeg me maar wat je wilt, ik zal alles voor je kopen. Maar ze draaide zich met een ruk naar me om, ze zat inderdaad te huilen, maar haar ogen schoten vuur, ze stond op en kwam op me af terwijl ze zei eruit, eruit, eruit. Het was ontzettend. Het leek echt of ze gek was.
De volgende dag was ze heel stil. Geen woord. Ik had de planken voor het raam en alles klaar en ja hoor, ze gaf te kennen dat ze er klaar voor was toen ze haar wandeling gehad had (dit keer helemaal in stilte). Dus bond ik haar en deed haar de doek voor en nam haar mee naar boven en ze nam een bad en toen kwam ze te voorschijn en stak onmiddellijk haar handen uit om gebonden te worden en de doek. Ik ging altijd eerst de keuken uit met mijn hemd op haar voor alle zekerheid, maar er was daar een tree, ik viel er zelf een keer over, misschien kwam het daardoor, toen ze viel leek het zo gewoon, ook dat de borstels en flessen en dingen die ze in een handdoek droeg (haar handen waren van voren gebonden, dus droeg ze haar spullen altijd van voren tegen zich aan gedrukt) met veel lawaai op het tuinpad vielen. Ze stond zo onschuldig als wat op, ze boog zich voorover om haar knieën te wrijven en als een echte sufferd knielde ik neer om haar spullen op te rapen. Natuurlijk hield ik met één hand haar ochtendjas vast, maar ik keek even niet naar haar wat noodlottig was.
Voor ik het wist kreeg ik een vreselijke klap tegen de zijkant van mijn hoofd. Gelukkig miste die mijn hoofd, mijn schouder of liever de kraag van mijn jas ving de klap op. Hoe dan ook, ik viel opzij, half in een poging om de volgende aanval te ontwijken. Ik was uit mijn evenwicht en kon haar armen niet te pakken krijgen, hoewel ik haar nog altijd bij haar ochtendjas vast had. Ik zag haar met iets in haar handen staan, ineens wist ik dat het mijn klusjesbijl was; die had ik 's morgens nog gebruikt in de tuin waar een tak van een van de appelbomen loshing door de wind van de vorige nacht. Ik wist in een flits dat ik eindelijk een flater begaan had. Ik had hem laten liggen op het kozijn van het keukenraam en daar moet ze hem ontdekt hebben. Eén enkele verassing en je bent alles kwijt. Eén ogenblik was ik aan haar genade overgeleverd, het was een mirakel dat ze me niet om zeep bracht. Ze sloeg weer toe en ik had mijn arm maar half omhoog en ik voelde een vreselijke houw in mijn slaap, mijn hoofd tolde ervan en het bloed leek er dadelijk uit te stromen. Ik weet niet hoe ik het klaarspeelde, instinct veronderstel ik, maar ik schopte opzij en kronkelde me en ze viel, haast bovenop me, ik hoorde de bijl op de stenen vallen. Ik wist hem te pakken te krijgen en weg te rukken en gooide hem op het gras, en toen pakte ik haar handen vast voordat ze de doek voor haar mond af kon rukken, dat was haar bedoeling.
Nou we vochten weer verder, maar een paar seconden, ze moet ingezien hebben dat het geen nut meer had, ze had haar kans gehad en gemist, ze hield ineens op met vechten en ik kreeg haar de deur binnen en naar beneden. Ik was ruw, ik voelde me ontzettend, het bloed stroomde langs mijn gezicht. Ik duwde haar naar binnen en ze keek me even heel raar aan voordat ik de deur dichtsmeet en op slot deed. Van haar koorden en de doek voor haar mond trok ik me niks aan. Dat zal haar leren, dacht ik.
Nou, boven ging ik mij wassen, ik dacht dat ik flauw zou vallen toen ik mijn gezicht zag, ik zat vol bloed. Maar ik had erg geboft, de bijl was niet zó scherp en hij was langs mijn hoofd geschampt, het leek een vreselijke rijtwond maar diep was hij niet. Ik bleef een hele tijd zitten met een doek er tegenaan gedrukt. Ik had nooit gedacht dat ik het zien van bloed zo goed zou kunnen verdragen, ik stond die avond versteld van mezelf.
Natuurlijk voelde ik me verbitterd. Als ik me niet een beetje flauw gevoeld had weet ik niet wat ik nog gedaan zou hebben. Het was zo ongeveer de druppel die de emmer doet overlopen zoals het gezegde luidt en er kwamen inderdaad zekere gedachten bij me op. Ik weet niet wat ik nog gedaan zou hebben als ze zo was blijven doorgaan. Maar dat doet er nu niks meer toe.
De volgende morgen ging ik naar beneden, ik had nog steeds pijn in mijn hoofd, ik was rijp om echt vuil te worden als zij het was, maar mijn klomp brak, het eerste dat ze deed was opstaan en me vragen hoe het met mijn hoofd ging. Ik wist door haar manier van vragen dat ze probeerde anders te zijn. Vriendelijk.
Ik mag van geluk spreken dat ik niet dood ben, zei ik.
Ze was zo bleek als wat, ernstig ook. Ze stak haar handen uit, ze had de doek af weten te doen, maar ze moet met het koord om geslapen hebben (ze was nog steeds in haar ochtendjas). Ik maakte haar los.
'Laat me er eens naar kijken.'
Ik deinsde achteruit, ik was schuw van haar.
'Ik heb niets in mijn handen. Heb je de wond schoongemaakt?'
Ja.
'Met een desinfecterend middel?'
Het zit wel goed.
Nou ze ging een flesje Dettol halen dat ze had, ze verdunde er wat van met watten en kwam terug.
Wat krijgen we nou weer, zei ik.
'Ik wil dit erop deppen. Ga zitten. Ga zitten.' Aan haar manier van praten merkte je dat ze het goed bedoelde. Gek, soms wist je eenvoudig dat het uitgesloten was dat ze loog.
Ze haalde de pleister en het Engels pluksel eraf, heel voorzichtigjes, ik voelde dat ze een schok kreeg toen ze het zag, het was geen prettig gezicht, maar ze maakte het heel zachtjes schoon en deed het pluksel er weer op.
Welbedankt, zei ik.
'Het spijt me dat ik... deed wat ik gedaan heb. En ik zou jou willen bedanken dat je geen wraak genomen hebt. Je had er volkomen het recht toe.'
Het is niet makkelijk als je gedaan hebt wat jij gedaan hebt.
'Ik wil nergens over praten. Ik wil alleen zeggen dat het me spijt.'
Ik neem je excuses aan.
'Dank je.'
Het ging allemaal heel officieel, ze draaide zich om en ging ontbijten en ik wachtte buiten. Toen ik op de deur klopte om te kijken of ik het blad kon weghalen was ze aangekleed en het bed behoorlijk opgemaakt, ik vroeg of ze iets nodig had maar ze zei van niet. Ze zei dat ik een bepaalde zalf voor mezelf moest gaan halen en ze gaf mij het blad aan met even een zweem van een lachje. Dat lijkt niet veel, maar het duidde op een grote verandering. Ik had er mijn hoofd bijna voor over. Ik was echt gelukkig die ochtend. Net of de zon weer ging schijnen.
Daarna waren we een dag of twee, drie noch het een noch het ander. Ze sprak niet veel, maar ze was helemaal niet hatelijk of scherp. Toen op een dag na het ontbijt vroeg ze me te gaan zitten net als ik in het begin deed zodat ze me kon uittekenen. Dat was alleen maar een uitvlucht van haar om te kunnen praten.
'Ik wil dat je me helpt,' zei ze.
Laat maar eens horen, zei ik.
'Ik heb een vriendin op wie een jongeman verliefd is geworden.'
Ga door, zei ik. Ze bleef steken. Zeker om mij erin te zien trappen, denk ik.
'Hij is zó verliefd op haar dat hij haar ontvoerd heeft. Hij houdt haar gevangen.'
Hoe toevallig.
'Niet waar? Welnu, ze wil haar vrijheid terug en ze wil hem niet kwetsen. En ze weet gewoonweg niet wat ze moet doen. Wat zou jij haar aanraden?'
Geduld, zei ik.
'Wat moet er gebeuren voordat de jongeman haar vrijlaat?'
Er zou van alles en nog wat kunnen gebeuren.
'Zoals je wilt. Laten we er ook maar geen spelletje van maken. Vertel me maar wat ik moet doen om vrijgelaten te worden.'
Ik kon geen antwoord geven, ik dacht dat als ik zei blijf voorgoed bij me, we weer daar zouden zijn waar we begonnen waren.
'Trouwen heeft geen zin. Jij kunt me niet vertrouwen.'
Nog niet.
'En als ik eens met je naar bed ging?'
Ze had opgehouden met tekenen. Ik wou geen antwoord geven.
'Wel?'
Ik dacht niet dat jij van dat soort was, zei ik.
'Ik probeer er alleen achter te komen wat je prijs is.' Net eender of het een nieuwe wasmachine was waarvan ze naar de voor-en nadelen informeerde.
Je weet wat ik wil, zei ik.
'Maar dat weet ik nu juist niet!'
Je weet het best.
'Oh God. Luister nu eens. Zeg alleen maar ja of nee. Wil jij met mij naar bed?'
Niet zoals we er op het ogenblik voorstaan.
'Hoe staan wij er op het ogenblik voor?'
Ik dacht nog wel dat jij de bolleboos was.
Ze haalde diep adem. Ik vond het wel prettig haar een beetje op stang te jagen.
'Jij hebt dus het gevoel dat ik slechts uitkijk naar een manier om te ontsnappen? Dat het wat ik ook deed, alleen daarvoor zou zijn? Is dat het?'
Ik zei ja.
'Maar als je nu het gevoel had dat ik het om een andere reden deed. Omdat ik je aardig vond. Zomaar. Zou je het dan willen?'
Waar jij over praat kan ik in Londen kopen wanneer ik maar wil, zei ik.
Toen hield ze even haar mond. Ze begon weer te tekenen. Na een poosje zei ze: 'Je hebt me dus niet hierheen gehaald omdat je je seksueel tot mij aangetrokken voelt.'
Ik voel me wel tot je aangetrokken, zei ik. Heel erg.
'Jij bent net een Chinese doos,' zei ze. Toen ging ze door met tekenen en zeiden we niets meer. Ik deed nog wel een poging, maar ze zei dat het de pose bedierf.
Ik weet wel wat sommige mensen ervan zouden denken, ze zouden mijn gedrag eigenaardig vinden. Ik weet best dat de meeste mannen er alleen maar aan gedacht zouden hebben om op oneerlijke manier van de situatie te profiteren en er waren gelegenheden genoeg. Ik had de lap met chloroform kunnen gebruiken. Doen wat ik wou, maar van dat soort ben ik niet, beslist niet. Ze was net een rups die je drie maanden moet voeden en probeert het in een paar dagen te doen. Ik wist dat dat nooit op iets kon uitlopen, zij had altijd zo'n haast. Tegenwoordig willen de mensen altijd dingen hebben; ze denken er nog niet aan of ze willen het al in hun handen hebben, maar ik ben anders, ouderwets, ik vind het fijn aan de toekomst te denken en alles op zijn tijd rijp te laten worden. Langzaam aan, dan breekt het lijntje niet, zei oom Dick altijd als hij een kanjer aan de haak had.
Wat zij nooit snapte was dat het wat mij betreft het hebben was. Het was genoeg dat ik haar had. Verder hoefde er niets te gebeuren. Ik wilde haar alleen maar hebben, veilig opgeborgen, eindelijk. Er gingen twee of drie dagen voorbij. Ze zei nooit veel, maar op een keer na de lunch zei ze: 'Je hebt me tot levenslang veroordeeld, hè?' Ik zag wel dat ze maar wat zei, dus ik zei niks.
'Doen we er dan niet beter aan maar weer goede vrienden te worden?'
Mij best, zei ik.
'Ik zou vanavond graag in bad willen.'
Best.
'En kunnen we daarna dan een beetje boven zitten? Deze kamer maakt me dol, ik snak naar een verandering.'
Ik zei dat ik wel eens zou zien.
Maar ik stak het vuur aan en maakte alles klaar. Ik keek goed of er niet iets was dat ze kon pakken om mij een mep mee te geven. Het heeft geen zin te beweren dat ik haar als vanouds vertrouwde. Nou, ze ging boven in bad en alles ging zo zijn gewone gangetje. Toen ze naar buiten kwam kreeg ze het koord om, maar geen doek en ik liep achter haar aan naar beneden. Ik merkte dat ze een heleboel van haar Franse odeur op had, ze had haar haar opgestoken als toen die avond en ze droeg een paars met witte housecoat die ik voor haar gekocht had. Ze wilde een glas van de sherry die we nooit opgedronken hadden (er was nog altijd een halve fles over) en ik schonk haar in en zij stond bij het houtvuur in de vlammen te kijken en stak om de beurt haar blote voeten uit om ze te warmen. Daar stonden we dan te drinken; we zeiden geen woord maar ze keek me een of twee keer op een rare manier aan of zij iets wist dat ik niet wist en dat maakte me zenuwachtig.
Nou, ze nam er nog een en dronk die binnen een minuut op en toen wou ze er nog een.
'Ga zitten,' zei ze, dus ging ik op de sofa zitten waar zij wees. Even stond ze naar me te kijken terwijl ik daar zat. Toen stond ze vlak voor me, heel raar, ze stond op me neer te kijken, van de ene voet op de andere wippend.
Toen kwam ze eraan, rats boem zat ze op mijn knieën. Het overviel me echt. Op de een of andere manier kreeg ze haar armen zowaar om mijn hoofd en voor ik het wist kuste ze me op mijn mond. En legde toen haar hoofd op mijn schouder.
'Doe niet zo stijf,' zei ze.
Het was of ik een klap in mijn gezicht had gekregen. Ik had er niet van terug.
'Sla je arm om me heen,' zei ze. 'Zo. Is dat niet prettig? Ben ik niet te zwaar?' En weer legde ze haar hoofd op mijn schouder, terwijl ik met mijn hand om haar middel zat. Ze was helemaal warm en geparfumeerd en ik moet erbij zeggen dat haar housecoat heel ver openstond en tot boven haar knieën openviel, maar daar scheen ze zich niets van aan te trekken, ze legde haar benen gewoon languit op de sofa.
Wat krijgen we nou? vroeg ik.
'Je bent zo weinig ontspannen. Ontspan je toch. Er is niets aan de hand.'
Nou, ik deed mijn best, ze lag heel stil, maar ik wist dat er iets mis was met de situatie.
'Waarom geef je me geen zoen?'
Toen wist ik dat er inderdaad iets gaande was. Ik wist niet wat ik moest doen, ik drukte een kus bovenop haar hoofd.
'Zo toch niet.'
Ik wil niet, zei ik.
Ze ging rechtop zitten, nog altijd op mijn knieën en keek me aan.
'Je wilt niet?'
Ik keek een andere kant uit, het was moeilijk met haar gebonden handen om mijn hals, ik wist niet wat ik moest zeggen dat ze ermee ophield.
'Waarom niet?'
Ze zat me uit te lachen.
Ik zou wel eens te ver kunnen gaan, zei ik.
'Ik misschien ook wel.'
Ik wist dat ze zat te lachen en me weer eens voor de gek hield. Ik weet hoe ik ben, zei ik.
'Hoe ben je?'
Niet van het soort dat jij aardig vindt.
'Weet je niet dat er tijden zijn dat iedere man aantrekkelijk is? Hè?' Ze gaf mijn hoofd een soort rukje, net eender of ik stom deed.
Dat wist ik niet, zei ik.
'Nu dan.'
Het is maar dat er van alles van zou kunnen komen.
'Het kan me niet schelen wat er van komt. Je bent toch heus een slome.'
En toen zat ze me ineens weer te kussen, ik voelde zelfs haar tong.
'Is dat niet fijn?'
Natuurlijk moest ik wel zeggen ja, dat was het. Ik wist niet wat ze eigenlijk in haar schild voerde, ik werd er zenuwachtig van, helemaal afgezien van dat ik toch altijd de zenuwen krijg van kussen en al dat andere gedoe.
'Toe dan. Probeer het eens.'
Nou ze trok mijn hoofd naar zich toe. Ik moest het wel doen en haar mond was heel fijn. Heel zacht.
Ik weet dat ik zwak was. Ik had haar direct moeten zeggen dat ze niet zo walgelijk moest doen. Ik was heel zwak. Het was net of ik tegen mijn wil meegesleept werd.
Ze legde haar hoofd weer zo dat ik haar gezicht niet kon zien.
'Ben ik het eerste meisje dat je ooit gekust hebt?'
Je bent niet goed snik.
'Laat je toch eens gaan. Wees niet zo nerveus, schaam je toch niet zo.
Toen draaide ze zich om en begon me weer te zoenen met haar ogen dicht. Natuurlijk had ze drie glazen sherry op. Wat er toen gebeurde was hoogst penibel, ik raakte vreselijk opgewonden en ik was altijd van mening geweest (door iets wat ik in dienst had gehoord) dat een heer zich altijd weet te beheersen tot aan het goede ogenblik en zodoende wist ik gewoon niet hoe ik me moest houden. Ik dacht dat het haar misschien wel zou beledigen en ik deed dus een poging een beetje rechtopper te gaan zitten toen ze haar mond wegnam.
'Wat is er? Doe ik je pijn?'
Ja, zei ik.
Toen ging ze van mijn knieën af, ze maakte haar armen van om mijn hoofd los, maar ze zat nog altijd dicht bij me.
'Wil je mijn handen niet losmaken?'
Ik stond op, ik schaamde me, ik moest naar het raam lopen en net doen of ik iets aan het gordijn verschikte, ze zat aldoor over de rug van de sofa waar ze op knielde naar me te kijken.
'Ferdinand. Wat mankeert er aan?'
Er mankeert niks aan, zei ik.
'Er is niets om bang van te zijn.'
Ik ben niet bang.
'Kom dan weer hier. Doe het licht uit. Dan zitten we alleen bij het schijnsel van het vuur.'
Ik deed wat ze zei, ik deed de lichten uit, maar ik bleef bij het raam staan.
'Toe, kom nu hier.' En maar flikflooien.
Ik zei: het is verkeerd. Jij meent het niet echt.
'Geloof je?'
Je weet best dat het zo is.
'Waarom kom je niet hier om dat eens te onderzoeken?' Ik verroerde me niet, ik wist aldoor dat het een grove vergissing was. Even later ging ze bij het vuur staan. Ik voelde me niet meer opgewonden, ik voelde me door en door koud van binnen. Het had me ook zo overvallen.
'Kom hier bij me zitten.'
Ik sta hier best, zei ik.
Nou, ineens kwam ze naar me toe, ze nam mijn hand in haar eigen twee en trok me mee naar het vuur, ik liet haar maar doen. Toen we daar stonden stak ze me haar handen toe, ze keek me zo aan dat ik ze losmaakte. Dadelijk kwam ze vlakbij en gaf me weer een zoen waar ze bijna voor op haar tenen moest gaan staan. Toen deed ze iets heel ergs.
Ik kon mijn ogen haast niet geloven, ze deed een stapje achteruit en knoopte haar housecoat los en ze had er niks onder aan. Ze was spiernaakt. Ik waagde er toch geeneens meer dan een oogje aan. Zij stond daar maar te glimlachen en te wachten, dat voelde je zo, dat ik iets zou doen. Ze tilde haar armen op en begon haar haar los te maken. Het was expres provoceren, dat naakt staan in de schaduwen en het licht van de vlammen. Ik kon het niet geloven of liever ik moest het wel geloven, maar ik kon niet geloven dat het was wat het leek.
Het was verschrikkelijk, ik werd er misselijk en beverig van, ik wou dat ik aan de andere kant van de wereld zat. Het was erger dan met die prostituée; die respecteerde ik niet, maar bij Miranda wist ik dat ik de schande niet kon verdragen.
Daar stonden we dan, zij vlak voor me haar haar losschuddend en ik schaamde me meer en meer. Vlak daarop kwam ze naar me toe en begon mijn jasje uit te trekken, toen kwam mijn das aan de beurt en maakte ze de knopen van mijn overhemd één voor één los. Ik was gewoon was in haar handen. Toen begon ze mijn hemd uit te trekken. Ik dacht aldoor, hou op, hou op, het is verkeerd, maar ik was te zwak. Voor ik het wist stond ik in mijn blote lijf en stond zij tegen me aan en hield me vast maar ik was een en al gespannenheid, het was net een andere ik en een andere zij. Ik weet dat ik toen niet normaal was, door niet te doen wat er van me verwacht werd, ze deed het een en ander dat ik niet wil zeggen behalve dat ik het nooit van haar gedacht zou hebben. Ze lag naast me op de sofa en zo, maar ik zat van binnen helemaal in de knoop. Het kwam door haar dat ik zo'n sukkel leek. Ik weet wat ze toen dacht, ze dacht dat dit de reden was waarom ik altijd zo eerbiedig was. Ik wou het echt wel doen, ik wou haar tonen dat ik het kon om te bewijzen dat ik echt eerbiedig was. Ik wou haar laten zien dat ik het best kon, dan zou ik haar vertellen dat ik het niet van plan was, dat het beneden me was en beneden haar, dat het walgelijk was. Nou, we lagen een poos stil en ik voelde dat ze me verachtte, ik was een misbaksel.
Tenslotte stond ze van de sofa op en knielde naast me neer en streelde mijn hoofd.
'Dat overkomt hopen mannen, het geeft niet.' Je zou denken dat ze alle ervaring van de wereld had als je haar hoorde praten. Ze ging weer naar het vuur en trok haar housecoat aan en ging daar naar mij zitten kijken. Ik trok mijn kleren aan. Ik zei tegen haar dat ik wist dat ik het nooit zou kunnen doen. Ik verzon een lang verhaal zodat zij medelijden met me zou krijgen, niks als leugens, ik weet niet of ze het geloofde; zo van dat ik wel liefde kon voelen maar het nooit kon doen. En dat dat de reden was dat ik haar bij me moest houden.
'Maar doet het je dan helemaal niets als je mij aanraakt? Je scheen het toch prettig te vinden toen je mij kuste.'
Ik zei: het kwam toen we verder gingen dan kussen.
'Ik had je niet zo'n schok moeten geven.'
Het is jouw schuld niet, zei ik. Ik ben niet zoals andere mensen. Niemand begrijpt het.
'Ik wel.'
Ik droom het soms, zei ik. Maar in werkelijkheid gaat het niet.
'Zoals Tantalus.' Ze legde uit wie dat was. Ze was een hele tijd stil. Ik had veel zin haar de lap met chloroform te geven. Haar naar beneden te brengen en dan weg wezen. Ik wou helemaal alleen zijn.
'Wat voor een dokter heeft je gezegd dat je het nooit zou kunnen doen?'
Zomaar een dokter. (Vanwege die leugens die ik haar verteld had. Ik was nooit bij een dokter geweest natuurlijk.)
'Een psychiater?'
In dienst, zei ik. Een psychiater.
'Wat voor dromen had je over mij?'
Allerlei soorten.
'Geen seksdromen?'
Zo bleef ze maar door gaan. Ze kon het gewoon niet met rust laten.
Ik had mijn armen om je heen, zei ik. Meer niet. En we lagen naast elkaar te slapen met buiten de wind en de regen of zoiets.
'Zou je dat nu willen proberen?'
Daar zouden we niks mee opschieten.
'Als je wilt, doe ik het.'
Ik wil niet, zei ik.
Ik wou dat je nooit begonnen was, zei ik.
Ze zweeg, eeuwen leek het.
'Waarom denk je dat ik het deed? Alleen om te ontsnappen?'
Niet uit liefde, zei ik.
'Zal ik het je vertellen?' Ze stond op. 'Je moet goed begrijpen dat ik vanavond al mijn principes opgeofferd heb. Oh ja, om te ontsnappen. Daar dacht ik natuurlijk ook aan. Maar ik wil je heus helpen. Dat moet je geloven. Ik wilde proberen je duidelijk te maken dat lichamelijke liefde... dat die slechts een bezigheid is precies als iets anders. Niet iets smerigs, niet meer dan twee mensen die met elkaars lichaam spelen. Zoals dansen. Zoals een spelletje.' Ze scheen te vinden dat ik iets moest zeggen, maar ik liet haar praten. 'Ik deed iets voor jou dat ik nog voor geen enkele man heb gedaan. En ... wel, ik vind dat je mij iets schuldig bent.' Ik doorzag haar natuurlijk. Ze was er erg handig in, dat wat ze bedoelde te verpakken in een hoop woorden. Je te laten voelen dat je haar inderdaad iets schuldig was, net of zij er niet mee begonnen was in de eerste plaats.
'Toe, zeg eens wat.'
Wat, zei ik.
'Dat je tenminste begrijpt wat ik zoeven zei.'
Ik begrijp het.
'Is dat alles?'
Ik heb geen zin in praten, zei ik.
'Je had het me kunnen zeggen. Je had me dadelijk in het begin kunnen tegenhouden.'
Dat probeerde ik, zei ik.
'Het is niet te geloven. We zijn verder dan ooit van elkaar verwijderd.'
Ik zei: eerst haatte je me. Nu veronderstel ik dat je me ook nog veracht.
'Ik beklaag je. Ik beklaag je om wat je bent en ik beklaag je omdat je niet inziet wat ik ben.'
Ik zie best wat jij bent, zei ik. Denk maar niet dat ik dat niet zie. Het klonk scherp, ik had er schoon genoeg van. Ze keek haastig om en boog zich toen voorover met haar handen voor haar gezicht. Ik geloof dat ze net deed of ze zat te simmen. Nou eindelijk zei ze heel stil: 'Breng me alsjeblieft naar beneden.' Dus gingen we naar beneden. Ze draaide zich om toen ze binnen was en ik op het punt stond weg te gaan na haar koorden afgedaan te hebben.
'We hebben naakt tegenover elkaar gestaan,' zei ze. 'We kunnen niet verder van elkaar verwijderd zijn.'
Ik leek wel krankzinnig toen ik bij haar wegging. Ik kan het niet uitleggen. Ik deed de hele nacht geen oog dicht. Telkens zag ik het weer voor me, ik die daar stond en lag met geen kleren aan, zoals ik me gedroeg en wat zij wel moest denken. Ik zag gewoon dat ze me zat uit te lachen beneden. Elke keer dat ik er over dacht was het of mijn hele lijf in vuur en vlam stond. Ik wou niet dat de nacht eindigde. Ik wou dat het voorgoed donker bleef.
Ik liep boven urenlang te ijsberen. Tenslotte haalde ik de bestelwagen uit de garage en reed naar zee, met een reuze vaart, het kon me niet schelen wat er gebeurde.
Ik had ik weet niet wat kunnen doen. Ik had haar kunnen vermoorden. Alles wat ik later deed kwam door die nacht. Het was bijna net of ze dom was, ronduit dom. Natuurlijk was ze dat niet echt, het was alleen dat ze niet wist hoe van mij te houden op de goede manier. Er waren hopen manieren waarop ze mij plezier had kunnen doen.
Ze was net eender als alle vrouwen, ze had maar één idee in haar hoofd.
Ik respecteerde haar nooit meer. Ik bleef er dagenlang boos over. Omdat ik het wel kon doen.
Bij de foto's (de dag dat ik haar de chloroformlap gaf), ik keek er soms naar. Ik kon er met hun de tijd voor nemen. Zij gaven me geen brutale mond.
Maar dat was nou precies wat ze niet wist.
Nou, de volgende morgen ging ik naar beneden en het was net of het nooit gebeurd was. Ze zei er geen woord over en ik evenmin. Ik maakte haar ontbijt klaar, zij zei dat ze niks nodig had uit Lewes, ze ging wat lopen in de buitenste kelder en toen sloot ik haar weer op en verdween. Om te gaan slapen, eerlijk gezegd. Die avond was het anders.
'Ik wil met je praten.'
Ja, zei ik.
'Ik heb alles geprobeerd. Er blijft me nog maar één ding over dat ik kan proberen. Ik ga weer in hongerstaking. Ik zal niet eten vóór je me laat gaan.'
Bedankt voor de waarschuwing, zei ik.
'Tenzij.. .'
Oh, dus er is een tenzij, zei ik.
'Tenzij we tot een overeenkomst kunnen komen.' Ze scheen te wachten.
Ik heb nog niks gehoord, zei ik.
'Ik ben bereid te accepteren dat je me niet direct wilt laten gaan. Maar ik ben niet bereid nog langer hier beneden te blijven. Ik wil boven gevangen zitten. Ik wil daglicht en een beetje frisse lucht.'
Je meent het, zei ik.
'Ik meen het.'
Vanaf vanavond zeker, zei ik.
'Heel gauw.'
Ik moet zeker een timmerman laten komen en de behangers en zo.
Ze zuchtte toen, ze begon het te snappen.
'Doe niet zo. Toe, doe alsjeblieft niet zo.' Ze wierp een rare blik op me. 'Al dat sarcasme. Ik wilde je niet kwetsen.' Het gaf geen zier, ze had de hele romance vermoord, door haar eigen schuld was ze nu net eender als alle andere vrouwen, ik respecteerde haar niet meer, er was niks meer over om te respecteren. Ik had haar streken door, ze hoefde maar boven en uit deze kamer te wezen of ze was praktisch al weg.
Maar ik bedacht dat ik geen zin had om weer met dat niet-eten gedoe te beginnen en dat ik beter kon proberen tijd te winnen.
Hoe gauw, zei ik.
'Je zou me in een van de slaapkamers kunnen houden. De ramen zouden helemaal van tralies voorzien en dichtgespijkerd kunnen worden. Ik zou daar kunnen slapen. Dan kon je me misschien gebonden en met de doek voor af en toe eens bij een open raam laten zitten. Meer vraag ik niet.'
Meer niet, zei ik. Wat moeten de mensen wel gaan denken met overal dichtgespijkerde ramen in huis?
'Ik sterf liever van honger dan hier beneden te blijven. Sla me boven maar in ketenen. Wat je wilt. Maar geef me wat frisse lucht en daglicht.'
Ik zal erover denken, zei ik.
'Nee. Nu.'
Je vergeet wie hier in huis de baas is.
'Nu.'
Ik kan het nu niet zeggen. Ik moet erover denken.
'Best. Morgenochtend dan. Of je zegt tegen me dat ik boven mag komen of ik roer mijn eten niet meer aan. En dat zal moord zijn.' Ze keek echt woest en vuil. Ik draaide me alleen maar om en ging weg.
Ik overlegde alles die nacht. Ik wist dat ik tijd moest hebben, ik moest net doen of ik haar haar zin gaf. Zogenaamd meedoen, zoals dat heet.
Dat andere was iets dat ik wel kon doen als het zover was.
De volgende morgen ging ik naar beneden, ik zei dat ik er eens over gedacht had, dat ik haar standpunt begreep, ik had de zaak eens bekeken enzovoort - er kon één kamer veranderd worden, maar daar zou ik een week voor nodig hebben. Ik dacht dat ze weer een chagrijnige bui zou krijgen, maar ze nam het prima op.
'Maar als dit weer uitstel blijkt te zijn ga ik in hongerstaking. Weet je dat?'
Ik zou het morgen al doen, zei ik. Maar er is een hoop hout voor nodig en extra speciale tralies. Het kan wel een dag of twee duren voor ik die heb.
Ze keek me op haar oude scherpe manier aan, maar ik pakte gewoon haar emmer. Daarna konden we weer goed met elkaar opschieten, behalve dat ik de hele tijd maar deed alsof. We zeiden niet veel tegen elkaar, maar ze was niet stekelig. Op een avond wou ze in bad en ze wou meteen de kamer zien en kijken wat ik gedaan had. Nou, dat had ik wel gedacht; ik had er wat hout neergelegd en ervoor gezorgd dat het net leek of ik hard aan het werk was aan het raam (het was een kamer aan de achterkant.) Ze zei dat ze er graag een van die oude Windsorstoelen in wou (precies als vroeger dat ze weer om iets vroeg) die ik de volgende dag kocht en zowaar mee naar beneden nam om hem haar te laten zien. Ze wou hem beneden niet hebben, hij moest weer terug naar boven. Ze zei dat ze niets (van de meubels) van beneden boven wou hebben. Het was kinderspel. Toen ze de kamer en de schroefgaten zag, scheen ze werkelijk te denken dat ik zo'n zacht ei was haar boven te laten komen. Het plan was dat ik beneden zou komen om haar naar boven te halen en wij met zijn tweeën boven warm zouden eten en zij dan haar eerste nacht boven zou slapen en in de ochtend daglicht zou zien.
Ze werd soms erg vrolijk. Ik moest lachen. Nou ja, ik zeg lachen, maar ik was zenuwachtig toen de grote dag kwam.
Het eerste wat ze zei toen ik om zes uur naar beneden ging was dat ze mijn verkoudheid overgeërfd had die ik bij de kapper in Lewes had opgelopen. Ze was zo vrolijk en bazig als wat, maar in haar vuistje lachte ze me natuurlijk uit. Alleen was zij degene die raar zou opkijken.
'Hier zijn mijn spullen voor vannacht. De rest kun je morgen boven brengen. Is alles klaar?'
Dat vroeg ze al bij de lunch en ik zei van ja.
Ik zei: alles is klaar.
'Nu, vooruit dan. Moet ik gebonden worden?'
Er is alleen nog één ding, zei ik. Eén voorwaarde.
'Voorwaarde?' Haar gezicht betrok. Ze wist het al.
Ik heb eens zitten denken, zei ik.
'Ja?' Ze fonkelden gewoon, haar ogen.
Ik wou graag een paar foto's maken.
'Van mij? Maar je hebt er al zoveel gemaakt.'
Niet zulke als ik bedoel.
'Ik begrijp je niet.' Maar ik kon zien dat ze het wel snapte.
Ik wil foto's van je maken zoals je laatst op die avond was, zei ik.
Ze ging op de punt van haar bed zitten. 'Ga door.'
En je moet een gezicht trekken of je poseren prettig vindt, zei ik. Je moet zó poseren als ik je opdraag.
Nou ze zat daar zomaar zonder een woord te zeggen. Ik dacht dat ze toch zeker wel kwaad zou worden. Maar het enige wat ze deed was haar neus snuiten.
'En als ik dat doe?'
Dan zal ik me wat mij betreft aan de afspraak houden, zei ik. Ik moet zorgen dat ik safe ben. Ik wil een paar foto's van je maken dat je je zou schamen om ze aan een ander te laten zien.
'Je bedoelt dat ik voor obscene foto's moet poseren zodat als ik mocht ontsnappen, ik de politie niet over jou zal durven vertellen.'
Dat is de bedoeling, zei ik. Maar niet obsceen. Alleen foto's die je liever niet gepubliceerd zou zien. Kunstfoto's.
'Nee.'
Ik vraag alleen wat je een paar dagen geleden ongevraagd deed.
'Nee, nee, nee.'
Ik heb je streken door, zei ik.
'Wat ik toen deed, was verkeerd. Ik deed het, ik deed het uit wanhoop omdat er niets anders tussen ons is dan lelijkheid en achterdocht en haat. Dit is wat anders. Dit is laag en gemeen.'
Ik zie het verschil niet.
Ze stond op en liep naar de verste muur.
Je hebt het al een keer gedaan, zei ik. Je kan het best nog eens doen.
'God, God, het lijkt wel een krankzinnigengesticht.' Ze keek rond in de kamer of ik er niet was, of er iemand anders luisterde of dat ze de muren wilde intrappen.
Of je doet het óf je komt er helemaal niet meer uit. Geen gewandel meer daarbuiten. Geen bad meer. Geen niks meer.
Ik zei: een tijdje heb je me beetgehad. Maar je hebt maar één idee in je hoofd. Van me weg te gaan. Me voor gek te zetten en de politie op me afsturen. Je bent niks beter dan de eerste de beste straathoer, zei ik. Ik respecteerde je vroeger omdat ik dacht dat je boven wat je gedaan hebt verheven was. Niet zoals de rest. Maar je bent net eender. Je geeft er niet om dat je walgelijke dingen doet als je maar krijgt wat je wilt.
'Hou op, hou op,' riep ze.
Ik zou ze heel wat geraffineerder dan jij in Londen kunnen krijgen. Wanneer ik maar wou. En doen waar ik zin in had.
'Jij weerzinwekkende vuile gemene schoft.'
Toe maar, zei ik. Praat maar gewoon zoals je gebekt bent.
'Jij schendt elke behoorlijke menselijke wet, iedere behoorlijke verhouding tussen mensen, ieder behoorlijk ding dat ooit tussen jouw sekse en de mijne is gebeurd.'
Moet je eens luisteren naar de pot die de ketel verwijt dat hij zwart is, zei ik. Jij trok je kleren uit, je vroeg erom. Nou heb je het dan.
'Ga weg! Ga weg!'
Ze stond gewoon te gillen.
Ja of nee, zei ik.
Ze draaide zich om en greep een inktfles van haar tafel en gooide die naar mijn hoofd.
Dus dat was dat. Ik ging weg en sloot haar op. Ik bracht haar geen warm eten. Ik liet haar in haar eigen sop gaarkoken. Ik smulde van de kip die ik gekocht had voor als ze soms ja zei en dronk wat van de champagne en goot de rest in de gootsteen leeg. Ik voelde me fijn, ik kan het niet uitleggen, ik zag in dat ik eerst te slap geweest was, nu zette ik haar alle dingen betaald die ze gezegd en gedacht had over me. Ik liep boven rond, ik ging naar haar kamer kijken, ik moest er echt om lachen toen ik eraan dacht hoe ze nu beneden zat, zij was degene die beneden zou blijven in ieder opzicht en zelfs al had ze dat in het begin niet verdiend, dan had ze er nu voor gezorgd dat ze het wel verdiende. Ik had er echt redenen voor om haar eens een lesje te geven.
Nou, ik ging eindelijk slapen, ik had de vorige foto's nog eens bekeken en een stelletje boeken en ik had een paar ideetjes. Er was een boek bij dat Schoenen heette met heel interessante foto's van meisjes, hoofdzakelijk hun benen met verschillende soorten schoenen aan, soms alleen maar schoenen en step-ins, het waren echt ongebruikelijke foto's, zo artistiek.
Maar toen ik de volgende morgen naar beneden ging, klopte ik aan en wachtte als gewoonlijk voordat ik naar binnen ging, maar toen ik binnenkwam zag ik tot mijn verbazing dat ze nog in bed lag, ze had met haar kleren aan geslapen alleen onder de bovenste deken en even scheen ze niet te weten waar ze was en wie ik was. Ik stond er eigenlijk op te wachten dat ze me zou aanvliegen, maar ze ging alleen maar op de rand van haar bed zitten met haar armen op haar knieën en haar hoofd in haar handen net of het allemaal een nachtmerrie was en ze er niet tegen kon, wakker te worden. Ze hoestte. Het klonk of ze het een beetje op haar borst had. Ze zag er vreselijk uit.
Daarom besloot ik toen maar niets te zeggen en ging haar ontbijt klaarmaken. Ze dronk haar koffie op toen ik die binnenbracht en at wat, dat niet-eten was van de baan en toen ging ze weer in dezelfde houding zitten met haar hoofd in haar handen. Ik had haar door, het was alleen maar om te proberen mijn medelijden op te wekken. Ze zag er wel slecht uit, maar ik ben van mening dat het allemaal maar pose was om mij zover te krijgen dat ik op mijn knieën viel om vergeving te vragen of zoiets halfgaars.
Wil je een paar Coldrex, vroeg ik. Ik zag wel dat ze snipverkouden was.
Nou, ze knikte, met haar hoofd nog altijd in haar handen, dus ging ik ze halen en toen ik terugkwam zat ze nog steeds in dezelfde houding. Je zag zo dat het niks dan aanstellerij was. Een soort chagrijnige bui. Dus dacht ik, nou, laat haar maar doen. Ik heb de tijd. Ik vroeg of ze nog iets moest, ze schudde het hoofd, dus liet ik haar alleen.
Toen ik 's middags voor haar lunch naar beneden ging, lag ze in bed. Ze keek van over het beddegoed even naar me, ze zei dat ze alleen wat soep en thee wou die ik haar bracht en ging weg.
's Avonds ging het ongeveer net eender. Ze wou aspirine hebben. Ze at haast niks. Maar dat spelletje had ze al eens eerder gespeeld. We zeiden die hele dag geen twintig woorden tegen mekaar. De volgende dag ging het net eender, ze lag in bed toen ik binnenkwam. Maar ze was wakker want ze lag naar me te kijken. Nou, vroeg ik. Ze gaf geen antwoord, ze lag maar te liggen. Ik zei: als je denkt dat je mij voor de gek houdt met dat in bed liggen vergis je je.
Toen deed ze haar mond open.
'Jij bent geen menselijk wezen. Jij bent eenvoudig een minderwaardige masturberende zielige kleine stumper.' Ik deed net of ik het niet hoorde, ik ging gewoon haar ontbijt klaarmaken. Toen ik haar koffie kwam brengen zei ze: 'Kom niet in mijn buurt!' Met een stem vol venijn.
En als ik je nou eens gewoon hier liet zitten, zei ik plagend. Wat zou je dan doen?
'Was ik maar sterk genoeg om je te vermoorden. Ik zou je doodmaken. Als een schorpioen. En als ik beter ben doe ik het ook. Ik zou nooit naar de politie lopen. De gevangenis is veel te goed voor jou. Ik zou je met mijn eigen handen komen vermoorden.'
Ik wist dat ze kwaad was omdat ze geen succes met haar komediespel had. Ik was ook verkouden, ik wist dat het niet zo erg was.
Jij kletst te veel, zei ik. Je vergeet wie er hier baas is. Ik zou je best gewoon kunnen vergeten. Niemand zou het weten.
Ze deed alleen haar ogen dicht toen ik dat zei.
Ik ging toen weg, ik reed naar Lewes om mijn boodschappen te doen. Bij de lunch scheen ze te slapen toen ik zei dat het gereed stond, maar ze maakte een soort gebaar dus ging ik weg. Bij het avondeten was ze nog steeds in bed, maar ze zat op en las in de Shakespeare die ik voor haar gekocht had.
Ik vroeg of het wat beter ging. Sarcastisch, natuurlijk. Nou, ze ging gewoon door met lezen, wou geen antwoord geven, ik rukte bijna het boek uit haar handen om haar toen een lesje te geven, maar ik beheerste me.
Een half uur later, nadat ik zelf warm gegeten had, ging ik terug en ze had niets gegeten en toen ik er een aanmerking op maakte zei ze: 'Ik voel me helemaal niet lekker. Ik geloof dat ik griep heb.'
Maar ze was stom genoeg om daarna te zeggen: 'Wat zou je doen als ik een dokter nodig had?'
Wacht maar af, antwoordde ik.
'Het doet zo'n pijn als ik hoest.'
Het is maar een verkoudheid, zei ik.
'Het is géén verkoudheid.' Ze schreeuwde gewoonweg tegen me.
Natuurlijk is het een verkoudheid, zei ik. En hou maar op met die aanstellerij. Ik heb je door.
'Oh God, jij bent geen man. Was je maar een man.'
Zeg dat nog eens, zei ik. Ik had bij mijn eten weer champagne gedronken, er was een winkel met halve flessen die ik in Lewes had ontdekt, dus ik was niet in de stemming voor haar flauwe onzin.
'Ik zei dat jij geen man bent.'
Best, zei ik. Kom je bed uit. Vooruit, sta op. Van nu af aan deel ik de lakens uit.
Ik had er schoon genoeg van, de meeste mannen zouden er al veel eerder hun bekomst van gekregen hebben. Ik ging naar haar toe en rukte de dekens van haar af en pakte haar arm beet om haar overeind te trekken en zij begon tegen te spartelen en probeerde mij in mijn gezicht te krabben.
Ik zei: best, nou zal ik je eens mores leren.
Ik had de koorden in mijn zak en na een kleine worsteling had ik haar gebonden en toen de doek, het was haar eigen schuld als ze zo knelden, ik bond haar met een kort eind touw aan het bed vast en toen ging ik mijn fototoestel halen en de flitser. Ze spartelde natuurlijk tegen, ze schudde haar hoofd, haar ogen schoten vuur zoals dat heet, ze deed zelfs een poging zich helemaal slap te houden, maar ik ging rustig mijn gang. Ik stroopte haar kleren af en eerst wou ze niet doen wat ik zei maar tenslotte lag ze en stond ze zoals ik haar opdroeg (ik weigerde af te drukken als ze niet meewerkte). Nou heb ik dus mijn foto's. Ik nam haar net zo lang tot ik geen flitslampjes meer had.
Het was niet mijn schuld. Hoe kon ik weten dat ze zieker was dan ze leek? Het leek gewoon of ze verkouden was.
Ik ging de foto's diezelfde nacht nog ontwikkelen en afdrukken. De beste waren die waar haar gezicht op afgesneden was. Ze was toch niet veel waard met die doek voor haar mond natuurlijk. De beste waren die op haar hoge hakken, vanachter genomen. De vastgebonden handen aan het bed gaven er wat je noemt een interessant motief aan. Ik moet zeggen dat ik heel tevreden was over wat ik gemaakt had.
De volgende dag was ze op toen ik binnenkwam, in haar ochtendjas, of ze op me had zitten wachten. Ze deed toen iets heel vreemds, ze deed een stap naar voren en viel voor mijn voeten op haar knieën. Of ze dronken was. Haar gezicht was koortsig, dat zag ik wel; ze keek me aan en ze huilde en ze was in alle staten.
'Ik ben doodziek. Ik heb longontsteking. Of pleuris. Je moet een dokter laten komen.'
Ik zei: sta op en ga weer in je bed. Toen ging ik haar koffie halen. Toen ik terug kwam zei ik: je weet best dat je niet ziek bent, als je longontsteking had zou je niet eens kunnen staan.
' 's Nachts kan ik geen adem krijgen. Ik heb zo'n pijn hier. Ik moet voortdurend op mijn linkerzij liggen. Geef me alsjeblieft een thermometer. Kijk er zelf naar.' Nou dat deed ik en zij had tegen de 40 maar ik wist dat er genoeg manieren waren om met temperaturen te knoeien.
'Het is hier zo benauwd, ik stik bijna.'
Er is anders genoeg frisse lucht, zei ik. Het was haar eigen schuld, dan had ze vroeger maar niet van die streken moeten uithalen. Maar ik ging toch naar de apotheker in Lewes en vroeg hem om me iets te geven waarvan hij zei dat het enorm goed was voor een verstopte neus en ook speciale pillen tegen de griep en een inhalator, ze nam alles grif aan toen ik ermee aan kwam zetten. Ze probeerde 's avonds wat te eten maar het ging niet, ze werd misselijk, ze zag er toen echt wel pips uit en ik moet zeggen dat ik toen voor het eerst een reden had om te geloven dat er wel iets van aan kon zijn. Haar gezicht was helemaal rood, er plakten haarpieken op door de transpiratie, maar dat kon ook wel expres geweest zijn. Ik ruimde het braaksel op en gaf haar de medicijnen en stond op het punt weg te gaan toen ze me vroeg op haar bed te gaan zitten zodat ze niet zo hard hoefde te praten.
'Denk je dat ik tegen je zou praten als ik niet zo vreselijk ziek was? Na alles wat je gedaan hebt.'
Daar heb je om gevraagd, zei ik.
'Maar je ziet toch wel dat ik werkelijk ziek ben.'
Je hebt de griep, zei ik. Er is veel griep in Lewes.
'Ik heb geen griep. Ik heb longontsteking. Heel erg. Ik kan geen adem krijgen.'
Het gaat wel over, zei ik. Van die gele pillen zal je wel opknappen. De apotheker zei dat er geen betere zijn.
'Het is moord als je geen dokter haalt. Je bent bezig me te vermoorden.'
Ik zeg je dat er niks aan de hand is. Je hebt wat koorts, zei ik. Zodra ze over een dokter begon kreeg ik argwaan.
'Zou je mijn gezicht willen afvegen?'
Het was gek, hè, ik deed wat ze zei en voor het eerst sinds dagen had ik een beetje met haar te doen. Het was eigenlijk een karweitje voor een vrouw. Ik bedoel dat het een tijd was dat vrouwen andere vrouwen nodig hebben. Ze zei dank je wel.
Dan ga ik nu maar, zei ik.
'Ga niet weg, ik ga dood.' Ze probeerde zowaar mijn arm te grijpen.
Stel je niet zo gek aan, zei ik tegen haar.
'Je moet luisteren, je moet naar me luisteren,' en ineens was ze weer aan het huilen; ik zag de tranen in haar ogen komen en ze sloeg haar hoofd zo'n beetje heen en weer op het kussen. Ik had toen echt met haar te doen zoals ik zeg, dus ging ik op het bed zitten en gaf haar een zakdoek en zei tegen haar dat ik nooit geen dokter zou laten komen als ze echt ziek was. Ik zei zelfs dat ik nog altijd van haar hield en dat het me speet en nog iets dergelijks. Maar de tranen bleven maar komen, ze scheen nauwelijks te luisteren. Zelfs niet toen ik tegen haar zei dat ze er al veel beter uit zag dan de vorige dag wat niet helemaal waar was.
Eindelijk werd ze rustiger, ze lag een tijdje met haar ogen dicht en toen ik bewoog zei ze: 'Wil je iets voor me doen?'
Wat, vroeg ik.
'Wil je beneden bij me blijven en de deur open laten voor een beetje lucht?'
Nou, ik stemde toe en we deden de lichten in haar kamer uit met alleen het licht van buiten en de ventilator en ik bleef een hele tijd bij haar zitten. Ze begon te hijgen op een rare vlugge manier, precies of ze net hard naar boven gelopen was, zoals ze al zei had ze het benauwd en ze praatte telkens - een keer zei ze: niet doen, alsjeblieft, en daarna zei ze, geloof ik, mijn naam, maar het was erg onduidelijk - nou, ik had het gevoel dat ze in slaap gevallen was en nadat ik haar naam had gezegd en zij geen antwoord gaf, ging ik weg en deed de boel op slot en toen zette ik de wekker voor de volgende morgen vroeg. Ik vond dat ze heel gewoon in slaap viel, ik kon het toch zeker niet weten. Ik dacht dat het voor haar bestwil was en ik dacht dat ze van de pillen wel zou opknappen en dat ze de volgende morgen veel beter zou zijn en het ergste voorbij. Ik had zelfs het gevoel dat het eigenlijk heel goed was dat ze ziek was, omdat als ze het niet was geweest er een hoop moeilijkheden van de bekende soort van gekomen zouden zijn.
Wat ik probeer te zeggen is dat het allemaal zo onverwachts kwam. Ik weet dat het fout was wat ik de volgende dag deed, maar tot op die dag dacht ik dat ik het voor haar bestwil deed en het recht aan mijn kant had.