John Sinclair
Detective van het paranormale
Rock on!
Door Jason Dark
Als John Sinclair zich noodgedwongen naar Schotland begeeft Is er één Iemand die wil verhinderen dat hij daar ooit aankomt. De reis door de Schotse hooglanden wordt een onderneming die bijna niet te volbrengen Is. De Rocker heeft opdracht om die reis te onderbreken...
"Man. wat is dat dan?" Geschrokken keek Billy Morton, die samen met zijn tweelingbroer Harry de jongste van het gezelschap was. om zich heen. "Die wind! Hij was heet!" "Dat was de adem van de Duivel." Zei Sharingo grijnzend. 'Daar zaten Jullie op te wachten, toch?" Daar zaten de vier Jongens helemaal niet op te wachten. Sterker nog, ze waren doodsbang. Ze hadden altijd wel geweten dat de leider van de jeugdbende. Sharingo, bezeten was van het occulte. Hij hield zich bezig met Zwarte Magie, hij aanbad de Duivel en hij beweerde dat hij zelfs contact met de Heerser van de Hel had gehad. Niemand had hem ooit uitgelachen, domweg omdat je Sharingo niet uitlachte. De leider van de kleine jeugdbende was gevreesd om zijn gewelddadige gedrag en hij was de onbetwiste leider van de troep jongens. Meer dan jongens waren het niet; de Rockers, zoals ze zich noemden. Ze hielden zich vooral bezig met kleine overvallen, wat rondhangen bij hun motoren, intimidatie en diefstallen. Geen levensgevaarlijke bende, maar ook niet aangenaam om op je pad te vinden. Eén van de jongens had Sharingo uitgedaagd om eens een bewijs te leveren van zijn contacten met de Duivel en in plaats van kwaad te worden had Sharingo hun uitgenodigd om dan maar eens met hem mee te komen. "Maar bedenk wel," had hij gezegd, "dat jullie mijn dienaren zullen zijn als ik het bewijs heb geleverd. Als ik jullie in contact met de Duivel breng dan zijn jullie Zijn eigendom. En dus zullen jullie onlosmakelijk met mij verbonden zijn." Nu, dat waren ze toch al dus de vier hadden onmiddellijk ingestemd. Diep in hun hart waren ze bang voor wat er ging komen, maar niemand zou dat natuurlijk toegeven. Sharingo had hen meegenomen naar een vallei, een eind buiten de Schotse stad Kengkerry. Ze hadden hun motoren moeten achterlaten toen de doorgang te smal werd en waren te voet verder gegaan. De vallei eindigde in een smalle kloof ,en er was maar één weg terug toen het einde recht omhoog rees. Boven hen was nog net de lichtende avondhemel te zien. 'Wat moeten we hier, Sharingo?" had één van hen gevraagd en Sharingo had hem minachtend aangekeken. "Je klinkt bang, Ernie. Je wilt er toch niet vandoor gaan?" Hij maakte een uitnodigend gebaar naar de uitweg, maar Ernie schudde het hoofd. "Ik vraag alleen wat we hier doen." De leider haalde zijn schouders op. Hij was een lange, slungelige jongen met een bleek gezicht dat ontsiert werd door talloze littekens van een puisterige pubertijd. Zijn hoekige gezicht en de vooruitstekende kin gaven hem een onaangenaam uiterlijk. Al heel zijn leven werd Sharingo geplaagd door de afkeer die zijn uiterlijk opwekte en hij was er hard en meedogenloos door geworden. Toen hij twintig was liep hij weg uit de instelling waar hij werd vastgehouden en verzamelde een zestal 'vrienden' om zich heen, Langzamerhand was de bende de schrik van het laagland geworden. De politie stond machteloos omdat er nooit getuigen waren van de misdaden die Sharingo beging. Zijn wraak werd gevreesd en in feite bestond de bende nu nog maar uit in totaal vier volgelingen. Twee jongens hadden een deal met Justitie gesloten en na een mislukte arrestatiepoging waren de twee jongens nooit meer teruggevonden. Toen was het fluisteren begonnen, Sharingo zou een pact met de Duivel hebben gesloten om de jongens kwijt te raken. En nu was Sharingo van plan om deze vier jongens te laten zien dat hij werkelijk met de Duivel in contact stond. Langzaam draaide Sharingo om zijn as en boog in alle vier de windstreken. Een kille wind was opgestoken en een plotselinge vlaag had de uitroep van Billy Morton uitgelokt. 'Wat is dat voor wind?" "Dat is de adem van de Duivel," zei Sharingo. "Daar zaten jullie op te wachten, toch?" Hij boog weer en knielde neer bij een rotsblok, dat als een soort altaar vlak bij het einde van de kloof stond. Met twee armen omvatte hij het rotsblok en prevelde onverstaanbare zinnen en flarden van liedjes. Ineens schoot een steekvlam omhoog uit de rots, maar in plaats van krijsend overeind te komen bleef Sharingo voorovergebogen zitten terwijl de vlammen zijn hoofd omspoelden. Na een paar eindeloze seconden kwam hij overeind en glimlachte vriendelijk tegen zijn ontzette makkers. "Dit is het," zei hij tevreden. "De Duivel is blij met jullie offers." De vier jongens waren onwillekeurig achteruit geschuifeld en keken elkaar onzeker aan. Het vuur breidde zich uit tot een halve cirkel die de jongens omsloot, maar dankzij de kille wind was het niet warm in de smalle kloof. "Satan verlangt van jullie een bewijs van moed," ging Sharingo door. "Als jullie tot mijn troep willen behoren moeten jullie laten zien dat jullie moed hebben. Elk van jullie moet door het vuur naar de rotswand lopen en daar blijven staan met het gezicht naar de rots. Jullie mogen pas omdraaien als ik het zeg." "Val dood," zei Ernie onmiddellijk. "Dat is onmogelijk. We zullen levend verbranden en daar bij die rotswand kun je niet blijven staan. En hoelang?" Hij keek zijn leider onderzoekend aan. "Volgens mij ben jij van plan om je van ons te ontdoen, Sharingo. Als we hier levend verbranden zal niemand onze lichamen vinden. Is het je daarom te doen?" Sharingo ging wijdbeens voor zijn makker staan en keek hem strak aan. "Heb ik ook maar één enkele reden om me van jullie te ontdoen? Zijn wij niet een team, Ernie? Volgens mij vertrouw jij mij niet helemaal, is het wel?" 'Wat jij van ons vraagt is onmogelijk," zei Ernie. 'We zullen levend geroosterd worden." "Dat zullen jullie niet," zei Sharingo vriendelijk. "Satan zelf zal jullie behoeden. Er zal jullie niets overkomen, maar jullie moeten wel de eerste stap zetten." Hij keek de jongens één voor één aan. "Maar bedenk wel: wie niet met ons is, is tegen ons." 'Wat... bedoel je daarmee?" wilde Billy Morton weten. "Ik bedoel daarmee dat niemand van ons deze kloof zal verlaten zoals hij er in is gegaan. Of je bent één van ons, of je verlaat deze kloof niet meer. Wie gaat er als eerste in het vuur?" "Ik niet," zei Ernie onmiddellijk. "Ik ben bang voor vuur en ik vind dit sowieso angstaanjagend. Waarom wordt jij niet levendig geroosterd? Je staat zowat in het vuur!" "Omdat ik de bescherming van mijn Meester geniet," zei Sharingo. "Net zoals jullie die kunnen krijgen." Hij maakte een uitnodigend gebaar naar het vuur, maar niemand bewoog. "Krijg de kolere," zei Clint Sherman ineens. "Ik hoor toch al bij jouw groep, Sharingo. Als jij zegt dat het goed is..." Hij maakte zijn zin niet af, maar kruiste zijn armen, boog het hoofd en stapte in het vuur. Hij krijste niet en sprong niet in doodsnood terug terwijl ze vlammen zijn lichaam verteerden. Hij verdween gewoon in het vuur en de jongens zagen vaag zijn donkere gestalte in de helrode vlammen verdwijnen. "Dat is één," zei Sharingo tevreden. "Ik wist dat ik Clint kon vertrouwen. Wie is de volgende?" "Ik niet," zei Ernie onmiddellijk. "Vermoord me dan maar als je kunt, Sharingo, maar ik vertrouw dit niet. Voor geen goud ga ik dat vuur in." "Het zal je dood worden," zei Sharingo kalm, "als je niet met ons bent." "Dan maar dood." Ernie huiverde. "Ik ben als de dood voor vuur en ik kan het gewoon niet! Kan ik niet één met jullie zijn zonder het vuur in te moeten lopen?" "Lafaard," zei Sharingo. "Daar ga ik geeneens antwoord op geven. Ik zeg het je nog één keer: stap door het vuur Of sterf." Ernie bewoog niet en Sharingo grijnsde vals. "Dat dacht ik al, Ernie. Ik wist datje een lafbek was." Hij knipte met zijn vingers en draaide zich om. Alsof Ernie door onzichtbare draden aan zijn handen vastzat struikelde hij met die beweging mee tot hij met zijn rug naar het vuur stond. "Ik heb niets aan lafbekken, Ernie." "Nee!" Wild klauwde Ernie om zich heen, maar hij kreeg natuurlijk niets te pakken. Een onzichtbare hand dwong hem achteruit en hij begon te gillen toen het vuur zijn kuiten brandde. "Niet het vuur!" gilde hij. "Oh God, ik wil alles doen, maar niet in het vuur! Oh, God allemachtig!" Sharingo kromp maar een klein beetje in elkaar bij die vloek en zette nog iets meer kracht. De onfortuinlijke Ernie struikelde achteruit en viel ruggelings in het vuur. Onmiddellijk omsloten de vlammen hem en hij verdween. Zijn gillen ging door merg en been en de drie overgebleven jongens, de tweeling Harry en Billy Morton en Scarface Joe, keken elkaar ontzet aan. Eindelijk stierf het gillen weg en Sharingo maakte weer een uitnodigend gebaar naar het vuur. "Dat is de weg die lafbekken gaan," zei hij. 'Welke weg gaan jullie? Gaan jullie vrijwillig het vuur in of moet ik jullie helpen?" De twee keken elkaar nog een keer aan en knikten toen gelijktijdig. Zonder een woord stapten ze naar voren en liepen zonder aarzelen het vuur in. Ze verdwenen uit het zicht en Sharingo grijnsde tevreden. Drie van de vier: dat was geen slecht resultaat. Jammer van Ernie, maar hij meende wat hij zei: aan lafbekken had hij niets. Hij had hun zielen aan de Duivel geschonken en vanaf nu moesten ze Zijn opdrachten uitvoeren. En daar was geen plek voor lafbekken. Hij stapte zelf als laatste in het vuur. Hij meende gezichten te zien in de rode vlammen en eenmaal dacht hij dat hij een ongelooflijk mooi, jong meisje zag dat helemaal niet rood was gekleed en kleine hoorntjes op haar voorhoofd had. Toen was hij door het vuur en stond hij aan de andere kant; Clint. Harry en Billy stonden gehoorzaam met hun gezichten naar de rotswand op hem te wachten en hij gaf ze het teken dat ze zich mochten omdraaien. Helemaal ongeschonden waren ze niet uit het vuur gekomen. In plaats van hun eigen gezichten hadden ze nu grijswitte doodshoofden. In de lege oogkassen smeulde een rood vuur en ze spreidden gehoorzaam hun handen. Ook Sharingo was een levend skelet geworden, maar zijn lange haren had hij nog; enkel waren het nu laaiende vlammen die rond zijn schedel speelden...
Ineens begon het te sneeuwen. Kort daarvoor was het weer nog redelijk geweest. Niet geweldig, dat is het nooit als je in Schotland rijdt in dit jaargetijde, maar het zicht was goed geweest en de weg breed en donker. Nu sneeuwde het en het zwarte macadam verdween onder een dunne laag sneeuw. Ik was gedwongen om af te remmen en de aanjager op de voorruit te richten, zodat hij niet zou beslaan. Dit kwam mij helemaal niet goed uit. Ik was op weg naar het St. Patrick klooster dat in de Southern Uplands gelegen is. Ergens in die uitgestrekte woestenij bevond zich het klooster waar ik naar op weg was. Schotland mag dat voor toeristen een romantisch en wild en avontuurlijk land zijn, voor mij hield het enkel onprettige herinneringen in. Ik had daar een paar bijzonder onaangename ontmoetingen gehad die me een aantal keren bijna het leven hadden gekost, maar ik had geen enkele keus. Ik moest er naartoe. Ik had dringend nieuwe zilveren kogels nodig voor mijn Beretta, en daar in het St. Patrick klooster werden die speciaal voor mij gemaakt. De zilversmid draaide de kogels altijd voor mij en in de bijbehorende kapel werden ze gewijd. Ik had bovendien nog wat magisch krijt nodig en natuurlijk zou ik daar ook mijn voorraad wijwater aanvullen. Het St. Patrick was voor mij de vaste leverancier van dergelijke dingen. De monniken daar wisten wat ik deed als beroep. Ze zwegen als het graf daarover en zouden aan een buitenstaander nooit toegeven dat ze dit voor mij deden naast hun stichtelijk werk. Ik was van plan geweest om er in één dag naartoe te rijden en voor minstens twee jaar munitie te halen. Ik moest bovendien voor Suko ook kogels meenemen. Eén deel van mijn plannen was in elk geval al om zeep: ik zou het vandaag niet meer halen. Niet alleen was ik wat later vertrokken dan ik van plan was geweest, maar met dit weer zou ik niet kunnen opschieten en ik voelde er niets voor om 's nachts door te rijden met dit weer. Niet, in de Schotse hooglanden. Ik zou een plaats moeten zoeken om te overnachten in Peelham, een dorpje dat niet ver voor mij uit lag. Ik had de kaart uitgespreid op de bijrijdersstoel liggen en had er een snelle blik op geworpen. Ik was tijdens mijn eerdere ritten al eens door Peelham gereden, herinnerde ik me, maar vanavond zou ik er dus stoppen en een plek voor de nacht zoeken. Ik herinnerde me dat ik een herberg had gezien die er wel aanlokkelijk uitzag en eigenlijk kon ik me ook wel verheugen op een rustige nacht, een goede maaltijd en een goed glas van mijn favoriete whisky. Niet per se in die volgorde... De sneeuw viel nu nog dichter en ik kwam nog maar met een slakkegangetje vooruit. De zware Bentley kon dit weer wel aan, maar ik was niet van plan om onnodige risico's te nemen. De ruitenwissers hadden moeite om de sneeuw van de voorruit te vegen en in het schijnsel van de koplampen zag ik maar een meter of zes, zeven van de weg. "Dat dat zo snel kan gaan," verbaasde ik me. Nog geen kwartier geleden had ik nog met een behoorlijk vaartje over de weg gereden en nu kroop ik door de sneeuw. Ik tuurde door de voorruit en was dankbaar dat de weg nagenoeg verlaten was. In de verte doemden een paar koplampen op, de eerste die ik sinds een half uur zag. De wagen zoefde aan me voorbij en ik was weer alleen op de weg. Voor me doemde een lange bocht op en ik minderde nog meer vaart. Ik had de wagen al een paar keer voelen glijden en een ongeluk was wel het laatste waar ik op zat te wachten. Omdat ik nu echt langzaam reed zag ik de figuur ruim op tijd. Iemand stond midden op de weg en zwaaide langzaam met de armen. Ik remde voorzichtig, liet de wagen uitrollen tot ik bijna naast de figuur stond en wachtte tot hij naar mijn wagen toe liep. Toen hij dichterbij was gekomen draaide ik het raampje naar beneden en voelde onmiddellijk de ijzige kou die binnendrong. Het moest minstens vier graden onder nul zijn. "Meneer?" Het was een meisje. Nog maar net twintig, zo te zien, hoewel ik door de dikke parka geen goeie schatting kon maken. Haar gezichtje was omkranst door een bontkraag op haar capuchon en ik zag enkel de blozende wangen, de lichtrode neus en twee helderblauwe ogen. "Meneer? Kunt u ons helpen?" Ze wees naar voren, waar ik vaag een vreemd voertuig kon ontdekken. "We zijn gestrand." "Nogal een plek om te stranden," zei ik. Het meisje zag er ongevaarlijk uit en ze klonk nogal wanhopig. "Onze wagen doet het niet meer." "Je zegt: onze wagen?" "Mijn vriendin zit in de auto. Ze durft niet naar buiten te komen." "Maar jij wel." Ze keek me aan. "Ik kan judo." Ik grijnsde ontwapenend en maakte aanstalten om uit te stappen. "Dat zul je bij mij niet nodig hebben," zei ik vriendelijk. 'Wat kan ik voor jullie doen? Weetje wat er met de wagen is?" Ze boog het hoofd en ik glimlachte. "Geen benzine meer?" "Ja, nou... wij dachten..." Ik knikte. Het had geen zin om haar verder in verlegenheid te brengen. Zonder benzine komen te staan is in mijn ogen zo ongeveer het stomste wat een mens kan doen, maar het was niet aan mij om over dat meisje te oordelen. "Ik heb geen benzine bij me," zei ik, "maar ik kan jullie naar Peelham slepen. Daar is een tankstation." Ze keek me hoopvol aan. "Als dat zou kunnen?" "Ik was niet van plan om jullie hier te laten staan," zei ik eenvoudig. "Zo zit ik niet in elkaar. Heb je een sleepkabel?" Ze keek me wezenloos aan. "Geen zorg," zei ik joviaal. "Ik heb zelfs een sleepkabel. Ik rij mijn wagen voor die van jullie en sleep jullie naar Peelham. Hoe lijkt je dat?" "Dat zou fantastisch zijn!" riep ze uit. "Er kwam net al een auto voorbij maar die stopte geeneens!" Ze keek me ontzet aan. "Hoe kan een mens dat doen?" "Tja, hoe kan een mens dat doen?" Ik keek met zichtbaar welgevallen naar het meisje toen ze terugliep naar het wagentje, waarschijnlijk om verslag uit te brengen aan haar vriendin. Dergelijke wezens laat je niet in de sneeuw staan, maar dat was natuurlijk mijn mening. Ik manoeuvreerde de Bentley voorzichtig voor het vehikel, dat bij nader inzien een stokoude Citroen 2CV4 bleek te zijn. Hij was roze gespoten en voor zover ik kon zien waren de ruitjes behangen met allerlei versieringen die vrouwen nu eenmaal mooi lijken te vinden. Overal bungelden gordijntjes, bolletjes gehaakte stof en kleine pluchen poppetjes. Niet bepaald bevorderlijk voor het zicht op de weg, maar wel gezellig, nam ik aan. Terwijl ik mijn sleepkabel uit de kofferruimte haalde kwam de tweede jongedame naar buiten. Ze leek in het donker op de andere; dezelfde jas, dezelfde capuchon en dezelfde modieuze schoentjes die in dit weer niet zoveel warmte leverden. "Mijn naam is John Sinclair," zei ik terwijl ik de haak vastmaakte aan het sleepoog van de Bentley. Ik gaf het eerste meisje het andere eind. "Lucy Taylor," zei de vriendin. "Dat is Betty Long. Wij zijn op vakantie." "En die begint al goed," begreep ik. "Jullie hebben geluk dat jullie mij tegen het lijf liepen." "Dat valt nog te bezien," zei ze kortaf. Ze liep terug naar de wagen en stapte in. "Lucy is nogal wantrouwend wanneer het op mannen aan komt," zei Betty ongevraagd. Ze haakte de kabel vast. "Zou dat lukken, denk je?" "Denk het niet. Tenzij je zou willen dat ik met de bumper van een Lelijke Eend in Peelham aankom en jullie weer op een lift moeten wachten. Je moet de kabel aan het sleepoog vastmaken." Ik knielde bij de Citroen neer en zocht naar een sleepoog, maar die bleek er niet te zijn. "Dat is het toppunt van optimisme," zei ik. "Zo'n wagen ontwerpen en geen sleepoog aan de voorkant maken." Ik sloeg de kabel om een solide uitsteeksel en trok hem strak. "Dat moet wel lukken." "U lijkt me wel een aardige man," zei Betty ineens, "maar ik zou als ik u was geen degenererende opmerkingen maken tegen Lucy over die auto. Of over vrouwen in het algemeen." Ik knikte. "Mag ik wel vragen wat ze van deze vakantie vindt, of is dat ook al gevaarlijk?" Ze glimlachte ineens en wat ik van haar gezichtje zag leek op te lichten in het donker. "Lucy is niet de gemakkelijkste." "Die indruk kreeg ik al. Welnu..." Ik gebaarde naar de weg. "Ik ga langzaam rijden en sleep jullie mee. Blijf in mijn spoor en laat de kabel niet slap worden. Dan trekt hij ineens weer strak en dan knapt hij. En zet de handrem eraf," voegde ik er aan toe, "en de wagen op het contact. Anders springt het stuur - slot vast en ga je de berm in. Ik mag toch wel zulke tips geven?" 'Tegen mij wel," zei ze met een warme glimlach. "Ik zal ze aan Lucy doorgeven." "Zeg er niet bij dat ze van mij komen," zei ik grijnzend. "Dat helpt misschien." "Lucy is niet kwaad, Mr. Sinclair." "Nee," gaf ik terug. "Lucy heeft dan ook geen enkele reden om kwaad te zijn. Stap nou maar in voor je doodvriest. Ik ga rijden." Ik stapte in de Bentley en glimlachte om zo'n meisje dat amper volwassen was en het waagde om een man te bekritiseren terwijl ze zelf zonder brandstof langs een verlaten weg stond. Enfin, het waren mijn zaken niet. Wie weet, wat dat meisje allemaal had meegemaakt. In elk geval leek Betty wel aardig, hoewel ik daar verder niets achter zocht. Ik zou ze in Peelham afleveren, waar ze zouden tanken en dan zou ik ze nooit meer terugzien. Nog acht of negen mijlen en dan zou ik mijn benen kunnen uitstrekken onder een ruwhouten tafel en een vriendelijke waard zou me een glas Bushmill's brengen. Daar kon ik naar verlangen en als een jong meisje daar moeite mee had mocht ze mij gerust als een typische man afschilderen. Langzaam reden we door de sneeuwjacht en de Eend volgde trouw. Lucy had er in ieder geval aan gedacht om de alarmknipperlichten in te schakelen, dat was in elk geval iets. De donkere weg was nog altijd verlaten. We zagen geen enkele auto op de weg. Als ik niet was gekomen zouden de meisjes nog een hele tijd daar hebben gestaan. Dat was misschien iets voor Lucy om over na te denken. We bereikten het hoogste punt van het plateau en beneden ons kon ik de lichtjes van Peelham al zien. De afdaling naar het dorp verliep wat moeizaam omdat Lucy steeds de Lelijke Eend te dichtbij liet komen en de kabel , slap kwam te hangen, maar we bereikten zonder ongelukken de rechte weg naar het dorp. Daar zette ik de wagen stil, stapte uit en liep naar de Eend. Lucy klapte het raampje omhoog. "Wat is er?" wilde ze weten. "Bent u nou zonder benzine komen te staan?" "Dat zou wat zijn," lachte ik. "Ik vraag me alleen af waar ik jullie naartoe moet slepen. Het lijkt erop dat er geen tankstation meer open is, dus wat doen we?" "Kunnen we niet in Peelham blijven?" vroeg Betty. "Dan rijden we morgenochtend verder." "Dat lijkt me een goed idee. Met dit weer is het niet prettig rijden, lijkt me. Ikzelf blijf ook in Peelham," voegde ik er snel aan toe om niet de indruk te wekken dat ik Lucy's rijstijl niet vertrouwde. "Er is daar een goed hotelletje. Het is niet luxe, maar het is er volgens mij wel schoon." "Dan doen we dat," zei Betty, voor Lucy iets kon zeggen en ik knikte. "Dan rijden we naar het marktplein. Daar is het hotel en dan is het morgenochtend niet zover naar het tankstation." Ik voegde de daad bij het woord voor één van de meisjes kon protesteren en reed met de Eend achter me aan het dorp binnen. Peelham was maar een klein dorpje. Wat huizen, een kerk en een rond marktplein, waar ik ook het hotelletje had gezien. Nu ik vermoeid was leek het gelige licht op het terras nog aanlokkelijker en ik parkeerde de Bentley, koppelde de Eend los en duwde hem in de parkeerplaats er naast. "Dit moet het zijn," zei ik met een uitnodigend gebaar. We sloten onze auto's af en gingen de gelagkamer binnen. Het was er warm en bedompt. Slechts een paar dorpelingen zaten aan de bar en keken naar ons alsof we marsmannetjes waren. De barkeeper wees ons een deur, die naar een halletje leidde, waar een kleine receptie bleek te zijn. Een jong meisje schreef ons in in het hotel en gaf ons de kamersleutels. "De kamers zijn op de eerste verdieping," zei ze. "Jullie hebben kamers naast elkaar." "Niet, dat wij iets met elkaar te maken hebben' zei Lucy onmiddellijk. 'Wij komen toevallig tegelijkertijd aan." "Wat u Wilt," zei het meisje beleefd, alsof die gedachte niet bij haar was opgekomen. Als in Peelham ineens drie toeristen opdoken dan hoorden die bij elkaar. Zo simpel was dat, maar Lucy wilde dat misverstand gelijk uit de Wereld hebben. Van mij mocht ze. Ik zou hier vannacht blijven en morgenochtend Verder reizen. Ik had inderdaad niets met de meisjes te maken, maar hoopte wel op aangenaam gezelschap gedurende de avond. Op die manier ging de tijd sneller voorbij. Verder had ik geen plannen met deze meisjes. Wist ik veel dat mijn plannen vanavond nog gewijzigd zouden worden...
De bezwering had succes gehad: vier motorrijders stonden bij het uitgedoofde vuur. Drie motorrijders met enkel een schedel en één motorrijder met daarbij nog een vlammende haardos. Het waren de kille vlammen van de hel en daarmee was hij een werktuig van de Duivel geworden. Sharingo lachte tevreden en zette zijn handen in de zij. "Nu zijn jullie ook dienaren van de Duisternis geworden en jullie zullen al jullie kracht gebruiken om de Satan te dienen. Wij zijn allemaal onsterfelijk geworden, maar we moeten onze schuld daarvoor nog inlossen. De Satan doet niets voor niets." 'Wij zijn bereid," zei Scarface Joe voor hen allemaal. 'Wat moeten we doen?" "Hetzelfde als we altijd doen," zei Sharingo. "Alleen moeten we één extra opdracht uitvoeren. Hier niet ver vandaan is een klooster. Het St. Patrick Klooster. Natuurlijk is dat een plek waar die God aanbeden wordt..." Sharingo huiverde, "maar niet alleen dat: het schijnt dat dat klooster in verbinding staat met ene John Sinclair. Die Sinclair is onze grootste vijand en hij moet uitgeschakeld worden. Het schijnt dat hij op weg is naar dat klooster en dus kunnen we hem onderscheppen. Als we Sinclair gedaan hebben kunnen we het klooster met de grond gelijk maken en dan kunnen we onze gang gaan." "Gang gaan?" echode Billy Morton. "Hoe bedoel je dat?" "Dan mogen we doen wat we altijd al gedaan hebben, alleen is er nu geen gevaar meer voor ons. We gaan gewoon stelen en overvallen plegen. De vrouwen zullen aan onze voeten liggen en we zullen meer geld hebben dan ooit." "Dat lijkt me wel wat, zei Scarface Joe, "maar wat is er dan veranderd? Dat doen we altijd al!" "Alleen hoeven we nu niet bang meer te zijn voor bijvoorbeeld de politie. Let maar eens op." Sharingo haalde zijn Cobra Colt tevoorschijn. Hij woog het wapen in zijn hand en gaf het aan Scarface Joe. 'Wat moet ik daarmee doen?" "Schieten," zei Sharingo. "Op mij." "Ben je gek geworden?" "Nee. Doe het nou maar gewoon. Je zult zien dat er niets aan de hand is." "Ik heb vanavond al gekkere dingen gezien," zei Clint Sherman. "Ik geloof dat ik wel weet wat je wilt zeggen." Hij pakte het pistool uit de hand van Scarface Joe en richtte het op Sharingo. Sharingo knikte bedaard en Clint drukte af. Een rode vuurmond schoot uit de loop van het pistool. Clint was een goede schutter en hij zou niet missen. Inderdaad trof hij Sharingo recht tussen de lege oogkassen. De kogel ketste af en verdween jankend tussen de bosjes. Sharingo grijnsde. "Dat is dus precies wat er gebeurd als de Flikken op ons willen schieten. Of als één of andere overijverige winkelbediende dat wil doen. Wij zijn onkwetsbaar, jongens. Dat is onze beloning. We hoeven alleen maar die John Sinclair uit te schakelen en dat klooster met de grond gelijk te maken." "Dat moet wel te doen zijn," zei Clint opgewonden. Hij keek naar de Colt in zijn handen. "Als we onkwetsbaar zijn..." "Precies. Daarom moet het een fluitje van een cent zijn, maar pas op voor die John Sinclair. Hij is machtig en hij wordt beschermd door de krachten van de Witte Magie. Dat maakt het wat moeilijker, maar wij zijn met zijn vieren en hij is maar alleen. Ik kan niet met hem in contact komen omdat hij beschermd wordt, dus we moeten hem opsporen. Hij is op weg naar dat St. Patrick Klooster en dus hoeven we hem alleen maar te onderscheppen. Laten we gaan!" Hij ging de anderen voor door de smalle kloof naar de plek waar ze de motorfietsen hadden achtergelaten. 'Wat doen we met de motor van Ernie?" wilde Billy weten. "Neem jij hem maar," zei Sharingo goeiig. Billy en zijn broer Harry reden op één motor, maar nu kon Billy zijn eigen motor nemen. Ernie zou van die van hem geen gebruik meer maken. "Hij brandt voor altijd in de Hel," wist Sharingo nog te vertellen. Toen brulden de motoren en stond het viertal te wachten op orders van hun leider. Sharingo stond wijdbeens op zijn Kawasaki en stak zijn vuist omhoog. "Laten we gaan!" Hij liet zijn vuist zakken en gaf op hetzelfde moment gas. De motoren brulden zich een weg door de duisternis. Ze kwamen bij de weg en reden naar het noorden. Over niet al te lange tijd zouden ze in een klein plaatsje aankomen. Dat plaatsje heette Peelham...
Ik was in mijn kamer op het bed gaan liggen. We hadden afgesproken om elkaar over een half uur weer beneden te ontmoeten, maar ik viel in slaap en werd met een schok een half uur later wakker. Haastig waste ik me zo goed en kwaad als ging in de wasbak en ging naar beneden. De meisjes zaten al aan een tafeltje in het restaurant en ze wenkten me. "Kom erbij zitten," zei Betty. "Dat is het minste wat we kunnen doen omdat u ons geholpen heeft," voegde Lucy er aan toe, waarmee ze me min of meer te kennen gaf dat ik het een hele eer zou moeten vinden om bij hen aan het tafeltje te mogen zitten. Misschien wilde ze me ook duidelijk maken dat er verder geen diensten van hun kant zouden komen. Ik mocht bij hen zitten, maar daar hield het dan ook mee op. Het kon mij niet schelen. Meer verlangde ik ook niet. Het is altijd aangenamer om de maaltijd te gebruiken met andere mensen dan om alleen te zitten. De waard bracht donker bier en de menu's, maar we hoefden niet lang te zoeken. "Ik neem de wildzwijnsteak," zei Lucy onmiddellijk. "Die lijkt me heerlijk." "Voor mij hetzelfde," zei Betty en ik bestelde ook hetzelfde. "Dus," zei ik, om maar iets te zeggen. "Jullie zijn met vakantie?" "Min of meer' zei Betty ontwijkend. "We zijn op de vlucht." "Vertel me niet dat ik twee overvallers een lift heb gegeven!" riep ik uit en Betty lachte. "Zien wij eruit als overvallers?" Dat deden ze nauwelijks. Ze hadden zich in dat half uurtje omgekleed en nu ze niet meer gehuld waren in de vormeloze parka's werd duidelijk dat het twee zeer aantrekkelijke dames waren. Betty was blond, zoals ik al had vermoed na het zien van haar blauwe ogen. Ze droeg het haar lang en los op haar schouders en rug. Ze had een vrolijk en guitig gezichtje en die twee blauwe ogen die onbekommerd de wereld in keken. Lucy was donker van haar. Ze droeg het kort geknipt en ze had een spits gezicht en hoge jukbeenderen. Haar groene ogen lagen dieper in de kassen en keken lang niet zo onbekommerd. Ze wriemelde nerveus me de zilveren armbanden om haar polsen en keek zo nu en dan naar de ingang van het restaurant, alsof ze werkelijk op de vlucht waren. Als ik zou moeten raden zou ik zeggen dat het idee om mij aan hun tafeltje uit te nodigen van Betty kwam en dat Lucy het er niet mee eens geweest was. "We zijn op de vlucht voor dat andere leven," legde Betty uit. "Lucy is net gescheiden." "Ik denk niet dat meneer dat iets interesseert, Betty," zei Lucy onmiddellijk en ik schudde het hoofd. "Toch wel. Het lijkt me dat het geen gemakkelijke scheiding is geweest." Lucy keek me even aan en haalde toen haar sigaretten tevoorschijn. "Dat was het inderdaad niet," zei ze, "en ik denk niet dat ik er ooit nog aan ga beginnen." "Ik hoop dat je er nooit meer aan hoeft te beginnen," zei ik. "Aan zo'n scheiding, bedoel ik." Betty lachte en Lucy keek me onderzoekend aan. "Luister eens hier," zei ik. "Het kan mij inderdaad niet zoveel schelen wat jij doorgemaakt hebt. Het zijn mijn zaken niet. Ik wil je alleen wel zeggen dat je van mij niets te vrezen hebt. Goed, ik ben een man, maar ik ben een gewone man. Ik ben geen tiran en ik onderdruk over het algemeen geen vrouwen. In elk geval niet tijdens het avondeten. En ik kan mijn eigen sokken wassen." "Goed van je," zei Lucy. "Ik ben niet uit op wat voor avontuurtje dan ook," ging ik door. "Ik heb er niet om gevraagd om jullie op te pikken, of om hier bij jullie aan het tafeltje te zitten. Het is nou eenmaal zo. Ik wilde dat maar even duidelijk stellen," besloot ik luchtig en Betty lachte kort. "Ik denk dat Lucy dat wilde horen," zei ze wat haar een giftige blik van Lucy opleverde. "Ik meen het," zei ik ernstig. "Het heeft bijzonder weinig zin om deze gezellige avond te verknallen door vijandig te doen. Je hoeft voor mij niet bang te zijn; zorg er dan ook voor dat ik voor jou niet bang hoef te zijn." "Het spijt me," zei Lucy. Ze speelde het klaar om te glimlachen. "Lucy ziet momenteel in elke man een gevaar," vertrouwde Betty me toe. "Je moet het haar maar vergeven." "Dat doe ik." Ik knikte en hief mijn glas. "Op het potentiële gevaar dat er niet is." Betty lachte weer en Lucy bracht met een zuur gezicht haar glas omhoog. "Of op de vrijheid?" stelde ik voor en ze knikte. "Laten We het daar maar op houden." Het eten kwam en we lieten het ons goed smaken. De steak was uitstekend en de verse rode kool en de bloemige aardappelen waren precies goed gekookt. Het was een eenvoudige, stevige maaltijd. Heel anders dan de liflafjes die je soms in restaurants gepresenteerd krijgt en we genoten met volle teugen. Zelfs Lucy leek wat te ontdooien. "En jij?" wilde ze weten. "Ben jij ook met vakantie?" "Nauwelijks. Ik ben hier beroepsmatig." "Wat doe jij voor beroep? Nee, niks zeggen!" riep Betty. "Laat ons raden." "Meneer is psychiater," zei Lucy. "Of psycholoog, of zoiets." "Absoluut niet." "Nee," zei Betty, "volgens mij ben jij een... dichter. Je bent hier om inspiratie op te doen." "Heel vleiend, allemaal," lachte ik, "maar ik ben gewoon een ambtenaar." "Wat doet een ambtenaar hier in deze omgeving?" wilde Lucy onmiddellijk weten en ik gaf er maar een draai aan. "Ik doe onderzoek naar de mogelijkheden om hier een Nationaal Park af te bakenen," zei ik snel. "Ik onderzoek welke diersoorten hier beschermd zouden moeten worden. Heel saai, allemaal." Ik zei dat om het gesprek een andere kant op te leiden, maar Betty vond het machtig interessant. Ze wilde van alles weten hoe dat werkte, welke diersoorten ik dan op het oog had en meer van die dingen. Ik kon haar niet zo goed voorliegen, maar ik worstelde me door de ondervraging heen. Uiteindelijk bracht ik het gesprek bruusk op een ander onderwerp. Dat lukte uiteindelijk en we babbelden onbekommerd over de sneeuwbui, de Lelijke Eend die hen in de steek had gelaten en tenslotte over mannen, die zoiets niet zouden laten gebeuren. Ondanks dat heikele onderwerp bleef het gesprek ontspannen en zelfs Lucy moest toegeven dat haar mening over mannen hier en daar wat mank liep. Dat was een punt voor mij en mijn collegamannen, maar was ik helemaal niet op uit. We keuvelden wat en we dronken wat, maar ondertussen hield ik de omgeving in de gaten. Dat zou wel een soort beroepsdeformatie zijn, maar ik deed het nou eenmaal. Zo viel het me op dat veel gasten in het cafégedeelte ineens opstapten, hoewel het nog vroeg was. Natuurlijk ging men in zo'n dorp niet te laat naar bed, maar het viel me ook op dat veel mensen op de klok keken, elkaar aanstootten en dan haastig naar buiten gingen. Vlak voor ze de deur uitgingen wierpen ze een angstige blik om zich heen voor haastig in het donker verdwenen. De waard achter de tapkast wierp zo nu en dan onderzoekende blikken op ons en ik begreep dat het voor ons onderhand ook tijd werd om te vertrekken. Tenminste, als het aan hem lag. Na een kwartier zaten we bijna als enige gasten in de gelagkamer en weer kreeg ik een onderzoekende blik van de waard. "Kom," zei ik, "drinken we er nog eentje?" Ik stak mijn hand op om te bestellen en op dat moment werd de deur zo hard open gegooid dat hij tegen de muur knalde en terug stuitte. Een man kwam binnen en hij ging bijna tegen de vlakte toen hij de deur tegen zich aan kreeg. Hij kon zich nauwelijks staande houden. Hij viel op één knie en strekte zijn hand uit. De hand die hij naar de tapkast uitstrekte zat onder het bloed...
De jongeman werkte zich overeind, strompelde naar de tapkast en viel op de grond. "Help me," steunde hij. Ik kwam zo snel overeind dat mijn stoel achterover viel. Tegelijk met mij stonden nog meer gasten op, maar hoewel de meesten dichter in de buurt waren, stonden die mensen alleen maar op om snel de herberg te verlaten. Ik keek maar heel kort naar hen en wijdde mijn aandacht aan de jongeman. Hij hapte naar adem en het leek alsof hij iets wilde zeggen, maar er kwam geen geluid uit zijn mond. "Weg," snauwde de waard. Hij duwde me min of meer opzij en keek de jongeman in het gezicht. "Het is Mac Bryant," zei hij. "Ik ken hem wel." Ik knikte. "Breng me wat water en een doek. Hij is gewond." "Nee." De waard kwam overeind. "Ga weg, Mister. Ga met uw dames naar uw kamers en laat u voor morgenochtend hier niet meer zien." 'Watte?" "Ik meen het," zei hij. "Dit is een zaak tussen mij en Mac. Het gaat u niet aan.” "Ik laat me niet zomaar wegsturen," zei ik verontwaardigd, "maar de meisjes kunnen beter wel naar boven gaan." "Ik blijf hier," zei Betty. "Ik heb een EHBO-diploma " "Kan wel zijn," zei de waard, "maar als je nu niet maakt dat je wegkomt heb je dadelijk een EHBO-diploma voor jezelf nodig. Het gaat hier straks stuiven. U ook, Mister." "Ga maar naar boven, Betty," zei ik. Ik keek de waard aan. "Maar ik blijf hier." "Toe..." De vrouw van de waard, die ons had bediend, kwam naar ons toe. "Mijn man heeft gelijk: het wordt straks te gevaarlijk." 'Waarom?" wilde ik weten. "Komen die lui die dit gedaan hebben hier naartoe?" "Die lui..." De jongeman speelde het klaar om geluid voort te brengen en ik boog me voorover. "Ze zijn hier," stamelde hij. "Wezens uit de hel. De Hell's Angels! Ze hebben..." Hij hoestte. "Ze hebben geen gewone hoofden, maar doodskoppen!" Ik bevroor en keek onderzoekend naar de jongeman. Wat had hij daarnet gezegd? Doodskoppen? Dat kon toch niet waar zijn? Maar hij was gewond en gewonde mensen, zeker als ze zo erg gewond waren als deze jongeman, konden de gekste dingen zeggen. Of denken te zien. "Ga nu," drong de waard aan. "Ze komen hier naartoe." 'Wat zijn dat voor lui?" wilde ik weten. 'Wat komen ze hier doen en waarom hebben ze die jongen zo toegetakeld?" De waard zuchtte. "Dat zijn de Rockers. Zo noemen ze zich, maar het is gewoon tuig van de richel. Ze komen hier eens in de maand naartoe en ze willen geld. Beschermingsgeld." Protection money! De praktijken die in de duistere hoeken van New York werden bedreven, waren hier dus ook al doorgedrongen. "Afpersing," zei ik grimmig. "Noem het zoals u Wilt," zei de waard, "maar wij betalen ze en daarmee hebben wij onze rust." "Daar kan ik me iets bij voorstellen," zei ik, "maar willen jullie dat tot in lengten der dagen blijven doen?" "Desnoods," was het eenvoudige antwoord. "Er is geen manier om het te stoppen. Die Sharingo is ongrijpbaar en hij en zijn bende terroriseren de hele omgeving. Een stelletje etterbakken zijn het!" Hij spuugde op de grond, maar die dappere daad werd teniet gedaan doordat hij gelijk daarna een angstige blik op de deur wierp. "Ze zijn er," jammerde ineens de vrouw van de waard. "Ik hoor hun brommers." "Motoren, mens!" Ook ik hoorde de zware machines dichterbij komen. Ze stopten voor de herberg. Ik gebaarde naar de twee meisjes dat ze uit het zicht moesten blijven en ging zelf iets naar voren. Naar de deur toe. Buiten hoorde ik voetstappen. Stemmen. Toen werd de deur open gegooid en vijf Hell's Angels stapten de gelagkamer binnen. Maar waar Hell's Angels tenminste nog een gewoon menselijk hoofd hebben, hadden deze Rockers doodskoppen!
Eén van hen. duidelijk de leider, had een doodskop met een krans van vuur als haren. De vlammen loeiden rond zijn hoofd. Hij maakte zich los uit de kring en stapte naar de waard toe. Ik was als verlamd. De jonge Mac had het misschien gezegd maar tot dat moment had ik dat afgedaan als onzin. Het kon toch niet zo zijn dat ik me ergens vertoonde en er onmiddellijk wezens uit de Benedenwereld opdoken? Maar hier stonden ze nu voor me en ik kon me niet vergissen. De vlammenkrans van de leider straalde geen warmte uit en ik begreep dat hij een verbond met de Duivel had gesloten. Daarom konden ze ongestraft hun beschermingsgeld halen en daarom waren ze ongrijpbaar voor de politie. Waarom had de waard dat voor mij verzwegen? Ik keek opzij en zag dat de waard minstens zo verrast was als ik. De meisjes hielden elkaar vast. Ze stonden gelukkig wat achteraf, net als de vrouw van de waard, die handenwringend toekeek. Op haar gezicht was pure ontzetting te lezen. Ontzetting, en angst. De vijf Hell's Angels genoten van die angst. Ze stonden in een rij voor de deur met hun armen over elkaar en lieten zich bewonderen. De leider liep naar de waard toe en strekte zijn hand uit. Hij greep de waard bij zijn schouder. "Je weet waarvoor ik hier ben?" "Ja," zei de waard ademloos. "Dat weet ik." "Nee, dat weet je niet!" De leider gaf hem een duw en lachte wreed. "We hebben er genoeg van om elke maand naar hier te komen om jouw rottige geld op te halen. Vanaf nu willen we alles, ouwe! De Duivel heeft ons onkwetsbaar gemaakt en vanaf nu gebeurt het zoals wij dat willen." De waard knikte, maar waarschijnlijk had hij er niets van begrepen. Dat deed er niet toe. Dergelijke lui wilden niet begrepen worden, maar angst zaaien. Dat lukte ze behoorlijk goed, moest ik zeggen. De Rocker met de vlammende haardos ging door: "Vanaf nu heersen wij over dit dorp, ouwe. Ik zal zelfs die kerk van jullie neerhalen en jullie altaren onteren, zodat de Duivel zich hier kan vestigen. Jouw rottige dorpje zal de thuishaven worden van de Rockers en vanaf hier zullen wij ons rijk uitbreiden. Jij zult van ons zijn, jullie zullen allemaal van ons zijn! Peelham zal van ons zijn en Schotland! Het hele Koninkrijk zal van ons zijn, de wereld!" Zijn stem sloeg over en ik knikte gelaten. Zo ging het altijd. Grootheidswaanzin begon altijd op deze manier. Geef een idioot wat macht en hij denkt gelijk dat hij de hele wereld aan zijn voeten kan krijgen. Het probleem met deze vijf was dat het ze best wel eens zou kunnen lukken. Ze hadden veel macht gekregen en als ik de woorden mocht geloven hadden ze die macht van de Duivel zelf gekregen. Hoe en waarom wist ik niet, maar iemand zou ze tegen moeten houden. En zoals het er nu naar uit zag zou ik diegene moeten zijn. Maar op dat moment bewoog ik nog niet. Ik stond daar maar en keek naar hen. De leider liet zijn blikken rondgaan. Hij keek naar de vrouw van de waard, die ineenkromp en haar handen ineenstrengelde. Tranen liepen uit haar ogen op haar omvangrijke boezem. Toen zag hij de twee meisjes. Lucy en Betty stonden dicht bij elkaar achterin de zaak, bij de tapkast en keken angstig naar de grond. Het was, alsof ze zich onzichtbaar wilden maken door niet naar hem te kijken. "Kijk eens hier," zei de leider. "Hier hebben we twee prachtige meisjes. Twee jonge, prachtige meisjes. Dat zou een prachtige aanwinst zijn voor de Duivel. Hij zal mij dankbaar zijn als ik die voor hem meeneem. De Duivel houdt van jonge maagden, dat is zeker en deze twee... Ben jij nog maagd, blondje?" Betty gaf geen antwoord. Ze klampte zich aan Lucy vast en keek mij smekend aan. Ik verroerde me niet. De leider volgde haar blik en hij kreeg mij in de gaten. Ik had me met opzet zo onopvallend mogelijk gehouden, maar nu zag hij mij en hij liep op me toe. 'Wie ben jij?" Ik keek naar zijn afzichtelijke gezicht en naar de vlammen die rond zijn hoofd speelden. "Ik ben een gast," zei ik uiteindelijk. "Werkelijk? Een gast? Van die ouwe zak?" "Hij is vanavond aangekomen met die twee meisjes," zei de waard ongevraagd. "Hij heeft hier niets mee te maken." "Met die twee meisjes?" De leider bekeek me geringschattend. "Hoe komt een zakkenwasser als jij aan zoveel geluk? Wat moest je met die twee mooie, jonge, maagdelijke meisjes... gast van die ouwe zak?" "Niets. Ik ken ze amper." "Maar je wilde er wel mee in één kamer slapen, is het niet?" "Nee," zei de waard. "Ze hebben afzonderlijke kamers..." "Hou je kop! Ik zie aan deze zakkenwasser dat hij vannacht de gang door wil sluipen om die twee mooie meisjes met een bezoekje te vereren! Wie van de twee heeft je voorkeur, zakkenwasser?" "Geen van tweeën," zei ik zacht. "Nogmaals: ik ken ze niet." Een echte vent hoeft een meid niet te kennen om ermee het bed in te duiken, zakkenwasser!" Ik spreidde mijn handen en keek naar Betty en Lucy. "Misschien ben ik dan geen echte vent." "Hou je kop! Je bent gewoon bang! Natuurlijk ben je bang! Iedereen zou bang voor ons moeten zijn want wij gaan hier het kwaad verspreiden! Iedereen zal zich tot ons moeten wenden en wie weigert zal daar heel erg veel spijt van krijgen." Hij gebaarde naar de gewonde jongeman. "Net zoals hij al. spijt heeft. Wie weet, zullen we het hem vergeven en mag hij alsnog onze dienaar worden. We zullen zien. Maar eerst wil ik die twee schoonheden meenemen. Met hen heb ik nog andere plannen." Hij gaf een teken. "Billy, Harry, pak die meiden en neem ze mee naar buiten." Twee van de Hell's Angels stapten naar voren. Hun zware laarzen bonkten op de houten vloer toen ze naar de meisjes toe liepen. Betty slaakte een kreet en wilde zich achter Betty verstoppen. Angstig keken ze om zich heen, maar de Hell's Angels versperden de uitgang. Ze konden geen kant op. De vrouw van de waard jammerde en de waard zelf boog het hoofd. Waarschijnlijk schaamde hij zich dat hij zijn gasten niet kon beschermen, maar tegen deze figuren was geen enkele bescherming mogelijk. "Neem ze mee naar buiten en wacht daar op mij," zei de leider en de twee doodskoppen grijnsden. Ze staken hun handen uit naar de twee meisjes. "Nah," zei ik ineens zacht, "het lijkt me dat het nu wel genoeg is, zakkenwassers..."
De woorden bleven even in de met spanning gevulde lucht hangen. Langzaam draaide de leider van de Rockers zich om en staarde mij aan. "Heb jij..." Hij schudde het hoofd. "Heb jij zonet wat gezegd, zakkenwasser?" "Ja," zei ik rustig. Ik keek terug zonder de ogen neer te slaan. "Kijk aan," zei de leider spottend. "Ik geloof dat hier iemand levensmoe is! Denk je nou werkelijk dat je ons kunt tegenhouden?" "Dat weet ik niet," zei ik achteloos, "maar ik denk dat ik het wel moet proberen. Ik ken de meisjes niet, maar het lijkt me geen goed idee dat jullie ze meenemen." "Het lijkt hem geen goed idee dat wij die meiden meenemen," herhaalde de leider. Hij leek stomverbaasd dat iemand het tegen hem durfde op te nemen, maar tegelijkertijd was hij ervan overtuigd dat ik daarmee zonet mijn doodvonnis had getekend. En eerlijk gezegd had ik zelf ook zo ongeveer zo'n idee. Ik kon echter niet doen alsof er niets aan de hand was. Niet, terwijl dergelijke wezens mijn twee nieuwe vriendinnetjes mee wilden nemen. Het speet me wel dat mijn Beretta met de laatste paar zilveren kogels boven in mijn kamer lag. Er was geen tijd om die te gaan halen dus ik moest het op een andere manier klaren. De Rocker bleef voor mij staan en wenkte naar achteren. "Billy, Harry! Kom hier. Laat die meiden nog maar eventjes. Ik geloof dat deze... gast een lesje nodig heeft." Dat lieten de twee zich geen tweede maal zeggen en ze kwamen onmiddellijk dichterbij. De twee andere Rockers bij de deur hadden zich nog niet bewogen. Waarschijnlijk gingen ze er van uit dat hun makkers dit wel in hun eentje konden klaren. Ze waren tenslotte onkwetsbaar. En dat had ik misschien ook iets eerder kunnen bedenken. De twee die op mij af kwamen waren de kleinsten van het vijftal, maar ze zagen er nog altijd indrukwekkend genoeg uit in hun gitzwarte motorpakken en de bleke schedel daar boven. Zonder haast liepen ze naar me toe en één van hen leek te grijnzen. Ineens haalde hij uit met zijn gehandschoende hand, maar daar was ik op bedacht en ik dook weg. Tegelijk greep ik naar de hand en trok er aan. De Rocker verloor zijn evenwicht en viel opzij, maar ik had mijn handen alweer vol aan de tweede, die me onmiddellijk daarna aanviel. Ik kreeg een klap tegen mijn schouder waardoor ik rond wentelde en tegen een tafeltje aan struikelde. Ik herstelde me snel en weerde één hernieuwde aanval van de eerste af. Het was onbegonnen werk. Die twee waren onkwetsbaar en ze hoefden mij maar één keer goed te raken en het was afgelopen. Maar aan opgeven dacht ik niet. Daar was het nu trouwens ook te laat voor. De tweede kwam alweer op me af en ik greep een stoel. Met die stoel als schild voor me uit sprong ik lichtvoetig naar achteren en verschanste me achter een ander tafeltje. Nu konden ze niet dichter bij me komen. Niet, dat ik daar zoveel mee opschoot. Ik hoorde ineens een rinkelend, kletterend geluid. Fietskettingen! Motorkettingen, misschien wel. Dat was een gevaarlijk wapen en een bekend wapen voor dergelijke lieden. Steeds vaker hoorde en las je over mensen die het wilden opnemen tegen de Hell's Angels en dan in aanvaring kwamen met zo'n ketting. Het was een geducht wapen en de mensen die ermee in aanvaring waren gekomen, hadden over het algemeen geen prettige herinneringen aan. Nu was ik blij dat ik me achter het tafeltje had verschanst, en dat ik de stoel nog altijd in mijn handen had. Toen de eerste Rocker uithaalde hief ik de stoel en het uiteinde van de ketting slingerde zich om één van de dwarsbalkjes. Ik gaf een fikse ruk en de Rocker vloekte toen de ketting uit zijn handen schoot. Maar de tweede maakte hiervan gebruik door me van de andere kant aan te vallen en ineens toe te slaan. Ik kon de slag niet meer afweren, maar enkel opzij springen. Toch trof het uiteinde van de ketting mij op de heup. Gelijk voelde het aan alsof dat gedeelte in vuur en vlam stond. Mijn linkerbeen werd gevoelloos en ik kon me maar nauwelijks staande houden. Nu bemoeiden de twee bij de deur zich er ook nog mee. Ze kwamen naar voren en vormden een halve cirkel. Zonder aarzelen kwamen ze op me af. Ik zat in de val. Ik kon nog maar een paar meter achteruit stappen, toen stond ik met de rug tegen de muur. Ik haalde uit met de stoel en trof één van de Rockers vol op de schedel. Hij viel opzij en ik maakte gebruik van de opening om er tussendoor te glippen. Maar twee anderen doken van achteren op mij en ze sloegen me tegen de grond. Ik stootte één van hen opzij en trok plotseling de ander tegen me aan zodat ze me niet met de kettingen konden slaan. Maar de Rockers hadden ook geen medelijden met elkaar. Eén van hen schopte zijn makker opzij en de ander dook op me af. Ik kon hem maar nauwelijks er vanaf houden om mijn keel dicht te knijpen door haastig om te rollen. Onmiddellijk doken twee Rockers op mij af tot ineens de leider een bevel brulde: 'Weg jullie!" Hij schopte naar zijn makkers en bleef wijdbeens staan. Hij hield een groot formaat pistool in de handen en richtte de loop op mij. "Ik had niet gedacht datje je zo goed zou verweren," zei hij spottend, "dus maak ik het karwei zelf maar eventjes af." Hij grijnsde. "Zeg maar dag met je handje... zakkenwasser."
Als een Middeleeuws kasteel lag het klooster St. Patrick Klooster bovenop een berg. De muren werden eeuwen geleden opgericht en noch het natuurgeweld, noch oorlogen hadden enige schade aan de gebouwen kunnen toebrengen. Sinds eeuwen was het een burcht van het Goede. De monniken, die er leefden, verdedigden hun geloof vol vuur en waren meesters in het afwenden van Kwade elementen. De nachtwind joelde rond de gebouwen, drong door in de smalste spleten en bracht de kilte van december met zich mee. Vanaf het dal voerde een smalle weg omhoog. De weg was niet verhard en slecht onderhouden. Ze werd ook nauwelijks gebruikt. Het was de monniken daar boven niet toegestaan om het klooster te verlaten. Enkel de dood van één van de ouders was een reden om tijdelijk naar beneden te gaan. Bezoekers werden maar zeer zelden toegelaten in het klooster. Slechts een enkele godsdienstige hoogwaardigheidsbekleder kreeg toegang en ik was me er zeer goed van bewust dat ik een uitzonderlijke positie bekleedde omdat ik er wel werd toegelaten. De monniken leefden van wat de tuinen voortbrachten en omdat het klimaat zeer ruw en kil was, was dat niet veel. Maar de monniken verlangden niet veel. Ze woonden in karige kamers en leefden naar de inhoud van hun geloof. Zo ook Father Ignatius. Hij was de smid en hij was een man die men het niet kon aanzien dat het leven hierboven weinig te bieden had. Uiterlijk leek hij nog het meest op de acteur Bud Spencer. Laat die avond was hij naar het kantoor van de Abt geroepen en dat stond hem helemaal niet aan. Hij wist wat de Abt hem wilde zeggen. Hij ging naar boven, waar de Abt zijn kantoor had en klopte aan. Toen hij naar binnen ging merkte hij weer dat de ruimte van de Abt nog het meest op een zaal leek. Ze was zo groot dat het licht van de kaarsen op het bureau zich verloor in de hoeken. Hierboven was geen elektriciteit en de ruimte werd met kaarsen en soms met fakkels verlicht. "Kom binnen, Father Ignatius." De Abt had een sneeuwwitte haarkrans, die als een ring rond zijn ronde hoofd lag. Zijn gezicht was roze en Vertoonde maar weinig rimpels, hoewel hij de zestig al gepasseerd zou moeten zijn. Zijn ogen waren helder en keken open de wereld in. "Ik weet dat je de zilveren kogels voor John Sinclair klaar hebt gemaakt," zei de Abt. De smid knikte. "Alles is gereed voor hem. Ik heb gehoord dat het magische krijt ook al klaar ligt en men wacht op een teken om de kogels te wijden." "Alleen John Sinclair is er nog niet." "Hij is laat," gaf de smid toe. "Ik weet niet wat hem ophoudt, maar weet ook niet of we ons al zorgen moeten maken." "Ik maak me zeker zorgen," zei de Abt. "Ik voel dat de macht van het Kwade iets aan het voorbereiden is. Ik voel de kracht toenemen." "Dat voelen we allemaal," zei de smid. "Ik heb er al meerdere van ons over gehoord." 'Wat kunnen we doen?" vroeg de Abt zich af. "Ik heb het gevoel dat we machteloos toekijken hoe de Satan zijn krachten bundelt en zijn pijlen op ons richt. Noem het hoogmoedig, maar ik heb het idee dat Satan deze keer zijn woede op ons zal richten." "Zo vreemd is dat niet," zei Father Ignatius. "John Sinclair is onze bondgenoot en iedereen weet dat hij de grootste vijand van de Satan is. Als hij John Sinclair wil treffen zal hij ons misschien eerst willen treffen." "En dat baart me zorgen," zei de Abt. 'Wat, als ons geloof niet toereikend is om de Satan te verslaan? Wat, als John Sinclair hier komt en wij zijn in de macht van de Satan?" "Zover zal het toch niet komen?" vroeg Father Ignatius ongerust en de Abt boog het hoofd. 'We kunnen alleen maar bidden," zei hij triest. "Bidden en hopen dat John Sinclair hier aankomt voor het te laat is. Laat het me onmiddellijk weten als hij komt," besloot hij. "Tot die tijd zal ik ons geloof in stand houden met gebed." "Dat is het enige wat we kunnen doen," zei Father Ignatius nederig. Hij verliet de ruimte en liep in gedachten verzonken terug naar zijn eigen, karige ruimte achter de smidse. Voor het eerst sinds lange tijd - volgens hem zelfs voor het eerst in zijn leven - voelde hij iets in zijn botten: het was angst...
De loop van het pistool leek ontzaglijk groot en diep. Een donkere tunnel waar aan het einde de dood klaar lag om op mij afgevuurd te worden. Ik wist dat dit binnen een tel zou gebeuren, maar die tel leek eeuwen te duren. De tijd werd uitgerekt als warme stroop. Ik zag haarscherp de monding van de loop, de hand van Sharingo daar achter en de vinger die zich om de trekker spande. Het was afgelopen. Hier, in een kleine herberg in een klein dorpje in Schotland zou ik aan mijn einde komen. Wie mijn vijand was, wist ik niet. Waren ze gestuurd door mijn eeuwige vijanden of was het toeval dat ze hier opdoken? Ik wist het niet en het deed er ook niet meer toe. Binnen een tel zou ik dood zijn en ik kon niets anders doen dan daarin berusten. Dus keek ik in de loop en wachtte op het schot. Toen dat schot weerklonk sloot ik mijn ogen en wachtte op de allesoverheersende pijn en de duisternis, maar die leek niet te komen. Ik opende mijn ogen en zag de leider van de Hell's Angels staan met de loop naar beneden gericht. Waarom had hij me niet doodgeschoten? Hij had de kans gehad en daar geen gebruik van gemaakt. Ineens flitste er iets door de lucht en de leider viel opzij. Het was Lucy die tegen hem aan sprong en hem in haar val meesleurde. Het was ontzettend snel gegaan en de leider was even uit zijn evenwicht gebracht. Hij viel opzij, herstelde zich en slingerde Lucy van zich af. Maar Lucy vocht als een tijgerin en viel hem opnieuw aan. Lucy had mij het leven gered, maar nu had zij mijn hulp nodig! Ik sprong overeind en dook naar voren. Ik deelde een gigantische kopstoot uit, maar de leider gaf geen krimp. Hij slingerde Lucy van zich af en stortte zich op mij. Tegelijk vielen ook de anderen aan. Met vijf man stortten ze zich op mij. Ik kon er eentje van me af houden door hem tegen de grond te slaan, maar hij kwam net zo snel weer overeind en viel opnieuw aan. Ik zakte op één knie onder de druk van de slagen en daarop hadden mijn aanvallers gewacht. Ze stortten zich op mij en bedolven mij onder vettig, muf ruikend leer, grijnzende doodskoppen, vergezeld van slagen en stompen die me keer op keer de adem benamen. Ik kreeg een slag tegen mijn kin die genadig genoeg was om alles in een waas te hullen. Een waas, die snel donkerder werd en tenslotte eindigde in vergetelheid. Hoeveel later het was wist ik niet, maar ik voelde nattigheid in mijn gezicht. De pijn in mijn hoofd kwam onmiddellijk in volle sterkte opzetten. Het was alsof talloze kleine mannetjes de binnenkant van mijn schedel bewerkten met, ijspriemen. Mijn hart klopte zo hard dat het pijn deed in mijn oren en toen ik onwillekeurig een beweging , maakte om het water uit mijn ogen te wrijven, kon ik een kreet van pijn niet onderdrukken. "Hij komt al bij," klonk een stem. "Goddank." Dat was een bekende stem, maar ik kon hem nog niet thuisbrengen. Ik voelde hoe iemand mijn gezicht afdepte met koud water en vertrok mijn gezicht. Dat deed pijn! Maar de pijn dwong me om mijn ogen te openen en ik zag de houten vloer heel dichtbij. Ik lag met mijn wang tegen de grond. Vlak voor mij stonden twee voeten en hoog torende iemand boven mij Uit. De vrouw knielde neer en veegde weer over mijn gezicht met dat bijtende water. Wat was ze aan het doen? Me aan het martelen? Ik maakte een afwerend gebaar en probeerde om me heen te kijken. Mijn nek kraakte toen ik hem bewoog, maar ik dacht dat het allemaal nog wel werkte. Het zicht veranderde en ik herinnerde me dat ik in de herberg was en tegen de grond was geslagen door een stel Hell's Angels. Het soort dat zijn naam alle eer aandoet, want ze kwamen volgens mij rechtstreeks uit de hel. Ik had gedacht dat ze me dood zouden slaan, maar dat hadden ze niet gedaan. Op dat moment voelde het wel zo alsof ze er niet ver vanaf waren geweest, maar ik leefde nog. Ik herinnerde me ook dat ik bijna doodgeschoten was en dat het meisje, Lucy, me gered had. Dat bracht me helemaal bij mijn positieven en moeizaam, ondersteund door de waard, kwam ik tot in zittende houding. Dat was op dat moment eventjes genoeg voor mijn gestel en heen en weer zwaaiend bleef ik zitten. 'Waar zijn die twee meisjes?" De waard knielde voor me neer. "Hoe voelt u zich?" Hij pakte mijn gezicht vast alsof hij me vakkundig in de ogen wilde kijken, maar ik draaide mijn hoofd af. "Waar zijn die twee?" "Sir... U moet weten..." 'Waar zijn ze!" Maar ik wist het al. De blik in de ogen van de waard zei me genoeg. "Ze hebben ze meegenomen, right?". Hij knikte. "We konden niets doen, Sir. Toen ze ineens stopten met u in elkaar te slaan, grepen ze de meisjes vast en gingen er vandoor. Ik wilde nog..." "Laat maar," zei ik. "U hoeft niets uit te leggen. Ik ben zelf ook niet echt een ridderlijke redder geweest, wel?" Ik zuchtte diep ondanks de pijn in mijn ribben en schudde het hoofd. Ik had die meisjes niet hierin moeten betrekken. Ik had ze niet eens mee moeten nemen. Maar dat was natuurlijk onzinnig. Ik had niet kunnen weten dat ons dit zou overkomen. Het was toeval dat wij hier waren toen die Hell's Angels binnen vielen. De vrouw van de waard knielde weer voor me neer en begon mijn gezicht af te deppen met warm water, waarin een scherp riekend goedje was opgelost. Het brandde, maar ik wist dat ik in goede handen was. Haar bewegingen waren snel en vakkundig. "Ik ben vroeger verpleegster geweest," zei ze toen ik haar hierop wees. "Dat dacht ik wel. U bent in ieder geval niets verleerd." Terwijl zij mijn gezicht schoonmaakte, voelde ik voorzichtig aan mijn ribben. Ze waren gekneusd en zouden blauw worden, maar voor zover ik kon nagaan was er niets gebroken. Mijn hand ging naar boven en ineens voelde ik mijn Zilveren Kruis dat los bungelde. Mijn hemd was open gescheurd en hing in flarden aan mijn lijf. Hadden die lui het open gescheurd en waren ze toen geconfronteerd met de aanblik van het Zilveren Kruis? Dat zou verklaren waarom ze ineens waren gestopt met slaan en er zo snel vandoor waren gegaan. Ik had gedacht dat ze niet zouden stoppen tot ik dood was, maar het Zilveren Kruis had me gered! De waard volgde mijn blik. "Wat is dat voor een kruis?" "Het is enkel een amulet," zei ik, "maar waarschijnlijk zijn die wezens bang voor elk kruisvormig object." Ik deed daarmee mijn Zilveren Kruis geen recht, maar ik had nog geen zin om van alles uit te leggen. "Heeft Lucy Taylor me gered?" wilde ik in plaats daarvan weten. "Zij is een heldin," zei de waard. "Op het moment dat die Sharingo wilde schieten gooide ze een asbak tegen zijn arm. De kogel miste u grandioos." "Een asbak?" Ik knipperde met mijn ogen. "Noemde u die leider Sharingo?" Hij knikte. "Hij en zijn makkers vormen een motorbende die hier al heel lang de boel terroriseren. Ze vragen protectiegeld." "Ik weet het," zei ik. "Maar het lijkt erop dat ze nu meer willen dan alleen maar protectiegeld. Ze zijn niet aards meer, Mister." "Dat weet ik." Hij liep naar het raam en keek naar buiten. "Buiten op straat is de hel los," zei hij dof. "Die Duivels zijn als gekken tekeer gegaan." "Sluit de deur af" zei ik. "Ik wil niet dat iemand hier binnen komt. Waar is die jongeman eigenlijk gebleven?" "Mac is weggehaald door zijn vader," zei de waard. "Hij is er behoorlijk erg aan toe, maar hij zal het wel redden." "Ik ook," zei ik, hoewel ik me nog niet zo voelde. "Ik ga een warm bad voor u klaarmaken," zei de vrouw. "Ik heb wat spullen om de kneuzingen te verlichten en de pijn wat weg te nemen. Ik kan u niet genezen," liet ze er op volgen, "maar ik kan wel de pijn wat wegnemen. En u zult het de komende dagen nog druk genoeg hebben, right?" Ze keek me onderzoekend aan en ik knikte. "U heeft gelijk als u denkt - hoopt - dat ik me hiermee ga bemoeien. Dit kan ik niet over mijn kant laten gaan. Die meisjes moeten gered worden." "Denkt u dat ze nog leven?" Ik keek hem aan. "Ja," zei ik toen. "Werkelijk?" "Ik weet het niet. Ik denk het. Als ze hen wilden vermoorden zouden ze dat hier gedaan hebben. Het feit dat ze ze meegenomen hebben betekent volgens mij dat ze nog leven.' Nog wel. Als ik de woorden van die Sharingo goed begrepen had wilde hij de meisjes aanbieden aan zijn Meester. Als het zover kwam gaf ik geen cent meer voor het leven van die meisjes, maar dat vertelde ik de waard maar niet. Hij en zijn vrouw hielpen me overeind. Ik werd onmiddellijk weer duizelig en elke vezel in mijn lichaam deed pijn. Steunend moest ik houvast zoeken aan een tafeltje en ik liet het hoofd hangen. "Vannacht gaat u er in ieder geval niet meer op uit," zei de vrouw kordaat. "U moet rust hebben, maar eerst dat warme bad." Ik kreeg niet de kans om te protesteren. Behoedzaam leidde ze me naar de privévertrekken die achter de gelagkamer lagen en naar een kleine badkamer. Ze liet het bad vollopen en terwijl ik me uitkleedde liep zij naar een andere kamer en kwam terug met een paar apothekersflesjes. Ze goot uit elk flesje iets in het water zodat het gelijk purperkleurig werd. Een weldadige geur verspreidde zich in de badkamer. "Ga er zo snel mogelijk in zitten," zei ze. "Zolang het nog goed heet is." Ik voldeed eigenlijk maar al te graag aan dat verzoek, maar vroeg haar nog wel om een telefoon. "Ik moet dringend bellen." "Ik zal u de telefoon brengen," beloofde ze, "maar ga alvast in het water zitten." Het water was gloeiend heet, maar na een paar tellen wennen was het heerlijk weldadig. Ik voelde hoe mijn spieren ontspanden en liet me heerlijk onderuitzakken. Ik voelde me onmiddellijk wat beter, maar er was geen tijd om uitgebreid te ontspannen. De vrouw kwam terug met de telefoon en ik koos een nummer in Londen. "Hallo, Shao," zei ik toen er opgenomen werd. "John! Hoe gaat het met je?" Ik trok een grimas en koos ervoor om niet te antwoorden. In plaats daarvan vroeg ik naar Suko. "Hij is aan het trainen," zei Shao. "Moet ik hem roepen?" "Graag. Het is dringend." Ik hoefde niet lang te wachten. Suko had waarschijnlijk zijn trainingstoestellen onmiddellijk opzij geworpen. Als ik zei dat het dringend was dan was dat ook zo. 'Wat is er aan de hand?" vroeg hij onmiddellijk. Ik legde hem kort uit wat er was gebeurd en hij verspilde geen tijd met verdere vragen. "Wil je dat ik naar je toe kom?" "Zo snel mogelijk," zei ik. "Bereid je voor op een hard gevecht." "Daar is nog nooit iemand minder van geworden," zei hij; "Ik stap nu op de motor. Ik zal..." Hij wachtte even. "Ik zal waarschijnlijk dan tegen de ochtend bij je zijn." Ik gaf hem het adres en rekende erop dat hij hier ook inderdaad tegen het ochtendgloren hier zou zijn. "En nu gaat u naar bed," zei de vrouw van de waard beslist. "Het is prima dat u hulptroepen laat komen. Wacht op hen in uw bed. Ga slapen zodat u morgenochtend iets waard bent." In feite wilde ik niets liever. Het had geen zin om nu zelf te proberen om iets te doen. Ik kon niets doen en mijn toestand was nog lang niet van dien aard dat ik veel zou kunnen uitrichten. Misschien, als ik wat slaap had gehad en de middeltjes van die vrouw konden inwerken, dat ik me morgenochtend wat beter voelde. Samen met Suko zou ik dan de aanval kunnen inzetten. Ik liet me naar mijn kamer begeleiden en gleed in het bed. Nog voor mijn hoofd het kussen raakte, sliep ik al...
Clint Sherman had gezien hoe zijn leider Sharingo terug was gedeinsd toen hij het Zilveren Kruis zag. Hij wist onmiddellijk dat dit een wapen was dat machtiger was dat zij zelf. Sharingo zou het wel weten. Sharingo wist het niet meer. Hij vloekte en keek vol afgrijzen naar het Zilveren Kruis. 'Weg," wist hij er tenslotte uit te persen. 'We moeten hier wegwezen." Hij kon deze man niet doden. Niet, zolang hij dat Zilveren Kruis droeg, maar hij had nog wel die twee meisjes. Dat waren twee fantastische gijzelaars. Misschien zou hij ze later aan zijn Meester aanbieden, maar hij voelde dat hij ze voorlopig zelf nodig had. "Neem die meiden mee," beval hij en onmiddellijk schoot Clint Sherman toe. Hij greep Lucy rond haar middel en trok haar tegen zich aan. Lucy vocht als een tijgerin, maar ze was niet opgewassen tegen de kracht van de demon. Zonder pardon slingerde hij haar over zijn schouder en liep naar de buitendeur. Scarface Joe deed een uitval naar Betty, miste en viel op zijn knieën, maar Sharingo was sneller dan hij en hij kreeg de pols van Betty te pakken. Hij slingerde haar zo hard tegen de deur dat ze het gevoel had dat haar hoofd uit elkaar spatte. Van pijn zakte ze door haar knieën en Sharingo gebaarde naar Scarface Joe dat hij haar moest meenemen. Scarface Joe gehoorzaamde en trok haar aan haar haren overeind. Het meisje gilde van pijn en schrik. De tranen liepen over haar wangen en ze gilde weer toen Scarface Joe naar haar grijnsde. De aanblik van die dodenschedel was teveel voor haar en haar gil eindigde in een zwakke zucht toen ze het bewustzijn verloor. Als een slappe pop werd ze over de schouder van Scarface Joe geslingerd en haar hoofd bonkte tegen zijn rug terwijl ze werd weggedragen. Buiten stonden een paar nieuwsgierigen bij de vijf motoren. De aankomst van de motorbende was niet onopgemerkt voorbij gegaan. De mensen hadden al heel lange tijd last van de terreur van de Rockers. Ze verdroegen het en bemoeiden zich er zo weinig mogelijk mee. Zolang de middenstanders betaalden lieten ze de dorpelingen min of meer met rust en dat vond men prima. Maar het verhaal van Mac had snel de ronde gedaan en de meeste mensen waren gekomen om met eigen ogen te zien of het waar was. En natuurlijk met de hoop dat ze zouden zien dat Mac maar wat uit zijn duim had gezogen. Maar nu zagen ze dat de jongen niet gelogen had. De vijf Rockers die uit de herberg kwamen hadden inderdaad doodskoppen en één van hen had een vlammende haardos! Als één man draaiden de mensen zich om en vluchtten naar hun huizen toe. Sharingo lachte wreed toen hij de mensen zag vluchten. Hij hield er wel van als men bang voor hem was. Hij schudde zijn vuist toen één van de mannen omkeek. "Ik krijg jullie nog wel!" riep hij ze na. "Dit gat zal nooit meer hetzelfde zijn als ik met jullie klaar ben!" Maar eerst had hij andere dingen te doen. Hij moest die meisjes in veiligheid brengen. Hij had het gevoel dat ze nog wel eens belangrijk konden worden en hij wilde zich eerst van hen ontdoen voor hij met het echte werk zou beginnen. "Kom," riep hij terwijl hij naar zijn motor liep. "We gaan!" "Nemen we die vrouwen mee?" vroeg Billy Morton, één van de tweeling. "Natuurlijk nemen we die mee!" snauwde Sharingo. "Scarface Joe legt één van hen over de tank van zijn motor en één van jullie neemt de ander. Zo moeilijk moet dat niet zijn." Zelfs slingerde hij zijn been over zijn motor en startte. De anderen volgden zijn voorbeeld. Scarface Joe en Clint Sherman hadden elk een meisje bij zich en de tweeling sloot de rij. De straat was verlaten en de Rockers lieten hun motoren brullen. De mensen in de huizen moesten maar goed horen dat ze hier waren en dat ze vertrokken. Ze zouden er snel genoeg achter komen dat ze terugkwamen. Ze reden in colonne de stad uit naar hun tijdelijke onderkomen. Sharingo wisselde regelmatig van onderkomen. Meestal kraakte hij een oude jagershut, die er in deze omgeving genoeg stonden en een enkele keer nam hij gewoon bezit van een afgelegen boerderij. Nu woonden ze in een trekkershut diep in de heuvels. De weg er naartoe was slecht en donker en ze moesten achter elkaar blijven rijden. Elk volgde het rode achterlicht van zijn voorganger. De maan liet zich niet zien en er woei een kille wind. Toen Sharingo ineens remde, werden de achterop rijdende Rockers verrast en bijna was het tot een aanrijding gekomen. 'Wat is er?" wilde Scarface Joe weten. Hij had ternauwernood kunnen stoppen en had de grootste moeite gehad om zijn motor met het zware gewicht overeind te houden. 'Waarom stop je nou weer?" "Ik denk ineens ergens aan," zei Sharingo. "Die vent, die we te grazen hebben genomen. Wie je wie dat was?" "Weet ik het?" "Dat was John Sinclair! Het werd me ineens duidelijk. Daarom heeft hij dat kruis om zijn nek hangen. Onze Meester heeft daar iets over tegen me gezegd." "Tegen mij niet," zei Scarface Joe chagrijnig, "en ik voel er niets voor om hem nog een keer onder ogen te komen." Hij huiverde weer bij de aanblik van de kruis, dat hem zoveel angst had aangejaagd. "We moeten wel," zei Sharingo. "Het is onze taak om hem te doden." "Kunnen we niet wachten tot hij dat ding niet meer om zijn nek heeft?" vroeg Clint Sherman. "Dan wordt het een stuk gemakkelijker." "Natuurlijk niet, idioot! Hij draagt dat ding altijd! Dat is zijn macht!" "En hoe wil je hem dan vermoorden?" wilde Scarfaee Joe weten. 'We kunnen niet eens dicht bij hem komen." "Misschien heb ik een plan," zei Clint ineens! "We kunnen wel teruggaan en hem vermoorden." Hij wenkte Sharingo en legde uit wat hij Van plan was. De ogen in het afzichtelijke gezicht van Sharingo lichtten op toen hij begreep wat Clint van plan was. "Dat doen we," riep hij uit. "Goed plan, Clint!" Hij sloeg zijn makker op de schouder en gebaarde dat ze de motoren moesten keren. "Die Sinclair zal nog op zijn neus kijken!" Op dat moment lag het onderwerp van het snode plan onrustig te slapen. Ik werd geplaagd door dromen, waarin ik het moest opnemen tegen hele hordes Rockers met doodskoppen en vlammende haardossen. En het ergste was dat mijn slagen en mijn schoten met de Beretta geen enkele invloed hadden. De zilveren kogels gingen dwars door Ze heen en ze kwamen steeds dichter bij. Ineens voelde ik iets tegen de zijkant van mijn hoofd. Het was koud en klein, maar het drukte hard tegen mijn slaap. Ineens was ik wakker en ik voelde nog altijd dat ding tegen mijn hoofd. Dat ding was de loop van een geweer. De waard drukte hem tegen de zijkant van mijn hoofd en boven mij uit stond het gezicht grimmig. Hij had zijn vinger fond de trekker. "Wat... wat moet dat?" "Mond dicht, Mr. Sinclair." De stem van de waard klonk beverig, maar zonder aarzelen. “Hou uw mond. Ik ga u vermoorden.”
'Watte?" Als dit een macabere grap was dan was het wel een heel slecht moment. Na alles wat we vannacht doorgemaakt hadden was ik niet in de stemming voor grapjes. "Mond... dicht!" herhaalde de waard met nadruk. Ik voelde de druk van de loop nog altijd tegen mijn slaap, maar ik voelde ook hoe de hand trilde, die het geweer vasthield. De waard was duidelijk nerveus en ik wist dat je mensen in die toestand met fluwelen handschoentjes moet aanpakken. Dus bleef ik stil liggen en keek scheef opzij. Hoe laat was het eigenlijk? Ik wilde op mijn horloge kijken en bewoog mijn hand onder de deken, maar onmiddellijk werd de druk opgevoerd. "Blijf stil liggen," zei de waard. "Beweeg je niet, of anders..." "Oké," zei ik haastig. "Oké... ik zal niets doen." "Dat is je geraden." De waard leek niet te weten wat hij met mij aan zou moeten. Eén ding wist ik wel; als hij me werkelijk zonder problemen had willen doden dan had hij het allang gedaan. Hij stond dus niet onder de invloed van de machten die zich hier in de herberg vandaag al een keer hadden laten doen gelden. Dan zou hij me in mijn slaap vermoord hebben. Er moest dus iets anders aan de hand zijn, maar wat? 'Waarom wil u mij ineens vermoorden?" wilde ik daarom weten. Ik moest de waard aan het praten krijgen. "Ik dacht dat u en uw vrouw juist zo goed voor mij gezorgd hadden?" "Hou je mond!" viel hij weer uit. "Ik moet..." Hij keek om zich heen en de druk tegen de zijkant van mijn hoofd werd groter. Wat was hij van plan? Ik merkte dat ik zweette, maar langzaam schoof ik mijn rechterhand wat dichter naar de rand van het bed. Vanuit mijn ooghoeken hield ik de waard scherp in de gaten, klaar om bij elke verandering in zijn gezicht onmiddellijk stokstijf te blijven liggen. Maar de waard merkte niets van mijn beweging. Hij kwam half overeind en richtte het geweer op mij. "Doe geen gekke dingen," waarschuwde hij. "Ik schiet u dood als u iets probeert." "Ik probeer niets," stelde ik hem gerust. "Ik wil alleen maar weten wat er gebeurd is. Waarom komt u ineens naar mijn kamer om mij dood te schieten? Ik dacht dat wij aan dezelfde kant stonden?" De waard kneep zijn ogen dicht alsof hij die gedachte niet wilde toelaten. "Ik moet het doen," zei hij verstikt. "Ik wil het niet doen, maar ik zal het doen!" "Heeft u al eens iemand vermoord?" wilde ik weten. 'Want het is niet eenvoudig, weet u. het is heel eenvoudig om de trekker over te halen en mij hier achter te laten. Badend in mijn eigen bloed. Dat is gemakkelijk." Ik keek hem recht aan om de aandacht af te leiden van de beweging die ongetwijfeld te zien was onder het dekbed. Maar ik moest iets proberen. Ik kon wel zo ongeveer denken wat er aan de hand was, maar ik wilde het van de waard horen. "Maar als u mij doodgeschoten heeft dan komt de spijt," ging ik door. "U zult zich de rest van uw leven afvragen of het niet anders had gekund. Of u zult zich afvragen waarom u het heeft gedaan. Waarom wilt u het doen?" "Ik wil het niet doen!" Hij was nu bijna in tranen. "Ik moet het doen! Als ik u niet dood, dan... dan vermoorden ze mijn vrouw. Ik moet het doen. Ik hou van Laura!" "Wie zullen haar vermoorden?" vroeg ik hoewel ik het antwoord wel kon raden. "Die Hell's Angels! Ze dreigden dat ze Laura zouden vermoorden als ik niet naar boven zou gaan om u te doden." "Dat had ik wel gedacht," zei ik. "Waarom komen ze zelf niet naar boven om mij te doden?" "Omdat ze bang zijn voor dat Zilveren Kruis." Ik knikte langzaam. Daarom hadden ze dus een slachtoffer ingeschakeld die mij moest doden in hun naam. Dit maakte het een stuk moeilijker. Nu ik op mijn kamer was had ik de Beretta weer tot mijn beschikking, maar tegen de waard was het ding waardeloos. Ik wist niet of ik in staat zou zijn om de waard te doden. Misschien als het Zijn leven of het mijne was, maar het was een stuk moeilijker om een levend wezen te doden dan om een demon te doden. Maar ik was ook niet van plan om me als een mak schaap te laten afslachten. De waard was net niet binnen handbereik, maar zijn aandacht was wel wat verslapt. De loop wees weliswaar nog in mijn richting, maar was niet meer tegen mijn hoofd gedrukt. "Dus die Rockers hebben u naar boven gestuurd om mij te vermoorden omdat ze het zelf niet durven," zei ik, "maar u zult het leven van uw vrouw niet redden door mij te doden. En dat van uzelf ook niet. U bent een getuige," ging ik door. "Ze zullen u niet in leven houden. Bovendien heeft u ook gehoord wat die leider heeft gezegd: ze zullen iedereen in het dorp tot hun slaaf maken. Wat heeft het dan voor zin om mij te doden?" "Ik wil niet het risico lopen..." Verder kwam ik niet want op dat moment schoot ik omhoog, mijn uitgestrekte rechterhand schoot naar voren en omklemde de loop van het geweer. Ik duwde de loop opzij en maakte tegelijk de hand los die de kolf vasthield. Ik wist te voorkomen dat er een schot werd gelost en had het volgende moment het geweer in de handen. In één beweging bracht ik het omhoog en richtte op de waard. Hij deed onmiddellijk zijn handen omhoog. "Zo, nu zijn de rollen omgedraaid," zei ik tevreden. "Nu staat u aan de andere kant van het geweer." 'Wilt u... wilt u mij nou doodschieten?" Ik gaf geen antwoord. Natuurlijk zou ik hem niet doodschieten, maar dat hoefde hij op dit moment nog niet te weten. "Ik kleed me aan," zei ik in plaats daarvan, "en dan ga ik mee naar beneden. U zegt gewoon tegen die lui dat u hebt gedaan wat ze gevraagd hebben. Ze zullen mijn lijk willen zien en dan krijgen ze de verrassing van hun leven." Ik kleedde me haastig aan terwijl de waard met zijn handen omhoog in de hoek bleef staan. Hij maakte geen aanstalten om mij aan te vallen en dat had ik ook niet verwacht. Ik pakte mijn koffertje, maakte het open en nam de Beretta. "Is het niet beter om het geweer te nemen?" wilde de waard weten. "Als u die Rockers wilt aanvallen..." "Dan heb ik niets aan het geweer," zei ik. "Bovendien neemt u dat mee naar beneden. U heeft mij er zogenaamd mee doodgeschoten. Tegen de Rockers helpen alleen zilveren, gewijde kogels. Deze Beretta is daar mee geladen." Ik stak ook nog de zilveren dolk bij me. 'Wat bent u voor iemand?" wilde de waard weten. "Eerst dat Zilveren Kruis en nou zilveren kogels! Wie sjouwt zoiets nou met zich mee?" "Ik," zei ik eenvoudig. "Je ziet, dat het wel eens handig kan zijn. Nu, we gaan naar beneden." "Ik weet niet of dit wel zo slim is," zei de waard angstig. "Als ze iets in de gaten krijgen..." "Ze krijgen niets in de gaten als u uw opdracht goed uitvoert. Zeg gewoon dat u mij hebt gedood en dat ze maar moeten gaan kijken. De rest laat u aan mij over. Zorg alleen dat u uit de vuurlinie blijft. Waar bevinden die Rockers zich?" "In de gelagkamer. Waarom..." "Niet zoveel vragen. Dit heeft al lang genoeg geduurd. Ik wil wat dingen weten: waar precies bevinden ze zich?" "On... ongeveer op de plek waar u met de meisjes hebt gezeten tijdens het eten," zei de waard. "Rechts om de hoek." "Ik weet het. Wordt uw vrouw direct bedreigd?" Hij knikte. "Ze hebben... Eén van hen heeft een fietsketting om haar hals geslagen en de ander houdt haar in bedwang met een mes. Als u ze aanvalt..." "Dat zal wel meevallen," zei ik. "Ik heb vaker met dit bijltje gehakt. Laten we maar hopen dat het lukt." "En als het niet lukt?" Ik keek hem aan en nam het geweer. 'Wie dan leeft, wie dan zorgt." Ik loste één schot in het dekbed. "Dat is het schot dat u gelost hebt," zei ik en gaf hem het geweer terug. "Ga nu naar beneden. Ik volg u." Ik liet hem voorgaan naar beneden en stemde mijn voetstappen af op die van hem. Zo leek het vanaf beneden alsof één man naar beneden kwam. Op de trap liep ik zo onhoorbaar mogelijk en halverwege bleef ik staan. Ik gebaarde naar de waard dat hij door moest lopen en hij slikte moeizaam. "Als het niet lukt..." "Ga!" beval ik. "Niet praten!" Ik gebaarde heftig en hij draaide zich om. Met, slepende passen liep hij door naar beneden en opende de deur. Gedurende een kort moment kon ik een spiegel aan de andere wand de gelagkamer zien en wel bepaald het gedeelte waar de Rockers zich bevonden. Ze zaten inderdaad aan hetzelfde tafeltje als waar ik met de meisjes had gezeten. Ik zag de Rocker die haar met het mes bedreigde, maar de andere kon ik net niet zien. Dat was ongunstig, maar ik hoopte er maar het beste van. Als ze maar naar boven wilden komen... "En?" hoorde ik één van de Rockers vragen, "is het gelukt?" "Ik heb hem gedood," zei de waard. "Zoals jullie gezegd hebben." "Brave kerel." "Ga maar kijken!" "Nee," zei één van hen. "Man, jij bent bang genoeg. Jij hebt gewoon gedaan wat wij gevraagd hebben. Ik hoef jou niet te controleren." Dat was een tegenvaller. Nu zou ik naar beneden moeten komen en ze allemaal tegelijk aanvallen. Als ze naar boven wilden komen zou ik ze één voor één te grazen kunnen nemen. "Laten jullie dan nu mijn vrouw vrij?" vroeg de waard en het antwoord was een vaag lachen. "Dat waren we niet van plan, ouwe. Wij hebben andere plannen." Dat was weer een streep door de rekening, maar eigenlijk had ik niet anders verwacht. Met dergelijke lieden kon je geen afspraak maken. "Maar ik... ik heb toch gedaan wat jullie gevraagd hebben!" riep de waarde beneden uit. 'Waarom kan ik mijn vrouw..." "Hou je kop, ouwe! Ik heb nee gezegd en daar blijft het bij!" Er werden stoelen verschoven, alsof de groep wilde vertrekken en ik begreep dat het de hoogste tijd werd dat ik iets ondernam. Maar ineens schreeuwde de waard en het tumult barstte ineens los."Vuile verraders! Jullie hebben gezegd..." De rest van het roepen van de waard ging verloren in het gekletter van een vallende stoel en het gillen van de vrouw van de waard...
Ik moest snel handelen. Ik gooide de deur open en stormde naar binnen. De vrouw van de waard lag op de grond en één van de Rockers boog zich over haar heen. Hij hield een mes omhoog en was duidelijk van plan om het volgende moment toe te stoten. Ik aarzelde geen moment en schoot. Het was een noodgeval en ik richtte zo hoog mogelijk om de vrouw niet te raken. De kogel trof de Rocker in zijn hoofd. De doodskop spatte uiteen als een rijpe meloen. Stukjes schedel regenden op de vrouw neer die in paniek gilde en haar handen voor haar gezicht sloeg. De Rocker viel voorover en heel even dacht ik dat hij nog de kans zou zien om het mes in het lichaam van de vrouw te stoten, maar de punt drong in de houten vloer en de Rocker viel opzij. Gelijk richtte ik mijn aandacht op de waard, die in nood verkeerde. Hij werd vastgehouden door een andere Rocker die de fietsketting om zijn nek had geslagen. Hij trok aan de ketting en duwde tegelijkertijd tegen de borst van de arme man. Hij danste in paniek en zijn handen klauwden naar de ketting. Ik snelde op hem af en slingerde de Rocker opzij, tegen de draairichting van de ketting in zodat hij loskwam. Onmiddellijk viel de Rocker mij aan. Hij haalde uit en alleen door snel achteruit te springen kon ik zijn zwaaiende vuist ontwijken. De Rocker wachtte niet af, maar greep een stoel, slingerde die in mijn richting en dook weg achter een tafeltje. Hij had waarschijnlijk gezien wat de zilveren kogel aanrichtte bij zijn makker en was vastbesloten om zich niet te laten doden. Hij hield de tafel als een schild voor zich uit zodat ik hem niet kon raken. Ruggelings liep hij naar de ramen en op het laatste moment smeet hij de tafel van zich af en dook door het raam naar buiten. In een regen van scherven viel hij buiten op de stoep. Ik snelde naar het raam, maar er staken zoveel messcherpe punten in het gat, dat ik er van af zag om er ook doorheen te springen. Buiten was het donker en ik kon hem eerst niet onderscheiden, maar toen zag ik zijn vaalwitte schedel in het donker oplichten. Ik vuurde, maar miste en hij rende naar zijn motor toe. Ik wilde nog een keer schieten, maar er kwamen mensen naar buiten die in de vuurlinie gingen staan en ik durfde niet nog een keer te schieten. Ik haastte me naar buiten. Ik moest hem te pakken nemen en hem met het Zilveren Kruis doden. Nog terwijl ik in de deuropening was hoorde ik de motor starten en ik besefte dat ik te laat zou komen. Maar hij was te haastig en gaf teveel gas. De zware motor loeide en het voorwiel ging omhoog zoveel gas gaf hij. De motor raakte uit balans en hij moest zijn beide voeten op de grond zetten om niet te vallen. Dit was mijn kans. Ik rende naar hem toe en richtte toch maar de Beretta. Ik zou niet op tijd komen om hem met het Zilveren Kruis te doden, maar hier waren geen mensen in de vuurlinie. Heel even aarzelde ik. Was het een mens, die ik ging doden? Nee, hield ik mezelf voor. Misschien waren ze ooit menselijk geweest, maar ze hadden ervoor gekozen om het leven van een demon te hebben. Ze wilden de macht om kwaad te doen en om angst en verderf te zaaien en daarvoor hadden ze hun leven opgegeven. Dat gaf me kracht en zonder nog te aarzelen drukte ik af. Ik raakte hem in het achterhoofd en net als zijn makker spatte het hoofd uit elkaar. De motor sprong weg en reed nog een eindje door de straat alvorens om te vallen en ronkend te blijven liggen. De Rocker viel op de straat; een lijk zonder hoofd... De waard kwam naar buiten en bleef ontzet staan. Voorzichtig kwamen de nieuwsgierigen dichterbij. Nu het gevaar geweken was durfden ze dichterbij te komen en ze keken nieuwsgierig naar de dode Rocker. "Haal een tafelkleed, of zoiets," zei ik. "Ik neem hem mee naar binnen." Ik knikte tegen de politieagenten, die ook dichterbij waren gekomen. Eén van hen wierp een blik op de dode en ik wees over mijn schouder. "Binnen ligt er nog eentje." "Met welk recht..." "Laten we naar binnen gaan," onderbrak ik hem. "Dat praat wat gemakkelijker." Met behulp van de waard nam ik de dode Rocker en we droegen hem naar binnen. We legden hem naast de andere en ik wees naar een tafeltje. "Laten we gaan zitten." Terwijl één van de agenten zijn opschrijfboekje tevoorschijn haalde, schoof ik mijn identiteitskaart van Scotland Yard over het tafeltje naar de andere toe. "In antwoord op uw vraag van daarnet," zei ik. "Met dat recht." "U bent hoofdinspecteur bij Scotland Yard?" De waard fronste zijn wenkbrauwen, maar hij zei niets. Ik legde uit hoe ik hierbij betrokken was geraakt en waarom ik de twee had moeten doden. "Ik had gehoopt dat ze alle vijf hier waren," zei ik, "maar helaas heb ik er maar twee te pakken kunnen krijgen." "Dat is al meer dan wij te pakken konden krijgen," zei de agent. "Meestal zijn ze allang vertrokken zodra wij aankomen. En wettelijk gezien kunnen we niets tegen ze beginnen." 'Wel, ga er maar vanuit dat ze vanaf nu boven de wet staan," zei ik. "Ze hebben bovendien twee toeristen gegijzeld." De agenten zuchtten en schreven alles op in hun boekjes. Ik verwachtte daar niet al te veel van, maar was allang blij dat ze me niet tegenwerkten. In ieder geval ging dit boven hun pet; hier lagen twee dode misdadigers zonder hun hoofden, maar nergens was een druppel bloed te bekennen. Bovendien zouden ze de verhalen wel gehoord hebben en ze dachten er waarschijnlijk het hunne van. Het kon me niet schelen, zolang ze mij maar niet voor de voeten liepen. Ik legde een verklaring af, maar er viel niet zoveel te verklaren. Nee, ik had geen idee waarom ze mij zo nodig moesten hebben. Dat had ik werkelijk niet. Was het toeval dat zij hier waren opgedoken en wilden ze gewoon wraak omdat ik ze had verjaagd met mijn Zilveren Kruis, of hadden ze werkelijk het plan om mij uit de weg te ruimen? En zo ja, in opdracht van wie? Zou de Zwarte Dood hier iets mee te maken hebben? Het was hem er natuurlijk alles aan gelegen om mij te beletten om meer zilveren kogels te halen. Wilde hij me tegenhouden en had hij daarom die Rockers van speciale krachten voorzien? Als dat zo was zou ik dat binnen afzienbare tijd wel te horen krijgen. Ik was in ieder geval blij dat Suko onderweg was naar hier. "Die twee zijn in elk geval de Morton tweeling," zei één van de agenten. "Harde jongens, maar kleine kinderen vergeleken bij hun leider; Sharingo." "Ik heb hem leren kennen," zei ik. "Hebben jullie enig idee waar zij zich ophouden?" "Nee, Sharingo wisselt telkens van onderduikadres. Hij kan overal zitten. Zodra wij een idee hebben waar hij zich ophoudt dan zoekt hij een andere plek." "Dan moet ik hem gaan zoeken," zei ik. "Misschien gaat hij mij wel zoeken. Hij zal misschien een deal willen met die twee gijzelaars in zijn bezit." Geen van de twee agenten bood aan om me te helpen en daar was ik blij om. We namen afscheid en ik hoefde enkel maar te beloven dat ik hun op de hoogte zou houden als er iets gebeurde. We wisten allemaal dat ik dat niet zou doen. "Zo," zei ik toen de agenten waren vertrokken. "Dan wil ik nu graag verder slapen. Morgen wordt het druk genoeg." De waard en zijn vrouw hadden nog duizend vragen, maar ze begrepen dat ik uitgeput was. Ik ging terug naar mijn kamer en voor de tweede keer die nacht sliep ik in...
De twee motoren bereikten het einde van het smalle pad. Betty Long zat achterop bij Sharingo en Lucv Taylor had achterop de motor van Clint Stierman plaats moeten nemen. De drie anderen waren na het korte oponthoud terug gegaan. Waarom, wist Betty niet. Toen ze hun plannen bespraken hadden ze gefluisterd en ze had niets kunnen verstaan. Maar dat het om John Sinclair ging, dat had ze wel begrepen. Blijkbaar waren deze wezens op zoek geweest naar John Sinclair en waren ze zonder het te weten op hem gestuit in de kleine herberg. Zij waren met zijn vieren doorgereden en Sharingo stapte af. De vlammen rond zijn hoofd verlichtten het donkere paadje terwijl hij haar naar een boom leidde en haar er tegenaan duwde. "Blijf hier staan," beval hij, "en verroer je niet." Betty was niet van plan om iets uit te halen. Ze was doodsbang. Weliswaar was de aanblik van de wezens niet meer zo angstaanjagend als in het begin, maar ze besefte heel goed dat ze hier niet met gewone vijanden te maken had. De lekkende vlammen rond zijn hoofd waren onverklaarbaar en blijkbaar waren deze twee onoverwinnelijk. Bovendien, wat zou ze moeten doen? Vluchten? Hier viel niet zoveel te vluchten. Hier waren wel wat rotsen die hun wat beschutting zouden kunnen bieden, maar de Rockers zouden hen op hun motoren binnen een minuut ingehaald hebben als ze terug zouden willen naar het dorp. En ze wisten niet waar het dorp ergens was. Nee, ze waren overgeleverd aan deze wezens en voorlopig konden ze niets anders doen dan afwachten. Betty maakte zich geen illusies. Ze had genoeg films gezien om te weten dat ze als gijzelaars misschien belangrijk waren, maar zodra ze niet meer nodig waren, konden ze gevoeglijk dag met het handje zeggen. Ze zouden dus wel iets moeten verzinnen of anders moesten ze rekenen houden op die Mr. Sinclair, die blijkbaar toch wel belangrijk was. Clint Sherman had Lucy ook van de motor getrokken. Hij hield haar vast met haar arm op haar rug gedraaid. Ze stond voorover gebukt om de druk te verlichten en keek angstig om zich heen. Heel even troffen hun blikken elkaar en Betty probeerde te glimlachen. Lucy glimlachte niet terug. Ze keek met een van pijn vertrokken gezicht voor zich uit en leek zich niet bewust van haar aanwezigheid. Lucy had zich in zichzelf terug getrokken en liet zich willoos meevoeren naar de kleine hut. "Ga maar vast naar binnen," zei Sharingo en Clint Sherman trok Lucy mee. Sharingo liep naar Lucy toe en ging voor haar staan. Hoewel ze van plan was geweest om hem strak aan te kijken en haar ogen niet neer te slaan, liet ze het hoofd toch hangen. Ze had de kracht niet meer en bovendien was ze verzwakt door de kou. Niet alleen omdat hier de wind vrij spel had en ze niet bepaald gekleed Waren op een avondje buiten, maar deze kou had een andere naam: hij heette doodsangst. Hij greep haar haren en trok haar hoofd omhoog. Hij dwong haar om hem aan te kijken en ze zag het vuur dat rond zijn hoofd speelde, ook in zijn ogen weerspiegeld. Zijn hand was koud toen hij zijn vingers onder haar kin legde. Dode handen. Dit wezen kon niet meer in leven zijn; hij was dood. "Luister goed naar me," zei Sharingo. "Ik ben nog heel wat met jou van plan. Jij moet de weg effenen die voor mij en mijn vrienden gesloten blijft. Mocht je weigeren dan zal de Satan zich kunnen verheugen op een nieuwe bruid die alles zal moeten doen wat hij wil. Als jij iets uithaalt dan gaat jouw vriendinnetje naar hem toe, is dat begrepen? Voor haar geldt hetzelfde: als zij iets uithaalt dan ga jij naar mijn Meester toe." Betty knikte. "Mooi, dat dat goed duidelijk is. Ik heb geen zin meer in nog meer problemen." Hij trok haar mee naar de ingang van de hut. "Ga naar binnen." Het was maar een kleine hut en elke centimeter leek volgestouwd te zijn met allerhande spullen. Als Betty iets verwacht zou hebben van spinnenwebben, of klapperende schedels, of wat voor angstaanjagends dan ook, dan kwam ze bedrogen uit. Hier stonden radio's, DVD-spelers, spelcomputers, dozen met sloffen sigaretten en nog veel meer dingen. Allemaal goederen die buitgemaakt waren bij overvallen en inbraken, begreep Betty. "Ga bij je vriendinnetje zitten," beval Sharingo, "en vertel haar wat ik jou heb verteld. Zorg, dat ze het niet vergeet." Lucy huilde geluidloos en Betty ging naast haar zitten. Ze sloeg haar arm om haar heen en trok haar tegen zich aan. Het meisje rilde en schokte van het snikken en het duurde een tijdje voor Lucy rustig genoeg was om naar haar te luisteren. Zonder de dreigementen al te beangstigend te maken herhaalde Betty wat Sharingo haar had gezegd en Lucy knikte stroef. Ze wist ook wel dat ze geen keus hadden. Daarna bleven ze zwijgend bij elkaar zitten terwijl de tijd vergleed. De twee Rockers wachtten natuurlijk op de terugkomst van hun makkers en naarmate de tijd vorderde werd Sharingo steeds opgewondener. Hij ijsbeerde heen en weer in de krappe ruimte en keek telkens weer naar de deur. Uiteindelijk gaf hij Clint Sherman een duw met zijn voet. "Ga buiten kijken!" Clint Sherman verdween en kwam even later terug met Scarface Joe. Er scheen iets gebeurd te zijn want de twee waren opgewonden en leken bang voor Sharingo. 'Wat is er aan de hand? Waar zijn de anderen?" "Dood," zei Scarface Joe toonloos. "Die vent heeft ze te pakken gekregen!" "Hoe kan dat nou!" Sharingo greep Scarface joe bij zijn kraag. 'Wat is er fout gegaan?" "Alles!" Scarface Joe spreidde zijn handen. "Ik ben buiten gebleven om op de uitkijk te staan. Harry en Bill zouden die ouwe gek onder druk zetten en dat hebben ze ook gedaan. Maar het liep anders. Ik hoorde ineens schoten en plotseling kwam Bill naar buiten. Hij sprong uit het raam, dus helemaal goed verliep het daar binnen niet. Hij wilde vluchten, maar die Sinclair kreeg hem te pakken. Schoot hem dood. Ik ben als een gek hier naartoe gekomen." Sharingo vloekte en liep heen en weer. Hij stompte met zijn vuist in zijn andere hand. De vlammen rond zijn schedel laaiden hoog op. Telkens als zijn blik die van Betty kruiste, was ze als de dood dat hij zijn woede op hen zou koelen, maar dat gebeurde niet. Toch kromp ze in elkaar toen Sharingo ineens voor haar neerknielde. 'Het is goed," zei hij ineens tegen niemand in het bijzonder. "Dan moet het maar zo. Jij..." Hij gaf haar een por. "Jij gaat morgenochtend naar dat verrekte klooster en je zorgt dat ze je binnen laten. Eenmaal binnen doe je de zijpoort open zodat wij het klooster kunnen overnemen. We maken er een burcht voor de Satan van en van daaruit zullen we met die Sinclair afrekenen." "Hoe moeten wij binnen komen?" vroeg Betty, "en wat is dat voor een klooster?" Sharingo grijnsde valt. "Niet wij, lief meisje. Jij gaat alleen naar binnen. Je vriendinnetje blijft hier en als die poort niet open gaat voor ons dan gaat jouw vriendinnetje naar mijn Meester. Ze zal sterven op een manier die zo verschrikkelijk is dat ze blij zal zijn als ze eindelijk niet meer leeft. Dat garandeer ik jou, lief meisje." Betty slikte moeizaam en ze hoorde dat Lucy weer begon te huilen...
Ondanks de angst en de kou vielen de meisjes uiteindelijk toch in slaap. Ze sliepen weliswaar onrustig, maar ze sliepen in elk geval nog wat. Dicht tegen elkaar aan, soms schokkend, soms diep zuchtend lagen ze op de kille grond en toen Sharingo hen 's ochtends wakker maakte was Betty verkrampt en deed elke vezel van haar lichaam pijn. Sharingo had daar niets mee te maken. Hij schopte haar overeind en duwde haar weg. Toen greep hij Lucy zonder pardon bij haar haren en trok haar mee naar een kleine ruimte. Betty dacht dat het een soort voorraadkast was. Hij duwde Lucy op de grond en trok één hand omhoog. Met een korte ketting maakte hij de pols van het meisje vast aan een ring in de muur, zodat ze half zitten, half hangend tegen de muur hing. Ze moest met haar vrije hand op de grond steunen en haar zitvlak raakte nauwelijks de kille grond. "Ze mocht eens kou vatten," zei Sharingo met een grijns. "Moet dat nou zo?" wilde Betty weten. "Ik heb toch al gezegd dat ik meega." "Uh-huh," zei Sharingo, "maar ik wil zeker weten dat jij ook graag snel terug wilt. Bovendien is de ketting niet langer." Hij haalde zijn schouders op. "Je vriendinnetje zit daar prima. Het is geen vakantiehuisje, weet je." Hij maakte de ketting secuur vast met een hangslot en hield de sleutel omhoog. Lucy keek er naar met een blik vol afgrijzen. Met een lachje liet Sharingo de sleutel vallen en schoof hem met zijn voet zo, dat ze er net niet bij kon. Zelfs niet als ze zich helemaal uitrekte en haar arm uit de kom zou trekken. Maar wel net dicht genoeg bij om hem te kunnen zien. Een zinloze, wrede daad, maar Betty vond dat je dat nou precies van een... ding als Sharingo kon verwachten. "Kom," zei Sharingo, "we gaan. Met een beetje geluk zijn we nog voor donker terug," zei hij tegen Lucy. "Zo niet, dan moet je maar wat te eten klaarmaken. Je hebt tenslotte een sleutel." Hij lachte wreed en duwde Betty naar de deur. "Kom mee, het is nog een heel eind naar het klooster." "Moet ik weer bij jullie achterop?" Sharingo lachte even. "We gaan lopen, poes. De weg is niet te doen voor onze motoren en bovendien is lopen gezond. Zeker voor jou. Het zal je helpen om dat klooster binnen te komen." Dat kon Betty niet snappen, maar ze moest wel met de drie Rockers meelopen. De drie waren goed bewapend; elk hadden Ze twee revolvers en Sharingo had nog een automatisch geweer meegenomen. Hij droeg het in een rugzak en de revolvers had hij in holsters kruislings over zijn borst. Het was bitter koud. De dag was nog maar nauwelijks begonnen, maar het mocht nauwelijks een dag heten. Het zou niet helemaal licht worden en in de verte schemerden wolken die sneeuw beloofden. De wind Was ijzig koud en Betty was al na een paar honderd meter door en door verkleumd. Ze was niet gekleed op een wandeling in de bergen; ze droeg een modieus rokje dat nauwelijks halverwege haar dijen kwam en een blouse, die een groot stuk van haar décolleté vrij liet. Hoelang was het geleden dat ze met die outfit indruk op die aardige meneer Sinclair had willen maken? Haar pumps voldeden ook niet aan de minimale eisen voor een wandeling, verder dan van een dansvloer naar dinertafeltje. Haar kousen waren uitgerekt en in één been Zat een scheur tot net onder haar zitvlak waar de wind nu al venijnig doorheen blies. "Hoever is het?" wilde ze rillend weten. "Ik weet niet of ik dit wei kan volhouden." "Vast wel," Was het korte antwoord. "Voor je vriendinnetje doe je toch alles?" Dat snoerde haar de mond en zwijgend klemde ze de kaken op elkaar. Haar haren zaten vol klitten en wapperde in de wind. Zwijgend liepen ze over een smal pad dat omhoog voerde. Het was extra vermoeiend omdat er overal brokken steen lagen en diepe scheuren waren ontstaan. Toen Betty haar enkel zwikte en opzij viel voelde ze een sterke hand die haar overeind hield. Ze keek dankbaar opzij, maar zag alleen dat afschuwelijke masker. "Haal je maar niks in je hoofd," zei Scarface Joe. "Ik wil je gewoon niet dat je over de rand duikelt omdat ik geen zin heb om helemaal terug te gaan om die andere snol te halen." Betty knikte gelaten en richtte haar blik weer op het einde van de weg. Of liever: op de plek waar ze het einde vermoedde, want het zicht werd slechter omdat het licht te regenen. "Hè jakkes! Ook dat nog!" Niemand reageerde. De Rockers hadden het niet koud. Ze voelden niets meer. "Hoe ver is het nog?" Geen antwoord. Moedeloos sjokte Betty verder met aan weerszijden een Rocker met een doodskop en achter haar de dreigende aanwezigheid van een Rocker met een vlammenzee als haardos... In tegenstelling tot de meisjes had ik prima geslapen. Ik werd die nacht niet meer gestoord en om half acht wekte de vrouw van de waard mij. "Het ontbijt is klaar." Ik kleedde me aan en ging naar beneden, waar een ontbijt klaar stond voor ongeveer zestig mensen. Er was brood, gebakken eieren met spek, gebakken niertjes met uitjes en worstjes en boontjes en toast en... "Waar zijn al de andere gasten?" De vrouw keek me even aan. "Dat weten we immers niet? Wij gaan er van uit dat u ze gaat zoeken." "Ik bedoel," zei ik, "waar al die andere mensen zijn die dit moeten opeten. Dit is genoeg voor een heel leger!" "U moet goed eten," zei Laura Thompson. 'Wie weet wat u allemaal nog voor u hebt. Wilt u koffie erbij?" Dat wilde ik wel en ik begon vol goeie moed aan de enorme uitstalling van voedsel. De koffie was heerlijk sterk en heet en ik kreeg gelijk een tweede kop van haar. Ze ging tegenover me aan het tafeltje zitten en steunde haar kin in haar handen. "Ik wil u nogmaals bedanken," zei ze ineens. "Voor vannacht. En ik wil..." Ze beet op haar lip. "Ik wil mijn verontschuldigingen aanbieden voor mijn man." "Dat is allang geregeld," zei ik afwijzend. "U moet daar niet mee zitten. Het waren uitzonderlijke omstandigheden en ik neem hem niets kwalijk." "Dat stel ik op prijs," zei ze zacht. "U moet niet denken..." "Lieve mevrouw, dat doe ik niet. Ik denk zelfs dat uw man nooit in staat zou zijn geweest om mij werkelijk te doden. Zelfs niet als uw leven op het spel staat. Het is niet gemakkelijk om iemand te doden." "Dat weet u?" Het was een veronderstelling, geen vraag en ik koos ervoor om daar niet op te antwoorden. Gelukkig ging op dat moment de voor deur open en de ingang werd verduisterd. "Daar zijn de hulptroepen," zei ze opgelucht. Ik was werkelijk opgelucht om Suko veilig en wel aan mijn zijde te weten. "Hemel," zei Suko toen hij de uitstalling zag. "Wat ben jij van plan?" "Ik moet goed eten, zegt zij." Ik stelde hen aan elkaar voor en zij verdween naar de keuken om een glas thee voor Suko te halen. "Nog problemen gehad onderweg?" "Niets," zei Suko. "Als je het weer niet meerekent. Het is bar en boos buiten." "Daar ben ik niet blij mee," zei ik. 'We moeten de bergen in." "Als je nou eerst eens precies verteld wat er aan de hand is," zei Suko, "en ondertussen dooreet dan kunnen we daarna gaan." "Moet ik voor u ook iets halen?" wilde Laura Thompson weten. "Het is geen enkele moeite." "Enkel een bord," zei ik. "Hij heeft genoeg aan wat hier overblijft. Het is heerlijk, maar zoveel kan ik niet eten!" Suko grijnsde en wreef in z'n handen bij het zien van al dat lekkers. Terwijl hij at deed ik verslag van de gebeurtenissen van de afgelopen nacht. Suko liet zijn eetlust niet bederven, maar toen ik uitgepraat was legde hij bedachtzaam zijn vork en mes neer. "Dat is niet zo goed," zei hij. "Gijzelaars is nooit goed." "Dat is het zeker niet, maar het heeft geen zin om ze te gaan zoeken. Ik verwacht eigenlijk dat ze vanzelf zullen opdagen als we naar het St. Patrick Klooster gaan." "Jij denkt dat het de bedoeling is dat jij daar nooit aankomt," begreep Suko. Ik knikte. "Het was toeval dat wij ons hier gisteravond troffen, maar ze kwamen terug om het karwei af te maken. Er zijn maar zat mannen in het dorp om te doden dus het ging ze om mij. Ik denk dat iemand hun die machten heeft gegeven in ruil voor mijn hoofd op een zilveren bordje." "Haal je maar niks in je hoofd," zei Suko. "Ik denk dat diegene zelfs blij zal zijn met jouw hoofd in een plastic zak. Niet dat je er daardoor beter gaat uitzien." "Jouw hoofd past niet eens op een vleesbord," kaatste ik terug. "Dat wordt wel een vuilniszak." "Ik begrijp niet hoe jullie hier grapjes over kunnen maken," zuchtte Laura, die ongemerkt dichterbij was gekomen. "Ach," zei ik, "Suko en ik hebben al het één en ander meegemaakt en wij denken dat het de beste medicijn is." "Bovendien is het waar," zei Suko. "Kunt u ons min of meer uitleggen hoe we bij St. Patrick Klooster komen?" vroeg ik. "Ik heb weliswaar een kaart, maar het is handiger als iemand het uitlegt." "Wilt u daar naar toe?" Onwillekeurig keek Laura naar buiten. "Met dit weer zult u niet ver komen. Zeker niet met de auto. U zou een Jeep moeten hebben." "Die hebben we niet," zei ik, "maar we gaan op de motor. Is het te bereiken vanaf hier?" "Het is te doen." Ze zuchtte diep. "Het zal wel geen enkele zin hebben om jullie er vanaf te houden," zei ze toen, "dus kan ik het beste zorgen dat jullie in elk geval niet verdwalen." Ze wees op mijn stafkaart de kortste weg aan en ik zag. aan de kleuren dat het maar smalle weggetjes waren. De omgeving was bovendien bergachtig en dus zouden we moeten klimmen. Dat laatste herinnerde ik me van vorige bezoeken aan het klooster. "Maar ik heb gehoord dat ze niemand binnen laten," zei Laura. 'Wat doen jullie als jullie daar aankomen?" "Wij mogen wel naar binnen," zei ik. "Tenminste, de vorige keer mocht het." "Zeker als we ze kunnen waarschuwen voor een aanval," zei ik. "Maakt u zich daarover maar geen zorgen." Ik stond op en veegde mijn mond af met het servet. "Dat was in elk geval een heerlijk ontbijt, Mrs. Thompson." "En het was genoeg om een heel leger te voeden," voegde Suko er aan toe. "Wat dat betreft kunnen we er voorlopig tegen." We liepen naar buiten waar Suko zijn motor had geparkeerd. Hij had op alles gerekend en gaf mij een extra helm, "Ben je er klaar voor, jochie?" "Vuilniszakken bij ons?" We grijnsden en sloegen onze handen tegen elkaar. Toen installeerde ik me achterop de Harley Davidsson en Suko startte de machtige machine. "We zijn onderweg!" riep hij over zijn schouder en ik knikte. We waren onderweg, maar hadden geen idee wat ons te wachten stond...
Onverwacht zakte Betty in elkaar. Het ene moment liep ze zwalkend over het weggetje, het volgende moment lag ze tussen de stenen. Sharingo vloekte en trok haar ruw overeind. "Doorlopen, meisje. Het is niet ver meer." "Ik kan niet meer." Hijgend veegde Betty de tranen van haar wangen. Haar gezicht was vuil en de tranen trokken lichte sporen in het vuil. Ze beefde van vermoeidheid en kou en de hand die zich in de leren schouder van Sharingo groef, trilde zo hard dat haar laatste nagel afbrak. Ze zag er verschrikkelijk uit en ze wankelde op haar benen. "Dat is goed, zo." Sharingo grijnsde. "Je zult ons nog dankbaar zijn, liefje. Dit zal je helpen om binnen te komen bij die idioten. Je hoeft niets te zeggen; zodra zij één blik op je geworpen hebben zullen ze je met open ogen ontvangen. En nou lopen!" Hij gaf haar een duw zodat ze tegen Scarface Joe aan struikelde en bijna opnieuw het evenwicht verloor. Ze klampte zich aan hem vast, maar hij duwde haar van zich af. Het was begonnen met sneeuwen, maar Sharingo had gezegd dat ze bovenaan het klooster zouden kunnen zien liggen. Dan zou het niet ver meer zijn, maar Betty wist heel goed dat het in de bergen nog best heel ver kon zijn, ook al kon je je einddoel zien liggen. Ze jammerde zachtjes terwijl ze met alle kracht die ze nog had de weg beklom. Ze gleed uit op haar pumps en de strengen vochtig haar belemmerden haar het uitzicht. Eindelijk bereikten ze de top van de berg en konden ze inderdaad vaag het klooster zien liggen. De moed zonk Betty in de schoenen. Het klooster lag op een andere berg, hemelsbreed misschien een mijl van haar verwijderd, maar ze zouden eerst twee mijl naar beneden moeten gaan en dan weer twee omhoog. Nog vier mijlen in deze sneeuwjacht bij deze temperatuur! 'Vooruit," spoorde Sharingo haar aan. "Je wilt daar toch wel voor de lunch aankomen?" Het kon Betty niet schelen wanneer ze daar aankwam, maar ze besefte dat het klooster haar enige manier was om dit te overleven. Zelfs als ze de monniken zou moeten verraden zou zij het in ieder geval korte tijd warm hebben. Ze zou te drinken krijgen en er zou eten zijn. Haar hele verlangen was nu ineengekrompen tot één ding: overleven. En dus zette ze haar ene voet voor de andere, ze was één pump kwijtgeraakt, sloeg haar haren uit haar gezicht om iets te kunnen zien en spreidde ze haar armen als ze dreigde uit te glijden. Eindelijk, na een martelgang van meer dan een uur, hield Sharingo haar tegen. "Vanaf hier moet je het alleen doen, meisje." "Wat moet ik doen?" "Ik zal het je nog één keer zeggen. Je gaat naar het klooster en je doet een beetje zielig. Dat moet voor jou op dit moment niet moeilijk zijn. Ze laten je binnen en jij zorgt ervoor dat de poort aan de zijkant open gaat." "Hoe moet ik dat doen?" vroeg Betty wanhopig. "Je zult wel iets verzinnen," zei Sharingo zelfverzekerd. "Het leven van je vriendinnetje staat op het spel, weet je nog? Als die poort niet binnen een kwartier open gaat, gaat Scarface Joe terug naar beneden om je vriendin te vermoorden en zullen wij op een andere manier binnen weten te komen. En dan zul jij een gruwelijke dood sterven." "Als ik de poort open maak zul je mij ook doden," zei Betty. "Denk je dat ik dat niet weet?" "Je hebt gelijk," gaf hij toe, "maar dan zal ik je snel vermoorden. Dan duurt het geen drie dagen voor je eindelijk zult smeken om te mogen sterven. Snappie, wijffie?" Hij trok haar ineens tegen zich in zodat haar gezicht vlak bij de likkende vlammen op zijn hoofd was. "Als die halfzachte idioten je een beetje opgeknapt hebben kun je best een lekker wijffie zijn," zei hij zachtjes, "en wij zullen dan wel weten wat we met jou gaan doen terwijl we je langzaam vermoorden. Weetje: wij zijn al dood dus zou het misschien wel lekker zijn om het te doen met iemand die half dood is." Hij duwde haar van zich af. "Dus als je niet het risico wilt lopen om zwanger te worden van een dooie Rocker dan zou ik maar gewoon doen wat ik je zeg. En nou: lopen!" Struikelend begon Betty de weg verder te beklimmen. De sneeuwjacht was nu zo dicht dat ze binnen een paar meter uit het zicht verdween. Jammerend liep ze op goed geluk vooruit, één hand opzij uitgestrekt om contact met de rotswand te houden zodat ze het pad volgde. Plotseling doemde voor haar een donkere massa op en er ontsnapte haar een schreeuw van schrik. Maar het was de poort van het klooster. Ze hijgde van opluchting. Nog een paar stappen en ze was aan het einde van haar beproeving. Als ze het klaarspeelde om aan te bellen zou ze kunnen rusten. Iets drinken en iets eten. Ze zou het warm krijgen en men zou zich om haar wonden bekommeren. En dan zou ze de poort open moeten doen zodat Sharingo binnen kon komen om haar te vermoorden. Maar ze moest het doen. Ze twijfelde er niet aan of Sharingo zou een manier vinden om binnen te komen. Ze had al wat sterke staaltjes van hem gezien en als het op vechten aankwam zou hij onoverwinnelijk zijn. Hij zou zegevieren en dan zou hij haar komen halen en wat haar dan te wachten stond, daar wilde ze niet aan denken. Als ze zich voorstelde wat er dan zou gebeuren, verloor ze bijna het bewustzijn. Ze slaagde erin om twee maal aan de ouderwetse bel te trekken en zakte toen op de drempel in elkaar. Smekend keek ze omhoog toen de poort open ging en ze strekte haar hand uit. "Help me," fluisterde ze. "Help me, ik ben... verdwaald."
Wij hadden het ondertussen een stuk gemakkelijker. Ik zat achterop de motor in de luwte van Suko's brede rug en we schoten lekker op. Ik schatte dat we rond de middag het klooster zouden bereiken. Dat was te zeggen; als we onderweg niets tegenkwamen. De regen was overgegaan in sneeuw en het zicht was slechter geworden. Suko was gedwongen om langzamer te rijden om de motor in het gareel te houden. De weg was bijna onbegaanbaar, maar Suko laveerde tussen de losse stukken steen door en ontweek de diepe spleten in de bodem. De machtige motor gromde zich een weg omhoog langs het smalle pad. Ik zou graag gewild hebben dat ik een warmere broek had aangetrokken en dikke laarzen, maar dat was nu eenmaal niet anders. Ik had gelukkig dekking van Suko zodat de ergste kou mij bespaard bleef. Ineens remde Suko af en zette één been op de grond. "Wat is er?" "Ik zie het klooster," zei Suko over zijn schouder, "maar ik zie nog meer." Hij gebaarde en ik stapte af. Op de grond lag een damesschoen. Een felrode damesschoen. "Van één van de meisjes?" "Dat moet haast wel," zei ik. "Hoe groot is de kans dat er twee meisjes zijn vermoord en dat hier een schoen van iemand anders ligt?" "Bovendien ligt hij hier nog niet zo lang," zei Suko. Hij voelde aan het leer. "Het is nog soepel." Hij keek op. "Ze zijn daar dus al." 'Waarschijnlijk wel. Ik had wel zoiets gedacht." 'We zullen voorzichtig moeten zijn. Ze zullen ons opwachten." "Uh-huh, en we moeten ook opschieten. Ze zijn daar niet om thee te drinken met Father Ignatius en de zijnen." We bestegen de motor weer en Suko begon iets sneller door de sneeuw te rijden. Hij was een uitstekende coureur, maar toch gleden we een paar maal bijna weg. De sneeuw was nu zo dicht dat je amper een paar meter voor je uit kon zien. "Ongunstig," zei Suko over zijn schouder. "Ze hoeven zich niet te verstoppen. Zij horen ons van verren al aankomen en ze hoeven alleen maar te wachten. Als wij hen zien is het al te laat." Ik knikte enkel en na nog een paar mijlen liet ik Suko stoppen. 'Volgens mij moeten we hier te voet verder gaan," zei ik. "Je hebt gelijk: ze horen ons van ver aankomen. Kun je die motor hier ergens verstoppen?" "Je ziet maar een paar yards ver," zei Suko. "Zo goed hoef ik hem niet te verstoppen." Hij duwde de motor achter een rotsblok en kwam weer tevoorschijn. "Kun je zover lopen?" "Ben jij mal geworden? Dat meisje heeft wel wat verder moeten lopen. Bovendien wil ik alvast wat warm worden. Als ik straks zo stijf als een plank het moet opnemen tegen die lui dan hebben we geen schijn van kans." Suko liet me wel nog altijd schuilen in de luwte van zijn rug terwijl we de laatste mijl naar boven aflegden. "Daar ligt het klooster," zei Suko ineens. Hij bleef zo abrupt staan dat ik bijna tegen hem aan botste. "Er is niets te zien. Maar ja," liet hij er laconiek op volgen, "je ziet sowieso geen hand voor ogen." "Dat is misschien gunstig. Als wij hen niet zien, zien zij ons ook niet. We moeten verder." Ondertussen wachtten Sharingo en zijn twee makkers bij de kleine poort aan de zijkant. Het duurde lang, maar ze wachtten geduldig af. Sharingo had gebluft tegen Betty: hij had geen enkele mogelijkheid om het klooster binnen te dringen als zij de poort niet opende. Geen van de monniken zou de poort openen als zij aanbelden en de dikke ommuring was onneembaar. Het enige wat ze zouden kunnen doen was afwachten tot er iemand naar buiten kwam en die kans was niet zo groot. Dus wachtten ze. Clint Sherman was de eerste die het niet meer uithield. 'Wat zou je ervan denken als ik bij de hoofdingang de wacht hield?" zei hij ineens. "Als die Sinclair naar hier komt zal hij naar de hoofdingang gaan. Als ik hem daar opwacht wordt het alleen maar gemakkelijker." Sharingo stemde daar onmiddellijk mee in. Niet alleen was het geen slecht plan, maar hij werd gek van het ongeduld van Clint Sherman. Hij bewoog ongeduldig van het ene been op het andere, zuchtte en gromde en steunde en maakte hem helemaal gek. "Ga naar de hoofdingang," zei hij, "en geef een gil als je iets ziet." Snel maakte Clint Sherman zich uit de voeten en verdween in de dichte sneeuwjacht. 'Wat doen we als ze de poort niet open doet," fluisterde Scarface Joe. 'We kunnen hier niet eeuwig blijven wachten." "Oh, dat kunnen we wel," zei Sharingo eenvoudig. 'We zijn onsterfelijk, weet je nog?" Scarface Joe klapte zijn mond dicht en staarde naar de kleine poort. Wat hem betrof mocht dat ding open gaan, maar in tegenstelling tot Sharingo had hij er niet veel vertrouwen in. Bij de hoofdingang slopen wij dichterbij. "Het is rustig," fluisterde Suko. "Hoe weet jij dat nou? Je ziet geen hand voor ogen!" Inderdaad was het weer in het voordeel van de aanvallers. Zij konden hier op hun gemak heen en weer wandelen en niemand zou iets in de gaten hebben. Ze konden ongezien dichterbij sluipen en de monniken bij verrassing aanvallen. Aan de andere kant konden wij ongezien de wacht houden. Het was een vreemd beleg. We wachtten op elkaar en Sharingo wachtte bij de zij-ingang op Betty, die de poort moest openen. Dan pas zou de hel echt losbarsten. "Daar!" Suko wees: een donkere gestalte maakte zich los uit de schaduw van de ommuring. Hij sloop naar een rotsblok aan de andere kant van de weg en verdween uit het gezicht. "Dat moet één van hen zijn." We slopen met een wijde boog naar de rots en ik gaf Suko een teken. Hij ging naar rechts terwijl ik naar links liep. Ineens hoorde ik iemand hoesten en toen onaangenaam mopperen en ik kwam voorzichtig overeind. Ik wilde niet schieten - het schot zou de anderen waarschuwen - dus ik moest zo dicht mogelijk bij hem komen. Ik klemde de zilveren dolk in mijn rechterhand en mijn andere hand was tegen mijn borst gedrukt, waar het Zilveren Kruis koel tegen mijn borst rustte. Ineens kwam de donkere gestalte overeind, waarschijnlijk om de weg af te kijken. Het was duidelijk dat hij op ons stond te wachten. Hij keek en zag mij en een ogenblik stonden we stokstijf tegenover elkaar. Toen viel ik aan. Ik liet mezelf naar voren vallen en stak de hand met de dolk voor me uit. Maar hij was snel. Hij dook weg en liet zich opzij in de sneeuw vallen. Duidelijk zag ik de lichte doodskop boven de donkere kleding. Ongelukkig voor hem had hij zijn wapen niet in de hand en hij wurmde liggend in de sneeuw met zijn holster. Ik gunde hem niet die tijd. Ik dook op hem af en ramde de zilveren dolk in zijn borst. De Rocker slaakte een rochelende kreet en hij omklemde mijn pols. De steekwond had hem niet verwond en met verbluffende kracht boog hij mijn pols om zodat ik de dolk moest laten vallen. Ik had hem misschien met de dolk in het hoofd moeten stoten. Nu was hij onkwetsbaar en ik moest hem met het Zilveren Kruis ombrengen. Maar nu was ik in het nadeel omdat ik mijn wapen ook niet voor het grijpen had. Ik rukte met mijn vrije hand aan mijn overhemd, maar mijn verkleumde vingers kregen geen houvast. "John! Opzij!" Ik reageerde onmiddellijk. Ik liet me opzij vallen en verrekte bijna mijn schouder omdat de Rocker mijn pols vasthield. Toen suisde er iets door de lucht, een slang slingerde zich rond de hals van de Rocker en het volgende ogenblik was de doodskop verdwenen. Afgerukt, alsof hij toch niet zo vast had gezeten. Maar er was de demonenzweep voor nodig geweest om dat te doen. Suko had ons gehoord en hij had de demonenzweep om de hals geslingerd. "Knap werk." Suko knikte. "Waar is het gebleven?" "Zodra ze verslagen zijn spatten ze uit elkaar," zei ik, "maar ik zie inderdaad ook nergens resten liggen." '!Het doet er niet toe," zei Suko. "Hij is dood." "Ja." Ik keek neer op wat nu het lichaam was van een dode jongeman in een leren motorpak. Ik moest goed voor ogen houden dat dit de overblijfselen waren van een demon, die mij had willen doden... "En nu?" Ik haalde mijn schouders op. "Weer één neer, nog twee te gaan." Op nog geen honderd yards daar vandaan veerde Sharingo omhoog. "De poort," fluisterde hij. "Hij gaat open!" "Die meid heeft dus toch woord gehouden!" Sharingo knikte zegevierend. Hij had niet anders verwacht. Die meid was bang genoeg geweest om woord te houden. Als ze straks het klooster overgenomen hadden zou hij haar belonen; als ze zelf ook halfdood was zou ze het immers prettig vinden om van alles te doen met nog een halfdode?
Toen Betty ineen zakte op de drempel van het klooster had ze nog geen vastomlijnd plan gehad. Haar enige gedachte gold het overleven, maar de broeder droeg haar naar de smidse, waar een groot vuur brandde. Daar werd ze in het stro gelegd en toegedekt met een ruwe deken. Iemand tilde haar hoofd iets op en gaf haar iets warms te drinken. Het weldadige gevoel bedwelmde haar en ze voelde de neiging om haar ogen te sluiten en alles over zich heen te laten komen. Wat er ook gebeurde, sterven zou ze toch maar zou het niet heerlijk zijn om te sterven in deze warmte? De warme kruidendrank kikkerde haar op en ze voelde zich heerlijk ontspannen. Maar dat gevoel duurde niet lang. Welk recht had zij om deze mensen, die haar zonder iets te vragen opnamen en haar verzorgden, een wisse dood tegemoet te laten gaan? Als zij niets zou zeggen en zich zou laten gaan zou Sharingo het klooster binnendringen en er was niet veel fantasie voor nodig om te bedenken wat hij daar zou doen. Ze dwong haar ogen open en keek om zich heen. Een reus van een man stond over haar heen gebogen en zijn grote handen betastten vederlicht haar gezwollen enkel. Toen hij zag dat ze haar ogen open had glimlachte hij geruststellend. "Het komt goed met je voet," zei hij zacht. "Ik ben Father Ignatius. De Abt is onderweg naar hier." Ze knikte, probeerde iets te zeggen, maar hij legde zijn wijsvinger tegen zijn lippen. "Je hoeft niets te zeggen, meisje. Praten kan altijd nog." Vermoeid liet ze het hoofd terugvallen en sloot vertwijfeld haar ogen. Ze had de kracht niet om tegen hem in te gaan, maar ze moest hen waarschuwen. De Abt kwam binnen en hij keek zorgelijk op het meisje neer. 'Waar komt zij vandaan?" 'Van buiten," zei Father Ignatius simpel. "Zei iets over verdwaald zijn. Ze is er niet best aan toe." "Dat arme kind. Ze is de voorbode van naderend onheil, maar ze kan er niets aan doen. Verzorg haar goed, Father Ignatius. Maar zorg tegelijkertijd dat onze broeders op hun hoede zijn. Met haar is het kwaad in onze buurt gekomen." "Dat is waar," fluisterde ze zacht. "Ik dank u wel dat u mij hier opgevangen hebt," ging ze moeizaam door, "en dat u mij wilt verzorgen terwijl ik het Kwade vertegenwoordig." "Dat is vanzelfsprekend," zei de Abt. "Het is ons geloof dat iedereen in nood geholpen dient te worden. Een mensenleven is waardevol." Betty knikte. Ze kon niet meer luidop praten, maar ze wenkte de Abt dichterbij. "Ik wil u daarom waarschuwen," zei ze. "Ik ben een verrader. Ik ben hier binnen gekomen om jullie in de dood te leiden." Toen de Abt zich verder over haar heenboog strekte ze haar hand uit en vertelde ze waarom ze het klooster was binnengedrongen. Sharingo en Scarface slopen omzichtig door de kleine poort. "Waar is die meid gebleven?" "Die blijft uit het zicht," zei Sharingo. "Die wil met onze strijd niets te maken hebben." "Van strijd gesproken," zei Scarface, "waar is iedereen?" 'Wat had je gedacht? Dat ze hier de horlepiep zouden dansen? Die zitten natuurlijk binnen! Het is berekoud!" Ze liepen verder over de binnenplaats, gebruik makend van de ondoordringbare mist. Voor zich konden ze vaag de omtrekken van de bijgebouwen onderscheiden. Nergens brandde licht. Het klooster leek verlaten. "Dit bevalt me niets." "Stel je niet aan," zei Sharingo. "Iedereen zit natuurlijk binnen met de voeten onder de kachel. Of ze zijn met dat arme, zielige meisje bezig." "Oh ja?" vroeg Scarface. "Ben je nou zo stom? Als iedereen met dat arme zielige meisje bezig is, wie heeft dan die kleine, rottige poort geopend? Dat meisje, soms? Ik zeg je: het is een val." "En? Het kan ons niets deren. We maken ze allemaal af. Satan zal ons behoeden!" Met die woorden liep hij naar het hoofdgebouw. De vlammen flakkerden wild rond zijn schedel. Ineens bleef hij staan. Tegen de witte achtergrond maakten zich ineens tientallen donkere gestalten los. De monniken hadden goed naar Betty geluisterd en een plan gemaakt. Het klooster zou verdedigd worden, maar niet met vuurwapens of met geweld, maar het de kracht van het Goede. Alle monniken droegen een houten kruis van twee meter hoog. Ze liepen langzaam, in een gesloten formatie op de twee Rockers af. Bijna onmerkbaar vormde de linie zich tot een V-vorm met de open kant naar de poort achter de Rockers. Het murmelen van hun gebed leek voor hen uit te golven en de twee deinsden terug. 'Wat is dit?" "Niks," zei Sharingo narrig. "Ze proberen ons bang te maken met dat gezemel van ze." Maar hij stapte toch ook verder achteruit. De aanblik van al die kruisen werd hem bijna teveel en de gebeden troffen hem als vlijmscherpe priemen in zijn hoofd. Langzaam rukten de monniken op. Ze sloten de twee Rockers in, die terugweken in de richting van de buitenpoort. Maar ook daar doken ineens twee gestalten op. De ene, kleinste, droeg een ontzaglijk houten kruis met daarop de afbeelding van Christus in zilver. Hij droeg het schuin voor de borst en bleef wijdbeens en onwrikbaar staan. Achter hem stond Father Ignatius als een massieve reus. "Stik," zei Sharingo moeizaam. De vlammen op zijn schedel knetterden. "Wat doen we nou?" "Maak je niet dik." Sharingo lachte schor. "Denk je dat ik me bang laat maken door een paar van die afgodsbeeldjes? Die ouwe is de leider van deze troep en hij gaat er als eerste aan!" Met die woorden graaide hij in de rugzak en haalde het automatische geweer tevoorschijn. "Ik schiet hem van de aarde!" "Dat doe je niet," donderde de stem van de Abt. Hoewel hij niet groot was, had zijn stem een kracht die bovendien versterkt werd door de echo's van de gebouwen. "Dit is een gewijd stuk aarde, duivelsgebroed. Hier heeft jouw Satan niets te zoeken!" "Mij maak je niet bang met dat brandhout, ouwe!" Sharingo lachte schel. De vlammen op zijn hoofd loeiden en leken naar de hemel te willen reiken. "Kom maar op, als je durft." Hij hief het geweer. De Abt deed een pas naar voren. Hoewel het kruis zwaar moest zijn, stond hij stevig en onwrikbaar. Net zoals het vertrouwen dat hij had in zijn 'wapen'. "De macht van het Goede is sterker dan welke macht het Kwade ook op de aarde mag brengen! "Dat zullen we nog wel eens zien, Ouwe zak!" Sharingo schoot. Hij had het geweer op enkelschots gezet. De eerste kogel floot aan het hoofd van de Abt voorbij, maar de tweede was op de borst van de Abt gericht. Het beeld van Christus op het kruis redde zijn leven. De kogel ketste af en boorde zich in de schouder van de Abt. De Abt bleef staan. Zijn pij werd ineens ter hoogte van zijn schouder donker. Zijn gezicht vertrok' en het kostte hem duidelijk moeite om het kruis omhoog te houden. Geboeid keken de twee Rockers en de Overige monniken hoe de Abt door de knieën zakte en uiteindelijk voorover viel. En met hem het kruis. "Dat is het teken!" riep Sharingo. Hij stak zijn gebalde vuist in de lucht. "Zo zal het met jullie allemaal gaan! Jullie hebben geen enkele kans tegen ons. Dit klooster zal het huis van de Satan worden!" "Dat had je gedacht... zakkenwasser!"
Sharingo draaide zich om alsof hij door de bliksem getroffen was. Hij ramde de hendel op snelvuren en liet zijn geweer dood en verderf zaaien. Op de één of andere manier was ik daarop voorbereid. Toen Betty de hoofdpoort voor ons geopend had, waren we naar binnen gerend en het kwam mij voor dat we net op tijd waren om een bloedbad te voorkomen. De gedachte van de monniken was te prijzen, maar de realiteit wees uit dat alleen keiharde maatregelen hier genoeg waren. Ik liet me opzij vallen en ontweek op die manier het eerste salvo. Gelukkig bevonden de monniken zich niet in de vuurlinie. Enkel het lichaam van de Abt en Father Ignatius stonden voor de Rockers. "In dekking!" riep ik hen toe. Tegelijk liet ik me weer een paar keer omrollen. Sharingo kon niets anders doen dan schieten in de richting van waar hij de stem hoorde. Hij kon ons niet zien. Wij konden hem wel zien want zijn teken Van macht, waar hij zo trots op was, verraadde hem. De lichtende krans van vuur was zelfs van grote afstand te zien. Ik richtte de Beretta op de vuurkrans en schoot, maar de afstand was te groot. Ik miste en besefte dat ik zuinig moest doen met mijn kogels. Ik was hier gekomen om nieuwe te halen en ik was bijna door mijn voorraad heen. Naast mij zag ik Suko naar voren snellen. Hij ploegde door de sneeuw en verdween uit het zicht. Hij verstond, ondanks zijn grote gestalte, uitstekend de kunst om onzichtbaar te zijn. De demonenzweep had hij in zijn rechterhand. Ik zag de vlammenkrans van Sharingo heen en weer schieten en de vuurmond lichtte zo nu en dan helder op als hij weer iets dacht te horen. Het was een vreemde strijd; een zonder wapen en de ander zonder dat hij kon zien waar de vijand was. Hij rende heen en weer en vuurde op goed geluk salvo's af. Zo nu en dan weerklonk het blaffen van een handvuurwapen. Dat moest de andere Rocker zijn, die wat bescheidener bewapend was. Dat werd hem blijkbaar noodlottig want ik hoorde ineens een ijselijke schreeuw en daarna hoorde ik het blaffende schieten niet meer. Nu was het alleen nog Sharingo, die stil bleef staan. Hij probeerde te bepalen waar de aanvaller was. Ook hij had de kreet van de andere Rocker gehoord en hij besefte dat hij zijn makker kwijt was. Nu stond hij er alleen voor en hij wilde de aanvaller doden. Ik maakte een mooie sneeuwbal, perste hem goed samen en smeet hem in de richting van de vlammenkrans. Onmiddellijk wervelde Sharingo rond en hij vuurde een salvo af dat mijn sneeuwbal minstens drie keer vernietigde. Weer wervelde hij rond en richtte het geweer. Nog een sneeuwbal? Nee, het was Suko. Ik was dichterbij gekomen en ik zag hem nu overeind komen. Hij slingerde met de demonenzweep en één van de uiteinden wikkelde zich om zijn middel. Sharingo maakte een verstikkend geluid, maar sprong toen ongedeerd opzij. Suko had te laag gemikt! Blijkbaar waren deze wezens alleen te bestrijden met demonenwapens in hun kop. Hun lichaam was onkwetsbaar voor dergelijke wapens. Sharingo hief zijn geweer en drukte af. Maar ik liet me niet onbetuigd. Ik durfde het niet te wagen om op zijn hoofd te richten en de kans te lopen om hem te missen en schoot hem een zilveren kogel in de rug. Hij zou er niet door gedood worden, maar het bracht hem in elk geval lang genoeg uit zijn evenwicht om het salvo te laten missen. Maar hij herstelde zich en schoot opnieuw. Doodse stilte. Toen vloekte Sharingo, smeet het wapen van zich af en graaide in zijn schouderholster. Maar Suko wachtte hem niet af. Hij hief opnieuw de demonenzweep. Met een grauw liet Sharingo zich vallen, rolde om en om en kwam als een duveltje in een doosje weer overeind. Maar in plaats van te schieten koos hij ervoor om te vluchten. En hij vluchtte recht in mijn richting: Ik bleef staan, rechtte mijn rug en nam mijn Zilveren Kruis als een dolk in de hand. Ik nam niet de tijd om hem stil te laten staan, maar zwaaide het Zilveren Kruis als een dodelijke zeis voor mij uit. Ik raakte hem recht in het gezicht. Een heftige trilling ging door mijn hele arm en ik zag het Zilveren Kruis oplichten. Toen sneed het door de doodskop als een heet mes door de boter. Ik sloeg het bovenste kapje van de doodskop, net zoals ik die ochtend had gedaan met mijn eitje. Uit de schedel bruisten zwarte vonken. Een straal ijskoud vuur spoot omhoog en verduisterde voor een ogenblik het licht. Het lichaam van de Rocker rende nog een paar passen verder en viel toen voorover in de sneeuw. Uit de halve doodskop vloeide een zwarte lobbige brei, als stollende lava, die oploste en in het niets verdween...
De Abt was gelukkig niet ernstig gewond. De wond in zijn schouder was maar oppervlakkig. Het kruis had hem voor het ergste behoed. Toen ik in de ziekenzaal kwam stapte Father Ignatius me tegemoet, Hij stak zijn enorme hand uit en ik legde de mijne erin. "Jij kwam je kogels halen," zei hij, alsof er niet zojuist, een strijd op leven en dood tussen Goed en Kwaad had plaatsgevonden en ik knikte. "Ze zijn klaar. Ik zal met je meelopen. "Hoe gaat het met de Abt?" "Die komt er wel weer bovenop. Een paar van onze broeders zijn naar beneden gegaan. Ze zullen dat meisje bevrijden en dan doorgaan naar het dorp. Morgenochtend zullen hier een paar dorpelingen zijn om jullie op te halen." "Dat lijkt me geen goed idee," zei ik. "Jullie zijn niet zo gek op bezoek. Wij rijden met de Harley terug." "En het andere meisje?" Ik dacht even na. "Als ze hier een dagje mag blijven dan kom ik haar morgen halen. Dan zal ze ook genoeg opgeknapt zijn." Ik had Betty al bezocht en het hele verhaal gehoord. Ze was erg verzwakt en zou er zeker geen bezwaar tegen hebben om hier een dagje te blijven. In de ziekenzaal werd ze goed verzorgd. "Als Lucy veilig in het dorp is dan kan ik, haar morgen herenigen," zei ik, "en op die manier hoeven jullie geen bezoekers te ontvangen." "Wel," zei Father Ignatius, "als dat zou kunnen. We hebben vandaag al meer dan genoeg bezoekers gehad," Dus ging ik die middag weer naar de ziekenzaal om afscheid te nemen van de Abt en van Betty. "Ik kom je morgen halen," zei ik. "En vanmiddag nog zal ik de groeten doen aan Lucy. Ze zal blij zijn om je terug te zien. Het gaat goed met haar en ik weet zeker dat Laura Thompson goed yoor haar zal zorgen." Ik deed die middag inderdaad de groeten aan Lucy, maar ik zag Betty nooit terug. Lucy ook niet, overigens, Nog voor ik met Lucy aan het avondeten kon beginnen kreeg ik een telefoontje uit London en nog diezelfde avond reed ik, gevolgd door Suko, terug naar de hoofdstad. Daar wachtte het werk op mij en werk is natuurlijk altijd belangrijker dan de meisjes...
EINDE