Bondgenoten

Aan hoofdlector Sult,
Hoofd van de Koninklijke Inquisitie

Eminentie,

Er wordt gewerkt aan de verdedigingsmuren van de stad. De
beroemde landmuren zijn weliswaar sterk, maar de toestand ervan
is deplorabel, en ik heb verregaande stappen ondernomen om ze te
verstevigen. Ik heb ook extra proviand besteld, voedsel, pantsers en
wapens, die essentieel zijn als de stad een belegering van enige duur
moet kunnen doorstaan.

Helaas zijn de verdedigingswerken uitgestrekt, en de schaal van de
taak is enorm. Ik ben begonnen krediet te verkrijgen, maar krediet
is beperkt. Ik verzoek Uwe Eminentie nederig me van fondsen te
voorzien om mee te werken. Zonder geld moeten onze inspanningen
worden gestaakt, en dan is de stad verloren.

Er is een tekort aan Uniesoldaten hier, en het moreel is niet hoog. Er
zijn huurlingen in de stad en ik heb het bevel gegeven er daar meer
van te rekruteren, maar hun loyaliteit is twijfelachtig, vooral als ze
niet kunnen worden betaald. Daarom verzoek ik u om meer
soldaten van de koning te sturen. Zelfs een enkele compagnie zou al
verschil kunnen maken.

U hoort binnenkort weer van me. Tot die tijd dien en gehoorzaam
ik.

Sand dan Glokta
Superieur van Dagoska

‘Dit is de plek,’ zei Glokta.

‘Uh,’ zei Vorst.

Het was een ruwstenen gebouw van één verdieping, achteloos gebouwd van zandbakstenen, niet groter dan een gemiddelde houtschuur. Lichtvlekjes sijpelden de nacht in langs de slecht passende deur en de slecht passende luiken voor het enkele raam. Het leek veel op de andere hutten in de straat, als je het een straat kon noemen. Het zag er bepaald niet uit als de residentie van een lid van de bestuursraad van Dagoska. Maar Kahdia is dan ook op veel manieren de vreemde eend in de bijt. De leider van de inheemse bevolking. De priester zonder tempel. Degene die het minst te verliezen heeft, misschien?

De deur ging open voordat Glokta de kans had om aan te kloppen. Kahdia stond in de deuropening, lang en slank in zijn witte gewaad. ‘Kom toch binnen.’ De haddish draaide zich om, liep naar de enige stoel en ging erin zitten.

‘Wacht hier,’ droeg Glokta Vorst op.

‘Uh.’

De binnenkant van de schuur was niet veelbelovender dan de buitenkant. Schoon en ordelijk, en zo arm als maar kan. Het plafond was zo laag dat Glokta maar net rechtop kon staan, de vloer was van aangestampte aarde. Een stromatras lag op lege kratten aan het eind van de enige kamer, met een stoeltje ernaast. Onder het raam stond een lage kast, met een paar boeken erop en een sputterende kaars ernaast. Op een gebutste emmer voor de lichamelijke behoeften na leek dat het te zijn wat Kahdia's aardse bezittingen betrof. Geen spoor van verstopte lijken van superieuren van de Inquisitie, maar je weet het nooit. Een lijk kan heel netjes opgeborgen worden als je het in kleine stukjes hakt…

‘U zou moeten verhuizen uit de sloppenwijk.’ Glokta deed de deur op knarsende scharnieren achter zich dicht, hinkte naar het bed en liet zich zwaar op de matras zakken.

‘De inheemse bevolking wordt niet toegelaten in de Bovenstad, of had u dat niet gehoord?’

‘Ik ben ervan overtuigd dat er in uw geval een uitzondering kan worden gemaakt. U zou kamers kunnen betrekken in de Citadel. Dan zou ik niet helemaal hierheen hoeven strompelen om u te spreken.’

‘Kamers in de Citadel? Terwijl mijn lotgenoten hierbeneden wegrotten in het vuil? Het minste wat een leider kan doen is de last van zijn volk delen. Ik heb hun weinig andere troost te bieden.’ Het was verschrikkelijk heet hier in de Benedenstad, maar Kahdia scheen er geen last van te hebben. Zijn blik was gelijkmatig, zijn ogen waren gefixeerd op die van Glokta, donker en koel als diep water. ‘Keurt u dat af?’

Glokta wreef over zijn pijnlijke nek. ‘Niet in het minst. Martelaarschap past bij u, maar u moet het me maar vergeven als ik er niet aan meedoe.’ Hij likte over zijn tandvlees. ‘Ik heb mijn offers al gebracht.’

‘Misschien niet allemaal. Stel uw vragen.’ Meteen ter zake, dus. Niks te verbergen? Of niks te verliezen?

‘Weet u wat er van mijn voorganger, superieur Davoust, is geworden?’

‘Ik hoop oprecht dat hij in helse pijnen is gestorven.’ Glokta voelde zijn wenkbrauwen omhoogkomen. Het allerlaatste wat ik had verwacht: een eerlijk antwoord. Misschien wel het eerste eerlijke antwoord dat ik op die vraag heb gekregen, al vrijwaart het hem natuurlijk niet van verdenking.

‘In helse pijnen, zegt u?’

‘Inderdaad, helse pijnen. En ik zal geen traan laten als u hem achternagaat.’

Glokta glimlachte. ‘Ik geloof niet dat ik iemand ken die dat wel zou doen, maar we hebben het nu over Davoust. Waren uw mensen bij zijn verdwijning betrokken?’

‘Dat is mogelijk. Davoust heeft ons redenen genoeg gegeven. Er zijn veel gezinnen die echtgenoten, vaders en dochters moeten missen vanwege zijn zuiveringen, zijn loyaliteitstesten, zijn neiging om voorbeelden te stellen. Mijn volk bestaat uit vele duizenden leden en ik kan ze niet allemaal in de gaten houden. Het enige wat ik u kan vertellen, is dat ik niets over zijn verdwijning weet. Als de ene duivel wegvalt, sturen ze altijd een volgende, en hier bent u. Mijn volk heeft niets gewonnen.’

‘Behalve het zwijgen van Davoust. Misschien ontdekte hij dat u een overeenkomst had gesloten met de Gurken. Misschien bleek uw aansluiting bij de Unie niet zo voordelig als uw volk had gehoopt.’

Kahdia snoof. ‘U weet niets. Geen enkele Dagoskaan zou ooit een overeenkomst sluiten met de Gurken.’

‘Voor een buitenstaander lijken jullie veel met elkaar gemeen te hebben.’

‘Voor een onwetende buitenstaander is dat ook zo. We hebben allebei een donkere huid en we bidden allebei tot God, maar daar houdt de gelijkenis op. Wij Dagoskanen zijn nooit een strijdlustig volk geweest. Wij bleven hier op ons schiereiland, vertrouwend op de kracht van onze verdedigingswerken, terwijl het Gurkense Rijk zich als een kankergezwel uitspreidde over het Kantische continent. We dachten dat hun veroveringen ons niets aangingen. Dat was dom. Er kwamen afgezanten naar onze poorten om te eisen dat we knielden voor de Gurkense keizer en erkenden dat de profeet Khalul spreekt met de stem van God. Dat weigerden we, en Khalul zwoer dat hij ons zou vernietigen. Nu lijkt het erop dat hij daar eindelijk in zal slagen. Het hele zuiden zal zijn domein worden.’ En de hoofdlector zal dat niet in het minst amusant vinden.

‘Wie weet? Misschien schiet God jullie te hulp.’

‘God helpt hen die hun eigen problemen oplossen.’

‘Misschien kunnen wij samen een paar problemen oplossen.’

‘Ik heb er geen belang bij om u te helpen.’

‘Zelfs niet als u daarmee ook uzelf helpt? Ik ben van plan een besluit uit te vaardigen. De poorten van de Bovenstad worden geopend, uw mensen mogen in hun eigen stad komen en gaan wanneer ze willen. De specerijenhandelaren worden uit de Grote Tempel gezet, en die zal weer uw heilige grond worden. De Dagoskanen zullen toestemming krijgen om wapens te dragen; sterker nog, we leveren u die wapens uit onze eigen wapenkamers. De inheemse bevolking zal worden behandeld als volle burgers van de Unie. Ze verdienen niets minder.’

‘Nou nou.’ Kahdia verstrengelde zijn handen en ging achteroverzitten in zijn krakende stoel. ‘Nu, terwijl de Gurken op de poorten bonzen, komt u naar Dagoska, wapperend met uw document alsof het Gods woord is, en besluit u rechtvaardig te zijn. U bent een goed mens, een eerlijk mens, een rechtvaardig mens. Verwacht u dat ik dat geloof?’

‘Eerlijk? Het kan me geen reet schelen wat u gelooft, en de rechtvaardige aanpak interesseert me nog minder; het is allemaal maar een kwestie van wie je ernaar vraagt. En dat ik een goed mens ben,’ Glokta's lip krulde op, ‘dat schip is lang geleden uitgezeild, en ik was er niet eens bij om het uit te zwaaien. Mijn belang is om Dagoska niet uit handen te geven, anders niets.’

‘En u weet dat u Dagoska niet kunt beschermen zonder onze hulp.’

‘We zijn geen van beiden dom, Kahdia. Beledig me niet door te doen alsof. We kunnen bekvechten tot de Gurkense vloedgolf over de landmuren spoelt, of we kunnen samenwerken. Je weet maar nooit, misschien kunnen we ze samen wel verslaan. Uw mensen helpen ons bij het graven van de greppel, het repareren van de muren, het versterken van de poorten. U levert duizend man om te dienen bij de verdediging van de stad, om te beginnen, en later meer.’

‘O ja? Doe ik dat? En stel dat met onze hulp de stad standhoudt? Houdt onze afspraak dan ook stand?’

Als de stad standhoudt, ben ik weg. Waarschijnlijk krijgen Vurms en de anderen dan weer de leiding, en dan blijft van onze afspraak alleen stof over. ‘Als de stad standhoudt, hebt u mijn woord dat ik al het mogelijke zal doen.’

‘Al het mogelijke. Dat betekent niks.’ Je begint het te snappen.

‘Ik heb uw hulp nodig, dus bied ik aan wat ik kan. Ik zou u graag meer bieden, maar meer heb ik niet. U kunt hier blijven zitten in de sloppen, met de vliegen als gezelschap, en wachten tot de keizer komt. Misschien heeft de grote Uthman-ul-Dosht een beter aanbod voor u.’ Glokta keek Kahdia even in de ogen. ‘Maar we weten allebei wel beter.’

De priester tuitte zijn lippen, streek over zijn baard en zuchtte diep. ‘Ze zeggen dat een verdwaalde man in de woestijn water moet aanpakken dat hem wordt aangeboden, waar het ook vandaan komt. Ik accepteer uw aanbod. Zodra de tempel verlaten is, graven we uw gaten en dragen we uw stenen en uw zwaarden. Iets is beter dan niets en, zoals u zegt, misschien kunnen we samen de Gurken zelfs wel verslaan. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.’

‘Dat heb ik ook gehoord,’ zei Glokta terwijl hij zich met behulp van zijn stok grommend overeind werkte. Zijn hemd plakte vast aan zijn bezwete rug. ‘Dat heb ik ook gehoord.’ Maar ik heb er nog nooit een gezien.

Glokta strekte zich uit op de kussens in zijn vertrekken, met zijn hoofd achterover en zijn mond open, en liet zijn pijnlijke lichaam rusten. Dezelfde vertrekken die ooit werden bewoond door mijn illustere voorganger, superieur Davoust. Het waren grote, prachtig gemeubileerde vertrekken. Misschien hadden ze ooit toebehoord aan een Dagoskaanse prins, of een samenzwerende vizier, of een zwoele concubine, voordat de inheemse bevolking het stof van de Benedenstad in was geschopt. Veel beter dan mijn miezerige schijthol in de Agriont, behalve dan dat superieuren van de Inquisitie wel vaker uit deze kamers zijn verdwenen.

Enkele ramen keken uit op het noorden, naar de zee, aan de steilste kant van de rotsen, en de andere keken uit over de snikhete stad. Ze waren allemaal voorzien van dikke luiken. Buiten lag een loodrecht klif van kale stenen met daaronder puntige rotsen en woedend zout water. De deur was zes vingers dik, met ijzeren banden, voorzien van een zwaar slot en vier grote grendels. Davoust was een voorzichtig man, en met reden, zo is gebleken. Dus hoe zijn er moordenaars binnengekomen, en hoe hebben ze naderhand het lijk afgevoerd?

Hij voelde zijn lippen plooien in een glimlach. Hoe zullen ze dat van mij afvoeren, als ze komen? Nu al stapelen mijn vijanden zich op: de snierende Vurms, de nauwgezette Vissbruck, de kooplieden wier winsten ik bedreig, de practici die Harker en Davoust dienden, de inheemsen die met goede reden iedereen in het zwart haten, mijn oude vijanden de Gurken natuurlijk, en dat allemaal mits Zijne Eminentie niet ongerust wordt over het gebrek aan voortgang en besluit me zelf te laten vervangen. Zou iemand de moeite nemen om te zoeken naar mijn verminkte lijk?

‘Superieur.’

Zijn ogen openen en zijn hoofd optillen was een pijnlijke onderneming. Alles deed pijn van zijn inspanningen van de afgelopen paar dagen. Zijn nek knakte bij elke beweging als een brekende tak, zijn rug was stram en kwetsbaar als een spiegel, het gevoel in zijn been wisselde tussen een zeurende pijn en een trillende verdoving.

Shickel stond met gebogen hoofd in de deuropening. De wonden en blauwe plekken op haar gezicht waren genezen. Er was niets meer te zien van haar beproeving in de cellen beneden. Ze keek hem echter niet in zijn ogen, altijd naar de vloer. Sommige wonden hebben tijd nodig om te genezen, en andere genezen nooit. Ik kan het weten.

‘Wat is er, Shickel?’

‘Magister Eider nodigt u uit voor het diner.’

‘Is dat zo?’

Het meisje knikte.

‘Zeg haar maar dat het me een eer zal zijn.’

Glokta keek haar na toen ze met gebogen hoofd de kamer verliet, en toen liet hij zich weer terugzakken in zijn kussens. Als ik morgen verdwijn, dan heb ik ten minste één iemand gered. Misschien betekent dat dat mijn leven geen totale tijdverspilling is geweest. Sand dan Glokta, beschermer van de machtelozen. Is het ooit te laat om… een goed mens te worden?

‘Alstublieft!’ piepte Harker. ‘Alstublieft! Ik weet niets!’ Hij was stevig aan zijn stoel vastgebonden en kon zich niet bewegen. Maar hij maakt het goed met zijn ogen. Zijn blik schoot koortsachtig heen en weer over Glokta's instrumenten, die glinsterend in het felle lamplicht op de gebutste tafel lagen. O ja, jij begrijpt beter dan de meeste mensen hoe het zal gaan. Kennis is zo vaak een tegengif voor angst. Maar niet hier. Niet nu.

‘Ik weet niets!’

‘Dat bepaal ík wel.’ Glokta veegde het zweet van zijn gezicht. Het was in de kamer zo warm als in een smidse en de gloeiende kooltjes in de brander hielpen daar niet bepaald bij. ‘Als iets ruikt naar een leugenaar en de kleur heeft van een leugenaar, dan is de kans groot dat het een leugenaar is, vind je ook niet?’

‘Alstublieft! We staan allemaal aan dezelfde kant!’ Is dat zo? Is het echt? ‘Ik heb u alleen maar de waarheid verteld!’

‘Misschien wel, maar niet zo veel als ik nodig heb.’

‘Alstublieft! We zijn hier allemaal vrienden!’

‘Vrienden? In mijn ervaring is een vriend alleen maar een kennis die je nog niet heeft verraden. Is dat wat jij bent, Harker?’

‘Nee!’

Glokta fronste zijn voorhoofd. ‘Dus je bent onze vijand?’

‘Wat? Nee! Ik wilde alleen… alleen… weten wat er is gebeurd! Dat is alles! Ik wilde niet… alstublieft!’ Alstublieft, alstublieft, ik ben het zo beu om dat te horen. ‘U moet me geloven!’

‘Het enige wat ik moet, is antwoorden krijgen.’

‘Stel toch uw vragen, superieur, ik smeek u! Geef me de kans om mee te werken!’ O, die ferme hand lijkt je nu ineens niet meer zo'n uitstekend idee, zeker? ‘Stel uw vragen, dan zal ik mijn best doen om ze te beantwoorden!’

‘Mooi.’ Glokta ging op de rand van de tafel zitten, pal naast zijn stevig vastgebonden gevangene, en blikte op hem neer. ‘Uitstekend.’ Harkers handen waren diepbruin van de zon, zijn gezicht was diepbruin van de zon, de rest van zijn lichaam was bleek als een witte slak, met dichte vlakken donker haar. Niet echt aantrekkelijk. Maar het had erger gekund. ‘Vertel me dan eens dit: waarom hebben mannen tepels?’

Harker knipperde met zijn ogen. Hij slikte. Hij keek op naar Vorst, maar van hem hoefde hij geen hulp te verwachten. De albino staarde zonder met zijn ogen te knipperen terug, de witte huid rondom zijn masker bezweet, met ogen zo hard als twee roze edelstenen. ‘Ik… Ik geloof niet dat ik u begrijp, superieur.’

‘Is het geen simpele vraag? Tepels, Harker, bij mannen. Wat hebben die voor doel? Heb je je dat wel eens afgevraagd?’

‘Ik… Ik…’

Glokta zuchtte. ‘Ze schuren en worden pijnlijk als het regent. Ze drogen uit en worden pijnlijk als het warm is. Sommige vrouwen, om redenen die ik nooit heb begrepen, zitten er graag aan in bed, alsof we ook maar iets anders dan irritatie voelen als ze niet met rust worden gelaten.’ Glokta stak zijn hand uit naar de tafel, terwijl Harkers grote ogen al zijn bewegingen volgden, en schoof die langzaam om de handvatten van de tang. Hij tilde hem op en bekeek de geslepen bek, die glinsterde in het felle lamplicht. ‘De tepels van een man,’ mompelde hij, ‘zijn gewoon alleen maar lastig. Weet je, op die lelijke littekens na mis ik die van mij helemaal niet.’

Hij pakte de punt van Harkers tepel en trok die ruw naar zich toe. ‘Ah!’ piepte de voormalige inquisiteur, en de stoel kraakte toen hij wanhopig probeerde weg te draaien. ‘Nee!’

‘Vind je dit al pijn doen? Dan denk ik niet dat je het prettig zult vinden, wat er komt.’ En Glokta schoof de open bek van de tang om het uitgerekte vlees en kneep hem dicht.

‘Ah! Ah! Alstublieft! Superieur, ik smeek u!’

‘Je smeekbeden doen me niets. Wat ik van jou nodig heb, zijn antwoorden. Wat is er met Davoust gebeurd?’

‘Ik zweer u op mijn leven dat ik het niet weet!’

‘Niet goed genoeg.’ Glokta kneep wat harder en de metalen randen begonnen in de huid te bijten.

Harker gaf een wanhopige gil. ‘Wacht! Ik heb geld aangenomen! Ik geef het toe! Ik heb geld aangenomen!’

‘Geld?’ Glokta liet de druk een fractie ontspannen, en een druppel bloed droop van de tang en belandde op Harkers harige witte been.

‘Wat voor geld?’

‘Geld dat Davoust van de inboorlingen had aangenomen! Na de opstand! Hij liet mij de mensen ophalen van wie ik dacht dat ze rijk waren, en hij liet die samen met de rest ophangen, en we hebben alles in beslag genomen wat ze hadden en dat samen verdeeld! Hij bewaarde zijn aandeel in een kist in zijn kamer, en toen hij verdween… heb ik het gepakt!’

‘Waar is dat geld nu?’

‘Weg! Uitgegeven! Aan vrouwen… en wijn, en, en, aan alles!’

Glokta klakte met zijn tong. ‘Guttegut.’ Inhaligheid en samenzweringen, onrecht en verraad, beroving en moord. Alle ingrediënten voor een verhaal om de massa mee te vermaken. Sappig, maar niet bepaald relevant. ‘Het is de superieur zelf, niet zijn geld, die me interesseert. Geloof me als ik zeg dat ik het beu word om dezelfde vraag te blijven stellen. Wat is er met Davoust gebeurd?’

‘Ik… Ik… Ik weet het niet!’

Misschien niet. Maar dat is niet het antwoord dat ik nodig heb. ‘Niet goed genoeg.’ Glokta kneep, en de metalen bek beet netjes door het vlees en klikte in het midden zachtjes dicht. Harker brulde, stuiterde op en neer en schreeuwde van pijn, terwijl bloed uit het rode vierkantje borrelde waar zijn tepel had gezeten en in donkere slierten over zijn bleke buik liep. Glokta grimaste bij de spierverkramping in zijn nek en strekte die tot hij een klik hoorde. Vreemd hoe na verloop van tijd zelfs het verschrikkelijkste leed van anderen… vervelend kan worden.

‘Practicus Vorst, de inquisiteur bloedt! Als je het niet erg vindt!’

‘Exfcufeer me.’ Het gloeiend oranje ijzer schraapte toen Vorst het uit de brander trok. Glokta voelde de hitte ervan zelfs vanaf zijn zitplaats. Ah, heet ijzer. Het bewaart geen geheimen, het vertelt geen leugens.

‘Nee! Nee! Ik…’ Harkers woorden gingen ten onder in een gorgelende schreeuw toen Vorst de pook in de wond drukte en de kamer zich langzaam vulde met het zilte aroma van bradend vlees. Een geur waarvan, tot Glokta's walging, zijn lege maag ging rammelen. Hoe lang is het geleden dat ik een goed stuk vlees heb gegeten? Hij veegde met zijn vrije hand een nieuw laagje zweet van zijn gezicht en draaide met zijn pijnlijke schouders onder zijn jas.

Een nare toestand waar we in zitten. Dus waarom doe ik dit dan? Het enige antwoord was het zachte knarsen toen Vorst het ijzer zorgvuldig weer in de kolen schoof, waarbij een wolkje oranje vonken opsteeg. Harker draaide en jammerde en trilde, zijn tranende ogen puilden uit en een flardje rook steeg nog op van het zwartgeblakerde vlees op zijn borst. Een nare toestand, natuurlijk. Ongetwijfeld verdient hij het, maar dat verandert niks. Hij heeft waarschijnlijk geen idee wat er met Davoust is gebeurd, maar dat verandert ook niks. De vragen moeten worden gesteld, en precies alsof hij de antwoorden wél kent.

‘Waarom blijf je je verzetten, Harker? Zou het kunnen… Denk je… dat ik geen ideeën meer heb als ik klaar ben met je tepels? Is dat wat je denkt? Dat ik bij je tepels zal ophouden?’

Harker staarde hem aan, en bellen spuug vormden zich en braken op zijn lippen. Glokta boog zich dichter naar hem toe. ‘O, nee, nee, nee. Dit is nog maar het begin. Dit is nog niet eens het begin. De tijd strekt zich in meedogenloze oneindigheid voor ons uit. Dagen, weken, maanden van tijd, als het moet. Denk je echt dat je je geheimen zo lang kunt bewaren? Je bent nu van mij. Van mij, en van deze kamer. Dit houdt pas op als ik weet wat ik moet weten.’ Hij stak zijn hand uit en greep Harkers andere tepel tussen duim en wijsvinger. Hij pakte de tang en opende de bloedige bek. ‘Hoe moeilijk is dat nou te begrijpen?’

Magister Eiders eetkamer was schitterend om te zien. Zilveren en scharlakenrode, gouden en purperen, groene en blauwe en felgele stoffen plooiden zich in de lichte bries die door de smalle vensters binnenkwam. Schermen van opengewerkt marmer tooiden de muren, manshoge potten stonden in de hoeken. Stapels prachtige kussens lagen over de vloer verspreid, alsof voorbijgangers werden uitgenodigd zich in de comfortabele weelde uit te strekken. Gekleurde kaarsen brandden in hoge glazen potten en wierpen een warm licht in alle hoeken, vulden de lucht met een zoete geur. Aan één kant van de marmeren zaal klaterde helder water zachtjes in een stervormige vijver. Het was allemaal meer dan een beetje theatraal. Zoals het boudoir van een koningin uit een of andere Kantische legende.

Magister Eider, hoofd van het Specerijengilde, was zelf het sluitstuk. Voorwaar de koningin van de kooplieden. Ze zat aan het hoofd van de tafel in een smetteloos witte jurk van zijde die een heel lichte, fascinerende indruk van transparantie wekte. Een klein fortuin aan juwelen fonkelde op elk stukje gebruinde huid, haar haren waren opgetast en werden op hun plek gehouden met ivoren kammen, op een paar lokken na, die kunstig om haar gezicht waren gedrapeerd. Het had er alle schijn van dat ze zich hier de hele dag op had voorbereid. En geen moment ervan was verspild.

Glokta, ineengedoken in zijn stoel aan het andere uiteinde van de tafel, met een kom dampende soep voor zich, had het gevoel alsof hij de bladzijden van een verhalenboek binnen was geschuifeld. Een lugubere romance die zich afspeelt in het exotische zuiden, met magister Eider als de heldin en mij als de walgelijke, de kreupele, de door en door slechte schurk. Hoe zal dit verhaal aflopen? ‘Vertel eens, magister, waar heb ik deze eer aan te danken?’

‘Ik heb begrepen dat u de andere leden van de raad hebt gesproken. Ik was verbaasd en een klein beetje gekwetst dat u niet bij mij langs was geweest.’

‘Het spijt me als u zich buitengesloten voelde. Het leek me het beste om de machtigste voor het laatst te bewaren.’

Ze keek met een air van gekwetste onschuld op. En een bijzonder voortreffelijk geacteerd air. ‘Machtig? Ik? Vurms beheert het budget en vaardigt de besluiten uit, Vissbruck geeft bevel aan de troepen, aan de verdediging. Kahdia spreekt voor de meerderheid van de bevolking. Ik tel amper mee.’

‘Kom kom.’ Glokta liet zijn tandeloze grijns zien. ‘U bent natuurlijk stralend, maar ik ben niet verblind. Vurms' budget is een schijntje vergeleken met wat de specerijenhandelaren verdienen. Kahdia's volk is bijna machteloos gemaakt. Via uw beschonken vriend Cosca hebt u het bevel over meer dan twee keer zo veel soldaten als Vissbruck. De enige reden dat de Unie zelfs maar belangstelling heeft voor deze dorstige rots is de handel die uw gilde in handen heeft.’

‘Nou, ik poch niet graag,’ de magister haalde bescheiden haar schouders op, ‘maar ik neem aan dat ik wel wat invloed heb in de stad. U hebt vragen gesteld, hoor ik.’

‘Dat is wat ik doe.’ Glokta bracht zijn lepel naar zijn mond en probeerde uit alle macht om niet tussen zijn resterende tanden door te slurpen. ‘Deze soep is heerlijk, trouwens.’ En, zo hoop ik, niet fataal.

‘Ik dacht wel dat u hem zou waarderen. Ik heb namelijk ook vragen gesteld, ziet u.’

Het water bubbelde en tinkelde in de vijver, de stoffen ruisten tegen de muren, het tafelzilver klikte zachtjes tegen het fijne aardewerk van hun kommen. Dat was wat mij betreft de eerste ronde, en ik denk dat we gelijkstaan. Carlot dan Eider was de eerste die de stilte verbrak.

‘Ik besef natuurlijk dat u een missie hebt van de hoofdlector zelf. Een missie van het allergrootste belang. Ik begrijp dat u geen man bent die zijn woorden inkleedt, maar u kunt misschien beter wat voorzichtiger zijn.’

‘Ik geef toe dat ik wat onhandig ben in mijn bewegingen. Een oorlogswond, verergerd door twee jaar van martelingen. Het is een wonder dat ik het been nog heb kunnen houden.’

Ze glimlachte breed en onthulde twee rijen perfecte tanden. ‘Ik word door dit alles reuze geprikkeld, maar mijn collega's vinden u wat minder amusant. Vurms en Vissbruck hebben allebei al een uitgesproken afkeer van u. Aanmatigend, was de term die zij gebruikten, geloof ik, en nog een paar andere die ik beter niet kan herhalen.’

Glokta haalde zijn schouders op. ‘Ik ben hier niet om vrienden te maken.’ En hij dronk zijn glas voorspelbaar uitstekende wijn leeg.

‘Maar vrienden kunnen van nut zijn. Een vriend is in het slechtste geval één vijand minder. Davoust streek altijd iedereen tegen de haren in, en de resultaten zijn niet plezierig geweest.’

‘Davoust had niet de steun van de Gesloten Raad.’

‘Dat is waar. Maar een document zal een messteek niet tegenhouden.’

‘Is dat een dreigement?’

Carlot dan Eider lachte. Het was een ontspannen, open, vriendelijke lach. Amper te geloven dat iemand die zo'n geluid maakte een verrader kon zijn, of een bedreiging, of wat anders dan een zeer charmante gastvrouw. En toch ben ik niet geheel overtuigd. ‘Het is advies. Advies uit bittere ervaring. Ik heb liever dat u nog niet meteen verdwijnt.’

‘Werkelijk? Ik had geen idee dat ik zo'n innemende dinergast was.’

‘U bent bondig, confronterend en een beetje angstaanjagend, en u legt ernstige beperkingen op aan het menu, maar het feit blijft dat ik hier meer aan u heb dan…’ ze wuifde met haar hand, ‘waar Davoust dan ook heen is gegaan. Blieft u nog wijn?’

‘Graag.’

Ze stond op uit haar stoel en zweefde bijna naar hem toe, terwijl haar voeten als die van een danseres over het koele marmer trippelden. Blote voeten, zoals de Kantics. De bries blies de wijde kledingstukken tegen haar lichaam toen ze zich naar voren boog om Glokta's glas bij te vullen, duwde haar parfum in zijn gezicht. Precies het soort vrouw dat mijn moeder me graag had zien trouwen: mooi, slim, en o, zo vreselijk rijk. Precies het soort vrouw dat ik zelf had willen trouwen, wat dat betreft, toen ik jong was. Toen ik een ander mens was.

Het flakkerende kaarslicht scheen op haar haren, fonkelde op de juwelen om haar lange hals, gloeide door de wijn die uit de hals van de fles klokte. Probeert ze me in te palmen alleen omdat ik dat schrijven van de Gesloten Raad heb? Gewoon zakenbelang, om op goede voet te staan met de machtigen? Of hoopt ze me in de luren te leggen, af te leiden, weg te lokken van de onaangename waarheid? Hun blikken ontmoetten elkaar kort en ze gaf een klein, veelbetekenend glimlachje en keek weer naar zijn glas. Moet ik haar kleine straatschoffie worden, met mijn vuile gezicht tegen de etalage van de bakker gedrukt, terwijl het water me in de mond loopt bij lekkernijen die ik me nooit zal kunnen veroorloven? Ik denk van niet.

‘Waar is Davoust gebleven?’

Magister Eider hield even stil en zette toen voorzichtig de fles neer. Ze schoof in de dichtstbijzijnde stoel, zette haar ellebogen op tafel, liet haar kin op haar handen rusten en keek Glokta aan. ‘Ik vermoed dat hij is vermoord door een verrader in de stad. Waarschijnlijk een agent van de Gurken. Ik vertel u ongetwijfeld niets nieuws, maar Davoust vermoedde dat er een samenzwering gaande was binnen de bestuursraad van de stad. Hij vertelde me dat in vertrouwen, vlak voordat hij verdween.’

O ja? ‘Een samenzwering in de bestuursraad?’ Glokta schudde zijn hoofd in geveinsd afgrijzen. ‘Is zoiets mogelijk?’

‘Laten we eerlijk zijn, superieur. Ik wil hetzelfde als u. Wij van het Specerijengilde hebben veel te veel tijd en geld in deze stad geïnvesteerd om die aan de Gurken te zien toevallen, en u schijnt een betere kans te bieden om de stad in handen te houden dan die idioten Vurms en Vissbruck. Als er een verrader binnen de muren is, dan wil ik dat hij wordt gevonden.’

‘Hem… of haar.’

Magister Eider trok haar dunne wenkbrauw op. ‘Het kan u niet zijn ontgaan dat ik de enige vrouw in de raad ben.’

‘Inderdaad.’ Glokta slurpte luidruchtig van zijn lepel. ‘Maar vergeef me als ik u nog niet geheel uitsluit. Er is meer dan goede soep en plezierige conversatie voor nodig om mij van iemands onschuld te overtuigen.’ Hoewel het een verdomde hoop meer is dan de anderen me hebben geboden.

Magister Eider glimlachte toen ze haar glas optilde. ‘Hoe kan ik u dan overtuigen?’

‘Eerlijk? Ik heb geld nodig.’

‘Ah, geld. Daar komt het altijd weer op uit. Geld uit mijn gilde krijgen is net zoiets als proberen water op te graven in de woestijn: vermoeiend, smerig werk, en bijna altijd tijdverspilling.’ Een beetje zoals vragen stellen aan inquisiteur Harker. ‘Hoeveel had u in gedachten?’

‘We zouden kunnen beginnen met, zeg, honderdduizend mark.’

Eider verslikte zich nog net niet in haar wijn. Meer een zacht gegorgel. Ze zette voorzichtig haar glas neer, schraapte zachtjes haar keel, depte haar lippen met de hoek van een servet en keek met opgetrokken wenkbrauwen naar hem op. ‘U weet heel goed dat zo'n bedrag er niet in zit.’

‘Ik neem voorlopig genoegen met wat u me kunt geven.’

‘We zullen zien. Zijn uw ambities beperkt tot een schamele honderdduizend mark, of is er nog iets anders wat ik voor u kan doen?’

‘Eigenlijk wel. Ik moet de kooplieden uit de tempel weg hebben.’

Eider wreef over haar slapen alsof Glokta's eisen haar hoofdpijn bezorgden. ‘Hij wil de kooplieden weg hebben,’ mompelde ze.

‘Ik heb het moeten beloven om Kahdia's steun te krijgen. Als hij tegen ons is, kunnen we de stad nooit lang in handen houden.’

‘Datzelfde zeg ik al jaren tegen die arrogante debielen, maar het onderdrukken van de inheemse bevolking is nogal een populair tijdverdrijf geworden. Goed dan, wanneer moeten ze weg zijn?’

‘Morgen. Op z'n laatst.’

‘Onvoorstelbaar dat ze u aanmatigend noemen…’ Ze schudde haar hoofd. ‘Goed dan. Morgenavond ben ik misschien wel de meest onpopulaire magister in de geschiedenis, als ik mijn positie nog heb, maar ik zal proberen het aan het gilde te verkopen.’

Glokta grijnsde. ‘Ik ben ervan overtuigd dat u alles kunt verkopen.’

‘U bent een taaie onderhandelaar, superieur. Als u het vragen stellen ooit beu wordt, twijfel ik er niet aan dat er een mooie toekomst als koopman voor u is weggelegd.’

‘Koopman? O, zo meedogenloos ben ik niet.’ Glokta zette zijn lepel in zijn lege soepkom en likte over zijn tandvlees. ‘Ik wil u niet beledigen, maar hoe is een vrouw hoofd geworden van het machtigste gilde in de Unie?’

Eider zweeg even, alsof ze zich afvroeg of ze moest antwoorden of niet. Of afweegt hoeveel waarheid ze me moet vertellen. Ze keek naar haar glas en draaide de steel ervan rond in haar handen. ‘Mijn echtgenoot was magister. Toen we trouwden was ik tweeëntwintig, hij bijna zestig. Mijn vader was hem een heleboel geld schuldig en bood mijn hand aan als betaling.’ Ah, dus we hebben allemaal onze pijnpunten. Haar lippen vertrokken in een flauwe glimlach. ‘Mijn man had altijd een goede neus voor een koopje. Zijn gezondheid werd snel na ons huwelijk slechter en ik werd steeds actiever in het beheer van zijn zaken, en die van het gilde. Tegen de tijd dat hij overleed, was ik al bijna magister, alleen niet in naam, en mijn collega's waren zo verstandig om die regeling te formaliseren. De specerijenhandelaren hebben altijd meer belangstelling gehad voor winst dan voor fatsoensregels.’ Haar blik flitste weer omhoog naar Glokta. ‘Ik wil u niet beledigen, maar hoe is een oorlogsheld folteraar geworden?’

Nu was het zijn beurt om op te kijken. Goeie vraag. Hoe is dat gebeurd? ‘Er zijn maar bedroevend weinig mogelijkheden voor kreupelen.’

Eider knikte langzaam, zonder haar blik van Glokta af te wenden. ‘Dat moet moeilijk zijn geweest. Om terug te keren, na al die tijd in het donker, en te merken dat uw vrienden u niet konden gebruiken. Om in hun gezichten alleen maar schuldgevoel, medelijden en afkeer te zien. Om te merken dat u alleen was.’

Glokta's ooglid trilde, en hij wreef er zachtjes over. Hij had dit soort dingen nog nooit met iemand besproken. En nu zit ik er hier over te praten met een vreemde. ‘Het staat vast dat ik een tragische figuur ben. Ik was een klootzak van een vent, nu ben ik een schim van een vent. Kies maar.’

‘Ik kan me voorstellen dat het u misselijk maakt om zo te worden behandeld. Heel misselijk, en heel boos.’ Je weet nog niet half. ‘Toch lijkt het me een vreemde beslissing om folteraar te worden terwijl u zelf bent gefolterd.’

‘Integendeel, het is volkomen natuurlijk. In mijn ervaring doen mensen vaak bij anderen wat hen ook is aangedaan. U bent verkocht door uw vader en gekocht door uw man, en toch kiest u ervoor om te kopen en verkopen.’

Eider fronste haar voorhoofd. Iets om over na te denken, misschien? ‘Ik had verwacht dat de pijn u empathie zou bijbrengen.’

‘Empathie? Wat is dat?’ Glokta grimaste terwijl hij over zijn pijnlijke been wreef. ‘Het is een droevig feit dat pijn je alleen maar zelfmedelijden bijbrengt.’