Isaac Asimov
Stamvader
De oorspronkelijke combinatie van rampen had vijf jaar tevoren plaatsgevonden — vijf omwentelingen van deze planeet, HC-12149D volgens de kaarten, en verder naamloos. Zes omwentelingen van de Aarde en nog een beetje, maar wie telde dat nog?
Als de mensen thuis het wisten, zouden ze misschien zeggen dat het een heldhaftige strijd was, een epos van het Galactisch Corps; vijf mannen tegen een vijandige wereld, die vijf (of zes-plus) jaar lang bitter volhielden. En nu stierven ze, en de strijd was ten slotte toch verloren. Drie lagen in coma, de vierde had zijn geel-getinte oogballen nog open, en de vijfde stond nog overeind,
Maar het was helemaal geen kwestie van heldhaftigheid. Het was een zaak geweest van vijf mannen die zich verzetten tegen verveling en wanhoop en hun bewoonbare hol alleen in stand hielden om de wel zeer weinig heroïsche reden dat er niets anders te doen viel zolang er nog iemand leefde.
Als een van hen zich gestimuleerd voelde door de strijd, dan praatte hij daar nooit over. Na het eerste jaar spraken ze niet meer over een redding en na het tweede was het woord 'Aarde' taboe.
Maar één woord bleef altijd aanwezig. Als niemand het uitsprak was het in hun gedachten te vinden: Ammoniak.
Het dook voor het eerst op toen ze met kreupele motoren in een gedeukt ruimteblikje met man en macht aan de hopeloze landing werkten.
Je houdt natuurlijk rekening met pech. Je verwacht een zeker aantal gevallen van wanbof - maar nooit meer dan één tegelijk. Een zonnestorm kookt de hyperstroomkringen - dat kan gerepareerd worden, als je de tijd krijgt. Een meteoriet slaat de toevoerkleppen uit balans - die kunnen recht getimmerd worden, als je de tijd krijgt. In de spanning van het ogenblik wordt een baan verkeerd berekend en een kortstondige, ondraaglijke druk scheurt de sprongantennes af en verdooft de zintuigen van alle mannen aan boord - maar antennes kunnen hersteld worden en zintuigen idem, als ze de tijd krijgen.
De kans dat alle drie de ongelukjes tegelijk gebeuren is klein, en de kans dat ze gebeuren tijdens een bijzonder riskante landing, wanneer die ene noodzakelijke remedie voor alle gebreken, de tijd, ontbreekt, is nog veel kleiner.
De kruiser John kreeg te maken met die ene heel kleine kans en de landing was zijn laatste, want hij zou nooit meer opstijgen.
Dat hij vrijwel intact geland was, mocht al bijna een wonder heten. De vijf hadden in ieder geval nog een paar jaar voor de boeg. Verder kon alleen de toevallige komst van een ander schip hen helpen, maar daar rekende niemand op. Het zat ze nu eenmaal niet mee, dat hadden ze wel begrepen.
Dat was dat. En het sleutelwoord was 'ammoniak'. Terwijl het oppervlak in een spiraal naar boven kwam en de dood (een barmhartig snelle) hen in de ogen blikte, had Chou kennelijk de tijd om de absorptiespectrograaf af te lezen, die nog bij vlagen registreerde. 'Ammoniak,' riep hij uit. De anderen hoorden het wel, maar ze hadden de tijd niet om erover na te denken. Ze hadden hun handen en gedachten vol aan de slopende strijd tegen een snelle dood, die ze hoopten om te zetten in een langzame.
Toen ze eindelijk landden, op zandgrond met een schaarse, blauwe begroeiing van scherp gras, kleine boomvormige voorwerpen met blauwe bast en geen bladeren, geen sporen van dierenleven en een bijna groene hemel met wolkenstrepen boven zich, toen kreeg het woord vat op hen.
'Ammoniak?' zei Peterson moeilijk. 'Vier procent,' antwoordde Chou,
'Onmogelijk' zei Peterson, Maar het was niet onmogelijk. Volgens de boeken was het niet onmogelijk. Wat het Galactisch Corps had ontdekt, was dat een planeet met een zekere massa en volume en een zekere temperatuur een oceaanplaneet was en uit één van twee atmosferen kon kiezen: zuurstof met stikstof of stikstof met kooldioxyde.
In het eerste geval tierde het leven welig; in het tweede was het primitief.
Niemand controleerde dan ook nog meer dan massa, volume en temperatuur. Men hield de atmosfeer (een van tweeën) voor gezien. Maar de boeken zeiden niet dat het zo moest zijn; alleen dat het altijd zo was. Andere atmosfeersoorten waren thermodynamisch mogelijk, maar uitermate onwaarschijnlijk en daarom werden ze in de praktijk niet aangetroffen.
Tot nu toe. De mannen van de Kruiser John hadden er één gevonden en zouden de rest van het leven dat ze voor elkaar wisten te boksen omspoeld worden door een atmosfeer van stikstof, kooldioxyde en ammoniak.
De mannen veranderden hun schip in een ondergrondse leefruimte van Aards type. Ze konden niet opstijgen, noch een communicatiebundel door de hyperruimte ponsen, maar verder was alles nog te gebruiken. Om het verlies uit het kringloopstelsel goed te maken konden ze zelfs een beroep doen op de voorraad water en lucht van de planeet zelf, binnen bepaalde grenzen; vooropgesteld natuurlijk dat ze er de ammoniak uithaalden.
Ze organiseerden verkenningstochten. Hun pakken verkeerden in uitstekende staat en het was een manier om de tijd te doden. De planeet was ongevaarlijk. Er was geen dierlijk leven; het plantenleven was overal schaars. En blauw, altijd maar blauw; van ammoniak doortrokken chlorofyl, van ammoniak verzadigd eiwit.
Ze richtten laboratoria in, analyseerden de planten, bestudeerden microscopische doorsneden, stelden dikke boekdelen met hun bevindingen samen. Ze probeerden inheemse planten te kweken in een ammoniakvrije atmosfeer, wat mislukte. Ze schoolden zich om tot geologen en bestudeerden de planeetkorst; tot sterrenkundigen en bestudeerden het spectrum van de zon.
Barrere zei soms: Te zijner tijd zal het Corps deze planeet opnieuw aandoen en dan vinden ze hier een nalatenschap van kennis. Tenslotte is het een unieke planeet. Misschien is er in de hele melkweg geen tweede Aardse planeet met ammoniak.
'Geweldig,' zei Sandropoulos bitter. 'Wat een bofferds zijn wij.' Sandropoulos werkte de thermodynamiek van het stelsel uit. 'Een metastabiel systeem,' zei hij. 'De ammoniak verdwijnt geleidelijk door geochemische oxydatie, waardoor stikstof ontstaat; de planten verbruiken stikstof en maken er weer ammoniak van.
Als het tempo waarin ze dat doen met twee procent daalde, zou het een afnemende spiraal worden. Het plantenleven zou wegkwijnen, waardoor het percentage ammoniak nog verder afneemt, enzovoort.
'Je bedoelt dat als we genoeg planten doodmaken/ zei Vlassov,
'dan kunnen we de ammoniak laten verdwijnen.'
'Als we luchtsleden en breedstralers en een jaar de tijd hadden, dan misschien, antwoordde Sandropoulos. 'Maar dat hebben we niet en er bestaat een betere manier. Als we onze planten aan de gang konden krijgen, dan zou de vorming van zuurstof via fotosynthese het tempo van de ammomakoxydatie versnellen. Zelfs een kleine, plaatselijke bron van zuurstof zou het percentage ammoniak in de omgeving verminderen, de groei van Aardse planten bevorderen en de inheemse gewassen remmen, zo nog meer ammoniak weghalen, enzovoort.
Het hele groeiseizoen speelden ze voor tuinman. Tenslotte was dat routine voor het Galactisch Corps. Het leven op planeten van het Aardse type was gewoonlijk van het water-en-eiwit soort, maar de variaties waren oneindig en het voedsel van andere werelden was zelden voedzaam en vaak gebeurde het (niet altijd, maar wel vaak) dat sommige typen Aardse planten de inheemse flora overwoekerden en verdrongen. Wanneer de inheemse vegetatie in toom werd gehouden, konden andere Aardse planten wortel schieten.
Op deze manier waren tientallen planeten omgevormd tot nieuwe Aardes. In de loop hiervan ontwikkelden de Aardse planten honderden taaie variëteiten die gedijden onder extreme omstandigheden - en des te beter geschikt waren om de volgende planeet mee in te zaaien.
De ammoniak zou iedere Aardse plant doden, maar de zaden waarover de Kruiser ]ohn beschikte waren geen echte Aardse, maar mutaties van andere werelden. Ze vochten dapper, maar het was niet genoeg. Sommige variëteiten kwamen zwak en ziekelijk op en stierven.
En dan deden ze het nog beter dan microscopisch leven. De bacteriën van de planeet hadden het heel wat beter dan de zielige blauwe flora. De inheemse microorganismen hielpen iedere concurrentiepoging van Aardse exemplaren om zeep. De vreemde bodem inzaaien met Aardse bacteriën om de Aardse planten te helpen werkte niet.
Vlassov schudde zijn hoofd. 'Het zou toch niets uithalen. Als onze bacteriën het overleefden, zouden ze zich aanpassen aan de ammoniak.
Sandropoulos zei: *Aan bacteriën hebben we niets. We hebben de planten nodig; zij hebben het vermogen om zuurstof te maken.
'Kunnen we zelf ook,' zei Peterson. 'We zouden water kunnen elektrolyseren.
'Hoe lang houdt onze apparatuur het uit? Als we onze planten maar eenmaal aan het werk kunnen zetten, dan heeft dat hetzelfde effect als electrolyse, beetje bij beetje maar wel jaar in jaar uit, tot de planeet het opgeeft.
Barrere zei: 'Laten we de bodem dan behandelen. Die stikt van de ammoniumzouten. We bakken de zouten eruit en leggen de ammoniakvrije grond terug.
'En wat doen we met de atmosfeer?' vroeg Chou.
'In ammoniakvrije bodem gedijen de planten misschien toch, ondanks de atmosfeer. Nu doen ze het al bijna.
Ze werkten als paarden, maar zonder een eind in zicht. Geen van hen geloofde echt dat het zou werken en zelf hadden ze geen toekomst, ook niet als het werkte. Maar met arbeid kwamen ze de dagen door.
Het volgende groeiseizoen hadden ze hun ammoniakvrije bodem, maar de Aardse planten bleven miezerig. Ze zetten zelfs koepels over sommige scheuten en pompten er van ammoniak gezuiverde lucht in. Het hielp iets. Niet voldoende. Ze veranderden de chemische samenstelling van de bodem op iedere denkbare manier. Ze werden er niet voor beloond.
De slappe scheuten produceerden hun wolkjes zuurstof, maar niet genoeg om de ammoniakatmosfeer van zijn voetstuk te stoten. 'Nog één douw, zei Sandropoulos, 'ééntje maar. We hebben hem aan het wankelen, dat wel, maar we kunnen hem nog niet omgooien.
Hun gereedschappen en instrumenten werden bot en sleten en de toekomst sloot hen onafwendbaar in. Iedere maand hadden ze minder bewegingsvrijheid.
Toen het eind ten slotte kwam, gebeurde dat gelukkig snel. Ze hadden geen naam voor de verzwakking en de duizeligheid. Niemand dacht echt aan directe ammoniakvergiftiging. Maar ze leefden wel van de algen van wat eens de hydroponische tuinen van het schip waren geweest, al jaren, en die algen zelf werden misvormd, mogelijk door besmetting met ammoniak.
Het had ook het werk van een inheems micro-organisme kunnen zijn dat eindelijk had geleerd zich met Aardbewoners te voeden. Of een Aardse bacil, gemuteerd op deze vreemde planeet.
Dus stierven er drie en, gezegend de omstandigheden, pijnloos. Ze waren blij te gaan en opgelucht dat ze het vergeefse gevecht konden opgeven.
Chou zei fluisterend: 'Het is dwaas om zo te verliezen.'
Peterson, de enige van de vijf die nog overeind stond (was hij immuun?), keek zijn enige levende metgezel smartelijk aan,
'Ga niet dood,' zei hij. 'Laat me niet alleen.
Chou probeerde een glimlach. 'Ik heb niet veel keus. Maar je kunt ons achterna komen, vriend. Waarom zou je je verzetten? De gereedschappen zijn kapot en een kans om te winnen is er niet meer, als die er ooit al was.
Zelfs nu nog worstelde Peterson tegen de laatste wanhoop door zich te concentreren op de strijd tegen de atmosfeer. Maar zijn geest was vermoeid, zijn hart versleten, en toen Chou een uur later stierf, zat hij met vier lijken opgescheept.
Hij staarde ernaar, dook diep in zijn herinneringen, breide ze terug (nu hij alleen was en durfde huilen) naar de Aarde zelf, die hij elf jaar geleden voor het laatst had bezocht.
Hij zou de lijken moeten begraven. Hij zou de blauwe takken van de inheemse bladloze bomen breken en kruisen voor ze maken. Hij zou de ruimtehelmcn van de vier mannen op de kruisen hangen en hun zuurstoftanks eronder zetten. Lege tanks die het verloren gevecht symboliseerden.
Dwaze sentimenten voor mensen die er niets van zouden merken en voor toekomstige ogen die het misschien nooit zouden zien,
Maar hij deed het voor zichzelf, om eerbied te betuigen aan zijn vrienden, want hij was niet het soort man dat zijn vrienden in de dood in de steek liet zolang hij zelf nog kon staan.
Bovendien.
Bovendien? Hij zat een paar ogenblikken lang in vermoeid gpeins
verzonken.
Zolang hij leefde zou hij vechten met het gereedschap dat hij had. Hij zou zijn vrienden begraven.
Hij begroef elk van de mannen in een van de plekken ammoniakvrije bodem die ze met zoveel moeite hadden gemaakt; hij begroef ze zonder lijkwade en zonder kleren; hij legde ze naakt in de vijandelijke grond voor de langzame ontbinding onder invloed van hun eigen micro-organismen, totdat ook die ten prooi vielen aan de onvermijdelijke invasie van inheemse bacteriën.
Peterson richtte de kruisen op, met de helmen en de zuurstofflessen, stutte ze met stenen en keerde zich af, grimmig en triest, om terug te gaan naar het begraven schip waar hij nu alleen woonde.
Hij werkte iedere dag en tenslotte bespeurde hij de bekende symptomen bij zichzelf. Hij worstelde zich in zijn ruimtepak en ging naar het oppervlak voor, wist hij, de laatste keer.
Hij viel op zijn knieën in de tuintjes. De Aardse planten waren groen. Ze hadden langer geleefd dan ooit tevoren. Ze zagen er gezond uit, levenskrachtig zelfs.
De mannen hadden de bodem opgelapt, de atmosfeer vertroeteld, en nu had Peterson zijn laatste gereedschap, het enige wat hij nog bezat, gebruikt en ze ook nog bemest.
Uit het langzaam ontbindende vlees van de Aardbewoners kwamen de voedingsstoffen die de laatste stoot gaven. Uit de Aardse planten kwam de zuurstof die de ammoniak terug zou dringen en de planeet uit de onverklaarbare nis zou stoten waarin hij was blijven steken,
Als hier ooit weer Aardbewoners kwamen (Wanneer? Over een miljoen Jaar?), zouden ze een zuurstof/stikstofatmosfeer aantreffen en een beperkte flora die merkwaardig aan die van de Aarde deed denken.
De kruisen zouden wegrotten, het metaal zou roesten en uiteenvallen. De botten werden misschien fossiel en konden dan nog suggereren wat er gebeurd was. Hun eigen hermetisch verzegelde aantekeningen werden misschien gevonden.
Maar niets daarvan deed ertoe. Als er nooit iets werd gevonden zou de planeet zelf, de hele planeet, hun monument zijn.
En Peterson legde zich neer om te sterven te midden van hun overwinning,