3


Incident in een schoenwinkel


De winkel was leger dan de straat ervoor. Met prijzenswaardige voorzichtigheid had de beheerder de krachtschild-deur al bij het eerste spoor van moeilijkheden gesloten om zo eventuele herrieschoppers het binnenkomen te beletten. Het hield de hoofdschuldigen ook bezig met te betogen dat ze eruit wilden, maar dat was van minder belang. 

Om binnen te komen gebruikte Baley zijn politie-neutralisator. Hij ontdekte R. Daneel, onverwacht, nog steeds achter zich. De robot stak net een eigen neutralisator in zijn zak, een dunne, kleiner en handiger dan het standaard-politiemodel.

De beheerder haastte zich onmiddellijk naar hen toe en zei luid: 'Agenten, mijn bedienden zijn me door de Stad toegewezen. Ik sta helemaal in mijn recht.'

Drie robots stonden stokstijf achter in de winkel. Zes mensen stonden bij de krachtschild-deur. Alle zes waren het vrouwen.

'Goed,' zei Baley scherp, 'wat is er aan de hand? Waarom al die drukte?'

En van de vrouwen zei snel: 'Ik kwam voor schoenen. Waarom kan ik geen fatsoenlijke bediende krijgen? Ben ik soms niet goed genoeg?' Haar kleren, vooral haar hoed, waren buitenissig genoeg om er meer dan een retorische vraag van te maken. De kwade blos op haar gezicht deed haar overdadige make-up nauwelijks minder opvallen. De beheerder zei: 'Als het moet zal ik haar zelf wel helpen, maar ik kan ze niet allemaal helpen, agent. Er is niets verkeerds aan mijn mannen. Het zijn geregistreerde bedienden.' 'Inspectiekaarten,' gilde de vrouw. Zij lachte gillerig en draaide zich om naar de anderen. 'Hoor hem! Mannen noemt hij ze! Voelt u zich wel helemaal lekker? Het zijn geen mannen, het zijn ro-bots!' Zij rekte de lettergrepen uit. 'En voor het geval julie het nog niet mochten weten, ik zal je zeggen wat ze doen. Ze stelen werk van mensen. Daarom beschermt de regering ze altijd. Ze werken voor niets en daarom moeten nu hele gezinnen buiten in de kazernes wonen en rauwe gistpap eten. Fatsoenlijke gezinnen waar hard gewerkt wordt. Als ik de baas was zou ik al die robots kapot maken. Neem dat maar rustig van me aan!'

De anderen praatten verward door elkaar heen en er was het groeiende geluid van de menigte voor de krachtschild-deur.

Baley was er zich van bewust, pijnlijk bewust, dat R. Daneel Olivaw naast hem stond. Hij keek naar de bedienden. Het waren robots die slechts een paar eenvoudige dingen wisten. Zo zouden ze de modelnummers, de prijzen en de leverbare maten wel weten. Ze konden de voorraad bijhouden, waarschijnlijk beter dan mensen, omdat die nog wel wat anders aan hun hoofd hebben. Zij konden de juiste bestellingen uitrekenen voor de volgende week. Zij konden de voeten van de klanten meten.

Afzonderlijk ongevaarlijk. Als groep ongelooflijk gevaarlijk.

Baley kon meer met de vrouwen meevoelen dan hij een dag eerder voor mogelijk zou hebben gehouden. Nee, twee uur eerder. Hij kon R. Daneel's nabijheid voelen en vroeg zich af of R. Daneel geen gewone C-5-rechercheur kon vervangen. Toen hij daaraan dacht kon hij de kazernes zien. Hij kon de gistpap proeven. Hij kon zich zijn vader herinneren. Zijn vader was kernfysicus geweest, met een rang die hem tot de gelijke maakte van de hoogsten in de Stad. Er was een ongeluk geweest in de energiecentrale en zijn vader had de schuld gekregen. Hij werd gedeclassificeerd. De bijzonderheden kende Baley niet; het was gebeurd toen hij één jaar was.

Maar hij herinnerde zich de kazerne van zijn jeugd; het uitzichtloze leven in gemeenschappen, net aan de goede kant van het draaglijke. Zijn moeder herinnerde hij zich helemaal niet meer; zij was er niet lang tegen opgewassen geweest. Zijn vader herinnerde hij zich nog goed, een pafferige man, knorrig en afwezig, die soms in hese, onafgemaakte zinnen over het verleden sprak.

Toen zijn vader stierf, nog steeds gedeclassificeerd, was Lije acht. De kleine Baley en zijn beide oudere zusjes verhuisden naar het Sectie-weeshuis. De Kinder-etage noemden ze dat. Hun moeders broer, oom Boris, was zelf te arm geweest om dat te kunnen voorkomen.

Dus bleef het moeilijk. En ook het schoolgaan was moeilijk, zonder de aan een vader te danken status-privileges die de scherpe kantjes wat verzachtten.

En nu moest hij midden in een groeiende rel staan en mannen en vrouwen slaan die tenslotte alleen maar bang waren voor declassificatie van zichzelf en van degenen die hen dierbaar waren, precies waar hij zelf ook bang voor was. 

Toonloos zei hij tegen de vrouw die gesproken had: 'Geen moeilijkheden, dame. De bedienden doen u geen kwaad.' 

'Nee, kwaad hebben ze me niet gedaan,' sopraande de vrouw. 'En dat zal niet gebeuren ook. Denkt u dat ik me laat aanraken door hun koude, geoliede vingers? Ik kwam hier binnen in de verwachting dat ik behandeld zou worden als een menselijk wezen. Ik ben een Stadsburgeres. Ik heb het recht door menselijke wezens geholpen te worden. En hoor eens hier, er zitten twee kinderen van me op eten te wachten. Ze kunnen niet naar de Sectie-keuken zonder mij, alsof het wezen waren. Ik moet eruit.'

'Kom, kom,' zei Baley, die zich boos voelde worden, 'als u zich had laten helpen was u nu al weg geweest. U maakt moeilijkheden voor niemendal. Vooruit nou maar.' 'Allemachtig!' De vrouw toonde zich geschokt. 'U schijnt te denken dat u tegen me kan spreken alsof ik een stuk vuil ben. Het wordt zo zoetjes aan eens tijd dat de regering beseft dat er nog meer dingen op Aarde zijn dan robots. Ik ben een werkende vrouw en ik heb rechten.' Ze ging maar door en door en door.

Baley voelde zich gekweld en beetgenomen. De situatie was uit de hand gelopen. Zelfs als de vrouw erin zou toestemmen geholpen te worden dan was de wachtende menigte nog tot alles in staat.

Er moesten nu al minstens honderd mensen opeen gepropt bij de etalage staan. Sinds de rechercheurs, een paar minuten geleden, de winkel waren binnengegaan was de menigte verdubbeld.

'Wat is de gebruikelijke gang van zaken in zo'n geval?' vroeg R. Daneel plotseling.

Baley maakte bijna een sprongetje. Hij zei: 'In de eerste plaats is dit een ongebruikelijk geval.' 

'Wat zegt de wet?'

'De R's zijn volkomen legaal toegewezen. Het zijn geregistreerde bedienden. Daar is niets illegaals bij.' 

Zij spraken op fluistertoon. Baley probeerde zich een officieel en dreigend uiterlijk te geven. Olivaws uitdrukking was, zoals altijd, nietszeggend.

'Beveel de vrouw in dat geval,' zei R. Daneel, 'zich te laten bedienen of te vertrekken.'

Baley trok even een mondhoek omhoog. 'We hebben met een samenscholing te maken, niet met een vrouw. Er zit niets anders op dan de assistentie van een oproer-brigade in te roepen.'

'Het behoorde niet nodig te zijn dat burgers meer dan een vertegenwoordiger van de wet vereisen om hun aanwijzingen te geven,' zei Daneel.

Hij wendde zijn brede gezicht naar de winkelbeheerder. "Meneer, maakt u de krachtschild-deur open.' 

Baley's arm schoot vooruit om R. Daneels schouder te pakken, hem naar zich toe te rukken. Halverwege stopte hij de beweging. Als twee politiemensen op dit moment openlijk ruzie zouden gaan maken was de laatste kans op een vreedzame oplossing verkeken.

De beheerder protesteerde, keek naar Baley. Baley ontweek zijn blik.

Onaangedaan zei R. Daneel: 'Ik geef u een opdracht in naam der wet.'

'Ik zal de Stad verantwoordelijk stellen voor elke schade toegebracht aan goederen of inventaris,' mekkerde de beheerder. 'Ik wijs erop dat ik dit op bevel doe.' 

De barrière ging naar beneden; mannen en vrouwen drongen naar binnen. Ze maakten een triomfantelijk geluid. Ze voelden de overwinning dichterbij komen. 

Baley had van dergelijke ongeregeldheden gehoord. Hij had er zelfs één gezien. Hij had robots door een dozijn handen zien oppakken, hun zware en niet tegenstribbelende lichamen naar achter zien dragen van opgeheven arm naar opgeheven arm. Mensen trokken en draaiden aan de metalen imitaties van mensen. Ze gebruikten hamers, breekijzers, naaldpistolen. Tenslotte bleven er van de ellendige dingen alleen brokken metaal en draad over. Kostbare positronische breinen, de ingewikkeldste schepping van de menselijke geest, werden van hand naar hand gegooid als voetballen en in een oogwenk onbruikbaar gemaakt.

Dan, de vernietigingsdrift eenmaal vrolijk op gang geraakt, richtte de menigte haar aandacht op alles wat maar kapot kon.

De robot-bedienden konden daar niets van weten, maar ze gilden toen de massa naar binnen stroomde en hieven hun armen voor hun gezichten als in een primitieve poging zich te verbergen. De vrouw me: wie het allemaal begonnen was werd bang toen ze zag hoeveel meer zij had ontketend dan ze verwacht had. Hijgend bracht ze eruit: 'Kom nou. Kom nou.'

Haar hoed was half voor haar gezicht geschoven en haar stem werd alleen maar iets schels, los van elke betekenis. 

De beheerder gilde: 'Houdt ze tegen, agent. Houdt ze tegen!'

R. Daneel sprak. Zonder merkbare inspanning was zijn stem plotseling decibels luider dan een menselijke stem het recht had te zijn. Natuurlijk, dacht Baley voor de tiende keer, hij is geen...

R. Daneel zei: 'Er zal worden geschoten op wie zich nog beweegt.'

Achterin riep iemand: 'Grijp hem!'

Maar gedurende een ogenblik was er niemand die zich bewoog.

R. Daneel klom snel en handig op een stoel en vandaar boven op een Transtex-vitrine. De gekleurde lichtglans, die door de spleten van de gepolariseerde moleculenlaag glom, maakte zijn koude, gladde gezicht tot iets onaards. 

Onaards, dacht Baley.

De vitrine hield het uit terwijl R. Daneel wachtte, een rustig en formidabel persoon.

Scherp zei R. Daneel: 'U zegt bij uzelf; die man daar heeft een neuronische zweep, of een kietelaar. Als we allemaal tegelijk naar voren rennen kunnen we hem omver lopen en hooguit één of twee van ons zullen gewond raken en zelfs zij zullen weer beter worden. Intussen doen wij wat we willen en naar de bliksem met wet en orde.' 

Zijn stem was streng noch boos, maar had autoriteit. De toon van iemand die gewend is bevelen te geven. Hij ging door: 'U vergist u. Wat ik hier heb is geen neuronische zweep en geen kietelaar. Het is een ploffer en een dodelijke. Ik zal hem gebruiken en niet boven uw hoofden richten. Ik zal velen van u doden voor u mij te pakken krijgt, misschien de meesten van u. Ik zeg dit in alle ernst. Ik zie er ernstig uit, of niet?'

Buiten was beweging, maar de menigte groeide niet meer. Als pas aangekomenen nog uit nieuwsgierigheid bleven staan, anderen begonnen zich al weg te haasten. Die het dichtst bij R. Daneel stonden hielden hun adem in en probeerden wanhopig niet naar voren te komen als gevolg van de massale druk van de lichamen achter hen.

De vrouw met de hoed brak de betovering. In een plotseling opkomend gierend gesnik schreeuwde zij: 'Hij maakt ons kapot. Ik heb niks gedaan. Oh, laamme d'r uit.' 

Zij draaide zich om, maar zag een onbeweeglijke muur van opeengepakte mannen en vrouwen. Zij zonk op haar knieën. De achterwaartse beweging van de zwijgende menigte werd sterker.

R. Daneel sprong van de uitstalkast en zei: 'Ik zal nu naar de deur lopen. De man of vrouw die mij aanraakt zal ik neer schieten. Als ik bij de deur ben zal ik elke man of vrouw neerschieten die zich niet verder met zijn eigen zaken bemoeit. Deze vrouw hier...'

'Nee, nee,' gilde de vrouw met de hoed. 'Ik zeg toch dat ik niks heb gedaan. Ik bedoelde het niet zo kwaad. Ik wil geen schoenen. Ik wil alleen maar naar huis.' 

'Deze vrouw hier,' ging Daneel verder, 'blijft hier. Zij zal bediend worden.' Hij stapte naar voren. 

De massa staarde hem zwijgend aan. Baley sloot zijn ogen. Het was zijn schuld niet, dacht hij, wanhopig. Er zal gemoord worden en er zal de grootste rotzooi van de wereld komen, maar zij hebben me een robot opgedrongen als partner. Zij gaven hem dezelfde rang.

Het ging niet. Zelf had hij het nooit geloofd. Hij had R. Daneel bij het begin kunnen tegenhouden. Hij had elk moment de patrouillewagen kunnen oproepen. In plaats daarvan had hij R. Daneel verantwoordelijkheid laten nemen en een laffe opluchting gevoeld. Toen hij zichzelf probeerde te vertellen dat R. Daneels persoonlijkheid de situatie eenvoudig domineerde werd hij vervuld van een plotseling zelfbeklag. 

Een robot domineerde...

Er was geen ongewoon geluid, geen geschreeuw en gevloek, geen gekanker en geen kreten. Hij opende zijn ogen. 

Ze waren zich aan het verspreiden.

De winkelbeheerder was aan het bijkomen, hij trok zijn gedraaide jasje recht, streek zijn haar glad en mopperde boze dreigementen in de richting van de verdwijnende menigte. Het gladde, stervende fluiten van een patrouillewagen hield precies voor de deur op. Baley dacht: Ja ja, als het voorbij is.

De beheerder trok aan zijn mouw. 'Laten we geen moeilijkheden meer hebben, agent.' Baley zei: 'Er zal niets meer gebeuren.'

Het was gemakkelijk om van de bemanning van de patrouillewagen af te komen. Ze waren gekomen op de melding van een menigte in de straat. Ze kenden de bijzonderheden niet en konden zelf zien dat de straat leeg was. R. Daneel stapte opzij en toonde geen belangstelling toen Baley het gebeurde aan de mannen in de wagen uitlegde, de rel bagatelliserend en R. Daneels aandeel in de gebeurtenissen geheel verzwijgend. Daarna trok hij R. Daneel naast zich tegen het staal en beton van een van de liftkokers. 'Begrijp me goed,' zei hij, 'ik ben niet aan het pronken met jouw veren.' 

'Pronken met mijn veren? Is dat Aards idioom?' 

'Ik heb jouw aandeel hierin niet gerapporteerd.' 

'Ik ken niet al jullie gebruiken. Op mijn wereld is een volledig rapport gebruikelijk maar misschien is het op jouw wereld niet zo. In elk geval werd een oproer voorkomen. Dat is toch het belangrijkste?'

'Vind je? Luister nu eens goed naar me.' Baley probeerde zo krachtig mogelijk te klinken in een noodzakelijk, kwaad, gefluister. 'Doe dit nooit weer.'

'Nooit meer staan op het naleven van de wet? Als ik dat niet doen moet, waar dien ik dan voor?'

'Bedreig nooit weer een menselijk wezen met een ploffer.' 

'Ik zou onder geen enkele omstandigheid gevuurd hebben, Elijah, zoals je best weet. Ik ben niet in staat een menselijk wezen pijn te doen. Maar zoals je ziet hoefde ik niet te vuren. Ik verwachtte ook niet dat het nodig zou zijn.' 

'Dat was je reinste geluk dat je niet hoefde te vuren. Neem dat risico nooit meer. Ik had die blufstunt van jou kunnen uithalen...'

'Blufstunt? Wat is dat?'

'Laat maar. Probeer te begrijpen wat ik zeg. Ik had zelf een ploffer op de menigte kunnen richten. Ik had de ploffer om dat te doen. Maar het is het soort gok dat ik niet het recht heb om te wagen, en jij ook niet. Het was veiliger patrouillewagens te laten komen dan om persoonlijke heldendaden uit te proberen.'

R. Daneel overdacht dit. Hij schudde zijn hoofd. 'Ik geloof dat je het mis hebt, partner Elijah. Mijn instructie over de menselijke kenmerken van de Aardebewoners behelst ook de informatie dat zij, anders dan de mensen op de Buitenwerelden, van jongs af aan getraind zijn in het aanvaarden van gezag. Dit is klaarblijkelijk het resultaat van jullie manier van leven. Een man, die vastberaden de wet vertegenwoordigt, is voldoende, zoals ik bewezen heb. Jouw eigen behoefte aan een patrouillewagen was alleen maar een uitdrukking, in wezen, van jouw bijna instinctieve behoefte aan hoger gezag om jou de verantwoordelijkheid uit handen te nemen. Ik geef toe dat wat ik gedaan heb op mijn eigen wereld hoogst onterecht zou zijn geweest.'

Baley's lange gezicht was rood van woede. 'Als ze je als robot hadden herkend...'

'Ik was er zeker van dat dat niet gebeuren zou.' 

'Vergeet in elk geval niet dat je een robot bent. Niets meer dan een robot. Alleen maar een robot. Net zoals die bedienden in de schoenwinkel.' 

'Maar dat is duidelijk.'

'En je bent niet menselijk.' Baley voelde zich wreed worden, ondanks zichzelf.

R. Daneel scheen dit te overdenken. Hij zei: 'Het onderscheid tussen mens en robot is misschien niet zo groot als dat tussen intelligentie en non-intelligentie.' 

'Op jouw wereld misschien,' zei Baley, 'maar niet op Aarde.' Hij keek op zijn horloge en merkte nauwelijks op dat hij een uur en een kwartier te laat was. Zijn keel was droog en rauw bij de gedachte dat R. Daneel de eerste ronde gewonnen had, gewonnen terwijl hij er zelf hulpeloos bij had gestaan.

Hij dacht aan de jongen, Vince Barrett, de tiener die door R. Sammy vervangen was. En aan zichzelf, Elijah Baley, die door R. Daneel kon worden vervangen. Jehoshaphat, zijn vader was er tenminste uitgetrapt vanwege een ongeluk dat schade had aangericht, dat mensen had gedood. Misschien was het zijn schuld; Baley wist het niet. Stel je voor dat hij was weggewerkt om plaats te maken voor een mechanische fysicus. Gewoon daarvoor. Om geen andere reden. Er was niets tegen te doen.

Kortaf zei hij: 'Laten we nu gaan. Ik moet naar huis.' 

R. Daneel zei: 'Zie je, het is niet juist een onderscheid te maken alleen maar op basis van het feit van intel...' 

Baley's stem werd luider. 'Je hebt gelijk. Het onderwerp is afgehandeld. Jessie wacht op ons.' Hij liep in de richting van de dichtstbijzijnde inter-sectie communo-buis. 'Ik kan beter bellen en zeggen dat we eraan komen.' 

'Jessie?' 

'Mijn vrouw.'

Jehoshaphat, dacht Baley, ik ben net in de goede stemming om Jessie onder ogen te komen.