Darwin

Kunst en vliegwerk in de tropen

‘Kijk, daar komen weer een paar van die lekkere jongens aan. Tjonge, wat eenjoekels!’

Een kleine honderd meter achter ons verheft een serie golven zich hoog boven de rest. Woest brekende kammen stormen in onze richting. Wat dichterbij horen we het water met donderend geraas ineenstorten. Het is onvermijdelijk, we moeten eroverheen, of liever, zij moeten onder ons door. Dan komt de berg dichterbij. Een steile muur van groen water vlak achter de boot. Even twijfelen we of het wel goed gaat. De spiegel wordt opgetild. De boeg duikt naar voren. Overal spuit water. Een ogenblik surfen we met grote snelheid op de top van de schuimende golf. Dan glijden we achteruit het dal in. De volgende is nog steiler. Dreigend krult de kam boven de spiegel. De golf verliest haar evenwicht en ontlaadt al haar energie bij ons in de kuip. Emmertjes klotsen heen en weer, een wirwar van schoten en vallen, het water stroomt door de loosgaten weg en even krijgen we rust.

Met grote bewondering aanschouwen we dit spektakel vanaf ons veilige plekje op het voordek. Het is onvoorstelbaar hoe ons trouwe schip zich, gestuurd door de windvaan, een weg baant door deze chaos. Nooit vergist het zich en onvermoeibaar zet het zijn strijd voort. Eigenlijk kan ik me niet herinneren ooit van die hoge zeeën gezien te hebben, zeker niet bij deze wind. Het waait stevig, een stuk of zeven, maar de zee ziet eruit of het stormt, woest en onberekenbaar. Gelukkig is het stralend weer en het weerhoudt ons er niet van om er onder het genot van een blikje cola en wat nootjes van te genieten.

Een beetje een tegenvaller is het wel. We hadden min of meer gedacht en gehoopt dat de zee hier onder de kust van Papua Nieuw-Guinea wat rustiger zou worden, maar het mag niet zo wezen. Op zichzelf is het puur genot om naar te kijken, maar na een uurtje of wat mag het van mij wel weer over zijn. Vooral als er weer gekookt moet worden of een zonnetje geschoten. Ik heb namelijk het nobele plan opgevat om deze oversteek de sextant maar weer eens ter hand te nemen. Behalve wanneer het zulk weer is als nu, is het best leuk om te doen en geeft het voldoening als mijn positie aardig klopt met de elektronica. Het lukt me zelfs een compleet sterrenbestek in de kaart te krijgen, iets wat ik van mezelf nooit voor mogelijk had gehouden en Marcel ook niet, geloof ik.

Op ongeveer tweederde van de oversteek ligt de beruchte Straat Torres. Deze door de heer Torres ontdekte zeestraat tussen Australië en Papua Nieuw-Guinea, was tot voor kort de schrik van alle wereldzeilers. De wanhopige verhalen van uitgeputte zeilers, die het piepkleine vuurtorentje bij de ingang niet konden vinden en dan reddeloos tussen de riffen terechtkwamen, liggen mij nog vers in het geheugen. Alleen wij hebben één ongelofelijk voordeel, wij weten op elk moment van de dag waar we zitten en daar valt of staat alles mee. Dit eens zo roemruchte stukje water verandert voor ons in een soort enorm Grevelingenmeer, beschermd door riffen, met honderden mooie motu’s, waarachter je veilig kunt ankeren.

De hele passage wordt werkelijk een zaligheid. Zodra we achter het maagdelijke strand ons anker droppen tussen de rustende vissersschepen, duik ik de keuken in om muffins te bakken. Marcel brandt wat pinda’s. Dit dient genoten te worden. Wat een bof! Na al die buitelingen van de afgelopen weken liggen we doodstil, ‘s-Nachts genieten we van een heerlijke boeren-nacht. Zo varen we er in drie dagen doorheen. We waren graag wat langer gebleven, maar daar hebben we jammer genoeg geen tijd voor. Een beetje spijtig zien we de laatste eilandjes weer achter de horizon verdwijnen. Soms zou ik willen dat de wereld één grote Straat Torres was. Lekker elke avond voor anker en rustig genieten van de maaltijd, een boekje lezen en dan lekker naar bed. Na ruim twee jaar zijn we toch wel tot de conclusie gekomen dat oceaanzeilen een vrij eentonige bezigheid is, vooral in de passaatroutes. Toch hebben we wel wat te vieren. We varen de Arafurazee binnen, het voorportaal van de Indische Oceaan.

De Arafurazee is niet diep en het water heeft een indringende zachtgroene kleur. Het weer blijft onstuimig. In de vroege morgen worden we vaak overvallen door zware buien, die mij sterk doen denken aan de pampero’s op de Rio de la Plata. Dreigende wolkenpartijen, met daarin opvallend veel wind, trekken over ons heen. Gelukkig duurt het veel minder lang en na een paar onstuimige uren breekt de zon door achter de pikzwarte lucht. Het scherpe licht maakt het groene water bijna fluorescerend en het contrast met de donkere achtergrond van de wegtrekkende bui is een streling voor het oog.

Na een dag of vier naderen we het eiland Melville. Daarachter ligt de noordelijkste stad van Australië, Darwin. We zijn van plan daar een week of vier te blijven, om te profiteren van voorlopig ons laatste stukje westerse wereld, voordat we voor bijna een jaar het Verre Oosten intrekken.

We houden er niet zo van om ons tot in de puntjes voor te bereiden, want dan gaat het verrassingseffect er zo af. Van Darwin weten we dus helemaal niets, behalve dan dat het volgens onze kaart hier moet liggen. We hadden het idee dat het een vrij grote stad was, zoiets als Auckland, maar hoe dichterbij we komen, hoe meer we daaraan gaan twijfelen.

Het is zaterdagmorgen en we zijn toch al aardig dichtbij, maar er is werkelijk nog helemaal geen activiteit te ontdekken. Zelfs de radio geeft geen kik. Wanneer we wat meer de riviermonding invaren, begint er toch iets te dagen, maar spectaculair lijkt het niet te worden. We roepen de douane op via de marifoon en tegen een loeier van een stroom kruipen we naar de kaai om in te klaren. Van dichtbij ziet de stad er toch wel aardig uit. Niet al te groot, fleurige, welvarende kantoorgebouwen en veel tropisch groen.

De Australische autoriteiten hebben een slechte naam in het zeilerswereldje, maar we hebben gehoord dat het in deze streek wel weer meevalt. Enfin, we zijn op het ergste voorbereid. Gelukkig verloopt het zeer vlot. Ze nemen het niet zo nauw in het weekend, geloof ik. Inderdaad zijn de regels erg vaag, dus als ze vervelend zouden willen zijn, dan zouden ze dat kunnen. Wat onze haren wel steil overeind doet staan, is dat ze alle gegevens van onze boot, plus die van Marcel, al in de computer hebben staan, voordat we een woord gewisseld hebben. De Amerikanen blijken een wereldwijd computernet te hebben, met daarin gegevens van alle rondvarende jachten en daar is Australië ook op aangesloten. Dat je nergens ter wereld meer onopgemerkt kunt blijven, dat wisten we al, maar dit gaat ons toch wat te ver. Later vernamen we van radiospotjes van de autoriteiten, waarin ze de mensen opriepen, te waarschuwen als ze vreemde jachten op afgelegen plaatsen zouden zien liggen. Dan konden ze met een vliegtuigje gaan kijken of het wel zuivere koffie was.

We hebben onze post laten opsturen naar de Darwin Sailing Club, dus zijn we enigszins gedoemd daar te gaan liggen. De club ligt een eindje terug naar zee. (Er is nog een club, maar die bleek bij laagwater droog te vallen.) Wat we niet weten, maar waar we spoedig achter zullen komen, is dat hier een getijverschil is van een slordige 7,5 meter. Nou is dat op zich geen ramp, ware het niet dat het strand zeer vlak wegloopt en we zodoende ruim een kilometer uit de kant moeten liggen om bij eb niet aan de grond te komen. Wanneer je met laagwater naar de kant wilt, kun je helemaal je lol op, want dan moet je dus nog 500 meter lopen met je bootje voordatje bij het strand bent. Al met al een nogal tijdrovende aangelegenheid.

Op de club worden we zeer vriendelijk ontvangen. We halen de post op en verdwijnen de rest van de dag in de vele brieven en pakjes die op ons lagen te wachten.

Darwin werd destijds gesticht als verdedigingsbolwerk tegen de Hollanders en de Portugezen. Dat is het eigenlijk nu nog steeds, maar dan tegen het nabijgelegen Indonesië, waar ze als de dood voor zijn en niet geheel onterecht waarschijnlijk. Wat weinig mensen weten, is dat de stad in de Tweede Wereldoorlog uitgebreid gebombardeerd is door de Japanners en dat het maar zeer weinig had gescheeld of ze waren zo over heel Australië heen gewandeld. Darwin is nooit zoveel geweest, totdat het in 1974 verwoest werd door de furieuze orkaan Tracy, die de gedeeltelijk uit noodgebouwtjes opgetrokken stad geheel met de grond gelijkmaakte. Na die tijd is Darwin uit het niets herrezen tot een moderne snelgroeiende gemeente van een kleine 100.000 zielen. Het is de zonnigste stad van Australië met het hele jaar door een temperatuur van meer dan 30°C.

Helaas kan ik alleen maar tot de conclusie komen dat ik het een kunstmatig oord vind. De mensen leven van airco naar airco en maken een vermoeide en oververhitte indruk. Ze doen hun boodschappen in van die overdekte winkelcentra, waarvan je aanvankelijk dacht, tjonge wat is dit groot, maar waarin je na een halfuur tot de conclusie komtdat je al vier keer hetzelfde rondje hebt gelopen langs dezelfde winkels met veel spiegels. Daarna stappen ze in hun airconditioned four-wheel-drive-auto met veel toeters en bellen en rijden naar hun airconditioned huis. Daar springen automatisch de sproei-installaties aan, anders zou de tuin binnen de kortste keren in een dorre boel veranderen. Kortom, wij lopen ons de hele dag af te vragen wat al die mensen hier eigenlijk zoeken. Wat ons betreft verhuizen ze het hele boeltje naar het zuiden en geven dit land terug aan de aboriginals, die hier al 50.000 jaar wonen en er meer recht op hebben dan ieder ander.

De grootste concentratie aboriginals woont in deze regio en ik vind het een triest volk. Ze zijn geheel ondergesneeuwd door de blanke beschaving en vormen een enorme outcast in de stad. Je ziet ze nergens werken, ze hangen maar wat rond, vaak onder de drugs of alcohol. Het is van nature een primitiefvolk en er lijkt gewoon geen plaats voor hen in dit mooi opgepoetste welvaartswereldje. Maar wiens schuld is het nu eigenlijk dat deze mensen een vreemde zijn geworden in het land waar ze al tienduizenden jaren wonen? Het enige wat interessant gevonden wordt, is hun kunst, die inderdaad boeiend is. Maar de opbrengst daarvan verdwijnt grotendeels in de portemonnees van de galeriehouders (die geen aboriginals zijn).

Wat wel heel leuk is in Darwin, is de Mindil Beach markt op donderdagavond. Deze wordt voor een groot deel gedragen door de vele allochtonen: Aziaten, Grieken en Slowaken, die hier wonen. Tientallen stalletjes met de heerlijkste dingen, allerlei muzikanten en veel kraampjes met prullaria. Op donderdagavond trekt Darwin alles uit de kast wat ze in huis heeft. De halve stad trekt dan gewapend met klapstoelen, tafels en koelboxen naar de waterkant om te genieten van dit exotische gebeuren.

Ook wij zijn elke donderdag van de partij. We eten ons rond aan Thaise rijstschotels, Griekse gyros, verorberen gigantische bakken met tropisch fruit onder het genot van live muziek, een fakir, mannen op torenhoge eenwiel-fietsjes en nog veel meer kostelijk volksvermaak. Wanneer we ‘s-avonds door de zwoele nacht teruglopen naar de club, kijk ik alweer uit naar de volgende donderdag.

De eerste drie weken vullen we met klussen en het regelen van organisatorische zaken, zoals kaarten en visa. We zijn altijd beter uitgerust geweest tegen de kou dan tegen de warmte, dus kruip ik achter de naaimachine en in de loop van de weken verschijnen er luchtige kledingstukken en ingenieuze windvanginstallaties. Marcel hangt allerlei ventilatoren op en zo vliegt de tijd voorbij.

In de laatste week huren we voor een paar dagen een auto en gaan we op ‘safari’, zoals de toeristenbureaus dat hier plegen te noemen. Ik stel me bij een safari iets anders voor, maar goed, het klinkt opwindend. Die ochtend vroeg halen we de auto op. Zodra we de stad uit zijn begint het te stortregenen, werkelijk met bakken uit de hemel. Het is de eerste regen in zes maanden. We treffen het wel. Gelukkig trekt de nattigheid in de loop van de morgen weg. De wolken blijven, maar dat vinden we prima.

Darwin bestaat uit verschillende woonkernen, die een behoorlijk eind uit elkaar liggen. Daartussen ligt een grote hoeveelheid droog land met dorre struiken. We doen wat boodschappen in de verste kern, Palmerston. Het is een architectonische aanfluiting van de eerste orde: een paar winkels in een droge vlakte. Je wordt er gewoon depressief van. Eigenlijk hebben ze in dit land te veel ruimte. Ik voel me er een beetje verloren. Het landschap is niet inspirerend en vlak en dor in deze tijd van het jaar. In het natte seizoen loopt het weer onder water, dus dat is ook niet bepaald ideaal.

We gaan eerst naar het Wild Life Park, een soort veredelde dierentuin met alle dieren uit de Northern Territory, de noordelijkste provincie van Australië, waarvan Darwin de hoofdstad is. De dieren lopen grotendeels los en we wandelen tussen de wonderlijkste schepsels door: allerlei modellen kangoeroes, emoes (een soort struisvogel), vliegende vossen, papegaaien, wilde honden, enorme roofvogels. Wat dat betreft heeft de Northern Territory veel te bieden. Het doet ons goed te zien dat de oorspronkelijke bewoners hier wel zonder kunst en vliegwerk kunnen overleven.

Na vier uur genoten te hebben van de bijzondere fauna van dit gebied, rijden we naar de ‘croc-farm’. Hier huizen 7000 krokodillen, waarvan het merendeel binnenkort in de vorm van handtasjes in de winkel zal liggen. Er komen twee soorten voor in de rivieren van Noord–Australië, de zoetwateren de zoutwaterkrokodil. De handtasjes zijn van zoetwaterkrokodil. Het zoutwaterexemplaar wordt veel groter, wel 7 meter lang en kan zeer gevaarlijk zijn voor de mens.

Vooral de laatste dwingt respect af. Ik ben blij dat ze achter een hekje zitten. Het zijn van die gluiperige beesten. Ze zitten zo stil, dat je gaat twijfelen of ze wel echt zijn. Als ze in het water zwemmen zie je alleen een neus, een paar oogjes en wat bobbeltjes van de staart. Ze lijken op het eerste gezicht vrij sloom, maar o wee! Zowel in het water als op het land zijn ze vele malen sneller dan de mens en je hebt weinig kans zo’n confrontatie te overleven. De meeste zitten in grote vijvers bij elkaar, maar sommige, vooral grote mannetjes, zijn geïsoleerd. Dat zijn de gezellige jongens, die hebben namelijk de gewoonte hun huwelijkspartner op te eten. Waar je zin in hebt!

De volgende ochtend gaan we alweer vroeg op pad. We hebben een tochtje geboekt op de rivier, om de ‘saltwater-croc’ in zijn eigen territorium te bekijken. Langzaam varen we het meanderende riviertje op. Een man boven op het dak van het bootje lokt de krokodillen met een stuk vlees. Ze zijn niet allemaal even happig. Het vleesbootje vaart namelijk twee keer per dag voorbij en de meeste hebben hun buikje al rond. Toch is het wel indrukwekkend, vooral als de koning van de rivier te voorschijn komt. Hij is 5,5m lang, meer dan een ton zwaar en heeft wel veertig vrouwtjes om zich heen verzameld. Het is een kolossaal beest. Wanneer hij met zijn enorme lijf op de kant klautert, zie je pas hoe groot-ie is. Zoiets kun je maar beter op afstand houden.

Die middag wordt onze safari abrupt afgebroken, als er opeens allemaal benzine onder uit ons koddige huurautootje loopt. We durven niet verder te rijden en er moet een monteur komen. Het euvel is snel verholpen, maar de dag is toch stuk. We krijgen de auto nog een dag en profiteren van onze verloren middag, door de auto vol te laden met boodschappen voor de oversteek naar Bali. Dat scheelt weer een middagje zeulen.

Ons extra dagje gaan we doorbrengen in het Lichfield Park, ruim honderd kilometer van Darwin. We hebben een lange wandeling gepland door het moessonbos naar de ‘Lost City’, een indrukwekkende zandsteenformatie, in het hartje van het park. We genieten van de unieke sfeer in het moessonbos. Om halfacht zijn we al ter plekke. Het wordt een fantastische ervaring. Het bos is vrij open, droog en dus warm, maar we genieten van de unieke sfeer. Heldere zangvogels klinken als klokken en kleurrijke papegaaien fladderen om ons heen. De typisch Australische kookaburra, met zijn mooie lichtblauwe vleugels daalt neer op een tak vlak voor ons. Prachtige hagedissen schieten over de boomstammen en poseren even voor de foto. Na twee uur naderen we de Lost City; het heeft inderdaad wel wat van een verlaten stad. Als je goed kijkt ontdek je allerlei figuren in de hoge steenformaties. We dwalen er een uurtje doorheen. Het is opvallend rustig. De Australiërs zien het liefst alles vanuit hun airconditioned four-wheel-drive-auto en het pad is dermate ruw, dat de meesten zover niet komen.

Op de terugweg krijgen we een lift van een vriendelijke jonge familie, die niet verder durft, omdat ze bang zijn hun glimmende Toyota Landcruiser te beschadigen en zodoende niets van de Lost City gezien hebben. Leve de benenwagen! Maar ook leve de glimmende Toyota Landcruiser, want binnen een mum staan we weer bij de auto. Nu hebben we nog ruim de tijd om onze bezwete lijven af te spoelen onder een van de vele watervallen en een kijkje te nemen bij de reusachtige termietenheuvels die in het park staan. Sommige zijn wel zes meter hoog. Het is niet te geloven hoe die beestjes dat voor elkaar krijgen. En hoe vinden ze de weg in een doolhof van duizenden gangetjes? De natuur is toch wonderlijk.

‘s-Avonds ploffen we neer op het strand bij de Mindil Beach markt. We zien de onherroepelijke, magnifieke Darwin-zonsondergang en smullen van een heerlijke maaltijd. Het is onze laatste markt. Morgen vertrekken we naar Bali. We zijn er niet zo rouwig om. Het gedoe met het bootje begint ons behoorlijk op te breken. Alles duurt twee keer zo lang. Bovendien zit de wind constant in de verkeerde hoek, waardoor we telkens totaal doorweekt aankomen en het leven aan boord bij tijd en wijle zeer onrustig is.

Opgelucht sjorren we het bootje de volgende dag vast op het dak en tuffen de riviermonding af.