gegeven?’ 8Die vraag heeft binnen het denksysteem van het ego geen betekenis, omdat ze het hele denksysteem aan twijfel bloot zou stellen.

7. Ik heb gezegd dat het ego niet weet wat een echte vraag is. 2Alle vormen van gebrek aan kennis houden altijd verband met de onwil om te kennen, en die veroorzaakt een totaal gebrek aan kennis eenvoudig omdat kennis totaal is. 3Het niet in twijfel trekken van je kleinheid komt daarom neer op het ontkennen van alle kennis, en houdt heel het denksysteem van het ego intact. 4Je kunt een denksysteem niet gedeeltelijk behouden, omdat het alleen in twijfel getrokken kan worden bij zijn fundament. 5En dit kan alleen maar van buiten het systeem worden gedaan, omdat zijn fundament daarbinnen overeind blijft. 6De Heilige Geest oordeelt ten nadele van de realiteit van het egodenksysteem louter omdat Hij weet dat het fundament ervan niet waar is. 7Daarom heeft niets wat eruit voortkomt enige betekenis. 8Hij beoordeelt elke overtuiging die jij eropna houdt naar haar herkomst. 9Als ze van God komt, weet Hij dat ze waar is. 10Als dat niet zo is, weet Hij dat ze zonder betekenis is.

8. Zeg telkens wanneer jij je waarde in twijfel trekt:

2God Zelf is incompleet zonder mij.

3Denk hieraan wanneer het ego spreekt, en je zult het niet horen. 4De waarheid over jou is zo verheven dat niets wat God onwaardig is jou waardig zou zijn. 5Beslis dan ook in deze zin wat jij wilt, en neem niets aan wat jij God niet als een volmaakt gepaste gave voor Hem zou willen schenken. 6Jij wilt niets anders. 7Geef Hem jouw deel terug, en Hij zal alles van Zichzelf aan jou geven in ruil voor het feit dat jij teruggeeft wat Hem toebehoort en Hem compleet maakt.

VIII. Grootheid tegenover grootheidswaan

1. Grootheid is van God, en van Hem alleen. 2Daarom is er grootheid in jou. 3Telkens wanneer jij je daarvan bewust wordt, hoe vaag ook, geef je automatisch het ego op, want in tegenwoordigheid van Gods grootheid wordt de onbeduidendheid van het ego volmaakt duidelijk. 4Wanneer dit gebeurt meent het ego - ook al begrijpt het dat niet - dat zijn ‘vijand’ heeft toegeslagen, en probeert het jou met geschenken ertoe te bewegen tot zijn ‘bescherming’ terug te keren. 5Een opgeblazen zelf is het enige wat het ego te bieden heeft. 6De grootheidswaan van het ego is zijn alternatief voor de grootheid van God. 7Wat kies je?

2. Grootheidswaan is altijd een dekmantel voor wanhoop. 2Het is iets hopeloos, omdat het niet werkelijk is. 3Het is een poging om je kleinheid te compenseren, gebaseerd op de overtuiging dat die kleinheid werkelijk is. 4Zon-der deze overtuiging heeft grootheidswaan geen betekenis en is het ondenkbaar dat je die zou willen. 5De essentie van grootheidswaan is rivaliteit, want het houdt altijd een vorm van aanval in. 6Het is een hersenschimmige poging om te overtreffen, maar niet om op te heffen. 7We hebben hiervoor al gezegd dat het ego schommelt tussen argwaan en kwaadaardigheid.

8Het blijft argwanend zolang jij aan jezelf wanhoopt. 9Het gaat over tot kwaadaardigheid wanneer jij besluit geen zelfvernedering te gedogen, en ondersteuning te zoeken. 10Dan biedt het jou als

‘oplossing’ de illusie van een aanval aan.

3. Het ego begrijpt niet wat het verschil is tussen grootheid en grootheidswaan, omdat het geen verschil ziet tussen wonderimpulsen en zijn eigen egovreemde overtuigingen. 2Ik heb je gezegd dat het ego zich ervan bewust is als zijn bestaan wordt bedreigd, maar het maakt geen onderscheid tussen deze twee zeer verschillende vormen van bedreiging. 3Zijn diepgeworteld gevoel van kwetsbaarheid maakt dat het niet in staat is iets te beoordelen, tenzij als aanval. 4Wanneer het ego zich bedreigd voelt, is de enige beslissing die het neemt of het nu gaat aanvallen of dat het zich terugtrekt om later aan te vallen. 5Neem je zijn aanbod van grootheidswaan aan, dan zal het onmiddellijk aanvallen. 6Doe je dat niet, dan zal het wachten.

4. In tegenwoordigheid van Gods grootheid raakt het ego verlamd, want Zijn grootheid grondvest jouw vrijheid. 2Zelfs door het geringste spoortje van jouw werkelijkheid wordt het ego letterlijk uit je 105

denkgeest verdreven, omdat jij elke investering erin zult opgeven. 3Grootheid is geheel vrij van illusies, en doordat ze werkelijk is, is ze onweerstaanbaar overtuigend. 4Toch zul je dit overtuigd-zijn van de werkelijkheid niet kunnen handhaven, tenzij jij verhindert dat het ego dit aanvalt. 5Het ego zal geen inspanning onbenut laten om zich weer te herstellen en zijn krachten te mobiliseren tegen jouw bevrijding. 6Het zal jou vertellen dat je krankzinnig bent, en betogen dat grootheid geen werkelijk deel van jou kan zijn vanwege de kleinheid waarin het gelooft. 7Maar jouw grootheid is geen waan, omdat jij die niet gemaakt hebt. 8Jij hebt grootheidswaan gemaakt en bent er bang voor omdat het een vorm van aanval is, maar jouw grootheid komt van God, die haar vanuit Zijn Liefde heeft geschapen.

5. Vanuit jouw grootheid kun jij alleen maar zegenen, omdat jouw grootheid je overvloed is. 2Door te zegenen houd je die in je denkgeest vast, bescherm je die tegen illusies en behoud jij jezelf in de Denkgeest van God. 3Onthoud altijd dat jij je nergens anders kunt bevinden dan in de Denkgeest van God. 4Wanneer je dit vergeet zul je wanhopen en zul je aanvallen.

6. Het ego is louter aangewezen op jouw bereidwilligheid het te gedogen. 2Als jij bereid bent jouw grootheid te aanschouwen kun je niet wanhopen, en bijgevolg kun je het ego niet wensen. 3Jouw grootheid is Gods antwoord op het ego, omdat ze waar is. 4Kleinheid en grootheid kunnen niet naast elkaar bestaan, en evenmin is het mogelijk dat ze elkaar afwisselen. 5Klein-heid en grootheidswaan kunnen en moeten elkaar wel afwisselen, aangezien beide onwaar zijn en zich dus op hetzelfde niveau bevinden. 6Doordat dit het niveau van wisseling is, wordt het als wisselvallig ervaren en zijn extremen daarvan het wezenlijk kenmerk.

7. Waarheid en kleinheid zijn ontkenningen van elkaar, omdat grootheid waarheid is. 2De waarheid schommelt niet, ze is altijd waar. 3Wanneer grootheid jou ontglipt, heb je die vervangen door iets wat jij hebt gemaakt. 4Misschien is dat het geloof in kleinheid, misschien het geloof in grootheidswaan.

5Maar het moet wel iets waanzinnigs zijn, omdat het niet waar is. 6Jouw grootheid zal jou nooit misleiden, maar je illusies zullen dat steeds doen. 7lllusies zijn bedrog. 8Je kunt niet triomferen, maar je bent wel verheven. 9En in je verheven staat zoek je jouw gelijken en verheug jij je met hen.

8. Het is makkelijk om grootheid van grootheidswaan te onderscheiden, want liefde wordt beantwoord, maar hoogmoed niet. 2Hoogmoed zal geen wonderen teweegbrengen, en zal jou daarom beroven van de ware getuigen van jouw werkelijkheid. 3De waarheid is niet duister of verborgen, maar dat ze voor jou onmiskenbaar is blijkt uit de vreugde die jij brengt aan haar getuigen, die haar aan jou tonen. 4Zij getuigen van jouw grootheid, maar ze kunnen niet getuigen van hoogmoed, omdat hoogmoed niet met anderen kan worden gedeeld. 5God wil dat jij aanschouwt wat Hij geschapen heeft, want daarin schept Hij vreugde.

9. Kan jouw grootheid arrogant zijn als God Zelf daarvan getuigt? 2En wat kan werkelijk zijn dat geen getuigen heeft? 3Wat voor goeds kan daaruit voortkomen? 4En als er niets goeds uit voortkomen kan, kan de Heilige Geest het niet gebruiken. 5Wat Hij niet tot de Wil van God kan transformeren, bestaat in het geheel niet. 6Grootheidswaan is een waanidee, omdat het gebruikt wordt om de plaats van jouw grootheid in te nemen. 7Maar niets kan de plaats innemen van wat God geschapen heeft. 8God is incompleet zonder jou, want Zijn grootheid is totaal, en jij kunt daar niet aan ontbreken.

10. Jij bent geheel en al onvervangbaar in de Denkgeest van God. 2Niemand anders kan jouw rol erin vervullen, en zolang jij je rol onvervuld laat, wacht jouw eeuwige plaats slechts op jouw terugkeer.

3God herinnert jou hieraan door middel van Zijn Stem, en God Zelf bewaart jouw uitbreidingen daar veilig. 4Toch ken jij die niet, tot je ernaar terugkeert. 5Je kunt niets voor het Koninkrijk in de plaats stellen, en je kunt niets in de plaats stellen van jouzelf. 6God, die jouw waarde kent, wil dat niet zo en dus is het niet zo. 7Jouw waarde ligt in Gods Denkgeest, en daarom niet alleen in die van jou. 8Jezelf aanvaarden zoals God jou heeft geschapen, kan geen arrogantie zijn, want het is de ontkenning van arrogantie. 9Je kleinheid aanvaarden is wel arrogant, want het betekent dat jij jouw waardeoordeel over jezelf voor meer waar houdt dan dat van God.

11. Maar als de waarheid ondeelbaar is, moet jouw waardeoordeel over jezelf wel dat van God zijn.

2Jij hebt jouw waarde niet bepaald, en ze heeft geen verdediging nodig. 3Niets kan haar aanvallen of over haar zegevieren. 4Ze varieert niet. 5Ze is alleen maar. 6Vraag de Heilige Geest wat ze is en Hij zal het jou zeggen, maar wees niet bang voor Zijn antwoord, want dat komt van God. 7Het is een verheven antwoord vanwege zijn Bron, maar de Bron is waar en dat is Haar antwoord ook. 8Luister, 106

en trek wat je hoort niet in twijfel, want God misleidt niet. 9Hij wil dat jij het egogeloof in kleinheid vervangt door Zijn eigen verheven Antwoord op wat jij bent, zodat jij kunt ophouden het in twijfel te trekken en het kunt kennen als wat het is.

Hoofdstuk 10

DE AFGODEN VAN ZIEKTE

Inleiding

1. Niets buiten jou kan je angstig of liefdevol maken, omdat er buiten jou niets is. 2Tijd en eeuwigheid bevinden zich beide in je denkgeest en zullen in conflict zijn tot je de tijd uitsluitend als een middel ziet om de eeuwigheid te herwinnen. 3Dit kun je niet doen zolang jij gelooft dat al wat jou overkomt veroorzaakt wordt door factoren buiten jezelf. 4Je dient te leren dat de tijd alleen jou ter beschikking staat, en dat niets ter wereld deze verantwoordelijkheid van jou weg kan nemen. 5Jij kunt Gods wetten in je verbeelding wel overtreden, maar je eraan onttrekken kun je niet. 6Ze werden ingesteld om jou te beschermen en zijn nog even ongeschonden als jouw veiligheid.

2. God heeft naast jou niets geschapen en naast jou bestaat niets, want jij bent deel van Hem. 2Wat kan er bestaan behalve Hij? 3Niets kan er gebeuren buiten Hem, want niets is werkelijkheid behalve Hij.

4Jouw scheppingen voegen aan Hem toe zoals jij dat doet, maar niets wordt toegevoegd wat anders is, omdat alles er altijd al is geweest. 5Wat anders dan het kortstondige kan jou uit balans brengen, en hoe kan het kortstondige werkelijk zijn als jij Gods enige schepping bent en Hij jou eeuwig heeft geschapen? 6Jouw heilige denkgeest stelt alles vast wat er met jou gebeurt. 7Elke reactie die jij hebt op alles wat jij waarneemt is jouw zaak, want jouw denkgeest bepaalt hoe jij dat waarneemt.

3. God verandert niet van Gedachten over jou, want Hij is niet onzeker over Zichzelf. 2En wat Hij weet kan gekend worden, omdat Hij het niet alleen voor Zichzelf weet. 3Hij heeft jou voor Zichzelf geschapen, maar Hij heeft jou de macht gegeven voor jezelf te scheppen, opdat jij als Hij zou zijn.

4Om die reden is jouw denkgeest heilig. 5Kan iets de Liefde van God te boven gaan? 6Kan iets dan jouw wil te boven gaan? 7Niets kan jou bereiken van buiten jouw wil, omdat jij, in God zijnde, alles omvat. 8Geloof dit en je zult beseffen hoeveel er in jouw handen ligt. 9Wanneer iets jouw innerlijke vrede bedreigt, stel jezelf dan deze vraag: ‘Is God van Gedachten veranderd over mij?’ 10Aanvaard dan Zijn beslissing, want die is zonder meer onveranderlijk, en weiger over jezelf van gedachten te veranderen. 11God zal nimmer ten nadele van jou beslissen, of Hij zou ten nadele van Zichzelf beslissen.

I. Thuis in God

1. Jij kent je scheppingen niet, eenvoudig omdat jij, zolang je denkgeest gespleten is, ten nadele van ze zou beslissen, terwijl je onmogelijk kunt aanvallen wat jij geschapen hebt. 2Maar bedenk wel: dit is voor God even onmogelijk. 3De wet van de schepping houdt in dat jij je scheppingen liefhebt als jezelf, omdat ze deel van jou zijn. 4Alles wat werd geschapen is daarom volmaakt veilig, omdat Gods wetten het met Zijn Liefde beschermen. 5Elk deel van jouw denkgeest dat dit niet weet, heeft zichzelf verbannen uit kennis, omdat het niet aan haar voorwaarden heeft voldaan. 6Wie anders dan jij zou dit kunnen hebben gedaan? 7Erken dit van harte, want in die erkenning schuilt het besef dat je verbanning niet van God afkomstig is, en daarom niet bestaat.

2. Jij bent thuis in God en droomt van ballingschap, maar bent volmaakt in staat te ontwaken tot de werkelijkheid. 2Is het jouw beslissing dat te doen? 3Je weet uit eigen ervaring dat je tijdens je slaap denkt dat wat je in je dromen ziet werkelijkheid is. 4Maar op het moment dat je ontwaakt besef je dat alles wat in de droom leek te gebeuren, helemaal niet is gebeurd. 5Je vindt dat niet vreemd, ook al werden terwijl je sliep alle wetten van datgene waartoe je ontwaakt geschonden. 6Kan het niet zo zijn dat je slechts van de ene in de andere droom bent overgegaan, zonder werkelijk te ontwaken?

107

3. Zou je de moeite nemen om wat er in tegenstrijdige dromen is gebeurd met elkaar te verzoenen, of zou je beide tegelijk van je afzetten als je bemerkte dat de werkelijkheid met geen van beide strookt?

2Jij herinnert je geen staat van wakker zijn. 3Wanneer je de Heilige Geest hoort, voel jij je misschien beter omdat het jou dan mogelijk lijkt lief te hebben, maar jij herinnert je nog niet dat dit eens het geval was. 4En juist door je dit te herinneren zul jij weten dat het opnieuw het geval kan zijn. 5Wat mogelijk is, is nog niet volbracht. 6Maar wat eenmaal is geweest, is ook nu het geval, als het eeuwig is.

7Wanneer jij je herinnert, zul je weten dat wat jij je herinnert eeuwig is, en dus nu is.

4. Jij zult je alles herinneren op het ogenblik dat je het totaal verlangt, want als totaal verlangen scheppen is, zul je de afscheiding hebben weggewenst, en je denkgeest tegelijkertijd aan je Schepper en je scheppingen hebben teruggegeven. 2Nu je Hen kent zul je niet langer de wens koesteren te slapen, maar alleen het verlangen hebben ontwaakt en blij te zijn. 3Dromen zijn dan onmogelijk, omdat jij louter de waarheid zult willen, en doordat die eindelijk jouw wil is, zal ze jouw deel zijn.

II. De beslissing te vergeten

1. Je kunt iets niet dissociëren, tenzij je het eerst kent. 2Kennis moet aan dissociatie voorafgaan, zodat dissociatie niets anders is dan de beslissing te vergeten. 3Wat vergeten werd lijkt vervolgens beangstigend, maar alleen omdat de dissociatie een aanval op de waarheid is. 4Jij bent angstig omdat je vergeten hebt. 5En je hebt je kennis ingeruild voor een droombewustzijn, omdat jij bang bent voor je dissociatie, niet voor wat je hebt gedissocieerd. 6Wanneer wat je hebt gedissocieerd wordt aanvaard, houdt het op beangstigend te zijn.

2. Toch levert het opgeven van de dissociatie van de werkelijkheid jou meer op dan alleen maar de afwezigheid van angst. 2Vreugde en vrede en de heerlijkheid van de schepping liggen in deze beslissing besloten. 3Schenk de Heilige Geest alleen jouw bereidwilligheid om je weer te herinneren, want Hij bewaart voor jou de kennis van God en van jouzelf, terwijl Hij wacht tot jij die aanvaardt.

4Geef blijmoedig alles op wat jouw herinnering in de weg zou staan, want God is in je geheugen. 5Zijn Stem zal jou zeggen dat jij deel uitmaakt van Hem, wanneer je bereid bent je Hem te herinneren en opnieuw je eigen werkelijkheid te kennen. 6Laat niets in deze wereld tot uitstel leiden van jouw herinnering van Hem, want in deze herinnering ligt de kennis van jouzelf.

3. Je herinneren is niets anders dan in je denkgeest hervinden wat daar al is. 2Wat jij je herinnert maak jij niet, je aanvaardt slechts opnieuw wat daar al aanwezig is, maar verworpen werd. 3Het vermogen om in deze wereld de waarheid te aanvaarden is de waarnemingsgebonden tegenhanger van wat in het Koninkrijk scheppen is. 4God zal Zijn deel doen als jij het jouwe doet, en wat Hij teruggeeft in ruil voor het jouwe is het inruilen van waarneming voor kennis. 5Niets gaat Zijn Wil voor jou te boven.

6Geef slechts te kennen dat je je Hem herinneren wilt, en zie! 7Hij zal jou alles geven, als je er maar om vraagt.

4. Wanneer je aanvalt, ontken jij jezelf. 2Jij leert jezelf nadrukkelijk dat je niet bent wat jij bent. 3Door de werkelijkheid te ontkennen sluit je de aanvaarding van Gods gave uit, omdat jij in plaats daarvan iets anders hebt aanvaard. 4Als je begrijpt dat dit altijd een aanval op de waarheid is, en dat de waarheid God is, zul jij inzien waarom dit altijd beangstigend is. 5Als je bovendien inziet dat jij deel bent van God, zul je begrijpen waarom het zo is dat jij altijd eerst jezelf aanvalt.

5. Alle aanval is een aanval op je Zelf. 2Het kan niet iets anders zijn. 3Omdat hij ontstaat uit je eigen beslissing om niet te zijn wat jij bent, is het een aanval op je identificatie. 4Aanval is zodoende de manier waarop jouw identificatie verloren gaat, want als jij aanvalt moet je wel vergeten zijn wat jij bent. 5En als jouw werkelijkheid die van God is, zul jij je, wanneer je aanvalt, Hem niet herinneren.

6Niet omdat Hij verdwenen is, maar omdat jij er daadwerkelijk voor kiest je Hem niet te herinneren.

6. Als jij besefte dat dit van je innerlijke vrede een complete ravage maakt, zou je zo’n waanzinnige beslissing niet kunnen nemen. 2Je neemt die alleen omdat je nog altijd gelooft dat het jou iets bezorgen kan wat jij wilt. 3Hieruit volgt dus dat jij iets anders wilt dan innerlijke vrede, maar je hebt niet overwogen wat dat wel moet zijn. 4Toch is het logische gevolg van je beslissing volkomen duidelijk, als je het alleen maar in ogenschouw wilt nemen. 5Door een beslissing te nemen die tegen je 108

werkelijkheid indruist, maakte jij jezelf waakzaam ten nadele van God en Zijn Koninkrijk. 6En het is die waakzaamheid die ervoor zorgt dat jij bang bent je Hem te herinneren.

III. De god van de ziekte

1. Jij hebt God niet aangevallen en jij hebt Hem wel degelijk lief. 2Kun jij soms jouw werkelijkheid veranderen? 3Niemand kan willen dat hij zichzelf vernietigt. 4Wanneer jij denkt dat jij jezelf aanvalt, is dat een onbetwistbaar teken dat je haat wat jij denkt dat je bent. 5En dit, en dit alleen, kan door jou worden aangevallen. 6Wat jij denkt dat je bent kan heel weerzinwekkend zijn, en waartoe dit vreemde beeld jou aanzet kan heel vernietigend zijn. 7Toch is de vernietiging net zomin werkelijkheid als het beeld, ofschoon afgoden door hun makers wel worden aanbeden. 8De afgoden zijn niets, maar hun aanbidders zijn zieke Zonen van God. 9God wil hen graag van hun ziekte verlost zien en tot Zijn Denkgeest zien teruggebracht. 10Hij zal jouw vermogen om hen te helpen niet beperken, omdat Hij dit aan jou gegeven heeft. 11Wees er niet bang voor, want het is jouw verlossing.

2. Kan er voor de zieke kinderen van God een andere Trooster bestaan dan Zijn macht die door jou werkt? 2Onthoud dat het er niet toe doet waar in het Zoonschap Hij wordt aanvaard. 3Hij wordt altijd voor allen aanvaard, en wanneer jouw denkgeest Hem ontvangt, ontwaakt de herinnering van Hem door heel het Zoonschap. 4Genees je broeders eenvoudigweg door God voor hen te aanvaarden.

5Jullie denkgeesten zijn niet van elkaar gescheiden, en God heeft maar één kanaal om te genezen, want Hij heeft maar één Zoon. 6Gods overblijvende Communicatieschakel met al Zijn kinderen verbindt hen met elkaar en met Hem. 7Zich hiervan bewust zijn betekent hen genezen, want het is het bewustzijn dat niemand afgescheiden, en dus niemand ziek is.

3. Geloven dat een Zoon van God ziek kan zijn is geloven dat een deel van God kan lijden. 2Liefde kan niet lijden, omdat ze niet aanvallen kan. 3De herinnering van de liefde brengt dan ook onkwetsbaarheid met zich mee. 4Schaar je in tegenwoordigheid van een Zoon van God niet aan de zijde van ziekte, zelfs als hij erin gelooft, want door God in hem te aanvaarden wordt de Liefde van God die hij vergeten is, erkend. 5Doordat jij hem als deel van God herkent, wordt hij herinnerd aan de waarheid over zichzelf, die hij ontkent. 6Zou jij zijn ontkenning van God willen versterken en zo jouzelf uit het oog verliezen? 7Of wil jij hem zijn heelheid in herinnering brengen en je samen met hem jullie Schepper herinneren?

4. Geloven dat een Zoon van God ziek is staat gelijk aan het aanbidden van dezelfde afgod als hij.

2God heeft liefde geschapen, geen afgoderij. 3Alle vormen van afgoderij zijn karikaturen van de schepping, onderwezen door zieke denkgeesten die te verdeeld zijn om te weten dat de schepping macht deelt en zich die nooit toeëigent. 4Ziekte is afgoderij, want het is het geloof dat jou macht kan worden ontnomen. 5Dit is echter onmogelijk, want jij bent deel van God, die alle macht is. 6Een zieke god moet een afgod zijn, gemaakt naar het beeld van wat zijn maker denkt dat hij is. 7En dat is precies wat het ego in een Zoon van God ziet: een zieke god, eigengemaakt, eigenmachtig, heel kwaadaardig en heel kwetsbaar. 8Wil jij deze afgod aanbidden? 9Wil jij dit beeld redden en daarvoor waakzaam zijn? 10Ben je werkelijk bang dit te verliezen?

5. Bekijk in alle rust de logische uitkomst van het egodenksysteem, en oordeel of wat het aanbiedt werkelijk is wat jij wilt, want dit is wat het je aanbiedt. 20m dit te krijgen ben jij bereid de Goddelijkheid van je broeders aan te vallen, en zo verlies je de jouwe uit het oog. 3Ook ben je bereid die verborgen te houden, om een afgod te beschermen waarvan jij denkt dat hij jou zal behoeden voor de gevaren die hij weliswaar vertegenwoordigt, maar die niet bestaan.

6. In het Koninkrijk zijn er geen afgodendienaars, maar er bestaat wel hoge waardering voor al wat God geschapen heeft, vanuit de vredige wetenschap dat eenieder deel is van Hem. 2Gods Zoon kent geen afgoden, maar hij kent wel zijn Vader. 3Gezondheid is in deze wereld de tegenhanger van wat in de Hemel waarde is. 4Het is niet mijn voortreffelijkheid maar mijn liefde die ik aan jou bijdraag, want jij waardeert jezelf niet. 5Wanneer jij jezelf niet waardeert word je ziek, maar mijn waardering voor jou kan je genezen, omdat de waarde van Gods Zoon één is. 6Toen ik zei: ‘Mijn vrede geef ik u,’

109

meende ik dat. 7Vrede komt van God via mij tot jou. 8Ze is voor jou bestemd, hoewel je er misschien niet om vraagt.

7. Wanneer een broeder ziek is, komt dat doordat hij niet om vrede vraagt, en daarom niet weet dat hij die heeft. 2Vrede aanvaarden betekent illusies afwijzen, en ziekte is een illusie. 3Iedere Zoon van God heeft echter de macht om waar dan ook in het Koninkrijk illusies af te wijzen, eenvoudig door ze volkomen af te wijzen in zichzelf. 4Ik kan jou genezen omdat ik jou ken. 5Ik ken jouw waarde voor jou, en het is die waarde die jou heel maakt. 6Een denkgeest die heel is dient geen afgoden en heeft geen weet van tegenstrijdige wetten. 7Ik zal je genezen louter omdat ik maar één boodschap heb, en die is waar. 8Jouw geloof daarin zal jou heel maken* wanneer je gelooft in mij.

8. Ik breng Gods boodschap niet met misleiding, en je zult leren dat dit zo is wanneer je leert dat je altijd evenveel ontvangt als je aanvaardt. 2Jij zou nu voor iedereen vrede kunnen aanvaarden, en hun volmaakte bevrijding van alle illusies kunnen schenken, omdat je Zijn Stem hebt gehoord. 3Maar plaats geen andere goden voor Zijn aangezicht, want anders zul je niet horen. 4God is niet jaloers op de goden die jij maakt, maar jij wel. 5Jij wilt ze behoeden en dienen, omdat je gelooft dat zij het zijn die jou hebben gemaakt. 6Jij denkt dat zij jouw vader zijn, omdat je het beangstigende feit dat jij hen gemaakt hebt om Gods plaats in te nemen, op hen projecteert. 7Bedenk echter wel, wanneer ze tot jou lijken te spreken, dat niets Gods plaats kan innemen, en dat al jouw pogingen daartoe niets betekenen.

9. Je zou dus heel simpelweg kunnen geloven dat jij bang bent voor het niets, maar in werkelijkheid ben je bang voor niets. 2En door dat te beseffen ben je genezen. 3Je hoort de god naar wie jij luistert. 4Jij hebt de god van de ziekte gemaakt, en door hem te maken stelde jij jezelf in staat hem te horen. 5Je hebt hem echter niet geschapen, omdat hij niet de Wil van de Vader is. 6Hij is dan ook niet eeuwig en zal voor jou ongedaan worden gemaakt zodra jij te kennen geeft dat jij bereid bent alleen het eeuwige te aanvaarden.

10. Als God maar één Zoon heeft, is er maar één God. 2Jij deelt de werkelijkheid met Hem, omdat de werkelijkheid niet verdeeld is. 3Andere goden voor Zijn aangezicht aanvaarden betekent andere beelden voor je eigen aangezicht plaatsen. 4Jij geeft je er geen rekenschap van hoezeer jij naar je goden luistert, en hoe waakzaam jij bent ten behoeve van hen. 5Toch bestaan ze slechts omdat jij hen eert.

6Eer wie eer toekomt, en vrede zal jou deel zijn. 7Ze is je erfgoed van jouw werkelijke Vader. 8Jij kunt je Vader niet maken, en de vader die jij gemaakt hebt heeft jou niet gemaakt. 9Aan illusies ben je geen eer verschuldigd, want hen eren is niets eren. 10Maar evenmin ben je aan hen angst verschuldigd, want niets kan niet beangstigend zijn. 11Jij hebt verkozen liefde te vrezen op grond van haar volmaakte onschadelijkheid, en vanwege die vrees ben je bereid geweest je eigen volmaakte behulpzaamheid en je eigen volmaakte Hulp op te geven.

11. Alleen bij het altaar van God zul jij vrede vinden. 2En dit altaar bevindt zich in jou, omdat God het daar heeft geplaatst. 3Zijn Stem roept jou nog steeds op terug te keren, en Hij zal gehoord worden wanneer jij geen andere goden voor Zijn aangezicht plaatst. 4Je kunt de god van de ziekte voor je broeders opgeven; in feite zul je dit wel moeten doen, wil je hem voor jouzelf opgeven. 5Want als jij de god van de ziekte ergens ziet, dan heb je hem aanvaard. 6En als je hem aanvaardt zul jij je neerbuigen en hem aanbidden, omdat hij werd gemaakt om Gods plaats in te nemen. 7Hij vormt de overtuiging dat jij kunt kiezen welke god werkelijk is. 8Hoewel het duidelijk is dat dit niets te maken heeft met de werkelijkheid, is het even duidelijk dat dit alles te maken heeft met de werkelijkheid zoals jij die waarneemt.

IV. Het eind van ziekte

1. Alle magie is een poging het onverenigbare te verenigen. 2Alle religie is de erkenning dat het onverenigbare niet kan worden verenigd. 3Ziekte en volmaaktheid zijn onverenigbaar met elkaar.

4Als God jou volmaakt geschapen heeft, ben jij volmaakt. 5Als je gelooft dat je ziek kunt zijn, heb jij andere goden voor Zijn aangezicht geplaatst. 6God voert geen oorlog tegen de god van de ziekte die jij gemaakt hebt, maar jij wel. 7Deze is het symbool van de keuze tegen God, en jij bent bang voor hem 110

omdat hij niet met Gods Wil te verenigen is. 8Val je hem aan, dan maak je hem werkelijk voor jou.

9Maar weiger je hem te aanbidden, in welke vorm hij maar aan je verschijnt en waar je hem ook meent te ontwaren, dan zal hij verdwijnen in het niets vanwaaruit hij werd gemaakt.

2. De werkelijkheid kan alleen dagen in een onbenevelde denkgeest. 2Ze is er altijd, klaar om te worden aanvaard, maar of je haar aanvaardt hangt af van jouw bereidheid haar toe te laten. 3De werkelijkheid kennen vraagt onherroepelijk de bereidheid om de onwerkelijkheid te beoordelen als wat ze is. 4Het niets negeren betekent slechts dat je het op de juiste wijze oordeelt en het loslaat vanwege je vermogen het op ware waarde te schatten. 5Kennis kan niet dagen in een denkgeest vol illusies, omdat waarheid en illusies onverenigbaar zijn. 6De waarheid is heel, en kan niet door een deel van een denkgeest worden gekend.

3. Het Zoonschap kan niet worden waargenomen alsof het ten dele ziek is, want het op die manier waarnemen wil zeggen het in het geheel niet waarnemen. 2Als het Zoonschap één is, is het in alle opzichten één. 3Eenheid kan niet verdeeld zijn. 4Als je andere goden waarneemt, is je denkgeest gespleten en zul je niet in staat zijn die gespletenheid te beperken, want het is een teken dat je een deel van je denkgeest onttrokken hebt aan Gods Wil. 5Dit betekent dat hij stuurloos is. 6Stuurloos zijn betekent redeloos zijn, en dan wordt de denkgeest wel degelijk onredelijk. 7Door de denkgeest verkeerd te definiëren, zie je hem als iets wat verkeerd functioneert.

4. Gods wetten zullen jouw denkgeest in vrede bewaren, omdat vrede Zijn Wil is en Zijn wetten opgesteld zijn om die in stand te houden. 2Zijn wetten zijn de wetten der vrijheid, maar die van jou zijn de wetten van onderworpenheid. 3Aangezien vrijheid en onderworpenheid onverenigbaar zijn, kunnen hun wetten niet tezamen worden begrepen. 4De wetten van God werken alleen voor jouw welzijn, en er zijn geen andere wetten dan die van Hem. 5Al het andere is louter wetteloos, en daardoor chaotisch. 6Maar God Zelf heeft alles wat Hij geschapen heeft krachtens Zijn wetten beschermd. 7Alles wat daar niet onder valt bestaat niet. 8‘Wetten der chaos’ is een zinledige term. 9De schepping is volkomen wetmatig, terwijl het chaotische zonder betekenis is omdat het zonder God is.

10Jij hebt je vrede ‘gegeven’ aan de goden die jij hebt gemaakt, maar ze zijn er niet om het van je in ontvangst te nemen en jij kunt het hun niet geven.

5. Je hebt niet de vrijheid om de vrijheid op te geven, maar alleen om die af te wijzen. 2Je kunt niet doen wat God niet heeft beoogd, want wat Hij niet beoogd heeft, geschiedt niet. 3Jouw goden brengen geen chaos; jij rust ze toe met chaos en neemt die van hen aan. 4Dit alles heeft nooit bestaan. 5Er heeft nooit iets bestaan dan Gods wetten, en er zal nooit iets bestaan dan Zijn Wil. 6Jij werd geschapen door middel van Zijn wetten en krachtens Zijn Wil, en de wijze waarop jij werd geschapen heeft jou tot schepper gemaakt. 7Wat jij gemaakt hebt is jou zo onwaardig dat je het allerminst zou willen, als je bereid was het te zien als wat het is. 8Je zult in het geheel niets zien. 9En jouw visie zal er automatisch aan voorbij zien naar wat zich in je en overal rondom je bevindt. 10De werkelijkheid kan niet door alle hindernissen heenbreken die jij opwerpt, maar ze zal jou volledig omhullen zodra jij die laat varen.

6. Wanneer jij de bescherming van God ervaren hebt, wordt het maken van afgoden ondenkbaar. 2Er zijn geen vreemde beelden in de Denkgeest van God, en wat niet in Zijn Denkgeest is kan niet in de jouwe zijn, omdat jullie één van denkgeest zijn en die denkgeest Hem toebehoort. 3Het is de jouwe omdat hij Hem toebehoort, want voor Hem betekent eigenaar zijn deelgenoot zijn. 4En als dat voor Hem geldt, geldt dat ook voor jou. 5Zijn definities zijn Zijn wetten, want hierdoor heeft Hij het universum tot stand gebracht zoals het is. 6Geen enkele valse god die jij tussen jezelf en je werkelijkheid probeert te plaatsen, tast op enigerlei wijze de waarheid aan. 7Vrede is je deel omdat God jou geschapen heeft. 8En iets anders schiep Hij niet.

7. Een wonder is een daad van een Zoon van God die alle valse goden terzijde heeft gelegd, en zijn broeders oproept hetzelfde te doen. 2Het is een daad van vertrouwen, want het is de erkenning dat zijn broeder het kan. 3Het is een oproep tot de Heilige Geest in zijn denkgeest, een oproep die versterkt wordt door de verbinding met anderen. 4Doordat de wonderdoener Gods Stem heeft gehoord, versterkt hij Die in een zieke broeder door diens geloof in ziekte, dat hij niet deelt, te verzwakken. 5De macht van de ene denkgeest kan doorstralen tot in een andere, omdat alle lichten van God door dezelfde vonk werden ontstoken. 6Die is overal, en is eeuwig.

111

8. In velen blijft alleen de vonk over, omdat de Grote Stralen zijn omfloerst. 2Maar God heeft de vonk levend gehouden, zodat de Stralen nooit volledig kunnen worden vergeten. 3Als je alleen al het vonkje ziet, zul je het grotere licht leren kennen, want de Stralen zijn daar onzichtbaar aanwezig. 4De vonk waarnemen zal doen genezen, maar het licht kennen zal doen scheppen. 5Bij de terugkeer dient echter eerst het kleinere licht erkend te worden, want de afscheiding was een afdaling van grootheid naar kleinheid. 6Maar de vonk is nog steeds even zuiver als het Grote Licht, want het is de blijvende roep der schepping. 7Stel al je geloof daarin, en God Zelf zal jou antwoord geven.

V. Het afwijzen van God

1. De rituelen van de god van de ziekte zijn vreemd en zeer veeleisend. 2Vreugde is nooit veroorloofd, want depressiviteit is het teken van je trouw aan hem. 3Depressiviteit betekent dat jij God hebt afgezworen. 4Velen zijn bevreesd voor godslastering, maar ze begrijpen niet wat dit betekent. 5Ze beseffen niet dat het afwijzen van God neerkomt op het afwijzen van hun eigen Identiteit, en in die zin is de dood het loon van de zonde. 6Dit dient heel letterlijk te worden verstaan: door het leven af te wijzen wordt het tegendeel ervan waargenomen, zoals alle vormen van afwijzing dat-wat-is vervangen door dat-wat-niet-is. 7In werkelijkheid kan niemand dit doen, maar dat je kunt denken dat je dit kunt en geloven dat je dit hebt gedaan, staat buiten kijf.

2. Vergeet echter niet dat het afwijzen van God onvermijdelijk uitmondt in projectie, waarbij je zult geloven dat anderen en niet jijzelf jou dit hebben aangedaan. 2Jij moet wel de boodschap ontvangen die je geeft, want het is de boodschap die jij wilt. 3Je gelooft misschien dat jij je broeders beoordeelt aan de hand van de boodschappen die zij jou geven, maar jij hebt hen beoordeeld aan de hand van de boodschap die jij hun geeft. 4Schrijf jouw afwijzing van vreugde niet aan hen toe, anders kun je de vonk in hen niet zien die jou vreugde zou brengen. 5De afwijzing van de vonk is het die depressief maakt, want iedere keer wanneer jij je broeders zonder die vonk ziet, wijs je God af.

3. De religie van het ego bestaat uit trouw aan het afwijzen van God. 2Het is onmiskenbaar dat de god van de ziekte de afwijzing van gezondheid eist, gezondheid is immers lijnrecht tegengesteld aan zijn eigen voortbestaan. 3Maar ga eens na wat dit voor jou betekent. 4Als je niet ziek bent, kun jij de goden die jij gemaakt hebt niet behouden, want alleen als je ziek bent is het voorstelbaar dat jij die wilt.

5Godslastering is dus zelfvernietigend, en niet Godvernietigend. 6Het betekent dat jij bereid bent jezelf niet te kennen teneinde ziek te kunnen zijn. 7Dit is de offergave die jouw god eist, omdat hij, door jou vanuit je waanzin gemaakt, een waanzinnig idee is. 8Hij neemt vele vormen aan, maar is -

hoewel hij misschien vele verschillende dingen lijkt - slechts één idee: het afwijzen van God.

4. Ziekte en dood leken tegen Gods Wil de denkgeest van Zijn Zoon binnen te dringen. 2De ‘aanval op God’ deed Zijn Zoon denken dat hij Vaderloos was, en uit zijn depressiviteit heeft hij de god van de depressie gemaakt. 3Dat was zijn alternatief voor vreugde, omdat hij het feit niet wilde aanvaarden dat hij, zelf schepper zijnde, toch geschapen werd. 4Maar de Zoon is hulpeloos zonder de Vader, want Hij alleen is zijn Hulp.

5. Ik heb eerder al gezegd dat je van jezelf uit niets kunt, maar dat je niet van jezelf bent. 2Was je dat wel, dan zou wat je gemaakt hebt waar zijn, en zou je er nooit aan kunnen ontkomen. 3Maar omdat jij jezelf niet gemaakt hebt, hoef jij over niets verontrust te zijn. 4Jouw goden zijn niets, omdat je Vader ze niet heeft geschapen. 5Jij kunt geen scheppers maken die van je Schepper verschillen, net zomin als Hij een Zoon kan hebben geschapen die verschilde van Hem. 6Als scheppen delen is, kan het niet scheppen wat van zichzelf verschilt. 7Het kan alleen delen wat het is. 8Depressiviteit is afzondering, en kan dus onmogelijk geschapen zijn.

6. Zoon van God, jij hebt niet gezondigd, maar je hebt je wel zeer vergist. 2Dit kan echter gecorrigeerd worden en God zal jou daarbij helpen, want Hij weet dat je niet tegen Hem zondigen kunt. 3Je hebt Hem afgewezen omdat je Hem liefhad, terwijl je wist dat als jij jouw liefde voor Hem zou erkennen je Hem niet zou kunnen afwijzen. 4Jouw afwijzing van Hem wil dan ook zeggen dat je Hem liefhebt, en dat je weet dat Hij jou liefheeft. 5Bedenk dat je datgene wat je afwijst eens gekend moet hebben. 6En als jij afwijzing accepteert, kun je ook accepteren dat die ongedaan wordt gemaakt.

112

7. Je Vader heeft jou niet afgewezen. 2Hij zoekt geen vergelding, maar Hij roept jou wel op terug te keren. 3Wanneer jij denkt dat Hij je roep onbeantwoord laat, heb jij de Zijne niet beantwoord. 4Hij roept jou toe vanuit ieder deel van het Zoonschap, vanwege Zijn Liefde voor Zijn Zoon. 5Als je Zijn boodschap hoort heeft Hij jou antwoord gegeven, en zul je van Hem vernemen als je goed hoort. 6De Liefde van God is in alles wat Hij geschapen heeft, want Zijn Zoon is overal aanwezig. 7Kijk in vrede naar je broeders, en God zal je hart binnensnellen als dank voor jouw gave aan Hem.

8. Wend je voor genezing niet tot de god van de ziekte, maar alleen tot de God van liefde, want genezen betekent Hem erkennen. 2Wanneer jij Hem erkent, zul je weten dat Hij nooit opgehouden is jou te erkennen, en dat in Zijn erkenning van jou je bestaansgrond ligt. 3Jij bent niet ziek en jij kunt niet sterven. 4Maar je kunt jezelf wel verwarren met zaken die dat wel doen. 5Bedenk echter dat dit godslastering is, want het betekent dat je God en Zijn schepping, waarvan Hij niet te scheiden is, zonder liefde beziet.

9. Alleen het eeuwige kan worden liefgehad, want liefde sterft niet. 2Wat God toebehoort, is eeuwig van Hem, en jij behoort God toe. 3Zou Hij toelaten dat Hij Zelf lijdt? 4En zou Hij Zijn Zoon iets schenken wat voor Hemzelf onaanvaardbaar is? 5Als jij jezelf aanvaardt zoals God jou geschapen heeft, zul je onmogelijk kunnen lijden. 6Maar daartoe dien je Hem als jouw Schepper te erkennen.

7Niet omdat je anders zult worden gestraft, 8maar louter omdat jouw erkenning van je Vader de erkenning is van jezelf zoals jij bent. 9Jouw Vader schiep je volkomen vrij van zonde, volkomen vrij van pijn en volkomen vrij van enig lijden. 10Als je Hem afwijst, breng jij zonde, pijn en lijden in je eigen denkgeest binnen ten gevolge van de macht die Hij hem verleende. 11Je denkgeest is bij machte werelden te scheppen, maar kan wat hij schept ook afwijzen, omdat hij vrij is.

10. Jij geeft je er geen rekenschap van hoezeer jij jezelf afgewezen hebt, en hoezeer God in Zijn Liefde dit niet zo wilde. 2Toch heeft Hij jou niets in de weg gelegd, omdat Hij Zijn Zoon niet zou kennen als die niet vrij was. 3Jou iets in de weg leggen zou een aanval op Hemzelf zijn, en God is niet waanzinnig. 4Wanneer je Hem afwijst, ben jij waanzinnig. 5Zou je willen dat Hij in jouw waanzin deelt?

6God zal nooit ophouden Zijn Zoon lief te hebben, en Zijn Zoon zal nooit ophouden Hem lief te hebben. 7Dat was de voorwaarde voor de schepping van Zijn Zoon, voor eeuwig vastgelegd in de Denkgeest van God. 8Dat te weten is gezond en zinnig. 9Dat te ontkennen is krankzinnig. 10God heeft Zichzelf in jouw schepping aan jou gegeven, en Zijn gaven zijn eeuwig. 11Zou jij Hem dan aan jouzelf ontzeggen?

11. Vanuit jouw gaven aan Hem zal het Koninkrijk aan Zijn Zoon worden teruggegeven. 2Zijn Zoon heeft afstand genomen van Zijn gave door wat voor hem geschapen werd en wat hij in de Naam van zijn Vader geschapen had, te weigeren. 3De Hemel wacht op zijn terugkeer, want die werd geschapen als de woonplaats van Gods Zoon. 4Nergens anders en in geen enkele andere omstandigheid ben jij thuis. 5Ontzeg jezelf niet de vreugde die voor jou geschapen werd, in ruil voor de ellende die jij voor jezelf hebt gemaakt. 6God heeft jou de middelen verschaft om wat jij gemaakt hebt ongedaan te maken. 7Luister, en je zult leren hoe je je kunt herinneren wat jij bent.

12. Als God weet dat Zijn kinderen volkomen vrij zijn van zonden, is het godslasterlijk hen als schuldig te zien. 2Als God weet dat Zijn kinderen volkomen vrij zijn van pijn, is het godslasterlijk ergens lijden waar te nemen. 3Als God weet dat Zijn kinderen volkomen vervuld zijn van vreugde, is het godslasterlijk je depressief te voelen. 4Al deze illusies, en de vele andere vormen die godslastering kan aannemen, zijn een weigering de schepping te aanvaarden zoals ze is. 5Als God Zijn Zoon volmaakt schiep, moet je hem zó leren zien om zijn werkelijkheid te leren kennen. 6En als deel van het Zoonschap moet jij jezelf zó zien om die van jou te leren kennen.

13. Neem niets waar wat God niet geschapen heeft, of je wijst Hem af. 2Het enige Vaderschap is dat van Hem, en het is alleen van jou omdat Hij het jou gegeven heeft. 3Jouw gaven aan jezelf zijn zonder betekenis, maar jouw gaven aan je scheppingen zijn als die van Hem, omdat ze worden gegeven in Zijn Naam. 4Daarom zijn jouw scheppingen even werkelijk als die van Hem. 5Toch dient het ware Vaderschap erkend te worden, wil de ware Zoon worden gekend. 6Jij gelooft dat de ziekelijke dingen die jij gemaakt hebt jouw werkelijke scheppingen zijn, omdat je gelooft dat de ziekelijke beelden die jij waarneemt de Zonen zijn van God. 7Pas als je het Vaderschap van God aanvaardt zul je iets 113

hebben, want Zijn Vaderschap heeft jou alles gegeven. 8Dat is de reden waarom Hem afwijzen betekent jezelf afwijzen.

14. Arrogantie is het afwijzen van liefde, omdat liefde deelt en arrogantie achterhoudt. 2Zolang beide zich als wenselijk aan jou voordoen, zal het begrip keuze, dat niet van God stamt, je vergezellen.

3Alhoewel dit niet waar is in de eeuwigheid, is het wel waar in de tijd, zodat er keuzen zullen zijn zolang tijd in je denkgeest voortduurt. 4De tijd zelf is jouw keuze. 5Als jij je de eeuwigheid wilt herinneren, dien je alleen oog te hebben voor het eeuwige. 6Als jij jezelf veroorlooft totaal door het tijdelijke in beslag te worden genomen, leef je in de tijd. 7Zoals steeds wordt jouw keuze bepaald door wat jij waarde toekent. 8Tijd en eeuwigheid kunnen niet beide werkelijk zijn, want ze zijn met elkaar in tegenspraak. 9Als je alleen het tijdloze als werkelijk aanvaardt, zul je de eeuwigheid beginnen te verstaan en je die eigen maken.

Hoofdstuk 11

GOD OF HET EGO

Inleiding

1. Of God of het ego is krankzinnig. 2Als je de bewijzen aan beide zijden eerlijk onderzoekt, zul je inzien dat dit waar moet zijn. 3Noch God, noch het ego staat een gedeeltelijk denksysteem voor. 4Elk is in zichzelf consistent, maar onderling staan ze in ieder opzicht diametraal tegenover elkaar, zodat gedeeltelijke trouw onmogelijk is. 5Bedenk ook dat hun uitwerking evenzeer verschilt als hun fundament, en dat hun fundamenteel onverenigbare karakter zich niet verzoenen laat door tussen beide heen en weer te gaan. 6Niets wat leeft is Vaderloos, want leven is schepping. 7Daarom is jouw keuze altijd een antwoord op de vraag: ‘Wie is mijn vader?’ 8En je zult trouw zijn aan de vader die jij kiest.

2. Maar wat zou je zeggen tegen iemand die meende dat deze vraag in wezen conflict in zich bergt?

2Als jij het ego gemaakt hebt, hoe kan het ego jou dan hebben gemaakt? 3Het autoriteitsprobleem is nog steeds de enige bron van conflict, omdat het ego gemaakt werd uit de wens van Gods Zoon om Zijn vader te zijn. 4Het ego is dan ook niets anders dan een waansysteem waarin jij je eigen vader hebt gemaakt. 5Vergis je hierin niet. 6Het klinkt waanzinnig wanneer het in alle eerlijkheid wordt gesteld, maar het ego kijkt nooit in alle eerlijkheid naar wat het doet. 7Toch is dat zijn waanzinnig uitgangspunt dat zorgvuldig verborgen zit in de donkere hoeksteen van zijn denksysteem. 8En ofwel is het ego dat jij gemaakt hebt inderdaad je vader, of zijn ganse denksysteem houdt geen stand.

3. Jij maakt door projectie, maar God schept door uitbreiding. 2De hoeksteen van Gods schepping ben jij, want Zijn denksysteem is licht. 3Herinner je de Stralen die daar onzichtbaar aanwezig zijn. 4Hoe meer je het middelpunt van Zijn denksysteem nadert, des te helderder wordt het licht. 5Hoe dichter je bij het fundament van het egodenksysteem komt, des te donkerder en onduidelijker wordt de weg.

6Maar zelfs het vonkje in jouw denkgeest is voldoende om die te verlichten. 7Breng dit licht onbevreesd met je mee, en houd het onverschrokken omhoog bij het fundament van het egodenksysteem. 8Wees bereid het in alle eerlijkheid te beoordelen. 9Leg de donkere hoeksteen van verschrikking bloot waarop het rust, en breng het naar buiten in het licht. 10Daar zul je zien dat het op zinledigheid rustte, en dat alles waar je angst voor had op niets was gebaseerd.

4. Mijn broeder, jij bent deel van God en deel van mij. 2Wanneer jij tenslotte zonder ineen te krimpen naar het fundament van het ego hebt gekeken, zul je tevens naar dat van ons gekeken hebben. 3Ik kom van onze Vader tot jou om jou alles opnieuw aan te bieden. 4Weiger dit niet met de bedoeling een donkere hoeksteen verborgen te houden, want zijn bescherming zal jou niet redden. 5Ik geef jou de lamp en zal met jou gaan. 6Je zult deze reis niet alleen maken. 7Ik zal je bij je ware Vader brengen, die jou nodig heeft, net als ik. 8Wil je de roep van de liefde niet met vreugde beantwoorden?

114

I. De gaven van het Vaderschap

1. Jij hebt ontdekt dat je genezing nodig hebt. 2Wil je dan iets anders naar het Zoonschap brengen, nu je inziet dat jij zelf genezing behoeft? 3Want hierin ligt het begin van de terugkeer tot kennis, het fundament waarop God het denksysteem dat jij met Hem deelt zal helpen wederopbouwen. 4Er is niet één steen die jij erop plaatst of hij zal door Hem gezegend worden, want je zult de heilige woning van Zijn Zoon herstellen, waar Hij wil dat Zijn Zoon is, en waar hij ook is. 5In welk deel van de denkgeest van Gods Zoon je deze werkelijkheid ook herstelt, je herstelt die voor jouzelf. 6Jij woont met jouw broeder in de Denkgeest van God, omdat God Zelf niet alleen wilde zijn.

2. Alleen zijn betekent afgescheiden zijn van de oneindigheid, maar hoe kan dit als de oneindigheid geen einde kent? 2Niemand kan zich buiten het onbegrensde bevinden, want wat geen grenzen heeft moet wel overal zijn. 3In God, wiens universum Hijzelf is, is geen begin of eind. 4Kun jij jezelf uitsluiten van het universum, of van God, die het universum is? 5Ik en mijn Vader zijn één met jou, want jij bent deel van Ons. 6Geloof jij werkelijk dat een deel van God kan ontbreken of voor Hem verloren kan zijn?

3. Als jij niet een deel van God was, zou Zijn Wil niet een eenheid zijn. 2Is zoiets denkbaar? 3Kan een deel van Zijn Denkgeest niets bevatten? 4Als jouw plaats in Zijn Denkgeest door niemand anders dan door jou kan worden ingenomen, en het innemen ervan jouw schepping was, dan zou er zonder jou een lege plaats zijn in Gods Denkgeest. 5Uitbreiding kan niet belemmerd worden, en ze kent geen leemten. 6Ze gaat eeuwig voort, hoezeer ze ook wordt ontkend. 7Jouw ontkenning van haar werkelijkheid kan haar tegenhouden in de tijd, maar niet in de eeuwigheid. 8Dat is de reden waarom jouw scheppingen niet opgehouden zijn zich uit te breiden, en waarom er zoveel op jouw terugkeer wacht.

4. Wachten is alleen mogelijk in de tijd, maar tijd heeft geen betekenis. 2Aangezien uitstel je eigen maaksel is, kun jij de tijd achter je laten door eenvoudigweg te erkennen dat begin noch einde geschapen werd door de Eeuwige, die geen beperkingen heeft opgelegd aan Zijn schepping, noch aan hen die scheppen zoals Hij. 3Jij weet dit niet, simpelweg doordat je geprobeerd hebt wat Hij geschapen heeft te beperken, en zodoende geloof je dat alle schepping beperkt is. 4Hoe zou je dan jouw scheppingen kunnen kennen, als jij de oneindigheid hebt ontkend?

5. De wetten van het universum dulden geen tegenspraak. 2Wat voor God geldt, geldt voor jou. 3Als je gelooft dat jij niet bij God bent, zul je geloven dat Hij niet bij jou is. 4De oneindigheid heeft zonder jou geen betekenis, en zonder God heb jij geen betekenis. 5Er is geen eind aan God en Zijn Zoon, want wij zijn het universum. 6God is niet incompleet, en Hij is niet kinderloos. 7Omdat Hij niet alleen wilde zijn, heeft Hij een Zoon geschapen gelijk Hemzelf. 8Ontzeg Hem Zijn Zoon niet, want jouw onwilligheid om Zijn Vaderschap te aanvaarden heeft jou het jouwe ontzegd. 9Zie Zijn scheppingen als Zijn Zoon, want de jouwe werden geschapen ter ere van Hem. 10Het universum van liefde houdt niet op omdat jij het niet ziet, en evenmin hebben jouw gesloten ogen het vermogen tot zien verloren.

11Zie de heerlijkheid van Zijn schepping, en je zult leren wat God voor jou heeft bewaard.

6. God heeft jou een plaats in Zijn Denkgeest gegeven die voor eeuwig de jouwe is. 2Toch kun je die alleen behouden door haar te geven, zoals ze jou gegeven werd. 3Kun jij daar dan alleen zijn, wanneer ze jou gegeven werd omdat God niet alleen wilde zijn? 4Gods Denkgeest kan niet verminderd worden. 5Hij kan alleen vermeerderd worden, want al wat Hij schept heeft de functie om te scheppen.

6Liefde beperkt niet, en wat ze schept kent geen beperking. 7Het is Gods Wil voor jou dat je onbeperkt geeft, want alleen dat kan jou de vreugde brengen die de Zijne is en die Hij met jou delen wil. 8Jouw liefde is zo grenzeloos als de Zijne omdat ze de Zijne is.

7. Kan enig deel van God zonder Zijn Liefde zijn, en kan enig deel van Zijn Liefde worden ingedamd?

2God is jouw erfgoed, want Zijn enige gave is Hijzelf. 3Hoe kun jij anders geven dan zoals Hij, wil je Zijn gave aan jou kennen? 4Geef dan zonder beperking en zonder einde, om te leren hoeveel Hij jou gegeven heeft. 5Je vermogen om Hem te aanvaarden hangt af van je bereidwilligheid om te geven zoals Hij geeft. 6Jouw vaderschap en je Vader zijn één. 7God wil scheppen, en jouw wil is de Zijne.

8Hieruit volgt dus dat jij wilt scheppen, aangezien jouw wil uit de Zijne volgt. 9En daar de jouwe een uitbreiding is van Zijn Wil, moet die wel hetzelfde zijn.

115

8. Maar wat jij wilt, dat weet je niet. 2Dat is niet zo vreemd wanneer je beseft dat ontkennen ‘niet kennen’ of ‘niet weten’ betekent. 3Gods Wil is dat jij Zijn Zoon bent. 4Door dit te ontkennen, ontken jij je eigen wil, en daardoor weet je niet wat die is. 5In alles dien je te vragen wat Gods Wil is, aangezien die de jouwe is. 6Jij weet niet wat die is, maar de Heilige Geest herinnert Zich die voor jou. 7Vraag Hem daarom wat Gods Wil voor jou is, en Hij zal je zeggen wat de jouwe is. 8Het kan niet vaak genoeg worden herhaald dat jij die niet kent. 9Telkens wanneer wat de Heilige Geest je vertelt jou dwang toeschijnt, komt dat alleen doordat je jouw wil niet hebt herkend.

9. De projectie van het ego doet het voorkomen alsof Gods Wil buiten jezelf ligt, en bijgevolg niet de jouwe is. 2In deze interpretatie lijkt het mogelijk dat Gods Wil en die van jou met elkaar in conflict zijn. 3Zo kan het lijken of God iets van je eist wat jij niet wilt geven, en jou aldus berooft van wat jij wilt. 4Zou God, die louter jouw wil wil, daartoe in staat zijn? 5Jouw wil is Zijn leven, dat Hij jou gegeven heeft. 6Zelfs in de tijd kun je niet los van Hem leven. 7Slaap is geen dood. 8Wat Hij geschapen heeft kan wel slapen, maar niet sterven. 9Onsterfelijkheid is Zijn Wil voor Zijn Zoon, en de wil van Zijn Zoon voor zichzelf. 10Gods Zoon kan voor zichzelf geen dood willen, want zijn Vader is het leven, en Zijn Zoon is zoals Hij. 11Schepping is jouw wil omdat het de Zijne is.

10. Jij kunt niet gelukkig zijn wanneer je niet doet wat jij werkelijk wilt, en je kunt dit niet veranderen, omdat het niet voor verandering vatbaar is. 2Het is onveranderbaar dankzij Gods Wil en die van jou, want anders zou Zijn Wil niet worden uitgebreid. 3Je bent bang Gods Wil te kennen, omdat je gelooft dat die niet de jouwe is. 4Deze overtuiging vormt heel je ziekte en heel je angst. 5Ieder symptoom van ziekte en angst komt hieruit voort, want juist deze overtuiging zorgt ervoor dat je niet wilt weten.

6Door dit te geloven verschuil jij je in de duisternis, en ontken je dat het licht in jou is.

11. Jou wordt gevraagd de Heilige Geest te vertrouwen alleen omdat Hij voor jou spreekt. 2Hij is de Stem namens God, maar vergeet nooit dat God niet alleen wilde zijn. 3Hij deelt Zijn Wil met jou, Hij dringt jou die niet op. 4Vergeet nooit dat Hij behoudt wat Hij geeft, zodat niets wat Hij geeft met Hem in tegenspraak kan zijn. 5Jij die Zijn leven deelt, dient het te delen om te weten wat het is, want delen is weten. 6Gezegend ben jij die leert dat het horen van de Wil van je Vader betekent dat jij je eigen wil kent. 7Want het is jouw wil te zijn zoals Hij, wiens Wil het is dat dit zo is. 8Het is Gods Wil dat Zijn Zoon één is, met Hem in Zijn Eenzijn verenigd. 9Daarom is genezing het begin van de erkenning dat jouw wil de Zijne is.

II. De uitnodiging tot genezing

1. Als ziekte gelijkstaat met afscheiding, is de beslissing om te genezen en te worden genezen de eerste stap naar de erkenning van wat jij werkelijk verlangt. 2Iedere aanval is een stap ervandaan en iedere genezende gedachte brengt het dichterbij. 3De Zoon van God heeft zowel Vader als Zoon, omdat hij zowel Vader als Zoon is. 4 Hebben en zijn verenigen betekent jouw wil met de Zijne verenigen, want Hij Zelf wil jou. 5En jij wilt jezelf voor Hem omdat je, in je volmaakt begrip van Hem, weet dat er slechts één Wil is. 6Maar wanneer je ook maar enig deel van God en Zijn Koninkrijk aanvalt, is je begrip niet volmaakt, en dan gaat wat jij werkelijk verlangt, voor jou verloren.

2. Genezen wordt zodoende een les in begrijpen, en hoe meer je die toepast, des te beter jij als leraar en als leerling wordt. 2Als jij de waarheid hebt ontkend, wie zou je dan beter als getuigen voor haar werkelijkheid kunnen hebben dan zij die erdoor werden genezen? 3Maar zorg ervoor dat jij jezelf onder hen rekent, want door jouw bereidwilligheid om je bij hen aan te sluiten is je genezing volbracht. 4Ieder wonder dat jij tot stand brengt, spreekt tot jou van het Vaderschap van God. 5Iedere genezende gedachte die jij of van jouw broeder óf in je eigen denkgeest aanvaardt, leert jou dat jij Gods Zoon bent. 6In iedere kwetsende gedachte die je eropna houdt, waar je die ook waarneemt, ligt de ontkenning van Gods Vaderschap en van jouw Zoonschap.

3. En ontkenning is even totaal als liefde. 2Je kunt niet een deel van jezelf ontkennen, omdat de rest dan afgescheiden en dus zonder betekenis zal lijken te zijn. 3En omdat het voor jou geen betekenis heeft, zul je het niet begrijpen. 4Betekenis ontkennen is nalaten te begrijpen. 5Je kunt alleen jouzelf genezen, want alleen Gods Zoon heeft genezing nodig. 6Je hebt die nodig omdat jij jezelf niet begrijpt, 116

en daarom niet weet wat je doet. 7Doordat jij je wil vergeten bent, weet je niet wat jij werkelijk verlangt.

4. Genezing is een teken dat jij heel wilt maken. 2En deze bereidwilligheid opent je oren voor de Stem van de Heilige Geest, wiens boodschap heelheid is. 3Hij zal jou in staat stellen veel verder te gaan dan de genezing die jij verrichten zou, want naast jouw bescheiden bereidwilligheid om heel te maken zal Hij Zijn eigen complete Wil leggen, en de jouwe heel maken. 4Wat kan de Zoon van God niet al volbrengen met het Vaderschap van God in hem? 5Niettemin moet de uitnodiging van jou komen, want je hebt ongetwijfeld ontdekt dat wie jij als je gast uitnodigt bij je zal verblijven.

5. De Heilige Geest kan niet tot een gastheer spreken bij wie Hij niet welkom is, want Hij zal niet worden gehoord. 2De Eeuwige Gast blijft, maar Zijn Stem raakt in vreemd gezelschap overstemd. 3Hij heeft jouw bescherming nodig, eenvoudig omdat je zorgzaamheid een teken is dat je Hem wilt. 4Denk zoals Hij, al is het maar enigszins, en het vonkje groeit uit tot een stralend licht dat je denkgeest zo vervult dat Hij jouw enige Gast wordt. 5Iedere keer dat je het ego binnenvraagt, verwelkom je Hem minder. 6Hij zal blijven, maar jij sloot een bondgenootschap tegen Hem. 7Welke reis jij ook verkiest te maken, Hij zal met jou meegaan en wachten. 8Je kunt met een gerust hart Zijn geduld vertrouwen, want Hij kan geen deel van God in de steek laten. 9Maar jij hebt veel meer nodig dan alleen geduld.

6. Je zult nooit rust vinden voordat jij je functie kent en vervult, want slechts hierin kunnen jouw wil en die van je Vader volledig samengaan. 2Hem hebben betekent zijn zoals Hij, en Hij heeft Zichzelf aan jou gegeven. 3Jij die God hebt, moet wel zijn zoals God, want Zijn functie werd met Zijn gave de jouwe. 4Nodig deze kennis weer uit in je denkgeest, en laat niets binnen dat haar versluiert. 5De Gast die God jou gezonden heeft zal je leren hoe je dit kunt doen, als je het vonkje maar herkent en bereid bent het te laten groeien. 6Jouw bereidwilligheid hoeft niet volmaakt te zijn, want de Zijne is dat. 7Als je Hem slechts een beetje ruimte geeft, zal Hij die zozeer verlichten dat je die van harte groter zult laten worden. 8En door die groei zul jij je de schepping beginnen te herinneren.

7. Wil jij gijzelaar van het ego of gastheer voor God zijn? 2Je zult alleen ontvangen wie je uitgenodigd hebt. 3Het staat jou vrij te bepalen wie je gast zal zijn, en hoe lang hij bij je zal blijven. 4Toch is dit geen echte vrijheid, want ze hangt nog steeds af van hoe jij die ziet. 5De Heilige Geest is aanwezig, hoewel Hij jou zonder jouw uitnodiging niet helpen kan. 6En het ego is niets, of je het nu binnenvraagt of niet.

7Werkelijke vrijheid berust op het verwelkomen van de werkelijkheid, en van jouw gasten is alleen de Heilige Geest werkelijk. 8Weet dan Wie er bij je verblijft eenvoudig door te zien wat er al is, en neem geen genoegen met denkbeeldige troosters, want Gods Trooster bevindt zich in jou.

III. Van duisternis naar licht

1. Wanneer je vermoeid bent, bedenk dan dat jij jezelf pijn hebt gedaan. 2Je Trooster zal jou rust schenken, maar jij kunt dat niet. 3Jij weet niet hoe, want als je dat wist, had je nooit vermoeid kunnen raken. 4Je kunt op geen enkele manier lijden - tenzij jij jezelf pijn doet - want dat is niet Gods Wil voor Zijn Zoon. 5Pijn is niet van Hem afkomstig, want Hij kent geen aanval en Zijn vrede omringt jou in stilte. 6God is heel vredig, want in Hem is geen conflict. 7Conflict is de wortel van alle kwaad, want doordat het blind is ziet het niet wie het aanvalt. 8Toch valt het altijd de Zoon van God aan, en de Zoon van God ben jij.

2. Gods Zoon heeft inderdaad troost nodig, want hij weet niet wat hij doet, omdat hij gelooft dat zijn wil niet van hem is. 2Het Koninkrijk behoort hem toe en toch doolt hij ontheemd rond. 3Thuis in God is hij eenzaam, en te midden van al zijn broeders is hij zonder vrienden. 4Zou God toelaten dat dit werkelijkheid was, terwijl Hijzelf niet alleen wilde zijn? 5En als jouw wil de Zijne is, kan het niet waar zijn voor jou, omdat het niet waar is voor Hem.

3. O mijn kind, als je eens wist wat God voor jou wil, zou je vreugde compleet zijn! 2En wat Hij wil is geschied, want het was altijd al waar. 3Wanneer het licht komt en jij gezegd hebt: ‘Gods Wil is de mijne,’ zul je zulk een schoonheid zien dat je zult weten dat die niet van jou afkomstig is. 4Van pure vreugde zul jij schoonheid creëren in Zijn Naam, want jouw vreugde kan net zomin worden ingedamd als de Zijne. 5De kille kleine wereld zal in het niets verdwijnen, en je hart zal zo vervuld 117

zijn van vreugde dat het de Hemel in danst, en ingaat tot de Tegenwoordigheid van God. 6Ik kan je niet zeggen hoe dat zal zijn, want je hart is er niet klaar voor. 7Maar ik kan je wel zeggen, en jou er vaak aan herinneren, dat wat God voor Zichzelf wil, Hij voor jou wil, en wat Hij voor jou wil, is van jou.

4. De weg is niet zwaar, maar wel heel anders. 2Jouw weg is een weg van pijn, waar God niets van weet. 3Die weg is inderdaad zwaar en heel eenzaam. 4Angst en verdriet zijn je gasten, en ze begeleiden en vergezellen je onderweg. 5Maar de duistere reis is niet de weg van Gods Zoon. 6Wandel in het licht en heb geen oog voor die duistere metgezellen, want ze zijn niet geschikt als metgezel voor de Zoon van God, die uit licht en in het licht geschapen werd. 7Het Grote Licht omgeeft jou altijd en straalt door jou uit. 8Hoe kun jij in zo’n licht die duistere metgezellen zien? 9Als jij hen ziet, komt dat alleen doordat je ontkent dat het licht er is. 10Ontken daarentegen dat zij er zijn, want het licht is hier en de weg is vrij.

5. God houdt niets verborgen voor Zijn Zoon, ook al wil Zijn Zoon zichzelf verbergen. 2Maar de Zoon van God kan zijn luister niet verbergen, want God wil dat hij luisterrijk is, en Hij schonk hem het licht dat in hem schijnt. 3Je zult nooit de weg kwijtraken, want God leidt jou. 4Wanneer je afdwaalt, maak je slechts een reis die niet werkelijk is. 5De duistere metgezellen, de duistere weg, het zijn allemaal illusies. 6Wend je tot het licht, want het vonkje in jou maakt deel uit van een licht zo groot dat het jou voorgoed kan weghalen uit alle duisternis. 7Want je Vader is je Schepper, en jij bent zoals Hij.

6. De kinderen van het licht kunnen niet in duisternis wonen, want er is geen duisternis in hen. 2Laat je niet misleiden door die duistere troosters, en laat hen nooit binnen in de denkgeest van Gods Zoon, want in Zijn tempel is geen plaats voor hen. 3Wanneer je in de verleiding komt Hem te loochenen, bedenk dan dat er geen andere goden zijn om te plaatsen voor Zijn aangezicht, en aanvaard in vrede Zijn Wil voor jou. 4Want je kunt die op geen andere manier aanvaarden.

7. Alleen Gods Trooster kan jou troosten. 2In de stilte van Zijn tempel wacht Hij om je de vrede te geven die jou toekomt. 3Geef Zijn vrede, opdat je de tempel mag betreden en ontdekken dat die op jou wacht. 4Maar wees heilig in de Tegenwoordigheid van God, anders zul je niet weten dat jij daar bent. 5Want wat ongelijk is aan God, kan Zijn Denkgeest niet binnengaan, dat was immers niet Zijn Gedachte en behoort Hem dus niet toe. 6En jouw denkgeest dient even zuiver te zijn als de Zijne, wil je weten wat jou toebehoort. 7Waak met zorg over Zijn tempel, want Hijzelf vertoeft daar en verblijft er in vrede. 8Je kunt niet ingaan tot Gods Tegenwoordigheid met die duistere metgezellen aan je zijde, maar je kunt die ook niet alléén betreden. 9Al jouw broeders moeten met jou mee naar binnen gaan, want jij kunt niet binnengaan totdat jij hen hebt aanvaard. ‘0Je kunt heelheid immers niet begrijpen tenzij jij heel bent, en geen enkel deel van de Zoon mag worden uitgesloten, wil hij de Heelheid van zijn Vader kennen.

8. In je denkgeest kun je het hele Zoonschap aanvaarden en het zegenen met het licht dat jouw Vader eraan gaf. 2Dan ben je waardig om met Hem in de tempel te verblijven, want het is jouw wil niet alleen te zijn. 3God heeft Zijn Zoon voor eeuwig gezegend. 4Als jij hem zegent in de tijd, zul je in de eeuwigheid zijn. 5De tijd kan jou niet van God scheiden als je die ten gunste van het eeuwige gebruikt.

IV. Het erfgoed van Gods Zoon

1. Vergeet nooit dat het Zoonschap jouw verlossing is, want het Zoonschap is jouw Zelf. 2Als Gods schepping is Het van jou, en doordat Het jou toebehoort, is Het van Hem. 3Jouw Zelf heeft geen verlossing nodig, maar jouw denkgeest moet leren wat verlossing is. 4Je wordt niet verlost van iets, maar je wordt verlost voor de heerlijkheid. 5Heerlijkheid is jouw erfgoed, jou gegeven door je Schepper opdat je die zou uitbreiden. 6Als je echter een deel van je Zelf haat, gaat heel je inzicht verloren, omdat je zonder liefde kijkt naar wat God als jezelf geschapen heeft. 7En aangezien wat Hij geschapen heeft deel van Hem is, ontzeg je Hem Zijn plaats in Zijn eigen altaar.

2. Kun je proberen God tot thuisloze te maken en toch weten dat jij thuis bent? 2Kan de Zoon de Vader verloochenen zonder te geloven dat de Vader hem verloochend heeft? 3Gods wetten gelden alleen om 118

je te beschermen, en ze gelden nooit voor niets. 4Wat jij ervaart wanneer jij je Vader verloochent, geschiedt nog steeds ter bescherming van jou, want de kracht van jouw wil kan niet worden verminderd zonder ingreep van Godswege daartegen, en elke beperking van jouw macht is niet de Wil van God. 5Kijk dan ook alleen naar de macht die God gaf om je te verlossen, indachtig dat ze de jouwe is omdat ze de Zijne is, en verbind je met je broeders in Zijn vrede.

3. Jouw vrede ligt in haar onbegrensdheid. 2Begrens de vrede die je deelt, en jouw Zelf zal beslist onbekend voor je blijven. 3Ieder altaar voor God is deel van jou, want het licht dat Hij schiep is één met Hem. 4Zou jij een broeder willen afsnijden van het licht dat het jouwe is? 5Dat zou je niet doen als je besefte dat jij alleen je eigen denkgeest verduisteren kunt. 6Zoals je hem terugbrengt, zo zul jij terugkeren. 7Dat is de wet van God ter bescherming van de Heelheid van Zijn Zoon.

4. Alleen jij kant jezelf van iets beroven. 2Verzet je niet tegen dit inzicht, want daarmee begint waarlijk het dagen van het licht. 3Bedenk ook dat de ontkenning van dit simpele feit vele vormen aanneemt, en die moet je leren herkennen en zonder uitzondering vastberaden weerstaan. 4Dit is een cruciale stap in het herontwaken. 5De beginfasen van deze ommekeer zijn vaak behoorlijk pijnlijk, want zodra schuld wordt teruggehaald van de buitenwereld, is er een sterke neiging die vanbinnen te laten onderduiken. 6In het begin is het moeilijk in te zien dat dit precies hetzelfde is, want er is geen onderscheid tussen binnen en buiten.

5. Als je broeders deel zijn van jou en jij hen ervan beschuldigt dat jou iets is ontzegd, beschuldig jij jezelf. 2En je kunt jezelf niet beschuldigen zonder hen te beschuldigen. 3Dat is de reden waarom een beschuldiging ongedaan moet worden gemaakt, en niet elders worden gezien. 4Leg die jezelf op en je kunt jezelf niet kennen, want alleen het ego beschuldigt überhaupt. 5Zelfbeschuldiging is derhalve je vereenzelvigen met het ego en is evengoed een verdediging van het ego als het beschuldigen van anderen. 6 Jij kunt niet ingaan tot Gods Tegenwoordigheid als je Zijn Zoon aanvalt. 7Wanneer Zijn Zoon zijn stem verheft tot lof van zijn Schepper, zal hij de Stem namens zijn Vader horen. 8Maar de Schepper kan niet geprezen worden zonder Zijn Zoon, want Hun heerlijkheid wordt gedeeld en Zij worden tezamen verheerlijkt.

6. Christus staat bij het altaar van God en wacht om Zijn Zoon te verwelkomen. 2Maar kom volstrekt zonder veroordeling, want anders geloof je dat de deur vergrendeld is en je niet kunt binnengaan.

3De deur is niet vergrendeld, en het is uitgesloten dat je de plaats waar God wil dat jij bent, niet betreden kunt. 4Maar heb jezelf lief met de Liefde van Christus, want aldus heeft je Vader jou lief. 5Je kunt weigeren binnen te gaan, maar je kunt de deur die Christus openhoudt niet vergrendelen. 6Kom tot mij die ze voor jou openhoudt, want zolang ik leef kan ze niet worden gesloten, en ik leef voor eeuwig. 7God is mijn leven en dat van jou, en God ontzegt niets aan Zijn Zoon.

7. Christus wacht bij Gods altaar tot Hij in jou wordt hersteld. 2God weet dat Zijn Zoon net zo volkomen vrij van schuld is als Hijzelf, en je komt nader tot Hem door Zijn Zoon te waarderen.

3Christus wacht tot je Hem aanvaardt als jouzelf, en Zijn Heelheid als die van jou. 4Want Christus is de Zoon van God, die leeft in Zijn Schepper en straalt van Zijn heerlijkheid. 5Christus is de uitbreiding van de Liefde en de lieflijkheid van God, zo volmaakt als Zijn Schepper en in vrede met Hem.

8. Gezegend is de Zoon van God wiens lichtgloed van zijn Vader afkomstig is, en wiens heerlijkheid hij delen Wil zoals zijn Vader die deelt met hem. 2Er is geen veroordeling in de Zoon, want er is geen veroordeling in de Vader. 3Door in de volmaakte Liefde van de Vader te delen moet de Zoon wel delen in wat Hem toebehoort, want anders kent hij noch de Vader, noch de Zoon. 4Vrede zij met jou die rust in God, en in wie het hele Zoonschap rust.

V. De ‘dynamiek’ van het ego

1. Niemand kan ontsnappen aan illusies tenzij hij ernaar kijkt, want door er niet naar te kijken worden ze beschermd. 2Het is niet nodig voor illusies terug te deinzen, want ze kunnen niet gevaarlijk zijn.

3We zijn klaar om het denksysteem van het ego nader te bekijken, want samen hebben we de lamp die het zal verdrijven, en aangezien je beseft dat jij het niet wilt, moet je wel klaar zijn. 4Laten we heel 119

rustig zijn wanneer we dit doen, want we zoeken slechts eerlijk naar de waarheid. 5De ‘dynamiek’

van het ego zal een tijd onze les zijn, want we moeten hier eerst naar kijken om erdoorheen te kunnen zien, aangezien jij het werkelijkheid hebt verleend. 6We zullen deze dwaling samen in stilte ongedaan maken, en vervolgens naar de waarheid kijken die erachter ligt.

2. Wat is genezing anders dan het wegnemen van al wat kennis in de weg staat? 2En hoe kan men illusies anders verdrijven dan door ze direct onder ogen te zien, zonder ze in bescherming te nemen?

3Wees dan ook niet bang, want waar je naar zult kijken is de bron van angst, en jij begint juist te leren dat angst niet werkelijk is. 4Je bent bovendien aan het leren dat zijn gevolgen verdreven kunnen worden door hun realiteit eenvoudig te ontkennen. 5De volgende stap bestaat er onmiskenbaar uit te erkennen dat wat geen gevolgen heeft, niet bestaat. 6Wetten werken niet in een vacuüm, en wat tot niets leidt heeft niet plaatsgevonden. 7Als de werkelijkheid aan haar uitbreiding wordt herkend, kan wat tot niets leidt niet werkelijk zijn. 8Wees dus niet bang om naar angst te kijken, want die kan niet worden gezien. 9Helderheid maakt per definitie verwarring ongedaan, en met licht naar de duisternis kijken lost haar onvermijdelijk op.

3. Laten we deze les in ‘egodynamiek’ beginnen met te begrijpen dat de term zelf helemaal niets betekent. 2Hij bevat precies die contradictio in terminis die maakt dat hij geen betekenis heeft.

3’Dynamiek’ vooronderstelt de macht iets te doen, en de hele misvatting over de afscheiding ligt juist in het geloof dat het ego inderdaad de macht heeft iets te doen. 4Voor jou is het ego angstwekkend omdat jij dit gelooft. 5Toch is de waarheid heel eenvoudig:

6Alle macht komt van God.

7Wat niet van Hem komt, heeft niet de macht ook maar iets te doen.

4. Wanneer we dus naar het ego kijken, bekijken we geen dynamiek, maar waandenkbeelden. 2Je kunt een waansysteem echt zonder angst bezien, want als zijn bron niet werkelijk is kan het geen gevolgen hebben. 3Het wordt nog duidelijker dat angst ongegrond is als je het doel van het ego begrijpt, dat zo onmiskenbaar zinloos is dat alle moeite daaraan besteed ontegenzeglijk verspilde moeite is. 4Het doel van het ego is heel uitdrukkelijk de autonomie van het ego. 5Vanaf het begin is het dus zijn doel geweest om afgescheiden te zijn, zichzelf genoeg, en niet afhankelijk van enige macht behalve de zijne. 6Daarom is het ego het symbool van afscheiding.

5. Elk idee heeft een bedoeling, en die bedoeling is altijd het natuurlijk uitvloeisel van wat dat idee is.

2Alles wat van het ego stamt is het natuurlijk uitvloeisel van de kern van zijn geloof, en de manier om de resultaten daarvan ongedaan te maken is eenvoudig in te zien dat de bron ervan niet natuurlijk is, omdat die niet in overeenstemming is met je ware natuur. 3Ik heb al eerder gezegd dat het een vorm van wensdenken is om tegen God in te willen, en dat dit niet werkelijk willen is. 4Zijn Wil is Eén doordat de uitbreiding van Zijn Wil niet ongelijk aan zichzelf kan zijn. 5Het echte conflict dat je ervaart speelt zich dan ook af tussen de ijdele wensen van het ego en de Wil van God, die jij deelt. 6Kan dit een echt conflict zijn?

6. Jouw onafhankelijkheid is die van de schepping, niet die van autonomie. 2Heel je scheppende functie ligt in je volledige afhankelijkheid van God, die Zijn functie met jou deelt. 3Door Zijn bereidwilligheid die te delen werd Hij even afhankelijk van jou als jij van Hem. 4Schrijf de arrogantie van het ego niet toe aan Hem die niet onafhankelijk van jou wil zijn. 5Hij heeft jou in Zijn Autonomie mee opgenomen. 6Kun jij dan geloven dat autonomie los van Hem betekenis heeft? 7Voor jouw geloof in de autonomie van het ego betaal jij de prijs van de kennis van jouw afhankelijkheid van God, waarin jouw vrijheid ligt. 8Het ego beschouwt elke afhankelijkheid als bedreigend, en het heeft zelfs je verlangen naar God vervormd tot een middel om zichzelf te bevestigen. 9Laat je echter niet misleiden door zijn interpretatie van jouw conflict.

7. Het ego valt altijd aan ten gunste van de afscheiding. 2Omdat het gelooft dat het hiertoe de macht heeft doet het niets anders, want zijn doel - autonoom zijn - is niets anders. 3Het ego is totaal in verwarring over de werkelijkheid, maar verliest zijn doel niet uit het oog. 4Het is veel waakzamer dan jij, omdat het volkomen zeker is van zijn doel. 5Jij bent in verwarring omdat jij het jouwe niet herkent.

120

8. Je moet begrijpen dat het laatste wat het ego wil dat tot jou doordringt is dat je bang voor hem bent.

2Want als het ego angst zou kunnen oproepen, zou dat je onafhankelijkheid doen afnemen en je macht verzwakken. 3Toch is de enige aanspraak die het kan maken op je trouw het idee dat het jou macht kan geven. 4Zonder die overtuiging zou je er helemaal niet naar luisteren. 5Hoe kan zijn bestaan dan voortduren als je beseft dat jij, door het te accepteren, jezelf kleineert en van macht berooft?

9. Het ego kan jou toestaan, en doet dat ook, jezelf te beschouwen als hooghartig, ongelovig,

‘luchthartig’, afstandelijk, emotioneel oppervlakkig, harteloos, ongeïnteresseerd en zelfs wanhopig, maar niet als echt bang. 2Het ego spant zich voortdurend in om angst te bagatelliseren, maar niet ongedaan te maken, en dat is inderdaad een vaardigheid die het bijzonder vernuftig toepast. 3Hoe kan het de afscheiding preken zonder die door angst in stand te houden, en zou je er trouwens naar luisteren als jij inzag dat het juist hiermee bezig is?

10. Jouw inzicht dat al wat jou van God lijkt te scheiden alleen maar angst is, ongeacht de vorm die het aanneemt en volkomen los van hoe het ego wil dat jij dit ervaart, vormt daarom de voornaamste bedreiging voor het ego. 2Dit besef doet zijn droom van autonomie op zijn grondvesten schudden.

3Want hoewel je een vals idee van onafhankelijkheid misschien gedoogt, zul je de prijs van angst die je daarvoor betaalt niet aanvaarden als je dat inziet. 4Maar dat is de prijs, en het ego kan die niet bagatelliseren. 5Als jij liefde negeert, negeer jij jezelf, en moet je wel bang zijn voor onwerkelijkheid, omdat jij jezelf verloochend hebt. 6Door te geloven dat je de waarheid met succes hebt aangevallen, geloof jij dat er macht schuilt in de aanval. 7Heel simpel gezegd ben jij dus bang geworden voor jezelf.

8En niemand wil iets vinden waarvan hij gelooft dat het hem vernietigen zou.

11. Als het doel van het ego om autonoom te zijn verwezenlijkt kon worden, zou Gods bedoeling kunnen worden verijdeld, en dat is onmogelijk. 2Alleen door te leren wat angst is kun jij uiteindelijk het mogelijke van het onmogelijke, en het ware van het onware leren onderscheiden. 3Volgens de leer van het ego kan zijn doel worden verwezenlijkt en Gods doel niet. 4Volgens de leer van de Heilige Geest kan alleen Gods doel worden verwezenlijkt, en dat is al verwezenlijkt.

12. God is even afhankelijk van jou als jij van Hem, omdat Zijn Autonomie de jouwe omvat en zodoende niet compleet is wanneer die ontbreekt. 2Je kunt jouw autonomie alleen vestigen door je met Hem te vereenzelvigen en je functie te vervullen zoals die in waarheid bestaat. 3Het ego gelooft dat het verwezenlijken van zijn doel geluk betekent. 4Maar het is jou gegeven te weten dat Gods functie de jouwe is en geluk niet gevonden kan worden los van Jullie gezamenlijke Wil. 5Erken slechts dat het egodoel, dat jij zo ijverig hebt nagejaagd, jou louter angst heeft gebracht, en het wordt moeilijk vol te houden dat angst geluk betekent. 6Instandgehouden door angst, wil het ego jou dit juist laten geloven. 7Maar Gods Zoon is niet krankzinnig en kan dit niet geloven. 8Laat hem dit slechts inzien en hij zal het niet aanvaarden. 9Want alleen krankzinnigen zouden in plaats van liefde angst kiezen, en alleen krankzinnigen zouden geloven dat liefde gewonnen kan worden door aan te vallen. 10Maar wie innerlijk gezond is, beseft dat alleen een aanval angst teweeg kan brengen, waarvoor de Liefde van God hem volkomen behoedt.

13. Het ego analyseert, de Heilige Geest accepteert. 2Heelheid kan alleen worden gewaardeerd vanuit acceptatie, want analyseren betekent afbreken of uitsplitsen. 3De poging om totaliteit te begrijpen door die af te breken, typeert duidelijk de tegenstrijdigheid waarmee het ego alles benadert. 4Het ego gelooft dat macht, inzicht en waarheid in afscheiding besloten liggen, en om dit geloof te funderen moet het aanvallen. 5Onbewust van het feit dat dit geloof niet gefundeerd kan worden, en geobsedeerd door de overtuiging dat afscheiding verlossing is, valt het ego alles aan wat het ziet door het in kleine, onsamenhangende delen te breken die geen betekenisvoile relaties en dus geen betekenis hebben. 6Het ego zal altijd chaos in de plaats stellen van betekenis, want als afscheiding verlossing is, staat harmonie gelijk met bedreiging.

14. De interpretaties die het ego geeft aan de wetten van de waarneming zijn precies tegenovergesteld aan die van de Heilige Geest, en moeten dat ook wel zijn. 2Het ego concentreert zich op dwaling en negeert de waarheid. 3Het maakt elke vergissing die het ziet werkelijk, en concludeert met een typerende cirkelredenering dat op grond van die vergissing een consistente waarheid alleen maar betekenisloos kan zijn. 4De volgende stap ligt dan voor de hand. 5Als een consistente waarheid 121

betekenisloos is, moet inconsistentie waar zijn. 6Terwijl het de dwaling duidelijk voor ogen houdt en beschermt wat het tot werkelijkheid heeft gemaakt, gaat het ego over tot de volgende stap in zijn denksysteem: dwaling is werkelijkheid en waarheid is dwaling.

15. Het ego doet geen poging dit te begrijpen, en het valt ook duidelijk niet te begrijpen, maar het doet wel pogingen dit te bewijzen, en doet dat voortdurend. 2Terwijl het analyseert met het doel betekenis aan te vallen, slaagt het ego erin die te negeren, en blijft het zitten met een reeks versplinterde waarnemingen die het samenbundelt ten behoeve van zichzelf. 3Dit wordt dan het universum dat het waarneemt. 4En het is dit universum dat op zijn beurt het egobewijs wordt van zijn eigen realiteit.

16. Onderschat niet de aantrekkingskracht van egobewijzen voor hen die ernaar willen luisteren.

2Selectieve waarneming kiest haar getuigen zorgvuldig uit, en haar getuigen zijn consistent. 3De bewijsvoering voor de waanzin is sterk voor wie waanzinnig is. 4Want argumentatie eindigt waar ze begint, en geen enkel denksysteem overstijgt zijn bron. 5Maar argumentatie zonder betekenis kan niets bewijzen, en wie erdoor overtuigd is, verkeert beslist in de waan. 6Kan het ego naar waarheid onderwijzen als het de waarheid negeert? 7Kan het waarnemen wat het heeft ontkend? 8Zijn getuigen leggen wel degelijk getuigenis af van zijn ontkenning, maar bepaald niet van wát het heeft ontkend.

9Het ego kijkt recht naar de Vader en ziet Hem niet, want het heeft Zijn Zoon verloochend.

17. Wil jij je de Vader herinneren? 2Aanvaard Zijn Zoon, en je zult je Hem herinneren. 3Niets kan aantonen dat Zijn Zoon onwaardig is, want niets kan bewijzen dat een leugen waar is. “Wat je van Zijn Zoon ziet door de ogen van het ego, toont aan dat Zijn Zoon niet bestaat, maar waar de Zoon is, moet ook de Vader zijn. 5Aanvaard wat God niet ontkent, en het zal zijn waarheid bewijzen. 6De getuigen voor God staan in Zijn licht en aanschouwen wat Hij heeft geschapen. 7Hun stilte is het teken dat zij Gods Zoon hebben aanschouwd, en in Christus’ Tegenwoordigheid hoeven ze niets te bewijzen, want Christus spreekt tot hen van Zichzelf en van Zijn Vader. 8Ze zwijgen omdat Christus tot hen spreekt, en het zijn Zijn woorden die ze spreken.

18. Iedere broeder die jij ontmoet wordt een getuige voor Christus of voor het ego, afhankelijk van wat jij in hem waarneemt. 2Eenieder overtuigt jou van wat jij wilt waarnemen, en van de werkelijkheid van het koninkrijk waarvoor jij verkiest waakzaam te zijn. 3Alles wat je waarneemt is een getuige voor het denksysteem waarvan jij wilt dat het waar is. 4Elke broeder heeft de macht jou vrij te maken, als jij ervoor kiest vrij te zijn. 5Je kunt geen vals getuigenis van hem aannemen als je geen valse getuigen tegen hem hebt opgeroepen. 6Als hij jou niet van Christus spreekt, heb jij hem niet van Christus gesproken. 7Je hoort slechts je eigen stem, en als Christus door jou spreekt zul je Hem horen.

VI. Ontwaken tot verlossing

1. Het is onmogelijk niet te geloven wat je ziet, maar het is even onmogelijk te zien wat je niet gelooft.

2Waarnemingen worden opgebouwd op basis van ervaring, en ervaring leidt tot overtuigingen. 3Pas wanneer overtuigingen worden gefixeerd, worden waarnemingen stabiel. 4In feite zie je dus inderdaad wat je gelooft. 5Dat bedoelde ik toen ik zei: ‘Zalig zijn zij die niet hebben gezien en toch geloven,’

want zij die in de opstanding geloven, zullen die zien. 6De opstanding is de totale triomf van Christus over het ego, niet door aan te vallen maar door te overstijgen. 7Want Christus verheft Zich zonder meer boven het ego en al zijn werken, en stijgt op tot de Vader en Zijn Koninkrijk.

2. Wil jij je voegen bij de opstanding of bij de kruisiging? 2Wil jij je broeders veroordelen of bevrijden?

3Wil jij je gevangenis overstijgen en opstijgen tot de Vader? 4Dit is een en dezelfde vraag en krijgt steeds hetzelfde antwoord. 5Er is veel verwarring geweest over wat waarneming wil zeggen, omdat het woord zowel voor gewaarwording als voor de interpretatie daarvan wordt gebruikt. 6Toch kun je zonder interpretatie niets gewaarworden, want wat je waarneemt is jouw interpretatie.

3. Deze cursus is volkomen helder. 2Als je hem niet helder ziet, komt dit doordat je er een interpretatie aan geeft die ertegen indruist, waardoor je hem niet gelooft. 3En aangezien geloof de waarneming bepaalt, neem je niet waar wat hij betekent, waardoor je hem niet accepteert. 4Maar verschillende ervaringen leiden tot verschillende overtuigingen, en daarmee tot verschillende waarnemingen.

122

5Want waarnemingen worden geleerd aan de hand van overtuigingen, en ervaring onderwijst wel degelijk. 6Ik ben bezig je naar een nieuw soort ervaring te leiden die je steeds minder genegen bent te ontkennen. 7Van Christus leren is makkelijk, want met Hem waarnemen brengt in het geheel geen belasting met zich mee. 8Zijn waarnemingen vormen je natuurlijke gewaarwording, en het zijn alleen de vervormingen die jij aanbrengt die jou moe maken. 9Laat de Christus in jou voor jou interpreteren, en probeer wat je ziet niet in te perken door bekrompen, futiele overtuigingen die Gods Zoon onwaardig zijn. 10Want tot het moment dat Christus tot de Zijnen komt, zal de Zoon van God zichzelf als Vaderloos zien.

4. Ik ben jouw opstanding en jouw leven. 2Jij leeft in mij omdat je leeft in God. 3En ieder leeft in jou, zoals jij in ieder leeft. 4Kun je dan onwaardigheid in een broeder zien en die niet zien in jezelf? 5En kun je die zien in jezelf en die niet zien in God? 6Geloof in de opstanding, want die is volbracht, en ze werd in jou volbracht. 7Dit geldt nu evenzeer als het ooit gelden zal, want de opstanding is de Wil van God, die tijd noch uitzondering kent. 8Maar maak zelf geen uitzonderingen, want anders zul je niet zien wat voor jou werd volbracht. 9Wij stijgen immers tezamen op tot de Vader, zoals het was in den beginne, nu is en eeuwig zijn zal, want zo is het wezen van Gods Zoon zoals zijn Vader hem geschapen heeft.

5. Onderschat de macht van de toewijding van Gods Zoon niet, noch de macht die de god die hij aanbidt over hem heeft. 2Want hij plaatst zichzelf aan het altaar van zijn god, of het nu de god is die hij heeft gemaakt, of de God die hem geschapen heeft. 3Daarom is zijn slavernij even totaal als zijn vrijheid, want hij zal alleen de god gehoorzamen die hij aanvaardt. 4De god van de kruisiging eist dat hij kruisigt, en zijn aanbidders gehoorzamen. 5In zijn naam kruisigen zij zichzelf, in de overtuiging dat de macht van Gods Zoon geboren wordt uit offers en pijn. 6De God der opstanding eist niets, want Hij wil niets wegnemen. 7Hij verlangt geen gehoorzaamheid, want gehoorzaamheid houdt onderwerping in. 8Hij wil alleen dat jij jouw wil leert kennen en die volgt, niet in een geest van offering of onderwerping, maar in de blijmoedigheid van de vrijheid.

6. De opstanding kan niet anders dan blijmoedig je trouw opwekken, want ze is het symbool van vreugde. 2Heel de onweerstaanbaarheid van haar macht is gelegen in het feit dat ze vertegenwoordigt wat jij verlangt te zijn. 3De vrijheid om alles wat jou kwetst, vernedert en angst aanjaagt achter je te laten, kan jou niet worden opgedrongen, maar wel worden geschonken door de genade van God. 4En jij kunt haar aanvaarden door Zijn genade, want God is Zijn Zoon genadig, door hem zonder meer als de Zijne te aanvaarden. 5Wie dan is de jouwe? 6De Vader heeft jou al het Zijne gegeven en Hij Zelf is de jouwe samen met hen. 7Waak over hen in hun opstanding, want anders zul je niet in God ontwaken, veilig omringd door wat voor eeuwig het jouwe is.

7. Je zult geen vrede vinden voor je de spijkers hebt verwijderd uit de handen van Gods Zoon, en de laatste doorn van zijn voorhoofd hebt weggenomen. 2De Liefde van God omringt Zijn Zoon, die door de god van de kruisiging wordt veroordeeld. 3Onderwijs niet dat ik tevergeefs gestorven ben.

4Onderwijs liever dat ik niet gestorven ben door te demonstreren dat ik leef in jou. 5Want het ongedaan maken van de kruisiging van Gods Zoon is het werk van de verlossing, waarin ieder een gelijkwaardig aandeel heeft. 6God velt geen oordeel over Zijn schuldeloze Zoon. 7Hoe zou het anders kunnen zijn, daar Hij Zichzelf aan hem gegeven heeft?

8. Je hebt jezelf aan het kruis genageld, en een doornenkroon op je eigen hoofd gezet. 2Maar jij kunt Gods Zoon niet kruisigen, want de Wil van God kan niet sterven. 3Zijn Zoon is van zijn eigen kruisiging verlost, en jij kunt niet ter dood veroordelen wie God het eeuwig leven geschonken heeft.

4De droom van de kruisiging drukt nog steeds zwaar op je ogen, maar wat je ziet in dromen is niet de werkelijkheid. 5Zolang jij de Zoon van God als gekruisigd ziet, ben je in slaap. 6En zolang jij gelooft dat je hem kunt kruisigen, heb je slechts nachtmerries. 7Jij die begint te ontwaken bent je nog steeds van dromen bewust, en bent ze nog niet vergeten. 8Het vergeten van dromen en je bewust worden van Christus komt met het wekken van anderen om te delen in jouw verlossing.

9. Je zult tot je eigen roep ontwaken, want de Roep om te ontwaken is in jou. 2Als ik in jou leef, ben jij wakker. 3Toch dien je de werken te zien die ik door jou doe, anders zul je niet zien dat ik ze jegens jou heb gedaan. 4Leg geen beperkingen op aan wat jij meent dat ik door jou kan doen, anders zul je niet aanvaarden wat ik voor jou kan doen. 5Maar het is al gedaan, en als je niet alles geeft wat je ontvangen 123

hebt, zul je niet weten dat je verlosser leeft en dat jij met hem bent ontwaakt. 6De verlossing wordt slechts herkend door haar met anderen te delen.

10. Gods Zoon is verlost. 2Draag slechts dit bewustzijn naar het Zoonschap, en je zult een aandeel in de verlossing hebben even waardevol als dat van mij. 3Want als jij het van mij leert, moet jouw aandeel wel gelijk zijn aan het mijne. 4Als je gelooft dat het jouwe beperkt is, beperk je het mijne. 5Er is geen rangorde naar moeilijkheid bij wonderen, omdat al Gods Zonen gelijkwaardig zijn, en hun gelijkheid is hun eenheid. 6De hele macht van God bevindt zich in ieder deel van Hem, en niets dat tegenstrijdig is aan Zijn Wil is groot of klein. 7Wat niet bestaat heeft grootte noch formaat. 8Voor God zijn alle dingen mogelijk. 9En aan Christus is het gegeven zoals de Vader te zijn.

VII. De conditie van de werkelijkheid

1. De wereld zoals jij die waarneemt kan niet door de Vader zijn geschapen, want de wereld is niet zoals jij die ziet. 2God heeft alleen het eeuwige geschapen, en alles wat jij ziet is vergankelijk. 3Daarom moet er wel een andere wereld bestaan die jij niet ziet. 4De Bijbel spreekt van een nieuwe Hemel en een nieuwe aarde, maar dit kan niet letterlijk waar zijn, want wat eeuwig is wordt niet opnieuw geschapen. 5Op nieuwe wijze waarnemen betekent eenvoudig nogmaals waarnemen, wat inhoudt dat je voordien, of in de tussentijd, helemaal niet waarnam. 6Wat is dan de wereld die op jouw waarneming wacht, wanneer je die ziet?

2. Iedere liefdevolle gedachte die de Zoon van God ooit heeft gehad is eeuwig. 2De liefdevolle gedachten die zijn denkgeest in deze wereld waarneemt, vormen de enige werkelijkheid van de wereld. 3Het zijn nog steeds waarnemingen, omdat hij nog steeds gelooft dat hij afgescheiden is.

4Toch zijn ze eeuwig, omdat ze liefdevol zijn. 5En doordat ze liefdevol zijn, zijn ze als de Vader, en kunnen daarom niet sterven. 6De werkelijke wereld kan daadwerkelijk worden waargenomen. 7Al wat nodig is, is de bereidwilligheid niets anders te zien. 8Want als je zowel goed als kwaad waarneemt, aanvaard je zowel het onware als het ware zonder daartussen onderscheid te maken.

3. Het ego kan weliswaar enig goeds zien, maar nooit alleen het goede. 2Dat is de reden waarom zijn waarnemingen zo wisselend zijn. 3Het wijst goedheid niet totaal af, want dat zou jij niet kunnen accepteren. 4Maar het voegt altijd iets wat niet werkelijk is aan het werkelijke toe, en verwart aldus illusie en werkelijkheid. 5Waarnemingen kunnen immers niet ten dele waar zijn. 6Als je zowel in waarheid als in illusie gelooft, kun je niet zeggen welke waar is. 7Om jouw persoonlijke autonomie te vestigen heb je geprobeerd anders dan je Vader te scheppen, waarbij je geloofde dat wat jij gemaakt hebt anders dan Hij kan zijn. 8Maar al wat waar is, is niet anders dan Hij. 9Alleen de waarneming van de werkelijke wereld zal jou naar de werkelijke Hemel leiden, want het zal je in staat stellen die te begrijpen

4. Het waarnemen van goedheid is geen kennis, maar het ontkennen van het tegendeel van goedheid stelt jou in staat een conditie te herkennen waarin tegendelen niet bestaan. 2En dit is de conditie voor kennis. 3Zonder je hiervan bewust te zijn heb je niet aan haar condities voldaan, en totdat je dit wel gedaan hebt, zul je niet weten dat ze jou al toebehoort. 4Je hebt veel ideeën gemaakt die jij tussen jezelf en je Schepper hebt geplaatst, en deze overtuigingen vormen de wereld zoals jij die waarneemt.

5De waarheid is hier niet afwezig, maar ze is versluierd. 6Je kent het verschil niet tussen wat jij gemaakt hebt en wat God heeft geschapen, en daarom ken je het verschil niet tussen wat jij gemaakt hebt en wat jij hebt geschapen. 7Geloven dat je de werkelijke wereld kunt waarnemen is geloven dat jij jezelf kunt kennen. 8Je kunt God kennen, omdat het Zijn Wil is gekend te zijn. 9Van al wat jij gemaakt hebt, is de werkelijke wereld het enige dat de Heilige Geest voor jou heeft bewaard, en uitsluitend dat waarnemen betekent verlossing, want het is de erkenning dat alleen de werkelijkheid waar is.

VIII. Het probleem en het antwoord

124

1. Dit is een heel eenvoudige cursus. 2Misschien heb je niet het gevoel dat jij een cursus nodig hebt die uiteindelijk onderwijst dat alleen de werkelijkheid waar is. 3Maar geloof jij dat ook? 4Wanneer je de werkelijke wereld waarneemt, zul je inzien dat jij het niet geloofde. 5Maar de snelheid waarmee jouw nieuwe en uitsluitend ware waarneming in kennis zal worden omgezet, zal jou slechts een ogenblik de tijd gunnen te beseffen dat alleen dit waar is. 6En dan zal alles wat jij gemaakt hebt vergeten zijn: het goede en het slechte, het onware en het ware. 7Want als de Hemel en de aarde één worden, zal zelfs de werkelijke wereld uit je zicht verdwijnen. 8Het einde van de wereld is niet haar vernietiging, maar haar omzetting in de Hemel. 9De herinterpretatie van de wereld is de overdracht van alle waarneming naar kennis.

2. De Bijbel zegt je te worden als kleine kinderen. 2Kleine kinderen zien in dat ze niet begrijpen wat ze waarnemen, en vragen daarom wat het betekent. 3Bega niet de vergissing te geloven dat jij begrijpt wat je waarneemt, want de betekenis daarvan is voor jou verloren gegaan. 4Maar de Heilige Geest heeft die betekenis voor jou bewaard, en als je Hem de interpretatie laat, zal Hij jou teruggeven wat jij hebt weggegooid. 5Zolang jij echter denkt die betekenis te kennen, zul je de noodzaak niet zien Hem hierom te vragen.

3. Van niets wat je waarneemt ken jij de betekenis. 2Niet één gedachte die je eropna houdt is volkomen waar. 3Door dit te erkennen maak je een doortastend begin. 4Je bent niet misleid, je hebt in het geheel geen leiding aanvaard. 5Je hebt grote behoefte aan onderricht in waarneming, want je begrijpt niets.

6Erken dit, maar aanvaard het niet, want begrip is je erfgoed. 7Waarnemingen worden aangeleerd, en aan een Leraar ontbreekt het jou niet. 8Maar je bereidwilligheid om van Hem te leren hangt af van je bereidwilligheid om alles wat jij jezelf hebt aangeleerd in twijfel te trekken, want jij die op een onjuiste wijze hebt geleerd hoort niet je eigen leraar te zijn.

4. Niemand kan de waarheid achterhouden behalve voor zichzelf. 2Toch zal God jou het Antwoord niet weigeren dat Hij gegeven heeft. 3Vraag dus om wat van jou is, maar wat jij niet hebt gemaakt, en verdedig jezelf niet tegen de waarheid. 4Jij hebt het probleem gemaakt dat God beantwoord heeft.

5Stel jezelf daarom een simpele vraag:

6Wil ik het probleem, of wil Ik het antwoord?

7Kies voor het antwoord en je zult het ontvangen, want je zult het zien zoals het is, en het is al van jou.

5. Misschien klaag je erover dat deze cursus niet specifiek genoeg voor jou is om te begrijpen en te gebruiken. 2Maar misschien heb jij niet gedaan wat hij specifiek bepleit. 3Dit is geen cursus in het spelen met ideeën, maar in de praktische toepassing ervan. 4Niets kan specifieker zijn dan dat jou wordt gezegd dat je zult ontvangen als je vraagt. 5De Heilige Geest zal ieder specifiek probleem beantwoorden, zolang jij gelooft dat problemen specifiek zijn. 6Zijn antwoord is zowel veelvoudig als één, zolang jij gelooft dat het ene veelvoudig is. 7Misschien ben je bang voor Zijn specificiteit, uit angst voor wat jij meent dat deze van jou zal eisen. 8Maar alleen door te vragen zul je leren dat niets wat van God komt ook maar iets van jou eist. 9God geeft, Hij neemt niet. 10Wanneer jij weigert te vragen, komt dit doordat je gelooft dat vragen nemen is in plaats van delen.

6. De Heilige Geest geeft jou alleen wat van jou is, en zal er niets voor terugnemen. 2Wat van jou is, is immers alles, en dat deel jij met God. 3Dat maakt zijn werkelijkheid uit. 4Zou de Heilige Geest, die alleen maar wil teruggeven, in staat zijn de vraag verkeerd te interpreteren die jij moet stellen om Zijn antwoord te vernemen? 5Je hebt het antwoord al gehoord, maar je hebt de vraag verkeerd begrepen.

6Jij gelooft dat de Heilige Geest om leiding vragen hetzelfde is als vragen om van iets te worden beroofd.

7. Lief kind van God, jij begrijpt je Vader niet. 2Je gelooft in een wereld die neemt, want je gelooft dat je kunt krijgen door te nemen. 3En door zo waar te nemen heb je de werkelijke wereld uit het oog verloren. 4Je bent bang voor de wereld zoals jij die ziet, maar de werkelijke wereld is nog steeds van jou, als je er maar om vraagt. 5Ontzeg jezelf die niet, want ze kan jou alleen maar bevrijden. 6Niets wat van God komt zal Zijn Zoon, die Hij vrij heeft geschapen en wiens vrijheid door Zijn Wezen wordt beschermd, tot slaaf maken. 7Gezegend ben jij die bereid bent God onbevreesd de waarheid te vragen, want alleen zo kun jij leren dat Zijn antwoord bevrijding van angst betekent.

125

8. Schitterend kind van God, je vraagt slechts om wat ik je heb beloofd. 2Geloof je echt dat ik je zou misleiden? 3Het Koninkrijk der Hemelen is in jou.* 4Geloof dat de waarheid in mij is, want ik weet dat ze in jou is. 5Gods Zonen hebben niets wat ze niet met elkaar delen. 6Vraag enige Zoon van God om de waarheid en je hebt die aan mij gevraagd. 7Niet een van ons die niet het antwoord in zich draagt, als gave aan eenieder die hem daarom vraagt.

9. Vraag wat dan ook aan Gods Zoon en zijn Vader zal jou antwoorden, want Christus vergist Zich niet in Zijn Vader en Zijn Vader niet in Hem. 2Vergis ook jij je dan niet in jouw broeder en zie alleen zijn liefdevolle gedachten als zijn werkelijkheid, want door te ontkennen dat zijn denkgeest gespleten is zul jij de jouwe genezen. 3Aanvaard hem zoals zijn Vader hem aanvaardt en genees hem tot Christus, want in Christus ligt zijn en jouw genezing. 4Christus is de Zoon van God die op geen enkele wijze afgescheiden is van Zijn Vader, en van wie iedere gedachte even liefdevol is als de Gedachte van Zijn Vader waardoor Hij geschapen werd. 5Vergis je niet in Gods Zoon, want in dat geval moet jij je in jezelf vergissen. 6En als jij je in jezelf vergist, vergis jij je in je Vader, in wie geen vergissing mogelijk is.

10. In de werkelijke wereld is geen ziekte, want er is geen afscheiding en geen verdeeldheid. 2Alleen liefdevolle gedachten worden er waargenomen, en omdat niemand verstoken is van jouw hulp, vergezelt Gods Hulp jou overal. 3Naarmate jouw bereidheid groeit om die Hulp te aanvaarden door erom te vragen, zul je die geven omdat je die wilt. 4Niets zal je genezend vermogen te boven gaan, want niets zal jou geweigerd worden op je eenvoudig verzoek. 5Welke problemen zullen er niet verdwijnen in de Tegenwoordigheid van Gods Antwoord? 6Vraag dan om de werkelijkheid van jouw broeder te leren kennen, want dat is wat je in hem waarnemen zult, en je zult jouw schoonheid in de zijne weerspiegeld zien.

11. Aanvaard niet de wisselende waarneming die jouw broeder van zichzelf heeft, want zijn gespleten denkgeest is de jouwe, en jij zult jouw genezing niet aanvaarden zonder de zijne. 2Want jullie delen de werkelijke wereld zoals jullie de Hemel delen, en zijn genezing is die van jou. 3Jezelf liefhebben betekent jezelf genezen, en je kunt niet een deel van jou als ziek waarnemen en tevens je doel bereiken. 4Broeder, wij genezen tezamen zoals wij tezamen leven en tezamen liefhebben. 5Vergis je niet in Gods Zoon, want hij is één met zichzelf en één met zijn Vader. 6Heb hem lief die door zijn Vader wordt bemind, en je zult leren wat de Liefde van de Vader voor jou betekent.

12. Als jij in een broeder iets ziet wat jou ergert, ruk dan die ergernis uit je denkgeest, want het is Christus die jou ergert en je vergist je in Hem. 2Genees in Christus, en wees niet door Hem geërgerd, want er is niets ergerlijks in Hem. 3Als wat jij ziet jou ergert, ben jij over jezelf geërgerd en veroordeel je Gods Zoon die door God niet veroordeeld wordt. 4Laat de Heilige Geest alle ergernissen die Gods Zoon jegens zichzelf koestert wegnemen, en zie iemand alleen via Zijn leiding, want Hij wil jou verlossen van elke veroordeling. 5Aanvaard Zijn genezend vermogen en wend dit aan ten bate van allen die Hij jou zendt, want Hij wil de Zoon van God genezen, in wie Hij Zich niet vergist.

13. Kinderen zien angstaanjagende spoken, monsters en draken, en zijn door angst bevangen. 2Maar als ze iemand die ze vertrouwen naar de betekenis vragen van wat ze zien, en bereid zijn hun eigen interpretaties los te laten ten gunste van de werkelijkheid, verdwijnt daarmee hun angst. 3Wanneer een kind geholpen wordt zijn ‘spook’ te vertalen in een gordijn, zijn ‘monster’ in een schaduw en zijn

‘draak’ in een droom, is het niet langer bang, en lacht het vrolijk om zijn eigen angst.

14. Jij, mijn kind, bent bang voor je broeders, voor je Vader en voor jouzelf. 2Maar je vergist je slechts in hen. 3Vraag aan de Leraar van de werkelijkheid wat zij zijn, en als je Zijn antwoord hoort, zul ook jij om je angsten lachen en ze door vrede vervangen. 4Want angst ligt niet in de werkelijkheid, maar in de denkgeest van kinderen die de werkelijkheid niet begrijpen. 5Het is alleen hun gebrek aan begrip dat hen angst aanjaagt, en wanneer ze waarlijk leren zien, zijn ze niet bang. 6En daarom zullen ze opnieuw om de waarheid vragen wanneer ze angstig zijn. 7Het is niet de werkelijkheid van je broeders of je Vader of jouzelf die jou angst aanjaagt. 8Jij weet niet wat ze zijn, en daarom zie je hen als spoken, monsters en draken. 9Vraag aan Degene die wel weet wat hun werkelijkheid is, en Hij zal je zeggen wat zij zijn. 10Want jij begrijpt hen niet, en omdat je misleid bent door wat je ziet, heb je de werkelijkheid nodig om je angsten te verjagen.

126

15. Wil jij je angsten niet verruilen voor de waarheid, als die ruil plaatsvindt mits je er maar om vraagt? 2Want als God Zich niet in jou vergist, kun jij je alleen in jezelf vergissen. 3Maar jij kunt de waarheid over jezelf leren van de Heilige Geest, die jou zal onderwijzen dat er in jou, als deel van God, geen vergissing mogelijk is. 4Wanneer jij jezelf zonder begoocheling waarneemt, zul je de werkelijke wereld aanvaarden in plaats van de onware die jij hebt gemaakt. 5En dan zal je Vader Zich naar je toebuigen en de laatste stap voor jou zetten, door jou te verheffen tot Zichzelf.

Hoofdstuk 12

HET LEERPLAN VAN DE HEILIGE GEEST

I. Het oordeel van de Heilige Geest

1. Er is je gezegd dwaling niet tot werkelijkheid te maken, en het is heel simpel om dit te doen. 2Als je in dwaling wilt geloven, moet je die wel tot werkelijkheid maken, omdat ze niet waar is. 3Maar de waarheid is werkelijkheid krachtens zichzelf, en om in de waarheid te geloven hoef je helemaal niets te doen. 4Weet dat je niet rechtstreeks op iets reageert, maar op jouw interpretatie daarvan. 5Je interpretatie wordt zodoende de rechtvaardiging voor je reactie. 6Dat is de reden waarom het analyseren van andermans motieven zo riskant voor je is. 7Als je besluit dat iemand je werkelijk probeert aan te vallen of in de steek te laten of te onderwerpen, reageer je alsof hij dat daadwerkelijk heeft gedaan, omdat je voor jezelf zijn dwaling tot werkelijkheid hebt gemaakt. 8Een dwaling interpreteren is er macht aan verlenen, en als je dat hebt gedaan, zul je de waarheid uit het oog verliezen.

2. De analyse van de motivaties van het ego is heel ingewikkeld, heel versluierend en vindt nooit zonder de betrokkenheid van jouw eigen ego plaats. 2Het hele proces is een duidelijke poging om aan te tonen dat je zelf in staat bent te begrijpen wat je waarneemt. 3Dit blijkt uit het feit dat je op je eigen interpretaties reageert alsof ze juist zijn. 4Je kunt je reacties dan weliswaar gedragsmatig beheersen, maar niet gevoelsmatig. 5Dit zou ontegenzeggelijk een splitsing of een aanval betekenen op de integriteit van je denkgeest, waarbij het ene niveau tegen het andere wordt opgezet.

3. Er is maar één interpretatie van motivaties die steekhoudend is. 2En omdat die het oordeel van de Heilige Geest vertegenwoordigt, vergt ze van jouw kant niet de minste inspanning. 3Iedere liefdevolle gedachte is waar. 4Al het andere is een verzoek om genezing en hulp, ongeacht de vorm die het aanneemt. 5Kan iemand met recht en reden kwaad reageren als een broeder hem om hulp verzoekt?

6Er is maar één reactie op z’n plaats, en dat is de bereidwilligheid hem die hulp te geven, want dat is het enige waar hij om vraagt. 7Geef je hem iets anders, dan matig jij je het recht aan zijn werkelijkheid aan te vallen door die te interpreteren zoals het jou goeddunkt. 8Misschien is het gevaar dat hierin voor je eigen denkgeest schuilt je nog niet volkomen duidelijk. 9Als je gelooft dat een verzoek om hulp iets anders is, zul je ook op iets anders reageren. 10Jouw reactie zal dan misplaatst zijn ten opzichte van de werkelijkheid zoals ze is, maar niet ten opzichte van jouw waarneming daarvan.

4. Er is niets wat jou belet elke roep om hulp precies te zien als wat die is, op je eigen ingebeelde aanvalbehoefte na. 2Alleen al daardoor ben je bereid verwikkeld te raken in eindeloze ‘gevechten’ met de werkelijkheid, waarin je de realiteit van de behoefte aan genezing ontkent door die tot iets onwerkelijks te maken. 3Je zou dit niet doen, ware het niet dat je ongenegen bent de werkelijkheid te aanvaarden zoals die is, zodat je die daardoor aan jezelf onthoudt.

5. Het is stellig een goede raad je te zeggen geen oordeel te vellen over wat je niet begrijpt. 2Niemand met een persoonlijke investering is een betrouwbare getuige, want de waarheid is voor hem geworden tot wat hij wil. 3Als jij niet bereid bent een verzoek om hulp te zien als wat het is, komt dat doordat je niet bereid bent hulp te geven en die te ontvangen. 4Een roep om hulp niet als zodanig herkennen is hulp welgeren. 5Wil je beweren dat jij die niet nodig hebt? 6Toch is dit het wat je beweert wanneer jij een broeders verzoek weigert te herkennen, want alleen door op zijn verzoek in te gaan kun jij geholpen worden. 7Welger hem jouw hulp en je zult Gods Antwoord aan jou niet herkennen.

127

8De Heilige Geest heeft jouw hulp bij het interpreteren van motivaties niet nodig, maar jij de Zijne wel.

6. De enige reactie op jouw broeder die op z’n plaats is, is waardering. 2Hem is dank verschuldigd, zowel voor zijn liefdevolle gedachten als voor zijn verzoeken om hulp, want beide zijn in staat jou bewust te maken van liefde, mits jij ze juist waarneemt. 3En heel je gevoel van spanning vloeit voort uit je pogingen niet slechts dit ene te doen. 4Wat is Gods verlossingsplan toch eenvoudig! 5Er is maar één reactie op de werkelijkheid, want de werkelijkheid geeft geen enkele aanleiding tot conflicten. 6Er is maar één Leraar van de werkelijkheid die begrijpt wat ze is. 7Hij verandert Zijn Gedachten over de werkelijkheid niet, omdat de werkelijkheid niet verandert. 8Hoewel jouw interpretaties van de werkelijkheid in jouw staat van verdeeldheid geen betekenis hebben, blijven de Zijne steevast waar.

9Hij geeft ze aan jou omdat ze voor jou zijn. 10Doe geen poging een broeder op jouw manier te

‘helpen’, want je kunt jezelf niet helpen. 11Maar hoor zijn roep om Gods Hulp, en je zult je eigen behoefte aan de Vader inzien.

7. Jouw interpretaties van je broeders behoeften zijn jouw interpretatie van die van jezelf. 2Door hulp te geven vraag je erom, en als je slechts één behoefte in jezelf ziet ben je genezen. 3Want je zult Gods Antwoord herkennen zoals jij wilt dat Het is, en als je Het werkelijk wilt, zal Het waarlijk het jouwe zijn. 4Met elk verzoek waarop jij in de Naam van Christus antwoordt, komt de herinnering van jouw Vader dichter bij je bewustzijn. 5Hoor dan, omwille van jouw behoefte, iedere roep om hulp als wat die is, zodat God jou kan antwoorden.

8. Door de interpretatie die de Heilige Geest van andermans reacties geeft steeds consequenter toe te passen, zul jij je er in toenemende mate van bewust worden dat Zijn criteria evenzeer op jou van toepassing zijn. 2Want angst als zodanig herkennen volstaat niet om eraan te ontkomen, hoewel die herkenning noodzakelijk is om te tonen dat het nodig is dat je eraan ontkomt. 3De Heilige Geest moet nog altijd de angst omzetten in waarheid. 4Als je met de angst zou blijven zitten wanneer je die eenmaal had herkend, zou je een stap van de werkelijkheid weg hebben gezet in plaats van ernaartoe.

5Toch hebben we herhaaldelijk de nadruk gelegd op de noodzaak angst te herkennen en die onverbloemd onder ogen te zien, als een cruciale stap in het ongedaan maken van het ego. 6Denk je eens in hoe goed de interpretatie die de Heilige Geest van andermans motieven geeft jou dan van pas zal komen. 7Na je geleerd te hebben alleen liefdevolle gedachten in anderen te aanvaarden en al het andere als een roep om hulp te zien, heeft Hij je geleerd dat angst zelf een hulproep is. 8Dit is wat angst herkennen in wezen betekent. 9Als jij die niet beschermt, zal Hij die herinterpreteren. 10Dat is uiteindelijk de waarde wanneer je een aanval als een roep om liefde leert zien. 11We hebben al ontdekt dat angst en aanval onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. 12Als uitsluitend een aanval angst teweegbrengt, en als je de aanval ziet als de roep om hulp die hij is, moet het wel in je gaan dagen dat angst onwerkelijk is. ‘3Want angst is een roep om liefde, in een onbewust besef van wat werd ontkend.

9. Angst is een symptoom van je eigen intense gevoel van verlies. 2Als je het verlies leert verhelpen wanneer je het in anderen ziet, wordt de grondoorzaak van de angst weggenomen. 3Daardoor leer jij jezelf dat angst in jou niet bestaat. 4Het middel om die weg te nemen ligt in jezelf, en dat heb je laten zien door het te geven. 5Angst en liefde zijn de enige emoties waartoe jij in staat bent. 6De ene is vals, want die werd gemaakt uit ontkenning, en de ontkenning is voor haar eigen bestaan aangewezen op het geloof in datgene wat wordt ontkend. 7Door angst correct te interpreteren als de nadrukkelijke bevestiging van het onderliggend geloof dat erdoor wordt gemaskeerd, ondergraaf je het vermeende nut van angst door hem nutteloos te maken. 8Verdedigingen die helemaal niet werken worden automatisch afgedankt. 9Als je datgene wat angst verbergt duidelijk en ondubbelzinnig de overhand laat krijgen, verliest angst zijn betekenis. 10Je hebt hem de macht om liefde te verbergen ontzegd, en dat was zijn enige bedoeling. 11De sluier die je over het gelaat van de liefde hebt neergelaten, is verdwenen.

10. Als je de liefde wilt aanschouwen die de werkelijkheid van de wereld is, wat kun je dan beter doen dan in iedere verdediging ertégen de onderliggende roep ervóór te herkennen? 2En hoe kun je haar werkelijkheid beter leren kennen dan door liefde te geven als antwoord op de roep erom? 3De interpretatie die de Heilige Geest geeft van angst verdrijft die, want het bewustzijn van de waarheid 128

kan niet worden ontkend. 4Aldus vervangt de Heilige Geest angst door liefde, en zet Hij dwaling om in waarheid. 5En zo zul je van Hem leren hoe jij je droom van afgescheidenheid kunt vervangen door het feit van eenheid. 6Want de afscheiding is slechts de ontkenning van eenheid, en getuigt - mits juist geïnterpreteerd - van je eeuwige kennis dat eenheid de waarheid is.

II. Hoe God herinnerd wordt

1. Wonderen zijn niets anders dan het omzetten van ontkenning in waarheid. 2Als zichzelf liefhebben zichzelf genezen betekent, dan hebben zij die ziek zijn zichzelf niet lief. 3Daarom vragen ze om de liefde die hen kan genezen, maar die ze zichzelf ontzeggen. 4Als ze de waarheid over zichzelf kenden, zouden ze niet ziek kunnen zijn. 5De taak van de wonderdoener wordt derhalve het ontkennen van de ontkenning van de waarheid. 6De zieken dienen zichzelf te genezen, want de waarheid ligt in hen. 7Maar omdat ze haar versluierd hebben, moet het licht van een andere denkgeest de hunne binnenschijnen, omdat dit licht het hunne is.

2. Het licht in hen schijnt even helder, ongeacht de dichtheid van de mist die het aan het oog onttrekt.

2Als je de mist geen macht geeft om het licht te versluieren, heeft die er geen. 3Want mist heeft alleen macht als de Zoon van God er macht aan toekent. 4Hij dient zelf die macht eraan te onttrekken, en zich te herinneren dat alle macht van God komt. 5Jij kunt je dit voor heel het Zoonschap herinneren.

6Sta niet toe dat jouw broeder het zich niet herinnert, want zijn vergetelheid is de jouwe. 7Maar jouw herinneren is zijn herinneren, want God kun je je niet alleen herinneren. 8 Dat is juist wat je vergeten bent. 9De genezing van jouw broeder zien als de genezing van jezelf is dus de manier om je God te herinneren. 10Want jij bent je broeders tegelijk met Hem vergeten, en Gods Antwoord op jouw vergeten is niets anders dan de manier om je te herinneren.

3. Zie in ziekte dan eens te meer een roep om liefde, en schenk jouw broeder wat hij meent zichzelf niet te kunnen geven. 2Wat de ziekte ook mag zijn, er is maar één remedie. 3Zoals jij heel maakt, zul je heel gemaakt worden, want in ziekte de vraag om gezondheid zien is in haat de roep om liefde herkennen. 4En jouw broeder geven wat hij werkelijk wil, is het aan jezelf geven, want je Vader wil dat jij je broeder kent als jezelf. 5Beantwoordd zijn roep om liefde, en de jouwe is beantwoord.

6Genezing is de Liefde van Christus voor Zijn Vader en voor Zichzelf.

4. Herinner je wat er werd gezegd over de beangstigende waarnemingen van kleine kinderen, die hen angst aanjagen omdat zij ze niet begrijpen. 2Als ze om opheldering vragen en die aanvaarden, verdwijnen hun angsten. 3Maar als ze hun nachtmerries verbergen, zullen ze die behouden. 4Het is makkelijk een onzeker kind te helpen, want het ziet in dat het niet begrijpt wat zijn waarnemingen betekenen. 5Maar jij gelooft dat jij de jouwe wel begrijpt. 6Kindlief, jij verbergt je hoofd onder een dek van dikke dekens dat je over jezelf heen hebt gelegd. 7Jij verbergt je nachtmerries in de duisternis van je eigen valse zekerheid, en weigert je ogen open te doen om ernaar te kijken.

5. Laten we geen nachtmerries bewaren, want het zijn geen gepaste gaven voor Christus, en dus zijn het geen passende geschenken voor jou. 2Neem de bedekking weg en kijk naar waar jij bang voor bent. 3Alleen datgene waarop je vooruitloopt jaagt jou angst aan, want de realiteit van het niets kan niet beangstigend zijn. 4Laten we dit niet uitstellen, want je droom van haat zal niet zonder hulp van je weggaan, en Hulp is hier aanwezig. 5Leer rustig te zijn te midden van tumult, want rust is het eind van twist, en dit is de reis naar vrede. 6Kijk elk beeld dat opduikt om jou tegen te houden recht in het gezicht, want het doel is onafwendbaar omdat het eeuwig is. 7Het doel van liefde is niets anders dan jouw recht, en hoort jou toe ondanks je dromen.

6. Jij wilt nog steeds wat God wil, en geen enkele nachtmerrie is in staat een kind van God af te houden van zijn doel. 2Jouw doel werd je immers door God gegeven, en je moet het wel verwezenlijken, want het is Zijn Wil. 3Ontwaak en herinner je wat jouw doel is, want het is je wil dit te doen. 4Wat voor jou werd volbracht moet wel het jouwe zijn. 5Laat jouw haat Liefde niet in de weg staan, want er is niets dat de Liefde van Christus voor Zijn Vader, of Zijn Vaders Liefde voor Hem kan weerstaan.

129

7. Nog een korte tijd en je zult me zien, want ik houd me niet verborgen omdat jij je verbergt. 2Even zeker als ik zelf ontwaakt ben, zo zeker zal ik jou doen ontwaken, want ik ben ontwaakt ten behoeve van jou. 3In mijn opstanding ligt jouw bevrijding. 4Onze opdracht is te ontsnappen aan de kruisiging, niet aan de verlossing. 5Vertrouw op mijn hulp, want ik ging niet alleen, en ik zal aan je zijde gaan, zoals onze Vader aan mijn zijde ging. 6Weet je dan niet dat ik in vrede met Hem ging? 7En betekent dat dan niet dat vrede ons vergezelt op onze reis?

8. Er is in volmaakte liefde geen angst. 2We zullen voor jou slechts volmaakt maken wat in jou reeds volmaakt is. 3Het is niet het onbekende dat je vreest, maar het bekende. 4Jij zult in jouw opdracht niet falen, omdat ik niet faalde in de mijne. 5Geef mij alleen een beetje vertrouwen in naam van het volledige vertrouwen dat ik in jou heb, en samen zullen we het doel van volmaaktheid makkelijk verwezenlijken. 6Want volmaaktheid is, en kan niet worden ontkend. 7De ontkenning van volmaaktheid ontkennen, is niet zo moeilijk als de waarheid ontkennen, en wat wij samen volbrengen zal worden geloofd wanneer je het als volbracht ziet.

9. Jij die de liefde hebt proberen uit te bannen, bent daar niet in geslaagd, maar jij die ervoor kiest angst uit te bannen, moet wel slagen. 2De Heer is met jou, maar jij weet het niet. 3Maar je Verlosser leeft, en blijft in jou in de vrede waaruit Hij werd geschapen. 4Zou je dit niet willen gewaarzijn in ruil voor het gewaarworden van angst? 5Wanneer we angst hebben overwonnen - niet door die weg te stoppen, niet door die te bagatelliseren, en evenmin door de volle draagwijdte ervan op enige wijze te ontkennen - is dit wat je werkelijk zult zien. 6Je kunt de beletselen voor ware visie niet opzijschuiven zonder ernaar te kijken, want opzijschuiven betekent ertegen oordelen. 7Als jij wilt kijken, zal de Heilige Geest oordelen, en Hij zal waarlijk oordelen. 8Maar wat jij verborgen houdt, kan Hij niet met Zijn licht doen verdwijnen, want je hebt het Hem niet gegeven, en Hij kan het niet van jou wegnemen.

10. Wij beginnen dan ook aan een georganiseerd, goed gestructureerd en zorgvuldig gepland programma, dat erop gericht is te leren hoe je de Heilige Geest alles kunt geven wat jij niet hebben wilt. 2Hij weet er raad mee. 3Jij begrijpt niet hoe je kunt benutten wat Hij weet. 4Alles wat Hem gegeven wordt wat niet van God afkomstig is, is verdwenen. 5Jij moet er echter zelf wel met volmaakte bereidwilligheid naar kijken, want anders blijft Zijn kennis nutteloos voor jou. 6Hij zal beslist niet nalaten jou te helpen, aangezien hulp Zijn enige doel is. 7Heb je niet meer reden om de wereld zoals jij die ziet te vrezen, dan om naar de oorzaak van angst te kijken, en die voorgoed los te laten?

III. De investering in de werkelijkheid

1. Ik heb je ooit gevraagd alles wat je bezit te verkopen en het aan de armen te geven, en mij te volgen.

2Dit is wat ik daarmee bedoelde: als je in niets in deze wereld een investering hebt, kun je de armen leren waar hun schat is. 3De armen zijn eenvoudig degenen die verkeerd hebben geïnvesteerd, en arm zijn ze zeker! 4Doordat ze behoeftig zijn is het jou gegeven hen te helpen, aangezien jij in hun midden bent. 5Denk je eens in hoe volmaakt jouw les zou worden geleerd, als je ongenegen was hun armoede te delen. 6Want armoede is gebrek, en er bestaat maar één gebrek, aangezien er maar één behoefte is.

2. Veronderstel eens dat een broeder erop aandringt dat jij iets doet waarvan jij denkt dat je het niet wilt doen. 2Alleen al het feit dat hij aandringt zou voor jou een teken moeten zijn dat hij gelooft dat de verlossing daarin ligt. 3Als jij met evenveel aandrang weigert en prompt met een gevoel van verzet reageert, geloof jij dat jouw verlossing er juist in ligt dat niet te doen. 4Jij maakt dan dezelfde fout als hij, en maakt de vergissing tot werkelijkheid voor jullie allebei. 5Ergens op aandringen betekent investeren, en waarin je investeert, houdt altijd verband met jouw opvatting van verlossing. 6De vraag is steeds tweeledig; ten eerste: wat moet worden verlost? 7En ten tweede: hoe kan het worden verlost?

3. Telkens wanneer je, om welke reden ook, kwaad wordt op een broeder, geloof je dat het ego moet worden verlost, en wel door een aanval. 2Als hij aanvalt, stem jij in met deze overtuiging, en als jij aanvalt, bekrachtig je die. 3Onthoud dat degenen die aanvallen arm zijn. 4Hun armoede vraagt om geschenken, niet om verdere verarming. 5Jij die hen kunt helpen, handelt stellig destructief als je hun 130

armoede als de jouwe aanvaardt. 6Als je niet geïnvesteerd had zoals zij, zou het nooit in je opkomen hun nood te negeren.

4. Onderken wat niet van belang is, en als je broeder jou iets ‘ongehoords’ vraagt, doe het dan omdat het niet van belang is. 2Welger het, en je verzet bevestigt dat het voor jou wel van belang is. 3Jij bent dan ook de enige die het verzoek tot iets ongehoords hebt gemaakt, en ieder verzoek van een broeder is voor jou bestemd. 4Waarom zou je hem per se willen afwijzen? 5Als je dat doet, wijs je jezelf af en verarm je jullie beiden. 6Hij vraagt om verlossing, net als jij. 7Armoede is afkomstig van het ego, en nooit van God. 8Er kan geen ‘ongehoord’ verzoek worden gedaan aan iemand die onderkent wat waardevol is en niets anders wil accepteren.

5. Verlossing is bestemd voor de denkgeest, en ze wordt verkregen door middel van vrede. 2Dit is het enige wat kan worden verlost, en de enige manier waarop dat kan. 3Elke reactie anders dan liefde ontstaat uit een verwarring over het ‘hoe’ en ‘wat’ van verlossing, en dit is het enige antwoord.

4Verlies dit nooit uit het oog. en sta jezelf nooit toe te geloven, al was het maar voor even, dat er een ander antwoord is. 5Want dan zul je jezelf ongetwijfeld onder de armen scharen, die niet begrijpen dat ze in overvloed leven en dat hun verlossing gekomen is.

6. Je met het ego vereenzelvigen is jezelf aanvallen en verarmen. 2Dat is de reden waarom ieder die zich met het ego vereenzelvigt zich misdeeld voelt. 3Wat hij dan ervaart is woede of depressiviteit, want wat hij gedaan heeft was Zelf-liefde ruilen voor zelfhaat, waardoor hij bang werd voor zichzelf.

4Dit beseft hij niet. 5Zelfs al is hij zich ten volle van de angst bewust, dan nog ziet hij niet dat zijn eigen vereenzelviging met zijn ego de bron daarvan is, en hij probeert die steeds te hanteren door een of ander krankzinnig soort ‘schikking’ met de wereld te treffen. 6Hij ziet die wereld steeds als buiten zichzelf, want dat is van doorslaggevend belang voor zijn regeling. 7Hij beseft niet dat hij deze wereld maakt, want buiten hem is er geen wereld.

7. Als alleen de liefdevolle gedachten van Gods Zoon de werkelijkheid van de wereld uitmaken, moet de werkelijke wereld zich wel in zijn denkgeest bevinden. 2Ook zijn krankzinnige gedachten moeten zich in zijn denkgeest bevinden, maar een innerlijk conflict van die omvang kan hij niet verdragen.

3Een gespleten denkgeest verkeert in gevaar, en het inzicht dat hij binnen zichzelf totaal tegengestelde gedachten omvat, is ondraaglijk. 4Daarom projecteert de denkgeest de splitsing en niet de werkelijkheid. 5Alles wat je als buitenwereld waarneemt is niets anders dan jouw poging je vereenzelviging met het ego in stand te houden, want iedereen gelooft dat vereenzelviging verlossing betekent.

6Maar ga eens na wat er is gebeurd, want gedachten hebben wel degelijk gevolgen voor de denker. 7Je bent in onmin geraakt met de wereld zoals jij die waarneemt, omdat je meent dat ze jou vijandig is gezind. 8Dit is een noodzakelijk gevolg van wat je hebt gedaan. 9Jij hebt wat vijandig staat tegenover wat zich vanbinnen bevindt naar buiten toe geprojecteerd, en daarom moet je het wel op deze wijze waarnemen. 10Dat is de reden waarom je dient te beseffen dat jouw haat zich in jouw denkgeest bevindt en niet daarbuiten, voor je die kwijt kunt raken; en waarom je die kwijt moet raken, voor je de wereld kunt waarnemen zoals ze werkelijk is.

8. Ik heb eerder gezegd dat God de wereld zozeer heeft liefgehad dat Hij haar aan Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven. 2God heeft de werkelijke wereld wel degelijk lief, en zij die haar werkelijkheid waarnemen, kunnen de wereld van de dood niet zien. 3Want de dood behoort niet tot de werkelijke wereld, waarin alles het eeuwige weerspiegelt. 4God heeft je de werkelijke wereld gegeven in ruil voor die welke jij vanuit jouw gespleten denkgeest hebt gemaakt, en die het symbool is van de dood.

5Want als jij je werkelijk van Gods Denkgeest kon afscheiden, zou je sterven.

9. De wereld die jij waarneemt is een wereld van afscheiding. 2Misschien ben je bereid zelfs de dood te aanvaarden om je Vader te kunnen verloochenen. 3Zo heeft Hij het echter niet gewild, en dus is het niet zo. 4Je kunt nog steeds niet met jouw wil ingaan tegen Hem, en dat is de reden waarom je geen controle hebt over de wereld die jij hebt gemaakt. 5Het is niet een wereld van de wil, omdat ze geregeerd wordt door het verlangen anders te zijn dan God, en dat verlangen is geen wil. 6De wereld die jij hebt gemaakt is dan ook volslagen chaotisch, en wordt geregeerd door willekeurige en zinloze

‘wetten’ en is gespeend van elk soort betekenis. 7Want ze is gemaakt uit wat jij niet wilt en vanuit je denkgeest geprojecteerd omdat je er bang voor bent. 8Toch bestaat deze wereld alleen in de denkgeest van haar maker, tezamen met diens werkelijke verlossing. 9Geloof niet dat ze zich buiten jou bevindt, 131

want alleen door in te zien waar ze is, zul je er controle over krijgen. ‘0Want je hebt wel degelijk controle over je denkgeest, aangezien de denkgeest het mechanisme voor beslissingen is.

10. Als jij inziet dat elke aanval die je waarneemt zich in jouw eigen denkgeest bevindt en nergens anders, heb je eindelijk de bron ervan gelokaliseerd, en waar die begint moet die ook eindigen. 2Want op diezelfde plaats ligt ook de verlossing. 3Daar is het altaar van God, waar Christus verwijlt. 4Je hebt het altaar wel ontwijd, maar niet de wereld. 5Toch heeft Christus voor jou de Verzoening op het altaar gelegd. 6Breng je waarnemingen van de wereld naar dit altaar, want het is het altaar gewijd aan de waarheid. 7Daar zul je zien dat je visie veranderd is, en daar zul je leren waarlijk te zien. 8Vanaf deze plaats, waar God en Zijn Zoon in vrede vertoeven en waar jij welkom bent, zul je in vrede uitzien en de wereld naar waarheid aanschouwen. 9Maar om die plaats te vinden, moet jij je investering in de wereld zoals jij die projecteert opgeven, door de Heilige Geest toe te staan de werkelijke wereld vanaf het altaar van God tot jou uit te breiden.

IV. Zoeken en vinden

1. Het ego is ervan overtuigd dat liefde gevaarlijk is, en dat is steeds de kern van zijn leer. 2Het stelt het nooit op die manier, integendeel, ieder die meent dat het ego verlossing betekent, lijkt intensief bezig te zijn met het zoeken naar liefde. 3Maar ondanks het feit dat het ego het zoeken naar liefde zeer actief aanmoedigt, maakt het één voorbehoud: vind haar niet. 4Zijn dictaten kunnen dan ook eenvoudig als volgt worden samengevat: ‘Zoek en vind niet.’ 5Dit is de enige belofte die het ego tegenover jou doet, en de enige belofte die het zal nakomen. 6Want het ego jaagt zijn doel met een fanatieke vasthoudendheid na, en zijn oordeel, hoewel zwaar gebrekkig, is volkomen consistent.

2. De zoektocht die het ego onderneemt is dan ook beslist tot mislukken gedoemd. 2En aangezien het bovendien onderwijst dat het jouw vereenzelviging is, brengt zijn leiding jou tot een reis die wel moet eindigen in wat jij als zelfvernietiging ziet. 3Want het ego kan niet liefhebben, en in zijn verwoede zoeken naar liefde zoekt het wat het vreest te vinden. 4Het zoeken is onvermijdelijk, want het ego is een deel van jouw denkgeest, en vanwege zijn bron is het ego niet totaal afgesplitst, anders zou het in het geheel niet kunnen worden geloofd. 5Want het is jouw denkgeest die er geloof aan hecht en er bestaan aan toekent. 6Maar het is ook jouw denkgeest die de macht heeft het bestaan van het ego te ontkennen, en dat zul je ongetwijfeld doen wanneer je beseft wat de reis waartoe het ego jou aanzet precies inhoudt.

3. Het is absoluut duidelijk dat niemand datgene wil vinden wat hem totaal vernietigt. 2Doordat het ego niet bij machte is lief te hebben, zou het in tegenwoordigheid van de liefde totaal ontoereikend zijn, want het zou tot geen enkele reactie in staat zijn. 3Dan zou je de leiding van het ego de rug moeten toekeren, want het zou overduidelijk zijn dat het jou niet de reactie leerde die jij nodig hebt.

4Het ego zal liefde dan ook naar zijn hand zetten, en je leren dat liefde juist die reacties oproept die het jou wel kan onderwijzen. 5Volg dus zijn onderricht en je zult naar liefde zoeken zonder die te herkennen.

4. Besef je dat het ego jou noodzakelijkerwijs aanzet tot een reis die alleen maar tot een gevoel van nietswaardigheid en neerslachtigheid kan leiden? 2Zoeken en niet vinden brengt bepaald geen vreugde. 3Is dit een belofte waaraan jij je zou willen houden? 4De Heilige Geest doet jou een andere belofte, een die tot vreugde zal leiden. 5Want Zijn belofte is steeds: ‘Zoek en je zult vinden,’ en onder Zijn leiding kun je niet het onderspit delven. 6Zijn reis leidt tot welslagen, en het doel dat Hij je in het vooruitzicht stelt, zal Hij jou geven. 7Want Hij zal nooit Gods Zoon misleiden, die Hij met de Liefde van de Vader liefheeft.

5. Je zult een reis ondernemen omdat jij in deze wereld niet thuis bent. 2En je zult naar jouw thuis zoeken, of je nu beseft waar zich dat bevindt of niet. 3Als je gelooft dat het buiten jou is, zal je zoektocht vruchteloos zijn, want dan zoek je het waar het niet is. 4Jij herinnert je niet meer hoe je naar binnen kunt kijken, want je gelooft niet dat daar jouw thuis is. 5Maar de Heilige Geest herinnert het zich voor jou, en Hij zal jou naar huis leiden omdat dat Zijn opdracht is. 6Terwijl Hij Zijn opdracht 132

vervult, zal Hij jou de jouwe leren, want jouw opdracht is dezelfde als die van Hem. 7Door je broeders naar huis te leiden, doe jij niets anders dan Hem volgen.

6. Ziedaar de Gids die je Vader jou gegeven heeft, opdat je mag leren dat jij het eeuwige leven hebt.

2Want de dood is noch je Vaders Wil, noch die van jou, en al wat waar is, is de Wil van de Vader. 3Je betaalt geen prijs voor het leven, want dat werd jou gegeven, maar je betaalt wel een prijs voor de dood, en een hele hoge. 4Als de dood je schat is, zul je al het andere verkopen om die te kunnen kopen. 5En je zult geloven dat je die hebt gekocht, omdat je al het andere hebt verkocht. 6Desondanks kun jij het Koninkrijk der Hemelen niet verkopen. 7Jouw erfgoed kan niet worden gekocht of verkocht. 8Er kunnen geen onterfde delen van het Zoonschap zijn, want God is heel en al Zijn uitbreidingen zijn zoals Hij.

7. De Verzoening is niet de prijs voor jouw heelheid, maar het is wel de prijs voor je gewaarzijn van je heelheid. 2Want wat jij verkoos te ‘verkopen’ moest voor jou worden bewaard, aangezien je het niet

‘terugkopen’ kon. 3Toch moet jij erin investeren, niet met geld, maar met geest. 4Want geest is wil, en wil is de ‘prijs’ van het Koninkrijk. 5Jouw erfgoed wacht slechts op het inzicht dat jij verlost bent. 6De Heilige Geest leidt jou naar het eeuwige leven, maar jij moet je investering in de dood opgeven, anders zul je het leven niet zien, ook al word je er geheel door omringd.

V. Het zinnige leerplan

1. Alleen liefde is sterk, omdat ze onverdeeld is. 2De sterken vallen niet aan, omdat ze daar de noodzaak niet van inzien. 3Voordat het idee van aanval je denkgeest kan binnendringen, moet jij jezelf zwak hebben gevonden. 4Omdat jij jezelf hebt aangevallen en geloofde dat de aanval doeltreffend was, zie jij jezelf als verzwakt. 5Nu jij jezelf en je broeders niet langer als gelijken ziet, en jezelf als zwakker beschouwt, probeer je de situatie die jij gemaakt hebt te ‘vereffenen’. 6Hiertoe gebruik je de aanval, omdat je gelooft dat een aanval je met succes heeft verzwakt.

2. Dat is de reden waarom het erkennen van je eigen onkwetsbaarheid zo belangrijk is voor het hervinden van je innerlijke gezondheid. 2Want als jij je onkwetsbaarheid aanvaardt, erken je dat een aanval geen gevolg heeft. 3Ofschoon jij jezelf hebt aangevallen, zul je demonstreren dat er in werkelijkheid niets is gebeurd. 4Daarom heb je door aan te vallen helemaal niets gedaan. 5Besef je dit eenmaal, dan zul je in aanvallen geen enkele zin meer bespeuren, aangezien het zichtbaar niet werkt en het je niet beschermen kan. 6Maar het erkennen van jouw onkwetsbaarheid heeft meer dan alleen negatieve waarde. 7Als al je aanvallen op jezelf jou niet hebben kunnen verzwakken, ben jij nog steeds sterk. 8Je hoeft de situatie daarom niet te ‘vereffenen’ om je kracht te demonstreren.

3. Je zult nooit beseffen dat aanvallen volslagen nutteloos zijn, tenzij je erkent dat jouw aanval op jezelf geen gevolgen heeft. 2Want anderen reageren zeker op een aanval als ze die waarnemen, en als jij hen probeert aan te vallen, zul je niet kunnen vermijden dit als een bekrachtiging te interpreteren.

3De enige plaats waar je al zulke bekrachtiging kunt opheffen is in jezelf. 4Want jij bent altijd het eerste mikpunt van je eigen aanval, en als die nooit heeft plaatsgehad, heeft hij geen gevolgen.

4. De Liefde van de Heilige Geest is jouw kracht, want die van jou is verdeeld en dus niet werkelijk.

2Je kunt niet op je eigen liefde vertrouwen als je die aanvalt. 3Je kunt niet met een gespleten denkgeest leren wat volmaakte liefde is, omdat een gespleten denkgeest zichzelf tot een zwakke leerling maakt.

4Je probeerde de afscheiding eeuwig te maken, omdat je de eigenschappen van de schepping wilde behouden, maar met je eigen inhoud. 5Maar de schepping is niet iets van jou, en zwakke leerlingen hebben inderdaad speciaal onderwijs nodig.

5. Je hebt leerhandicaps in heel letterlijke zin. 2Er zijn gebieden in je leervaardigheid die zo verzwakt zijn dat jij alleen vooruitgang kunt boeken onder de bestendige, vastomlijnde leiding van een Leraar die jouw beperkte hulpbronnen overstijgen kan. 3Hij wordt jouw Hulpbron, want uit jezelf kun je niet leren. 4De leersituatie waarin jij jezelf hebt gebracht is een onmogelijke, en in deze situatie heb je beslist een speciale Leraar en een speciaal leerplan nodig. 5Zwakke leerlingen zijn als leraar geen goede keus, noch voor zichzelf noch voor iemand anders. 6Je zou je niet gauw tot hen wenden voor 133

het opstellen van het leerplan waarmee zij aan hun beperkingen kunnen ontkomen. 7Als ze begrepen wat daarachter ligt, zouden ze niet met handicaps zijn behept.

6. Jij weet niet wat liefde betekent, en dat is je handicap. 2Doe geen poging jezelf te onderwijzen wat je niet begrijpt, en probeer geen doelen voor het leerplan op te stellen waar die van jou onmiskenbaar hebben gefaald. 3Jouw leerdoel bestond erin niet te leren, en dat kan niet tot een goed leerresultaat leiden. 4Wat je niet geleerd hebt kun je niet overdragen, en deze aantasting van het vermogen om te veralgemenen is een cruciale leerstoornis. 5Zou jij hen die er niet in geslaagd zijn te leren, willen vragen waarvoor leermiddelen dienen? 6Ze weten het niet. 7Als zij de middelen juist konden interpreteren, zouden ze ervan hebben geleerd.

7. Ik heb gezegd dat de egoregel luidt: ‘Zoek en vind niet.’ 2Vertaald naar de terminologie van het leerplan betekent dit: ‘Probeer te leren maar slaag niet.’ 3Het resultaat van dit leerdoel ligt voor de hand. 4Ieder rechtmatig leermiddel, iedere werkelijke instructie en iedere zinnige gids bij het leren zal verkeerd worden geïnterpreteerd, want ze hebben allemaal tot doel om het leerproces mogelijk te maken waartegen dit vreemde leerplan is gericht. 5Als jij probeert te leren hoe je niet moet leren, en je onderwijs ernaar streeft zichzelf te ondermijnen, wat kun je dan anders verwachten dan verwarring?

6Zoʹn leerplan is onzinnig. 7Deze poging om te ‘leren’ heeft jouw denkgeest zo verzwakt dat je niet kunt liefhebben, want het leerplan dat jij gekozen hebt is tegen de liefde gericht, en komt neer op een cursus ‘hoe val ik mijzelf aan’. 8Een bijkomend doel in dit leerplan is te leren hoe de splitsing, die zijn hoofddoel geloofwaardig maakt, niet overwonnen kan worden. 9En je zult in dit leerplan de splitsing niet overwinnen, want al wat je leert zal ten gunste daarvan zijn. 10Toch pleit jouw denkgeest tegen wat je leert, zoals dat weer tegen je denkgeest pleit, en dus vecht je tegen elke vorm van leren en met succes, want dat is wat jij wilt. 11Maar misschien besef je ook nu nog niet dat er iets is wat je wel wilt leren, en dat je dit kunt leren omdat het jouw keuze is dat te doen.

8. Jij die hebt getracht te leren wat je niet wilt, vat moed, want ook al is het leerplan dat jij zelf hebt opgesteld zonder meer deprimerend, het is als je ernaar kijkt alleen maar belachelijk. 2Kan het zijn dat de manier om een doel te verwezenlijken erin bestaat het niet te bereiken? 3Neem nu ontslag als je eigen leraar. 4Dit ontslag zal niet tot depressiviteit leiden. 5Het is enkel het gevolg van een eerlijke evaluatie van wat jij jezelf hebt onderwezen, en van de leerresultaten die daaruit voortgekomen zijn.

6Onder de juiste leeromstandigheden, die jij noch verschaffen noch begrijpen kunt, zul je een uitstekende leerling en een uitstekende leraar zijn. 7Maar zover is het nog niet, en zover zal het pas komen wanneer de hele leersituatie zoals jij die hebt opgezet, wordt omgekeerd.

9. Je leerpotentieel is - mits juist begrepen - onbegrensd, omdat het jou tot God zal leiden. 2Je kunt de weg naar Hem onderwijzen en leren, als je de Leraar volgt die de weg naar Hem kent en die Zijn leerplan om dat te leren begrijpt. 3Het leerplan is volstrekt ondubbelzinnig, omdat het doel niet verdeeld is en middel en einddoel volledig in harmonie met elkaar zijn. 4Je hoeft alleen maar onverdeelde aandacht te schenken. 5Al het andere zal jou gegeven worden. 6Want jij wilt werkelijk op de juiste manier leren, en niets kan zich verzetten tegen de beslissing van Gods Zoon. 7Zijn leren is even onbegrensd als hij.