De grens
Aan Hare Majesteit de Koningin,
soestdijk.
Majesteit!
Niet dan na lang aarzelen heb ik mijn schroom, U te schrijven, weten te overwinnen. Had ik nog slechts een andere uitweg gezien, ik had die betreden. Nu ik ze alle betreden heb, rest mij niets dan mij tot U te wenden, zij het in het besef, dat mijn persoonlijke zorgen naast de Uwe, die het ganse volk betreffen, vanzelfsprekend in het niet verzinken.
Mijn naam is Joachim Lichtbeelt, oud 61 jaar, woonachtig te Amstelveen, 'Blijstein' a-14, no. 234. Op zaterdag 4 mei jl. verliet ik mijn woonplaats te ongeveer 8.45 ure in mijn automobiel merk daf, kentekenno. hs-47-26. In mijn gezelschap bevond zich mijn echtgenote, mevrouw A. F. Lichtbeelt-Da Polenta, oud 59 jaar. Wij begaven ons naar het bejaardentehuis 'Zonnehelm' te Oosterbeek, alwaar mijn schoonmoeder sedert verscheidene jaren domicilie houdt. Te ongeveer 10.10 ure raakte ik ter hoogte van Elspijk in een slip, vermoedelijk door olie op de weg die ik ten gevolge van de heersende ochtendmist niet had waargenomen. Eerst kwam ik daarop in aanraking met de vangrails, vervolgens belandde ik in de berm, alwaar ik over de kop sloeg.
Ik moet enkele seconden of minuten buiten bewustzijn zijn geweest. Toen ik bijkwam zag ik slootwater tegen de voorruit staan; ook mijn benen staken tot de knie�n in het water. Ik had hier en daar pijn en enkele onbeduidende schrammen. Toen echter zag ik, dat mijn echtgenote zich niet meer naast mij bevond. Het portier aan haar kant stond open. Ik spoedde mij uit de wagen en trof haar enkele meters verder in het weiland aan, doch in een vreemde, ik zou bijna zeggen onmogelijke houding, die mij al dadelijk de grootste zorg inboezemde. Op vragen mijnerzijds, hoe dringend ook gesteld, reageerde zij niet. Naar schatting honderdvijftig meter verderop bevond zich een grote boerderij onder dicht geboomte, maar ik achtte het onwenselijk om mijn echtgenote onder deze omstandigheden alleen te laten. Wel meende ik daar een gestalte te ontwaren, die ons gadesloeg. Mijns ondanks doorwaadde ik de sloot, beklom de berm en trachtte aan de kant van de weg de aandacht te trekken der passerende automobilisten. Helaas was geen hunner in de gelegenheid om te stoppen ten einde mij behulpzaam te zijn, en inderdaad is dit ook zeer gevaarlijk, ja, zelfs verboden. Wel bleek na een kwartier, dat een hunner de buitengewone vriendelijkheid had gehad om in Elspijk een arts te waarschuwen. Deze, dr K. J. M. Maurits, een zeer behulpzaam man, constateerde een schedelbasisfractuur en vermoedde ernstige inwendige bloedingen.
'Ik adviseer u met klem,' zei hij, 'uw echtgenote niet te verplaatsen. Ik zal in Elspijk onverwijld de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst waarschuwen, want zij dient zo spoedig mogelijk opgenomen te worden. Wat is, in verband met de rekening, uw adres?'
Nadat ik hem dit adres had gegeven, spoedde hij zich herwaarts.
Inderdaad verscheen al na ongeveer twintig minuten de ambulance. Toen trad echter een onaangename omstandigheid aan het licht. Mijn echtgenote bleek juist buiten het gebied van de gemeente Elspijk te liggen, namelijk op dat van de gemeente Vrijburg.
'De situatie is namelijk zo,' aldus legden de verplegers mij uit, 'dat de grens tussen beide gemeenten wordt gevormd door de hoogspanningskabels, die hier over de weg lopen.' Ik keek omhoog en zag dat wij ons inderdaad juist onder een aantal hoogspanningskabels bevonden. Uit het noordoosten kwamen de torenhoge masten met gespreide armen aan over de weiden, kruisten enigszins schuin de weg, om aan de andere kant achter de horizon te verdwijnen. 'Of, juister geformuleerd,' aldus de verplegers, 'deze kabels lopen precies over de gemeentegrens. Dat is ons houvast bij ongevallen in deze buurt.'
'Maar mijn echtgenote ligt precies onder de draden,' merkte ik op.
'Zo is het,' zeiden zij. 'Maar deze enkele meters brede strook onder de draden behoort nog tot het grondgebied van de gemeente Vrijburg.'
Ik moet er meteen bij zeggen, dat zij buitengewoon vriendelijk waren en mij de situatie met veel geduld uitlegden; doch dat kon niet het feit verhelpen, dat dit ongeval buiten hun competentie viel. Helaas moesten zij derhalve onverrichterzake vertrekken.
'Wij hopen,' zeiden zij, 'dat u gevoel hebt voor een dusdanig delicate aangelegenheid. U begrijpt, twee gelijksoortige diensten...'
'Vanzelfsprekend,' beaamde ik. 'Ook in mijn eigen werkkring word ik soms voor dit soort problemen geplaatst. Enig uitstel is in zo'n geval beter dan dat naderhand nog veel meer tijd aan het uitvechten van competentiequaesties wordt besteed.'
'Wij beloven u, dat wij na onze terugkeer in Elspijk terstond de ggd van Vrijburg zullen waarschuwen.'
'Daar zou ik u buitengewoon erkentelijk voor zijn.'
Met nadruk wil ik opmerken, dat de ambulance van deze gemeente inderdaad binnen een half uur ter plaatse was. Tot mijn bevreemding echter deelden zij mij mede, dat het gebied onder de draden tot de gemeente Elspijk behoorde.
'Maar volgens de ggd van Elspijk,' zei ik, 'maakt de strook onder de draden nu juist deel uit van de gemeente Vrijburg!'
Nadat zij elkaar even met vragend omlaaggetrokken mondhoeken hadden aangekeken, zeiden zei:
'Dit moet dan terstond nagegaan worden op het gemeentehuis. Echter, in afwachting van dat onderzoek kunnen wij uiteraard geen maatregelen nemen.'
'Dat begrijp ik volkomen,' stelde ik hen op hun gemak. 'Het beste is inderdaad, wanneer dit soort zaken volstrekt correct
wordt geregeld.'
Wij scheidden met een handdruk.
Inmiddels was ook de Rijkspolitie verschenen, die procesverbaal opmaakte. Terwijl de heren met hun onderzoek bezig waren, overwoog ik of het toegestaan was, via hen een andere weg te bewandelen. Ik was mij er volkomen van bewust, daarmee het onderzoek op het gemeentehuis van Vrijburg te doorkruisen; na de uitslag daarvan zou �f de ambulance van Vrijburg �f die van Elspijk weer verschijnen, alleen om dan te bemerken, dat mijn echtgenote reeds door een andere instantie was weggehaald. Al hun moeite zou te vergeefs zijn geweest. Was dat moreel geoorloofd ? Of, minder hoogdravend geformuleerd, was dat fatsoenlijk? Maar omdat de zorg voor mijn echtgenote mij boven alles ging — en ik hoop en vertrouw, Majesteit, dat U daar begrip voor zult hebben — hakte ik de knoop door en vroeg:
'Heren, bestaat er wellicht ook zoiets als een Rijks Geneeskundige Dienst, die zich over mijn echtgenote zou kunnen ontfermen?'
'Helaas,' zeiden zij, 'dan moeten wij u teleurstellen. Wij hebben echter begrip voor uw moeilijkheden en wij raden u aan, u te wenden tot de Provinciale Inspectie op de Volksgezondheid.'
'Dank u, heren,' zei ik verheugd. 'Dat lijkt mij een zeer verstandig voorstel, aangezien de provincie de gemeenten met hun onderlinge grensproblemen overkoepelt.'
Nu was ik wel genoodzaakt om mijn echtgenote korte tijd alleen te laten. Er was geen enkele verandering gekomen in haar toestand. Zij lag voorover; bloed was gelukkig nergens te zien, maar op een of andere manier leek het of haar linker en haar rechterbeen verwisseld waren. Ik schikte haar kleren enigszins en begaf mij door de weide naar de boerderij. De gestalte, die ik daar al van meet af aan had opgemerkt, bleek de boer zelf, de heer P. van Amerongen.
'Dat was een hele kukel die u daar maakte met uw karretje, glimlachte hij. 'Maar komt u binnen. U lust zeker wel een kopje koffie?'
'Zegt u dat wel,' beaamde ik.
In de huiskamer stelde hij mij voor aan zijn echtgenote, mevrouw M. van Amerongen. Lachend zei zij: 'Ja, ik had u al verwacht. De koffie is klaar!' Nadat ik hen van mijn probleem op de hoogte had gesteld, boden zij uit zichzelf het gebruik van hun telefoon aan. Ik vroeg hun, in welke provincie wij ons hier bevonden; dat bleek nog Utrecht te zijn. Doch, in verband met de zaterdag, kreeg ik bij de Inspectie op de Volksgezondheid geen gehoor. Na enig nadenken besloot ik het gemeentehuis van Utrecht te bellen. Daar bleek uitsluitend de portier aanwezig. Nadat ik hem had uitgelegd hoe dringend mijn zaak was, zei hij:
'Meneer, ik kan u zo wel zeggen, dat dergelijke verzoeken uitsluitend schriftelijk in behandeling worden genomen.'
Toen ik de heer Van Amerongen van dit ontmoedigende bericht op de hoogte stelde, legde hij zonder een woord pen en papier op tafel, benevens een enveloppe met een postzegel. Eveneens zwijgend zette ik de pen op het papier, maar aangezien de tafel bedekt was met een hoogpolig smyrnakleed, stak ik tot mijn schrik door het papier heen. Daarop reikte mevrouw Van Amerongen mij een aflevering van het weekblad Boer en Tuinder, de heer Van Amerongen overhandigde mij glimlachend een nieuw vel, en ik schreef mijn brief, waarin ik al het voorgevallene nauwkeurig meldde en dringend verzocht om transport van mijn echtgenote, gezien de spoedeisendheid van het geval. Toen ik de enveloppe dichtplakte, bood de heer Van Amerongen eigener beweging aan de brief voor mij te posten, zodat ik bij mijn echtgenote kon blijven.
Pas op zulke momenten leert men zijn medemens werkelijk kennen. Boeren! Hoe dacht ik vroeger over boeren? Als amsterdammer waren dat voor mij lieden met houten koppen, gevuld met mest, die in tijden van oorlog uitsluitend de gedachte konden produceren om de hongerende stadsmens zijn trouwring af te troggelen in ruil voor een glaasje melk. De heer en mevrouw Van Amerongen hebben mij definitief genezen van dat karikaturale beeld.
Aangezien ik op zijn vroegst dinsdag antwoord uit Utrecht kon verwachten, begreep ik dat de zaak nu aanzienlijk meer tijd in beslag zou gaan nemen dan ik aanvankelijk gehoopt en verwacht had. Nadat ik de telefoon en de koffie had afgerekend, sprak ik met het hartelijke echtpaar derhalve af, dat ik de eerstvolgende avonden de maaltijd bij hen zou gebruiken, terwijl ik voor de rest van de dag enig brood en fruit en wellicht nu en dan een ei van hen zou betrekken. De prijs, die wij daarvoor overeenkwamen, lag onder die van de meeste restaurants in Amsterdam.
Ik zal U, Majesteit, niet belasten met de overpeinzingen bij het machteloos terneerliggende lichaam van mijn echtgenote in de nu volgende eenzame uren van deze rampzalige zaterdag, aangezien deze van geen direct belang zijn voor mijn verzoek. De meeste tijd bracht ik door in mijn automobiel. Het deerlijk gehavende vehikel bevond zich met de motorkap in het water, doch in het interieur experimenteerde ik net zo lang met de banken tot een enigszins horizontale zit- en ligplaats was ontstaan. Van wat hout, dat de heer Van Amerongen mij tegen geringe vergoeding ter beschikking stelde, vervaardigde ik een loopplank, zodat de natte voeten gelukkigerwijs tot het verleden behoorden. Daarbinnen bracht ik ook de nacht door, — maar niet dan na een kus op het voorhoofd van mijn echtgenote te hebben gedrukt.
Toen ik de volgende ochtend verkleumd ontwaakte, regende het. Mijn echtgenote bleek reeds geheel doorweekt, en aangezien ik dit niet bevorderlijk achtte voor haar welbevinden, besloot ik een bouwsel te vervaardigen dat althans enige bescherming zou bieden tegen de weersomstandigheden. De heer Van Amerongen verwees mij welwillend naar zijn schuur, alwaar ik materiaal en gereedschap aantrof. Na ampele overweging koos ik voor de klassieke huisvorm met een puntdak; misschien werd ik bij die beslissing be�nvloed door de boerderij van de Van Amerongens. De rest van de dag ging heen met zagen en timmeren.
Dak en zijwanden vervaardigde ik van planken, zo ook de achterwand; de voorkant sloot ik af met jute.
Na het gereedkomen van mijn arbeid nam de heer Van Amerongen mijn creatie glimlachend in ogenschouw, en 's avonds na de maaltijd berekende hij mij een onbetekenend bedrag voor de gebruikte materialen, benevens luttele guldens huur voor het gereedschap, wat mij niet anders dan redelijk voorkwam. Gelukkig is het mijn gewoonte om nooit geld onbeheerd in mijn woning achter te laten, en aangezien het het begin van de maand was, beschikte ik over een niet onaanzienlijke som, waarmee ik het wel enige tijd kon uitzingen.
De volgende dag, maandag 6 mei, belde ik reeds om 8.30 uur de firma interop bv te Amsterdam, waar ik sedert 23 jaar werkzaam was, aanvankelijk als magazijnbediende, later als magazijnchef. Mijn werkgever, de heer H. J. Groeneveld, bleek buitenslands; ik kreeg zijn zoon, de heer H. J. Groeneveld Jr., die tevens zijn firmant is, aan het toestel. Ik legde hem mijn deplorabele situatie uit en verzocht hem om mij, gezien de overmacht waarin ik mij bevond, nog enkele dagen vrijaf te geven.
'Ja,' zei hij. 'O. Blijf even aan het toestel, Lichtbeelt.'
Het was een vrij kostbaar interlokaal gesprek, en nadat hij mij, vriendelijk genoeg, niet langer dan enkele minuten had laten wachten, zei hij:
'Ja, Lichtbeelt, je hebt nog vier snipperdagen te goed. Die kun je bij wijze van uitzondering achter elkaar opnemen.'
Ik dankte hem welgemeend voor zijn tegemoetkomendheid. Zeer sympathiek was hij mij eigenlijk nooit geweest, dat moet ik eerlijk bekennen, ik verdacht hem van de harteloosheid die tweede generaties in het bedrijfsleven zo vaak kenmerkt, en ik was oprecht verheugd dat ik mij in hem had vergist.
Aansluitend belde ik onze dochter, mevrouw G. J. Hofman-Lichtbeelt te Middelburg. Zij bleek zeer geschokt toen zij vernam van het treurige ongeval. Ofschoon wij haar sedert haar huwelijk, ten gevolge van de grote afstand, nog maar zelden zagen, had tussen ons altijd die unieke band bestaan die uitsluitend bestaat tussen ouders en hun kinderen. Toen zij vroeg in welk ziekenhuis moeder werd verpleegd, was ik wederom genoodzaakt mijn droeve relaas te doen. Het was dan ook of er een licht in mijn hart werd ontstoken toen zij zei:
'Ik kom zo gauw mogelijk!'
Toen ik vroeg, wanneer dat dan zou zijn, bleek het helaas niet eerder dan a.s. zondag te kunnen. De kleintjes moesten naar school, ook aan allerlei sociale verplichtingen moest worden voldaan. Mijn schoonzoon, de heer J. A. M. Hofman, is werkzaam op een vooraanstaand reclamebureau, dat geheel drijft op het onderhouden van relaties. Ook het wegblijven van een wekelijks bridgeavondje kan gemakkelijk verkeerd uitgelegd worden en dusdoende financi�le consequenties opleveren, waaronder ook de andere werknemers zouden lijden.
De gedachte, eveneens mijn schoonmoeder in Oosterbeek van het gebeurde op de hoogte te stellen, meende ik na enig nadenken te moeten verwerpen. De oude dame zou wellicht te zeer worden aangegrepen door de emotie en deze niet kunnen verwerken. Ons voorgenomen bezoek van die zaterdag was onaangekondigd geweest en zij vermoedde dus niets. Het leek mij het beste, te wachten tot alles geregeld was en mijn echtgenote geheel hersteld zou zijn. Daarna konden wij dan, onder het genot van een kopje thee met een kaneelkoekje, ons avontuur in geuren en kleuren verhalen.
De volgende ochtend ontwaakte ik door het roepen van mevrouw Van Amerongen:
'Meneer Lichtbeelt! Post!'
In haar hagelwitte schort stond zij op het erf onder de kastanjes en zwaaide een brief boven haar hoofd. Onmiddellijk kwam ik uit mijn wagen en holde zo snel mijn oude benen mij dragen konden over de weide.
Inderdaad was het expresse-schrijven afkomstig van de Provinciale Inspectie op de Volksgezondheid, Utrecht. Hoopvol opende ik de enveloppe, maar wat wilde het geval? De gemeentegrens tussen Elspijk en Vrijburg was tevens die tussen de provincics Utrecht en Gelderland. Het gebied onder de draden, waar mijn echtgenote lag, behoorde echter volgens hun kaarten tot de provincie Gelderland, zodat men helaas niets voor mij kon doen. Men adviseerde mij, schriftelijk contact op te nemen met de Provinciale Inspectie op de Volksgezondheid van Gelderland. Verslagen liet ik de brief zakken.
'Slecht nieuws?' vroeg mevrouw Van Amerongen.
'Weliswaar,' zei ik, 'ben ik aangenaam verrast door de promptheid, waarmee men mij heeft geantwoord, maar intussen schijnt het dat ik even ver ben als ik was. Ofschoon: misschien toch iets verder. Het grensprobleem van twee gemeenten is nu reeds het probleem van twee provincies geworden. Als dit zo doorgaat, moet ik onontkoombaar belanden bij een overkoepelende instantie, die een beslissing kan nemen. Neen, mevrouw, geen slecht nieuws. Goed nieuws.'
Tot mijn schande moet ik bekennen, Majesteit, dat ik niet erg thuis ben in onze staatsinrichting,— d.w.z. theoretisch thuis, in feite ben ik er natuurlijk wel degelijk in thuis, ik woon er als het ware in,— maar ik vermoedde dat die ene overkoepelende instantie de Raad van State zou zijn, die, naar ik meen, immers ook wel 'de Kroon' wordt genoemd. Maar, Majesteit, laat ik mij onthouden van dit soort inlichtingen aan Uw ge�erbiedigde Adres.
Wederom nam ik plaats aan de tafel met het hoogpolige smyrnakleed. Mevrouw Van Amerongen reikte mij Boer en Tuinder, en ik schreef nu naar Gelderland. Ik wist de uitslag al wel, maar in verband met verdere stappen diende ik deze uiteraard zwart op wit te hebben. Ik was plotseling vol vertrouwen.
'Het enige dat mij nu nog zorgen baart,' zei ik tot mevrouw Van Amerongen, terwijl ik de enveloppe dichtplakte, 'is de vrees, dat al dit uitstel een nadelige invloed kan hebben op de gezondheidstoestand van mijn echtgenote. Maar gelukkig heeft zij altijd een ijzersterk gestel gehad, ik kan mij niet herinneren dat zij ooit ziek was, en ook deze beproeving zal zij wel doorstaan.'
Ik besloot, in het vervolg ook niet meer de jute lap op te tillen, ten einde even naar haar te kijken, zoals ik op gezette tijden deed.
De plotselinge invallen van licht zouden haar gemakkelijk uit haar doen kunnen brengen. Volledige rust leek mij het beste.
De dag daarop, het was inmiddels woensdag 8 mei, werd het eindelijk warm voorjaarsweer. Doch tevens wachtte mij een onaangename verrassing. Op de deel had ik mij onder de pomp gewassen en ik verorberde juist mijn ontbijt, bestaande uit een appel en een glas water, toen ik op de grote weg een takelwagen van de politic zag naderen. Tot mijn schrik maakte het instrument aanstalten mijn wagen te verwijderen, d.w.z. mijn woning. Naderbijgeneld wist ik de heren, die een politiepet droegen maar verder gehuld waren in beige overalls, te weerhouden van hun voornemen. Terwijl ik hen van de gebeurtenissen op de hoogte stelde, vroeg ik mij plotseling af, waarom niet mijn echtgenote op korte termijn weggehaald kon worden maar wel mijn automobiel, die zich eveneens in het niemandsland onder de hoogspanningsdraden bevond. Lag daar niet een eigenaardige, nee. Majesteit, ik schroom niet om het te zeggen: schier onmenselijke denkwijze aan ten grondslag?
'Heren,' zei ik, mijn kalmte bewarend, 'als ik vragen mag, tot welke gemeentepolitie behoort u?'
'Elspijk,' zeiden zij op een toon, waaruit bleek dat ik het als een buitensporige onderscheiding moest beschouwen, dat zij mij deze informatie wensten te verstrekken.
'Juist, Elspijk. U weet ongetwijfeld, dat mijn wagen zich naar veler mening in de gemeente Vrijburg bevindt?'
Hun ogen beschermend tegen de zon keken zij omhoog, naar de hoogspanningskabels, en haalden toen hun schouders op.
'Dat kan wel wezen,' knikten zij. 'Doch wij zijn nu eenmaal hier, en voornemens, het wrak weg te slepen. Dat is toch geen gezicht, zo langs de grote weg.'
'Ja!' riep ik uit. 'Dat had u wellicht gedacht! Maar houdt u er dan van overtuigd, dat ik stappen tegen u zal ondernemen, wegens overschrijding van bevoegdheid, hetgeen ongetwijfeld tot oneervol ontslag uit de dienst zal leiden!'
Daarop keken zij elkaar enkele ogenblikken aan, en iets mompelend van 'Ook maar opdracht gekregen' dropen zij af.
Ik geloof dat dit het enige ogenblik was, waarop ik even mijn geduld heb verloren. Toen enkele uren later de takelwagen van de vrijburgse politie verscheen, was mijn verontwaardiging al ingestudeerd.
Achteraf vraag ik mij overigens af, of ik niet een tactische fout heb begaan. Misschien was het verstandiger geweest, indien ik de wagen eenvoudig weg had laten halen, want dan had ik over een precedent beschikt. Maar dat zou wellicht de indruk hebben gewekt, dat ik valstrikken trachtte te spannen, hetgeen de welwillendheid van het ambtenarenapparaat jegens mij niet zou hebben versterkt. Bovendien lijkt het mij ten zeerste de vraag, of enig voorval bij de politie ooit een precedent voor Volksgezondheid kan zijn. In elk geval was ik blij dat ik mijn slaapplaats had gered, want had ik een bed bij de heer Van Amerongen moeten huren, waartoe deze zonder een zweem van twijfel bereid zou zijn geweest, dan had dat toch weer een ernstige aanslag op mijn beurs betekend. Door recente misoogsten bleek ook al de prijs van appels en peren plotseling scherp gestegen.
Donderdag was het definitief lente geworden. Echter werd ik juist die gehele dag voor het eerst gehinderd door een uiterst onaangename geur. Ik vermoedde, dat ergens in de omtrek een destructiebedrijf was gevestigd en ik hoopte op een spoedig draaien van de wind. Intussen liet ik mij niet verjagen. Ik had de autobank in het gras gezet en bleef rustig in de zon zitten, naast het huisje, waarin mijn echtgenote van haar hoognodige rust genoot. Vredig graasden de koeien van de heer Van Amerongen, achter mijn rug daverde het snelverkeer en mussen tjilpten op de hoogspanningsdraden. Het kon lijken of ik met vakantie was. Vakantie! De mijne viel pas in juli, en tegen die tijd zou mijn echtgenote hopelijk zo ver hersteld zijn, dat wij weer naar Terschelling konden gaan. Of zouden wij liet deze keer verderop zoeken ? De Ardennen misschien ? Of een reisje langs de Rijn ? Zo mijmerend soesde ik weg, en ik werd gewekt door de stem van mevrouw Van Amerongen:
'Mijnheer Lichtbeelt! Post!'
Het was het antwoord van Gelderland. Niet genoeg kan ik de snelheid loven, waarmee ambtelijke instanties in ons land hun correspondentie plegen af te wikkelen, — het kan misschien geen kwaad, Majesteit, wanneer U dit eens hoort van een eenvoudig onderdaan. De brief luidde zoals ik had verwacht: het gebied onder de kabels behoorde volgens hun kaarten tot de provincie Utrecht, — maar men ging verder. Men deelde mij mede, dat men, gezien de urgentie van mijn geval, bij Gedeputeerde Staten van Utrecht en Gelderland had aangedrongen op een gecombineerd onderzoek door de cartografische diensten van deze beide lichamen. Deze moesten op korte termijn de grens tussen Utrecht en Gelderland — en daarmee die tussen Elspijk en Vrijburg — eens en voor altijd nauwkeurig vaststellen, te beginnen bij het topografische punt waar mevrouw mijn echtgenote lag. Begin volgende weck reeds kon ik de betreffende ambtenaren verwachten, waarna alles hopelijk snel en tot ieders tevredenheid geregeld kon worden.
Ik wil er gaarne voor uitkomen, dat ik, onder de schaduw der kastanjes, een klein rondedansje maakte met deze brief. Mevrouw Van Amerongen sloeg mij glimlachend hoofdschuddend gade, maar ik geneerde mij niet voor haar. Ik had al bijna niet meer durven hopen, dat alles toch nog zo snel in orde zou komen.
Het spreekt vanzelf, dat ik, nu de zaken reeds zo ver waren gevorderd, niet juist op dit punt alles in de steek kon laten. Toch had ik nu mijn snipperdagen opgesoupeerd en de volgende ochtend belde ik weer de firma interop bv. De oude heer Groeneveld bleek nog steeds afwezig. Doch ook nadat ik de heer Groenevcld Jr. alles conform de waarheid had medegedeeld, achtte hij geen termen aanwezig mij nog langer in dienst te houden.
'Ja, kijk eens hier, Lichtbeelt, daar kunnen wc natuurlijk niet aan beginnen, dat begrijp je zelf ook wel.'
'Inderdaad, meneer Groeneveld, dat begrijp ik volkomen.'
'Ik moet rekening houden met de andere mensen in het bedrijf. Als die horen dat ik jou extra vrije dagen geef, dan moet je eens kijken hoe gauw die ook van alles verzonnen hebben.'
'Meneer Groeneveld,' zei ik bewonderend, 'uw mensenkennis is ronduit verbluffend.'
'Ja, dat leer je wel in een bedrijf. En denk eens door, Lichtbeelt, het eind van zo'n ontwikkeling is dat tenslotte niemand in Nederland nog werkt.'
'Ha ha,' lachte ik, 'dat is inderdaad iets, waarmee ik mij niet zou kunnen verenigen.'
'Zo is dat.'
'Maar als u mij toestaat, meneer Groeneveld, u moet het natuurlijk niet als wantrouwen opvatten... hoe gaat het nu verder met mijn ziekteverzekering en mijn pensioen?'
'Ja, daar zeg je zo wat. Dat moet ik laten nagaan. Dat weet ik niet. Heb je daar een telefoonnummer?'
'Zeker, meneer Groeneveld, het nummer van de familie Van Amerongen, bij wie ik gastvrijheid geniet, is Elspijk 346.'
'Elspijk 346. Wel, Lichtbeelt, dat was het dan. Het is mij thans een behoefte je te danken voor — hoe lang was je bij ons?'
'Drie�ntwintig jaar, meneer Groeneveld.'
'Voor drie�ntwintig jaar trouwe dienst bij interop. Drie�ntwintigjaar, dat is een mensenleven. Het mijne, om precies te zijn. Bij mijn geboorte kwam je als magazijnbediende in het bedrijf, en nog hoor ik mijn vader mij als jongen vertellen, dat pas met jouw komst eindelijk orde op zaken werd gesteld in het magazijn. Door noeste arbeid wist je je binnen zestien jaar op te werken tot chef van die afdeling, een prestatie, die niet velen je zullen nadoen. interop is niet denkbaar zonder jou. Jij bent interop. Je vertrek zal een leegte achterlaten, Lichtbeelt,' zei hij en hing op.
De tranen waren mij in de ogen geschoten. Vermoedelijk is er geen mens op aarde, die niet gevoelig is voor lof.
Dat was op vrijdag. Het mooie weer bleef aanhouden, de stank helaas ook, en de zaterdag deed ik niet veel meer dan het schrijven van een brief naar de Algemene Bijstand in Amstelveen, waarin ik mijn situatie uiteenzette en aanspraak maakte op
een werkloosheidsuitkering.
In schrille tegenstelling tot deze sombere dag, waarin ik voor het eerst in mijn leven genoodzaakt was te bedelen, werd de volgende een echte feestdag. Tegen het middaguur hoorde ik plotseling gejuich boven op de grote weg, die ik een week eerder zo onverwacht had verlaten, en nog juist zag ik de auto van mijn schoonzoon voorbijstuiven, zwaaiende kinderarmen uit alle raampjes. Verderop nam hij de afslag naar Elspijk en arriveerde enkele minuten later bij de boerderij.
Nooit zal ik de aanblik vergeten, die mijn liefsten boden toen zij over de weide naar mij toe kwamen hollen: de kleintjes 'Opa! Opa!' schreeuwend, mijn dochter met een rieten picknickmandje, afgedekt door een wit servet, en mijn schoonzoon vlot als altijd, in een strakke broek en met een fototoestel over zijn schouder. Na de begroeting, waarbij mijn baard veel opmerkingen kreeg te verduren, en veel getrek kreeg te doorstaan, klauterden mijn kleinkinderen kraaiend van pret op het lage huisje, dat ik voor hun gewonde oma had gebouwd. Mijn dochter wilde het hun verbieden, maar ik zei dat zij de belhamels voor deze keer maar hun gang moest laten gaan. Weliswaar wist ik, dat zieken vaak gehinderd worden door het minste geluid, maar ik was er van overtuigd, dat mijn echtgenote zich dit misbaar maar al te graag liet aanleunen. Overigens kwamen de kinderen spoedig eigener beweging van het huisje af. De stank van het destructiebedrijf, waar ik zelf middelerwijl aan gewend was geraakt, scheen hen toch te hinderen in hun spel. Mijn schoonzoon nam enkele foto's die later ongetwijfeld een aardige herinnering aan het gebeurde zullen vormen, vooral ook voor mijn echtgenote zelf. Daarna deed ik mij tegoed aan het meegebrachte maal. Stokbrood, pat� en zelfs wijn verscheen op het uitgespreide servet, en reeds na enkele slokken verkeerde de voorjaarsdag voor mij in een zomerdag uit een sprookje. Helaas moest mijn schoonzoon plotseling braken, waarna zij al spoedig vertrokken.
U, Majesteit, bent Zelf gezegend met een grote, ja, van jaar tot jaar grotere familie, en ook U bezit een grasveld waarop U wellicht soms picknickt met Uw kleinkinderen. Juist U behoef ik dus niet te vertellen, wat dit betekent voor iemand van onze leeftijd. Na die dag heb ik hen helaas niet teruggezien, maar welke zin zou dat ook hebben gehad ? Helpen konden zij mij toch niet— zij hielpen mij het meest door zelf gelukkig te zijn, waar dat ook was.
Inderdaad verschenen maandag 13 mei de landmeters en cartografen, alles bijeen niet minder dan acht man. Van hun ingewikkelde werkzaamheden met roodwitgestreepte stokken, waarnaar zij tuurden door kleine kijkertjes op statieven, begreep ik weinig, want meer dan Uitgebreid Lager Onderwijs heb ik niet genoten. Maar het is altijd prettig om te kijken naar arbeid, die professioneel wordt verricht, of dat nu landmeten is, het schilderen van een kozijn, het doorzagen van een plank, het tappen van bier, het tellen van bankbiljetten of het dichtvouwen van een zak suiker. E�n van de kwalen van onze tijd is, geloof ik, dat veel mensen hun vak niet meer beheersen. En dit is niet alleen een kwaal omdat zij dan slecht werk afleveren, maar vooral ook omdat zij daar zelf ontevreden van worden, zodat het gebrekkige werk ook nog gebrekkige mensen tot gevolg heeft. Men klaagt vaak over de funeste invloed op de mens van het onpersoonlijke werk in fabrieken, maar met het persoonlijke werk is het al geen haar beter gesteld; de oorzaak schijnt dus toch dieper te liggen. Maar bij deze ambtenaren was daar geen sprake van — waarbij het opmerkelijke is, dat men zelfs aan werk dat men niet begrijpt, toch kan zien of het vakkundig gedaan wordt. Het is of in de mens een soort algemeen artistiek besef van elegantie en economie schuilt, dat door iedereen in alles herkend kan worden.
Maar ik dwaal af. Majesteit, en dat is onverstandig, aangezien dit schrijven toch al te veel van Uw kostbare tijd dreigt te vergen.
De uitslag van de werkzaamheden was intussen teleurstellend. De ingenieur die de leiding had, en wiens naam mij tot mijn grote spijt ontschoten is, was zo vriendelijk om mij het probleem na afloop uit te leggen. Hij toonde mij een gedetailleerde kaart van het gebied, waarin wij ons bevonden, en streek met zijn pink
langs een lijn, die er op aangegeven was.
'Dit is de provinciegrens,' zei hij, 'dus ook de grens tussen Elspijk en Vrijburg. Zij klopt exact, dat hebben wij nu nagegaan. De moeilijkheid is alleen, dat deze kaart de grootste schaal heeft die in de nederlandse cartografie gebruikt wordt. Dat houdt ongelukkigerwijs in dat de grenslijn, zoals die hier staat gedrukt, precies even dik is als de afstand tussen de buitenste draden van de hoogspanningsleiding boven ons hoofd. Het gebied tussen de draden, waar uw eega ligt, bestaat dus in zekere zin niet, althans cartografisch niet. Het is de grens zelf, het scheidt Utrecht van Gelderland, maar het is zelf niet zoiets als dat wat het scheidt, het is alleen maar dat scheidende.'
Een grote onrust maakte zich na deze woorden van mij meester.
'En wat staat mij dan thans te doen?'
'Tja,' zei de ingenieur, terwijl hij de kaart opvouwde en in een klein, plat tasje deed, 'het beste zou natuurlijk zijn om aan te dringen op de vervaardiging van kaarten op groter schaal. Liefst op ware grootte, zou ik in dit geval zeggen. Schaal 1:1. Als de grens dan nog over het lichaam van uw eega mocht lopen, zou altijd door deskundigen te verklaren zijn dat haar identiteit zich in haar hoofd bevindt, of in haar hart, of voor mijn part in haar kleine teen, als het maar een lichaamsdeel is dat geheel en al hetzij in Utrecht dan wel in Gelderland is. Maar dat zou wel een langdurige geschiedenis worden.'
'Dat vrees ik ook,' zei ik.
Hij keek mij aan.
'Mag ik u een tip geven ? Gaat u gewoon door op de ingeslagen ambtelijke weg.'
'Ja, maar tot wie kan ik mij thans nog wenden?'
'Tot de Inspecteur-Generaal voor de Volksgezondheid in Den Haag. Legt u hem alles uit, ook dat van die grens, en dan zal hij ongetwijfeld doen wat in zijn macht ligt. Het zou mij niet verbazen als het Medisch Tuchtcollege er aan te pas kwam, of althans het Ambtenarengerecht. Maar dit blijft onder ons, hoop ik.'
Nogmaals, het spijt mij meer dan ik zeggen kan dat de naam van deze hulpvaardige deskundige mij is ontschoten. In elk geval volgde ik zijn raad op en schreef nog dezelfde avond de betreffende brief.
De volgende ochtend te 10 ure schreeuwde de heer Van Amerongen :
'Lichtbeelt! Telefoon!'
Ik haastte mij naar de boerderij: het bleek de vertrouwde stem van de heer H. J. Groeneveld Sr. te zijn.
'Zeg, wat hoor ik daar, Lichtbeelt, ik kom net terug uit het buitenland, heeft mijn zoon jou ontslagen?'
'Het is niet anders, meneer Groeneveld.'
'Is hij soms krankzinnig geworden ?Jou maar even ontslaan na drie�ntwintig jaar, alleen omdat je een paar dagen vrij wou hebben in verband met je vrouw!'
'Er stond hem geen andere uitweg open, vrees ik.'
'Geen andere uitweg open? Ben je belazerd! Ik heb hem net een uitschijter gegeven dat hij huilend de deur uit is gelopen!'
'Gaat dat niet een beetje ver, meneer Groeneveld ? Ik ben er van overtuigd, dat meneer uw zoon geen ander belang voor ogen had dan —'
'Niks! Die snotaap! Ik zal hem leren! Mensen zijn geen ouwe handschoenen, die je weggooit als ze je niet meer bevallen.'
'Ja, als u het zo formuleert... daar zit een kern van waarheid in.'
'Alleen, Lichtbeelt, nu liet eenmaal is gebeurd valt er weinig meer aan te veranderen. Ik zou je graag weer in dienst nemen, maar dan kan ik gelijk wel mijn zoon ontslaan. Die heeft op hetzelfde moment geen enkel gezag meer bij de mensen.'
'Precies,' zei ik, 'dat is aan geen twijfel onderhevig. U hoeft er geen woord meer over vuil te maken. Als niet ik maar iemand anders door H. J. Groeneveld Jr. was ontslagen en door H. J. Groeneveld Sr. weer in dienst werd genomen, dan zou ook ik het uitproesten.'
'Ja, zo is het toch, nietwaar, Lichtbeelt?'
Ik kreeg de indruk, dat de heer Groeneveld opgelucht was na mijn opmerking, en daar was ik verheugd over, want ik wist hoezeer het heersende, ongunstige ondernemersklimaat ook hem slapeloze nachten bezorgde.
'Alleen nog dit, meneer Groeneveld, de quaestie van mijn ziekteverzekering en pensioen, hoe staat het daarmee ?'
'Juist ja, goed dat je er over begint. Het is vervelend dat ik het zeggen moet, maar daar schijnt het niet zo best mee te staan.'
'Wel, laat ik dan maar rustig afwachten en nergens op rekenen, dan kan het uitsluitend meevallen. Maakt u zich in elk geval geen zorgen, ik ben er van overtuigd, dat alles correct geregeld zal worden.'
'O.K. dan, Lichtbeelt. En spoedige beterschap voor je vrouw!'
'Dank u wel. Dag meneer Groeneveld.'
Het plezierige gesprek had mijn dag goedgemaakt. Tenslotte was het nergens voor nodig geweest dat hij mij opbelde. Eens te meer was het mij duidelijk geworden, dat wij nederlanders niet tegen elkaar moeten zijn maar met elkaar.
Ik had mij er op ingesteld, dat woensdag 15 mei een dag van wachten op antwoord uit 's-Gravenhagc zou worden, maar al in de ochtend arriveerde de motorpolitie. Zij zetten hun motoren achter elkaar op de vluchtstrook en kwamen de berm af.
'Uw bouwvergunning alstublieft,' zeiden zij zonder verdere inleiding.
'Bouwvergunning?' Toen ik hen nietbegrijpend aankeek, wezen zij zwijgend op het tijdelijke onderkomen, dat ik voor mijn echtgenote had opgetrokken. 'Is daar,' vroeg ik verbaasd, 'een bouwvergunning voor nodig?'
'Is het dan niet gebouwd ?'
'Inderdaad,' zei ik, 'dat kan ik niet ontkennen. Maar een vergunning heb ik niet tot mijn spijt. De zaak is namelijk deze. Zaterdag 4 mei jl. te ongeveer 10.10 ure —'
'Ja,' onderbraken zij mij bars, 'dat weten wij langzamerhand wel. Maar waar blijven wij indien iedereen maar op eigen houtje gaat bouwen? In een klein land als het onze, al zo volgebouwd, moeten wij zuinig zijn op ieder stukje natuur dat er nog over is.'
'Ik ben de eerste om dat te beamen,' antwoordde ik. 'Zelf heb ik als jongen nog urenlang door bos en heide gedwaald zonder iets of iemand tegen te komen, botaniseren en vogels herkennen was mijn lust en mijn leven, mij hoeft u dat allemaal niet te vertellen. Maar dat bescheiden verblijf van mijn echtgenote,' zei ik en strekte nu op mijn beurt de vinger er naar uit, 'dat heeft beslist nog geen automobilist op de grote weg opgemerkt.'
'Dat kan wel wezen,' gaven zij toe, 'maar zo gaat het altijd. Het begint met een onschijnbaar optrekje, en eer men het weet staat er een bungalow met zwembad.'
'Dat neem ik onmiddellijk van u aan,' zei ik, 'u hebt daar ervaring mee. Maar, heren,' zei ik en verhief mijn stem, 'als mijn echtgenote niet naar een ziekenhuis vervoerd kan worden, aangezien dit gebied onder geen enkele jurisdictie ressorteert, dan moet u hier ook niet over bouwvergunningen beginnen te zaniken!'
Zij keken elkaar even aan en barstten toen in lachen uit.
'Bent u dan,' vroegen zij, 'misschien ook van mening, dat u hier tussen de draden ongestraft een moord kunt plegen?'
'Die veronderstelling lijkt mij inderdaad wat ver gaan.'
'Een ongeval is iets anders dan een overtreding, waarde heer. Bij een overtreding of in elk geval bij een misdrijf heeft zelfs iedere burger arrestatiebevoegdheid, ongeacht in welke gemeente hij woont of in welke provincie de wet overtreden wordt.'
Ik boog mijn hoofd. Ik begreep, dat protesteren hier niet meer zou helpen. 'Uw kampeervergunning alstublieft,' zeiden zij kort.
Ik had geen been meer om op te staan. Nadat zij procesverbaal hadden opgemaakt en hun boekjes in hun borstzak stopten, zeiden zij:
'Met de vervolging van de laatste overtreding zal het vermoedelijk wel loslopen, maar u kunt er staat op maken, dat uw illegale bouwwerk dezer dagen zal worden gesloopt.'
Dat de zaken een steeds somberder keer begonnen te nemen, ontging mij niet. Ook de heer Van Amerongen merkte het aan mij. Toen wij die avond na de maaltijd opstonden, legde hij enkele ogenblikken zwijgend zijn eerlijke boerenhand op mijn schouder.
De volgende dag bracht twee brieven. De eerste behelsde het antwoord van de Algemene Bijstand, waar ik een werkloosheidsuitkering had aangevraagd. Daarvoor kwam ik niet in aanmerking, aangezien ik mij niet binnen de voorgeschreven 24 uur bij het Gewestelijk Arbeidsbureau van mijn woonplaats had vervoegd. Dat ik dat had verzuimd, kon ik moeilijk ontkennen. Men raadde mij aan, een beroep te doen op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, — een raad, die ik ter harte besloot te nemen.
De tweede brief was van de Inspectcur-Generaal voor de Volksgezondheid. Daarin stond, dat dit grensincident een geheel nieuw probleem vormde ('een welhaast metafysisch probleem'), dat uitsluitend door de minister zelf beslist kon worden. Deze bevond zich echter momenteel in Zambia, waarna hij nog Nigeria en Oeganda zou bezoeken. In afwachting van zijn terugkomst raadde men mij aan, mij te wenden tot de Commissie voor de Verzoekschriften van de Tweede Kamer der StatenGeneraal.
Majesteit! Ik besef dat ik, indien ik mijn relaas op deze manier voortzet, een al te grote aanslag op Uw kostbare tijd zal doen. Gewichtige staatszaken, het algemeen belang betreffend, wachten ongetwijfeld op uw bureau-ministre op afwikkeling, mappen in hoge stapels, het is of ik het voor mij zie, hier aan de tafel van de heer Van Amerongen. De kleine problemen van de enkeling moeten daarvoor wijken, daaraan kan geen twijfel bestaan. Ten overvloede wil ik nogmaals Uw aandacht er op vestigen, dat ik tijdens deze gehele lijdensweg nauwelijks ooit een onvriendelijk woord van iemand heb gehoord. Nooit verloor iemand zijn geduld met mij, hoewel ik daar bij tijden misschien toch alle reden voor gaf. Het is dus niet om te klagen, dat ik de moed heb gevonden mij tot U Persoonlijk te richten. Maar, Majesteit, ik maak mij ongerust over mijn echtgenote. Het gaat niet goed met haar. Toen haar huisje op 2 juni jl. werd afgebroken, zag ik dat haar skelet reeds op verscheidene plaatsen door haar huid stak. Alleen al het feit in aanmerking genomen, dat zij toen sedert een maand niet gegeten of gedronken had, maakt mijn zorg misschien begrijpelijk, hoe overdreven die ook mag zijn. Maar dat is misschien te vergeven na 36 jaar huwelijk. Zelf ben ik sedert twee maanden in loondienst bij de heer Van Amerongen, die de goedheid had zich over mij, oude man, te ontfermen. Overdag maak ik de stallen schoon en verzorg de gier voor de varkens, 's avonds schil ik aardappelen en doe de afwas, in ruil waarvoor mijn weldoener mij kost en inwoning verstrekt. Wat dat betreft, heb ik dus niet te klagen. Inmiddels echter is het begin september,— en bij de storm, die deze week door de hoogspanningskabels gierde en die hopelijk in de hofdomeinen niet al te veel schade heeft aangericht, is mijn echtgenote zelfs gedeeltelijk uit elkaar gewaaid. Wanneer niet spoedig hulp geboden wordt, vrees ik dat het te laat zal zijn.
Mijn laatste hoop is daarom, dat U, Majesteit, mijn echtgenote Persoonlijk naar het ziekenhuis vervoert, in Uw hofauto, die, ben ik goed ingelicht, het kenteken aa-1 draagt. In laatste instantie bent U alleen het immers, die boven de partijen en de grenzen staat!
In de hoop, niet al te veel van Uw ge�erbiedigde aandacht in beslag genomen te hebben, verblijf ik. Majesteit, met de meeste hoogachting,
Uw dienstwillige dienaar,
J. Lichtbeelt
Oorspronkelijk gepubliceerd in Oude lucht, Amsterdam 1977