PERRY RHODAN 60

VESTING ATLANTIS

G. W. ROOS

Voor Atlan, de eenzame in de tijd, zijn de eeuwen slechts dagen, want hij bezit de onsterfelijk makende cellen -activeerder. Sinds het begin van de geschiedenis der mensheid verblijft Atlan op de aarde als waarnemer en helper van de mensheid! Heeft Atlan, nu hij de machtsconcentratie en de verworvenheden op het gebied van de civilisatie van het door Perry Rhodan geleide zonne -imperium heeft Ieren kennen, als mentor van de mensheid afgedaan. . .? Nee en nogmaals nee! Atlans kennis van de geschiedenis en zijn ervaringen met de geheimzinnigen uit de andere dimensie, maken de oude en toch zo jonge Arkonide tot een sleutelfiguur in het galactisch gebeuren! . Atlan vertelt, en wat hij vertelt, doet een tienduizendjarig verleden met het heden tot een dramatisch geheel samensmelten.

1.

De onopvallende man van middelbare lengte met de distinctieven van een kapitein van de ruimtevloot op zijn uniformoverall, noemde zich Hubert Gorlat. Hoewel hij op zijn linkermouw het embleem van de veiligheidsdienst droeg, was zijn houding minzaam en eerbiedig. 'U ziet er goed uit, sir!' zei hij lachend. Ik vroeg me een beetje geamuseerd af, of hij mijn persoon als zodanig, of alleen mijn splinternieuwe keurig zittende uniform bedoeld e. Ik keek onderzoekend langs mezelf neer, tikte een stofje van mijn rechter broekspijp en keek hem fronsend aan. 'Vindt u, kapitein?' 'Zeer zeker, sir,' haastte hij zich te zeggen. 'Ik geloof dat het langzamerhand tijd werd, u van de u toekomende kleding te voorzien.' Ik: voelde me een beetje teleurgesteld. Zijn bewondering gold dus toch mijn uniform. De Terranen hadden altijd al zeer veel waarde aan het uiterlijk van hun medemensen gehecht. Waarom zou ik bij de beoordeling een uitzondering moeten vormen? Hubert Gorlat schraapte zijn keel. De blik op zijn horloge was een duidelijke hint. Ik: deed alsof ik het niet had gezien. Ik zou zijn geduld niet zo op de proef hebben gesteld, als hij zich diplomatischer had gedragen. Ik wist waarvoor hij gestuurd was. Gorlat deed dienst als veiligheidsofficier van het superslagschip Drusus, dat drie dagen tevoren na, een blijkbaar zeer avontuurlijke reis op de grote ruimtehaven van Terrania was geland. Daarmee was ook de man naar de aarde teruggekeerd op wiens komst ik met enig ongeduld had gewacht. Het feit dat ik hem ongeveer vier maanden tevoren had overwonnen en tijdelijk in mijn macht had gehad, bevredigde mijn trots. Perry Rhodan, de eerste regent van het nietige planetenrijkje, dat hij in een vlaag van grootheidswaan 'zonne-imperium' had gedoopt, was door mij in de wapenzaal van het Terramuseum op Venus gedrongen en met de getrouwe copie van een Germaans slagzwaard neergeslagen. Het was allemaal goed afgelopen. Ik had op het laatste moment ingezien hoe zinloos het zou zijn geweest, deze buitengewoon achtenswaardige Terraan ernstig te verwonden, of zelfs te doden. Er waren genoeg mensen aanwezig geweest, die mijn toch al overbodig geworden vlucht hadden verijdeld. Kapitein Gorlat behoorde tot het koele, voortdurend o p zijn hoede zijnde en vasthoudende slag mensen, dat sinds het begin van de eenen twintigste eeuw het lot van de aarde had bepaald. Al was hij in zijn omgang met niet aardse wezens wat grof, dat betekende niet dat Gorlat zich op beslissende momenten niet o p de juiste manier wist te gedragen. Perry Rhodan had zijn medewerkers zorgvuldig gekozen. Voor mij leed het geen twijfel meer, dat deze vermetele, alles riskerende Terranen bezig waren, met een bijna volmaakte combinatie van list, persoonlijke moed en tec hnische kennis, stap voor stap het heelal te veroveren. Het ging geleidelijk. Ze sloegen hier en daar met ongekende kracht toe, om even later spoorloos te verdwijnen. Goed beschouwd, voerden ze een kosmische guerrilla oorlog. Daarbij zorgden ze er met pijnlijke nauwgezetheid voor, vriendschappelijk gezinde levende wezens in geen geval te kwetsen en de tegenstander zodanig te behandelen, dat hij bij logische overdenking van de situatie, weliswaar ergernis, maar nooit felle haat kon voelen. Evenzo was het mij vergaan, toen ik uit mijn langdurige slaap op de bodem van de oceaan ontwaakt en naar het aardoppervlak opgestegen was. Ik had verondersteld dat in het jaar 1971 een atoomoorlog had plaats gevonden. Deze veronderstelling bleek onjuist te zijn. Perry Rhodan, van wie ik al had gehoord toen hij nog een onbetekenende majoor in het Amerikaanse ruimteleger was, was boven zichzelf uit gegroeid. Voor mij was het alleen 'maar pijnlijk, dat hij de macht van Terra met behulp van de wetenschap en de bekwaamheden van mijn eerbiedwaardige volk had opgebouwd. Zonder de Arkonidische supertechniek zou Rhodan nu, in de maand oktober 2040, allang vergeten zijn geweest. Waarschijnlijk zou het relaas van zijn daden nog in een of ander archief zijn bewaard; hij was ten slotte commandant geweest van de eerste bemande ruimtevlucht naar de maan en daar geland. Toen ik vernam dat hij de drijfkracht voor de stormachtige ontwikkeling van de aardse ruimtevaart was geweest, had ik geprobeerd, eindelijk weer naar huis te komen. Mijn vlucht was tweemaal mislukt; en telkens was het die lange, magere barbaar met zijn grijze ogen geweest, die mijn plannen door zijn persoonlijke bemoeienissen verijdelde. N a mijn gevangenneming in de hoofdstad van de koloniale planeet Venus, was Rhodan plotseling verdwenen. Luitenant Gmuna, mijn trouwe metgezel en bewaker, lid van het speciale korps voor psychologische defensie, had echter nu en dan iets los gelaten, waaruit ik opmaakte dat andere galactische rassen eindelijk hadden ontdekt, dat de doodgewaan de Perry Rhodan nog leefde! Zijn verstoppertje spelen was daardoor zinloos geworden, hoewel ik moest toegeven dat het verbazingwekkende resultaten had gehad. Gedurende 56 jaar had de vermetele barbaar alle intelligente bewoners van vreemde planeten doen geloven, dat de aarde bij een massale aanval uit de diepten van het heelal vernietigd en dat hij, Rhodan, hij die gelegenheid gedood was. Tijdens deze welkome adempauze, had hij met koortsachtige haast aan de opbouw van zijn rijk gewerkt. Wat hij en de mense n van de jonge generatie hadden gepresteerd, was haast onvoorstelbaar. Ik kon niet anders dan toegeven, dat de Terranen in geen enkel opzicht voor mijn rasgenoten onderdeden. Waarschijnlijk waren hun energie en besluitvaardigheid zelfs nog iets groter, hoedanigheden die ik tijdens mijn functie als admiraal en bevelvoerder over een Arkonidisch vlooteskader bij de mannen van mijn ras dikwijls pijn lijk had gemist. Nu was Rhodan, die door geheimen omgeven, bijna legendarisch geworden man, weer op de aarde geland. Ik kon mij levendig voorstellen wat hij de laatste vier maanden had gedaan. Ik was eind juli 2040 in Port Venus gearresteerd. Toen kapitein Gorlat enige minuten tevoren het luxueuze appartement binnenkwam, had ik begrepen, dat de definitieve beslissing over mijn toekomst in aantocht was. Rhodan behoorde niet tot de mensen die minder prettige zaken telkens weer uitstellen. Waarschijnlijk zou hij mij op zijn beledigende, meestal enigszins spottende manier enige korte vragen stellen, die ik met ja of nee m oest beantwoorden. Ik meende echter een goede kans te hebben! Als hij werkelijk weer ontdekt was, bestond er voor hem geen gegronde reden meer om mij de thuisreis naar Arkon te weigeren. Ik sloot mijn ogen, toen ik aan de drie planeten dacht. Volgens aards e tijdrekening tienduizend jaar geleden, was ik vandaar vertrokken. Eigenlijk had ik slechts enige maanden in het verre zonnestelsel willen blijven, maar toen was alles anders gelopen. Ik was onsterfelijk geworden. Hoe dat zo kwam, wist ik nu nog niet. Een voor mij onbegrijpelijke slag van het lot had mij op een dwaalweg door de eeuwen gedreven. Kapitein H. Gorlat schraapte zijn keel weer. Ik schrok uit mijn overpeinzingen wakker. Ditmaal was ik bereid, de blik op zijn horloge te respecteren. 'U hebt zeker weinig tijd?' vroeg ik. Hij zuchtte opgelucht en zijn stijve houding werd iets losser. 'Ja, sir, zo is het. Mag ik u verzoeken.. .?' Hij liet het aan mij over, uit te maken wat hij mij verzocht. Hij hoefde het ook niet te zeggen. Het was duidelijk dat ik d oor Perry Rhodan in hoogst eigen persoon werd verwacht. Ik stond uit de comfortabele leuningstoel op en liep bedaard naar het grote raam van mijn woonkamer. Het appartement bevond zich op de 108ste verdieping van een pas gebouwde wolkenkrabber, waarin de b ureaus van een nieuw ministerie waren ondergebracht. De chef van het geheel noemde zich 'Minister voor buitensolaire kolonisatie.' Voor zijn ambtenaren was hij eenvoudig de 'MBK'. Men had mij een weelderig appartement ter beschikking gesteld, met een balko n vanwaar ik een prachtig uitzicht over de nabij gelegen ruimtehaven en de gestadig groeiende buitenwijken van de 14 miljoen inwoners tellende stad Terrania had.

Van het eveneens nabij gelegen Goshun zoutmeer, was niets meer te zien. De enorme betonnen paleizen van de hoofdstad van Terra versperden het uitzicht. Het kleine meer was ook niet belangrijk meer, temeer daar het zouthoudende water niet tot het vruchtbaar worden van de voormalige Gobi woestijn had bijgedragen. Reeds sinds dertig jaar had de aardse technologie het klimaat onder controle. Door een planmatig geregelde regenval was de woestijn een bloeiend landschap geworden. De voormalige astronaut en risicopiloot Perry Rhodan had al heel wat uit de grond gestampt. Het was in ieder geval voldoende om lieden zoals ik in een zekere angstpsychose te brengen. Wat moest er, onder de heerschappij van Arkon, van het Grote Imperium terechtkomen, als men blind en werkeloos de Terranen hun gang liet gaan? Deze gedachte herinnerde mij aan mijn eigenlijke doel. Ik had genoeg van de gastvrijheid van de mensen. De gevangenschap van. de laatste maanden had mijn brandend verlangen om zo snel mogelijk naar huis te kunnen gaan, slechts versterkt. Ik draaide mij om en ging op de vensterbank zitten. Gorlat werd hoe langer hoe ongeduldiger. Waarschijnlijk was hem op zijn hart gedrukt, beleefd en terughoudend te zijn. Als ik in zijn plaats was geweest, zou ik allang een hartig woordje hebben gesproken. Hij wachtte echter tot het mij, de gevan gene, beliefde aan zijn uitnodi ging gevolg te geven. Dat was voor mij een goed teken. Men scheen geneigd te zijn, de verhouding wat aangenamer te maken. 'Weet u dat ik een verzoekschrift aan de chef van de psychologische defensie heb ingediend, kapitein?' vroeg ik. 'Daarin heb ik om mij n invrijheidstelling gevraagd.' Gorlat wist het. Hij boog stijf. 'Luitenant-generaal Kosnow heeft zich direct na onze landing met de regent in verbinding gesteld. Dat is dan ook de reden waarom u wordt gelast zo spoedig mogelijk aan boord van de Drusus te komen, sir,' antwoordde hij. Zijn toon was iets scherper geworden. Bovendien had hij het woordje 'gelast' in plaats van 'verzocht' gebruikt. Ik gespte de met goud bestikte gordel met het voorgeschreven dienstpistool om. In de open holster zat de getrouwe n abootsing van een impulswapen. Een echt wapen had men mij nog niet toevertrouwd. Eigenlijk was het uitsluitend te danken aan mijn zwarte vriend en beschermer, luitenant Gmuna, dat ik het uniform van het zonne-imperiurn droeg. Hij had net zo lang op mijn burgerkleding gemopperd, tot ik toestemde. Echter op voorwaarde dat ik op de borst van de keurige uniformoverall het embleem van Arkon mocht dragen. Men had aan mijn verlangen voldaan en de afbeelding van de drie planeten er op geborduurd. Op de schouders zaten de aardse distinctieven. Ik herinnerde mij nog levendig Gmuna's onbeschaamde grijns, toen hij de epauletten met de twee zilveren kometen op mijn schouders vastmaakte. Waarschijnlijk had hij het zelf op z'n minst erg vreemd gevonden, een Arkonidische eskadercommandant met de brede epauletten van een Terraanse luitenant -generaal te tooien. Vanaf dat moment had Gmuna, bij elke gepaste en ongepaste gelegenheid, als hij mij zag, zo stram gesalueerd, dat ik hem op een dag, zonder een woord te zeggen, in mijn volle badkuip had gegooid. Ik plantte de overdreven versierde pet op mijn hoofd en liep langs Gorlat naar de deur. Hij sprong prompt in de houding. De buiten de deur op post staande wachtrobots sprongen eveneens in de houding en presenteerden hun beweeg lijk ingebouwde impulsstraIers. Het lieve leven begon alweer. Men scheen er een waar genoegen in te vinden, mij zijn goede opvoeding te tonen. Gmuna wachtte bij de antizwaartekrachtlift. Hij had een verveelde uitdrukking op zijn magere gezicht en stond zo lui tegen de muur geleund, dat het mij moeite kostte om niet in lachen uit te barsten. Sinds de jonge Afrikaan bijna in mijn badwater was verdronken, gedroeg hij zich zo gemaakt onverschillig. 'Hai. . .!' zei hij ter begroeting. 'Al present, paps?' Ik bleef voor hem staan en keek op zijn grijnzende gezicht neer. Omdat ik hem een paar maal 'jochie' had genoemd, noemde hij mij de laatste tijd 'paps'. Ik kon er niets aan doen, maar ik ging van dag tot dag meer sympathie voor deze Terranen voelen. Ze waren zo h eerlijk ongekunsteld en eerlijk. Zij deden wat mijn rasgenoten nooit hadden gekund: ze lieten iemand merken wat hij van hen kon verwachten. Soms waren ze op hun brutale manier bijna beledigend, maar wie ze beter kende, wist dat mannen als luitenant Gmuna e en gezond gevoel voor humor bezaten. 'Vandaag of morgen gooi ik je in het zoutmeer jochie,' beloofde ik hem plechtig. 'Oké, paps,' teemde hij. 'En wat doe je als ik die plas eerst met een energiekanon verdamp?' Kapitein Gorlat kuchte. Hij scheen de situati e nogal pijnlijk te vinden. 'De chef wacht!' zei hij, volkomen overbodig. Ik liet mij in het antizwaartekrachtveld vallen en duwde mij af. Op het dak stond een helikopter van de vloot te wachten.

2.

Na ongeveer twintig kilometer te hebben gevlogen, bere ikten we de plaats waar de Drusus was geland.

Kort na de start had ik de bolle bovenkant van het superslagschip al gezien; maar ik vergiste me deerlijk toen ik veronderstelde dat we er in enkele ogenblikken zouden zijn. De reus van Arkonstaal leek niet dic hterbij te komen. De afstand was zo bedrieglijk, dat ik het al spoedig opgaf deze te berekenen. De blauw glanzende reuzenbol was alleen maar geleidelijk groter geworden, tot hij, ondanks onze vlieghoogte van vijfhonderd meter, ver boven ons uitstak. Toen we er ten slotte nog enkele honderden meters van verwijderd waren, kon ik hem niet meer met één blik omvatten. Nadat we geland waren, reden we met een wagen ongeveer achthonderd meter onder het, op enorme telescoopzuilen staande ruimteschip door, tot we ein delijk de onderste sluis bereikten. Ik had getracht mijn verbazing te verbergen, maar dát scheen mij niet voor honderd procent te zijn gelukt. Kapitein Gorlat, die natuurlijk heel goed wist dat, tijdens mijn diensttijd op de vloot van Arkon, zulke super giganten niet hadden bestaan, had zijn best gedaan om mij een kleine morele schok toe te dienen. 'Het vlaggenschip van de solaire vloot, sir,' had hij terloops gezegd. 'De Drusus heeft een doorsnede van vijftienhonderd. meter. Hij is pas enige maanden geleden in bedrijf gesteld. Er vergaan werelden als hij het vuur opent, sir.' Deze laatste opmerking hield mij nog bezig, toen ik na een eindeloos lijkende wandeling over vele dekken en door talloze pantserschotten, eindelijk het centrum van de reuzenbol bereikt e. Dikke Arkonstalen luiken gleden open. Daarachter kwam een luchtsluis en vervolgens weer twee dubbele deuren. In de drukkamer zag ik de afgeschermde stroomkabels voor de krachtige veldprojectoren, die naar het scheen de commandocentrale in geval van nood nog eens afzonderlijk konden afgrendelen. Het was verbijsterend, wat de Terranen sinds het jaar 1971 hadden gepresteerd! Toen was Rhodan met een armzalige miniatuurraket naar de maan vertrokken, nu liet hij superschepen bouwen die huns gelijken in de Melkweg niet hadden. Onze grootste eenheden waren de ruimteschepen van de imperiumklasse geweest; doch die hadden een doorsnede van slechts achthonderd meter gehad. Het was natuurlijk een psychologische truc van de eerste rang van Rhodan geweest, mij juist in de Drusus te ontbieden. Hij had mij evengoed in het rode regeringsgebouw kunnen ontvangen. Ik had het sterke vermoeden, dat men mij bewust kris kras door de gigant had geleid om mij een blijvende indruk van de afmetingen te geven. De commandocentrale was een grote hal met gewelfd plafond, grote beeldschermen en een verwarrende hoeveelheid instrumenten en apparaten. De meesten hiervan kende ik. Ze waren zonder meer van ons, de Arkoniden, overgenomen. Sommige apparaten waren mij echter volkomen vreemd.

Dat waren waarschijnlijk nieuwe constructies. In deze commandocentrale had Rhodan de officieren van de Drusus laten aantreden. Ik werd ontvangen alsof ik de imperator van Arkon zelf was. Rhodan stond helemaal aan het eind van de lange rij zwijgend saluerende ma nnen. De gezichten van deze opmerkelijke, ongelooflijk energieke Terranen, wier voorouders ik nog als halve wilden had gekend, duidden op vermetelheid. 'Pas op, psychotruc,' seinde mijn extra zintuig. 'Ze willen je demoraliseren.' Deze waarschuwing van mijn logicasector was overbodig, want ik had al een morele klap gehad. Als men een ervaren ruimtevaarder zulke slagschepen laat zien, beseft hij zijn minderwaardigheid. Terwijl ik langs de mij volkomen onbekende mannen liep, bracht ik slechts eenmaal groetend mijn hand aan de klep van mijn pet. Ik voelde mij door deze demonstratie van macht en uitstekende discipline min of meer vernederd. Lieden als ik zijn voor zulke dingen zeer gevoelig, wat Rhodan natuurlijk heel goed wist. Mijn enige geestelijke steun was in deze ogenblikken het bewustzijn, dat ik op de borst van mijn Terraanse uniform, het Arkonidische vlootembleem droeg. Dat was reeds door pioniers van mijn achtenswaardige volk in de diepten van de Melkweg gebracht; toen Rhodans voorouders nog stompzinnig onze snelle verkenningskruisers nakeken. Ik had hetzelfde embleem gedragen, toen ik voor het eerst op de nog wilde aarde was geland, waar bruine, smerige gedaanten voor mij in het stof kropen. Deze gedachten duurden slechts enkele seconden. Toen ik dicht bij de heerser over het zonnestelsel, met zijn grijze ogen, kwam en mijn pas inhield, had ik mijzelf weer in bedwang. Mijn glimlach drukte echte spot uit. Ik hoefde niet langer toneel te spelen om mijn ontzetting te ver bergen. Perry Rhodan had geen pet op . Ik nam dus de mijne ook af en wierp hem naar de mij volgende kapitein van de veiligheidsdienst. Rhodan was even groot als ik, maar ik was ongeveer tien kilo zwaarder. Ik had echter ondervonden hoe buitengewoon snel, taai en sterk deze zo tenger lijkende man was. Vooral zijn scherpe verstand was opmerkelijk. Hij scheen te voelen, dat zijn kleine psychologische oorlog slechts voor een deel succes had gehad. Hij begon zachtjes te lachen. Zijn officieren stonden als poppen in het gelid. 'Goeden dag, Arkonide,' zei hij met zijn lage, melodieuze stem. 'Ik geloof dat we elkaar vandaag voor het eerst officieel ontmoeten, hè?' Hij fronste zijn voorhoofd en keek mij geamuseerd aan. Mijn eigenwijze trots dreigde zich weer van mij meester te maken. Ik beheerste mij me t moeite. 'Hallo, kleine barbaar,' antwoordde ik uit de hoogte, 'dat klopt. Bij onze laatste ontmoeting lag jij voor mij op de grond. De punt van mijn zwaard stond op je keel. Ik had medelijden met je.'

Een gedrongen, breedgeschouderde man met vuurrood stu g haar, haalde diep adem. Hij stond naast Rhodan en pronkte met de distinctieven van een generaal. Hij scheen naar enige passende woorden te zoeken. Ik keek hooghartig op hem neer, toen Rhodan zichtbaar geamuseerd zei: 'Dit is Reginald Bull, minister voor veiligheid van het zonne-imperium en chef van het solaire ruimteleger.' 'Zo, zo!' zei ik. 'Aangenaam. Ik meen dat ik al eens iets over u in de encyclopaedia Terrania heb gelezen, maar ik weet niet meer waar. Neemt u me niet kwalijk.' De roodharige man liet een eigenaardig sissend geluid horen. Toen beende hij zwijgend en met gebalde vuisten weg. Ik gnoof! Deze Reginald Bull had destijds samen met Perry Rhodan de ruimte bedwongen. Rhodan stelde zijn officieren één voor één aan mij voor. Sommigen van hen namen mij nieuwsgierig op, anderen wantrouwig en weer ande ren toonden tekenen van ontzag. Mijn fotografisch geheugen nam de vele namen zonder moeite op. Later zouden deze mannen verbaasd staan, als ik hen stuk voor stuk, zonder na te denken, bij de naam kon noemen. Toen deze kleine ceremonie voorbij was, begon de normale dienst weer. Een zekere overste Sikermann schreeuwde met een verbazingwekkend harde stem enige bevelen. De voor het merendeel nog zeer jonge mannen rukten in. Ik was met Rhodan alleen. We stonden enige tijd zwijgend tegenover elkaar en elk van ons wist dat de ander niet zou toegeven. We waren als water en vuur, maar desalniettemin waren tussen ons bepaalde banden ontstaan. Hij wees naar een paar gemakkelijke stoelen, dichtbij een drankenautomaa t en ik merkte met toenemende opwinding, dat de Drusus startklaar gemaakt werd. Ergens begon iets dof te dreunen. Machines werden op gang gebracht. Wij gingen zitten. Ik dacht dat hij nu iets over die on miskenbare géluiden zou gaan zeg gen. Het lag echter in de aard van deze moeilijk te doorziene man, om zonder aarzelen opnieuw toe te slaan. 'Als je de volgende keer je onderzeese drukkoepel bij de Azoren verlaat, vergeet dan alsjeblieft niet de automatische verdedigingsinstallatie uit te schakelen,' zei hij. 'Je robots hebben bijna een vrachtduikboot vernietigd.' Hij keek mij onschuldig glimlachend aan en ik voelde opeens mijn hart in mijn keel kloppen. 'Oké, laten we elkaar niets wijsmaken, Atlan,' vervolgde hij op ernstiger toon. 'Wij weten nu waar je gezeten hebt. Waarschijnlijk heb je in die stalen koepel een paar eeuwen geslapen. Daar wij op Venus een overeenkomst hebben gesloten, heb ik ervoor gezorgd dat je onderkomen onaangeroerd bleef.' Ik had enige tijd nodig om te beseffen dat Rhodan mij weer eens aan zich had verplicht.

'Dank je!' zei ik moeilijk. '0, niet te danken,' zei hij met een afwerend gebaar. 'Ik kan me voorstellen dat je daar beneden allerlei herinneringen bewaart. De technische installaties interesseren mij niet. Ze kunnen niet beter zij n dan die welke wij allang bezitten. Toen jij tienduizend jaar geleden naar de aarde kwam, bezat Arkon niet meer dan nu.' Ik sloot krampachtig mijn ogen. Nu had hij ook mijn laatste ruggesteun nog weggenomen. Ja, in die koepel had ik in een biomedische sla ap vele eeuwen doorgebracht. 'Het was niet mijn bedoeling je te kwetsen,' vervolgde hij. 'Het wordt tijd dat we onze troeven op tafel leggen. Ik ben ongerust, admiraal!' Deze korte verklaring deed mijn onderbewuste verstarring verdwijnen. Het had werkelijk geen zin meer, Rhodan iets voor te liegen. Hij wist alles al. Het was alsof er een warme golf over mij heen ging. 'Ongerust?' vroeg ik. Hij keek mij doordringend aan, knikte en zei: 'Ja! Mijn spelletje is doorzien. Een Springer heeft mij herkend en de rob otregent van Arkon, aan wiens bestaan jij niet wilt geloven, op de hoogte gesteld. Dat is echter van minder belang. Wat wel belangrijk is, is het feit dat overal in de bewoonde gedeelten van de Melkweg onbekende, geheimzinnige krachten aan het werk zijn. Ze richten zich zowel tegen de mensheid als tegen jouw eigen volk. We moeten onze pogingen, elkaar te vernederen, staken.' Dit bracht mij volkomen in de war. Rhodan sprak de waarheid, dat voelde ik. Mijn logica-sector zweeg ook. Vóór ik iets kon zeggen, boog hij zich voorover en legde zijn rechterhand op mijn knie. 'Luister, Arkonide!' zei hij. 'Je hebt een verzoekschrift ingediend. Je wilt eindelijk naar huis, na een verblijf van enige duizenden jaren op de aarde. Je was afgesneden, omdat je niet meer over een meer dan lichtsnel ruimteschip beschikte. Je hebt onnoemelijk lang gewacht tot de mensen de ruimtevaart zouden beheersen. Nu is het zover. Ik weet heel goed dat je ons nooit schade hebt berokkend. Dat zou ook onzinnig zijn geweest.' Ik knikte mechanisch. Ja, zo was het geweest. Ik had veel gedaan om mijn Arkonidische kennis druppelsgewijs in menselijke hersenen te doen dringen; niet belangeloos, natuurlijk niet! Ik wilde heel eenvoudig naar huis. 'Geloof je nog steeds niet dat je rasgenoten geestelijk e n lichamelijk gedegenereerd zijn?' vroeg Rhodan. Ik schrok. Daar was het weer, dat verschrikkelijke, waar ik niet over durfde denken. 'Onmogelijk!' ,zei ik. 'Geef me een Gazelle, dan vlieg ik zelf naar Arkon om me te overtuigen. Ik kom direct weer terug, op m'n woord.' Ik voelde mijn ogen branden. Nu moest de beslissing vallen.

'Ik geloof je,' zei hij eenvoudig. 'Maar toch kun je niet starten.' 'Waarom niet?' vroeg ik verontwaardigd. 'Je bent herkend. Niemand gelooft meer aan je voorgewende dood.' 'Daar gaat het niet om. Het imperium wordt door een gigantische automaat geregeerd. De robot is genadeloos in zijn beslissingen. Hij zoekt naar enigermate actief gebleven Arkoniden, die onder zijn opperbevel zogenaamde strafexpedities moeten uitvoeren. De robotregent zou je niet meer laten gaan. Ik wil je niet verliezen, begrijp je? Je werkelijke thuis is nu de aarde.' Ik zweeg verbitterd, tot mijn extra zintuig tot mijn grote verrassing seinde:

'Geloof hem! Hij spreekt de waarheid! .Je bent in tienduizend aardse jaren niet meer op Arkon geweest.

Ik wilde niet naar de geestelijke impuls van mijn logica -sector luisteren; maar diep in mijn onderbewustzijn besefte ik dat Rhodan nooit zo duidelijk en ernstig had gesproken als in deze weinige minuten. 'Ik wil je een voorstel doen, admiraal! Ik zal je aan de hand van een groot aantal geregistreerde radiogesprekken met de regent, authentieke filmopnamen, beeld en geluidsbanden en andere gegevens bewijzen, dat je Arkonidenrijk niet meer bestaat! Je rasgenoten slapen. Ze ho uden zich alleen nog met schone kunsten, overdreven filosofieën en belachelijk kleingeestige rivaliteiten bezig. De imperator is een schijnfiguur, die nog niet eens macht genoeg bezat om mij en mijn mannen ongehinderd het stelsel te laten binnenvliegen, ho ewel we als argeloze bezoekers waren gekomen. Dat is ongeveer zestig jaar geleden gebeurd. De macht van de robotregent is inmiddels zo groot geworden, dat ze niet meer door één man alleen kan worden gebroken. Zijn deels met robots en deels met leden van onderworpen volkeren bemande slagschepen, hebben de opstandige bewoners van gekoloniseerde planeten eenvoudig uitgeroeid. Het grote imperium zal ineenstorten als de robot nog langer aan de macht blijft. Bovendien bevindt hij zich op het ogenblik in een nog e rnstiger noodsituatie dan wij. Ik ben net van Arkon terug! Ik heb met de robotregent een verbond gesloten. Hij heeft mij onbeperkte volmacht voor het gebruik van de Arkonidische vloot gegeven. Ik ben bevoegd grote eenheden op te eisen en ze naar mijn oordeel in te zetten. Kom tot bezinning, Atlan!' Ik was hevig ontsteld. Rhodans gezicht was rood aangelopen. Zo had ik de koele tacticus en geestige spotter nog nooit gezien. Ik had haat, minachting, angst ,en hevige woede in zijn grijze ogen gezien, maar noo it wanhoop. Ik was getroffen! Een dof gedreun deed de machtige romp van de Drusus trillen. Ik richtte mij langzaam in mijn stoel op. Rhodan leunde, in een behoefte aan ontspanning, achterover en zei: 'Dat zijn de achttien motoren in de ringvormige uitstulp ing. We starten over tien minuten. Jij mag mee.'

Het verlangen naar de oneindige ruimte van het heelal dreigde mij te overweldigen. Ik kon me nauwelijks herinneren hoe het was, achter de stuurtafel van een werkelijk groot schip te zitten. 'Hoe moet het met mijn weinige eigendommen?' vroeg ik voorzichtig. 'Die zijn al aan boord. Gmuna laat je hartelijk groeten. Heb je die jongen behekst?' Ik lachte stilletjes, bevrijd. Rhodan begreep het. Zijn gezicht ontspande zich. Peinzend keek hij naar zijn slanke, pezig e handen. Hij keek niet op, toen hij zei: 'Eens zal ik je naar het Arkonstelsel laten gaan, Atlan. Voor een onsterfelijke is het nu nog te gevaarlijk.' Hij kneep een oog dicht en' keek strak naar de plaats op mijn uniformoverall, waarachter op mijn borst de cellen-activeerder hing. 'Gemene spotter!' zei ik. Hij lachte zachtjes. 'We kennen elkaar immers? Reken maar dat het robotbrein op grond van zijn programmering, nu al bezig is, de met mij gemaakte afspraak te breken. Je bent immers energiedeskundige ?' 'Dat is mijn tweede beroep,' antwoordde ik enigszins terughoudend. Wat bedoelde hij met die vraag? Hij vertelde het mij. 'Oké, dan zul je weten hoe de robot zal reageren. Wij hebben een zogenaamde robotpsychologische afdeling in het leven geroepen. Die is tot de conclusie gekomen dat de regent volgens een verouderd schakelsysteem handelt. Hij is niet in staat de nieuwe situatie te begrijpen, maar hij slaat met verschrikkelijke kracht toe. Als hij met mij, de gevaarlijke Terraan en schepper van een nieuwe galactische mogendheid onderhandelt, is het uit nood; waarschijnlijk dezelfde nood als waarin wij verkeren. Je zult films zien en met intelligente wezens kunnen spreken, die mijn beweringen zullen staven. Oké, laten we afwachten.' Hij stond langzaam op en rekte zich uit. Ik sloeg hem aandachtig gade. 'Waarom heb je mij van je ongerustheid verteld, barbaar?' vroeg ik. Hij keek mij vierkant en grijnzend aan. Dat was Rhodan zoals ik hem kende. 'Bepaald niet omdat ik de moed opgeef. Ik heb sterke tanden, Arkonide , en ik ben gewend er tamelijk hard mee te bijten. De kwestie is, dat ik niet graag vijanden in mijn rug heb. Jij hebt me al genoeg last bezorgd, met je dwaze vluchtpogingen. En ze waren nog bijna gelukt ook.' Hij schudde zijn hoofd en negeerde mijn ironis ch lachje. Geloofde hij werkelijk dat hij mij met deze verklaring had kunnen afschepen? Waarschijnlijk kon ook hij onze gemeenschappelijke ervaringen niet vergeten. Ik wist zelf niet waarom ik deze Terraan vriendschappelijk gezind was. We hadden elkaar in alle ernst willen doden, maar nu zag het er naar uit, dat" we van elkaar afhankelijk waren. Hij riep enige bevelen door de grote commandocentrale. Het gedreun van de machines nam toe. Aan het nu ook hoorbaar wordende doffe gonzen, merkte ik dat de stellig reusachtige thermaalconvectoren van het superslagschip ingeschakeld waren. Terwijl ik nog over de aard van de bewapening nadacht, vond de start plaats. Ik gaf het op, mij over het een en ander te verwonderen. Rhodan scheen te weten wat hij deed. Ik keek naar de 'panoramabeeldschermen, waarop op dat moment slechts de witte werveling van sterk gecomprimeerde luchtmassa's' te zien was, om enige ogenblikken later plaats te maken voor het donker van de ruimte. Gefascineerd keek ik naar de zicht baar wordende sterren. De snelheid van de Drusus nam met onwaarschijnlijke waarden toe. De aardse maan stond gunstig. Ik kon de lichte sikkel echter slechts enkele ogenblikken zien, toen waren we er al voorbij. Nog geen zes minuten later hoorde ik enige korte meldinge n uit de machinehal. Rhodans schip kwam in het gebied van de relatieve snelheden, wat een vermindering van de versnellingswaarden bij een vermindering van de versnellingswaarden bij een gelijkblijvend energieverbruik betekende. Ik zag hem op de rode injectieknop drukken. Het gedreun van de straalmotoren werd nog doffer. Na ongeveer tien minuten hadden we bijna de snelheid van het licht bereikt. Ik kon mij alleen nog maar verbazen. Was dit ruimteschip werkelijk op aardse werven gebouwd? Rhodan kwam terug en ging geeuwend weer zitten. 'Dat ging vlot hè?' vroeg hij lachend. 'Als ik daarbij aan mijn eerste maanvlucht denk...! Toen werden we door een simpele 12 g al bijna verpletterd. Nu bedraagt onze versnelling vijfhonderd kilometer per secondequadraat, en nog wel binnen het gebied waar snelheden groter dan die van het licht niet mogelijk zijn. We stoppen ongeveer twintig lichturen voorbij de baan van Pluto. Ik verwacht zeer spoedig belangrijke berichten van de drie agenten die ik heb uitgestuurd. Dan wil ik gevechtsklaar zijn.' Hij keek op zijn horloge. 'Oké, laten we nu iets eten. Daarna zal ik je de bewijzen laten zien. Je zult verbaasd staan over hetgeen op de Arkonwerelden gebeurt. Overste Sikermann...!' De eerste officier van de Drusus kwam naar hem toe. 'Wilt u de korte hypersprong voorbereiden?' De fors gebouwde, donkerharige kosmonaut salueerde en liep zwijgend weer weg. Ik keek hem belangstellend na. 'Je hebt betrouwbare mensen, barbaar,' teemde ik. 'Denk je dat jij mij net zo kunt vertrouwen ?' Hij drukte bedachtzaam op een knop van de drankenautomaat en wachtte tot de parelende drank in de doorzichtige buis verscheen. Toen pas keek hij mij aan. 'Je bent erg oud, Atlan. Heb je Wallenstein gekend?' Ik schrok. De herinneringen kwamen opeens weer boven.

'Je hebt hem dus gekend. Welnu, Arkonide, ik ken ook m'n Pappenheimers!' Terwijl het hypermoderne reuzen ruimteschip met bijna de snelheid van het licht door het solaire planetenstelsel raasde, dacht ik aan een generaal, die zich Gottfried Heinrich Graf zu Pappenheim had genoemd. Ik. was erbij geweest, toen hij in het jaar 1631 onder de keizerlijke veldheer Tilly de stad Maagdenburg veroverde! Ja, ik kende de Pappenheimers; maar Rhodan scheen ook te weten wat die uitdrukking betekende. Op de mannen van de cav alerieofficier had men kunnen bouwen, onverschillig op welke moeilijkheden ze waren gestuit. Rhodan reikte mij een warme drank aan. 'Gewone bouillon, maar overheerlijk,' zei hij lachend. 'Wil je ons iets uit je bewogen verleden vertellen? Gedurende de wach ttijd zullen we daartoe alle gelegenheid hebben. De bemanning van dit oorlogsschip brandt toch al van verlangen om iets naders over je aan de weet te komen. De wildste geruchten doen de ronde.' Ik strekte zuchtend mijn benen en leunde met mijn hoofd tegen de zachte rugleuning. Zo waren ze nu, deze Terranen! Als ze je niet meteen doodden, konden ze de beste vrienden met je worden. Tien minuten later vond de overgang plaats. Ik voelde de korte schok van het onstoffelijk worden. Enige ogenblikken later gevolgd door de pijn van de rematerialisatie. Toen ik weer goed kon zien, was de laaiende zon van de beeldschermen verdwenen. Ik zocht haar, maar toen ik haar terugvond, was het nog maar een klein sterretje tussen ontelbare andere. Ik kreunde zachtjes en wreef me t beide handen over mijn pijnlijke hoofd. Rhodan sloeg mij aandachtig gade. Hij zat daar alsof er niets gebeurd was. 'Je zult er weer aan moeten wennen, beste vriend!' zei hij. 'Hoeveel hypersprongen denk je dat wij de laatste tijd hebben gemaakt? Oké, drink op.'

3.

Ik had tijd en gelegenheid gekregen om van de hevige morele schok te herstellen. Tijdens de zeven uren durende 'bewijsvoering' had ik al mijn kunde en mensenkennis te baat genomen, om in de afgedraaide radiogesprekken en geluidsfilms tegenstrijdigheden te ontdekken. Het was mij niet gelukt. Wat Rhodan mij, eerst voorzichtig, maar later wreed openhartig had verteld en getoond, had mij ontzettend geschokt. Ik had gezien hoe de Arkoniden, die veel later waren geboren dan ik, zich gedroegen. Het waren niet meer de grote, sterke mannen die ik in mijn tijd had gekend.

De latere nakomelingen van mijn achtenswaardige volk waren veeleer meelijwekkend dan bewonderenswaardig. Ze hadden niets meer van datgene wat wij eens als volkomen vanzelfsprekend had den beschouwd. De zinloze, op volstrekte decadentie en onbekwaamheid duidende simultaanspelen, de belachelijk kleingeestige intriges tussen toch al machteloos geworden families en de verwekelijkte, verwijfde manieren van hoogwaardigheidsbekleders, namen bi j mij alle twijfel aan de absolute waarheid van Rhodans woorden weg. Hij had gelijk. Dit was niet meer het Arkonidenrijk waarheen ik gehoopt had te zullen terugkeren. Op de drieling -planeet waren mannen van mijn slag allang uitgestorven. Nu begreep ik ook waarom Rhodan bij onze eerste ontmoeting medelijdend had gezegd, dat hij 'honderd kerels van mijn slag' met één hand, kon neerleggen. Dit leek mij geen grootspraak meer, toen ik de opnamen enige malen had gezien en gehoord. Ik was verslagen en diep bedroef d. Het was echter niet alleen mij n rouw om het onherroepelijk voorbije, het nooit terugkerende, die mij innerlijk alarmeerde. Er dreigde groot gevaar! Ik had de zogenaamde robotregent, die zich ook wel 'grote coördinator' liet noemen, gezien en gehoord. H et stond vast dat, ongeveer 4000 jaar na mijn vertrek van Arkon, de eerste tekenen van een beginnende decadentie waren waargenomen. De knapste geleerden en technici van mijn volk hadden toen een reus achtige computer geconstrueerd en die opgedragen, wanneer de regering incapabel zou worden, de macht in het Arkonidische sterrenrijk over te nemen. Dat was dan ook gebeurd, doch bepaald niet in de zin die de grote mannen van het imperium voor ogen had gestaan. De robot scheen sommige programmeringen volstrekt. v erkeerd uit te leggen. Daarbij kwam nog, dat de zesdui zend jaar geleden nog gangbare opvattingen allang achterhaald waren, terwijl de computer nog steeds volgens die opvattingen te werk ging. Mijn verontwaardiging richtte zich niet tegen de betrekkelijk ' onschuldige' computer, die immers binnen het kader van zijn mogelijkheden moest blijven. Mijn minachting gold onze nakome lingen, die het rijk lieten verliederlijken en in hun onbegrijpelijke genotzucht de belangrijkste zaken verwaarloosden. De robotregent bevatte ongetwijfeld enige speciale schakelingen, die zijn veiligheidssector automatisch in werking stelden, zodra zich een verandering in de bestaande decadentie zou voordoen. Het was dus slechts zaak krachtdadig in te grijpen. Hiermee was Perry Rhodan op de enig juiste weg. Ik zag nu in dat mijn vroegere vluchtpogingen niet alleen dwaas, maar ook zeer gevaarlijk waren geweest.

Na de voorstelling had Rhodan mij persoonlijk naar de grote hut gebracht, waarin ik mij nu nog bevond. De machtige machines van d e Drusus waren stopgezet. We zweefden vrijwel onbeweeglijk in de interstellaire ruimte. Ik wist niet waar Rhodan eigenlijk op wachtte. Het stond echter ongetwijfeld in verband met de noodsituatie, waarover hij geen nadere uitleg had gegeven. Ik keek op de klok. Met al mijn gepieker waren vier uren verstreken. Het werd langzamerhand tijd om tot mezelf te komen. Toen ik op de knop van de visafoon drukte, twijfelde ik er niet meer aan dat ik bij de Terranen behoorde. Als ik iets voor mijn volk wilde doen, moe st ik mij onvoorwaardelijk naar Rhodan en de mensen schikken. Slechts met hun' hulp bestond de mogelijkheid om de pestbuil die 'robotregent' werd genoemd, op te ruimen en orde op zaken te stellen. Op het grote beeldscherm in mijn hut verscheen het gezicht van de eerste officier. 'Hebt u gebeld, sir?' vroeg hij. Ik ging dichterbij het apparaat staan en antwoordde: 'Meneer Sikermann, kunt u mij zeggen of Perry Rhodan vrij is?' Hij fronste zijn voorhoofd. Het scheen hem te verbazen dat ik zijn naam had onthouden. 'Hij wacht al op u, sir. Hij heeft u nog het een en ander te zeggen.' Ik voelde mijn ogen vochtig worden, een teken van ontroering. 'Liever niet,' protesteerde ik. 'Ik weet al genoeg.' 'Het gaat niet over Arkon,sir, maar over de gebeurtenissen van de l aatste maanden. Wij nemen aan dat u daar belang in stelt.' De lethargie viel van mij af. Dat klonk beter. 'Waar kan ik uw chef vinden?' 'Ik zal u laten afhalen.' Het beeldscherm werd donker. Enige minuten later meldde zich een jonge, donkerharige luitenant. 'Luitenant David Stern?' vroeg ik. Hij stond verbluft en bloosde tot achter zijn oren. Mijn fotografisch geheugen was onfeilbaar. 'Ja. . . ja, sir. Ik heb opdracht gekregen, u . . .!' 'Ik weet het, dank u,' viel ik hem in de rede. 'Zullen we gaan? In dez e doolhof van gangen, zalen en tussendekken zou ik gemakkelijk kunnen verdwalen.' 'Toen ik voor het eerst hier aan boord kwam, ben ik bijna van honger omgekomen, sir,' zei hij argeloos. 'Het was afschuwelijk. Ze lieten ons eenvoudig lopen, tot we volkomen uitgeput een hoofdgang vonden. Boven in de commandocentrale hadden ze mij en nog drie andere luitenants, door middel van de visafooninstallatie gadegeslagen. De hele bemanning heeft hartelijk om ons gelachen.' Ik lachte inwendig. Dat was kenmerkend voor de Terranen. Hun kosmonautische jonge generatie maakte een harde leerschool door, waarvan de waarde tot dusver herhaaldelijk was gebleken.

Stern bracht mij in niet meer dan vijf minuten naar de voorlichtingskamer. Deze bevond zich vlak achter de commandocentrale. en was voorzien van alle mogelijke apparaten en instrumenten ten dienste van de navigatie en oriëntatie. Rhodan was al aanwezig. Enige scheepsofficieren knikten mij eenvoudig toe. Ze waren lang niet meer zo vormelijk als enige uren tevoren. Rhodan k eek mij onderzoekend aan. Mijn vage glimlach scheen hem voldoende te zijn. 'Weer opgeknapt, gladiator?' vroeg hij. Toen ik zwijgend knikte, nam hij een langwerpige doos en drukte mij die eenvoudig in de handen. 'Een buitengewoon mooi afgewekt impulswapen v an de Terraanse industrie,' zei hij als terloops. 'De reactietank is natuurlijk geladen. Gooi dat namaakdingetje van je maar in de eerste de beste vuilafvoerkoker.' Hierna draaide hij zich om en liet mij staan. Langzaam maakte ik de doos open. Er zat inderdaad een prachtig bewerkte straler in. Ik stak hem in mijn holster en gaf het 'namaakdingetje' aan luitenant Stern. 'Wilt u dat voor mij doen?' vroeg ik zachtjes. 'Zo, dat is ook geregeld,' zei Rhodan zakelijk. 'Ga zitten en luister naar wat wij intussen o ntdekt hebben. Kun jij je voorstellen dat er ergens een vreemde macht bestaat, die hele planeten ontvolkt?' Ik meende het niet goed te hebben gehoord. 'Ontvolkt?' Hij knikte. Er verscheen een diepe rimpel tussen zijn wenkbrauwen. 'Het klinkt vreemd, dat weet ik. Ik had afgesproken een vertegenwoordiger van de robotregent te zullen ontmoeten op de derde planeet van de zon Mirsal, in het centrum van de Melkweg, 14480 lichtjaren van de aarde verwijderd. Ik wilde onze galactische positie geheim houden, wat mij tot op heden ook is gelukt. Niemand weet waar Terra te vinden is.' 'Een reden te meer om mij niet naar Arkon te laten vliegen, hè?' vroeg ik enigszins spottend. 'Precies!' antwoordde hij eerlijk. 'Toch zullen we eens ontdekt worden. Maar nu wat die planeet van Mirsal betreft. Toen we daar aankwamen, troffen we nummer drie ontvolkt aan. Alle niet organische dingen waren onaangetast, alleen de op mensen gelijkende bewoners en de dieren waren verdwenen. We geraakten in een hevig gevecht met onbekende ruimtesch epen. We weten nu nog niet met wie we te maken hadden en ik weet ook niet hoe het kwam, dat het hevige salvo vuur van de Drusus zonder uitwerking door de onzichtbare, maar door de radar waargenomen vreemde ruimtesche pen heen ging. Mirsal II was even eens bewoond. We kwamen daar net op tijd om te zien hoe de bewoners praktisch voor onze neus verdwenen en in lucht opgingen. De robot was zo ongerust over deze gebeurtenissen, dat hij mij het bevel over zijn nieuwe superslagschip, de ARC KOOR gaf. We stonden machteloos. Zelfs mijn mutanten konden geen verklaring geven. Ik had dus geen andere keus dan zoveel mogelijk Mirsalezen aan boord te nemen en overhaast te starten. Ik heb ze op Arkon ontscheept, maar ik ben door die spookschepen achtervolgd en kon me alleen door een hypersprong redden. Zo is de situatie van het ogenblik, waar we nog geen rélad mee weten. Ik ben van plan. . ., wat is er? Hé, Atlan, wat scheelt eraan?' Hij sprong op en schudde mij aan mijn schouder. Ik voelde slechts de stevige greep. Mijn gezichtsvermogen was door deze plotselinge aanval op mijn plastisch geheugen aangetast. Ik zag Rhodan slechts vaag. Zijn woorden klonken als donderslagen in mijn oren. Mijn fotografisch geheugen was, tijdens zijn relaas, tegen mijn bewuste wil in, gaan werken. Ik verkeerde in een paniekstemming, die mij als een golf overstroomde en meesleurde. Het duurde enige ogenblikken voor ik weer duidelijk kon zien. Rhodan stond vlak vóór mij. Zijn dunne lippen vormden één enkele streep. Ik voelde dat mijn handen beefden. Iemand riep om een dokter. 'Ken jij die onzichtbaren?' vroeg Rhodan opgewonden. 'Spreek dan toch! Komt dit verhaal je bekend voor?' 'Bekend?' stamelde ik. 'Beste vriend, het is al tienduizend jaar oud.' 'Vertel toch, sir,' smeekte luitenant Stern. Ik knikte langzaam. Mijn plastische geheugensector verpletterde mij bij na met beelden uit het verleden. 'Rhodan aarzelde niet langer. Daar hij lieden zoals ik zeer goed kende, vermoedde hij waarschijnlijk hoe ik leed. Ze brachten mij naar een antizwaartekrachtli ft en vandaar naar een van de grote kantines van de Drusus. Terwijl ik probeerde mij te herstellen en de in mij ziedende opwinding te temperen, liep het vertrek vol met mannen, die nog niet aan mij waren voorgesteld. Rhodan zat naast mij. 'Oké, we zijn klaar,' zei hij. 'Als het belangrijk is, moet de hele bemanning maar meeluisteren. Misschien kunnen we ons aan de hand van jouw ervaringen een duidelijk beeld vormen. Voel je je sterk genoeg? Je ziet er belabberd uit.' Ik probeerde te glimlachen, ondanks mijn hevige hoofdpijn. 'Het zal moeilijk zijn,' begon ik. 'Mijn verleden is te nauw met de Arkonidische taal verbonden. Daarom moet ik afstanden en tijden in aardse waarden omzetten. Ook de benamingen van machines en wapens, officiersrangen en wat dies meer zij, moet ik vertalen. Het zal niet eenvoudig zijn.' Ik keek om mij heen. De grote kantine was geheel gevuld met toehoorders. Waar waren die allemaal vandaan gekomen? Ik voelde me alsof een onzichtbare mijn brein in watten had gehuld. Ik was nog maar nauwelijks in staat om in het heden te denken.

Mijn fotografisch geheugen had aangespoord door hetgeen Rhodan had verteld, volledig beslag op mij gelegd.

Iemand reikte mij een plastIk beker aan. 'Drink dit,' zei hij. 'Dat zal u wat kalmeren. Wat hebt u met hem gedaan?' Deze vraag was tot Rhodan gericht. Er scheen een dokter te zijn gekomen. De woorden vormden zich als vanzelf op mijn tong. Voor het eerst sinds vele jaren begon ik te vertellen. Ik had nooit kunnen denken dat ik daarmee uitgerekend aan boord van een Terraans superslagschip zou moeten beginnen. Ik vertelde zeer breedvoerig. Dat moest ik wel, als ik mijn verhaal begrijpelijk. wilde maken. Ik gebruikte uitsluitend gangbare en dus begrijpelijke termen. Het zou zinloos zijn geweest, voor het Terraanse woord 'straalmotor' de Arkonidische benaming 'Tsohlt-Tark' te gebruiken, of een kruisercommandant 'Vere' athor' te noemen. Ik vergat dat ik mij in een kantine van de Drusus bevond. In mijn verbeelding ging de tijd terug. Ik bevond mij plotseling weer aan boor d van het imperiumslagschip 'Tosoma' , met de bevelen van de grote raad van Arkon in mijn zak. Mijn blik werd wazig. Lijdzaam gaf ik toe aan de pijnlijke drang van mijn geheugensector. Ik begon te vertellen. . .

4.

'. . . moge ik uwe hoogheid adviseren, de bij herhaling oproerige kolonisten uit de onderste lagen van de bevolking, niet met teveel zachtheid te behandelen. Mijn maatregelen waren erop gericht, de imperator een nieuwe wereld met trouwe en gewillige onderdanen te geven. Moge mijn werk uwe hoo gheid tot voorbeeld...' 'Dank je,' viel ik de voorlezende officier in de rede. 'Zo is het genoeg. De adviezen van Amonar dienen alleen maar om de onrust nog meer te doen toenemen. Verder nog iets?' Kapitein Tarts, de commandant van mijn eskadervlaggenschip Tosoma, mijn vriend en raadgever, rolde het epistel op en wierp het op de weelderige werktafel. Ik was vier dagen tevoren op de tweede planeet van de kleine, gele zon aangekomen, die door een ver kenningskruiser onder bevel van Larsaf was ontdekt. Wij hadden deze wereld naar hem Larsa genoemd. Het was een nog zeer jong hemellichaam met dampende moerasbossen en uitgestrekte, modderige zeeën: Het vochtig warme klimaat scheen onze kolonisten goed te zijn bekomen, maar de heerschappij van gouverneur Amonar sche nen ze minder goed te kunnen verdragen. De grote raad van Arkon had mij drie weken tevoren uit mijn opera tiegebied teruggehaald en mij het bevel gegeven, met mijn expeditie -eskader naar de zon Larsa te vliegen en op de tweede planeet van deze eenzame ste r te gaan kijken, wat de per radio ontvangen noodkreet van een kolonist, Tonth geheten, te betekenen had. Hij maakte in zijn boodschap gewag van mateloze eigenmachtige handelingen en onnodige hardvochtigheid van gouverneur Amonar, lid van het onbetekenende geslacht Cicol. Ik had de aanzienlijke afstand 'van ongeveer 34000 lichtjaren met vier hypersprongen overwonnen en was kort daarna met de Tosoma en de twee slagkruisers Assor en Paito op de grote ruimtehaven van Larsa ge land. Een kort onderzoek had reeds aan het licht gebracht, dat Amonar zijn bevoegdheden ver overschreden had. Ik was hem gaan zien als een hardvochtige, onrechtvaardige, eer zuchtige man, wiens enige streven erop gericht scheen te zijn, voor zichzelf en zijn familie erkenning en waardigheid te verwerven. Hij had van de wilde, onbewoonde wereld een modelkolonie gemaakt, steden en ruimtehavens aangelegd en de constructie bevolen van een robot brein waarvan de afmetingen zelfs mij verbaasden. Amonar had zijn roem met het bloed van onze kolonist en gekocht. De knapste geleerden en technici onder de kolonisten waren uitsluitend aan het werk gezet om de robot te vervolmaken. Ik had de indruk gekregen, dat het Amonars bedoeling was geweest, in dit kleine, afgelegen zon nestelsel, een eigen, volgens zijn wensen opgebouwde staat te vesti gen. Ik had met de legers van mijn beproefde slageskader hard en onverbiddelijk toegeslagen, toen de Amonar toegedane soldaten probeerden hun meester te verdedigen. Daarbij waren al enige wapens gebruikt, die de gouv erneur zonder medeweten van de grote raad van de galactische kooplieden (of Springers) had gekocht en in de vestinggordel van zijn nog onvoltooide robotbrein geïnstalleerd. Ik had hem de vorige dag laten arresteren en onder strenge bewaking naar Arkon teruggestuurd. Het epistel wat kapitein Tarts zo -even had voorgelezen, was zijn laatste poging om mij om te praten. Het waren de gebruikelijke frazen; onderdanig en spitsvondig, geschre ven door een man die heel goed wist, dat ik tot de heersende dynastie be hoorde. Uit mijn familie, het geslacht Gonzal, kwam sinds drie eeuwen de im perator voort, in wiens handen het lot van het grote imperium lag. Ik stond langzaam op uit de volautomatische leuningstoel, waarvan de luxueuze uitvoering duidelijk bewees dat de gevangen genomen gouverneur minder aan het welzijn van de kolonisten dan aan Zijn eigen ge mak had gedacht. Sinds ik op last van de grote raad tot Arkonidisch admiraal en bevelhebber over een slageskader was benoemd, had ik slechts eenmaal een dergelijke eigenmachtigheid meegemaakt. Dat was toen iemand van mijn volk had getracht, met hulp en steun van een vreemd hagedisachtig ras een eigen imperium te sIkhten. Het was mijn eerste actie geweest en ik dacht er niet graag aan terug.

In het geval van Amonar was minder bloed gevloeid. Mijn rapport voor de grote raad en mijn eerwaardige oom, imperator Gonozal VII, was met het koerierschip meegegaan. Ik verwachtte spoedig te zullen worden teruggeroepen, daar het niet mijn taak was, koloniën op te bouwen. Ik moest slechts ingrijpen wanneer ergens onrust ontstond. Het gouvernementsgebouw, dat onder, Amonars supervisie was ge bouwd, was het weelderigste paleis in de planetaire hoofdstad, die de ge arresteerde naar zichzelf Amonaris had genoemd. Daar hij ondanks al zij n fouten veel had gepresteerd, wilde ik de naam van de stad niet veranderen. Over enige tijd zou toch niemand meer weten op wie hij be trekking had. Tarts, een oude, ervaren slagschip commandant, stond zwijgend voor de weelderige werktafel, voorzien van ee n aantal schakelborden, die het mogelijk maakten door een druk op een knop in rechtstreeks contact met de belangrijkste commandocentra en verdedigingsstellingen te komen. Amonar had zijn voorzorgsmaatregelen genomen. Wij waren alleen iets te vroeg gekomen. Zijn grootse plan was niet meer in vervulling gegaan. Ik was er van overtuigd dat de ex -gouverneur op Arkon tot het doen afsterven van zijn wilskracht zou worden veroordeeld. Ik nam de wijde mantel met de symbolen van de regerende dynastie van mijn schouders en hing hem zorgvuldig over de hoge rugleuning van de stoel. In het eenvoudige uniform van de Arkonidische vloot voelde ik mij vrijer en ongedwongener. Langzaam liep ik naar de doorzichtige energiewand, die Amonar op de plaats van het voorgeschrevén venster van pantserglas had laten aanbrengen. Ik bleef voor de doorzichtige muur staan, tikte ,er met mijn vinger tegen en wachtte tot de gevoelige thermo -automaat op de warmte van mijn hand reageerde. Een verkoelende luchtstroom blies uit verborgen straal pijpen. 'Een beetje teveel weelde voor de ambtswoning van een onbelangrijke koloniale ambtenaar, Atlan!' zei kapitein Tarts. 'Buiten wacht een delegatie van de kolonisten. Een zekere Tonth vraagt om een audiëntie.' 'Dat is de man die de radioboodschap naa r de raad stuurde,' zei ik. 'Een moedige kerel, naar het schijnt. Waar komt hij vandaan?' Tarts raadpleegde zijn register. 'Van Visal IV, hoogheid.' 'Voor jou ben ik Atlan, leermeester,' zei ik lachend. 'Zo, zo, van Virsal IV, hm. ..! Een voormalige koloni ale wereld, die nu ook overbevolkt is. Men zegt dat vijfhonderd miljoen inwoners heb ben moeten emigreren.' 'Twee miljoen daarvan zijn door schepen van het ministerie van kolo niën hier aan land gezet, en bovendien ongeveer tweeduizend geleerden en technici op allerlei gebied. De bewakingstroepen zijn van Arkon afkomstig. Deze planeet is voortreffelijk uitgerust.' Ik liep naar de werktafel terug en ging erachter zitten.

'Laat die mensen binnen. 't Is te ho pen dat ze niet met onvervulbare wensen komen.' Tarts rode ogen leken te lachen. Met langzame, door zijn hoge leeftijd al wat moeilijk wordende passen, liep hij naar de deur. Ik drukte op de knop van het openingsmechanisme. Amonar had zich goed tegen verrassingen beveiligd. De twee stalen vleugels van de de ur schoven in de muur terug. Buiten kwam een van de beruchte Larsa onweersbuien tot ontwikkeling,. Dat ging zo snel, dat ik kunstlicht nodig had. Bij de eerste bliksemflits scha kelde de automaat van de energiewand op verduistering. Ik dacht aan de bemanningen van de zware en lichte kruisers, die ik op ruime satellietbanen had achtergelaten. Waarschijnlijk konden ze het oppervlak van deze, met een dik wolkendek omgeven planeet niet zien. Op de ruimtehaven stonden slechts de drie zwaarste eenheden van mijn kleine vloot. Ze waren indrukwekkend genoeg geweest! Er kwamen vijf kolonisten binnen. Ze droegen de eenvoudige, ruwe kleren die ik overal had gezien. Het waren lange, stevige kerels. 'Echte Arkoniden,' seinde mijn extra zintuig, dat met toestemming van de medische raad, na mijn benoeming tot admiraal, was geactiveerd. De vijf mannen knielden neer en verborgen hun gezicht in hun handen. Het was het teken van deemoedige onderwerping, dat we op Arkon eigenlijk niet meer kenden. 'Sta op,' zei ik, pijnlijk getroffen. 'Stond Amonar op dit onderdanige gebaar?' 'Inderdaad, hoogheid,' antwoordde een oudere man met sneeuwwit kortgeknipt haar.' Het mijne was lang en zorgvuldig gekapt, iets wat deze hard werkende mensen zich niet konden veroorloven. Ze begrepen niet veel van de galactische hogere politiek. Het was hun al voldoende als ze goede land bouwmachines van het gouvernement kregen. 'Ben jij de kolonist Tonth?' vroeg ik. De oude man boog zijn hoofd. 'Die ben ik, hoogheid. Wij zijn gekomen om u te bedanken voor de snelle hulp; Ik riskeerde mijn leven toen ik stiekem het radiostation binnendrong en de boodschap seinde. Ik ben direct daarna in de bossen gevlucht, omdat de automatische alarminstallaties mijn lichaamstrillingen hadden geregistreerd. Een monteur waarschuwde mij en dus zocht ik een toevlucht in de wildernis. Maar nu is alles goed.' Ik sprak langer dan een uur met de ervaren kolonisten. Daarna was ik ervan overtuigd, dat de tweede planeet van de kleine zon Larsa goede toekomstmogelijkheden bood. De van een warme, vochtige planeet afkomstige emigranten hadden hier een voor hen zeer gezond ,klimaat aangetroffen. De ongerepte bodem was zeer vruchtbaar, terwijl ook rijke bodemschatten aanwezig schenen te zijn.

Ik speelde met de gedachte, van Larsa II e en handelsvestiging te maken, tot mij inviel, dat de arm van het imperium niet tot in deze uithoek van het reeds onderzochte heelal reikte. Ik deed de mannen dit voorstel dan ook niet. Waarschijnlijk zou het voor zoiets ook nog wat te vroeg zijn geweest. Ze betuigden nog eens uitbundig hun dank en kwamen toen met de vraag op de proppen, die ik al had verwacht. Audiënties met mensen uit het volk eindigden nooit zonder verzoeken. Kapitein Tarts gnoof. Hij scheen al te weten wat er zou komen. Waarschijnlijk h ad men hem als spreekbuis willen gebruiken. 'Onder ons bevinden zich vijftigduizend emigranten van Zakreb V, hoogheid. Ze zijn tegen hun wil hier gebracht. Het was een vergissing. Ze verzoeken op een andere planeet te worden geplaatst, daar ze het kli maat hier op de duur niet verdragen. We hebben al zeer veel sterfge vallen gehad. De Zakrebers hebben koelere en drogere lucht nodig, hoogheid. Ze missen ook de zonneschijn, en de temperaturen hier zijn voor hen te hoog.' Ik keek naar Tarts. Hij knikte nauwel ijks merkbaar. De beweringen schenen dus juist te zijn. 'Het spijt me, Tonth; maar ik kan die mensen niet in mijn kruisers op nemen. Ik heb geen emigrantenschepen.' 'Ook niet voor een korte vlucht in hetzelfde zonnestelsel? De derde planeet schijnt aan alle eisen te voldoen. Het zou zo'n kleine moeite zijn, hoogheid. U wilt hen toch niet hier laten wegkwijnen?' Dat wilde ik natuurlijk niet. Bovendien was het mijn plicht, kolonisten in moeilijkheden te helpen. Daarvoor was ik hier. Tarts merkte op: 'Op de de rde planeet van deze zon is al wat leven tot ontwikkeling gekomen. De daar wonende wezens staan weliswaar op een zeer lage intelligentietrap, maar ze lijken op Arkoniden. De wet verbiedt, zuurstofademende wezens van hun wereld te verdringen.' 'Alleen wezens boven intelligentietrap C,' zei een andere kolonist vlug. 'Welke trap hebben ze dan bereikt?' vroeg ik geïnteresseerd. 'Hoogstens A-3, hoogheid. Ik ben er eens geweest. Het zijn primitieve wilden met stenen gereedschappen. Ze zijn nog niet zover dat ze de stenen kunnen doorboren. Ze binden ze aan de stelen vast.' Dat zei beslist genoeg. De wet verbood niet, zulke planeten in bezit te nemen, temeer daar door ervaring was gebleken, dat onderontwikkelde schepsels van een goede kolonisatie alleen maar kond en profiteren. Ik stond op en maakte een eind aan de audiëntie. 'Ik zal op nummer drie gaan kijken,' beloofde ik. 'In ieder geval zal ik er voor zorgen dat de vijftigduizend Zakrebers een andere woonplaats krijgen. Jullie kunnen gaan.' Achteruitlopend verlieten ze het vertrek. Tarts zette zuchtend het bandopnameapparaat af en nam de spoel, bestemd voor het archief, eruit.

'Nieuwe moeilijkheden,' bromde hij. 'Welke idioot heeft mij de raad gege ven bij de vloot te gaan?' Voor de poort van het gouverne mentsgebouw werd de wacht afgelost. De scherpe commando's van de officieren waren duidelijk te horen. Mijn eskader was een elite-eenheid van de imperiumvloot. Waar wij verschenen, stierven opstanden vanzelf uit. 'We gaan morgen een kijkje nemen op Larsa lIl,' ze i ik. 'Is er vandaag nog iets?', 'Een receptie in het huis van Trento. Dat kan mooi worden. Trento is tegenwoordig hoofd van de afdeling voor wetenschappelijk onderzoek. Men zegt dat hij tot de knapste geleerden van het imperium behoort. Hij schijnt vroeg er lid van de raad te zijn geweest.'. 'Ook dat nog,' bromde ik. 'Wanneer worden we eindelijk teruggeroepen? Deze wereld is wel een beetje te warm en te vochtig naar mijn zin. Die lui van Visal IV schijnen er zich echter wel bij te voelen.' 'Op de vijftigduizend zuivere Arkoniden van Zakreb na!' merkte de oude commandant op. 'Je zult moeten beslissen vóór er een nieuwe gouverneur komt.' Ik nam mijn mantel over mijn arm en schakelde de apparaten op de pompeuze werktafel uit. Voor mij was de zaak al afgedaan. Ik had op Larsa niets meer te maken.

5.

Ondanks de reeds beschikbare gege vens hadden we Larsa III vóór de landing nog eens gekarteerd. Het was een mooie, op Arkon gelijkende planeet met grote zeeën, een blauwe hemel, uitgestrekte continenten en groene bossen. De equatoriale zone beviel ons het best. De daar heersende temperaturen voldeden aan onze eisen, terwijl in de hoger gelegen, bergachtige gebieden, ondanks de aangename temperatuur, de lucht zuiver en droog was. De uitgestrekte oerwouden op de beid e, door de equator doorsneden continenten, trokken ons minder aan. Bovendien bestond een van de continenten, in het noorden voor één derde gedeelte uit zand -en steenwoestijn, waar wij helemaal niets voor voelden. Verder naar het noorden was het te koud. O ok daar waren eindeloos lijkende bossen, echter niet met een tropisch karakter. Reeds vanuit de ruimte hadden we een rijke fauna waargenomen. Over twintigduizend jaar zou deze wereld werkelijk intelligente wezens kunnen voortbrengen. We hadden dus nog tijd genoeg om een geschikte plek te zoeken. Nadat ik luchtmonsters op schadelijke bacteriën had laten onderzoeken, gaf ik bevel lager te dalen. Ik was wettelijk verplicht, mij persoonlijk van de geestelijke en lichamelijke ontwikkelingstrap van de bewoners te overtuigen, alvorens, krachtens mijn volmachten, het hemellichaam voor vestiging van een Arkonidische kolonie vrij te geven. De Tosoma, een slagschip van de moderne imperiumklasse, dook met grote snelheid in de dichte atmosfeer. Vóór ons stootscherm vor mde zich een witgloeiende bol van hoog gecomprimeerde luchtmassa's, bij het zien waarvan de bewoners stellig overhaast op de vlucht zouden gaan. We vlogen laag over de continenten, staken met grote snelheid de uitgestrekte oceanen over en keken uit naar ee n land dat tussen de twee equatoriale gebieden in moest liggen. Het was voor ons doel groot genoeg. Bovendien was het bergachtig en slechts matig bebost. Onze vijftigduizend Zakrebers zouden hier goe de klimatologische omstandigheden aantreffen. We vonden het land spoedig. Het was in feite zo groot, dat het als een continent kon worden beschouwd. Smalle landstroken verbonden het met de .in het oosten en westen gele en vastelanden, hetgeen zeer gunstig was voor een eventueel handelsverkeer met de door ons op te leiden oorspronkelijke bewoners. Uit de ervaring was gebleken, dat intelligente wezens vrij snel leren het land te bewerken en huizen en kleine schepen te bouwen. Op tachtig kilometer hoogte remden we de Tosoma af. Het ovale, onge veer 2000 kilometer lange eiland, was voor een groot deel goed te overzien. Waar een smalle, veelvuldig door grote waterplassen onderbroken bergketen naar het oostelijk daarvan gelegen woestijnlandschap liep, vonden we een grote, hoog boven het zeeoppervlak gelegen hoogvlakte, die met haar steppeachtig karakter een goede mogelijkheid tot landen leek te bieden. De eerste officier van het slagschip legde mij de intussen door de automatische cartograaf vervaardigde. kaarten voor. Kapitein Tarts kwam erbij. Kritisch bespraken we de verschillende punten, tot ik ten slotte toch de hoogvlakte koos. 'Ze zullen een goede toegang tot de zee kunnen maken,' meende Tarts. Desnoods branden we met een klein straalkanon een brede serpentineweg in het kustgebergte. Ik zie daar een grote, tegen d e wind beschutte baai. Die zou als haven kunnen dienen. Deze wereld bestaat voor het grootste deel uit water. Onze kolonisten, maar vooral de inboorlingen, zullen zich onvermijdelijk met de scheepvaart vertrouwd moeten maken. Het materiaal daarvoor is op Larsa te vinden. Ik zou zelfs willen voorstellen, de planeet als vlootbasis te kiezen. Wie weet, hebben we in deze onbelangrijke spiraalarm van de Melkweg nog eens reparatiewerven nodig. De beslissing is aan jou, Atlan.' Ik kleurde het betreffende gebied rood. Daarbij dacht ik huiverend aan de geweldige ijskappen van de beide polen. De ver in het zuiden en noorden zichtbare landstreken, schenen met smeltende gletsjers bedekt te zijn.

'We blijven hier,' besloot ik. 'Ik wil mij van de trap van beschaving va n de bewoners overtuigen. Roep ze bijeen." Tarts gaf de nodige bevelen. Onder de ringvormige motorgondel van de Tosoma, verscheen de glanzende loop van een zware psycho -straler. Wat toen volgde, was louter een routinekwestie. Als daar beneden enigermate in telligent leven bestond, zou het blinde lings op onze suggestieve bevelen reageren. De psycho-officier van het schip sprak ononderbroken dezelfde woor den in de microfoon. Ze werden tot para -trillingen omgevormd en door het kanon in een brede waaiervorm uitgestraald. We wachtten nog twee uur en toen besloot ik te landen. Langzaam daalde het slagschip lager, tot onder het schijnsel van het nauwkeurig afgestelde antizwaartekrachtveld de witte branding langs de kust zichtbaar werd. Onze reuzenbol, met zijn doorsnede van achthonderd meter, landde dichtbij het kustgebergte. De enorme 'voeten' van de telescooppoten, zakten in de zachte steppegrond, tot ze op rots stuitten. Ik was voor het eerst op de derde planeet van de zon Larsa geland. De analyses van water-en grondmonsters, waren zeer bevredigend. Er waren geen schadelijke bacteriën. Toen we de sluizen openden en de zuivere, pittige lucht lieten binnenstromen, lieten de eerste levende wezens zich zien. Het gebrul van Tart deed mij schrikken. Hij kon het nooit nalaten, na een geslaagde landing zwaargewapende eenheden te ontschepen. Met al zijn verdraagzaamheid, behoorde hij toch tot die commandanten, die de veiligheid van hun schip vóór alles stellen. De zware vechtrobots onder commando van luitenant Ketlar zweefden, gedragen door hun antizwaartekrachtvelden, uit de luiken in de ringvormige uitstulping. Ketlar keek wantrouwig naar de zich haastende inboorlingen. Ze haastten zich, de door de psycho-straler gegeven bevelen op te volgen. Ik zag van het gebruikelijke ceremonieel af, wat een ontevreden trek op Tarts gezicht deed verschijnen. Hij had nog nooit verzuimd, na een eerste landing, de vlag van het imperium plechtig in de grond te planten en de traditionele woorden te spreken. 'We weten nog niet of we hier m ogen blijven,' zei ik enigszins spottend. 'Waarom zo'n haast, leermeester? Voorzover ik zie, hebben deze mensen geen stenen wapens. Ze hebben goed bewerkte bronzen strijdbijlen bij zich, leren schilden en, naar het schijnt bruikbare, bogen en pijlen. Dat is minstens intelligentietrap A -5!' 'Deze hebben de hoogste trap van ontwikkeling bereikt, hoogheid,' haastte de ambtenaar van koloniën die we op Larsa aan boord hadden genomen, zich te zeggen. Ik keek hem twijfelend aan.

'Dat is juist,' bromde Tarts onwil lig. 'De gegevens zijn mij bekend. De wezens verder naar het noorden, kennen de metaalbewerking nog niet, en ook geen geweven stoffen. Ze kleden zich in beestenvellen. Hier hebben zich zeer verschillende volksstammen ontwikkeld.' Ik maakte een afwijzend gebaar. Het was altijd weer hetzelfde, als je op een vreemde wereld landde. Ik verliet de Tosoma door de kleine grondsluis en stapte op het platte luchtkussenvoertuig dat mij in enke le seconden naar de, in een groep bijeen staande inboorlingen bracht. Ze ke ken mij met doffe ogen aan. Onze artsen en biologen zonderden enige mannen en vrouwen af, om hen aan boord te onderzoeken. Het waren grote, gespierde wezens met een roodbruine huidskleur. Ze hadden een open gezicht, een hoog voorhoofd en, er overheen hange nd, zwart haar. Deze domme barbaren leken werkelijk buitengewoon veel op Arkoniden. Ik liet de suggestieve ban uiterst voorzichtig opheffen. Toen ze weer in het bezit van hun geestvermogens waren en de situatie begrepen, begon de verwachte massale vlucht. Ik wachtte tot onze kosmo-psychologen het hunne hadden gedaan. Er was een grote fijngevoeligheid nodig om de op deze manier opgeschrikte gemoederen gerust te stellen en de wezens ervan te overtuigen dat wij niets kwaads tegen hen in de zin hadden. Tarts rustte niet, voor ik de wijde, prachtig geborduurde mantel met de symbolen van de regerende dynastie om mijn schouders hing en de voorgeschreven woorden sprak. De inboorlingen lagen voor mij op de grond, met hun gezicht in hun handen verborgen. Inkar, de nog jonge, ondernemende commandant van de slagkruiser Paito, zei zachtjes: 'Het zonnesymbool van je familie kan voor deze mensen een heilig teken worden.' Ik was onaangenaam getroffen, of schoon onze psychologen beweer den, dat een zekere verheerlijking nooit kwaad kon. Het duurde vier uur voor de eerste berichten van de verkenningsafde lingen kwamen. Ik had enige tenders naar de noordelijke streken gestuurd. Toen ze terugkwamen, wisten we zeker, dat de daar levende wezens inderdaad op een veel lagere trap van beschaving stonden, dan die ik hier op het eiland had aangetroffen. Er schenen zich ook verschillende huidskleuren te hebben gevormd. Inkar, wiens schip op Larsa was achtergebleven, was al bezig hun taal te leren. De eerste vertalingen werden door een communicatierobot geleverd. Ze hadden een eenvoudige, gemakkelijk verstaanbare taal, deze bruine mensen. Ik verbrak het ceremonieel defini tief. Tarts,mijn oude vriend en leermeester, stond er echter op, dat het door ons in bezit genomen land Atlantis, d us naar mij, zou worden genoemd.

Zuchtend liet ik ook deze plechtigheid nog over mij heen gaan, om vervolgens aan boord van mijn vlaggenschip de nodige instructies uit te werken. Inkar vloog met een tender naar de tweede planeet terug, om daar het vervoer van de vijftigduizend Zakrebers te regelen. In een hyperradio-bericht deelde ik de grote raad mede, welke maatregelen ik in het belang van onze bedreigde kolonisten had genomen. De bevestiging werd enige uren later ontvangen. Mijn eerwaarde oom gaf mij persoonlijk opdracht, de kolonisten naar de derde planeet te transporteren en daar voorlopig onderdak te brengen. Tevens kondigde hij de spoedige komst van een transportvloot aan, die alles zou mee brengen wat voor een snelle opbouw van een kolonie noodzakelijk was. Voor het beeldscherm staande, boog ik mijn hoofd en legde mijn rechterhand op mijn borst. Mijn verre gesprekspartner glimlachte. Door de grote afstand was de beeldverbinding zeer slecht. 'Je zult nog enige tijd in dat stelsel moeten blijven, Atlan ,' zei hij. 'De verklaringen van de voormalige gouverneur duiden op een samenzwering die niet alleen de tweede planeet van Larsafs zon betreft. Het imperium heeft ter plaatse een sterke man nodig. Ik geef je hierbij vol ledige volmacht.' Zijn bevel was onherroepelijk. Toen het beeld vervaagde, hoorde ik Tarts geërgerd lachen. De mannen in de radiocentrale keken mij aan alsof ze mij wilden verslinden. 'Daar heb je het!' zei de oude com mandant. 'Waarom moest je hem ook zo nodig spreken? We zullen nu wel voor enige jaren in dit ellendige stelsel vastzitten; in afwachting van een aanval die nooit zal komen. Ik weet dat zelfs de galactische kooplieden niets van het bestaan van deze planeten afweten.' Ik was nijdig op mezelf. Als ik meteen was gestart, zou de gr ote raad een ander hebben moeten sturen. In de voortdurend oproerige gebieden van de Melkweg was voor mij stellig meer te doen dan op een wereld waarvan de bewoners voor ons in het stof kropen om onze welgezindheid af te smeken. We startten de volgende dag. Ik liet een commando onder bevel van kapitein Feltif achter, benevens de nodige energiekanonnen en bulldozers. Toen een week later de kruisers van mijn eskader de dampkring van de derde planeet binnendrongen om de eerste Zakreb -kolonisten te ontschepen, was er al een voorlopige ruimtehaven met een meterdikke stevige ondergrond. Kapitein Feltif, onze bouwdeskundi ge, had onverwijld een deel van de hoogvlakte met straalkanonnen vloeibaar gemaakt en tot een gladde, harde oppervlakte laten stollen. Ongeveer veertien dagen later arriveerde de door de imperator aangekondigde transportvloot. De derde planeet van Larsafs zon kreeg een eigen regering. Terwijl de ontscheepte specialistenrobots onverwijld aan het werk gingen en volgens programma kleine nederzettin gen met een centrum opbouwden, kreeg ik de opdracht, met achterlating van een gewapend exploratiecommando, de ruimte in te trekken, daar ruimte-admiraal Sakàl bezig was een zware strijd te le veren tegen opstandige methaan ademers, die de grenzen van ons r ijk met aanzienlijke vlooteenheden en een nieuw soort wapens bedreigden. Dat was voor mij een welkome gele genheid om van Atlantis te verdwij nen. Ik liet een beschermingsleger onder bevel van kapitein Feltif achter, on derzocht nog eens alle planeten van het kleine zonnestelsel op eventueel aanwezige intelligente wezens, en vertrok. Alleen op de derde planeet was leven tot ontwikkeling gekomen. Ik kon met een gerust hart vertrekken en de ra,ad meedelen dat mijn taak voorlopig was volbracht. Ik startte met het slagschip Tosoma, en de slagkruisers Paito en Assor en wachtte ter hoogte van de vierde planeetbaan op mijn nakomende zware en lichte kruisers, om vervolgens onverwijld de eerste hypersprong in te zetten. De oorlog tegen de methaan -ademers begon in de tijd toen de op Atlantis gelande kolonisten begonnen hun nieuwe vaderland op te bouwen. Ik was echter blij, dat ik weer meer naar het van sterren krioelende cen trum van de Melkweg mocht doordringen. We wisten dat ons een zwa re en harde strijd te wachten stond. Op de vlootbasis Alslafton VI nam ik voor mijn eskader proviand, vers water en reactiebrandstof in. Uit de zogenaamde nevelsector kwamen zorgwekkende berichten binnen. Het leek alsof alle niet Arkonidische wezens plotseling tegen ons hadden samengezworen. Toen ik eindelijk op de vooruitge schoven post, het planeetsteunpunt Jangtu, aankwam en mij bij admiraal Sakàl meldde, had ik allang vergeten dat op een afstand van meer dan dertigduizend lichtjaren een kleine, gele zon bestond, die Larsa werd genoemd, naar haar ontdekker Larsaf. Ik dacht ook geen moment aan een klein continent, waaraan de com mandant van mijn vlaggeschip de naam Atlantis had gegeven. Dat al les was zo onbelangrijk geworden. Het Grote Imperium onder de suprematie van Arkon, worstelde voor zijn voortbestaan. De zogenaamde methaan-oorlog eiste al onze krachten op. We wisten toen nog niet, dat hij ons volk tot doodbloeden en het imperium aan de rand van de afgrond zou brengen. Was dat niet zo geweest, dan zou ik ongetwijfeld nog geen twee jaar later middelen en wegen hebben ge vonden, om een andere, afschuwelijke gebeurtenis althans voor een deel te verhinderen.

6.

Het brandpunt van de vijfendertigste onderscheppingsslag was nog slechts ongeveer drie lichtjaren verwijderd. Het betrof ditmaal het Koàl-stelsel, waarvan de bewoners in allerijl werden geëvacueerd.

Ik was vier weken vóór het begin van de nieuwe massale aanval op de vlootbasis Alaget III geland, om de op een zware proef gestelde machi nes van mijn schepen een onderhoudsbeurt te laten geven en de op gebruikte wapens te laten vernieuwen. Op Alaget heerste een enorme chaos. Ik moest al mijn invloed aanwenden om met de ruimteschepen van mijn eskader een plaatsje in de dokken te krijgen. Overal stonden zwaar beschadigde sch epen van de imperiumvloot verspreid; overal waren vloot-en eskadercommandanten bezig te trachten gesneuvelde en afschuwelijk verminkte bemanningsleden door andere te vervangen. Ik had een streepje voor, daar men wist dat ik Atlan, lid van de regerende dynastie was. Ik ging zonder scrupules te werk, daar ik bij mezelf zei, dat mijn speci ale eenheid belangrijker was dan namen en rangen. Ik verschafte mezelf wat andere commandanten allang niet meer kregen. Kapitein Inkar kreeg in plaats van zijn onruimte waardige wrak een fonkelnieuwe slagkruiser van het Fusuf-type. Hij gaf hem de naam van zijn oude schip, Paito. Ik slaagde er ook in, tien lichte kruisers te krijgen. Ik was dan ook zo goed als gevechts klaar en goed uitgerust, toen kapitein Tarts aan de deur van mijn hut klopte. Het verbaasde mij dat hij geen gebruik van de visafoon had gemaakt. Toen hij binnen was, legde hij zwij gend een beschreven plastic strook van de decoderingsautomaat op de klaptafel. Zijn gerimpelde gezicht had een ern stig bezorgde uitdrukking. Ik had hem enige weken tevoren een biochemische verjongingskuur toegestaan, maar we hadden nog geen rijkslaboratorium kunnen bereiken. Zoiets bestond aan de grenzen van het rijk niet meer. 'Nieuwe moeilijkheden, ouwe?' vroeg ik ontsteld en greep naar de strook. Hij lachte schor. Zijn rode ogen waren een beetje ontstoken. Tarts had gevaarlijke acties achter de rug. 'Van je oom, zijne hoogheid persoonlijk,' antwoordde hij vermoeid. 'Atlan, zo waar als ik je tijdens je praktische opleiding har d heb aangepakt: Dit bevalt me niet! Iemand is ons in de rug aangevallen. We worden onmiddellijk uit de strijd teruggetrokken. en met de grootste spoed overgeplaatst! Weet je waarheen?' Ik las wat er op de strook stond. Het bericht was voorzien van het per soonlijke code-teken van de imperator. 'De ster van Larsaf?' peinsde ik hardop. 'Daar heb ik toch al eerder van gehoord? De ster van Larsaf. . .?' . 'Dat is het kleine zonnestelsel, dat wij twee jaar geleden hebben verlaten. De kolonisten daar hebben weer eens een hulpkreet tot de grote raad gericht, alleen schijnt het ditmaal niet om de handelingen van een aan grootheidswaan lijdende ambtenaar te gaan, maar om iets veel ernstigers. We moeten ons volledig uitrusten en ogenblikkelijk naar de betreffende ru imtesector vertrekken.'

Ik keek naar de ingeschakelde beeldschermen in de grote admiraaIshut. Buiten, op het uitgestrekte terrein van de werf, verdrongen zich opgewonden Arkoniden uit alle delen van het sterrenrijk. Er waren mannen bij, wier voorouders r eeds duizenden jaren geleden waren geëmigreerd. Alle kleingeestige geschillen om soevereiniteit en handelsbetrekkin gen waren vergeten. Het ging er nu om, niet menselijke, methaan ademende wezens op een afstand te houden. 'En uitgerekend nu moeten wij naar dat belachelijk kleine sterretje!' bromde ik nijdig. 'Mijn eerwaarde oom schijnt te vergeten dat we er tweeëndertigduizend lichtjaren vandaan zijn.' 'De chef van de afdeling uitrustin gen heeft speciale orders gekregen,' vergoelijkte Tarts, die een vurig vereerder van mijn familie was. 'We krijgen nog een paar nieuwe kruisers.' Ik stond vlug op, greep de grote visafoon -helm en liep naar de deur. Wat kon er in het Larsa-stelsel gebeurd zijn? . Reeds twaalf uur later startte ik met mijn eskader, dat nu uit h et slagschip Tosoma, de slagkruisers Paito en Assor, en 42 zware en lichte krui sers bestond. De korte bespreking van de toestand had ik via de visafoon gehouden. Mijn commandanten wisten waar het om ging. Kort voor het bereiken van de nor male lichtsnelheid, raakten we in gevecht met enige onopgemerkt doorgebroken lichte eenheden van de vijand. We versloegen de vijf kruisers met één enkele, verschrik kelijke atoomorkaan uit de straalkanonnen en stoven verder. Om de gloeiende wrakstukken bekommerden we ons niet meer. Ik stelde álleen de opperbevelhebber van het gebeurde op de hoogte. Volgens het radiobericht moest ik in de buurt van het Estaf -stelsel op verdere instructies wachten. Toen we daar aankwamen, wachtte er al een koeriersvaartuig. De instructies werden mij door een lid van de raad overhandigd. Ik ging met het eskader op koers, liet de hypersprong berekeningen aan Tarts over en verdiepte mij intussen in de ontvangen instructies. De tweede planeet van Larsa scheen door aanvallen uit de diepten van de onbekende ruimte geteisterd te zijn. Meer dan honderdduizend kolonis ten zouden reeds gesneuveld, of, zoals men het noemde, op een raadsel achtige manier verdwenen zijn. Ik riep Tarts bij mij en schakelde de commandanten van de afzonderlijke schepen bij het onderhoud in. 'Eskadercommandant aan allen!' klonk het bulderend uit de luidspre kers van mijn apparaat. 'Eskadercommandant aan allen. Briefing, geheim, omschakelen naar code 2020 34-176, met vervormer, verkorting volgens code 2534 -B. Meldt u wanneer klaar voor ontvangst. Bevestigen.'

Ik luisterde naar de korte bevelen. Mijn mannen waren in de loop van de tweejarige, oorlog specialisten van de eerste rang geworden. Na enige minuten kwamen de meldingen van de commandanten binnen. Mijn eskader bevond zich kort voor de overgang. De centrale van mijn vlaggenschip gaf de gegevens aan de structurele krommingsconverter door. De gezichten van de officieren verschenen de een na de ander in het ruitennet van het centrale beeldscherm. Tarts en ik gingen voor de camera zitten. 'Klaar, hoogheid!' meldde de radiocentrale van mijn Tosoma. Ik begon met de korte informatie: 'We rukken in vier hypersprongen naar het Larsa-stelsel op. De oudere commandanten kennen de situatie daar. Het is een zonnestelsel met negen planeten. Nummer twee en drie zijn door onze mensen gekoloniseerd. Ik weet niet precies wat er ge beurd is. De gegevens van de grote raad zijn niet uitvoerig genoeg. Men schijnt eveneens in het duister te tasten. Met de vierde sprong duiken we het stelsel b innen, oriënteren ons en openen zonder waarschuwing het vuur op elk vreemd voorwerp dat zich in de zonnesector laat zien. Attentie: tussen de vierde en de vijfde planeet bevindt zich een grote en uitgestrekte planetoïdenring. Volgens onze gegevens zijn dat de restanten van een uiteen gespatte planeet. Verwissel de kosmische brokken steen niet met vijandelijke schepen. Schakel over op metaalpeiling.' Ik raadpleegde mijn instructies. Tarts gaf als oudste kapitein nog enige speciale aanwijzingen met betrekking tot het manoeuvreren en de bezetting van de stukken, direct na de hypersprong. 'Het gaat waarschijnlijk om methaan -ademers,' vervolgde ik. 'De monsterrassen van de Melkweg schijnen meer en meer tot een oorlog op meerdere fronten over te gaan. Ze schijnen over ongekende reserves aan denkende wezens en materiaal te beschikken. We mogen niet het risico lopen ook maar één schip te verliezen. Onze zware verliezen in de' verdedigingssector tonen duidelijk aan, dat de tijd van waarschuwingen voorbij is. We ope nen, zoals ik al zei, het vuur, zodra we iets peilen wat op een onbekend ruimteschip lijkt. Onze eigen sche pen verwisselen het herkenningssignaal volgens het bekende vijf trappenritme. De ervaring heeft uitgewezen dat de vijand het dan niet kan decodere n. Dat is voorlopig alles. We moeten afwachten wat er in het Larsa -stelsel is gebeurd. Dank u. ..!' Tien minuten later volgde de eerste overgang. De vierde sprong bracht ons binnen het planetenrijkje van de gele zon. Toen de schok van de rematerialisatie v oorbij was, loeiden de alarmsi renes in alle schepen van mijn eskader. Onze uitstekende peilapparaten zochten de ruimte af, maar nergens was een vreemd metalen voorwerp te ontdekken. De, energietasters registreerden slechts de krachtgolven van onze eigen motoren. We raasden in een twintig kilometer breed escadrille verband door de pla netaire ruimte, kruisten de banen van de vierde en de vijfde planeet, tot we ten slotte de gunstig staande derde planeet op de beeldschermen kregen.

Daar ik ervan overtuigd was, dat onze kolonisten gedurende de laatste twee jaar enige kosmische verdedigingswerken hadden gebouwd, riep ik Atlantis via de hyperradio aan. Ik voelde er niets voor, door het afweervuur van onze eigen mensen enige schepen te verliezen. Het antwoord kwam met vijf minuten. Wij bevonden ons al dichtbij de omloopbaan van nummer drie. Op het hyperbeeldscherm verscheen kapitein Feltif, de bouwdeskundige. Toen hij mij op zijn toestel herkende, verdween de gespannen uitdruk king van zijn gezicht. 'Atlan!' riep hij verheugd. 'Ik wist het wel. Bij ons is alles in orde. Ik ben bezig de inboorlingen de bossen in te sturen en Atlopohs te ontrui men. De bouw van onze forten schiet aardig op. Ik laat eenvoudige stenen bouwwerken op de beide zuidelijke continenten neerzetten, om bij de vijand de indruk te wek ken dat het werken van primitieve volkeren zijn. Een evacuatieplan, om de kolonisten in geval van nood naar deze gebieden te latenvluch ten, is klaar. Levensmiddelenvoorraden zijn aangelegd. Onze twee vracht schepen heb ik met een noodbemanning in de oceaan laten onderduiken, waar ze, op de bodem liggend, de ontwikkeling van de situatie afwachten. Als het nodig mocht zijn, trekken wij ons ook onder water terug.' Feltif vertelde gejaagd verder. Ik zag dat mijn stafofficieren elkaar verbijsterd aankeken. Wat was hier eigenlijk gebeurd? Sinds wanneer vluchtte men voor aanvallen van de methaan-ademers in primitieve stenen onderkomens en in de bossen? Ze konden immers op de voor hen giftige zuurstofplaneten niet lev en. Mijn bouwdeskundige was nog steeds bezig de door hem genomen maatregelen op te sommen. Hij scheen het ongelooflijke te hebben gepresteerd. Wij begrepen er echter niets van. Ten slotte onderbrak ik zijn relaas door mijn beide handen op te heffen. Ver vóór ons werd de kleine, onbeduidende zon een fel gloeiende bol. We moesten er zeer dicht langs om bij de tweede planeet aan de andere kant ervan te komen. Door voortdurend gebruik van de motoren, hielden we onze snelheid vijf procent beneden de lichtsnelh eid. De motoren van de lichte kruisers hadden hiertoe bij tussenpozen injecties no dig, zodat de tanks spoedig zouden moeten worden bijgevuld. Onze impulsconverters verwerkten vrijwel elke denkbare materie, mits het smeltpunt niet boven de 1650 graden lag . Kapitein Feltif brak zijn verhaal abrupt af. Er verscheen een verwonderde uitdrukking op zijn gebruinde gezicht. Hij scheen van ons gedrag even weinig te begrijpen als wij van het zijne. 'Ik geloof dat we langs elkaar heen praten,' zei ik via de hyperrad io. 'Ik ben hierheen gekomen, in de veronderstelling dat de methaan-ademers dit stelsel hadden aangevallen. Wat is er in werkelijkheid aan de hand? Ik kan niet geloven dat je gek geworden bent. Wat hebben die evacuatiemaatregelen van je te betekenen? Weten jullie dan helemaal niets van wat er de laatste tijd is gebeurd? Is er dan helemaal geen verbinding met Arkon meer?' 'Jazeker, natuurlijk, hoogheid,' sta melde de bekwame ingenieur ver bluft. 'Het spreekt vanzelf dat wij nauwkeurig op de hoogte zijn g ehouden. Reeds een jaar geleden kregen we al complete geschutstellingen van Arkon gestuurd, benevens specialisten voor verdediging vanaf de grond tegen aanvallen uit de ruimte. Maar daar gaat het niet om, hoogheid.' Tarts, mijn oude leermeester in op dracht van de imperator, vloekte hardop. Hij keek naar het beeldscherm alsof hij de jonge man wilde verslinden. 'Bij alle heiligen van Arkon, wat is er eigenlijk aan de hand?' riep ik woedend uit. 'Is er dan nergens een duidelijke verklaring te krijgen? Waaro m ben ik hierheen gestuurd?' Feltif begreep dat wij volkomen on wetend waren. Zijn gezicht drukte nu ontzetting uit. 'Voorzichtig, hoogheid,' riep hij gejaagd terug. 'Onze wiskundigen zijn bezig de vreemde verschijnselen te bereke nen. Er vinden op geregelde tijden aanvallen plaats, die wij slechts af en toe met onze apparaten kunnen waarnemen. Het schijnt dat ze niet volgens een bepaald plan worden uitgevoerd, maar dat men bij elke geschikte gelegenheid bliksemsnel toeslaat; Het is moeilijk te verklaren. De vijf-dimensionale tasters geven duidelijke energieecho's, maar de individuele trillingsmeters laten ons in de steek. Wij nemen aan dat de vijand hyperdimensionaal is.' Ik onderdrukte een opkomende woe de-uitbarsting en probeerde de seinen van mijn extra-zintuig te negeren. Het bleef hardnekkig vragen waarom men mij voor dergelijke gebeurtenissen van het oorlogstoneel had weggehaald. 'Ga door!' zei ik innerlijk bevend. 'Ga door met die onzin. Ik ben be reid voor mijn eigen geruststelling te luisteren. Stilte daar achter!' Een paar luidkeels lachende stafoffi cieren verstijfden. De discipline op de imperiumvloot was buitengewoon streng. Het lag in mijn macht de strengste straffen uit te delen. 'Neemt u mij niet kwalijk, hoog heid,' antwoordde Feltif kennelijk wanhopig, 'maar wat ik u vertel is werkelijk gebeurd. Wij hebben de grote raad nauwkeurig geïnformeerd. Heeft men u niet op de hoogte gesteld?' 'Wij hebben andere zorgen, kapi tein,' wees ik hem nijdig terecht. 'Wij bevinden ons in de verschrikkelijkste oorlog uit de geschiedenis van het imperium. Het rijk wordt langzaam verbrokkeld, onze volke ren bloeden dood. We hebben elk schip en elke man nodig. Hoe kan men in die omstandigheden ver wachten dat de knapste koppen van de raad van Arkon een ongeloo flijk verhaal controleren? Het is al genoeg dat ik met mijn elite -eskader uit het brandpunt van de gebeurtenissen ben weggehaald.' 'Ik stel mij ter beschikking van het rechterlijk college, hoogheid,' antwoordde Feltif dof. 'Mijn nakomelingen mogen vervloekt zijn, als ik niet de waarheid spreek. Op Larsa II, de tweede planeet van Larsafs ster, zijn al meer dan honderdvijftigduizend kolonisten spoorloos ver dwenen. Verder is alles er nog. Er is geen enkel schot van vreemde zijde gevallen, geen bom ontploft, en niemand heeft geprobeerd er te landen. Wij hebben ons wanhopig geweerd, maar we schoten door het onzichtbare heen. Ik heb persoonlijk gezien, dat enige mannen van het beschermingsleger vlak voor mijn ogen eerst schimmen werden en toen zomaar verdwenen, alsof ze onstoffelijk werden. We hebben onbekende ruimteschepen waargenomen, maar we konden ze niet te pakken krijgen. Er zijn hier ook geen bewapende eenheden meer, hoogheid. Alle beschikbare kruisers van de koloniale beschermingsvloot zijn al een ja ar geleden teruggeroepen. We hebben enkel nog een paar onbruikbare, gebrekkig bewapende vrachtschepen, waarmee we ons niet meer in de ruimte durven wagen.' Mijn woede nam af. Ik kende Feltif goed genoeg om te weten dat hij geen onzin uitkraamde. Ook Tarts scheen een en ander te denken te ge ven. Zijn gezicht was vertrokken. Op zijn bevel had de radiocentrale van de Tosoma van gericht op ongericht zenden overgeschakeld, zodat de commandanten en officieren van de andere schepen konden meeluisteren. 'Is Atlantis ook aangevallen?' vroeg ik ongerust. 'Nee, hoogheid, alleen de kolonisten op de tweede planeet. Wij zijn waarschijnlijk te onbetekenend. Bovendien heb ik, zoals ik al zei, alle voorzorgsmaatregelen getroffen. De Larsa-kolonie is al te groot en te immobiel geworden. Een jaar geleden heb ik een geboortebeperking ingesteld. Ik wilde voorkomen dat kleine kinderen in de chaos betrokken zouden worden. Ik verzoek alsnog goedkeu ring en bekrachtiging.' Ik maakte een geringschattend ge baar met mijn handen. Feltif had volkomen juist gehandeld. Deze kolonisten waren als mariniers toch niet bruikbaar en bovendien beschikte ik niet over een opleidingschip met hypnoscholings -apparaten. Intussen stoven we voorbij de zon van Larsaf. De van tevoren bedrijfsklaar gemaakte beveiligingsschermprojectoren werden ingeschakeld. Door onze machtige krachtvelden werden de sterke stralingen van de kleine zon geabsorbeerd of teruggekaatst. Naarmate we ons verder van de laaiende oven verwijderen, verminderde het vlammen en fli tsen in onze zichtbaar wordende schermklokken. Enige minuten later begon de koers wijziging en tegelijkertijd het afrem men met 500 km/sec2. We naderden de positie van de tweede planeet. De verbinding met kapitein Feltif was nog steeds goed, toen het be richt van de kruisercommandant Henos kwam. Onze radiocentrale verbrak onver biddelijk alle andere gesprekken. De harde, zware stem van Henos scheen tot in alle hoeken van mijn commandocentrale door te dringen. 'Kruiser Tantor, commandant Henos, aan kristalp rins: ik peil een vreemd voorwerp. Zwakke hyperecho, normale radar reageert niet. Signaalsterkte slechts tien tot de derde macht per meetsector, geen beeldsterkte. Voorwerp lijkt doorzichtig. Energieberekening onmoge lijk. Impulsen van een hogere orde. He t is alsof het onbekende schip zich half in de hyperruimte en, voor de andere helft in de normale ruimte bevindt. Verzoeke instructies.' 'Pas op!' hoorde ik iemand zo hard als hij kon schreeuwen. Het was Feltif, die het bericht via onze gerichte zender had gehoord. 'Pas op!' schreeuwde hij nog eens. 'Zo is het steeds begonnen. De laatste overval heeft drie maanden en twee dagen geleden plaats gevon den. Ze komen terug, maar niet op het door ons gegiste tijdstip. Ze zullen aanvallen, hoogheid!' De dienstdoende radio-officier van de Tosoma verbrak de verbinding. Dat was zeer juist. Van nu af aan moest hij voor de, veiligheid van het vlaggenschip zorgen.

Ver voor ons hing de fel lichtende sikkel van de tweede planeet in de ruimte. Het dikke wolkendek van deze planeet reflecteerde het zonlicht zo sterk, dat ik haar, zonder nadere gegevens, onder honderd ande re hemellichamen zou hebben herkend. Ik keek om naar kapitein Tarts. Toen ik zijn plotseling kaarsrechte, energiek aandoende gestalte zag, drukte ik zwijg end op de alarmknop. Codesignalen schoten met een snelheid groter dan die van het licht uit de antennes van mijn vlaggenschip. De kruisers van mijn unieke eli te-eskader stoven uiteen alsof ze voor een plotseling ontstane supernova moesten uitwijken. Ik hoorde het loeien van de motoren in de ringvormige uitstulping van de Tosoma. Enige seconden later ontvingen ook wij een echo. De door Henos opgegeven cijfers klopten nauwkeurig. Men kon op deze prachtige, koene kerels, echte Arkoniden, vertrouwen. Er was niet één kolonist bij. In hun aderen kopte het zuiverste Arkonidenbloed. Er was er niet één aan boord van mijn schepen die niet bereid zou zijn geweest met open ogen de dood in te vliegen. 'Dat zullen we nog wel eens zien!' hoorde ik iemand bevend van woe de zeggen. Ik keek om, en toen merkte ik dat ik het zelf had gezegd. Tarts grijnsde verbeten. Zijn gezicht deed mij denken aan het Atlantische marmer, waar de Zakrebse kolonis ten kort na de landing zo enthousi ast over waren geweest. Het scheen een sneeuwwitte, met fijne, rode aderen doortrokken steensoort te zijn. Zo zag ook Tarts' gezicht er nu uit. De machtige kanonnen van de Toso ma bulderden. Een ogenblik later werd ik door de terugstoot van een geconcentreerd salvo uit de straal kanonnen bijna van de been geworpen. Een lid van de bemanning ving mij op. 'Ik denk dat die geheimzinnige aanvallers ditmaal op de verkeerde zijn gestuit,' hoorde ik een piepjonge luitenant zeggen.

Ik keek knipogend naar Tarts. Hij had zijn gevechtspositie ingenomen. Hij kni kte kort en luisterde toen weer naar de meldingen van de afzonderlijke commandocentrales. Een goed geoliede, nooit falende oorlogsmachine kwam op gang. Ik was natuurlijk ook van mening dat we het fantoom snel de baas zouden zijn. 'Kruiserformatie tien graden beneden ecliptica bijsturen,' beval ik. 'Assor en Pairo, van opzij aanvallen. Tosoma frontaal, met tweeëneenhalf procent beneden lichtsnelheid, gericht vuur. Klaar? Er op los dan!' Van de atomaire ontladingen uit de lopen van onze straalkanonnen, kon ik niets zien. De materieloze ruimte maakte de lichtsnelle stralen niet zichtbaar. Ik hoorde echter wel het ontzettende gebulder in de bol van achthonderd meter. De automaat van de veiligheidsstoel drukte de van binnen beklede gevechtshelm op mijn hoofd. We schakelden over op intercom zonder beeld. Vanaf dit moment konden mijn be velen overal in het schip worden ge hoord. De overbrengingscentrale gebruikte een hyperradio-frequentie en code. Alle bevelen werden in een fractie van een seconde gedecodeerd e n doorgezonden. De commandanten konden als het ware gewoon mee luisteren. De enige vertraging werd veroorzaakt door de decoderingsma chine, doch bedroeg niet meer dan 1/10 seconde. Ik wachtte op meldingen van treffers. Eén van ons moest de vreemden toch raken.

7.

Het ontzettende gebulder klonk uit de luidsprekers alsof het nog eens extra versterkt was. Ik stond uit mijn gevechtsstoel op. In de commandocentrale van de Ta soma bogen de ervaren officieren uit de verdedigingsoorlogen in de nevel sector het hoofd ver achterover en staarden ongelovig en geboeid naar de in het rond aangebrachte panoramaschermen. Er was echter niets te zien. De vijand was te ver weg, en de zon Larsa was te zwak om in de huid van het onbekende schip lichtende reflexen te veroorza ken. We vuurden nog steeds, maar er werden geen treffers gemeld. Alleen de zware kruiser Igita, onder bevel van de bedachtzame kapitein Cer bus, meldde dat het gepeilde object scherp was afgezwenkt om aan de energiesalvo's te ontkomen. Op dat moment hoorden we het hevige geschreeuw. We wisten eerst niet wat het betekende, tot de decodeerautomaat van de radiacentrale, met machinale nuchterheid meldde: 'Bemanning lichte kruiser Matato uitgevallen, radiostilte, schip onbe schadigd, blijft op ingestelde koers, reageert niet meer op afstandbesturing. Einde.'

Dergelijke meldingen had ik in de loop van de laatste twee jaar maar al te vaak gehoord. Van deze trok echter de tekst mijn aandacht. Hoe kon een kruiser onbeschadigd zijn, maar de bemanning uitgeval len? Bovendien bleef het schip de in gestelde koers volgen, dus recht streeks naar het doel. Terwijl ik hierover nog koortsachtig nadacht, meldde de slagkruiser Pai to, onder bevel van kapitein Inkar, dat het vreemde, object plotseling verdwenen was. Waarschijnlijk was het in de overgang gegaan. Dit werd echter minder waarschijnlijk door het feit dat de structuurpeilers van mijn vlaggenschip het, bij een hypersprong onvermijdelijke geruis niet hadden opgevangen. Bij de korte afstand, hoogstens drie miljoen kilo meter, was het praktisch uitgesloten dat het geruis, zelfs van de kleinste hypersprong, niet zou worden ge hoord. Ook zou een krommingsverstoring zijn waargenomen. Toen we geen doelwit meer vonden, maakte ik een einde aan het eenzijdige gevecht en gaf bevel de, in het wilde weg, verder stuivende kruiser Matato met een bergingsstraaI te grijpen. Het hele eskader vloog een gecompliceerde aanpassingsmanoeuvre, die bijna twee uur in beslag nam. Toen hadden we het slechts honderd meter grote, bolvormige schip in de onverbreekbare trekstralen. De Matato kwam steeds dichter bij het vlaggenschip. . Tijdens dit vreemde gevecht waren we van onze aanvankelijke koers afgeraakt. De tweede planeet was nog slechts als een bleek schijfje tussen de, in dit gedeelte van de Melkweg, dungezaaide sterren zichtbaar. Eindelijk kwam de officier die het bevel voerde over het bergingscom mando, melden dat de kruiser langzij was vastgemaakt. Luitenant Cunór keek verbaasd naar mijn lichte ruimtepak. Ik klapte juist de helm over mijn hoofd en regelde de zuurstoftoevoer. 'Gaat u mee, hoogheid?' vroeg hij. 'Natuurlijk,' antwoordde ik kortaf. 'Ben je zover?' Vijftien minuten later openden we de onderste sluis van de lichte krui ser, waarvan de bemanning niet meer op radio -oproepen antwoordde. We gingen met vijftig man naar bin nen. Ik hield mijn wapen, klaar om te schieten, in mijn handen. 'Kapitein Tarts was, tegen mijn bevel in, ook meegekomen. Ik hoorde zijn zware ademhaling in de telefoon van mijn helm. Ik wilde hem niet berispen, maar hij begreep mijn blik. Hij trok wrevelig zijn wenkbrauwen op. Het was alsof er nooit een beman ning aan boord van de Matato was geweest. We doorzochten het schip van onder tot boven, maar vonden niemand. In de commandocentrale van het volkomen onbeschadi gde schip, kwamen de afzonderlijke opsporingsgroepen bijeen. Voor mij was als het ware een wereld ineengestort. Iedereen die binnenkwam, spreidde hulpeloos zijn handen uit. Ik had mijn mannen nog nooit eerder zo ontdaan gezien. Ik moest telkens weer aan de waarschuwingen van de bouwdeskundige Feltif denken. Had hij het niet over een plotseling verdwijnen van levende wezens gehad? Terwijl ik hier nog over napiekerde, hoorde ik een dringende kreet. Iemand riep om luitenant Cunór. We renden naar de plaats waa r de kreet vandaan kwam. Toen ik mij naar voren drong, dacht ik dat mijn hart bleef stilstaan. Op de vloer lag een lid van de Matato -bemanning. Zijn bovenlichaam was tot onder zijn middel stijf en hard als steen; maar hij spartelde met zijn benen, alsof hij in paniek voor een afschuwelijke verschijning wilde vluchten. Het was een schouwspel dat ruwe mannen deed verbleken. Ik kreunde zachtjes, duwde luitenant Cunór opzij en knielde naast de hulpeloze man neer. Het lukte mij niet hem op te tillen. Hij was nie t alleen zo hard als steen, maar woog even zwaar. Alleen de trekkende, over de vloer schuifelende benen voelden normaal aan. Ik maakte plaats voor een dokter. Hij probeerde de zo vreemd gekwetste man een injectie te geven. Het bleek onmogelijk. 'Wat is het? Spreek toch, wat is het?' vroeg ik gejaagd aan de dokter. Hij keek mij bleek en weifelend aan. Hij wist het niet. Ik gaf bevel de man aan boord van de Tosoma te brengen en daar alles in het werk te stellen om hem beter te maken. Ik vermoedde echter dat h et geen nut zou hebben. Aan boord van mijn vlaggenschip te ruggekeerd, wees ik een noodbe manning aan. Nog nooit had ik de mannen zo aarzelend aan boord van een ruimteschip van de vloot zien gaan. Er was iets geheimzinnigs, iets onbegrijpelijks gebeurd. Toen we weer op koers waren gegaan en de landing nabij was, liet Grun, mijn chef-natuurkundige, zich bij mij aandienen. Hij verscheen met zijn staf. Grun was betrekkelijk klein van stuk en erg oud. Aan zijn opvallend gladde huid was echter te zien dat hij een bio-medische verjongingskuur had ondergaan. De grote raad ging er steeds vaker toe over, werkelijk bekwame en onvervangbare mannen nog wat extra levensjaren te schenken. Vroeger was het onmo gelijk geweest, alleen op voordracht toestemming tot activering van de cellen te verkrijgen. Nu hadden we echter onze deskundigen nodig. Grun was er één van. Kapitein Tarts leidde in het aan grenzende vertrek een briefing van de commandanten. Ik wijdde mijn aandacht aan de geleerde. 'Het geval is voor mij meer een fysi sch dan een medisch raadsel, hoogheid,' begon hij. 'De gewonde leeft. Het zenuwstelsel van de benen naar de hersenen is uitgeschakeld. Wij hebben gezien dat de volkomen ver stijfd lijkende hand van de man, gedurende het laatste uur ongeveer drie millimete r naar links is bewogen. Ik had opdracht gegeven daar speciaal op te letten. Ik vermoedde dat de totale verdichting van het weefsel aan een relativistisch tijdeffect moest worden toegeschreven. De voor ons normale verhouding beweging / tijd schijnt voor de gewonde niet meer te gelden, behalve dan voor zijn benen.' 'Maar dat is toch waanzin!' zei ik verbijsterd. 'Hoe kan dat verklaard worden?' , 'Aan de berekeningen wordt ge werkt, hoogheid. Wij denken aan een nieuw soort wapen, waarvan de uitwerking zich uitsluitend tot organisch leven beperkt. Het zou bijvoorbeeld een converterkanon kun nen zijn, waarvan het krachtveld in het doelwit een structuurverandering veroorzaakt. Organische stoffen worden onstoffelijk gemaakt en in een ander niveau gebracht. In dit geval schijnt het een schampschot te zijn geweest. Het bovenlichaam van de man werd slechts door een zwakke uitloper van het veld geraakt, zijn benen bleven er geheel buiten. Er vond geen dematerialisatie plaats, maar een verdichting. Tegelijk vond een verschuiving van de eigen tijd plaats. Het is mogelijk dat de gewonde alles bewust meemaakt, maar dan in een veel langzamer tijdsverloop. In ieder geval heeft hij zijn hand bewogen. De bewegingen van zijn benen vallen er echter buiten.' Ik voelde mijn ogen vochtig worden; een teken van hevige opwinding. Grun had op de nuchtere manier van een docerende professor gespro ken. 'Wat valt daaruit te concluderen?' vroeg ik nerveus. 'Alles en niets, hoogheid. Zo'n wapen zou ook de oorlog met de methaan ademers kunnen beslissen. We zouden een schip van de onbe kenden moeten kunnen buitmaken.' 'Hoe?' vroeg ik spottend. Grun wist weer raad. 'We moeten de volgende aanval af wachten en van het gebruik van nor male middelen afzien. Ik adviseer de straalmotoren van enige ou dere kruisers als straalkanonnen te gebruiken. Die werken op hyperdimensionale basis. Ze moeten van een afstandbediening worden voor zien, om eventueel gevaar voor de bedieningsmanschappen uit te slui ten. Desnoods moeten we het verlies van de kruisers op de koop toe nemen.' Grun was een helder denker. Zijn voorstel leek plausibel, maar iets be viel mij toch niet. 'De wapentechnische kwesties ko men voor mij als bevelhebber over een imperium-eskader pas op de tweede plaats,' zei ik. 'Ik wil in de eerste plaats weten met wie we eigenlijk te maken hebben. Ik acht het uitgesloten dat we op een ruimteschip van de methaan-ademers zijn gestuit. Als die zulke wapens bezaten, zouden we het in de nevelsector al hebben gemerkt. Bestaat de mo gelijkheid dat we hier een ontmoeting met intelligente wezens van een volkomen andere soort hebben gehad? Wellicht met wezens die niets weten van onze strijd tegen de monsters?' Dat is zelfs voor negenennegentig procent zeker,' antwoordde de ge leerde. 'Dat heb ik al uitgerekend. Het stelt ons voor een volkomen nieuwe situatie.' Ik was hem dankbaar voor het feit dat hij niet aandrong op een dringend bericht aan de grote raad van Arkon. Ik zou ook niet hebben gewe ten hoe dat bericht had moeten luiden. De situatie was zo verward, dat eerst de verdere ontwikkeling moest worden afgewacht.

Ik offerde de twee oudste kruisers van het eskader op als proef wapen schepen. De bemanningen werden over de nieuwe, maar onbemande Matato en de, met een tekort aan technisch personeel kampen de Paito verdeeld. Hierna had ik nog veertig zware en lichte kruisers tot mijn be schikking. De twee op afstand bestuurde schepen schreef ik nu al af. Toen Grun was weggegaan, dook ik met de drie zware eenheden van mijn eskader in de dichte, nevelach tige dampkring van de tweede pla neet. De hoofdstad Amonaris op de berghelling bij de equatoriale zee, bood de aanblik van een van vluchtelingen wemelende kolonie. Het grote robotbrein in de bergen, destijds door de misdadige gouver neur Amonar gebouwd, was in gereedheid gebracht. Na de landing, gaf ik meteen bevel alle beschikbare technici aan het werk te zetten, om de dubbele verdedigingsgordel van deze robotvesting nog meer te versterken. Reeds drie uur later gingen de twee oude kruisers, de Titsina en de V olop, in het grote en goed uitgeruste dok van Larsa. We wilden de doorsnede van de enorme straalpijpen veranderen en aan de reeds bestaande afstandbesturing, een halfautomatische, op ultrakorte signalen reagerende afstandswapenbediening toevoegen. Behalve tijd, hadden we daar de geschikte materialen en deskundigen voor nodig. Deze werden mij echter op Larsa in voldoende aantal ter beschikking gesteld. Toen dat geregeld was, ging ik een kijkje nemen in de aanvalsgebieden, waar honderdvijftigduizend kolonisten spoorloos verdwenen zouden zijn. Met chef-natuurkundige Grun en zijn staf betraden we aarzelend het terrein van de eerste volautomatische boerderij. De lage gebouwen waren leeg. Aan de kostbare installaties mankeerde niets, maar de kolonisten waren er niet meer. Uit de, door het planetaire gouvernement ter beschikking gestelde ge gevens, bleek dat het oppervlak van deze jungle -wereld op onregelmatige afstanden door een scherp begrensd krachtveld was getroffen, dat de binnen die begrenzing levende kolonisten had doen verdwijnen. Grun noemde het een 'relatief -veld', waarmee alles.en niets was gezegd. Wij maakten er slechts uit op, dat er geen, de gehele planeet omspannende aanval had plaats gevonden. Ik sprak met een aantal ontdane mensen, die binnen hun huizen waren geweest. Op slechts enkele meters afstand waren familieleden van hen in lucht opgegaan, terwijl met hen niets was gebeurd. Dit leidde tot de conclusie, dat de waaierstraal, als het zoiets was geweest, zeer scherp begrensd was. Grun was nog steeds van mening dat het een ongekend actief, hyperdimensionaal wapen was, waarvan wij het geheim tot elke prijs moesten zien te ontdekken. Ik was er echter niet zo zeker van, dat hij gelijk had. De geleerden van Larsa waren veeleer van mening dat de onbe kende vijand van een volkomen natuurlijk effect gebruik maakte. Als dat het geval was, zou den de onbekenden voortdurend op de loer liggen, tot er weer iets ge beurde wat voor hun doel kon worden gebruikt. Na al deze vermoeiende gesprekken met de geleerde n, voelde ik mij volkomen uitgeput. Ik kondigde de hoogste alarmtoe stand af, liet het grote robotbrein in de bergen in geforceerd tempo voltooien en zorgde er bovendien voor, dat de twee proefkruisers, de Titsina en de Volop, in continubedrijf wer den omgebouwd. De overbodig geworden normale be wapening liet ik, samen met de energieaggregaten door helikopters naar de vestinggordel van het robot -brein brengen, waar de kanonnen van de kruisers werden ingebouwd. Mijn laatste maatregel bestond uit het in bes lag nemen van de eenentwintig grote transportschepen, die tot nu toe onder bevel van het huidi ge gouvernement hadden gestaan. De dikbuikige, slecht bewapende schepen werden met levensmiddelen bevoorraad en startklaar gemaakt. Als een evacuatie van de twe e miljoen kolonisten nodig mocht blijken, zou ik niet lang meer aarzelen. Ten slotte had ik in de nevelsector vele malen ondervonden hoe ontzettend moeilijk het was, in paniek verkerende mensen in veiligheid te bren gen. Via de radio kregen de verschille nde districtsambtenaren van het gou vernement de instructie, alle voorbereidingen voor een eventuele vlucht te treffen. Ik vroeg mij alleen af, hoe ik twee miljoen mensen, in geval van uiter ste nood, in slechts eenentwintig ruimteschepen moest onderbreng en. De transportvloot bestond uit verschillende typen die, met uiterste gebruikmaking van de beschikbare ruimte, tussen de tienduizend en twintigduizend kolonisten konden bergen. We zouden ze dan echter ook in de machinekamers en andere bedrijfsruimten moeten stoppen. Na eens flink te hebben uitgeslapen, stuurde ik per radio een uitgebreid rapport aan de grote raad, waarin ik de moeilijkheden zo duidelijk mogelijk weergaf. Het resultaat was een onmiddellijke reactie van het Arkonidische registratiekantoor. Ik kreeg opdracht onmiddellijk 1,8 miljoen emigranten naar Arkon te sturen. De overige tweehonderdduizend zouden vol doende zijn voor de instandhouding van de nog jonge Larsa -cultuur. Ik had op een kleine revolte gerekend, maar tot mijn verbazing werd om een plaats in de schepen gevochten. Niemand wilde op deze gevaarlijke junglewereld blijven. Drie dagen later arriveerden vijftig grote transportschepen van de oorlogsvloot. De inscheping duurde nog geen twaalf uur. Onmiddellijk daarna stoven de schepen de ruimte in. Ik zag ze nooit terug. Bij een telling bleek, dat slechts een kleine honderdvijftigduizend kolonisten waren achtergebleven. Alle anderen hadden er de voorkeur aan gegeven in dienst van de imperium -vloot te treden. De slagschepen van de methaan-ademers kon men tenminste zien!

We waren druk bezig een kostbare kolonie op te geven. De verdedigingsstrijd in de nevelsector ging voor. Het registratiekantoor vond het kleine Larsa -stelsel niet belangrijk genoeg. Ik had daarentegen van de impera tor persoonlijk het bevel gekregen, de geheimzinnige aanvaller het hoofd te bieden en te trachten achter zijn wapentechniek te komen. Bij de huidige oorlogssituatie, was dat van de allergrootste betekenis.

8.

Larsa kon niet meer behouden worden! Nadat we ongeveer drie maanden niets van aanvallen hadden gemerkt was de overval zo snel gekomen, dat niemand op tijd had kunnen reageren. Ik bevond mij in de commandocen trale van de Tosoma. Twee minuten tevoren hadden we het zorgwekkende radiobericht ontvangen, dat een onzichtbaar vernietigingsfront, met een snelheid van ongeveer 3000 kilo meter per uur, het equatoriale hoofd kolonisatiegebied naderde, waarbinnen zich tevens de belangrijkste nederzettingen van de pla neet bevonden. Ik was. onmiddellijk gestart o m ter plaatse getuige van de ongelooflijke gebeurtenissen te zijn. Op de ruimtehaven van Amonaris werden de eenentwintig transport schepen als het ware bestormd door de verontruste kolonisten. Het was een chaos zoals ik overal had meegemaakt, als het om leven of dood ging. We hadden nog wat tijd. Het front was nog ver weg en we wisten niet of het niet onverwacht van richting zou veranderen. Niettemin had ik bevel gegeven tot de evacuatie van alle bewoners. Het werd tijd om deze wereld uitsluitend aan de strijdkrachten van het-imperium over te laten. Later kon een her kolonisatie plaats vinden, temeer daar de zo moeizaam opgebouwde steden en nederzettingen, zoals was gebleken, niet vernield werden. We waren volkomen klaar voor de strijd. De machtige beveil igingsschermen van de slagschepen deden de vochtige lucht van de planeet dampen. Achter ons stortten de verhitte gasmassa's zich bulderend in het ontstane vacuüm. We naderden met slechts drie kilo meter per seconde het toneel van de gebeurtenissen. Voorzichtigheidshalve had ik de druk-compensatoren op 'noodtoestand' laten schakelen, om desnoods in de hoogste 'versnel ling' op de vlucht te kunnen gaan. De Assor en de Paito volgden met gering hoogteverschil het vlaggenschip. De in de ruimte gestationeerde kruisercommandanten onder tijdelijk opperbevel van kapitein Cerbus, meldden de hyperpeiling van talrijke, niet duidelijk te herkennen vreemde objecten, die zich echter uitsluitend in de sector schenen te bewegen, die wij met het energieveld identificeerden. Ik gaf bevel voorlopig af te wachten en te trachten op veilige afstand te blijven. Met de normale radio-ontvangers van de Tosoma vingen we de talloze visafoongesprekken tussen de gouvernementsbeambten, de vluchtende kolonisten en mijn in Amonaris wachten de actiecommando op. Onze mannen deden hun uiterste best, de kolonisten nog op tijd in de transportschepen te krijgen, waarvan de kapiteins categorisch verklaarden dat ze, wanneer het onheilsfront dichterbij zou komen, ogenblikkelijk zouden starten. Ik bekommerde mij verder niet om de chaotische toestanden, waaraan ik toch niets had kunnen veranderen. Het was mijn taak, de vijand te herkennen en hem met succes aan te vallen. Het duurde niet lang of onze hyperdimensionale energietasters reageerden. Deze apparaten waarschuwden ons dat we het gevaarlijke gebied naderden. Tarts gaf duidelijk en kalm zijn bevelen. De machines van de Tosoma werden stopgezet. Een korte stoot in tegengestelde richting, deed ons op ongeveer 5000 meter hoogte stoppen. De zwaartekrachtcompensatoren werkten geruisloos en naar behoren. Onze reusachtige Arkonstalen bol hing stil, alsof hij aan gener lei zwaartekracht onderworpen was. 'Front met het blote oog zichtbaar,' meldde de peiler. 'Er ontstaan vreemde luchtspiege lingen. Snelheid van het front, volgens berekening computer 3011, 567 kilometer per uur constant.' Ik wierp opgewonden mijn hoofd. in mijn nek en keek naar het grote beeldscherm van de optische peiler. 'Fantastisch!' zei Grun. Zijn ogen glinsterden koortsig. 'Ik moet toege ven, dat dit verschijnsel niet de indruk wekt van het effect van een of ander wapen, hoogheid.' Ik dacht er grimmig aan, hoe gerust stellend deze woorden zouden zijn voor de kolonisten die zich nog in de betreffende gebieden ophielden. Be neden ons leek zich slechts een dichte, ondoordringbare wildernis te bevinden. De ingeschakelde vergroting van het beeld toonde echter hier en daar kleine nederzettingen, waarvan we niet wisten of er nog mensen in aan wezig waren. De Paito en de Assor, vroegen via de no rmale radio of er gevuurd mocht worden. 'Nee, nog niet,' antwoordde ik. 'Het zou geen zin hebben, zomaar in die muur te schieten. Dichterbij laten komen. Afstandbesturing: zijn de twee proef schepen in de lucht?' 'Ze zijn twee minuten geleden ge start, hoogheid.' 'Hou ze binnen het gebied van Amo naris vast. Ze zouden wel eens ons laatste verdedigingsmiddel kunnen zijn. Attentie, slagkruiser Paito: hoever zijn jullie met de evacuatie van de gevonden vluchtelingen?' Mijn centrale schakelde over op ont vangst. Op het scherm verscheen een grote, steenachtige open plek in het oerwoud. Daar hadden zich meer dan vijfhonderd mensen verzameld. Ze vochten om een paar zweeftoestellen, die op maximum vermogen nog net in staat zouden zijn om aan het onverbiddelijk nade rende 'verdwijningsfront' te ontkomen. 'Ik ben onderweg, hoogheid,' antwoordde kapitein Inkar. Even later zag ik hoe het vijfhonderd meter grote, bolvormige schip kwam aangestoven. Het front was niet ver meer weg. Het zou over een minuut of tien de plaats bereiken waar wij ons bevonden. Inkar probeerde eerst de verbeten vechtende kolonisten met een kleine tender aan boord te halen. Ik hoorde zijn verwensingen door de radio, toen het landende ruimtescheepje onmiddellijk door woest uitziende mannen werd besto rmd. 'Terug met die tender, Inkar!' riep ik in de microfoon. 'Insluizen en met de kruiser hoogte kiezen. Zuig die waanzinnigen met een breed uitgewaaierde trekstraal aan. Liever wat blauwe plekken veroorzaken dan de mensen te laten omkomen.' Uit een trekkerprojector van de Paito schoot een glinsterende, breed uitwaaierende stralenbunder naar omlaag. De ontzet dekking zoekende kolonisten werden gegrepen en met zulk een kracht omhoog getrokken, dat ik een ogenblik het ergste voor hun gezondheid vreesde. Maar Inkar zou wel voor een stootveld hebben gezorgd. De donkere lichamen verdwenen in het aanzuiggat van de slagkruiser. Even later hoorde ik Inkars bulderende lach. 'Ik heb ze,' zei hij. 'Er zijn nog een paar dingen meegekomen, die we eigenlijk niet aan boord wilden nemen. Tarts grinnikte, terwijl hij geboeid naar de frontschermen keek, waarop ontegenzeggelijk lichtende.lucht massa's te zien waren. Daar naderde het onheil. Het leek alsof de straling, of wat het dan ook was, recht van boven uit de ruimte kwam. Uit meldingen van mijn kruisercommandanten bleek, dat ditmaal het gehele noordelijk halfrond van de planeet door het 'relatief -veld' werd gegrepen. 'We liggen in het randgebied van een kosmische zone,' zei Grun plotseling. Hij was al in zijn rekenkamer verdwenen, wat ik niet eens had gemerkt. ' 'Zeer interessant!' zei ik woedend. Hij reageerde hier niet op, maar vervolgde: 'Het kan alleen een overlapping van het normale universum door onstabiele, voortdurend wisselende krachten van een hogere orde zijn. Va ndaar die verbazingwekkende effecten. Levende wezens uit dat relativistische gebied, maken gebruik van de situatie om . . .!' 'Om wat te doen?' viel ik hem in de rede. 'Om mensen en dieren te stelen, hè? Waar zou dat toe dienen? Als er industrieën werden v ernietigd, ruimteschepen ontvoerd, of andere kostbare goederen werden gekaapt, zou ik er nog enige zin in kunnen zien. Maar nu niet, tenzij ze zich ten doel stellen, het intelligente leven van ons universum te vernietigen.' Grun deed er het zwijgen toe. Aan zijn verbeten gezicht was te zien dat ook hij geen raad meer wist. Wellicht handelde de tegenstander volgens de principes van een absoluut vreemdsoortige logica. Wij zouden in ieder geval niet op het idee zijn gekomen, ergens denkende individu en te kapen. Dat leek mij volkomen zinloos. Deze machteloosheid maakte mij ziedend. We vochten tegen schimmen. Tien seconden later gaf ik bevel tot vuren. Terwijl we onze snelheid aan die van het naderende front aanpas ten, vuurden we met alles wat we maar konde n gebruiken. Tarts liet eerst de thermo-kanonnen vuren. Onder de ontzettend hete, violette stralen van kernprocessen begon de dampkring van de jungle -planeet te koken. Het doffe gebulder overstemde alle andere geluiden. We schoten in die lichtende, trill ende muur, alsof een groot aantal aanvallende ruimteschepen in één klap moest worden vernietigd. De des integrator-kanonnen met hun moleculen splitsende uitwerking, maakten minder lawaai. Hun zwak lichtende stralen verdwenen in de opbruisende wand. De voor organisch leven dodelijke neutronenstraIers durfden we niet te gebruiken. Misschien zouden we daarmee onze eigen mensen vernie tigen. Arkon-en gravitatie-bommen waren wapens voor gevechten op lange afstand en uitsluitend voor gebruik in de vrije ruimte bestemd. Als we die hadden ingezet, zou het zinloos zijn geweest, Larsa nog langer te verdedigen. De planeet zou in een laaiende zon zijn veranderd. We waren dus uitsluitend op de straalkanonnen aangewezen, wier gloeiende atoomadem in de dichte dampkring een hel ontketende. Maar als de massieve energiestralen de muur troffen, leek het alsof ze er eenvoudig door werden verslonden. Ze schenen er doorheen te gaan, of ze werden zo goed geabsorbeerd, dat ze meteen doofden. Achter de trillende wand, was het land schap van de moerasplaneet niet meer te zien. De lichtstralen werden afgebogen en onze tasters reageerden niet meer. De hyperpeilers constateerden slechts de aanwezigheid van een vreemde kracht, maar dat wisten we allang. Toen er angstaanjagende onweders t ot ontwikkeling kwamen en de gecomprimeerde waterdamp van de eerst zo vochtige en nu sterk. verhitte lucht met geweld naar een uitweg zocht, liet ik het vuren staken. Ik bracht de commandomicrofoon dichter bij mijn mond en beval: 'Eskadercommandant aan allen; vuren staken, snelheid opvoeren en het vlaggenschip volgen. Doel is de hoofdstad. Die schermen we zo ver mogelijk af, dekken de startende vrachtschepen tegen eventuele aanvallen uit de ruimte en zetten ten slotte de twee proefkruisers in!' Het doffe gebulder verstomde. De snelheid van de Tomosa werd, onder Tarts bekwame leiding, in zeer korte tijd zo groot, dat de lucht van Larsa alweer begon te gloeien. De slagkrui sers stelden zich enige kilometers ten zuiden en ten noorden van het vlaggenschip op. Het trillende 'relatieve veld' had zich door onze beschieting niet laten tegenhouden.

We wisten niet of we de erin aanwe zige levende wezens verwond, of misschien zelfs gedood hadden. Het was een blindelings vuren geweest, in iets wat niet eenvoudig vijfdimensionaal kon zijn. Het effect daarvan was ons al sinds de uitvinding van de meer dan lichtsnelle ruimtevaart bekend. De muur schoof over de planeet, met onveranderde snelheid. Toen we met loeiende motoren, kort vóór Amonaris, onze hoge snelheid afremden, hadden we nog een klein half uur de tijd. Van kapitein Cerbus, de toenmalige opperbevelhebber van het kruiser-eskader, kwamen zorgwekkende berichten. In de planetaire ruimte van de gele zon scheen niets meer aan de invloed van deze geleidelijk opdringende krachten te kunnen ontkomen. Planeten, die in oppositie ten opzich te van nummer twee stonden, werden zonder enige twijfel door hetzelfde onheil geteisterd, alleen met dit verschil dat daar geen intelligent leven bestond. Tot mijn grote opluchting, be vond de derde planeet zich precies aan de tegenovergestelde kant van de zon. Mijn mensen op Atlantis waren dus voor het ogenblik veilig. Op de ruimtehaven van Amonaris stonden nog slechts drie transportschepen. De anderen waren al vertrokken. De planeet werd in allerijl ontruimd. Wie niet tijdig aan het bevel tot eva cuatie gevolg had gegeven, was ongetwijfeld in de oerwouden omgekomen. Toen de vrachtschepen de doorhevige onweders onstuimige lucht instoven, was het zachte, trillende licht van het front al met het blote oog zichtbaar. lnkar nam nog een paar mensen aan boord, die als waanzinnig op de, overigens lege ruimtehaven rondrenden en smekend hun armen ophieven. Toen was het zover. Ik ontbood Grun met zijn natuurkundige staf in de commandocentrale van het vlaggenschip en verzocht hem vooral goed op de nu volgende effecten op de grote beeldschermen te letten. De met veel moeite tot op afstand bestuurbare schepen omgebouwde kruisers Titsina en Volop hingen stil boven het uitgestrekte terrein. Hun omgebou wde motoren deden dienst als wapens. Het kwam er nu op aan, het zwakke punt van de vijand te vinden. De werktuigkundigen die de afstandbesturing bedienden, zaten in de aangrenzende radarhut. Zij controleerden op het telecomscherm de aanwijzingen van de instrumenten aan boord van de kruisers. Ik wachtte tot het front nog een kleine veertig kilometer verwijderd was en liet toen het vuur openen. Grun had de rugleuning van zijn stoel achterover geklapt om de enor me beeldschermen beter te kunnen overzien. Uit de motoren van de op afstand bestuurde schepen schoten de nau welijks zichtbare, ruimtelijk hypergeordende energiestralen, die door de totaalomvorming in de machtige converters hun veel grotere kracht kregen.

Ze hadden de snelheid van het licht en tastten normale materie slechts aan, wanneer een schip met op maximum vermogen draaiende mo toren startte of landde. Ik zag de verblindende flits toen de stralen het 'relatief -veld' troffen. Grun schreeuwde opgewonden. Ik sprong ook uit mijn stoel op, om het angstaanjagende, verschijnsel beter te kunnen zien. 'Ze gaan er doorheen!' brulde Tarts. 'Ze gaan er doorheen!' schreeuwde hij telkens weer. Plotseling klonk in de intercom-installatie van het slagschip een gejoel als in een gekkenhuis. Ik schreeuwde ook. Het was alsof er een ontzettende druk van ons afviel. Waar de scherp gebundelde stralen doel troffen, bezweek de reusachtige energiestolp. Er verschenen grote, gerafelde ope ningen in, die een fractie van een se conde later gapende, donkere diepten leken. De muur begon op die plaatsen te wankelen en ik meende hem iets van zijn vaste koers te zien afwijken. In de donkere openingen was niets te zien. Alleen de randen ervan gloeiden in een violet, flitsend vuur, dat onze krommingstasters wild ,deed uitslaan. Met onze straalbeschieting hadden we de bekende overgangs -effecten bereikt. Een ogenblik later verhoogden we in allerijl onze snelheid, want de snelheid van het verscheurde front was nauwelijks verminderd. Alleen op plaatsen waarop ons vuur werd geconcentreerd, leek het tot stilstand te zijn gekomen. De ontstane openingen trokken met de muur mee. Voordat de Tosoma met loeiende motoren wegstoof, keek ik naar de duidelijk zichtbare kruisers. Wat van hun motoren nog als aan drijving dienst deed, was ruim voldoend e om ze met gemak buiten de gevarenzone te brengen. Toen we weer vijftig kilometer van het onheil verwijderd waren, riep ik om stilte. Het gejuich van mijn mannen verstomde. 'Eskadercommandant aan afstand besturing: laat de kruisers met hun achterstevens kwispelen. Beschiet de muur langzaam maaiend en let op de onderste grens van de zichtbare uitwerking. Regel de kwispelbeweging daarnaar.' De bekwame specialisten handelden snel en nauwkeurig. ,De Titsina begon het eerst. Langzaam, als bij een manoeuvre, dra aide het oude schip om zijn dwarsas. Het had nog niet de bolvorm, zodat we het vuur duide lijk konden zien. Ook de Volop begon met de manoeuvre. Enige ogenblikken later barstte ver achter ons de legendarische hel van mijn vroege voorouders los. Een huiveringwekkende energie-hel opende zich onder de vernietigende kracht van de maaiende stralenbundels. Er ontstonden zwarte kraters met vurige randen, die door onbescha digde gedeelten werden overlapt, tot ook deze werden getroffen. De muur scheen tot stilstand te komen. Rechts en links van ons bleef hij echter oprukken. We keken in een donkere afgrond, maar verder gebeurde er niets.

Ik zette dit spelletje nog enige uren voort, tot de ene helft van de planeet volkomen door de muur was toege dekt. Toen werd het zinloos, nog meer donkere tunnels te maken en te juichen als ze met flitsende ran den wijd openscheurden. Toen we met grote snelheid door de, door ontzettende onweders opgewoelde atmosfeer van de tweede planeet omhoog schoten en de vrije ruimte bereikten, gloeide de eerst gele zon bloedrood. Nu zagen we pas dat de van sterren fonkelende leegte niet meer leeg was, doch reusachtige, roodachtig lichtende, trechtervormige opeenho pingen van energie bevatte. Waar deze vreemde verschijnselen zich voordeden, werd het licht van verre sterren bedekt, zodat we nauwkeurig konden vaststellen hoe groot ze waren. Ze werden naar onderen toe geleidelijk dunner, om in de door bliksemstralen verscheurde dampkring van Larsa te eindigen. Wat we hier hadden veroorzaakt, hadden we niet kunnen dromen. Ik keek verbijsterd naar de beeld schermen, tot het dringende geroep van een radio-officier tot mijn bewustzijn doordrong. Ik rukte mij uit de betovering los. Het resultaat van de beschieting was monsterachtig. Ik speelde met de ge dachte, de motoren van de moderne kruisers en een deel van de zware impulsconverters van mijn slagschip eveneens te laten ombouwen. Als het dan nog eens tot een ontmoeting met een onzichtbaar ruimteschip zou komen, moest de situatie defini tief veranderen. Tarts begon te schreeuwen. In zijn ogen stond ontzetting te lezen. 'Wat is er?' vroeg ik. Op hetzelfde ogenblik begon de toonloze, mechanische stem van de tastrobot te bIeren: 'Kruisereskader antwoordt niet meer. Energie -echo negatief. Kapitein Cerbus zwijgt. Geen metaalpeiling in een straal van drie lichtjaren. Eskader moet als verloren worden beschouwd. Tijd zes -zes-vijf standaard, einde bericht!' De krakende robotstem zweeg. Ik keek als verdwaasd om mij heen. Tarts liet zich langzaam in zijn stoel zakken en verborg zijn gezicht in zijn handen. Grun kreunde. Ik kon geen woord uitbrengen. Mijn verstand weigerde, de gevoelloos uitgesproken boodschap van de ro bot als werkelijkheid aan te nemen. Mijn hele kruisereskader zou verloren zijn gegaan? Al die schepen, die ik twee jaar lang in de hevigste gevechten uit de geschiedenis had ge leid en die ik min of meer intact naar huis had gebracht? Ik hoorde een klaaglijke kreet. Ik had hem zelf uitgestoten. De dienst doende radio-officier stormde de commandocentrale binnen. Ik staarde hem slechts aan. Toen besefte ik pas, dat het zijn roe pende stem was geweest, die ik in mijn onderbewustzijn had gehoord.

Wat ik hem had willen opdragen, had hij al gedaan! Het moest hem het eerst zijn. opgevallen, dat de eskadercommandant niet meer antwoordde. Ik had een gevoel alsof een onzicht bare mijn keel dichtkneep. Niemand sprak in de grote commandocentrale van de voortsnellende Tosoma. Op de schermen van de energiepeiler waren nog slechts vier groene stip pen te zien. Dat waren de twee slagkruisers en de omgebouwde wapen schepen; in totaal nog vijf schepen van de oorspronkelijke vijfenveertig. 'Roep nog eens,' fluisterde ik met verstikte stem. 'Vlug, roep nog eens. Tarts, dat is toch niet mogelijk! Cerbus heeft bij zij n laatste melding gezegd, dat hij op een eerbiedige afstand van het duidelijk waarneembare front zou blijven. Hoe kan hij dan plotseling verdwenen zijn?' Ik lette nauwelijks op de dokter, wiens robotassistenten de bewusteloze wis -en natuurkundige Grun wegbrachten. De schok was teveel voor de oude man geweest.

'Het bericht kwam voordat de wa penschepen het vuur openden,' bracht de commandant met moeite uit. 'Ons eskader is verloren, Atlan. Waar het zich, volgens bevel, in gesloten escadrille-formatie had moeten bevinden, gaapt nu zo'n trechter. Het ding heeft een middellijn van ongeveer twintig miljoen kilometer. Cerbus is er met zijn kruisers in te rechtgekomen. Het is verschrikkelijk! Hij kan niet meer antwoorden.' Een natuurkundige uit Gruns staf beves tigde deze veronderstelling. Intussen kwamen de eerste meetresultaten binnen. Ondanks alles liet ik onmiddellijk stoppen en stuurde ik de zware. eenheden op onderzoek uit. Nadat we drie uur lang ononderbroken radio -signalen hadden uitgezonden en de interplanetaire ruimte naar drijvende wrakstukken hadden afgezocht, wist ik dat alle hoop ijdel was. Ik was als uitgedoofd. Mijn keel weigerde de dienst en mijn hersenen leken door een onzichtbare klem te worden samengeperst. Het was te afschuwelijk om eraan te k unnen denken. Tarts en een dokter brachten mij weg. Nu wist ik wat wij met ons im pulsvuur hadden aangericht. Waarschijnlijk was het stom toeval geweest, dat het op mijn bevel in ge sloten formatie opgestelde eskader zich juist in dat gedeelte van de ruimt e had gevonden, waar het front opengescheurd en letterlijk geëxplo deerd was. Mijn enige hoop was, dat mijn man nen misschien nog leefden. Het feit dat de schepen ook niet meer gevonden werden, was hier mee echter in strijd. Het was eigenlijk voor het eerst, dat dit 'relatiefveld' ook niet -organische materie in zich had opgenomen. Bijna niet meer in staat om te den ken, gaf ik bevel, onverwijld koers te zetten naar de derde planeet en op onze Atlantis -basis te landen.

Nu was ik blij, dat ik twee jaar tevo ren deze mooie wereld voor kolonisatie had vrij gegeven. De tweede planeet van Larsafs ster was voor ons volkomen onbruikbaar geworden. Ze scheen telkens weer door de hyperdimensionale zone overlapt te worden. In ieder geval hadden we daar ons grote robotb rein met zijn zware bewapening achtergelaten. Misschien konden we daar later nog iets mee doen. In mijn hut aangekomen, stuurde ik mijn metgezellen weg en ging op het rustbed liggen. Ik had al mijn wilskracht nodig om mijn zelfbeheersing enigermate terug te krijgen. De gezichten van mijn kruisercom mandanten trokken één voor één aan mijn geest voorbij. Het waren prachtkerels geweest; kerels die we in onze wanhopige oor log tegen de methaan-ademers dringend nodig hadden. Vier uur later landden we op de in middels uitgebreide ruimtehaven van Atlantis. Kapitein Feltif, mijn bekwame bouwdeskundige, ontving mij zwijgend. Ik legde, eveneens zwijgend, mijn hand op zijn schou der, knikte de aangetreden manschappen van zijn kleine beschermingsleger toe en keek om mi j heen. Atlopolis, het nieuwe centrum van deze koloniale planeet, was al tot een echte stad uitgegroeid. Het was verbazingwekkend, wat de mannen van Feltif en de vijftigduizend Zakrebse emigranten in die betrekkelijk korte tijd van het kleine continent hadden gemaakt. Ver op de achtergrond stonden eni ge inboorlingen. Ze droegen bontgekleurde, met schelpen versierde kledingstukken en glanzende vogelveren in hun dikke haardos. Ze kwamen, op hun knieën kruipend, naderbij, hieven hun handen op en legden allerlei geschenken voor mij neer. Ik verheugde mij over hun open, eerlijke gezichten en heldere ogen, waarin nu intelligentie te lezen stond. Uit deze wilden zou eens een groot ras kunnen voortkomen. Kapitein Feltif fungeerde als militair gouverneur. Hij s telde mij zijn huis ter beschikking en liet mij aan de hand van documentaire films zien, wat hij allemaal had gepresteerd. Hij beschikte nog over twee grote transportschepen, die hij in de diepe oceaan had laten zinken. Ze konden elk ogenblik via de radio naar boven worden geroepen. De volgende dag gaf ik een uitvoerig relaas van de gebeurtenissen, waarnaar ook de kolonisten luisterden. Nadat Feltif mij nog de uitgebreide verdedigingswerken had laten zien, nodigde hij mij voor een zeldzaam tochtje uit. Zijn geheimzinnige glimlach maakte mij nieuwsgierig. Ik was een beetje verbaasd toen hij mij naar de haven bracht, waar naast primitieve roei-en zeilschepen een landingsvaartuig van de imperiumvloot lag. Deze voertuigen dienden voor het uitvoeren van moeilijke werken op zogenaamde waterplaneten. Ze konden vliegen en onder water varen, maar waren niet geschikt om er ruimtevluchten mee te maken. We stapten in. Het lichtende kracht veld hield de opdringende watermassa's op een afstand van de platte ellipsvormi ge romp. Op een diepte van ongeveer honderd meter verscheen in het felle licht van de schijnwerper een uitgestrekt onderzees plateau, waaruit zich een blauw glanzende halve bol van het beste Arkonstaal verhief. Er zouden heel wat kolonisten in gaan. 'Ons noodverblijf, hoogheid,' zei Fel tif nuchter. 'Middellijn aan de on derkant honderdtwintig meter, hoogte iets meer dan zestig meter. Het is bestand tegen elke waterdruk en uitgerust met alle machines en apparaten die wij konden missen, respectievelijk van Larsa konden overbrengen. De koepel heeft robotbediening, ruime levensmiddelenvoorraden in geconcentreerde vorm en grote sluizen. De rots eronder is tot tweehonderd meter uitgehold en met Arkonstaal bekleed. Volgens de berekeningen worden zelfs de zwaarste belastingen bij eventuele bodemverschuivingen goed ópge vangen. De stalen bekleding van de uitholling is met de halve bol tot één geheel aaneengelast. In feite is het een in de rots verzonken fort, waar van alleen het koepelvormige dak te zien is. We kunnen er in geval van nood tienduizend vluchtelingen in onderbrengen.' 'Je moet met je soldaten meer dan vijftigduizend kolonisten verzorgen!' waarschuwde ik dringend. 'Waar wil je met de gezinnen heen?' 'Ik heb juist een opleidingsprogram ma klaar, hoogheid. Dertigduizend ervan worden naar de twee zuidelijke continenten gebracht. In de woestijn in het oosten en in de bergen in het westen komen vergevorderde inboorlingenculturen voor. Ik laat door robotcommando's stenen vestingen en piramide-vormige silo's bouwen. Als er een golffront mocht komen, zal het niet de gehele pla neet ineens omvatten. Er is een waarschuwingssysteem ontwikkeld. Gezien de vastgestelde voortplantingssnelheden van de gevarenzo nes, weten we niet of we tijdig met vliegtuigen zullen kunnen vluchten. We zijn in dat opzicht goed uitge rust. In het oosten en westen worden nieuwe koloniën gevestigd. Wat we hier missen, is de steun van enige eenheden van de vloot!' Terwijl we met de 'onderzeeër' een grote sluis binnen voeren en naar het gieren van de sterke pompen luistercJen, dacht ik over Feltifs in bedekte termen gedane voorstel na. Hij zou natuurlijk graag hebben ge wild dat we hier bleven. Ik voelde een gloeiende haat in mij opkomen. Haat tegen de onbekenden, die de verdwijning van mijn beste mannen op hun geweten hadden. In die minuten besloot ik, van mijn volmachten gebruik te maken en met de resterende eenheden van mijn eens zo sterke eskader op At lantis te blijven. De wapens konden verder ontwikkeld worden. Mis schien zouden we er zelfs in kunnen slagen, achter het geheim van het golffront te komen en er iets uit af te leiden wat op slag een eind aan de oorlog met de methaan -ademers zou maken. Maar als ik heel eerlijk tegenover mezelf was, moest ik toegeven dat het alleen mijn zelfverwijt en mijn zielsangst waren die mij dwongen te blijven. Het bevel van de imperator gaf mij daarbij een goede rugdek king. Ik had immers bevel gekregen het raadsel op te lossen! Na een uitgebreide rondgang door de uitstekend uitgeruste onderzeese koepel, werd de robot-'portier', een moderne computer, met mijn per soonlijke hersentrillingen geconfronteerd. Hierna kon ik naar believen elk mo ment de stalen koepel binnengaan. Behalve ik, konden alleen nog Feltif en twee andere officieren de dodelijke energieversperring openen. Na de tocht onder water, genoot ik van de warmte van de zon. Ze schit terde nu weer geelachtig wit. De kleurverandering had slechts twee dagen geduurd. Mijn bericht aan de grote raad lokte niet eens een betuiging van spijt uit. Zo, dus de kruisers waren vernietigd! Ik besefte duidelijk dat het imperium er slecht voor moest staan, als men zo gelijkmoedig het verlies van veertig schepen aanvaardde. Dat waren de eerste tekenen van een beginnende totale oorlog, waar in alleen nog getallen van belang waren. De Arkonidische scheepsbouwindustrie zou de verloren gegane schepen in een halve dag heb ben vervangen. Op de derde Arkon-planeet liepen zelfs geheel door ro bots gebouwde zware slagschepen van stapel. Ik had zelf gezien dat in twaalf uur een slagschip van de imperiumklasse werd afgewerkt. Men liet het zelfs aan de comman danten over, hun nieuwe ruimte vaartuigen te dopen. Zo kon het gebeuren dat telkens weer dezelfde scheepsnamen opdoken. Men voegde er eenvoudig een nummer aan toe, opdat men zou weten met de hoeveelste Arkon of Posono men te ma ken had. Ik besloot hier in alle rust te trach ten een nieuw wapen uit te vinden. Ik kon het door Grun ter sprake gebrachte converterkanon maar niet uit mijn hoofd zetten. Als hefmogelijk was, met een regelbaar brandpunt een krommingsveld in het doel te doen ontstaan, moest dit een totale dematerialisatie van dat doel tot gevolg hebben. Eventueel konden door een speciale tasterschakeling alleen organische stoffen worden aangetast. Wij op Atlantis stonden er wat dat betrof beter voor dan de onderzoekers op de thuiswerelden. Wij hadden aan den lijve ondervonden, wat de uitwerking van zo'n wapen kon zijn. Tien dagen na mijn landing zond ik een desbetreffend bericht aan de imperator persoonlijk en ondertekende het met de titel 'kristalprins'. Daardoor was ik zeker dat mijn oom het bericht ook in handen zou krijgen. Reeds enkele uren later vingen de hyper -richtantennes van mijn Tosoma het antwoord op.

Het luidde: 'Verlies kruisers onbelangrijk. Nieu we wapens van het allergrootste belang. Blijf op Atlantis en stel alles in het werk om het raadsel van het veld op te lossen.' Dat was alles wat men mij te zeggen had. Ik stelde mij met de geleerden en technici van mijn schepen en die van de kolonie in verb inding. Grun was weer hersteld. Hij kreeg de leiding over een team van onderzoekers, dat 34000 lichtjaren van Arkon verwijderd aan een werk begon, dat eens ten dienste van het imperium moest komen.

9.

Er waren nog geen twee maanden verstreken. Inkar en Taneth hadden met hun slagkruisers voortdurend gevaarlijke tochten gemaakt, om uit de ruim voorziene depots van de tweede planeet alles te halen wat we op Atlantis misten. Ik bevond mij met het vlaggenschip in verdedigingspositie. Drie van de machtige motoren in de ringvormige uitstulping waren tot wapens omge bouwd, evenals een van de motoren in de beide slagkruisers. Ons eerste succes hadden we drie weken tevoren geboekt, toen we met. de hypertasters weer een onbekend object hadden ontdekt. Ditmaal was h et vreemde voorwerp in een smalle overlappingsspleet opgedoken. Toen we het eenmaal met de nieuwe richtautomaat te pakken hadden, was het zo snel in geconcentreerd vuur geëxplodeerd, dat we nauwelijks hadden kunnen zien wat er gebeurde. De straalkanonnen hadden een reusachtige trechter in het relatief -veld geboord, en toen gebeurde er iets wat onze deskundigen een enorm belangrijke aanwijzing gaf. Het gepeilde, maar absoluut onzicht bare schip, werd als door een reu zenvuist uit de donkere, aan de randen gloeiende tunnel gestoten. We konden het lange, zwarte ding zo duidelijk zien alsof het nooit in een andere dimensie was geweest. Zijn bewegingen hadden ons traag en moeizaam geleken. De explosie volgde pas, toen het vaartuig zichtbaar was geworden. Ik had de voor de voorbarige beschieting verantwoordelijke officier gedreigd dat ik hem voor de krijgsraad zou brengen. Ik had het vreemde vaartuig natuurlijk in handen willen krijgen, maar dat was na de overhaaste beschieting niet meer mogelijk. Daarna was het rustig geweest. Er had zich niets meer laten zien wat op een vaartuig van de onbekenden leek, hoewel wij vanaf Atlantis twee kleinere zonnedoorbraken in het gebied van Larsafs ster hadden waargenomen. 'Ze durven niet meer!' had Tarts grimmig gemompeld. Ik hoopte dat hij geen gelijk had. Ik wilde weten met wie we eigenlijk te maken hadden.

Precies vierentwintig dagen na de vernietiging van het lange, staafvormige ruimteschip, startte ik met het kleine eskader. We naderden voorzichtig de tweede planeet, om te trachten een klaargemaakte schakeleenheid in het registratiesysteem van het op Larsa opgestelde robotbrein aan te brengen. Het was een vijfdimensionaal meetinstrument, dat nauwkeurig op de eigenaardige trillingen van het golffront was afge stemd. Als er een doorbraak plaats vond, zouden wij op Atlantis onmiddellijk daarvan op de hoogte worden gesteld. Ik was ernstig ongerust, daar de twee planeten elkaar op hun om loopbanen steeds meer naderden. Een totale oppositie was niet ver meer. Als in die tijd een overval zou plaats vinden, zouden ditmaal ook de kolo nisten van Atlantis er door getroffen worden. De inboorlingen had ik al in de klaargemaakte vestingen gestuurd, en wel zodanig verdeeld dat ze tenminste niet allemaal ontvoerd konden worden. We namen althans voor onze eigen gemoedsrust nog aan, dat het om de ontvoering van personen ging, hoewel we de logische zin daarvan niet zagen. De twee kruisers werden in de laat ste tijd op afstand vanuit een slagschip -tender bestuurd. We konden het niet meer riskeren, de drie laatste gevechtswaardige eenheden van mijn eskader te dicht bij de vijand te brengen. Onze manoeuvreerbaarheid was door de ombouw van een aantal motoren toch al nadelig beïnvloed. Ik liet de slagkruisers Paito en Assor in de ruimte achter. Na te hebben vastgesteld dat op de tweede planeet op dat tijdstip rust heerste, dook ik met de Tosoma niet grote snelheid in de dichte atmosfeer, seinde het codesignaal aan het grote robot brein van de planeet en landde, nadat de energiekoepel van he t brein was opgeheven, dichtbij de machtige bergketen. Mijn technici liepen al heen en weer op het grote anti -zwaartekracht-platform, waarop wij ook het nieuwe schakelelement hadden geplaatst. Als alles goed ging, konden we over een uur of tien met de inbouw klaar zijn. De sluisofficier opende de grote deur boven de ringvormige uitstulping van het slagschip. Het platform zweefde naar buiten en verdween met grote snelheid in de nevelige lucht. De zware wapens van het brein wezen dreigend naar het boven deze jonge jungle-wereld hangende dichte wolkendek. De automaat zou stellig in staat zijn geweest, een gewone aanval af te weren. In ieder geval was hij nog nooit door het golffront beschadigd. De uren duurden voor ons eeuwen. We stonden in voortdurend radio contact met de naarstig werkende technici. Het werk schoot goed op en. in de ruimte scheen ook alles rustig te zijn. De commandanten van de twee slag -kruisers moesten om de drie minuten op een andere code overgaan. Wij vertrouwden niemand meer, en zeker n iet de wezens die naar het scheen niet in ons universum thuis hoorden.

Na acht uur gebeurde er iets wat ik aanvankelijk als een overlappingsaanval zag. Toen de oude Tarts ook luisterend zijn hoofd ophief en de andere mannen in de commando-centrale ook opkeken, merkte ik dat ik niet de enige was die het geluid had gehoord. Het leek alsof er in ons midden ie mand stond te roepen. Toch was er geen werkelijk geluid te horen. Wat wij hoorden, scheen in ons onderbe wustzijn te ontstaan en als verstaanbare woorden, maar niet hardop gesproken, tot onze hersenen door te dringen. Tarts keek mij verbluft aan. Heel langzaam nam hij zijn vinger van de alarmknop. 'Iemand roept je!' zei hij ongelovig. 'Ja, dat weet ik,' antwoordde ik rus tig. Ik keek om mij heen. Wat wa s dat nu weer? Mijn naam werd weer genoemd, ge volgd door een aanwijzing die bijna als een bevel klonk. Een jonge officier schreef de op zo'n ongelooflijke manier ontvangen boodschap op. Het waren slechts weinig woorden, waarvan ik echter de bedoeling niet begreep. De luitenant kwam schoorvoetend naar mij toe en legde het blad papier zwijgend op mijn grote schakeltafel. Ik las: 'Aan Atlan, de Arkonidische bevel hebber. Ik ben niet identiek aan de onbekenden uit de tijdzone. Start onmiddellijk met een klei ne tender en kom in mijn lichaam. Ik wacht twee uren. Door niet te komen, zul je jezelf en je volk schade berokkenen. Ik sta er voor in, dat tijdens je verblijf in mijn lichaam geen aanval zal plaats vinden. Peil mij!' Toen ik de boodschap had gelezen, le ek ze mij nog veel ongeloofwaardi ger en vreemder dan eerst. Toch kon ik er niet om lachen. Mijn officieren keken mij gespannen aan. 'Stapelgek!' zei Tarts. 'Wat zou dat voor een truc zijn? Iemand wil jou in zijn macht krijgen, Atlan.' Ik keek weifelend om mij heen, tot de zuiver geestelijke boodschap weer in ons bewustzijn verscheen. Het waren weer dezelfde woorden. Ik stond langzaam uit mijn stoel op en toen lichtte er een beeldscherm op. Kapitein Zerg, onze psycho-offider meldde zich en vroeg of hij ietsmochtzeggen. 'Spreek op!' antwoordde ik uiterlijk kalm, maar inwendig kokend. 'Het zijn para-trillingen, hoogheid,' zei hij. 'Ze lijken op de trillingen die wij met onze psycho-stralers opwekken, alleen schijnen ze veel sterker te zijn. Het is een bewustzijnsoverdracht op zuiver geestelijk terrein, zoals bij enige telepathische rassen gebruikelijk is. Wij hebben die eigenschap niet, maar we beschikken over zeer goede gegevens op dat gebied.' 'Wat denk je van de bedoeling van de boodschap?' vroeg ik. 'Onzeker, hoogheid. Maar ik ben er haast zeker van, dat ze niet van de onzichtbaren komt.'

Het gebulder uit de luidsprekers in de radiocentrale, deed mij de ver binding met kapitein Zerg verbreken. Hij knikte mij nog eens toe en toen verdween zijn gezicht van het scherm. De dienstdoende radio-officier verbond mij door. Kapitein Inkar meldde zich vanuit de ruimte. Zijn ogen schitterden van opwinding. 'Inkar aan eskadercommandant,' zei hij gejaagd. 'Is aan boord van de Tosoma een gesproken, raadselachtige bood schap ontvangen?' 'Inderdaad,' antwoordde ik. 'Heb jij degene die door ons gezien wil wor den, ontdekt?' 'Zowel op de instrumenten als optisch,' beweerde Inkar. 'Goede kwa liteit metaal, maar geen Arkonstaal. Het ziet er uit als een ruimteschip, maar de vo rm is asymmetrisch. Het ding lijkt op een soort kubus met een heleboel uitwassen, die volkomen willekeurig over het oppervlak verdeeld zijn. Ik heb voorlopig van een aanval afgezien.' Ik knikte besluiteloos. Kapitein Zerg kwam de commandocentrale binnen. Hij had een paar cijferbladen in zijn hand. 'Hebt u speciale instructies voor mij, hoogheid?' vroeg Inkar ongeduldig. Hij scheen zich niet op zijn gemak te voelen. Hij had zijn schip waar schijnlijk al geheel gevechtsklaar gemaakt. 'Hoe ver is dat ding?' vroeg ik. 'Het hangt stil in de ruimte. Afstand 1,5467 miljoen kilometer, dus bin nen het schootsveld van een klein impulskanon. Dat brengt mij tot de veronderstelling, dat we niet met een aanvaller te maken hebben. Die zou niet zo gek zijn om voor de kanonnen van een imperium-slagkruiser stil te blijven hangen.' 'Precies!' zei Tarts ongevraagd. 'De Paito en de Assor blijven op waarnemingskoers,' beval ik. 'Niets doen als de vreemdeling geen vijandige bedoelingen laat blijken. Ik kom met een sloep van de Tosoma naar boven.' Ik verbrak de verbinding. Ik zou het verblufte gezicht van Inkar nooit vergeten. 'Waar is dat goed voor?' vroeg Tarts verontwaardigd. 'Volgens mij is het een valstrik. Wie zou jou eigenlijk kunnen oproepen?' Kapitein Zerg bemoeide zich ermee. Hij kwam eerbiedig voor mij en de oude commandant staan. 'Hoogheid, ik acht het uitgesloten, dat de onzichtbaren uw naam ken nen en weten dat wij tot de vloot van het grote imperium behoren. We hebben hier te maken met ie mand die heel goed weet wat er in dit stelsel is gebeurd. Volgens mijn logistische gegevens kan het geen aanvaller zijn.' Ik aarzelde. Mijn zo-even genomen besluit, aan de zonderlinge uitnodiging gevolg te geven en met een sloep de ruimte in te snellen, leek mij nu weer onzinnig. 'Hoe ver zijn onze technici?' vroeg ik.

'Over twee uur klaar,' luidde het antwoord uit het rotshol van het positronisch brein. Op dat moment klonk de boodschap uit de ruimte weer. Het scheen de onbekende ernst te zijn. Tarts zei niets meer. De oude man, die altijd voor mijn welzijn bezorgd was geweest en sinds tientallen ja ren in dienst van mijn eerwaardige familie was, keek mij vragend aan. 'Goed, kom dan maar!' zei ik plotse ling. 'Je hebt anders toch geen rust. Maar op voorwaarde dat de Tosoma ook gaat. De Assor kan onder bevel van Taneth voor de bescherming van de technici zorgen. De slagkrui sers zijn niet snel genoeg meer om alle moeilijkheden het hoofd te kun nen bieden.' Dat Tarts meeging, gaf mij een ge voel van veiligheid. Ik moest telkens weer denken aan het dreigement dat, indien ik niet zou komen, dit mijzelf en mijn volk schade zou kunnen berokkenen. Ik gaf de nodige instructies. We wachtten tot de Assor met grote snelheid de dampkring binnengestoven en naast ons geland was. De nog aan het werk zijnde technici kregen opdracht, bij het geringste teken van gevaar op te houden en met de slagkruiser de ruimte in te vluchten. Toen was het zover! De uitnodiging van de onbekende dreunde steeds harder in mijn hoofd. Het leek alsof er ook bij deze communi catiemethode urgentiefasen bestonden, die zich door een geleidelijk sterker worden van de impulsen kenbaar maakten. De Tosoma doorboorde de helder lichte dampkring van de tweede planeet. Plotseling en onverwacht verscheen de zon als een felle vuurbol. Ze was van hieruit gezien veel groter dan vanaf de Atlantisbaan. Tien seconden na onze aankomst in de luchtledige ruimte, kregen we het eerste peilresultaat. Ik keek gespan nen naar de reliëfschermen van de meer dan lichtsnelle hypertasters. Een donker, slechts vaag zichtbaar voorwerp van een inderdaad ongelijkmatige vorm, hing onbeweeglijk in de ruimte. Als het een ruimteschip was, dan was het er een van de vreemdste constructie die ik ooit had gezien. Ik dacht onwillekeurig aan een hoogspanningstransformato r in de machinekamers van een slagschip. Dit voorwerp leek van buiten net zo asymmetrisch. De vele uitwassen leken op een soort vormloze isolatoren, of draaibare geschutkoepels, of gevoelige meetapparaten voor het opnemen van bepaalde krachten. 'Afremmen!' snauwde ik Tarts toe, die er naar het scheen nog een paar honderdduizend kilometer dichter bij wilde gaan. De oude man keek mij grimmig aan, en toen plooiden zijn gerimpelde lippen zich in een glimlach. 'Luister eens, Atlan,' bromde hij. 'Ik heb je op mi jn knie laten paardje rijden en je geleerd hoe een goed ruimteschip functioneert. De imperator zelf heeft je aan mijn hoede toevertrouwd en mij opgedragen met mijn leven voor je in te staan. Als jou daarginds iets overkomt, verander ik dit hele stelsel i n een kosmische puinhoop! Dan zal tenminste het van de kant van de onzichtbaren dreigende gevaar uit de weg geruimd zijn. Ik wacht precies een uur Atlantis tijd. Als je dan nog niet terug bent, ga ik m'n gang. Als die schuit daarginds aanstalten maakt om er vandoor te gaan, zit ik hem met een korte hypersprong op z'n huid!' De oude vechtjas meende het werke lijk. Ik lachte en legde mijn handen op zijn schouders. 'We zullen zien. Ik geloof niet dat er van die kant gevaar dreigt. Zo, en laat nu een sloep klaarmaken.' 'Is al gebeurd,' antwoordde Tarts. 'Ik dacht wel dat je niet naar mijn raad zou luisteren.'

Een paar mannen hielpen mij het lichte ruimtepak aan te trekken. Ik had lucht, water en voedsel voor achtenveertig uur bij mij. De ingebouwde apparaten werkten feilloos. Met een lift daalde ik af naar het enorme sloependek van de Tosoma. De kleine raketvaartuigen waren ellipsvormig, ongeveer acht meter lang en vier meter breed. Ik ging via de kleine sluis aan boord, opende de luchtvoorziening en schakeld e de voorverwarming in. De krachtige machines van de boot be gonnen te gonzen. Men kon er in twee uur de lichtsnelheid mee berei ken, hetgeen voor een reddingsvaartuig ruim voldoende was. Tarts controleerde persoonlijk het kleine, vast ingebouwde straalkan on. Het was klaar om te vuren en in prima staat, zoals alles aan boord van de Tosoma. 'Attentie, eskader,' zei ik in de microfoon van het hyper-radio-apparaat. 'Het is mogelijk dat ik na het insluizen in het vreemde ruimte schip niets meer van mij laat horen. Geen paniek, alsjeblieft! Mijn ruim tepak heeft een veldprojector, die mij 'in het ergste geval zal afscher men. Klaar, Tosoma?' Ze waren klaar. Ik hoorde de afzuig pompen fluiten en toen gleden de sluisdeuren open. Tegelijk met de hevige schok van d e magnetische katapult, trad mijn drukcompensator in werking. Ik merkte niets van de extreem hoge druk. Vóór mij opende zich doe oneindige ruimte. Op hetzelfde moment was de Tosoma uit het gezicht verdwenen. Even dacht ik eraan, hoe roekeloos het was, iets dergelijks binnen het bereik van vijandelijk geschut te doen. Onder normale omstandigheden zou ik beslist niet het risico hebben genomen, een onbekende op de ze manier te begroeten. Ik zou minstens de nodige maatregelen hebben genomen om elk ogenblik op een eventuele beschieting te kunnen re ageren. Ik vloog met hoge snelheid in de richting van het vreemde ruimteschip en vroeg mij af wat die commandant met de raadselachtige woorden 'kom in mijn lichaam' kon hebben bedoeld. Ook dacht ik er nu pas aan, da t men niet van mij had geëist alleen te komen. Maar er was ook niet over een escorte gesproken. Mijn zenuwen begonnen te trillen van spanning, toen ik de richtantenne van de hyperzender aan de echo-taster koppelde. Toen het groene lampje oplichtte, bracht ik de microfoon voor mijn mond. Ik had mijn ruimtehelm nog niet opgezet. 'Admiraal Atlan, bevelhebber van het hunderdtweeëndertigste imperium -eskader aan vreemd ruimteschip: Ik heb uw bericht ontvangen en kom alleen naar u toe. Over tien minuten ben ik bij u. Over.' Gespannen luisterde ik naar een antwoord. Het kwam op de manier die ik eigenlijk had verwacht. De onbekende maakte weer gebruik van de telepathische bewustzijnsoverdracht. 'Ik heb je al gepeild. Schakel je motor uit. Ik zal je veilig in mijn lic haam bergen.' Weer die vreemde uitdrukking! Natuurlijk zou ik de romp van het ruimteschip binnenvliegen, maar dat was beslist niet hetzelfde als het 'lichaam' van de sprekende commandant. Die lui schenen er eigenaardige opvattingen op na te houden. Mijn spanning steeg toen ik de machines stopte. Enige minuten later voelde ik hoe er zachtjes aan mijn vaartuig werd getrokken. Onmiddel lijk daarna verscheen vlak voor mij de donkere wand van het vreemde ruimteschip. Ik begreep dat men mij aan een miniatuur -overgang had onderworpen. Mijn tot nu toe onbewust gevoelde respect steeg in hoge mate! Datgene wat zojuist voor mij was vertoond, kende de Arkonidische techniek nog niet. Ik haastte mij, mijn stellig ongerust wordende mannen de zaak uit te leggen. 'Waanzin!' schalde Tarts stem in mijn ontvanger. Het was een woord dat hij graag gebruikte. 'Denk eraan, dat dit juist het wapen is wat wij zoeken.' En of ik eraan dacht! Dat had ik al gedaan toen ik de zachte trek voelde. Dat was het moment waarop ik al mijn bede nkingen tegen het ongewone overboord zette. Ik had een soort gestuurde dematerialisatie beleefd. Als wij er in zouden slagen dat apparaat na te maken, zou dat een ommekeer in de oorlog met de methaan-ademers betekenen. Vlak voor mijn plotseling stil hang ende boot werd een ronde, ongekend scherp omlijnde lichtplek zichtbaar. Het was een verlichte sluis, die uitnodigend open ging. De onbekende commandant liet niets meer van zich horen. Ik werd zachtjes in de kale, metalen ruimte getrokken. De deuren gingen weer dicht. Er stroomde lucht in de cabine. Toen kwam de volgende boodschap: 'Ik geef je een mengsel van zuurstof en helium. In mijn lichaam heerst gewoonlijk geen gasdruk' Onthutst tastte ik naar de schake laar van het radioapparaat, maar riep bij nader inzien toch het vlaggenschip niet op., Tarts was al zenuwachtig genoeg. Als hij iets doms deed, kon alles verloren zijn.

Ik liet de automatische analysator een hoeveelheid lucht opzuigen en wachtte op het resultaat. Vier seconden later flitste het groene lampje aan. De kunstmatige atmosfeer was voor mij geschikt om te ademen. Ik opende mijn cabine en stapte uit. Het krachtige straalwapen in mijn gordel gaf mij een geruststellend gevoel. Met voorzichtige bewegingen, met het oog op de geringe zwaartekracht, liep ik naar de binnendeur. Ze gleed open. Ik had enige personen verwacht, maar er was niemand te zien. De lange gang was slechts zwak verlicht. Overal klonk gezoem en gesis. Het klonk alsof miljarden insekten ijverig bezig waren een nest te bou wen. Aarzelend liep ik verder. Mijn onge rustheid werd pas minder, toen ik de van binnen komende stem weer hoorde. 'Ik groet je, Atlan. Je bevindt je in mijn lichaam. Ik weet wat je denkt. Dit is een robot-ruimteschip zonder organisch levende bemanning. Ik ben éé n grote automaat, ruimtewaardig en in geval van nood gevechtswaardig en voorzien van álle middelen die mijn bouwer noodzakelijk achtte. Draai je naar links.' Ik voelde ergernis. Dat was dus de oplossing van het raadsel! Een robot, die in wezen het gehele schip was, kon mij natuurlijk vragen 'in zijn lichaam' te komen. Ik stapte in een antizwaartekracht veld, dat mij zachtjes naar boven voerde. De schacht mondde uit in een grote, ronde hal met een ge welfd plafond. De enorme hoeveelheid schakelaars en instrumenten maakte een diepe indruk op mij. In dit schip heerste een volmaakt mechanisch leven. Ik bleef middenin de hal staan, daar ik vreesde anders met stroomgeleiders in aanraking te zullen komen. Hier werd met ongekende krachten gewerkt en ik zag nergens enigerlei afscherming. Voor een robot was dat ook niet nodig. Wat toen kwam, ging zo onver wacht, dat ik de indruk kreeg alsof de een of andere passerende kennis mij groetend had toegewuifd. De grote machine gaf geen nadere uitleg en voelde zich ook niet verplicht op mijn gejaagde vragen te antwoorden. Wat mij werd meege deeld, klonk als een vaststaand feit, waaraan niets meer te veranderen viel. 'Ik heb opdracht gekregen, je voor een voortdurende cellenregeneratie een micro-activeerder te overhandigen. Het staat je vrij hem al of niet bij je te dragen. Het apparaat heeft de eigenschap, je natuurlijke verou deringsproces tegen te houden. Als je het voortdurend in de buurt van je hart draagt, zul je biologisch onsterfelijk zijn, mits je lichaam niet aan van buiten komende, storende invloeden wordt blootgesteld. Ik herhaal: Je zult altijd jong en gezond blijven, maar je onsterfelijkheid is betrekkelijk. Ongevallen en gewelddaden kunnen je doden. Kleed je uit en stap in mijn meettoestel. Ik zal je individuele trillingen op de cellenactiveerder overbrengen. ' Dat was alles wat de robot mij te zeggen had. Volkomen verbluft deed ik wat hij mij had gezegd en stapte met mijn blote voeten op het rood achtig oplichtende metalen platform. Er ging een stalen kap over mi jn hoofd. Ik voelde de niet geheel pijnloze prikken van naalden die door mijn schedeldak heen drongen.

De procedure duurde nauwelijks twee minuten. Vóór de kap weer van mijn hoofd werd verwijderd, werd door een soort grijparm een klein eivormig voorwerp om mijn hals gehangen. Het hing aan een zeer dun, maar uiterst stevig kettinkje. Ik stapte volkomen verward van het platform af en begon mij weer aan te kleden, onafgebroken vragen stellend. Ik kreeg pas antwoord toen ik aangekleed was. 'Mijn taak is volbracht. Op je vragen mag ik niet ingaan. Het is de bedoeling van mijn bouwer, het Arkonidische ras voor de ondergang te be hoeden. Het is nu jouw plicht, alles voor je volk te doen. Neem maar aan dat mijn bouwer het niet goed zou vinden als de macht in de Melk weg in de handen van vreemdsoortige wezens zou overgaan. Ook wil mijn bouwer niet dat wezens uit het tweede tijdvlak in jullie universum binnendringen. De cellenactiveerder wordt je gegeven opdat je voortaan de nodige maatregelen zult kunnen nemen. Er zou zich iets kunnen voordoen waardoor een versneld verouderingsproces nodig wordt. In zo'n geval is ook voorzien. Mijn bou wer is niet bevoegd persoonlijk in te grijpen. Daarom stelt hij jou in de gelegenheid, voor hem op te treden.'

Hiermee was het vreemdste gesprek van mijn leven geëindigd. Ik had dingen gehoord, waarvan ik niets begreep. De machine duwde mij eenvoudig in de antizwaartekrachtlift, alsof ik een levenloze pop was. Toen ik weer beneden aankwam en de in mij opkomende onrust mij tot rennen aanspoorde, werd ik door een uit de wand te voorschijn schie tende grijparm tegengehouden. Ik deinsde achteruit, zocht wanhopig naar een plek waar ik mij zou kunnen verstoppen en trok mijn wapen uit de holster. Toen hoorde ik een zacht gelach, dat echter in en kele ogenblikken tot zulk een gebrul aangroeide, dat ik mijn pijnlijke hoofd met beide handen vastgreep. Het gelach laaide nog eens hoog op en verstomde toen. De 'stem' van de robot klonk weer. 'Ik heb opdracht gekregen, je de bijzonderheden met betrekking tot de constructie van een wapen, dat jouw geleerden converterkanon noemen, te overhandigen; het is een appa raat, waarmee op elke willekeurige afstand een onstabiel krachtveld op vijfdimensionale basis kan worden opgewekt. De in het op die wijze opgewekte veld aanwezige materie, wordt onstoffelijk. De gegevens zijn vastgelegd op magneetband. Ze kunnen onmiddellijk gebruikt worden. Er zijn Arkonidische rekenkundige factoren gebruikt. Ik wens je veel succes.' Daarmee werd ik definitief weggestuurd. Uit de stalen grijphand, die mij bijna tot een onbezonnen daad had verleid, nam ik een klein, ongeveer twintig centimeter lang metalen kokertje, dat ik onder mijn kleren verborg. Toen voelde ik voor het eerst iets als een opwekkende stroom door mijn lichaam gaan.

Toen ik weer in mijn sloep zat, wa ren mijn vermoeidheid en mijn nervositeit totaal verdwenen. Het was alsof ik nieuwe levenskracht had gekregen. De terugtocht naar de Tosoma vond weer door een miniatuurovergang plaats. Ik ging aan boord, weerde de, nieuw sgierige vragen op mij afvurende leden van de bemanning af, en sloot mij in mijn hut op. Tarts deelde mij via de visafoon mee, dat het vreemde schip plotseling verdwenen was. 'Wat is er gebeurd?' vroeg hij. 'Toe, zeg het maar!' Ik keek naar het kleine kokertje. Er zaten enige kleine beeld -en geluidsbandjes in, zoals wij ze ook gebruikten. Het was alsof ik niet helder meer kon denken. 'Zijn de technici klaar?' vroeg ik te rug. 'Of. . . of ze klaar zijn?' echode Tarts verbluft. De uitdrukking op zijn ge zicht, rukte mij uit mijn verstarring los. 'Natuurlijk. We wachten al achttien uren op je terugkomst.' 'Achttien uren?' kreunde ik. 'Ik dacht wel dat er iets niet in orde was,' zei de commandant woedend. 'Je hebt ons om de dertig minuten opgeroepen en zei telke ns weer dat de bespreking nog even zou duren. Ik zou nog twee uur hebben ge wacht, maar dan zou ik er op af zijn gegaan. Wat is er eigenlijk gebeurd?' 'Niets,' antwoordde ik vermoeid, 'helemaal niets. Het schip was een complete robot zonder bemanning. Hij schijnt een andere tijd te hebben dan wij. Ik was er tot nu toe van overtuigd, dat ik er hoogstens een kwartier ben geweest. Ik heb jullie ook niet opgeroepen.' 'Nou, het waren achttien uren,' schreeuwde Tarts buiten zichzelf. 'Zal ik een dokter naar je toe sturen? Voel je je wel goed?' 'Ik geloof het wel. Ik kom naar boven.' Toen ik in de commando-centrale verscheen, keek iedereen mij aan alsof ik een vreemd wezen was. Tarts vroeg een paar dingen, die al leen ik kon weten. Pas toen gaf hij zijn vermoeden o p, dat er in mijn plaats een of ander vermomd monster aan boord gekomen was. Mijn spanning brak zich baan in een schaterlach. De officieren begonnen te grinneken en Tarts liet zich vloekend in zijn stoel vallen. Wij landden op Alantis, zonder iets van de o nzichtbare vijand te hebben gemerkt. De tweede en de derde planeet naderden meer en meer de door mij met angst in het hart verwachte oppositie. Ik nam alle maatregelen voor een spoedige evacuatie. De geleerden onderzochten intussen de vreemde spoelen. Drie dagen later vertelde Grun mij opgewonden, dat het raadsel was opgelost. Dat was het tijdstip waarop ik weer van een trouwe metgezel afscheid moest nemen. Ik riep de commandanten bij mij en gaf de kapitein van de Assor opdracht, de uitermate belangrijke gegevens onverwijld naar Arkon te brengen, waar hij ze aan de imperator persoonlijk moest overhandigen.

Ik maakte tevens van de gelegen heid gebruik om, tegen de wil van de kolonisten, veertigduizend mensen in de twee nog beschikbare transportschepen te st oppen. Ik vond het voldoende als er tienduizend inwo ners op Atlantis achterbleven. Ik zette mijn zin door en gaf Taneth bevel, gelijktijdig als escorte te fungeren. Drie weken later vertrokken de drie grote schepen naar het verre vaderland. Van de Assor onder bevel van kapitein Taneth hoorde ik later, dat ze na de vervulling van hun belangrijke koeriersdienst, door een ad miraal waren opgeëist en in de strijd tegen de methaan-ademers geworpen, waar zij tijdens een gevaarlijke actie vernietigd werden. Ondanks mijn herhaalde verzoeken aan de grote raad, mij een van de nieuwe wapens te geven, heb ik nooit een converterkanon gekregen. Ik kreeg daarentegen van de impe rator persoonlijk het bevel, in het kleine stelsel van Larsafs ster te blijven, om te trachten ook nog het raadsel van het golffront op te lossen. Voor de verschaffing van de gege vens over het nieuwe wapen werd ik tot vlootvoogd bevorderd. Nieuwe schepen kreeg ik echter niet. Ik kreeg te horen dat het rijk, na een bijna driejarige oorlog tegen de methaanmonsters, tot het uiterste belast was. Elk nieuw schip werd onmiddellijk naar het front gestuurd. Ik had dus nog slechts de beschikking over mijn Tosoma en de nieuwe slagkruiser Paito onder bevel van kapitein Inkar. De twee oude, voor afstandbestur ing omgebouwde kruisers, waren nog slechts beperkt bruikbaar. Het was erg omslachtig en haast onmogelijk ze tegen snel bewegende doelen in te zetten.

Ik gaf dan ook bevel de oude schepen te slopen en de tot kanonnen omgebouwde motoren als stationaire wape ns in de vesting Atlantis in te bouwen. De bemanningen van mijn resterende eenheden meege teld, bevonden zich nog ongeveer veertienduizend Arkoniden op het kleine continent, dat onder onze scheppende handen geleidelijk tot bloei kwam. De tienduizend kolonisten van Zakreb V stichtten grote boerenbedrijven en leerden de inboorlingen het land te bouwen. Onze verhouding met de barbaren was goed. Het kwam nooit tot overvallen of derge lijke onprettige zaken. Uiteindelijk gaf ik dan ook Feltif opdracht hun de metaalbewerking en de bouwkunst te leren. Op de twee grote zuidelijke continenten, ten oosten en ten westen van Atlantis ontstonden onze eerste scholen. Wij waren bezig, het verst vooruit geschoven steunpunt van het impe rium uit te breiden. Het was alleen jammer dat we daarbij geen steun van het vaderland kregen. Gedurende de volgende weken, maakte ik samen met Inkar, herhaaldelijk gevaarlijke vluchten naar de tweede planeet, waarvan we de depots geleidelijk leeghaalden.

Ik beschikte nog slechts over twee br uikbare schepen, waarvan men het bestaan op Arkon vergeten scheen te hebben. Het duurde lang eer de uit de krui sers gesloopte motoren in de rotsachtige bodem van Atlantis verankerd waren. Toen dat gebeurd was, hadden we acht, volkomen van elkaar onafhank elijke vuurstellingen, waarvan de straalconverters in geval van nood een woordje konden meespreken. Als het golffront zou komen, moesten de bemanningen natuurlijk in veiligheid worden gebracht. Ik hield dan ook snelle zweeftoestellen klaar, met behulp waarvan de mensen konden v luchten, indien het relatief -veld niet kon worden tegengehouden of op bepaalde plaatsen doorbroken. Atlantis was een vesting geworden. In de warme, droge lucht van het ge bergte, kwamen we bij van alle inspanningen. Ook maakten we verre tochten naar de koude noordelijke landen, waar we onbeschaafde wilden uit het steentijdperk aantroffen. Sommige volksstammen woonden reeds in hutten, andere dwaalden nog doelloos en stompzinnig door de uitgestrekte oerwouden. Het was verbazingwekke nd, zo verschillend als het leven op de derde planeet van Larsafs ster zich had ontwikkeld. Vooral de bewoners in het noorden schenen duizenden jaren lang een kommervol bestaan te hebben geleid. In de merengebieden, bij een groot, het zuidelijk gebied begr enzend gebergte, bouwden wij voor primitieve vissers, stevige hutten op palen. Voor het overige leek het zinloos, de deels nog in holen levende wilden, iets van de resultaten van de Arkonidische techniek te brengen. Ze moesten zichzelf ontwikkelen. Wij concentreerden ons meer op de bruine, reeds vergevorderde volke ren op de twee zuidelijke continenten, waar onder leiding van onze Zakreb -kolonisten de eerste inboorlingensteden ontstonden. Alles ging goed. Het golffront bleef voornamelijk in zijn eigen gebie d. Het stond nu vast, dat het natuurlij ke gebeurtenissen waren, die slechts door denkende wezens werden benut. We wachtten af. Een aanval op ons zou slechts kunnen plaats vinden, wanneer de derde planeet in oppositie tot Larsa stond. Dan zou de beslissing vallen.

10.

Iemand schudde mij aan mijn schouder. Mijn naam werd herhaaldelijk genoemd, tot het geluid zich langzaam in mijn brein vastzette. Het was alsof ik uit een diepe slaap ontwaakte.

Ik voelde mij ontzettend moe en slap. De gezichten van de officieren waren slechts vage vlekken. 'Hé, admiraal, word wakker.' Een hand sloeg tegen mijn wang. Ik wist niet waar ik was. 'Tarts, ben jij het?' stamelde ik. De roepende stem zweeg en toen hoorde ik hem streng zeggen: 'Mannen, we kunnen hem niet langer zo ver in het verleden laten dwalen. We zullen hem voortaan alleen nog korte vragen stellen en verder luisteren naar wat hij ons uit zichzelf vertelt. Arkonidische hersenen zijn erg gevoelig. Dokter, zorg voor hem.' Ik luisterde verwonderd naar die heldere commandostem. Iemand prikte mij in mijn arm. Er ging een warme stroom door mijn aderen. Ik hoorde alleen nog de zware ademhaling van een man. Hij sprak in een vreemde taal, die ik echter heel goed verstond. Een uurtje later besefte ik eindelijk, dat ik niet meer aan boord van de oude Tosoma was, maar in de kantine van een aards superslagschip, van de Drusus. Perry Rhodan was de commandant en Larsafs zonnestelsel werd nu zonneimperium genoemd. Atlantis bestond niet meer en mijn mannen waren al tienduizend jaar dood. Het grote imperium, dat ik had willen redden, was in verval ge raakt. Een robotregent had de macht overgenomen. Rhodan tilde mij op. Ik probeerde te glimlachen en toen zei hij vriendelijk: 'Je zou nog urenlang hebben door verteld, als ik je niet was blijven roepen. Maar dat is nu afgelopen! Je leeft nu in het jaar 2040 na Christus, en de holbewoners in het noorden waren mijn voorouders. Ik kom daar namelijk ook vandaan. Hoe voel je je nu?' Ik voelde naar mijn cellen-activeerder. Hij begon juist zijn kracht gevende werk. 'Hij functioneert nog steeds,' fluisterde ik. 'Begrijp je nu dat ik je over het geheim van het eeuwige leven niets kan vertellen? Ik weet nu nog niet wat er toen is gebeurd.' 'Maar ik wel,' zei Rhodan bedaard. 'Dat brullende ge lach zei mij alles. Ik ken een raadselachtig wezen op de kunstmatige wereld Zwerver, dat zich bij elke ongepaste gelegenheid om anderen vermaakt. Het apparaatje kan alleen van hem afkomstig zijn. Waarschijnlijk maakte hij zich zorgen om de verschijning va n het tweede tijdvlak. Jij was zijn werktuig, want hij is onstoffelijk. Maar ik ben nu toch benieuwd hoe hij tegenover de nieuwe gebeurtenissen staat. Je onzichtbaren van toen zijn er weer, Arkonide! Maar ditmaal zullen ze het moeilijk hebben. Oké, je moet nu wat rusten. Het is een beetje teveel geweest. Overigens. . .' hij zweeg even en vervolgde toen lachend, 'overigens denk ik nu heel anders over de Arkoniden. Die Tarts lijkt mij een prachtkerel te zijn geweest.' 'Het waren allemaal prachtkerels!' antwoo rdde ik zacht en met hernieuwde trots op het grootse verleden van mijn volk. 'Ik zou nu alleen nog willen weten, of men destijds de nieuwe converterkanonnen heeft gebruikt.'

'In oude geschriften is sprake van een fabelachtig vernietigingswapen waarvan de beschrijving echter verloren is gegaan. De methaan -ademers zijn zonder enige twijfel tot staan gebracht en vervolgens vernietigend verslagen. Als de toenmalige admiraals van het imperium allemaal zo waren als jij, is er van de methaanwerelden in de nevelsector vast niet veel overgebleven. Maar nu moet je rusten.' Ik liet mij achterover zakken en keek naar de beeldschermen. Ik was weer in de ruimte, maar nu voerde een ander het bevel. En toch was ik thuis; want de aarde was mijn vaderland geworden.

Allan, kristalprins en ruimte-admiraal, die nog de oude, energieke Arkoniden van tienduizend jaar geleden heeft gekend, kan voor het huidige Arkon geen sympathie meer opbrengen. Daarom voelt hij ook meer voor een ware vriendschap met Perry Rhodan en zijn Terranen. Atlan behoort tot de bemanning van de ruimtereus Drusus en wordt met zijn grondige kennis een sleutelfiguur bij de ontdekking van de identiteit van de robot spion aan boord.

DE ROBOT-SPION

is de titel van het volgende deel van de Perry Rhodan serie.


Perry Rhodan 0060 - Vesting Atlantis
0060 Vesting Atlantis.html
Section0001.xhtml