-Heb je je paraplu niet vergeten?
-Nee.
De deur was al bijna achter hem dicht en Maigret liep al naar de
trap.
-Wacht even, je moet je das omdoen!
Zijn vrouw liep vlug naar binnen om hem te halen, niet vermoedend
dat dat kleine zinnetje hem voor geruime tijd uit zijn evenwicht
zou brengen en zwaarmoedige gedachten in hem opwekken. Het was
november — de derde - en het was niet bijzonder koud. Maar er viel
regen uit de laaghangende, egaalgrijze lucht, een regen die in de
vroege morgen natter en om zo te zeggen geniepiger leek dan
anders.
Toen hij zoëven uit zijn bed gestapt was, had hij een lelijk
gezicht getrokken omdat zijn nek pijn deed als hij zijn hoofd
draaide. Men kon niet van een 'stijve nek' spreken, het was meer
een zekere stroefheid, een overdreven gevoeligheid.
De vorige avond hadden ze, toen ze uit de bioscoop kwamen, nog lang
op de boulevards gewandeld en toen regende het al. Maar dat was
allemaal van geen belang. Toch voelde hij zich plotseling oud door
die das, misschien ook omdat het een lange dikke das was die zijn
vrouw gebreid had.
Terwijl hij de trap afliep, waarop natte voetstappen stonden, en
daarna toen hij onder zijn paraplu voortliep, dacht hij weer aan
wat ze gisteravond tegen hem gezegd had. Over twee jaar zou hij met
pensioen gaan. Hij had er zich, met haar, over verheugd. Ze hadden
uitvoerig en op hun gemak gesproken over de streek waar ze zouden
gaan wonen, ergens buiten in de buurt van Meung-sur-Loire, een
streek waar ze beiden veel van hielden.
Een jongen die blootshoofds naar school rende, botste tegen hem op
en liep weer door zonder iets te zeggen. Een jonggetrouwd stel dat
waarschijnlijk vlak bij elkaar op kantoor werkte, liep stevig
gearmd onder éen paraplu.
De zondag was een lege dag geweest, leger dan andere zondagen,
misschien omdat het dit jaar Allerzielen was. Het leek of hij nu,
vanmorgen, nog de geur der chrysanten rook. Ze hadden uit hun raam
gezinnen voorbij zien gaan die op weg waren naar de kerkhoven, maar
zij hadden geen van beiden doden in Parijs. Op de hoek van de
Boulevard Voltaire wachtte hij op zijn bus en zijn stemming werd er
niet beter op, toen het logge vehikel eraan kwam en hij zag dat het
er een zonder balkon was, zodat hij niet alleen niet kon staan maar
ook zijn pijp moest laten uitgaan.
Nog maar twee jaar en dan zou hij geen das meer behoeven om te doen
om in de vroege morgen in de regen door Parijs te lopen, waar alles
zwart en wit was zoals in oude films.
De bus zat vol met jonge mensen; sommigen herkenden hem, anderen
letten niet op hem.
Op de kaden viel de regen schuiner, scheen daar ook kouder. Hij
ging de poort van de Centrale Recherche binnen waar het altijd
tochtte, liep naar de trap en onmiddellijk toen hij in het gebouw
was met zijn eigenaardige geur en het blauwige licht van de lampen
die nog aan waren, voelde hij zich triest bij de gedachte dat hij
over zo korte tijd al niet meer iedere morgen hier zou komen.
De oude Joseph, die om mysterieuze redenen aan pensionering
ontsnapte, groette hem met een vertrouwelijk glimlachje en
fluisterde:
- Inspecteur Lapointe wacht op u, commissaris. Zoals altijd op
maandag waren er veel mensen in de wachtkamer en op de lange gang.
Enkele onbekenden, twee of drie jonge vrouwen die men daar niet
verwacht zou hebben, maar vooral goede bekenden die men geregeld
voor éen der deuren zag. Hij trad zijn kamer binnen, hing zijn jas,
hoed en das in de muurkast, aarzelde of hij zijn paraplu open in
een hoek zou zetten om te drogen, zoals zijn vrouw hem altijd zei,
zette hem tenslotte in een hoek van de muurkast.
Het was even over half negen. Op zijn bureau lag een stapel post op
zijn vloeiblad te wachten. Hij liep naar de deur van de
inspecteurskamer en deed die open, groette met een handbeweging
Lucas, Torrence, twee of drie anderen.
-Wil iemand Lapointe even waarschuwen dat ik er ben.
Ongetwijfeld zou nu het bericht doorgegeven worden dat de chef in
een slechte bui was, wat niet helemaal juist was. Soms zijn de
dagen dat men brommig, triest, prikkelbaar geweest is, in de
herinnering de gelukkigste dagen.
-Morgen, chef.
Lapointe zag bleek, zijn ogen waren wat rood door een tekort aan
slaap, maar schitterden van plezier. Hij beefde van ongeduld.
-Het is voor elkaar! Ik heb hem gesnapt!
-Waar is hij?
-In het hokje aan het eind van de gang. Torrence let op hem.
-Hoe laat?
-Om vier uur vanmorgen.
-Heeft hij nog wat gezegd?
-Ik heb koffie boven laten brengen, later, tegen zessen, een
ontbijt voor ons tweeën en we hebben gepraat als twee oude
vrienden.
-Ga hem maar halen.
Het was een mooie vangst. Gréfoire Brau, bijgenaamd 'de Pastoor',
werkte al jaren zonder dat het lukte hem op heterdaad te betrappen.
Eén keer, twaalf jaar geleden, was hij gepakt omdat hij te lang had
liggen slapen en toen hij zijn straf had uitgezeten, was hij weer
opnieuw begonnen, zonder iets in zijn methode te wijzigen. Hij kwam
de kamer binnen, achter Lapointe aan die zo trots op zijn succes
was alsof hij de grootste forel of de zwaarste snoek van het jaar
gevangen had en de man bleef met een verlegen gezicht staan voor
Maigret die in zijn papieren verdiept was.
-Ga zitten.
De commissaris voegde eraan toe, terwijl hij een brief uitlas:
-Heb je sigaretten?
-Ja, meneer Maigret.
-Je mag wel roken.
Het was een zware kerel van drieënveertig jaar, die al dik en
vadsig geweest moest zijn toen hij nog op school ging. Hij had een
lichtroze gelaatskleur die spoedig tot hoogrood opliep, een platte
brede neus, een onderkin, een kinderlijke mond.
-Zo, hebben ze je eindelijk gesnapt?
-Ze hebben me gesnapt, ja.
Maigret had hem de eerste keer, twaalf jaar geleden, gearresteerd
en ze hadden elkaar sindsdien vaak ontmoet en zonder rancune
gegroet.
-Heb je het weer klaargespeeld? zei de commissaris dan, zinspelend
op een inbraak.
In plaats van te ontkennen, glimlachte 'de Pastoor' dan bescheiden.
Men kon niets bewijzen. Toch, al liet hij nooit éen enkele
vingerafdruk achter, droegen zijn inbraken om zo te zeggen een
merkteken. Hij werkte alleen, en iedere slag die hij sloeg was met
een ongelooflijk geduld voorbereid. Hij was een buitengewoon rustig
mens, zonder verdorvenheid, zonder hartstochten, zonder
zenuwen.
Het grootste deel van zijn tijd bracht hij door zittend in een
hoekje in een bar of restaurant, schijnbaar verdiept in een krant
of duttend, maar zijn oren waren steeds gespitst en niets ontging
hem van hetgeen er rondom hem gezegd werd.
Hij las ook alle mogelijke weekbladen en vooral het plaatselijk
nieuws en de rubriek over society-nieuws spelde hij van a tot z;
hij zorgde dat hij, beter dan wie ook, wist welke vooraanstaande
personen uitstedig waren en voor hoelang. Op zekere dag werd de
Recherche dan opgebeld door een bekende persoonlijkheid, soms door
een toneelspeler of een filmster, die bij zijn terugkeer uit
Hollywood, Londen, Rome of Cannes constateerde dat er een inbreker
bij hem aan het werk geweest was. Maigret behoefde het eind van het
verhaal niet af te wachten om te vragen.
-En de ijskast?
-Helemaal leeggehaald!
De wijnkelder ook. Bovendien kon men er zeker van zijn, dat het bed
beslapen was en dat de pyjama, de kamerjas en de pantoffels van de
heer des huizes gebruikt waren. Dat was het merkteken van 'de
Pastoor', iets wat hij niet laten kon en wat hij zich van het begin
af aan aangewend had, misschien omdat hij toen honger had en naar
een zacht bed snakte. Wanneer hij de zekerheid had, dat een
appartement een paar weken onbewoond zou blijven, dat er geen
personeel was, dat de conciërge geen opdracht had om overdag de
ramen te gaan openzetten, nam hij er zijn intrek zonder dat hij een
koevoet behoefde te gebruiken want hij kende het geheim van alle
sloten.
Als hij eenmaal binnen was, dan bleef hij er, in plaats van
inderhaast kostbaarheden, sieraden, schilderijen, snuisterijen
bijeen te brengen, voor een bepaalde tijd wonen, zolang meestal tot
de voorraad levensmiddelen op was.
Wel dertig lege conservenblikken vond men als hij ergens geweest
was, met natuurlijk de nodige lege flessen. Hij las. Hij sliep. Hij
maakte met een soort wellust gebruik van de badkamer, zonder dat de
andere huurders er iets van vermoedden.
Als hij dan weer thuis was, hervatte hij zijn gewone, geregelde
leven. In de kroeg zag men hem alleen 's avonds, dan ging hij
klaverjassen in een bar op de Avenue des Ternes die niet bijster
gunstig bekend stond en waar hij, omdat hij alleen werkte en daar
nooit over sprak, een zeker respect gemengd met wantrouwen
inboezemde.
-Heeft ze geschreven, of heeft ze u opgebeld?
Hij stelde die vraag met een mistroostigheid die leek op die van de
commissaris, toen deze een half uurtje geleden uit huis ging.
-Waar heb je het over?
-Dat weet u best, meneer Maigret. Anders had u mij niet gekregen.
Uw inspecteur (hij keek in de richting van Lapointe) zat al op de
trap voordat ik kwam en ik veronderstel dat hij een collega op
straat had staan. Is het niet zo?
-Dat is zo.
Niet éen, maar twee nachten had Lapointe doorgebracht op de trap
van een huis in Passy, waar een zekere meneer Ailevard een
appartement bezat. Die meneer was naar Londen vertrokken waar hij
twee weken zou doorbrengen. De bladen hadden die reis aangekondigd,
want die hield verband met een film en met een zeer bekende
filmster. De Pastoor ging er nooit onmiddellijk na het vertrek der
bewoners op af. Hij nam zijn tijd, en zijn
voorzorgsmaatregelen.
-Ik vraag me nog af hoe het mogelijk is dat ik uw inspecteur niet
gezien heb. Enfin! ... Het is een les om voortaan beter uit te
kijken ... Heeft ze u opgebeld? Maigret schudde van nee.
-Heeft ze geschreven?
-Ja.
-U kunt me de brief zeker niet even laten zien? Ze heeft haar
schrift natuurlijk verdraaid.
Zelfs dat niet. Maar dat hoefde hij hem niet te vertellen.
-Ik heb steeds vermoed dat dat de een of andere keer zou gebeuren.
Maar ik wilde er niet aan. Het is een slet, met permissie, en toch
kan ik niet boos op haar zijn ... Ik heb in ieder geval twee goede
jaren gehad, waar of niet? Jarenlang had hij, voorzover men wist,
geen avonturen met vrouwen gehad, dat was ook geen wonder, met zo'n
uiterlijk, plaagden sommigen hem.
Vierenveertig jaar was hij, toen hij plotseling getrouwd was met
een zekere Germaine, die twintig jaar jonger was dan hij en die men
sedert kort 's avonds op het trottoir van de Avenue de Wagram heen
en weer had zien lopen.
-Ben je echt met haar getrouwd, op het stadhuis?
-In de kerk ook. Ze is een Bretonse. Ze is zeker al bij Henri
ingetrokken?
Dat was een jonge souteneur, Henri-mon-Oeuil.
-Hij is bij jou ingetrokken.
De Pastoor werd niet woedend, beschuldigde het lot niet, gaf alleen
zichzelf de schuld.
-Hoelang zou ik krijgen?
-Van twee tot vijf jaar. Heeft inspecteur Lapointe je een
verklaring afgenomen?
-Hij heeft opgeschreven wat ik hem gezegd heb. De telefoon
rinkelde.
-Met commissaris Maigret.
Hij luisterde, fronste zijn wenkbrauwen.
-Hoe is de naam, zegt u?
Hij trok een blocnote naar zich toe, schreef op: La-chaume.
-Quai de la Gare? ... In Ivry? ... Juist... Is er een dokter bij?
... Weet u zeker dat de man dood is? ...
De Pastoor was op slag niet belangrijk meer en het leek of hij dat
voelde. Zonder dat hem iets gezegd werd, stond hij op.
-Ik veronderstel dat u wel iets anders te doen heeft... Maigret
wendde zich tot Lapointe.
-Breng hem naar het Huis van Bewaring en ga dan naar bed.
Hij deed de kast open om zijn jas en hoed eruit te halen, bedacht
zich toen en stak de dikke man met het roze gezicht de hand
toe.
-Wij kunnen het ook niet helpen, ouwe jongen.
-Dat weet ik wel.
De das deed hij niet om. In de kamer van de inspecteurs koos hij
Janvier uit die juist binnengekomen was en nog niet aan het werk
was.
-Kom jij met mij mee.
-Jawel, chef.
-En jij Lucas, bel jij het Parket op. Er is een man doodgeschoten
op de Quai de la Gare, in Ivry. Een kogel dwars door zijn hart.
Lachaume is de naam. Van de biscuitfabriek Lachaume.
Dat riep herinneringen in hem wakker uit zijn jeugd toen hij buiten
woonde. In die tijd kon men er zeker van zijn in al die halfdonkere
dorpskruidenierswinkeltjes, waar zowel gedroogde groenten als
klompen en klosjes garen verkocht werden, pakjes in cellofaan te
vinden met een etiket waarop stond: Lachaume's Biscuits. Er waren
petits-beurres van Lachaume en wafeltjes van Lachaume, die trouwens
dezelfde kartonsmaak hadden.
Hij had er later nooit meer van gehoord. Ook had hij die kalenders
nooit meer gezien met een jongetje erop dat overdreven rode wangen
had en stompzinnig glimlachte en in een wafeltje van Lachaume beet.
Slechts zelden zag men die naam nog staan, min of meer verbleekt,
op een muur in een afgelegen dorpje.
-Je moet natuurlijk ook de Identificatiedienst waarschuwen.
-Jawel, chef.
Lucas greep al naar de telefoon. Maigret en Janvier liepen de trap
af.
-Gaan we met de wagen?
In de vertrouwde sfeer van de Centrale Recherche was Maigrets
zwaarmoedigheid weggetrokken. Toen het dagelijkse werk hem weer in
beslag genomen had, dacht hij er niet meer aan om zijn eigen
stemmingen en gevoelens te analyseren en zichzelf vragen te
stellen. Dat was de verderfelijke invloed van de zondag. In de auto
vroeg hij, terwijl hij een pijp opstak die hem weer smaakte:
-Ken jij de biscuits van Lachaume?
-Nee, chef.
-Dat is ook zo, daar ben je nog te jong voor. Bovendien waren ze
misschien nooit in Parijs verkocht. Er zijn massa's produkten die
alleen maar voor het platteland gefabriceerd worden. Ook zijn er
wel merken die uit de mode raken maar in een bepaalde kring toch
nog aftrek blijven vinden. Hij herinnerde zich bepaalde aperitiefs
die in zijn jonge jaren beroemd waren en die men tegenwoordig
alleen nog maar vond in dorpsherbergen die ver van de grote wegen
af lagen.
Toen ze de brug over waren, konden ze de kaden niet volgen vanwege
het éénrichtingsverkeer en Janvier maakte allerlei omwegen voor ze,
tegenover Charenton, de Seine weer terugvonden. Aan de overkant van
het water zag men de grote wijnopslagplaatsen en links een trein
die over een ijzeren brug boven de rivier reed. Waar vroeger alleen
maar lage huizen en houtwerven geweest waren, verhieven zich nu
grote woonblokken van zes of zeven verdiepingen, met beneden
winkels of cafés, maar er waren hier en daar nog gaten, open,
onbebouwde stukken, werkplaatsen, twee of drie lage huizen.
-Welk nummer?
Maigret zei het hem en ze stopten voor een groot huis dat eens een
voorname patriciërswoning had moeten zijn, met zijn twee
verdiepingen van hardsteen en baksteen, en daarachter een hoge
schoorsteen die op een fabrieksschoorsteen leek. Er stond een auto
voor de deur. Een agent liep op het trottoir heen en weer. Het was
moeilijk te zeggen of men nog in Parijs was of al in Ivry en de
straat waar ze zojuist langs gereden waren, vormde ongetwijfeld de
grens tussen beide gemeenten.
-Dag commissaris. Ze wachten op u daar boven. De deur is open.
Het was een kleine deur in éen der vleugels van de grote groen
geschilderde deuren die de inrijpoort afsloten. De beide mannen
kwamen onder een gewelf, zoiets als op de Quai des Orfèvres met dit
verschil, dat het aan de andere kant afgesloten was door een
matglazen deur. Eén der ruiten ontbrak en was vervangen door een
stuk karton.
Het was er koud en vochtig. Aan beide zijden was een deur en
Maigret vroeg zich af welke hij hebben moest, koos die aan de
rechterkant, die de goede moest zijn want toen hij hem opendeed zag
hij een soort hal waarin een brede trap uitkwam.
De muren die eens wit geweest waren, waren geel geworden en het
pleister, waarin scheuren liepen, was op verschillende plaatsen
afgeschilferd. De eerste drie treden waren van marmer, de andere
van hout; ze waren blijkbaar sedert lange tijd niet geveegd en
kraakten onder hun voetstappen.
Het deed denken aan sommige overheidsbureaus waar men bij het
binnenkomen altijd het gevoel heeft dat men de verkeerde deur
ingegaan is. Als een der beide mannen was gaan praten, zou de echo
de woorden dan niet teruggekaatst hebben?
Boven op de eerste etage liep iemand, boog zich over de leuning,
een jonge man nog met een vermoeid gezicht die zich voorstelde
zodra Maigret boven gekomen was.
-Legrand, secretaris van het bureau van Ivry... De commissaris
verwacht u ...
Weer een hal, marmeren tegels, een raam zonder gordijnen waardoor
men de Seine en de regen zag. Het was een zeer groot huis met aan
alle kanten deuren, gangen als in een regeringsgebouw, alles zag
even grauw en overal hing dezelfde lucht van heel oud stof. Aan het
eind van een smallere gang, links, klopte de secretaris aan, deed
de deur open en men zag een slaapkamer waar zo weinig licht
binnenviel dat de commissaris de lamp had laten branden. Die kamer
zag uit op de binnenplaats en door het stoffige mousseline van de
gordijnen zag men de schoorsteen die Maigret buiten al gezien
had.
Hij kende hem vaag, de commissaris van Ivry, die veel jonger was
dan hij en die hem overdreven eerbiedig de hand drukte.
-Ik ben hier direct heen gegaan toen het bericht kwam...
-Is de dokter al weg?
-Hij had een spoedgeval. Ik dacht dat het niet nodig was om hem
vast te houden, omdat de politiearts toch wel dadelijk zal komen
...
De dode lag op het bed en behalve de commissaris was er niemand in
het vertrek.
-En de familie?
-Die heb ik naar hun slaapkamer of de zitkamer gestuurd. Ik dacht
dat u liever ...
Maigret haalde zijn horloge tevoorschijn. Het was kwart voor
tien.
-Wanneer werd u gewaarschuwd?
-Een uur geleden ongeveer. Ik was net op het bureau. Iemand belde
mijn secretaris op om te vragen of ik hier wilde komen.
-Weet u ook wie?
-Ja. De broer, Armand Lachaume.
-Kent u hem?
-Alleen maar van naam. Hij moet wel eens op het bureau geweest zijn
voor de legalisatie van een handtekening of een andere formaliteit.
Het zijn mensen waar je zo goed als nooit mee te maken krijgt...
Die zin trof Maigret. Mensen waar je zo goed als nooit mee te maken
krijgt. Hij begreep dat, want het huis scheen, evenals het merk van
de biscuits, buiten de tijd, buiten het moderne leven te staan. In
jaren had Maigret niet meer zo'n slaapkamer gezien als deze, die er
een eeuw geleden precies zo uitgezien moest hebben. Er was zelfs
een wastafel met laden en een grijs marmeren blad waarop een waskom
en een lampetkan stonden van aardewerk met bloemen erop, bakjes van
hetzelfde aardewerk voor zeep en kammen. De meubelen, de voorwerpen
waren op zichzelf niet bijzonder lelijk. Sommige dingen zouden op
een verkoping of bij een antiquair ongetwijfeld een behoorlijke
prijs opgebracht hebben, maar zoals alles daar stond had het geheel
iets doods, iets benauwends. Het leek alsof op een zeker ogenblik,
heel lang geleden, het leven hier stil was blijven staan, niet dat
van de man op het bed, maar het leven van het huis, het leven van
de wereld, en zelfs de fabrieksschoorsteen achter de gordijnen was
verouderd en belachelijk met zijn 'L' in zwarte baksteen.
-Diefstal?
Twee of drie laden stonden open. Voor de kast lagen dassen en
ondergoed op de grond.
-Het schijnt dat er een portefeuille met inhoud verdwenen is.
-Wie is dat?
Maigret wees naar de dode op het bed. De lakens en dekens lagen in
wanorde. Het kussen was op de grond gevallen. Een arm hing omlaag.
Op de pyjama, die gescheurd was of verbrand door het kruit, zag men
bloed. Had Maigret vroeger in de morgen gedacht aan het sterk
contrasterende wit en zwart van de stomme film, nu, in deze
slaapkamer, kwamen hem plotseling de illustraties in de
zondagsbladen van vroeger voor de geest, toen er nog geen foto's
afgedrukt werden maar platen die het drama van de week
voorstelden.
-Léonard Lachaume, de oudste zoon.
-Getrouwd?
-Weduwnaar.
-Wanneer is het gebeurd?
-Vannacht. Volgens dokter Voisin zou de dood ongeveer om twee uur
ingetreden zijn.
-Wie waren er in huis?
-Even kijken... De oudelui, de vader en moeder, op
de bovenetage, op de linkervleugel. Dat zijn er twee ... De
jongen .
-Welke jongen?
-De zoon van de overledene ... Een jongen van twaalf jaar ... Op
het ogenblik is hij op school...
-Ondanks het drama?
-Ze wisten naar het schijnt nog nergens van toen hij om acht uur
naar het lyceum ging.
-Dus niemand heeft iets gehoord? ... Wie zijn er nog meer in
huis?
-De dienstbode ... Ik geloof dat ze Catherine heet... Ze slaapt bij
de twee oudjes en de jongen, daar boven ... Om zo te zien is ze net
zo oud als dit huis, en net zo vervallen ... Dan de jongste broer,
Armand ...
-De broer van wie?
-Van de overledene ... Hij slaapt aan de andere kant van de gang,
evenals zijn vrouw.
-Die waren allemaal hier vannacht en niemand is van het schot
wakker geworden?
-Dat beweren ze. Ik heb ze maar een paar vragen gesteld. Het is
moeilijk. U zult het wel zien!
-Wat is moeilijk?
-Om ergens achter te komen. Toen ik hier kwam wist ik niet wat er
aan de hand was. Armand Lachaume, degene die opgebeld heeft, kwam
naar beneden en deed me open zodra mijn wagen stilhield. Hij zag er
uit of hij slecht geslapen had en zei zonder me aan te kijken:
'- Mijn broer is vermoord, commissaris.'
Toen bracht hij me hierheen en wees op het bed. Ik vroeg
hem wanneer dat gebeurd was en hij zei dat hij er geen flauw
idee van had.
Ik bleef aandringen.
'- U was toch thuis toen het gebeurde?'
'- Dat denk ik wel. Maar ik was in mijn slaapkamer, ik sliep.'
De commissaris van Ivry scheen ontevreden over zichzelf.
-Ik weet niet wat ik ervan zeggen moet. Gewoonlijk vind je, als er
in een gezin een drama plaats heeft zoals dit, alle mensen om het
lijk heen, mensen die huilen, anderen die alles proberen te
verklaren, die eerder veel te veel praten ...Maar hier heb ik een
hele tijd nodig gehad om er achter te komen dat er behalve die twee
mannen nog meer mensen in huis waren ...
-Heeft u de anderen gezien?
-Alleen de vrouw.
-De vrouw van Armand, degene die opgebeld heeft, bedoelt u?
-Ja. Op een gegeven ogenblik hoorde ik iets schuren tegen de deur.
Ik deed de deur open en daar stond ze, te luisteren. Ze zag er net
zo moe uit als haar man. Ze scheen zich niet te generen. Ik vroeg
haar wie ze was maar Armand antwoordde voor haar:
Dat is mijn vrouw ...' Ik wilde weten of zij niets gehoord had in
de loop van de nacht, maar ze zei van nee, dat ze altijd
slaaptabletten innam...
-Wie heeft het lijk gevonden? En wanneer?
-De oude dienstbode, om kwart voor negen.
-Hebt u haar gezien?
-Ja. Ze zal wel weer in de keuken zijn. Ik geloof dat ze een beetje
doof is. Ze maakte zich ongerust toen de oudste zoon niet aan tafel
verscheen, want ze zijn gewend om allemaal in de eetkamer te
ontbijten. Tenslotte is ze gaan kloppen op de deur. Toen is ze naar
binnen gegaan en heeft de anderen gewaarschuwd.
-En de oudjes?
-Die zeggen niets. De vrouw is half verlamd en zit maar strak voor
zich uit te kijken alsof ze niet goed meer bij haar hoofd is. Haar
man schijnt zo kapot te zijn van het geval, dat hij nauwelijks
begrijpt wat je tegen hem zegt.
De commissaris herhaalde:
-U zult het wel zien.
Maigret wendde zich tot Janvier.
-Wil jij eens even gaan kijken?
Janvier verliet de kamer en Maigret ging eindelijk naar het bed. De
dode lag op zijn linkerzij met het gezicht naar het venster. Iemand
had hem de ogen al toegedrukt. Zijn mond was half open, hij had een
hangsnor, donkerbruin met enkele witte haren. Zijn dunne haar
plakte aan zijn voorhoofd en zijn slapen. Het was moeilijk om over
de uitdrukking die op zijn gezicht lag te oordelen. Hij scheen niet
geleden te hebben. Wat overheerste, was verbazing. Maar kwam dat
niet door de open mond, en had het gezicht die uitdrukking niet pas
na de dood gekregen?
Maigret hoorde voetstappen in de hal van de eerste etage, daarop in
de gang. Toen hij de deur opende, zag hij éen der substituten van
de Officier van Justitie die hij al heel lang kende en die hem
zwijgend de hand drukte, terwijl zijn blik naar het bed ging. Hij
kende de griffier ook, die hij met een hoofdknikje groette, maar de
lange, jonge man zonder hoed en jas die hen volgde had hij nooit
gezien.
-Rechter-commissaris Angelot...
De jonge magistraat die nog maar pas in functie was, stak Maigret
zijn verzorgde, stevige hand toe, de hand van een tennisspeler, en
het viel Maigret nogmaals op dat een nieuwe generatie bezig was de
oude af te lossen. Het was een feit dat de oude dokter Paul die
hijgend achteraan kwam, nog heel kwiek was; zijn levendige ogen en
zinnelijke mond verrieden dat hij het leven nog wist te
waarderen.
-Waar is de dooie?
Maigret merkte op, dat er een ijskoude blik verscheen in de grijze
ogen van de rechter-commissaris en dat hij zijn wenkbrauwen
fronste, ongetwijfeld als een teken van afkeuring.
-Zijn de fotografen klaar? vroeg dokter Paul.
-Die zijn nog niet geweest. Ik geloof dat ik ze hoor.
De dokter moest op hen wachten, evenals op de mensen van de
Identificatiedienst die de kamer binnenkwamen en direct aan het
werk gingen.
In een hoek vroeg de substituut aan Maigret:
-Een familiedrama?
-Het schijnt dat er gestolen is.
-Heeft niemand iets gehoord?
-Ze beweren van niet.
-Met hoevelen zijn ze in huis?
-Dan moet ik even tellen ... De twee oude mensen en de dienstbode,
dat is drie ... De jongen ...
-Welke jongen?
-De zoon van de vermoorde ... Dat is vier ... Dan de broer en zijn
vrouw ... Zes! Zes mensen, buiten de man die vermoord is, en
niemand heeft iets gehoord ...
De substituut liep naar het raamkozijn, streek met zijn hand over
het behang.
-De muren zijn wel dik, maar toch ... Geen wapen gevonden?
-Ik weet het niet... De commissaris van Ivry heeft me er niets over
gezegd ... Ik wacht tot de formaliteiten afgelopen zijn, om met het
onderzoek te beginnen . ..
De fotografen zochten stopcontacten voor hun lampen maar daar die
er niet waren, moesten ze de peer uit de lamp schroeven die midden
in de kamer hing. Ze liepen mopperend heen en weer, stonden elkaar
in de weg, gaven elkaar luidruchtig aanwijzingen, terwijl de
rechtercommissaris, die er in zijn grijze kostuum uitzag als een
sportieve student, onbeweeglijk stond toe te zien, zonder éen woord
te zeggen.
-Ik kan nu zeker wel gaan? vroeg de commissaris van Ivry. Er zullen
wel een massa mensen op me zitten te wachten. Ik kan u wel een paar
agenten sturen voor het geval dat er straks een oploop voor de deur
komt van nieuwsgierigen ...
-Graag, dank u, en gaat u gerust...
-Wilt u ook niet een van mijn inspecteurs hebben, die de buurt hier
kent?
-Die zal ik zeker nog wel nodig hebben. Dan bel ik u nog wel.
Nogmaals welbedankt.
En toen hij wegging, herhaalde de commissaris:
-U zult het wel zien!
De substituut vroeg zachtjes:
-Wat zien? En Maigret:
-De familie ... De hele sfeer in huis ... Toen de commissaris hier
kwam, was er niemand bij de dode ... Iedereen was op zijn
slaapkamer of in de eetkamer ... Niemand doet iets... Je hoort
niets in huis ...
De substituut keek naar de meubelen, naar het behang waarop
vochtplekken te zien waren, naar de spiegel boven de schoorsteen
waar vele generaties van vliegen hun sporen achtergelaten
hadden.
-Dat verbaast me niet. ..
De fotografen vertrokken het eerst, waardoor er wat ruimte in de
kamer kwam. Dokter Paul kon met een kort onderzoek beginnen,
terwijl de deskundigen naar vingerafdrukken zochten en de meubelen
doorzochten.
-Hoelaat, dokter?
-Dat zal ik pas na de autopsie met zekerheid kunnen zeggen, maar
hij is in ieder geval zes uur dood.
-Is de dood onmiddellijk ingetreden?
-Er is van vlakbij op hem geschoten ... De wond is aan de
oppervlakte zo groot als een theeschoteltje en het weefsel is
verbrand ...
-En de kogel?
-Die zal ik nog wel in het lichaam vinden, want hij is er niet
doorheengegaan. Daar is uit op te maken dat er met een pistool van
klein kaliber geschoten is.
Zijn handen zaten vol bloed. Hij liep naar de wastafel maar de
lampetkan was leeg.
-Er zal hier toch wel ergens een kraan zijn ... Maigret deed de
deur voor hem open. Armand Lachaume, de jongere broer, was op de
gang en deze bracht de dokter zonder een woord te spreken naar een
oude badkamer waar een antieke badkuip stond op gewelfde poten met
een kraan erboven die drupte, ongetwijfeld al sedert vele jaren,
want er was een bruine plek op het email.
-Ik zal je niet langer ophouden, Maigret, zuchtte de substituut,
terwijl hij zich tot de rechter-commissaris wendde. Ik ga terug
naar de rechtbank.
En de rechter-commissaris:
-Neem me niet kwalijk dat ik u alleen laat gaan. Ik blijf hier.
Maigret keek verschrikt op en hij schaamde zich bijna, toen hij zag
dat dit de jonge magistraat niet ontgaan was. Deze haastte zich
eraan toe te voegen:
-Dat moet u mij niet kwalijk nemen, commissaris. Ik ben nog maar
een beginneling, zoals u weet, en dit is voor mij een gelegenheid
om te leren.
Was er niet een tikje ironie in zijn stem? Hij was beleefd, al te
beleefd zelfs. En ijzig koel, bij al zijn vriendelijkheid.
Hij was zo iemand van de nieuwe richting die meent dat een
onderzoek van het begin tot het eind door de rechtercommissaris
geleid moet worden, en dat de rol van de politie beperkt moet
blijven tot het handelen op instructies van de magistraat.
Janvier die op dat ogenblik op de drempel van de deur stond en die
de woorden van de rechter-commissaris gehoord had, wisselde een
veelzeggende blik met Maigret.
Maigret slaagde er niet in zijn slechte humeur te verbergen en hij
werd bijna woedend bij de gedachte dat de rechter-commissaris het
niet alleen merkte, maar het natuurlijk op rekening moest stellen
van zijn aanwezigheid, hetgeen slechts ten dele juist was. Had dat
niet, 's morgens toen hij van huis ging, een hele reeks van
zwartgallige gedachten in hem wakker geroepen? Die Angelot die er
zo fris en kwiek uitzag, was nog maar nauwelijks afgestudeerd. Of
hij was een uitzonderlijk begaafd student geweest, zoals er maar
enkelen voorkomen in een generatie, of hij had een kruiwagen gehad.
Want als hij die niet gehad had, zou hij zeker jarenlang bij de
rechtbank in een klein provinciestadje gezeten hebben alvorens in
Parijs benoemd te worden. Zoëven, toen de substituut hen aan elkaar
voorgesteld had, had de magistraat volstaan met Maigret de hand te
drukken met een stevigheid die voor hartelijk kon doorgaan, maar
hij had geen enkele van die zinnen gezegd die de commissaris gewend
was te horen. Zeker, hij kon niet zeggen, zoals de oudere
rechters:
-Prettig, u weer eens te zien.
Maar anderen zeiden in zo'n geval altijd zoiets van:
-Het is me een groot genoegen met u te mogen samenwerken.
Het was moeilijk aan te nemen dat Angelot nooit over hem had horen
spreken. Maar hij had noch voldoening, noch nieuwsgierigheid laten
blijken. Was dat een opzettelijke houding, een manier om te laten
voelen dat Maigrets populariteit op hem geen indruk maakte? Of een
gebrek aan belangstelling, de wezenlijke onverschilligheid van de
nieuwe generatie? Bij enkele blikken die hij opving vroeg de
commissaris zich af, of het niet eerder een zekere verlegenheid
was, een zekere schroom om zijn gevoelens te laten blijken? Maigret
kon wat men noemt 'vlotte typen' niet uitstaan, maar deze houding
hinderde hem nog meer. Hij voelde zich onafgebroken op zijn vingers
gekeken en hij zoent zich een houding te geven. Hij zei zacht tegen
Janvier:
-Ga jij de gewone dingetjes maar doen. Janvier wist wel wat dat
betekende.
Toen wendde hij zich tot Armand Lachaume, die zich niet geschoren
had en geen das droeg.
-Er is zeker wel een kamer waar we wat kunnen praten? Het is hier
niet zo geschikt...
Hij voegde eraan toe, want in het huis was het even vochtig en koud
als buiten:
-Bij voorkeur een verwarmde kamer.
Toen hij zojuist even aan de radiator, die van een oud model was,
gevoeld had, had hij gemerkt dat de centrale verwarming niet aan
was. Lachaume putte zich evenmin uit in beleefdheden. Hij scheen na
te denken, haalde toen met een vermoeid gebaar zijn schouders op en
zei berustend:
-Hierheen dan maar ...
Men voelde niet alleen in de sfeer van het huis maar ook in de
houding van de bewoners iets dat argwaan inboezemde. Zoals de
commissaris van Ivry al had opgemerkt, hoorde men, in plaats van
gesnik, zenuwachtig heen-en-weer-geloop, mensen die door elkaar
heen praatten,alleen maar op de tenen lopen, men zag deuren op een
kier opengaan en men voelde zich overal begluurd. Zo zag Maigret in
de slecht verlichte gang opeens in de smalle spleet van een deur
die op een kier stond, een oog, donker haar, een gestalte, en hij
was er zeker van dat het een vrouw was. Ze kwamen in de hal van de
eerste etage en Armand Lachaume opende aan de linkerkant de deur
van een vreemde salon waar twee oude mensen bij een gietijzeren
kachel zaten. De zoon zei niets, stelde niemand voor. De vader was
minstens vijfenzeventig jaar, misschien wel tachtig. In
tegenstelling tot Armand was hij pas geschoren en droeg een schoon
overhemd met een zwarte das.
Hij stond op, even kalm en waardig alsof hij een raad van
commissarissen presideerde, groette met een lichte neiging, boog
zich toen voorover naar zijn vrouw, die van dezelfde leeftijd als
hij moest zijn: de linkerhelft van haar gezicht was helemaal strak
en haar linkeroog was star als een glazen oog.
Hij hielp haar overeind komen uit haar stoel en beiden verdwenen
zonder iets te zeggen door een andere deur. Dit was de kamer waar
de familie gewoonlijk bijeen zat, dat zag men aan de stand van de
meubelen, aan de dingen die er lagen. Maigret ging op een stoel
zitten, keerde zich naar Angelot.
-Wilt u de vragen stellen?
-Nee, nee, gaat uw gang alstublieft.
De rechter-commissaris ging met zijn rug tegen de deur staan
leunen.
-Zoudt u ook willen gaan zitten, meneer Lachaume,
als het u hetzelfde is? ging Maigret verder.
Hij had een gevoel alsof hij niets dan watten om zich heen
had. Niets was er waar hij houvast aan had, en het enige
werkelijke was de regen die maar bleef stromen buiten.
-Vertelt u mij nu eens alles wat u weet.
-Ik weet niets.
Zelfs de stem was kleurloos, onpersoonlijk, terwijl zijn blik die
van de commissaris voortdurend ontweek.
-De overledene is uw oudste broer, is het niet?
-Ja, dat is mijn broer Léonard, zoals ik ook al aan uw collega
verteld heb.
-Bestaat de biscuitfabriek nog altijd?
-Jazeker.
-En dreef hij die?
-Vader is nog steeds voorzitter van de raad van commissarissen.
-Maar wie beheerde de zaak in feite?
-Mijn broer. -Enu?
-Ik heb de leiding van de produktie en de expeditie.
-Is het al lang geleden dat uw broer zijn vrouw verloren heeft?
-Acht jaar.
-Bent u bekend met zijn privé-leven?
-Hij heeft altijd hier bij ons gewoond.
-Maar ik veronderstel dat hij, buiten de familiekring, toch nog wel
een persoonlijk leven had, ik bedoel vrienden, vriendinnen,
relaties?
-Dat weet ik niet.
-U heeft aan mijn collega verklaard dat er een portefeuille
verdwenen is.
Hij knikte bevestigend.
-Heeft u idee hoeveel geld er in die portefeuille zat?
-Dat weet ik niet.
-Een groot bedrag?
-Ik weet het niet.
-Was uw broer gewend om, bijvoorbeeld, enkele honderdduizenden
franc in zijn kamer te hebben?
-Dat geloof ik niet.
-Beheerde hij het kapitaal van de onderneming?
-Ja, samen met de boekhouder.
-Waar is de boekhouder?
-Ik denk dat hij beneden is.
-En waar werd het geld dat binnenkwam bewaard?
-Op de bank.
-Werd dat iedere dag naar de bank gebracht?
-Er komt niet iedere dag geld binnen.
Maigret dwong zichzelf kalm te blijven en beleefd, terwijl de jonge
magistraat met een onverschillig gezicht toekeek.
-Maar er was per slot toch wel ergens geld ...
-In de brandkast.
-Waar is de brandkast?
-Beneden, in de kamer van mijn broer.
-Is die vannacht geforceerd?
-Nee.
-Heeft u daarnaar gekeken?
-Ja.
-Veronderstelt u dat de moordenaar van uw broer hier binnen gekomen
is met de bedoeling om te stelen?
-Ja
-Een volslagen onbekende?
-Dat veronderstel ik.
-Hoeveel mensen werken er in de biscuitfabriek?
-Op het ogenblik een twintig. Er is een tijd geweest dat we meer
dan honderd mensen in dienst hadden.
-Kent u ze allemaal?
-Ja.
-Verdenkt u iemand?
-Nee.
-Heeft u in de afgelopen nacht niets gehoord? Uw slaapkamer is toch
maar een paar meter van die van uw broer Léonard?
-Ik heb niets gehoord.
-Slaapt u altijd erg diep?
-Dat kan wel.
-Zo diep dat u niets hoort als er op minder dan tien passen afstand
een revolver afgeschoten wordt?
-Ik weet het niet.
Op dat moment hoorde men een dof gerommel en het huis, dat toch
dikke muren had, scheen enigszins te schudden. Maigret ving de
vragende blik van de rechter-commissaris op.
-Is dat een trein?
-Ja. De spoorlijn loopt hier vlak langs.
-Lopen er veel treinen 's nachts?
-Ik heb ze nooit geteld. Een stuk of veertig, vooral lange
goederentreinen.
Er werd geklopt. Het was Janvier die Maigret wenkte dat hij iets te
zeggen had.
-Kom binnen. Zeg het maar.
-Er ligt een ladder op de binnenplaats, een paar meter van de muur
af. Ik heb de sporen van de bomen op de vensterbank gezien.
-Bij welk venster?
-Dat van de hal, naast deze kamer. Het ziet uit op de binnenplaats.
De ladder moet kort geleden tegen de vensterbank gezet zijn, er is
een ruit ingeslagen nadat er eerst een laag zeep op gesmeerd
was.
-Wist u dat, meneer Lachaume?
-Ik heb het gezien, ja.
-Waarom heeft u mij daar dan niets van verteld?
-Omdat ik daar nog geen gelegenheid voor gekregen heb.
-Waar was die ladder gewoonlijk?
-Die stond tegen de fabriek, links op de binnenplaats.
-En stond die daar gisteravond?
-Normaal gesproken moest die daar staan.
-Mag ik even?
Maigret ging de kamer uit om zelf even te kijken, maar ook om er
even uit te zijn, want hij ergerde zich gruwelijk daar binnen. Hij
nam de gelegenheid waar om een pijp te stoppen. De hal, waarop de
trap uitkwam, werd verlicht door twee vensters; het ene zag uit op
de kade, het andere, ertegenover, op de binnenplaats. Eén der
ruiten van dit laatste was ingedrukt en men zag enkele stukken glas
op de vloer liggen.
Het waren openslaande ramen en toen hij ze opende, zag hij op de
grijze steen twee lichtere plekken die inderdaad van de bomen van
een ladder afkomstig konden zijn.
Op de binnenplaats lag een ladder op de tegels, zoals Janvier
gezegd had. Uit de hoge schoorsteen steeg een dunne rook op. In het
gebouw links zag men vrouwen over een lange tafel gebogen zitten.
Hij wilde juist teruggaan naar de anderen, toen hij iets hoorde en
hij zag een vrouw in een blauwe peignoir die uit een deur kwam.
-Zoudt u een ogenblikje in de salon willen komen, mevrouw?
Ze scheen te aarzelen, maakte de ceintuur van haar peignoir vast en
kwam eindelijk naar voren. Ze was jong. Ze was nog niet opgemaakt
en haar gezicht glom een beetje.
-Gaat u binnen, alstublieft. En tegen Armand Lachaume:
-Dit is uw vrouw, veronderstel ik?
-Ja.
De beide echtgenoten keken elkaar niet aan.
-Gaat u zitten, mevrouw.
-Dank u.
-U heeft vannacht ook niets gehoord?
-Ik neem iedere avond een slaaptablet in voor ik naar bed ga.
-Wanneer heeft u gehoord dat uw zwager dood was? Ze keek een
ogenblik voor zich uit alsof ze nadacht.
-Ik heb niet op de klok gekeken.
-Waar was u?
-In mijn slaapkamer.
-Is dat ook de slaapkamer van uw man? Ze aarzelde weer:
-Nee.
-Uw slaapkamer komt toch op de gang uit, is het niet, bijna recht
tegenover die van uw zwager?
-Ja. Er zijn twee slaapkamers rechts op de gang, die van mijn man
en de mijne.
-Hoelang slaapt u al apart?
Armand Lachaume kuchte, keerde zich naar de rechtercommissaris die
nog altijd stond, zei met een stem die niet erg vast klonk, de stem
van iemand die verlegen is en flink wil zijn:
-Ik zou wel eens willen weten of de commissaris het recht heeft ons
zulke vragen te stellen. Hij heeft niets te maken met ons
privé-leven. Mijn broer is vannacht vermoord door een inbreker en
tot nog toe schijnt hij zich alleen maar om ons doen en laten te
bekommeren.
Er verscheen een lichte glimlach op het gezicht van Angelot.
-Ik veronderstel dat commissaris Maigret u die dingen alleen maar
vraagt in uw hoedanigheid van getuigen.
-Ik vind het niet prettig dat mijn vrouw lastig gevallen wordt en
ik had graag dat zij buiten dit alles gelaten werd.
Het was de woede van iemand die van nature verlegen is, van iemand
ook die zich zelden uit, en zijn gezicht was rood geworden. Maigret
hernam kalm:
-Wie werd tot nu toe als hoofd van de familie beschouwd, meneer
Lachaume?
-Van welke familie?
-Laten we zeggen van alle mensen die hier in huis wonen.
-Dat zijn alleen onze zaken. Geef geen antwoord meer, Paulette. Als
dat zo doorgaat, worden straks mijn vader en moeder ook nog lastig
gevallen. En dan zeker het personeel...
-Dat is inderdaad mijn bedoeling.
-Ik weet niet precies, hoever uw rechten gaan ... De magistraat
bood aan:
-Dat kan ik u wel zeggen.
-Nee. Ik heb liever dat onze advocaat bij dit onderhoud
tegenwoordig is. Die mag ik zeker wel even opbellen?
De rechter-commissaris aarzelde even alvorens te antwoorden.
-Er is geen enkele bepaling die de aanwezigheid van uw advocaat
verbiedt. Maar ik zou toch graag nogmaals opmerken, dat u en uw
familieleden alleen maar als getuigen ondervraagd worden en dat het
in dat geval niet gebruikelijk is om een advocaat...
-Wij zeggen geen woord meer zolang hij niet hier is.
-Zoals u wilt.
-Ik zal hem even opbellen.
-Waar is de telefoon?
-In de eetkamer.
Dat was de kamer ernaast en men zag door de deur even de beide
oudjes die voor de haard zaten waarin een mager vuurtje brandde. Ze
dachten dat er weer een invasie kwam en maakten aanstalten om op te
staan en zich elders terug te trekken, maar Armand Lachaume sloot
de deur achter zich.
-Uw man schijnt erg geschokt te zijn, mevrouw. Ze keek de
commissaris aan met een harde blik.
-Dat is toch heel natuurlijk, is het niet?
-De beide broers waren toch geen tweelingen?
-Ze schelen zeven jaar.
Hun trekken waren evenwel volkomen gelijk en zelfs de snor was bij
beiden gelijk, dezelfde hangsnor van dunne zijdeachtige haren. Men
hoorde praten in het aangrenzende vertrek. De rechter scheen geen
lust te hebben om te gaan zitten en vertoonde geen spoor van
ongeduld.
-Heeft u geen enkel vermoeden, geen enkel idee, voor uzelf...
-Mijn man heeft u gezegd dat wij niet zouden antwoorden buiten de
aanwezigheid van onze advocaat.
-Wie is dat?
-Vraagt u dat maar aan mijn man.
-Heeft hij nog meer broers of zusters?
Ze keek hem aan zonder iets te zeggen. En toch scheen ze van een
ander ras te zijn dan de rest van de familie. Men voelde dat ze
onder andere omstandigheden knap moest zijn, aantrekkelijk, en dat
er achter dat strakke uiterlijk een grote vitaliteit huisde, die ze
in bedwang moest houden.
Zij was een verschijning die men niet verwacht zou hebben in dit
huis waar alles zozeer buiten de tijd en buiten het leven stond.
Armand Lachaume kwam terug. Weer zag men even de beide oude mensen
en zoals ze daar zaten, voor de haard, hadden het twee wassen
beelden kunnen zijn.
-Hij zal over enkele minuten hier zijn.
Hij schrok op, want men hoorde meerdere personen de trap opkomen.
Maigret stelde hem gerust.
-Ze komen het lijk halen, zei hij. Het moet naar het Instituut voor
Gerechtelijke Geneeskunde gebracht worden voor de autopsie. Het
spijt me, maar dat is nu eenmaal voorschrift, vraagt u het maar aan
de rechtercommissaris.
Het merkwaardige was, dat men geen spoor van verdriet voelde,
alleen een vreemde verslagenheid, een soort van willoze angst.
Maigret had zich tijdens zijn loopbaan al menigmaal in ongeveer
soortgelijke omstandigheden bevonden, waarbij hij zich genoodzaakt
had gezien te wroeten in het persoonlijke leven van een familie
waar zojuist een misdrijf gepleegd was.
Maar nooit had hij zo sterk het gevoel van onwerkelijkheid gehad.
En daar moest dan nog die rechtercommissaris bij komen, die van een
andere generatie was en de zaken nog ingewikkelder maakte door hem
voortdurend op zijn hielen te volgen.
-Ik moet die heren even hebben, mompelde hij. Een paar instructies
geven ...
Ze hadden geen instructies of aanwijzingen nodig. De mannen die met
een draagbaar gekomen waren, kenden hun vak. Maigret keek alleen
maar toe terwijl ze bezig waren, lichtte even het laken op dat het
gezicht van de dode bedekte om hem nog eenmaal te zien. In de
slaapkamer viel zijn oog op een zijdeur, die hij opende en hij zag
een stoffig, wanordelijk vertrek dat de werkkamer van Léonard
Lachaume moest zijn. Janvier, die over een meubel heengebogen
stond, schrok op:
-O, bent u het, chef ...
Hij deed éen voor éen de laden van een oude secretaire open.
-Heb je nog wat gevonden?
-Nee. Die geschiedenis met die ladder bevalt me niet. erg.
Maigret ook niet. Hij had nog geen gelegenheid gehad in het huis
rond te dwalen of in de omgeving, maar toch had hij voor zichzelf
het gevoel dat er iets niet klopte met die ladder.
-U moet weten, Janvier ging verder: dat er precies onder dat raam,
waarvan een ruit ingedrukt is, een glazen deur is. Die komt uit
onder het gewelf van de inrijpoort en vandaar kun je zo langs de
trap hier naar boven komen. Langs die weg was het niet eens nodig
om een ruit in te drukken, want er is al een ruit uit die glazen
deur, ze hebben er een stuk karton voor gespijkerd. Waarom zou
iemand in vredesnaam dan zo'n zware ladder de hele binnenplaats
over slepen en ...
-Ik weet het.
-Blijft hij er de hele tijd met zijn neus bij? Hij, dat was
natuurlijk de rechter-commissaris.
-Ik weet er niets van. Het is mogelijk.
Ditmaal schrokken ze met zijn tweeën op, want er stond iemand op de
drempel, een klein oud vrouwtje, met een hoge rug, dat hen met
donkere en verontwaardigde blik aankeek.
Het was de dienstbode waarover de commissaris van Ivry gesproken
had. Ze keek van de beide mannen naar de openstaande laden, naar de
papieren die op de grond uitgestald waren en ze mompelde tenslotte,
terwijl ze zich zichtbaar beheerste om hen niet de huid vol te
schelden:
-Ze zitten in de salon op commissaris Maigret te wachten.
Janvier vroeg zacht:
-Moet ik hiermee doorgaan, chef?
-Ik weet het niet meer, zoals het er nu voorstaat. Zie maar wat je
doet...
Hij volgde het oudje dat op hem stond te wachten en de deur van de
salon voor hem opendeed. Daar was inmiddels iemand aangekomen die
zich voorstelde als mr. Radel.
Nóg een jonge man, hoewel minder jong dan Angelot. In dit huis uit
een andere tijd zou Maigret verwacht hebben een oude, onverzorgde
en ineengeschrompelde advocaat te ontmoeten.
Radel was nauwelijks ouder dan vijfendertig jaar en hij zag er
bijna even gesoigneerd uit als de rechter-commissaris.
-Heren, ik weet alleen wat meneer Armand mij per telefoon verteld
heeft en ik zou u graag vóór alles willen verzoeken om de reacties
van mijn cliënt te excuseren. Als u probeert u zijn situatie in te
denken, zult u hem misschien begrijpen. Ik ben meer als vriend dan
als advocaat hier gekomen en mijn bedoeling is alleen ieder
misverstand uit de weg te ruimen. Meneer Lachaume is ziek. De dood
van zijn broer, die de ziel van dit huis was, heeft hem zwaar
geschokt en daar hij onbekend is met de methodes van de politie is
het niet te verwonderen, dat hij bij bepaalde vragen in verzet
gekomen is.
Maigret zuchtte, probeerde zijn ziel in lijdzaamheid te bezitten en
stak zijn pijp, die uitgegaan was, weer aan.
-Ik zal op zijn verzoek dus alle verhoren die u hem wilt afnemen,
bijwonen, maar ik wens er met nadruk op te wijzen dat mijn
aanwezigheid niet betekent dat de familie meent een verdedigende
houding te moeten aannemen ...
Hij wendde zich tot de rechter-commissaris, toen naar Maigret.
-Wie wenst u te ondervragen?
-Mevrouw Lachaume, zei de commissaris, op de jonge vrouw
wijzend.
<- Ik verzoek u alleen niet uit het oog te verliezen, dat
mevrouw Lachaume even geschokt is als haar man.
-Ik zou graag ieder afzonderlijk willen ondervragen, hernam
Maigret.
Lachaume fronste de wenkbrauwen. Mr. Radel fluisterde hem iets in
het oor waarop hij gelaten de kamer uitging.
-Heeft uw zwager, voor zover u bekend is, onlangs soms dreigbrieven
ontvangen, mevrouw?
-Beslist niet.
-Zou hij het u dan verteld hebben?
-Dat denk ik wel.
-Aan u, of aan de andere leden van de familie?
-Hij zou het ons allemaal verteld hebben.
-Ook aan zijn ouders?
-Misschien niet, met het oog op hun leeftijd.
-Dus hij zou erover gesproken hebben met uw man en met uzelf.
-Dat lijkt me normaal.
-Was de verhouding tussen de twee broers vertrouwelijk, intiem?
-Zeer vertrouwelijk en zeer intiem.
-En met u?
-Ik begrijp niet wat u bedoelt.
-Hoe was uw verhouding met uw zwager precies? -Neemt u me niet
kwalijk, dat ik mij hierin meng, commissaris, viel mr. Radel in,
maar zo gesteld zou uw vraag tendentieus kunnen schijnen. Ik mag
toch aannemen dat het niet in uw bedoeling ligt om te insinueren
dat.. .
-Ik insinueer niets. Ik vraag alleen, of de verhouding tussen
mevrouw Lachaume en haar zwager van vriendschappelijke aard
was.
-Ja zeker, antwoordde zij.
-Hartelijk?
-Zoals in alle families, naar ik aanneem.
-Wanneer heeft u hem voor het laatst gezien?
-Wel. .. vanmorgen . ..
-Bedoelt u, dat u hem vanmorgen dood in zijn slaapkamer hebt zien
liggen? Ze knikte bevestigend.
-Wanneer hebt u hem voor het laatst in leven gezien?
-Gisteravond.
-Hoe laat?
Onwillekeurig wierp ze een blik op de advocaat.
-Dat moet ongeveer half twaalf geweest zijn.
-Waar was dat?
-Op de gang.
-De gang waarop uw slaapkamer en de zijne uitkomen?
-Ja.
-Kwam u toen uit de salon hier?
-Nee.
-Was uw man er ook bij?
-Nee. Ik was uitgeweest, alleen.
-Was uw man thuisgebleven?
-Ja. Hij gaat weinig uit. Vooral nadat hij pleuris gehad heeft,
waar hij bijna mee heengegaan is. Hij heeft altijd een zwakke
gezondheid gehad en ...
-Hoe laat bent u uitgegaan? Ze vroeg aan de advocaat:
-Moet ik hierop antwoorden?
-Dat raad ik u wel aan, ofschoon die vragen alleen maar uw
privé-leven betreffen en niets met het drama uitstaande hebben,
zoals iedereen begrijpt...
-Ik ben tegen zessen uitgegaan.
-'s Avonds?
-Inderdaad. Niet om zes uur 's morgens!
-Uw advocaat zal het misschien wel goedvinden dat u ons vertelt wat
u tot half twaalf gedaan hebt?
-Ik heb in de stad gegeten.
-Alleen?
-Dat zijn mijn zaken.-En daarna?
-Daarna ben ik naar de bioscoop geweest.
-Hier in de buurt.
-Op de Champs-Elysées. Toen ik thuiskwam, was het licht in huis
overal uit, tenminste aan de kant van de kade. Ik ben naar boven
gegaan, ik liep de gang in en toen zag ik de deur van mijn zwagers
kamer opengaan.
-Had hij op u gewacht?
-Ik zou niet weten waarom. Hij was gewend om nog heel laat te
lezen, in het kleine werkkamertje naast zijn slaapkamer.
-Kwam hij uit de werkkamer?
-Nee, uit zijn slaapkamer.
-Hoe was hij gekleed?
-Hij had zijn kamerjas aan, over zijn pyjama. Hij zei:
O, ben jij het, Paulette ...' Ik zei:' Welterusten, Léonard.' '-
Welterusten.' Dat is alles.
-Bent u toen elk naar uw slaapkamer gegaan?
-Ja.
-Heeft u uw man nog gesproken?
-Ik had hem niets te zeggen.
-Is er een verbinding tussen uw slaapkamer en die van uw man?
-Ja. Maar de tussendeur is bijna altijd dicht.
-Op slot?
De advocaat kwam tussenbeide:
-Ik geloof, commissaris, dat u wel wat te ver gaat.
De jonge vrouw haalde met een vermoeid gebaar haar schouders
op.
-Niet op slot, nee, zei ze op minachtende toon.
-U heeft uw man dus niet gezien?
-Nee. Ik heb me uitgekleed en ik ben direct naar bed gegaan.
-Heeft u een eigen badkamer?
-Dit is een oud huis. Er is maar éen badkamer op deze etage, aan
het eind van de gang.
-Bent u daar nog geweest?
-Ja zeker. Wilt u daar ook nog details over horen?
-Heeft u opgemerkt of er nog licht brandde in de slaapkamer van uw
zwager?
-Ja, onder de deur zag ik licht branden.
-Heeft u niets gehoord?
-Niets.
-Deed uw zwager u wel eens confidenties?
-Dat hangt ervan af wat u daaronder verstaat.
-Het kan gebeuren dat een man bepaalde dingen liever aan een vrouw
vertelt dan aan zijn broer of zijn ouders, bijvoorbeeld. Een
schoonzuster is namelijk familie en tegelijk een vreemde ...
Ze wachtte gelaten.
-Sprak meneer Léonard, die al jaren weduwnaar was, met u wel eens
over zijn omgang met vrouwen?
-Ik weet niet eens of hij wel omgang met vrouwen had.
-Ging hij veel uit?
-Zelden.
-Weet u waar hij dan naar toe ging?
-Dat gaat mij niet aan.
-Zijn zoon is twaalf jaar. Heb ik dat goed gehoord?
-Hij is de vorige maand twaalf geworden.
-Bemoeide meneer Léonard zich veel zelf met de jongen?
-Niet meer en niet minder dan andere ouders die hun werk hebben.
Léonard werkte hard en hij ging na het eten vaak nog naar beneden,
naar het kantoor.
-Uw schoonmoeder komt bijna niet meer van haar stoel, is het
niet?
-Ze kan niet zonder stok lopen en op de trap moet ze geholpen
worden.
-Is uw schoonvader ook niet vlug ter been meer?
-Hij is achtenzeventig.
-De dienstbode is ook niet erg vlug meer, naar wat ik gezien heb.
Toch heeft de jongen, als ik het goed begrepen heb, zijn kamer op
de linkervleugel van de tweede etage, met drie oude mensen.
Ze begon:
-Jean-Paul...
Toen bedacht ze zich en zweeg.
-U wilde zeggen dat Jean-Paul, uw neefje ...
-Ik weet niet meer wat ik zeggen wilde.
-Sedert hoelang slaapt hij al op de tweede verdieping?
-Nog niet zo lang.
-Jaren? ... Maanden? ... Weken? ...
-Een week ongeveer.
Dit had ze slechts met tegenzin losgelaten, daar was Maigret zeker
van. De advocaat voelde dit eveneens want hij probeerde
onmiddellijk de aandacht af te leiden.
-Het lijkt mij, commissaris, dat u deze dingen even goed aan andere
mensen hier in huis kunt vragen. Mevrouw Lachaume heeft een morgen
van grote emotie gehad en ze heeft zelfs geen tijd gekregen om haar
toilet te maken. Ik geloof dat haar man beter zou ...
-k ben al klaar met haar, meneer Radel, voor het ogenblik
tenminste. Tenzij de rechter-commissaris haar nog wat te vragen
heeft.
Angelot zei niets, maakte alleen even een afwijzend gebaar.
-Het spijt me dat ik u lastig heb moeten vallen, mevrouw .
-Wilt u dat ik mijn man stuur?
-Niet nu. Ik zou liever eerst de oude dienstbode een paar vragen
willen stellen. Hoe heet ze?
-Catherine. Ze is al meer dan veertig jaar bij mijn
schoonouders en ze is bijna even oud als zij. Ik zal kijken of ze
in de keuken is.
Ze ging de kamer uit en de advocaat stond op het punt om iets te
zeggen maar bedacht zich, stak een sigaret aan na er een paar maal
mee op zijn zilveren koker geklopt te hebben.
Hij had er de magistraat een aangeboden, maar die had bedankt omdat
hij niet rookte.
Maigret, die dorst had, durfde niet om iets te drinken te vragen en
hij had haast om uit dat huis weg te komen. Geruime tijd verliep
voor men getrippel op de gang hoorde, toen een zacht klopje op de
deur.
-Binnen!
Het was de oude Catherine die hen om beurten aankeek met ogen, die
nog bozer waren dan zoéven in de werkkamer van Léonard Lachaume, en
die op agressieve toon zei:
-Wat wilt u van mij? En zou u eerst niet eens willen ophouden met
dat roken? Straks krijgt meneer Félix weer een astma-aanval.
Er zat niets anders op. Onder de ironische blik van de
rechter-commissaris legde Maigret zijn pijp met een zucht op het
kleine ronde tafeltje neer.
Maigret voelde zich meer dan ooit gehinderd door de houding van de
magistraat en de aanwezigheid van de advocaat toen hij enigszins
aarzelend begon, als om het terrein te verkennen:
-Naar ik hoor bent u al veertig jaar in dit huis?
Hij dacht haar plezier te doen, haar te paaien. In plaats daarvan
krijste ze:
-Wie heeft u dat gezegd?
En terwijl hij zich, even verbluft, afvroeg of de rollen omgekeerd
waren, of hij moest antwoorden op de vragen van de oude vrouw, ging
ze verder:
-Ik ben hier geen veertig jaar, maar vijftig jaar. Ik ben hier in
dienst gekomen toen de oude mevrouw nog maar even twintig was en
van meneer Léonard in verwachting was.
Een snelle berekening. De oude mevrouw Lachaume die even oud als
haar man leek, was dus nauwelijks de zeventig gepasseerd. Hoe was
het huis toen Catherine als jong dienstmeisje, ongetwijfeld
regelrecht uit haar geboortedorpje, hier aangekomen was en haar
jonge meesteres haar eerste kind verwachtte? Allerlei dwaze vragen
drongen zich aan Maigret op. In die tijd moesten er ook al een oude
heer en een oude mevrouw Lachaume geweest zijn, want op de koperen
deurplaat had hij gelezen 'Opgericht in 1817'. Niet zo lang na
Waterloo.
Hadden sommige meubelen al niet op dezelfde plaats van nu gestaan,
de canapé in empirestijl bijvoorbeeld, die heel mooi geweest zou
zijn als men hem niet opnieuw had laten bekleden met dat hardblauwe
velours? Er moesten blokken gebrand hebben in alle marmeren
schoorstenen. Een andere generatie had centrale verwarming laten
aanleggen, die niet meer gebruikt werd, uit zuinigheid of omdat de
ketel in slechte staat was. Vooral de kachel boeide hem, een kleine
ronde kachel van gietijzer, dat op verschillende plaatsen
doorgebrand was, zoals men vroeger zag in kleine stationnetjes op
het platteland of in sommige rijks- of gemeentebureaus. Alles
maakte een indruk van verval, de dingen zowel als de mensen. De
familie en het huis hadden zich in zichzelf teruggetrokken en
toonden de buitenwereld een vijandig gezicht. De oude Catherine zei
nog iets dat, beter dan al het andere, licht wierp op die oude
tijd. Toen ze over de tijd sprak dat Léonard nog een baby was, zei
ze trots:
-Ik heb hem gevoed!
Ze was dus niet als dienstbode, maar als min naar Parijs gekomen en
Maigret keek onwillekeurig naar haar platte borst, haar slobberige
zwarte rokken die vol vlekken zaten.
Want ze was vuil. Alles hier was vuil of groezelig, gebroken,
versleten, provisorisch gerepareerd. Doordat Maigrets gedachten in
beslag werden genomen door alles wat hij tot nu toe in huis had
waargenomen stelde hij een idiote vraag, die de jonge Angelot wel
aan zijn collega's zou vertellen.
-Hebt u meneer Armand ook gevoed? Ze antwoordde vinnig:
-Hoe zou ik daar melk voor gehad moeten hebben?
-Hebben de Lachaumes nog meer kinderen?
-Juffrouw Véronique.
-Woont die niet hier?
-Allang niet meer.
-U heeft zeker niets gehoord in de afgelopen nacht?
-Nee.
-Hoe laat stond meneer Léonard altijd op?
-Net zo laat als hij daar zin in had.
-Kent u zijn vrienden ook, zijn relaties?
-Ik heb me nooit bemoeid met de dingen van de mensen hier in huis
en u kan u daar maar beter ook niet mee bemoeien. U bent hier om de
inbreker op te zoeken die meneer Léonard vermoord heeft en niet om
uw neus in de zaken van de familie te steken.
Daarop draaide ze hem de rug toe en liep naar de deur van de
eetkamer. Hij stond op het punt haar terug te roepen. Maar waarom
ook? Als hij haar dingen te vragen had, zou hij dat wel doen, als
die rechter-commissaris en die advocaat er niet bij waren die hem
met inwendig vermaak gadesloegen.
Hij zat te stuntelen, dat was zo. Maar hij zou het laatste woord
hebben! Zou hij de oude Félix Lachaume laten komen, en zijn half
verlamde vrouw? Het zou logisch geweest zijn om die ook te
ondervragen, maar hij was bang opnieuw het schouwspel te geven van
een Maigret die beneden de maat bleef.
Zodra de dienstbode de kamer uit was, stak hij zijn pijp aan, liep
naar de hal en keek door het raam naar de lange ladder die op de
binnenplaats lag. Zoals hij wel verwacht had, kwamen de rechter en
de advocaat achter hem aan.
Minstens nog éen maal in zijn loopbaan had hij zo moeten werken met
iemand naast zich die hem voortdurend op zijn vingers keek. Dat was
bij een zaak geweest die trouwens heel wat eenvoudiger was. Een
zekere inspecteur Pyke, van Scotland Yard, had permissie gekregen
om een onderzoek mee te maken ten einde van zijn methodes kennis te
nemen en Maigret had zich nooit in zijn leven zo slecht op zijn
gemak gevoeld. De meeste mensen hadden het idee dat die befaamde
methodes zoiets waren als een keukenrecept, dat eens voor al
vastgesteld is en dat men maar nauwkeurig heeft te volgen.
-Het is zeker uw bedoeling om nu Armand Lachaume te
ondervragen?
Het was de advocaat die dit vroeg. Maigret keek hem aan. Hij wist
het eigenlijk zelf niet. Toen schudde hij
zijn hoofd.
-Nee. Ik ga eens beneden kijken.
-U heeft er zeker geen bezwaar tegen dat ik met u meega? Mijn
cliënten stellen er prijs op dat ik . ..
Hij haalde zijn schouders op en daalde de trap af van wat eens een
voorname patriciërswoning geweest was. Beneden gekomen ging hij op
goed geluk een dubbele deur in, kwam in een grote salon waar
duisternis heerste want de luiken waren gesloten. Het rook er muf,
naar schimmel. Hij zocht naar de schakelaar en twee van de twaalf
lampen gingen aan van de kristallen kroon, waarvan verscheidene
slingers gebroken waren en naar beneden hingen.
In een hoek stond een piano, in een andere hoek een oud klavecimbel
en tegen de muren lagen opgerolde tapijten. Midden op de vloer
lagen tijdschriften opgestapeld, groene mappen vol papieren, en
biscuitblikken. Vroeger werd er in dit vertrek waarschijnlijk
muziek gemaakt, werd er gedanst, maar al heel lang had niemand hier
meer een voet gezet en de karmozijnrode zijde waarmee de muren
bespannen waren, hing op verschillende plaatsen los.
Een deur die halfopen stond leidde naar een bibliotheek. De planken
langs de muren waren zo goed als leeg; er lagen alleen enkele
boeken met rode banden die eenmaal op school als prijs waren
uitgereikt en nog enkele boeken zonder band of omslag zoals men die
wel vindt in de stalletjes langs de Seine.
Was de rest verkocht? Waarschijnlijk wel. De meubels ongetwijfeld
ook, want er stond niets meer behalve in een derde kamer die nog
vochtiger was dan de andere, een biljart met een beschimmeld laken.
De stem van Maigret klonk vreemd, als in een onderaards gewelf,
toen hij - meer voor zichzelf dan voor de anderen, die hem nog
steeds volgden - zei: - Het kantoor is zeker aan de andere kant van
de inrijpoort.
Terwijl ze daarheen gingen, hoorden ze stemmen op het trottoir waar
agenten een paar dozijn nieuwsgierigen op een afstand hielden.
Tegenover de salon vonden ze eindelijk een vertrek dat een bewoonde
indruk maakte, een kantoor dat er ook als een kantoor uitzag, al
was het dan wat ouderwets. De muren hadden een houten lam-brizering
en er hingen portretten in olieverf uit de vorige eeuw, verder een
rij foto's, waarvan de laatste die van Félix Lachaume op vijftig-
of zestigjarige leeftijd moest zijn. De dynastie Lachaume, waar de
beeltenis van Léonard nog geen plaats gevonden had. De meubelen
waren in een stijl die het midden hield tussen gotiek en
renaissance, zoals men die nog ziet in de kantoren van heel oude
handelsfirma's in Parijs. In een vitrine stonden blikken met
biscuits die de fabriek maakte. Maigret klopte op een deur
rechts.
-Binnen! riep een stem.
Ze kwamen in een ander vertrek, even ouderwets, maar rommeliger,
waar een man van een jaar of vijftig met een kale en glimmende
schedel over een groot boek gebogen zat.
-U bent zeker de boekhouder?
-Jawel. Mijn naam is Justin Brême.
-Commissaris Maigret.
-Dat wist ik.
-Meneer Angelot, de rechter-commissaris, en mr. Radel, de advocaat
van de familie.
-Hoe maakt u het?
-Naar ik veronderstel, bent u op de hoogte van wat zich vannacht in
dit huis heeft afgespeeld, meneer Brême?
-Gaat u zitten, heren ...
Tegenover zijn bureau stond een ander bureau met een lege stoel er
achter.
-Is dit het bureau van meneer Armand?
-Jawel, heren. De biscuitfabriek is een familieonderneming sedert
verscheidene generaties en het is nog niet zo lang geleden dat
meneer Félix achter dat bureau zat, waar zijn vader en zijn
grootvader voor hem hadden gezeten.
Hij was dik en had een enigszins gele kleur. Door een openstaande
deur zag men een derde kantoorvertrek, waar een man in een grijze
stofjas en een typiste van middelbare leeftijd zaten te werken.
-Ik zou u graag enkele vragen stellen.
Maigret wees op een brandkast van een oud model, die ondanks zijn
gewicht en zijn afmetingen, zelfs voor een beginnend inbreker een
gemakkelijke prooi moest zijn.
-Bewaart u in die brandkast de contanten?
Brême ging eerst de openstaande deur sluiten, kwam terug met een
verlegen gezicht, wierp een blik op de advocaat als om hem raad te
vragen. -Welke contanten? vroeg hij tenslotte, met een naïef en
tegelijkertijd sluw gezicht.
-U heeft toch personeel in dienst. Er moet dus loon uitbetaald
worden ...
-Ja, dat komt helaas steeds weer terug ...
-En u moet toch bedrijfskapitaal hebben ...
-Dat moest ik, commissaris! Maar we leven hier al heel lang van de
hand in de tand en er zit op het ogenblik niet meer dan tienduizend
franc in die brandkast. En die heb ik zo meteen nog nodig om alvast
een gedeelte van een rekening te betalen.
-En is het personeel daarvan op de hoogte?
-Ze moeten wel eens een paar dagen op hun loon wachten, soms
krijgen ze er maar een gedeelte van.
-Dus van het personeel zou niemand op het idee komen om hier in te
breken?
Brême schoot in de lach bij die gedachte.
-Nee, zeker niet.
-Weten de mensen in de buurt van de situatie?
-De kruidenier, de slager, de melkboer moeten drie of vier keer
terugkomen vóór ze hun geld krijgen ...
Het was hoogst onaangenaam hierop door te gaan. Hij had een gevoel
of hij bezig was iemand uit te kleden, maar het was
noodzakelijk.
-Hebben de Lachaumes zelf ook geen geld?
-Nee, niets.
-Heeft u enig idee hoeveel er in de portefeuille van meneer Léonard
gezeten kan hebben?
De boekhouder maakte een vaag gebaar.
-Niet veel.
-Maar toch draait de zaak nog steeds, wierp Maigret tegen.
Brême keek opnieuw naar de advocaat.
-Het begint er steeds meer op te lijken, kwam deze tussenbeide, dat
er een onderzoek gedaan wordt naar mijn cliënten, in plaats van
naar de moordenaar.
-U praat net als die oude Catherine, zei Maigret wrevelig. Hoe wilt
u dat ik een moordenaar vind, als ik de motieven niet ontdek die
hem tot zijn daad gedreven hebben? Er wordt beweerd dat een
inbreker het heeft gedaan...
-Dat bewijst die ladder ...
De commissaris antwoordde nors en sceptisch:
-Ja! En de verdwijning van de portefeuille! En het feit dat er nog
geen wapen gevonden is ...
Hij was niet gaan zitten. De anderen ook niet, ondanks de
uitnodiging van de boekhouder die ook was blijven staan, maar
schuin naar zijn gemakkelijke stoel keek.
-Vertelt u mij eens, meneer Brême, ondanks alles lukt het u
tenslotte toch iedere keer weer het personeel uit te betalen, want
ze zijn nog steeds aan het werk gebleven . ..
-Dat is iedere keer weer een wonder.
-En door welk wonder komt u dan aan het geld? De man begon nerveus
te worden.
-Dat kreeg ik van meneer Léonard.
-In contanten?
Mr. Radel wilde hem helpen:
-U bent niet verplicht om te antwoorden, meneer Brême.
-Het komt toch uit als de boeken nagekeken worden of inlichtingen
bij de bank gevraagd worden... Ik kreeg het geld als regel in de
vorm van een cheque ...
-Dacht u dat meneer Léonard naast de rekening van de zaak een
privérekening bij de bank had en dat hij als de nood aan de man
kwam een cheque op de bank afgaf?
-Nee. Het geld kwam van mevrouw Lachaume.
-De moeder?
-Mevrouw Paulette.
Eindelijk was er dan een begin gevonden en Maigret ging voldaan
zitten.
-Gaat u aan uw bureau zitten, meneer Brême en geeft u mij nu rustig
antwoord op mijn vragen. Sedert hoelang is mevrouw Paulette, zoals
u haar noemt, dat wil zeggen de vrouw van meneer Armand, de
reddende engel van de zaak?
-Al zolang ze hier in huis is.
-Wanneer zijn ze getrouwd?
-Zes jaar geleden. Twee jaar na de dood van mevrouw Marcelle.
-Wie was mevrouw Marcelle?-De vrouw van meneer Léonard.
-Meneer Armand is dus zes jaar geleden getrouwd met Paulette
...?
-Paulette Zuber.
-Had zij geld?
-Heel veel.
-Heeft ze nog familie?
-Haar vader is vijf maanden geleden gestorven en zij is enig kind.
Haar moeder heeft ze nooit gekend.
-Wie was Zuber?
Die naam kwam hem bekend voor en hij meende hem op de Quai des
Orfèvres wel eens gehoord te hebben.
-Frédéric Zuberski, zich noemende en schrijvende Zuber, handelaar
in huiden.
-Is hij niet eens met de politie in aanraking geweest?
-De fiscus heeft hem een tijdlang achtervolgd. Ze hebben hem ook
verweten, na de oorlog ...
-Nu weet ik het weer!
Zuberski, die zich Zuber liet noemen, had een ogenblik in de
belangstelling gestaan. Hij was begonnen met ruwe huiden op te
halen bij de boeren, met een karretje, daarna had hij een pakhuis
laten bouwen in Ivry, niet ver van het huis van de Lachaumes
waarschijnlijk. Vóór de oorlog was het al een grote zaak en Zuber
bezat een aantal vrachtauto's benevens verschillende depots in de
provincie.
Later, twee of drie jaar na de bevrijding, werd er verteld dat hij
een groot vermogen bijeengebracht had en dat hij op het punt stond
gearresteerd te worden. Dat de kranten zoveel aandacht aan hem
gewijd hadden, kwam in hoofdzaak doordat hij zo'n schilderachtig
type was: een klein mannetje, met een ongelukkig figuur, slecht
gekleed, dat met een sterk vreemd accent sprak en nauwelijks kon
lezen en schrijven. Hij zette voor miljoenen franc om, sommigen
zeiden voor miljarden, en men beweerde dat hij in feite - direct of
door een tussenpersoon - het monopolie voor ruwe huiden bezat.
Maigret had de zaak niet behandeld, maar de fiscale recherche. Men
had er later niets meer van gehoord en de commissaris wist niet hoe
het afgelopen was.
-Waaraan is Zuber gestorven?
-Kanker. Hij is nog geopereerd in het Sint Jozefgasthuis.
-Als ik het goed begrepen heb, is het dus zijn geld dat de
biscuitfabriek nog zo goed en zo kwaad het gaat staande houdt?
-Zo is het niet helemaal. Toen mevrouw Paulette trouwde, bracht ze
een belangrijke bruidsschat mee ...
-En die heeft ze in de fabriek gestoken?
-Min of meer, ja. Laten we zeggen dat er iedere keer een beroep op
gedaan werd als dat nodig was.
-En toen, nadat die bruidsschat op was? Want die was toch zeker
gauw op?
-Ja.
-Hoe deden ze het toen?
-Dan ging mevrouw Paulette naar haar vader ...
-Kwam hij nooit hier?
-Ik herinner me niet hem ooit hier gezien te hebben. Als hij kwam
dan moet het 's avonds, boven, geweest zijn, maar daar ben ik niet
zeker van.
-Ik begrijp werkelijk niet waar u heen wilt, commissaris,
protesteerde de advocaat ophieuw.
De rechter scheen echter hevig geïnteresseerd en er twinkelde zelfs
iets van pret in zijn lichte ogen.
-Ik zelf ook niet, bekende Maigret. Kijkt u eens, meneer Radel, in
het begin van een onderzoek tast je altijd in het duister rond en
het enige wat je doen kan is een beetje het terrein verkennen. Dus,
Frédéric Zuber had éen dochter die hij uitgehuwelijkt heeft aan de
jongste Lachaume, Armand, en hij heeft haar een behoorlijke
bruidsschat meegegeven. Weet u ook hoeveel?
-Ik protesteer ...
Dit kwam natuurlijk weer van Radel, die op spelden zat.
-Goed. Laat u maar. De bruidsschat is aan de biscuit op gegaan.
Daarna werd Paulette op gezette tijden naar haar vader gestuurd,
die hier in huis niet ontvangen werd...
-Dat heeft hij niet gezegd.
-Ik corrigeer. Die niet ontvangen werd of althans geen geregelde
bezoeker was... Dan draaide ze haar oude heer een poot uit...
Dat Maigret grof werd, was in hoofdzaak uit protest tegen de
aanwezigheid van de rechter-commissaris en de jonge advocaat.
-Toen is Zuber gestorven. Zijn de Lachaumes op zijn begrafenis
geweest?
Brême glimlachte vaag.
-Dat zijn mijn zaken niet.
-Bent u er geweest?
-Nee.
-Er bestaat zeker wel een huwelijkscontract? Een sluwe vos zoals
Zuber is natuurlijk niet...
-Ze zijn buiten gemeenschap van goederen getrouwd.
-En Paulette Lachaume heeft een paar maanden geleden het vermogen
van haar vader geërfd. Is dat juist?
-Dat is juist.
-Zodat zij op het ogenblik de koorden van de beurs in handen heeft?
En als er geen geld in kas is en er komen leveranciers met
rekeningen of er moet loon uitbetaald worden, dan moet er aan haar
geld gevraagd worden?
Radel bleef lastig, als een grote bromvlieg:
-Ik zie niet in dat u verder komt met zulke dingen.
-Ik ook niet. Maar ik zie ook niet in dat ik veel verder zou komen
als ik in Parijs ging zoeken naar een inbreker die stom genoeg is
om in te breken in een huis waar geen geld is, en daarbij een zware
ladder te gebruiken en een ruit in te drukken, terwijl er beneden
een glazen deur is. En dat alles, om in de slaapkamer van een
slapende man te komen, hem met een revolver dood te schieten, wat
niet bepaald geruisloos gaat, en zich meester te maken van een zo
goed als lege portefeuille.
-Daar weet u niets van.
-Inderdaad! Het zou kunnen, dat Lachaume gisteravond geld aan zijn
schoonzuster gevraagd heeft. Maar het feit blijft bestaan dat er in
dit kantoor een enorme brandkast staat, die een kind bijna kan
forceren. En die is niet aangeraakt! Ook blijft het feit dat er op
het ogenblik van de moord minstens zes personen in huis waren!
-Er zijn wel raadselachtiger inbraken geweest.
-Dat geef ik toe. Maar iemand die op de binnenplaats wil komen,
moet over een muur klimmen van ongeveer drie meter vijftig, als ik
goed gezien heb. En dan, op enkele passen afstand van de kamer waar
het schot gelost is, sliepen twee mensen, die niets gehoord
hebben!
-We zitten hier vlak bij een spoorbaan waar de treinen om zo te
zeggen onophoudelijk voorbij denderen.
-Dat wil ik niet ontkennen, meneer Radel. Mijn beroep is de
waarheid te zoeken en die zoek ik. Uw aanwezigheid hier zou mij tot
de overtuiging kunnen brengen dat ik niet zo heel ver moet zoeken,
want het is wel zeer ongebruikelijk, dat de familie van iemand die
vermoord is, een beroep doet op een advocaat nog vóór de politie
hen heeft kunnen ondervragen.
Ik zal u een vraag stellen, waarop u wel niet zult antwoorden.
Meneer Lachaume heeft u, waar ik bij was, opgebeld om u te vragen
hier te komen. Waar woont u, meneer Radel?
-Op de Place de l'Odéon. Hier vlak bij.
-Juist. Tien minuten later was u hier ook al. U was, zo te zien,
niet erg verbaasd. U heeft weinig vragen gesteld. Weet u wel zeker
dat u niet al vóór ons op de hoogte was van wat hier vannacht
gebeurd is?
-Ik protesteer met de grootste nadruk tegen ...
-Waartegen? Natuurlijk, ik beschuldig u er niet van, dat u vannacht
door dat raam het huis binnengedrongen bent. Ik vraag me alleen af
of u vanmorgen vroeg niet een telefoontje gehad heeft om u op de
hoogte te stellen en om u advies te vragen ...
-Meneer Maigret, ik sta niet in voor de gevolgen die een dergelijke
beschuldiging zou kunnen hebben. De rechter-commissaris hier is
getuige dat...
-Dat is geen beschuldiging, meneer Radel. Alleen maar een vraag. En
als u dat liever heeft, een vraag die ik mijzelf stel.
Maigret was echt boos nu.
-En u, meneer Brême, ik dank u voor uw inlichtingen. Ik zal nog wel
eens terugkomen, want ik zal u nog wel meer vragen moeten stellen.
Meneer Angelot zal beslissen of het nodig is om het kantoor te
verzegelen ...
-Wat denkt u er zelf van?
Hij liet de beslissing aan Maigret over.
-Ik geloof niet dat dat nodig is en na wat meneer Brême ons verteld
heeft, geloof ik dat de boeken ons ook niet veel wijzer zullen
maken.
Hij zocht zijn hoed, bedacht dat hij die boven had laten
liggen.
-Ik zal hem wel even voor u halen, bood Brême aan.
-Doet u geen moeite.
Maigret ging de trap op. Hij voelde dat iemand naar hem stond te
kijken en toen hij naar boven keek, zag hij Catherine over de
leuning gebogen staan. Ze wachtte hem blijkbaar op.
-Zocht u uw hoed?
-Ja. Is mijn inspecteur nog boven?
-Die is allang weg. Vang!
Zonder hem verder naar boven te laten komen, wierp ze hem zijn hoed
toe en terwijl hij die op de mat ging oprapen, spuwde ze naar
beneden.
De advocaat was niet tegelijk met hen weggegaan. Doordat het nog
steeds even koud en triest was als 's morgens en het nog steeds
regende, stonden er nog maar enkele nieuwsgierigen op het trottoir
en éen agent was voldoende om hen op een afstand te houden. De
kranten waren, als door een wonder, nog onbekend met het gebeurde.
De twee zwarte auto's, die van de Recherche en die van de rechter,
stonden nog steeds langs het trottoir.
-Gaat u terug naar de Quai des Orfèvres? vroeg de magistraat
terwijl hij zijn portier opende.
-Ik weet het nog niet. Ik wacht op Janvier die hier ergens in de
buurt moet zijn.
-Waarom moet u op hem wachten?
-Omdat ik niet kan chaufferen, antwoordde Maigret argeloos, op de
kleine Renault van de Recherche wijzend.
-Wil ik u op de Quai afzetten?
-Dank u. Ik wacht liever, dan kan ik de buurt hier een beetje
verkennen.
Hij voorzag allerlei concrete vragen, misschien verwijten,
raadgevingen om voorzichtig te zijn, zich wat in te tomen.
-Ik had graag dat u mij vóór twaalven opbelde, commissaris, om me
op de hoogte te houden. Het is mijn bedoeling om deze zaak van zeer
nabij te volgen.
-Uitstekend. Dag, meneer Angelot.
De enkele mensen die op het trottoir stonden, keken nieuwsgierig
naar hen en een vrouw met een zwarte omslagdoek zei zacht tegen een
ander:
-Dat is de grote Maigret.
-En die jonge?
-Die ken ik niet.
Maigret zette zijn kraag op en begon de kade af te lopen. Hij was
nauwelijks vijftig meter ver gekomen, toen iemand hem wenkte vanuit
de deur van een klein kroegje. Het was Janvier.
Er was niemand behalve de eigenares, die achter haar toog zat, een
dikke vrouw met slordige haren, die vanuit de verte, door de deur
van de keuken, een pan in het oog hield die op het fornuis stond te
dampen en een sterke uiengeur verspreidde.
-Wat neemt u, chef? Janvier voegde eraan toe:
-Ik heb een grog genomen. Het is echt griepweer. Maigret nam ook
een grog.
-Heb je nog iets ontdekt?
-Ik weet het niet. Voor ik wegging heb ik de slaapkamer verzegeld,
ik dacht dat dat wel goed zou zijn ...
-Heb je dokter Paul opgebeld?
-Die is nog bezig. Een van zijn assistenten vertelde me dat er een
bepaalde hoeveelheid alcohol in de maag aangetroffen is. Ze zullen
het gehalte in het bloed bepalen.
-Verder niets?
-Ze hebben de kogel gevonden die ze naar de deskundige zullen
sturen. Volgens de dokter is het een klein kaliber, waarschijnlijk
een 6.35 mm. Wat denkt u ervan, chef?
De bazin was even weggegaan om met een houten lepel in haar eten te
roeren.
-Ik houd meer van zo'n zaakje als van vanmorgen.
-De Pastoor, bedoelt u?
-Zulke kerels zijn tenminste geen moordenaars.
-Gelooft u niet aan dat verhaal van een inbraak?
-Nee.
-Ik ook niet. De deskundigen hebben naar vingerafdrukken gezocht op
de ladder en op de ruit, maar niets gevonden. Alleen maar oude
vingerafdrukken van het personeel op de ladder.
-De vent kan handschoenen aangehad hebben. Dat bewijst niets.
-Ik heb de buitenmuur onderzocht.
-En?
-Bovenop staan er glasscherven in. Op een bepaalde plaats, niet ver
van het huis, zijn stukken glas fijn geslagen. Ik heb er foto's van
laten maken.
-Waarom?
-Als iemand over zo'n muur wil klimmen, chef, dan neemt hij zijn
maatregelen, dat weet u wel. Als er glasscherven op de muur zijn,
brengt hij een oude zak mee, of een stuk plank. Dan zie je aan het
glas dat het op een bepaalde manier gebroken is. Maar hier is het
glas verpulverd, alsof het met een hamer fijn geslagen is.
-Heb je de buren ondervraagd?
-Die hebben niets gehoord. Ze zeiden allemaal dat de treinen een
hels lawaai maken en dat je jaren nodig hebt voor je daaraan gewend
bent. Omdat ik zag dat er op de eerste en de tweede etage geen
luiken zijn, ben ik de schippersfamilie gaan ondervragen op de aak,
die ze daarginds aan het lossen zijn. Ik had graag willen weten of
iemand na twaalven licht in het huis gezien had. Ze sliepen, zoals
ik wel dacht. Die lui gaan altijd vroeg naar bed en staan vroeg op.
Maar de vrouw heeft me iets verteld dat nog wel eens interessant
kon worden. Vannacht was er een Belgische aak tegen de hunne aan
gemeerd en die is vanmorgen vroeg verder gevaren. Dat is de
Notre-Dame, die op weg is naar de meelfabriek in Corbeil.
Gisteren was de schipper jarig. Een stel mensen van een andere aak,
die een eind stroomopwaarts ligt, ook Belgen, hebben een gedeelte
van de nacht op de Notre-Dame door gebracht en daar was iemand met
een accordeon bij ...
-Weet je de naam van die andere aak?
-Nee. Volgens de vrouw moet die ook doorgevaren zijn. Maigret riep
de bazin, betaalde de twee grogs.
-Waar gaan we naar toe? vroeg Janvier.
-Rijd eerst maar eens een beetje door de buurt. Er is iets wat ik
wil proberen te vinden.
Het zwarte autootje behoefde maar een paar honderd meter door de
wijk te rijden.
-Stop. Hier is het.
Men zag een lange muur vol scheuren, een ongeplaveide binnenplaats,
een aantal loodsen, sommige van hout, andere van steen, met reten
in de muren zoals bij tabaks-schuren. Boven de ingang stond te
lezen:
David Hirschfeld v.h. F. Zuber Huiden en Leer
De naam David Hirschfeld, in fel gele letters, en het v.h waren er
nog niet lang geleden bij geschilderd, want de verf was nog vers.
Janvier, die niet op de hoogte was, hield het koppelingspedaal
ingedrukt. -De melkkoe van de Lachaumes, zes jaar lang, mompelde
Maigret. Ik zal het je later wel uitleggen.
-Moet ik op u wachten?
-Ja. Ik ben in een paar minuten klaar.
Hij vond zonder moeite het kantoor, want dat woord stond op een van
de kleinste loodsen. Het zag er meer als een schuur dan als een
kantoor uit. Een typiste zat te tikken naast een kachel die op de
kachel bij de Lachaumes leek.
-Is meneer Hirschfeld ook aanwezig?
-Nee. Hij is naar het abattoir. Waar komt u voor? Hij liet zijn
politiepenning zien.
-Was u hier al in de tijd van meneer Zuber?
-Nee. Ik heb altijd bij meneer Hirschfeld gewerkt.
-Wanneer heeft meneer Zuber de zaak overgedaan?
-Ruim een jaar geleden, toen hij in het ziekenhuis opgenomen moest
worden.
-Heeft u hem nog gekend?
-Ik heb de verkoopakte getikt.
-Was hij oud?
-Hij was heel moeilijk te schatten omdat hij al ziek was, en heel
mager. Zijn kleren waren veel te wijd en hij zag even wit als die
muur daar. Maar ik weet dat hij pas achtenvijftig was.
-Heeft u zijn dochter wel eens ontmoet?
-Nee. Ik heb wel eens over haar horen spreken.
-Bij wat voor gelegenheid?
-Toen de heren over de verkoop onderhandelden. Meneer Zuber maakte
zich geen illusies over zijn gezondheid. Hij wist dat hij nog maar
enkele maanden te leven had, een jaar op zijn hoogst. De dokter had
hem dat openlijk gezegd. Daarom gaf hij de voorkeur aan een
schenking onder levenden, terwijl hij alleen op zijn eigen naam
liet staan wat er nodig was om het ziekenhuis en de dokters te
betalen. Zodoende spaarde hij een massa successierechten uit.
-Kunt u mij het bedrag ook noemen?
-Bedoelt u de prijs die meneer Hirschfeld hem betaald heeft?
Maigret knikte.
-Daar is in beroepskringen zoveel over gepraat dat ik niet geloof
dat ik uit de school klap. Driehonderd.
-Driehonderd wat?
-Miljoen, natuurlijk!
Maigret kon niet nalaten om zich heen te kijken, naar dat armzalige
schrijfbureau, de modderige binnenplaats, de loodsen die bijna
instortten en waaruit een walgelijke lucht kwam.
-En heeft meneer Hirschfeld die som contant betaald? Ze glimlachte
ietwat medelijdend.
-Een dergelijk bedrag wordt nooit contant betaald. Hij heeft een
gedeelte gestort, ik kan u niet zeggen hoeveel, maar dat kunt u hem
zelf vragen. De rest zal in termijnen over een periode van tien
jaar afbetaald worden ...
-En alles is voor de dochter van Zuber?
-Op naam van mevrouw Armand Lachaume, ja. Als u meneer Hirschfeld
wilt spreken, hij komt gewoonlijk tegen half twaalf van de
abattoirs terug, behalve op de dagen dat hij in La Villette
luncht...
Janvier keek nieuwsgierig naar Maigret toen deze peinzend en met
gebogen hoofd, alsof hij doodmoe was, naar de auto terugkwam, op de
rand van het trottoir stil bleef staan, een pijp stopte.-Ruik je
die lucht?
-Het stinkt, chef.
-Zie je die binnenplaats, die schuren? Janvier wachtte af wat er
verder zou komen.
-Welnu, mijn jongen, dat alles is driehonderd miljoen franc waard.
En weet je wie die driehonderd miljoen krijgt?
Hij schoof op de voorbank, trok het portier dicht.
-Paulette Lachaume! En nu, naar de Quai!
Tot op het ogenblik dat hij in zijn kamer kwam, met Janvier nog
steeds achter zich aan, sprak hij geen woord meer.
Maigret deed de muurkast open om zijn vochtige jas en hoed weg te
hangen, zag in de spiegel boven het fonteintje zijn gezicht en had
bijna zijn tong naar zichzelf uitgestoken, zo grauw en nors vond
hij dat gezicht, Zeker, de spiegel vervormde de beelden altijd
enigszins, maar toch had de commissaris het gevoel dat hij van de
Quai de la Gare net zo'n soort gezicht meegebracht had als dat van
de mensen die in dat zonderlinge huis woonden. Na zo lang bij de
politie gewerkt te hebben, gelooft men beslist niet meer aan
Sinterklaas, aan een wereld zoals in stichtelijke boeken of op
centsprenten wordt voorgesteld, met de rijken aan éen kant, de
armen aan de andere, eerzame burgers en schurken, modelgezinnen
die, zoals bij de fotograaf, om een waardig en vriendelijk
glimlachende huisvader geschaard zitten. Niettemin gebeurde het
wel, dat hij onbewust houvast zocht bij bepaalde herinneringen uit
zijn kinderjaren en dat hij zich als een puber geschokt voelde bij
bepaalde dingen in het leven. Dit was zelden zozeer het geval
geweest als bij de Lachaumes. Wat hem zelden overkomen was, hij had
werkelijk alle grond onder zich voelen wegzakken en hij had, nu
nog, als het ware een bittere nasmaak in de mond, voelde de
behoefte om alleen met zichzelf te zijn, in zijn eigen kamer, in
zijn stoel weg te zakken, zijn pijpen te strelen, als om zichzelf
ervan te vergewissen dat er nog een gewone, alledaagse
werkelijkheid bestond.
Het was een van die dagen waarop de lichten niet uitgingen en de
regen de gehele dag zigzagstrepen over de ruiten trok. Janvier, die
achter hem de kamer binnengekomen was, stond op instructies te
wachten.
-Was dat Loureau niet die ik in de gang zag? Loureau was een
verslaggever die al dagelijks op het bureau van de Recherche kwam
toen Maigret nog maar een gewoon inspecteur was.
-Je kunt hem wel een tip geven ...
Gewoonlijk hield hij de pers overal buiten als een onderzoek nog in
het beginstadium was, want het gebeurde wel dat de journalisten in
hun ijver om zo snel mogelijk alles te weten te komen, de sporen
uitwisten en zelfs alarmsignalen gaven aan verdachten. Het was niet
uit wraakgevoelens jegens de Lachaumes of de rechtercommissaris dat
hij de journalisten ditmaal naar de Quai de la Gare zond, maar hij
voelde zich machteloos tegenover dat huis dat zijn geheimen niet
prijs gaf, waar iedereen zweeg en waar hij moest werken met
fluwelen handschoenen aan, en hij vond het wel prettig dat de
journalisten zich ermee gingen bemoeien.
Zij behoefden niet zo voorzichtig op te treden als hij. Zij hadden
geen last van een jonge magistraat die hen op de vingers keek, of
van een advocaat zoals Radel die hem bij het minste machtsmisbruik
of de geringste onregelmatigheid de grootste moeilijkheden zou
bezorgen. -Vertel hem geen enkele bijzonderheid. Die moet hij zelf
maar uitvinden. En kom dan weer hier terug. Hij nam de telefoon van
de haak, vroeg de commissaris van Ivry aan.
-Met Maigret. Vanmorgen was u zo vriendelijk mij de hulp van uw
inspecteurs aan te bieden. Die zal ik graag aannemen. Ik had graag
dat ze eens gingen onderzoeken wat er vannacht in de buurt van het
huis gebeurd kan zijn. Begrijpt u? In het bijzonder tussen twaalf
en drie uur vannacht, bijvoorbeeld. En kunt u misschien in uw
boeken het tegenwoordige adres voor me vinden van Véronique
Lachaume, de zuster van de overledene, die enige jaren geleden het
huis uitgegaan moet zijn? Belt u even zodra u het heeft? Dank u.
Tot straks.
Hij had Lucas ook per telefoon kunnen bereiken, maar als hij een
van de inspecteurs moest hebben, stond hij liever op uit zijn stoel
en liep naar de tussendeur die hem van de kamer van de inspecteurs
scheidde. Dat was niet om hen te controleren maar om de stemming
eens even op te nemen.
-Kun je even komen, Lucas?
Ze zaten die morgen minstens met zijn zessen in het grote vertrek,
wat veel was voor de maandag.
-En hoe staat het met de Pastoor? vroeg hij eerst, toen hij weer
achter zijn bureau zat.
-Ik heb het proces-verbaal van zijn gevangenneming opgemaakt.
-En hoe ging dat?
-Best. We hebben wat gepraat. Weet u wat ik ontdekt heb, chef? Hij
is eigenlijk blij dat hij verraden is, zelfs al is het door zijn
vrouw. Dat heeft hij niet met zoveel woorden bekend, maar ik heb
wel begrepen dat hij het veel erger gevonden zou hebben als we hem
gepakt hadden zonder dat die tip bij ons binnengekomen was, of
doordat hij een fout gemaakt had.
Dat was bijna een verfrissing, na de Lachaumes. Het verbaasde
Maigret niet. Het was niet de eerste keer dat hij bij mannen zoals
de Pastoor echte beroepstrots waarnam.
-Hij vindt het natuurlijk niet leuk om de nor in te gaan, en ook
niet dat zijn vrouw hem verraden heeft om met een ander te gaan
zitten minnekozen. Maar hij is niet buiten zichzelf van
verontwaardiging en hij praat niet over wraak nemen als hij weer
vrij komt. Toen hij op de antropometrische afdeling was en zich
uitgekleed had, keek hij me aan met een spottend gezicht en
mompelde:
-Je moet toch ook wel een verdomde idioot zijn om te willen trouwen
als je zo'n kanis hebt als ik!'
Maigret had Lucas geroepen om hem instructies te geven.
-Ga jij Corbeil eens opbellen. Dan moet je de motorbrigade vragen
of ze eens willen gaan kijken bij de meelfabriek of de aak
Notre-Dame daar aangekomen is. Als die er nog niet is, kunnen ze
hem vinden bij de laatste sluis. De boot lag vannacht in de haven
van Ivry, recht tegenover het huis van de Lachaumes. Er was een
feestje aan boord, dat tot diep in de nacht geduurd heeft. Het is
mogelijk, dat iemand licht in het huis gezien heeft, of mensen
heeft zien lopen. Er was nog een schippers-familie op het feest en
ik zou de naam van die mensen en van hun schip graag willen weten,
en waar we ze zouden kunnen vinden.
Heb je het begrepen?
-Jawel, chef.
-Dat is alles, ouwe jongen. Janvier was binnengekomen.
-En wat moet ik doen?
Dat was steeds, bij elk onderzoek weer, het onaangenaamste moment,
het moment waarop men niet goed weet in welke richting men moet
zoeken.
-Bel jij dokter Paul op, die zal nu wel klaar zijn met de autopsie.
Misschien kan hij je nog verdere bijzonderheden geven voor hij zijn
rapport wegstuurt. Ga dan naar het laboratorium en kijk of ze daar
soms nog iets ontdekt hebben.
Maigret bleef alleen met zijn pijpen en koos er éen uit, de oudste,
die hij langzaam stopte terwijl hij naar de regen staarde die langs
de ruiten stroomde.
-Driehonderd miljoen! ... mompelde hij een paar maal, terwijl hij
in gedachten het vervallen huis op de Quai de la Gare weer voor
zich zag, het kacheltje in de salon, de oude meubelen die mooi
geweest waren en die opnieuw bekleed waren met allemaal
verschillende stoffen, de ijskoude radiatoren, de grote salon
beneden, de bibliotheek en de biljartkamer waar men elk ogenblik
verwachtte geestverschijningen te zien opdoemen. Hij haalde zich
ook het ietwat scheve gezicht van Armand Lachaume voor de geest,
die een zwakkeling was - dat zag men onmiddellijk -, misschien een
lafaard, en die in de schaduw van zijn broer geleefd scheen te
hebben.
-Wie is er vrij van jullie? vroeg hij op de drempel van de kamer
van de inspecteurs.
Torrence sprong het eerst van zijn stoel op, alsof hij op school
zat.
-Kom eens even hier, Torrence. Ga zitten. Je moet naar de Quai de
la Gare in Ivry gaan. Ik heb liever niet dat je in het huis komt,
ook niet in de fabriek of het kantoor. Ik veronderstel dat het
personeel, althans een gedeelte ervan, om twaalf uur naar buiten
komt om koffie te gaan drinken.
-Probeer zo veel mogelijk uit ze te krijgen en probeer vooral een
antwoord te krijgen op deze vragen:
Ten eerste: hebben de Lachaumes een wagen en welk merk?
Ten tweede: wie rijdt er gewoonlijk mee en is er gisteravond mee
gereden?
Ten derde: eet Paulette Lachaume vaak in de stad? Weten ze met wie?
En hebben ze een idee van wat ze daarna doet?
Ten vierde: hoe is de verhouding met haar man? Ik vertel je maar
vast dat ze een aparte slaapkamer hebben. Ten vijfde: hoe was de
verhouding met haar zwager? ... Heb je het genoteerd? En dan zou ik
nog wel graag willen weten wie de vrouw van Léonard Lachaume was.
Ze is een jaar of acht geleden gestorven. Haar meisjesnaam. Haar
familie. Was ze rijk? Waaraan is ze gestorven ...?
De dikke Torrence maakte zonder een spier te vertrekken
aantekeningen in zijn boekje.
-Ik geloof wel, dat dat alles is. En, er is natuurlijk haast
bij.
-Ik ga al, chef.
Had hij niets vergeten? Als die rechter-commissaris en die advocaat
er niet bij geweest waren, zou hij wel langer op de Quai de la Gare
gebleven zijn en zelf, rechtstreeks, bepaalde vragen gesteld
hebben. Hij zou ook graag, al was het alleen maar uit
nieuwsgierigheid, een bezoek gebracht hebben aan de slaapkamer van
Armand Lachaume, en vooral aan die van zijn vrouw. Zag het er bij
haar, de erfgename van driehonderd miljoen franc, even kaal en
vervallen uit als bij de rest van de familie?
Het was bij twaalven en hij had Angelot beloofd te zullen opbellen.
Hij vroeg de verbinding aan.
-Met Maigret. Ik kom u even verslag uitbrengen, zoals u mij
gevraagd had. Veel belangrijks heb ik niet te melden, alleen dat
Paulette Lachaume de dochter is van een handelaar in huiden, een
zekere Zuber, die haar minstens driehonderd miljoen franc nagelaten
heeft.
Even een stilte aan de andere kant van de lijn, toen kwam de
rustige stem van de jonge magistraat:
-Weet u dat zeker?
-Vrijwel. Ik krijg zo dadelijk de bevestiging.
-Beschikt ze allang over die som?
-Een jaar ongeveer, als mijn inlichtingen juist zijn. Toen Zuber
hoorde dat de doktoren hem opgegeven hadden, heeft hij zijn dochter
een schenking onder levenden gedaan om zo weinig mogelijk aan de
fiscus te betalen.
-Paulette Lachaume is toch buiten gemeenschap van goederen gehuwd,
is het niet?
-Dat hebben ze ons vanmorgen verteld. Ik heb dat nog niet
geverifieerd.
-Ik dank u. Blijft u mij op de hoogte houden. Heeft u verder
niets mee te delen?
-Mijn mensen zijn met het gewone routinewerk bezig. Nauwelijks had
hij de hoorn neergelegd of hij nam hem weer op.
-Wilt u mij mr. Radel geven, alstublieft.
De advocaat bleek echter niet thuis te zijn, wel werd hij voor de
lunch verwacht.
-Belt u het huis van de familie Lachaume op de Quai de la Gare eens
op. Misschien is hij daar nog.
Hij was er inderdaad, hetgeen Maigret te denken gaf.
-Er zijn nog een paar dingetjes die ik graag zou willen weten,
meneer Radel. Daar ik weet dat u liever niet heeft dat uw cliënten
te veel lastig gevallen worden, kom ik maar even bij u. Om te
beginnen, hoe heet de notaris van de familie Lachaume?
-Een ogenblikje ...
Er volgde een vrij lange stilte en het was duidelijk dat de
advocaat de microfoon zorgvuldig met zijn hand afdekte.
-Bent u daar, commissaris? Ik begrijp niet waar u heen wilt, maar
mijn cliënten hebben er geen bezwaar tegen dat ik u die naam zeg.
Het is mr. Barbarin, op de Quai Voltaire.
-En die mr. Barbarin heeft zeker ook het testament van meneer
Léonard onder zijn berusting, aangenomen dat hij er een nagelaten
heeft?
-Dat denk ik wel, al betwijfel ik of er wel een testament bestaat,
want ik heb de familie er nooit over horen spreken.
-Is de zoon van meneer Léonard... Jean-Paul heet hij, geloof ik ...
uit school thuisgekomen?
-Een ogenblikje, alstublieft.
Weer een stilte. Dit keer was de microfoon niet zo goed afgedekt en
Maigret hoorde een verward geluid van stemmen.
-Hij komt niet thuis. Zijn oom heeft het per telefoon met de school
geregeld dat hij daar blijft.
-Als interne leerling?
-Tot nader order, ja. Zijn kleren, toiletgerei enzovoorts worden
aanstonds naar de school gebracht. Is dit alles wat u wilde
weten?
-Zoudt u aan mevrouw Lachaume, de jonge mevrouw wel te verstaan, de
naam van haar eigen notaris willen vragen, degene die de erfenis
van haar vader behandeld heeft en waarschijnlijk ook haar
huwelijkscontract? Ditmaal duurde de stilte zo lang dat Maigret
zich afvroeg of men aan de andere kant van de lijn niet opgehangen
had. Eén keer ving Maigret de stem van de advocaat op, die kwaad
scheen te zijn en luid en met nadruk zei:
-Maar als ik u nu toch zeg ...
Weer stilte. Verzetten de Lachaumes zich? Was Radel bezig ze ervan
te overtuigen dat de politie toch te weten zou komen wat ze weten
wilde? Wie was met de advocaat aan het redetwisten? Armand
Lachaume? Zijn vrouw? En waren de beide oudjes, die er al als
familieportretten uitzagen, getuige van dat twistgesprek?
-Hallo! ... Neemt u mij niet kwalijk, commissaris .. . Wij werden
even gestoord en daardoor kon ik mij niet direct met uw vraag
bezighouden .. . De erfenis van wijlen de heer Zuber is
geliquideerd door mr. Léon Wurmster in de Rue de Rivoli... Heeft u
de naam verstaan? ... Wurmster ... Léon ... Ik noem de voornaam
erbij, want er is ook een Georges Wurmster, een notaris in Passy...
Het huwelijkscontract heeft mr. Barbarin in orde gemaakt...
-Ik dank u zeer.
-Hallo! ... Wacht u nog even ... Ik zal u graag alle verdere
inlichtingen geven die u nog mocht wensen...
In tegenstelling tot wat u misschien zoudt denken, hebben mijn
cliënten absoluut niet de bedoeling iets voor de politie te
verbergen ... Wat zoudt u nog willen weten?
-In de eerste plaats, de inhoud van het huwelijkscontract ...
-Buiten gemeenschap van goederen.
-Is dat alles?
-Het vermogen van mevrouw Lachaume gaat naar haar eventuele
kinderen.
-En bij ontstentenis van kinderen?
-Naar de langst levende.
-Het betreft, als ik mij niet vergis, een som van meer dan
driehonderd miljoen franc?
-Een ogenblik.
Het duurde niet lang.
-Dat bedrag is wel enigszins overdreven, maar het ligt toch wel in
die orde van grootte.
-Ik dank u zeer.
-Ik had de indruk dat u nog inlichtingen op andere punten
wenste.
-Voorlopig niet, dank u.
Hij belde mr. Barbarin op maar het duurde vrij lang eer hij hem aan
het toestel kreeg, want de notaris was in conferentie.
-Met commissaris Maigret. Ik veronderstel dat het u al bekend is
dat een van uw cliënten, de heer Lachaume, vannacht overleden
is?
De notaris, die door die vraag overvallen werd, antwoordde:
-Dat heb ik zojuist vernomen, ja.
-Per telefoon?
-Ja.
-Ik vraag u niet om uw beroepsgeheim te schenden, notaris, maar ik
moet weten of de heer Lachaume een testament nagelaten heeft.
-Niet dat ik weet.
-Hij heeft er dus geen gemaakt in uw tegenwoordigheid en hij heeft
nooit een dergelijk stuk aan u ter bewaring gegeven?
-Nee. Hij heeft daar stellig nooit behoefte aan gevoeld.
-Waarom niet?
-Omdat hij behalve de aandelen van de biscuitfabriek geen enkel
vermogen bezat, en die aandelen zijn waardeloos.
-Nog een ogenblikje, notaris, ik ben nog niet klaar. Lachaume was
weduwnaar. Zoudt u mij de naam van zijn vrouw kunnen zeggen?
-Marcelle Donat.
Daarvoor had hij zijn dossiers niet behoeven op te slaan.
-Uit wat voor soort gezin kwam ze?
-Heeft u wel eens gehoord van de firma Donat en Moutier?
Maigret had die twee namen vaak op steigers en schuttingen zien
staan. Het was een groot bouwbedrijf.
-Had ze een bruidsschat?
-Ja zeker.
-Kunt u mij het bedrag noemen?
-Alleen op last van de rechter-commissaris.
-Goed, dan laten we dat rusten. Maar het was zeker wel een
aanzienlijk bedrag, gezien de financiële positie van haar
vader?
Stilte.
-Ze zijn zeker buiten gemeenschap van goederen getrouwd?
-Hierop moet ik weer hetzelfde antwoorden.
-Kunt u mij ook niet vertellen waaraan mevrouw Lachaume gestorven
is?
-Daar kan de familie u beter over inlichten dan ik.
-Ik dank u, notaris.
Het was nog niet meer dan een achtergrond, wat zich begon af te
tekenen. De meeste personen bleven nog vaag, onomlijnd, met hier en
daar een scherper trekje. De gebroeders Lachaume waren elk, een
zeker aantal jaren na elkaar, met een rijk jong meisje getrouwd,
eerst Léonard, daarna Armand.
Beide meisjes hadden een bruidsschat meegebracht die waarschijnlijk
zeer aanzienlijk was en waarvan, naar het scheen, niets meer over
was.
Was het niet dank zij deze injecties dat de biscuitfabriek die in
1817 gesticht en vroeger een bloeiend bedrijf geweest was, nog
bestond?
Maar nu schenen de dagen van het bedrijf toch geteld. Maigret vroeg
zich af, of die pakjes wafeltjes met hun kartonachtige nasmaak,
zelfs in de kleine dorpswinkeltjes op het platteland, nog wel
verkocht werden. Die twee oude mensen in de salon, die door een
gietijzeren kachel verwarmd werd, leefden bijna geen eigen leven
meer, maar waren evenals het biljart beneden en de kristallen
lichtkroon nog slechts getuigen van het verleden.
En Armand Lachaume tenslotte, was dat wel een wezen van vlees en
bloed, was hij niet de schim van zijn broer, een ietwat
onwezenlijke dubbelganger? Desondanks was er een wonder gebeurd,
dat al jaren duurde; hoezeer ook in verval, de fabriek bestond nog
en nog steeds rookte de hoge schoorsteen. Het bedrijf voorzag in
geen enkele behoefte, voldeed aan geen enkele economische norm. Wel
was het eenmaal bloeiend geweest, ja, beroemd zelfs in de tijd toen
de ondernemingen nog klein waren, maar modernere lichamen hadden
zich meester gemaakt van de markt, die door twee of drie grote
merken beheerst werd. Logisch gesproken had de biscuitfabriek op de
Quai de la Gare allang ter ziele moeten zijn. Welke wil had haar
ondanks alles in leven gehouden? Het viel moeilijk aan te nemen dat
dat Félix Lachaume was, de eerbiedwaardige, zwijgende grijsaard,
die zich geen rekenschap meer scheen te geven van wat om hem heen
gebeurde.
Sedert hoe lang al was hij niet meer dan een decoratief element?
Bleef over Léonard. Het feit dat het Léonard was die gestorven was,
verklaarde ten dele de ontsteltenis van de familie, hun koppig
zwijgen, of liever hun weinige mededeelzaamheid, het beroep dat ze
in hun radeloosheid op een advocaat gedaan hadden. Kon men zich
niet voorstellen dat Léonard degene geweest was die tot de laatste
nacht voor iedereen gedacht, voor iedereen gewild had? Zelfs voor
Paulette Lachaume? Die laatste vraag was moeilijker en Maigret
trachtte zich de jonge vrouw voor de geest te halen zoals zij 's
morgens voor hem verschenen was, met ongekamd haar en in een nogal
goedkope blauwe peignoir. Wat hem verbaasd had was, dat hij in dat
huis, in die familie, een jonge vrouw aangetroffen had die een
zekere vitaliteit bezat, en zelfs de vitaliteit van een jong dier.
Hij had niet kunnen zeggen of ze knap was, maar hij had er een eed
op kunnen doen dat ze een grote aantrekkingskracht op de mannen
uitoefende. Ja, hij had graag haar slaapkamer gezien en hij vroeg
zich af, of die er anders uitzag dan de rest van het huis. Hij
vroeg zich ook af hoe Paulette in die familie gekomen was, waarom
ze met zo'n onbenullig man als Armand getrouwd was, met wie ze niet
op éen kamer sliep. Er waren nog meer vragen. Ja, er waren er zó
veel, dat hij er tegen opzag ze alle onder het oog te zien en dat
maar liever uitstelde. De telefoon rinkelde en hij nam de hoorn
op.
-Met Maigret. Het was Lucas.
-Ik heb Corbeil aan de lijn. Ze hebben de schippers al ondervraagd.
Wilt u de motorbrigade zelf even hebben? Hij zei ja en hij hoorde
de stem van een inspecteur van de motorbrigade van Corbeil.
-Ik heb de Notre-Dame gevonden, commissaris. Hij lag bij de sluis.
De schippers en zijn zoon hebben een verschrikkelijke kater en ze
herinneren zich niet veel meer. Ze hebben bijna de hele nacht
muziek gemaakt en gezongen, en ondertussen alsmaar gegeten en
gedronken. Ze zijn allebei van tijd tot tijd naar het dek gegaan om
hun overmatig vocht in de Seine te deponeren. Ze hebben er niet op
gelet wat er op de kade gebeurde.
Ze hebben wel licht gezien in verschillende vensters van een groot
huis, maar ze weten niet of dat het huis vlak tegenover het schip
was of een ander. Die vrienden van hen heten Van Cauwelaert en hun
boot De Twee Gebroeders. Het zijn Vlamingen. Ze moeten nu bezig
zijn ergens langs het St. Martinkanaal te lossen. Ik betwijfel of
die u meer kunnen vertellen want in ieder geval éen van de broers
was zó dronken, dat ze hem naar zijn schip hebben moeten terug
dragen.
-Hoe laat was dat?
-Om vier uur ongeveer.
Maigret liep nogmaals naar de deur van de aangrenzende kamer. Er
zaten nog maar drie inspecteurs.
-Heb jij het erg druk, Bonfils?
-Ik ben een rapport aan het afmaken, maar daar is geen haast
mee.
-Ga jij dan eens vlug naar het St. Martinkanaal en zoek een
Belgische aak op die daar ergens ligt, De Twee Gebroeders ...
Hij gaf zijn instructies en ging terug naar zijn kamer, besloot
koffie te gaan drinken toen de telefoon opnieuw ging.
-Met Janvier, chef. Ik heb nog niet veel bijzonders maar ik wou u
toch liever vast op de hoogte brengen. De Lachaumes hebben behalve
twee oude bestelwagens om biscuit af te leveren en een vrachtauto
die al jaren buiten gebruik is, ook een personenwagen. Het is een
blauwe Pontiac die op naam van Paulette Lachaume staat. Haar man
rijdt zelf niet. Ik weet niet of het waar is, maar hier in de buurt
beweren ze dat hij aan toevallen lijdt.
-Reed Léonard wel eens met die Pontiac?
-Ja. Hij gebruikte hem samen met zijn schoonzuster.
-En gisteravond?
-Toen heeft Paulette de auto niet gebruikt. Maar toen ze
gisteravond tegen zessen uitging, stond de wagen voor de deur.
-Weet je ook of zij met een taxi weggegaan is?
-Dat weet ik niet zeker, maar het is wel waarschijnlijk. Naar wat
ik over haar gehoord heb, is het geen vrouw om met de metro of de
bus te reizen.
-Is Léonard ook uitgeweest?
-Daar zijn de inspecteurs van Ivry mee bezig, ze ondervragen de
bewoners van de Quai. Volgens de dienstdoende agenten stond de
blauwe auto om acht uur niet meer voor de deur. Een van hen gelooft
dat hij hem 's avonds tegen tienen heeft zien terugkomen maar hij
was nog al ver van het huis en hij heeft hem niet naar binnen zien
rijden.
-Wie zat er achter het stuur?
-Daar heeft hij niet op gelet. Hij herinnert zich alleen maar een
blauwe Pontiac die van de stad kwam en naar de Quai reed.-Is dat
alles?
-Nee. Ik heb het adres van de zuster. Het was niet gemakkelijk om
dat te vinden, want ze is in de laatste jaren wel vijf of zes maal
verhuisd.
-Kwam ze nog steeds geregeld bij haar familie?
-Het schijnt van niet. Ze woont op het ogenblik in de Rue Francois
Ier, no. 17 bis.
-Getrouwd?
-Ik geloof het niet. Zal ik naar de Rue Fran$ois Ier toe gaan?
Maigret aarzelde, dacht aan zijn lunch, aan zijn vrouw die op de
Boulevard Richard-Lenoir op hem wachtte, haalde zijn schouders
op.
-Nee. Dat doe ik wel. Blijf jij daar maar rondsnuffelen en bel me
af en toe eens op.
Hij was nieuwsgierig om de derde telg van de Lachaumes te
ontmoeten, die naar hij zich voorstelde, anders dan de anderen
moest zijn omdat zij de enige was die het huis uitgegaan was.
Hij trok zijn overjas aan die nog vochtig was, aarzelde of hij zich
door een dienstauto zou laten brengen. Evenals Armand Lachaume reed
hij niet zelf en hij zou dan iemand mee moeten nemen.
Hij had geen zin om te praten. Toen hij buiten stond, liep hij in
de richting van de Place Dauphine en hij wist dat hij op het
laatste moment nog even een café zou inschieten om een glas te
drinken. Aan de bar vond hij inspecteurs van andere afdelingen,
geen enkele van de zijne want die waren allemaal onderweg.
-Wat zal het zijn, meneer Maigret?
-Een grog.
Omdat hij met een grog begonnen was, bleef hij daar maar bij, al
was het er de tijd niet voor. De mannen van de Quai behoefden niet
lang naar hem te kijken om te begrijpen dat ze hem maar beter niet
konden aanspreken. Er waren er zelfs die plotseling fluisterend
begonnen te spreken. Hij was onbewust bezig de bewoners van het
huis in Ivry in hun omgeving te zien, zich hen voor te stellen in
hun dagelijks leven, wat niet gemakkelijk was. Ze schenen,
bijvoorbeeld, hun maaltijden gezamenlijk te gebruiken. Hoe gedroeg
een Paulette zich in het bijzijn van de beide oude mensen? Hoe was
haar houding tussen de teruggetrokken, in zichzelf gekeerde man die
haar echtgenoot was, en haar zwager die de ziel van de familie
scheen te zijn?
En 's avonds? ... Waar was ieder dan? ... Wat deden ze? ... Hij had
geen radio gezien, geen televisie ... Om dat enorme huis te
onderhouden, al werd dan een gedeelte ervan verwaarloosd, beschikte
men alleen maar over een dienstbode van bijna tachtig jaar! En dan
was daar nog de jongen, Jean-Paul, die men zojuist, plotseling, op
het internaat van de school gedaan had, maar die tot nu toe iedere
middag uit school thuisgekomen was.
Hoe voelde en hoe gedroeg een kind van twaalf jaar
zich in dat milieu?
-Taxi!
Hij liet zich naar de Rue Francois Ier brengen en ging, in zijn
hoekje zittend, door met zich het huis voor te stellen op de
verschillende uren van de dag. Zonder die rechter-commissaris die
steeds overal bij had willen zijn, zou hij er waarschijnlijk wel
meer van geweten hebben. Hij had in het bijzonder de indruk dat,
als hij Armand Lachaume maar een tijdlang op een bepaalde manier
had ondervraagd, hij hem wel aan het praten gekregen had.
-We zijn er, commissaris!
Hij betaalde, keek naar het grote huis met zijn zes verdiepingen
waarvoor ze waren blijven staan. In de straatverdieping was een
modemagazijn gevestigd en verschillende koperen platen gaven de
naam aan van bekende zaken. Hij liep de ingang in, deed de glazen
deur van een loge open die er keurig en bijna luxueus uitzag. De
poes zag hij niet. Het rook er niet naar uien en de conciërge was
jong en innemend. Hij liet zijn penning zien en zei:
-Commissaris Maigret.
Ze wees hem onmiddellijk een stoel aan die met rood velours bekleed
was.
-Mijn man heeft u meermalen gereden en hij heeft vaak over u
gesproken. Hij is taxichauffeur. Hij heeft nachtdienst...
Ze wees naar een gordijn dat de loge van de slaapkamer
scheidde.
-Hij is daar. Hij slaapt...
-Woont hier in huis een zekere juffrouw Lachaume? Waarom glimlachte
ze geheimzinnig bij die vraag, alsof ze een binnenpretje had?
-Véronique Lachaume, ja. Moet u haar hebben?
-Woont ze allang hier?
-Wacht eens even... Dat is gemakkelijk te zeggen, want ze heeft de
vorige maand juist weer opnieuw ingehuurd ... Dat is dus iets meer
dan drie jaar ...
-Op welke etage?
-Op de vijfde, een van de twee appartementen die een groot balkon
hebben.
-Is ze thuis op het ogenblik?
Ze schudde van nee, glimlachte opnieuw.
-Werkt ze?
-Ja. Maar niet om deze tijd. Maigret begreep het verkeerd.
-U bedoelt dat ze ...
-Nee. Het is niet wat u denkt. Kent u Amazone , hier vlakbij, in de
Rue Marbeuf?
Maigret wist wel dat er een café van die naam bestond maar hij was
er nooit geweest. Hij herinnerde zich alleen een glazen deur,
tussen twee winkels, een néonreclame, foto's van vrouwen in een
minimum aan kleding.
-Is zij de eigenares daarvan? vroeg hij.
-Nee, dat niet. Ze is daar barmaid en tegelijkertijd
animeermeisje.
-Het publiek daar is een beetje... bijzonder, is het niet?
De conciërge scheen dat erg grappig te vinden.
-Ik geloof dat er heel weinig mannen komen. Maar je ziet er vrouwen
in smoking ...
-Ik begrijp het. Als het zo ligt, komt juffrouw Lachaume zeker
zelden voor vier uur 's nachts thuis?
-Vijf uur, half zes... Vroeger was het altijd om die tijd ... Maar
de laatste maanden gebeurt het wel dat ze helemaal niet thuis
komt...
-Heeft ze een verhouding?
-Ja, een echte, met een man.
-En weet u wie dat is?
-Ik kan u wel zeggen hoe hij er uit ziet: een man van een jaar of
veertig, goed gekleed, die in een Panhard rijdt waarvan de kap open
kan.
-Gebeurt het wel dat hij een deel van de nacht hierboven
blijft?
-Dat is twee of drie keer voorgekomen. Maar ze gaat meestal liever
naar hem toe.
-Weet u niet waar hij woont?
-Ik heb het idee dat het niet ver hier vandaan is. Juffrouw
Véronique, zoals ik haar noem, doet haar boodschappen altijd met
een taxi. Ze houdt niet van de metro of de bus. Maar als ze niet
thuis slaapt, zie ik haar altijd lopend thuiskomen, waaruit ik
afleid dat ze niet van ver komt.
-Weet u ook het nummer van die Panhard?
-Het begint met zevenenzeventig... Ik zou er een eed op durven doen
dat het op een drie eindigt, maar verder weet ik het niet...
Waarom? ... Is het dringend?
In het beginstadium van een onderzoek is alles dringend, want men
weet nooit hoe de dingen zich plotseling kunnen ontwikkelen.
-Heeft ze telefoon?
-Natuurlijk.
-Hoe ziet het appartement er uit?
-Het zijn drie mooie kamers met een badkamer. Ze heeft het met veel
smaak ingericht. Ik heb idee dat ze heel royaal haar brood
verdient.
-Is het een aardig iemand?
-Wou u weten of ze knap is?
Weer tintelden de ogen van de conciërge.
-Ze is vierendertig en ze probeert niet jonger te lijken dan ze is.
Ze is dik, met wel tweemaal zoveel buste als ik. Ze draagt haar
haar kortgeknipt, zoals een man, en als ze uitgaat heeft ze altijd
een mantelpakje aan. Ze heeft een beetje een grof gezicht maar toch
prettig om naar te kijken, misschien omdat ze altijd in een goed
humeur is en kijkt of ze zich nergens iets van aantrekt. Maigret
begon nu beter te begrijpen waarom de jongste het huis van de
Lachaumes zo spoedig mogelijk had willen verlaten.
-Heeft ze voor die laatste verhouding waar u over sprak, nog andere
avonturen gehad?
-Vrij vaak ja, maar die duurden altijd maar heel kort. Ze kwam wel
eens met iemand thuis, tegen vijf uur 's morgens, zoals ik u al
zei. En dan zag je steevast om een uur of drie 's middags een man
weggaan, die de andere kant opkeek en dicht langs de muren liep
...
-Anders gezegd, dit is haar eerste echte liaison sedert ze hier
woont?
-Dat geloof ik wel.
-Lijkt ze echt verliefd?
-Ze is vrolijker dan ze ooit geweest is. Dus trekt u zelf de
conclusie maar.
-Hoe laat zou ik haar thuis kunnen treffen, denkt u?
-Alles is mogelijk. Ze kan op het eind van de middag thuiskomen,
maar het kan ook zijn dat ze regelrecht naar het café gaat zonder
hier aan te komen. Dat is twee of drie keer gebeurd. Zou ik mijn
man niet even wakker maken? Als hij hoort dat u geweest bent en dat
hij u misgelopen is ...
Maigret haalde zijn horloge tevoorschijn.
-Ik heb haast nu, maar ik kom zeker nog terug ... Enkele minuten
later stond hij voor de vrouwenfoto's die aan de ingang van Amazone
hingen. De deur, met traliewerk ervoor, was gesloten en er was geen
bel.
Een loopjongen keek spottend achterom, naar die oudere heer die een
en al aandacht scheen voor die pikante foto's, en toen Maigret dat
zag, liep hij haastig door terwijl hij binnensmonds een lelijk
woord mompelde.
Dat Maigret, wanneer hij met een onderzoek bezig was, zelden thuis
kwam eten, was eigenlijk niet zozeer - en zijn vrouw had daar
ongetwijfeld allang een vermoeden van om tijd te winnen alswel om
alleen met zijn gedachten te zijn, zoals iemand die wil uitslapen
en zich 's morgens nog eens in zijn dekens wikkelt en zich
ineen-rolt om helemaal gehuld te zijn in zijn eigen geur. Waar het
om ging, dat was door te dringen in het huiselijk en persoonlijk
leven van anderen en nu bijvoorbeeld, terwijl Maigret met zijn
handen in zijn zakken op straat liep, vertoefden zijn gedachten nog
steeds in de verbijsterende sfeer van het huis op de Quai de la
Gare. Was het niet alleszins natuurlijk dat hij er niet toe komen
kon, om naar huis te gaan waar hij zijn interieur, zijn vrouw, zijn
meubels zou terugvinden, een gevestigde orde, een wereld die geen
enkel punt van aanraking had met die min of meer gedegenereerde
Lachaumes? Dat zich terugtrekken in zichzelf maakte met nog andere
gewoonten, met zijn legendarische slechte humeur in zulke dagen,
zijn gebogen rug, zijn norse manieren, deel uit van een techniek
die hij onbewust in de loop der jaren ontwikkeld had .
Dat hij bijvoorbeeld tenslotte een Elzassisch restaurant binnenliep
waar hij aan een tafeltje bij het raam ging zitten, was ook geen
zuiver toeval. Hij had er die middag behoefte aan om zichzelf
stevig met twee benen op de grond te voelen. Hij wilde zich log,
massief voelen. Het deed hem goed dat de dienster die de
klederdracht van haar geboortestreek droeg, stevig en gezond was,
goedlachs, met kuiltjes in haar wangen en krullend blond haar,
eenvoudig en ongecompliceerd. In deze omstandigheden leek een
portie zuurkool het aangewezen gerecht, dat hier royaal en
overvloedig gegarneerd werd opgediend, met glimmende worstjes en
zachtroze pekelvlees.
Toen hij zijn bestelling gedaan had - met bier, want dat hoorde
daarbij - ging hij zijn vrouw opbellen. Ze uitte haar
nieuwsgierigheid in drie korte vragen.
-Een moord?
-Zoiets, ja.
-Waar?
-In Ivry.
-Een moeilijk geval?
-Ik geloof het wel.
Ze vroeg hem niet of hij 's avonds thuis kwam eten, want ze wist
van te voren dat ze hem misschien een of twee dagen niet zien
zou.
Hij at werktuiglijk, ledigde twee grote glazen bier, dronk zijn
koffie terwijl hij naar de regen staarde die nog steeds viel in
schuine, bijna horizontale vlagen en naar de voorbijgangers die
voorovergebogen liepen met hun paraplu als een schild vóór zich.
Hij was zijn stijve nek vergeten. Dat was zeker door de beweging
overgegaan. Toen hij even na tweeën op zijn kamer terugkwam, lagen
er verscheidene boodschappen op hem te wachten.
Hij nam de tijd om gemakkelijk te gaan zitten, een verse pijp te
stoppen en het gietijzeren kacheltje op de Quai de la Gare deed hem
terugverlangen naar de kachel die daar veel op leek en die hij nog
lang op zijn kamer gehouden had na de aanleg van de centrale
verwarming, maar die tenslotte door Openbare Werken weggehaald
was.
Jarenlang had men geglimlacht om zijn manie om twintig keer per dag
het vuur op te poken, want hij hield ervan de gloeiende as te zien
vallen, zoals hij ook hield van het geloei der vlammen bij iedere
windvlaag. De eerste boodschap die hem onder de ogen kwam, was van
een der inspecteurs uit Ivry.
Een zekere Mélanie Cacheux, huisvrouw, die in het huis naast de
Lachaumes woonde, was de vorige dag haar zuster gaan opzoeken in de
Rue Saint-Antoine. Ze was er blijven eten en was tegen negen uur 's
avonds met de metro weer naar huis gegaan.
Toen ze bij haar huis kwam, had ze de blauwe Pontiac voor de
biscuitfabriek zien staan. Léonard Lachaume was bezig de twee grote
deuren open te zetten en terwijl ze in haar tas de sleutel zocht,
was hij in de auto gaan zitten en had die naar binnen gereden. Ze
had niet met hem gepraat, want al woonde ze al vijftien jaar op de
Quai, ze sprak de Lachaumes nooit, ze kende ze alleen maar van
gezicht.
De inspecteur had Mélanie Cacheux gevraagd of ze er wel zeker van
was. Ja, ze wist zeker dat het meneer Léonard was, de oudste van de
broers. Ze voegde eraan toe, wat Maigret al wist:
-Trouwens, de jongste rijdt nooit zelf.
Was Léonard Lachaume daarna weer opnieuw uitgegaan? In ieder geval
niet op dat moment. De vrouw woonde op de eerste verdieping, aan de
straatkant. Toen ze uitging, had ze de ramen opengezet om te
luchten. Toen ze thuiskwam, was ze naar het raam gelopen en ze had
de zware deuren horen sluiten, en het bekende geluid van de
knarsende grendels. Ze had werktuiglijk een blik op het trottoir
geworpen, maar ze had niemand gezien.
Het tweede briefje was van inspecteur Bonfils, die Maigret naar het
St. Martinkanaal gestuurd had. Hij had De Twee Gebroeders gevonden
die bezig was bakstenen te lossen. Bonfils had verscheidene
kroegjes moeten aflopen voor hij éen van de beide broers vond, Jef
van Cauwelaert, die het feest van de vorige nacht scheen te willen
voortzetten. Jef was in de loop van de avond en van de nacht
verscheidene malen naar het dek gegaan. Niet hij, maar zijn broer
had accordeon gespeeld. Een van de keren had hij geluid gehoord op
de kade. Een typisch geluid, dat hem had doen opkijken terwijl hij
stond te wateren:
-Alsof er glas fijngestampt werd, weet u wel?
Het kwam van de muur van de biscuitfabriek. Er was niemand op het
trottoir, niemand langs de muur. Ja, hij wist zeker dat hij een
hoofd boven de muur had zien uitsteken, het hoofd van iemand die
aan de andere kant, op de binnenplaats, op een ladder moest staan.
Hoe ver van het huis af? Ongeveer tien meter. En op dat moment had
Jef van Cauwelaert nog maar vijf of zes glaasjes jenever
gedronken.
Maigret haalde de plattegrond die de Identificatiedienst getekend
had, voor de dag. De plaats waar de glasscherven op de muur
fijngeslagen waren, was met een kruisje aangegeven, het was een
meter of twaalf van het huis af. En op minder dan drie meter
daarvandaan stond een straatlantaarn, wat de verklaring van de
schipper zeer plausibel maakte.
Bonfils had precies de tijd willen weten, om er zeker van te zijn
dat het niet een van de latere keren was geweest dat de man naar
het dek gegaan was. - Dat is gemakkelijk na te gaan, want de taart
was nog niet aangesneden.
Bonfils was aan boord teruggekeerd om de vrouw van Jef te
ondervragen. Ze had tegen half elf taart gesneden. Maigret nam het
allemaal in zich op zonder te trachten die inlichtingen met de
andere gegevens te combineren en er conclusies uit te trekken. Hij
keek een derde briefje door, ook uit Ivry, en dat een bericht
bevatte dat slechts enkele minuten na het eerste binnengekomen was.
Die stukjes papier die slechts enkele regels bevatten, waren elk de
neerslag van uren lang in de regen lopen en van het ondervragen van
een indrukwekkend aantal personen die moesten antwoorden op vragen
die hen alleen maar zinneloos voorkwamen. Om zes uur 's avonds, nog
steeds de vorige dag, - dit was dus weer een vroeger bericht - had
een zekere mevrouw Gaudois die een klein kruidenierswinkeltje vlak
tegenover de Pont National had, een rode sportwagen zien staan op
enkele meters van haar zaak. Ze had opgemerkt dat de ruitenwissers
werkten en dat er een man achter het stuur zat. De man die een
krant zat te lezen, had het lampje in de auto aan. Hij scheen op
iemand te wachten. De auto was daar lang blijven staan. Mevrouw
Gaudois had de klanten geteld die ze in de tijd dat de wagen daar
stond geholpen had, en ze schatte op grond daarvan dat de man een
minuut of twintig gewacht had. Nee. De man was niet erg jong. Een
jaar of veertig. Hij droeg een lichte regenjas. Hij was ongeduldig
geworden en was uit de auto gestapt. Hij was op het trottoir heen
en weer gaan lopen en toen had ze hem beter gezien. Op een zeker
ogenblik was hij zelfs voor de etalage van de kruidenierswinkel
komen kijken.
Hij droeg een bruine hoed en had een klein snorretje. Het was niet
een van de Lachaumes, niet meneer Léonard, noch meneer Armand. Die
kende ze allebei van gezicht. Ook al omdat de oude Catherine wel
eens bij haar in de winkel kwam en nog schuld bij haar had. Die
mensen hadden schuld bij alle winkeliers in de buurt. Mevrouw
Gaudois had voetstappen horen naderen van iemand die op hoge hakken
liep. De lamp in de etalage verlichtte een gedeelte van het
trottoir en ze wist zeker dat het Paulette Lachaume was die naar de
man toegegaan was, zelfs dat ze een bontmantel en een beige hoedje
droeg.
De automobilist had het portier geopend. Paulette Lachaume had zich
voorovergebogen om in te stappen, want de auto was heel laag.
-Weet u ook welk merk het was?
Zij kende geen enkel merk. Ze had nooit een auto gehad. Ze was
weduwe en ...
De inspecteur was zo ver gegaan in zijn ijver, dat hij met een
stapeltje prospectussen van verschillende automerken naar haar toe
gegaan was.
-Hij leek op deze! had ze gezegd en een Panhard aangewezen.
Dat was alles, met nog een middagblad waarin Lucas een bericht van
enkele regels met blauw potlood omlijnd had.
INBREKER SCHIET FABRIKANT NEER
In de afgelopen nacht heeft een inbreker zich toegang verschaft tot
een huis op de Quai de la Gare, in Ivry, dat bewoond wordt door de
familie Lachaume. Toen hij door de oudste zoon, de heer Léonard
Lachaume, verrast werd, heeft hij deze neergeschoten. Pas
hedenmorgen werd het lijk door de familie ontdekt en ...
Nadere bijzonderheden zouden later meegedeeld worden. Er zouden nu
al wel een goed dozijn journalisten in Ivry rondzwerven. Maigret
die onbeweeglijk in zijn kamer zat waar de tabaksrook een blauwe
laag ter hoogte van zijn hoofd begon te vormen, dacht na over
hetgeen hij gelezen had en trachtte de gebeurtenissen van die avond
te reconstrueren.
Om zes uur - het laatste briefje bevestigde nog eens wat men al
wist - verliet Paulette Lachaume het huis op de kade, gekleed in
een bontmantel en een beige hoedje. Ze ging niet met haar wagen,
maar haastte zich, te voet, naar een man die op ongeveer
tweehonderd meter van de Pont National op haar stond te wachten met
een rode sportwagen, een Panhard naar het scheen. Terzelfdertijd
ongeveer stond haar eigen wagen, de blauwe Pontiac, voor de
biscuitfabriek. Men had geen enkele nauwkeurige aanwijzing
betreffende het tijdstip waarop die auto gebruikt was. Men wist
alleen dat hij er om zeven uur niet meer stond en dat Léonard
Lachaume hem omstreeks negen uur naar binnen gereden en in de
garage achter op de binnenplaats gezet had.
Hoe laat aten ze bij de Lachaumes? Ze moesten normaal met zijn
zessen aan tafel zitten, want Jean-Paul was pas vandaag het huis
uitgegaan.
Paulette was die avond stellig niet aan tafel geweest. Léonard ook
niet, dat was zo goed als zeker. In de eetkamer zaten dus alleen de
twee oude mensen, Armand en de jongen.
Omstreeks tien uur hoorde de schipper van De Twee Gebroeders een
geluid van glas dat fijngestampt werd boven op de muur en zag een
gezicht. Om half twaalf kwam Paulette thuis, het was niet bekend
hoe. Had ze een taxi genomen? Was ze door de rode sportwagen
thuisgebracht? Terwijl ze op de gang op de eerste etage was, deed
haar zwager, die in pyjama en kamerjas was, de deur even open en
zei haar welterusten.
Sliep Armand toen al? Had hij zijn vrouw horen thuiskomen? In
nachtgewaad was Paulette naar de gemeenschappelijke badkamer
gegaan, achter aan de gang en had licht gezien onder de deur van
Léonard. Vervolgens zou ze, zoals haar gewoonte was, een
slaaptablet ingenomen hebben en zou pas 's morgens wakker geworden
zijn zonder dat ze iets gehoord had. De rest stond minder vast,
behalve het tijdstip van de dood van Léonard, dat dokter Paul
tussen twee en drie uur 's nachts stelde. Wanneer en waar had hij
de vrij aanzienlijke hoeveelheid sterke drank gedronken die
vastgesteld was door het onderzoek van de maag en van het bloed?
Maigret zocht het eerste rapport van de deskundigen op. Het bevatte
een minutieuze opgave van alles wat zich in de slaapkamer van de
overledene bevond, daarbij inbegrepen een beschrijving van de
meubelen, het behang, de voorwerpen. Een fles werd daarin niet
vermeld, een glas evenmin.
-Mag ik dokter Paul van u alstublieft? Hij moet thuis zijn op deze
tijd.
Dat was hij ook. Hij kwam juist thuis van een lunch in de stad
waarvan hij een uitstekend humeur had meegebracht.
-Met Maigret. Ik zou graag nog een opheldering van u hebben. Het
gaat over de alcohol die in het lijk van Léonard Lachaume gevonden
is.
-Dat was cognac, tenminste in de maag, antwoordde Paul.
-Wat ik graag zou willen weten, is hoe laat hij die cognac
gedronken heeft. Heeft u daar enig idee van?
-Dat zou ik zelfs op een half uur nauwkeurig kunnen berekenen. Daar
hebben we wetenschappelijke formules voor. De alcohol wordt
namelijk in een bepaald ritme door het organisme uitgescheiden, al
zijn er wel kleine individuele verschillen in dat ritme. Een deel
van de alcohol, die in het bloed gevonden is, moet in het begin van
de avond, misschien nog vroeger, gedronken zijn, maar dat is het
kleinste deel. Wat de cognac betreft die zich nog in de maag bevond
op het moment van het overlijden, die moet vrij lang na de laatste
maaltijd gebruikt zijn; ik zou zeggen, om een vrij grote marge te
laten, tussen elf uur 's avonds en éen uur 's nachts. Maar als u
mij naar de hoeveelheid vraagt, moet ik meer voorbehoud maken. Toch
durf ik wel te zeggen, dat het ruim een kwart liter geweest zal
zijn.
Maigret zweeg een ogenblik om die gegevens in zich op te nemen.
-Is dat alles wat u wilde weten?
-Een ogenblik, dokter. Kunt u op grond van de autopsie zeggen of
Léonard Lachaume veel dronk, of zelfs een dronkaard was?
-Dat was geen van beide het geval. De lever en de slagaderen zijn
in prima conditie. Ik heb alleen ontdekt dat de man in zijn jeugd
een lichte tuberculose gehad heeft, misschien zonder dat hij het
zelf wist, want dat komt vaker voor dan men denkt.
-Ik dank u wel dokter.
Léonard Lachaume had het huis op de kade verlaten op een ogenblik
dat niet bekend was, maar in ieder geval na zijn schoonzuster,
omdat de Pontiac nog langs het trottoir stond toen zij naar die
onbekende toe gegaan was.
Hij kon onmiddellijk na haar uitgegaan zijn, of later. Een feit was
echter dat hij om negen uur weer thuis gekomen was.
Op dat ogenblik was stellig nog niet iedereen in huis naar bed. De
kleine Jean-Paul misschien? Dat was niet zeker. Het was ook
onwaarschijnlijk dat Léonard regelrecht naar zijn slaapkamer gegaan
zou zijn zonder even in de zitkamer te komen.
Dus was er contact geweest tussen hem, zijn broer en de beide oude
mensen. Ze waren althans een bepaalde tijd - hoe lang, was onbekend
- bijeengeweest terwijl Catherine in de keuken met de afwas bezig
was. Was Léonard op dat ogenblik begonnen met drinken? Waarover
hadden ze gesproken? Wanneer hadden de ouders zich teruggetrokken
op de bovenste verdieping? Zonder de ijver en de hardnekkigheid van
rechtercommissaris Angelot, die hem verhinderd had de familie te
ondervragen zoals hij dat graag gedaan had, zou Maigret dat
ongetwijfeld allemaal geweten hebben. Waren de beide broers met hun
tweeën achtergebleven?
Wat deden ze, bij zulke gelegenheden? Zat ieder in zijn hoekje te
lezen? Praatten ze samen? Léonard had de cognac niet in zijn
slaapkamer gedronken, want daar was geen fles en geen glas
aangetroffen. Of Armand was het eerste naar bed gegaan en had zijn
oudere broer alleen in de zitkamer achtergelaten, of deze was daar
later weer teruggekomen. Léonard was geen drinker. Paul, die in
zijn loopbaan al duizenden secties verricht had, was op dit punt
zeer positief en Maigret had geleerd dat hij volkomen op hem
vertrouwen kon. Maar, tussen elf uur 's avonds en éen uur 's nachts
had de oudste broer minstens een kwart liter cognac gedronken.
Waar werd dat in huis bewaard? In een kast in de zitkamer of in de
eetkamer? Of had Léonard in de kelder moeten afdalen? Om half
twaalf of twaalf uur, toen zijn schoonzuster thuiskwam, was hij in
zijn slaapkamer. Had hij toen al gedronken? Of had hij dat daarna
gedaan? Een aantal inspecteurs, tien minstens, liepen nog steeds
door de regen, belden aan, ondervroegen mensen wier herinnering ze
weer probeerden wakker te roepen. Andere inlichtingen zouden zich
komen voegen bij die welke Maigret al bezat en die al of niet met
de vroegere zouden kloppen. Hij kreeg lust om op te staan, een
praatje te gaan maken in de kamer van de inspecteurs om eens even
van gedachten te veranderen, toen de telefoon ging.
-Een zekere mevrouw Boinet wil u beslist persoonlijk spreken.
De naam zei hem niets.
-Vraag haar eens waar het over gaat.
Doordat zijn naam te vaak in de kranten verscheen, waren er altijd
onbekenden die hem met alle geweld persoonlijk wilden spreken,
zelfs voor kwesties die helemaal niet op zijn afdeling thuis
hoorden, een hond die zoek was, vernieuwing van een paspoort en
andere dingen.
-Bent u daar? Ze zegt dat ze de conciërge is uit de Rue Francoise
Ier.
-Geef haar mij maar ... Hallo! ... Dag, mevrouw ...
Met Maigret.
-Dat valt niet mee om u te pakken te krijgen, commissaris, maar ik
was bang dat ze u de boodschap misschien niet door zouden geven. Ik
wou u zeggen, dat ze net thuis gekomen is.
-Alleen?
-Ja, met haar armen vol boodschappen en dat betekent dat ze van
plan is om thuis te eten.
-Ik kom.
Hij nam weer liever een taxi dan een van de wagens van de
Recherche, die iedereen direct herkende. Het begon donker te
worden. Door twee verkeersopstoppingen duurde het geruime tijd eer
ze uit de Rue de Rivoli waren en het kostte tien minuten om de
Place de la Concorde over te steken, waar het zo druk was dat de
natte daken van de auto's éen groot platform schenen te vormen.
Zodra hij op 17bis toeliep, deed de conciërge haar deur al
open.
-Op de vijfde, aan de linkerkant. Ze heeft onder andere prei
meegebracht, dat heb ik al vast gezien.
Hij gaf haar een knipoogje van verstandhouding, liep snel door,
want hij had haar man in de loge gezien en hij had geen zin om tijd
met praten te verliezen. Het huis maakte een luxueuze indruk, de
lift ging langzaam maar geruisloos. Op de deur links op de vijfde
etage was geen naambordje en Maigret drukte op de elektrische bel,
hoorde voetstappen naderen die van vrij ver kwamen en gedempt
klonken op een zware loper. De deur werd zonder argwaan geopend.
Hij was niet degene die verwacht werd. De vrouw die hem ontving
fronste haar wenkbrauwen, alsof ze in haar herinnering naar een
gezicht zocht.
-Bent u niet...?
-Commissaris Maigret.
-Ik meende u al eens ergens gezien te hebben. Ik dacht eerst dat
het op de film was, maar het is in de kranten. Komt u binnen.
Maigret was verrast, want Véronique Lachaume zag er heel anders uit
dan hij zich haar uit de beschrijving van de conciërge voorgesteld
had. Ze was inderdaad niet mager, ronduit dik zelfs, ze was niet
als een man gekleed, maar droeg een peignoir van fijne stof en het
vertrek waar ze haar bezoeker binnenliet, was meer een boudoir dan
een zitkamer.
Alles was wit, de muren, het satijn van de meubelen, de enige
kleuren waren het blauw van enkele stukken Delfts porselein en het
oud-roze van het zware handgeknoopte tapijt; het geheel maakte een
harmonisch effect dat deed denken aan een schilderij van Marie
Laurencin.
-Waarom kijkt u zo verwonderd? vroeg ze, terwijl ze hem een kleine
fauteuil aanwees.
Hij durfde niet te gaan zitten, vanwege zijn natte jas.
-Doet u uw jas uit en geeft u hem mij maar.
Ze ging hem in de vestibule ophangen. Op éen punt had de conciërge
zich tenminste niet vergist: er kwam al een sterke geur van prei
uit de keuken.
-Ik had niet verwacht dat de politie al zo gauw hier zou zijn,
merkte ze op terwijl ze tegenover Maigret ging zitten.
Haar dikte gaf haar, in plaats van haar lelijk te maken, iets heel
innemends en sympathieks, en Maigret veronderstelde dat ze voor de
meeste mannen een grote aantrekkingskracht had. Ze deed niet
gemaakt of aanhalig, gaf zich geen moeite om haar peignoir over
haar benen te trekken die een heel eind onbedekt waren. Haar
voeten, waarvan de tenen gelakt waren, speelden met witte muiltjes
die gegarneerd waren met zwane-dons.
-U kunt gerust uw pijp roken, commissaris.
Ze nam een sigaret uit een koker, stond op om lucifers te halen,
ging weer zitten.
-Wat me een beetje verbaast, is dat de familie over mij gesproken
heeft. U moet ze wel uitvoerig ondervraagd hebben voor ze zo ver
kwamen, want voor hen ben ik het zwarte schaap van de familie en ik
denk wel dat mijn naam daar in huis taboe is.
-Bent u op de hoogte van wat er de afgelopen nacht gebeurd is?
Ze wees naar een krant die opengeslagen over een stoel lag.
-Ik weet niet meer dan wat ik net gelezen heb.
-Heeft u de krant doorgekeken toen u hier thuiskwam? Ze aarzelde
slechts heel even.
-Nee. Bij mijn vriend.
Ze voegde er opgewekt aan toe:
-Ik ben namelijk vier en dertig en dus langzamerhand wel
volwassen.
Het leek of haar zware boezem die de dunne witte stof maar
nauwelijks aan het oog onttrok, met een eigen leven bezield was en
evenzeer als haar gezicht aan haar wisselende stemmingen
uitdrukking gaf. Voor Maigrets gevoel drukte hij eerder
opgewektheid en goedhartigheid uit dan zinnelijkheid. Ze had
donkerblauwe, ietwat uitpuilende ogen, vol spotlust en
kinderlijkheid tevens.
-U bent zeker niet al te verwonderd dat ik niet naar de Quai de la
Gare gerend ben? Ik wil u wel vertellen, dat ze me niet zien zullen
op de begrafenis. Ik ben niet uitgenodigd bij het huwelijk van mijn
broers, bij de begrafenis van mijn eerste schoonzuster al evenmin.
Ik heb geen bericht gehad bij de geboorte van mijn neefje. We
hebben volledig gebroken, zoals u ziet!
-Had u het graag anders gewild?
-Welnee. Ik ben zelf het huis uitgegaan.
-Om een bepaalde reden? U was achttien jaar, als ik me niet
vergis.
-Ja, en de familie wilde me laten trouwen met een handelaar in
non-ferro metalen. Maar zonder dat zou ik ook weggegaan zijn,
misschien wat later. Bent u bij ze geweest?
Hij knikte.
-Er is zeker niets opgeknapt? Is het er nog altijd zo griezelig
somber? Waar ik me het meest over verbaas, is dat die inbreker niet
bang geworden is. Of hij was dronken, of hij heeft het huis niet
bij daglicht gezien.
-U gelooft dus aan een inbreker?
-De krant... begon ze.
Er kwamen rimpels in haar voorhoofd.
-Is het dan niet zo?
-Ik ben er niet zeker van. Uw familie is niet erg spraakzaam.
-O nee. Er waren wel avonden, toen ik jong was, dat er geen tien
zinnen gesproken werden. Hoe is mijn schoonzuster?
-Ze is tamelijk knap, voor zover ik erover kan oordelen.
-Is het waar dat ze erg rijk is?
-Héél rijk.
-Begrijpt u er iets van?
-Ik hoop dat ik er achter zal komen.
-Ik heb gelezen wat de kranten over haar schreven toen ze getrouwd
is. Ik heb foto's gezien. Ik heb het arme kind beklaagd, maar later
ben ik erover gaan nadenken.
-En tot welke conclusie bent u gekomen?
-Als ze lelijk was geweest, zou het eenvoudiger geweest zijn. Die
vader heeft me tenslotte de sleutel gegeven, als ik het goed zie.
Hij heeft moeilijkheden gehad, is het niet? Hij is helemaal
onderaan begonnen. Er werd verteld dat hij in het begin met een
karretje de boerderijen afreed en dat hij niet lezen of schrijven
kon. Ik weet niet of zijn dochter op een kostschool opgevoed is.
Maar of ze op een kostschool of op een andere school geweest is, de
meisjes zullen het haar niet gemakkelijk gemaakt hebben.
Voor bepaalde mensen, vooral in Ivry, is Lachaume een naam die
goed klinkt. Dat huis op de kade is nog steeds een soort van
fort. Begrijpt u wat ik bedoel?
Die Zubers, vader en dochter, kwamen met éen slag in de betere
kringen ...
Daar had Maigret ook aan gedacht.
-Ik vermoed dat ze dat duur betalen moet, ging ze verder. Wilt u
niet iets drinken?
-Dank u. Heeft u de laatste tijd niemand van de familie gezien of
gesproken?
-Niemand.
-En bent u er nooit nog eens heengegaan?
-Ik zou liever een paar straten omlopen dan langs dat huis te komen
waaraan ik zulke slechte herinneringen bewaar. Toch is mijn vader
wel een goed mens, geloof ik. Hij kan er niets aan doen dat hij een
Lachaume is en dat ze hem gemaakt hebben zoals hij is.
-En Léonard?
-Léonard is veel meer een echte Lachaume dan vader. Léonard was het
ook, die mij met alle geweld met die metaalhandelaar wilde laten
trouwen, een afschuwelijke vent, en hij sprak tegen me over dat
huwelijk als een koning die aan zijn kinderen uitlegt dat het hun
plicht is om het voortbestaan van de dynastie te verzekeren.
-Heeft u uw eerste schoonzuster gekend?
-Nee. In mijn tijd had mijn broer de vrouw met geld, die hij zocht,
nog niet gevonden ondanks al zijn moeite. Ik was de eerste die zich
moest opofferen. Toen kwam Armand, dat was in de tijd dat hij ziek
was. Hij is nooit erg gezond geweest. Maar hij was heel jong al een
slechte kopie van Léonard. Hij stelde zich ten taak om zijn broer
in alles te imiteren, zijn gebaren, zijn optreden, zijn stem... Ik
lachte om hem. Het is eigenlijk een stumper...
-Heeft u enig idee wat er in de afgelopen nacht gebeurd kan
zijn?
-Geen enkel. Vergeet u niet dat ik er minder van weet dan u. Is het
beslist geen inbreker geweest?
-Ik begin er meer en meer aan te twijfelen.
-Bedoelt u dat de moord door iemand in huis gepleegd moet zijn?
Ze dacht even na en haar conclusie was nogal onverwacht:
-Dat is gek!
-Waarom?
-Ik weet niet... Er is een zekere moed voor nodig om te schieten en
ik zou niet weten wie van de familie. ..
-Waar was u de afgelopen nacht? Ze was niet beledigd door die
vraag.
-Het verwondert me, na wat ik van u gehoord heb, dat u mij dat niet
eerder gevraagd hebt. Ik heb achter de bar in Amazone gestaan. Ik
vermoed dat u wel op de hoogte bent? Daarom keek u natuurlijk zo
verbaasd toen u mij aantrof in een toilet dat in
tijdschriftverhalen 'een etherisch gewaad' zou heten. Amazone, dat
is mijn werk. Smoking van zwart fluweel en monocle. Hier, dat ben
ik zelf. Begrijpt u het?
-Hier thuis heb ik de neiging om naar de andere kant door te slaan,
een soort van wraak omdat ik een gedeelte van de tijd de energieke
vrouw moet spelen.
-U heeft zelfs een minnaar.
-Ik heb er een massa gehad. Ik zal u iets vertellen wat vroeger
nogal deining in mijn familie verwekt heeft en wat mijn besluit ook
verhaast heeft: toen ik zestien was, was ik de maitresse van mijn
tekenleraar. Ik had geen keus, want hij was de enige man die bij
ons op school les gaf.
-Is een van uw broers of uw schoonzuster wel eens in Amazone
geweest?
-In het begin wisten ze natuurlijk niet dat ik er werkte, want ik
heb hun nooit mijn adres gegeven en ik ben alleen maar bij een
beperkte en vrij speciale kring bekend. En later ... ik denk niet
dat ze veel zin hadden om een Lachaume achter de bar in een
nachtgelegenheid te zien staan. Hoewel...
Ze aarzelde, onzeker.
-Ik ken mijn schoonzuster Paulette niet persoonlijk. En het is al
jaren geleden dat haar foto in de kranten verscheen, bij
gelegenheid van haar huwelijk. Op een avond had ik het gevoel dat
ik haar aan een tafeltje zag zitten, maar het is maar een indruk,
daarom aarzelde ik om erover te spreken. Wat me trof, was dat die
vrouw strak naar mij zat te kijken met een nieuwsgierigheid die ik
moeilijk zou kunnen verklaren. Daar komt bij, dat ze alleen
was.
-Wanneer is dat geweest?
-Ik denk een week of zes geleden, misschien twee maanden.
-Heeft u haar daarna niet meer teruggezien?
-Nee. Mag ik even naar mijn eten gaan kijken? Ze bleef geruime tijd
in de keuken waar hij geluid van pannen, borden en vorken
hoorde.
-Ik heb meteen even mijn vlees in de oven gezet. Dat mogen de
bezoeksters en de eigenares van Amazone niet weten, want dan zouden
ze me niet meer au sérieux nemen en ik zou de kans lopen om mijn
baan te verliezen, maar ik ben dol op koken.
-Voor uzelf alleen?
-Voor mezelf alleen en soms voor zijn tweeën.
-Vanavond is het zeker voor twee?
-Hoe weet u dat?
-U sprak van vlees in de oven, dat moet dus wel een groot stuk zijn
...
-Het is zo. Mijn vriend komt zo dadelijk.
-Dit keer is het een echte liaison, is het niet?
-Wie heeft u daarover verteld? Een vriendin van me in Amazone? Het
kan me ook niet schelen want ik maak er geen geheim van. Ja,
commissaris, stel u voor! Ik ben op mijn vierendertigste jaar
verliefd geworden en ik vraag me af, of ik niet alles op zal geven
om te gaan trouwen. Ik houd van huishoudelijk werk en ik ga graag
naar de markt en de slager en de melkwinkel. Ik vind het prettig om
in huis bezig te zijn en lekkere schoteltjes klaar te maken. En dat
is allemaal nog veel prettiger als je iemand verwacht en de tafel
voor zijn tweeën dekt. Dus ...
-Wie is het?
-Een man, natuurlijk. Niet jong. Vier en veertig. Net een mooi
verschil. Ook niet bijzonder knap, maar niet lelijk. Hij, van zijn
kant, heeft genoeg van het leven op kamers en eten in een
restaurant. Hij is in de journalistiek. Omdat hij vooral over films
schrijft, moet hij elke dag in Fouquet's zijn, in Maxim's, in
Elysée-Club ... Hij heeft net zoveel filmsterren gehad als hij maar
wilde, maar die wonen ook meestal op kamers en eten ook in een
restaurant. En toen begon hij te denken dat een vrouw zoals ik
...
Ondanks de licht-ironische toon waarop ze sprak, voelde men dat ze
verliefd was, hartstochtelijk liefhad misschien.
-Ik kom net bij hem vandaan en straks zullen we hier samen eten.
Het is tijd dat ik de tafel ga dekken. Als u mij nog dingen te
vragen hebt, gaat u dan mee. Dan kan ik mijn werk doen en onderwijl
naar u luisteren en u antwoorden...
-Ik zou alleen nog graag zijn naam en adres weten.
-Heeft u hem nodig?
-Dat denk ik niet.
-Jaques Sainval, Rue de Ponthieu no. 23. Jaques Sainval is niet
zijn echte naam. Hij heet in werkelijkheid Arthur Baquet, maar dat
klinkt niet voor een journalist. Daarom heeft hij een pseudoniem
genomen.
-Ik neem nu afscheid van u en ik dank u zeer.
-Waarvoor?
-Dat u mij zo vriendelijk ontvangen heeft.
-Waarom zou ik niet? En u heeft niet eens iets willen drinken! 't
Is waar, ik heb ook niet veel bijzonders in huis. Het is al genoeg
dat ik de hele nacht champagne moet drinken. Meestal nip ik er even
aan en gooi de rest dan in de spoelbak.
Zij nam het leven nog niet tragisch.
-Neemt u me niet kwalijk dat ik niet gehuild heb. Dat had ik
misschien moeten doen, maar het lukt me niet. Ik ben benieuwd wie
Léonard vermoord heeft.
-Ik ook.
-Hoor ik dat nog van u?
-Ik beloof het u.
Ze leken wel twee samenzweerders, want op Maigrets gezicht lag
bijna dezelfde lichte glimlach als bij de corpulente jonge vrouw in
haar ritselende peignoir. Hij stond alleen in de gang op de lift te
wachten en toen deze stilhield, kwam er iemand uit, een man met
donker haar, dat van voren al dun begon te worden. Hij droeg een
lichte regenjas, had een bruine hoed in zijn hand ...
-Pardon ... mompelde hij, terwijl hij voor de commissaris langs
liep.
Toen draaide hij zich om om hem beter te bekijken, alsof zijn
gezicht hem ook bekend voorkwam. De lift zakte. De conciërge stond
op de loer achter haar glazen deur.
-Heeft u hem gezien? Hij is net naar boven.
-Ja.
-Hoe vond u haar?
-Een heel aardig iemand.
Hij bedankte, glimlachte. Hij kon haar nog nodig hebben, hij moest
haar te vriend houden. Hij drukte ook haar man de hand, de
taxichauffeur die hem verscheidene
malen gereden had.
Toen hij eindelijk op het trottoir kwam, zag hij een rode Panhard
cabriolet voor de deur staan.
Het duurde even voor Maigret tussen de auto's door kon oversteken,
want het was de tijd dat de kantoren uitgingen. Toen hij eindelijk
op het trottoir aan de overkant stond, keek hij naar boven, naar
het appartement waar hij zojuist vandaan kwam. Het ijzeren balkon
liep langs het gehele huis en was in het midden in tweeën
gescheiden door een traliehekje. Het was nu helemaal donker en
achter het grootste deel van de ramen brandde licht.
De balkondeur op de vijfde etage stond half open en een man die
voorovergebogen stond, met een sigaret tussen zijn lippen, om op
straat te kijken, trok zich haastig terug toen hij de commissaris
zag. Het was de man die zojuist naar boven gegaan was en die zijn
wenkbrauwen gefronst had toen hij uit de lift langs Maigret gelopen
was, de man die zich Jacques Sainval noemde en over films en
filmsterren schreef. Hij was naar binnen gegaan. De balkondeur ging
dicht. Wat zei hij nu tegen Véronique Lachaume, die de tafel aan
het dekken was? Tegenover het huis was een bar, geen kroegje, maar
een Amerikaanse bar met hoge krukken en indirecte verlichting zoals
men er steeds meer vindt in de omgeving van de Champs-Elysées.
Maigret ging naar binnen, vond ondanks de volte nog een kruk tegen
de muur. Het was er warm en rumoerig, er klonken lachende
vrouwenstemmen en er hing een dichte sigaretterook. Een knap meisje
in het zwart met een wit schortje wachtte met een filmlach om zijn
hoed en jas aan te nemen. Toen de barman zich tot hem wendde, ook
al met een gezicht van 'waar heb ik die man meer gezien?' bestelde
Maigret na een korte aarzeling:
-Een grog! Toen vroeg hij:
-Waar is de telefoon?
- Beneden.
-Heeft u een munt?
-Die kunt u bij de telefoniste krijgen.
Het was niet het soort gelegenheid waar hij graag kwam en hij
voelde zich er nooit goed thuis, want die bars bestonden in zijn
tijd niet. Op het houtwerk van de muren waren jachttaferelen
geschilderd, met ruiters in rode jassen, en boven de bar hing een
echte jachthoorn. Terwijl hij naar de trap achterin de zaal liep,
voelde hij dat er naar hem gekeken werd. De barman had hem
eindelijk herkend. Anderen ook, waarschijnlijk. De meeste vrouwen
waren jong. De mannen, hoewel minder jong, behoorden niet tot de
generatie van de commissaris.
Hem waren ook verschillende bekende gezichten opgevallen en hij
bedacht zich dat er iets verderop in de straat televisiestudio's
waren.
Hij daalde de eikehouten trap af, vond bij de vestiaire een ander
knap jong meisje voor een telefooncentrale zitten.
-Mag ik een munt, alstublieft?
Er waren drie cabines met glazen deur, maar de toestellen waren
niet automatisch.
-Welk nummer wenst u?
Hij moest het nummer van de Centrale Recherche wel opgeven en het
meisje herkende hem op haar beurt, keek Maigret met meer aandacht
aan.
-Cabine 2.
-Met de Centrale Recherche.
-Met Maigret. Mag ik Lucas hebben?
-Een ogenblikje, commissaris.
Hij moest wachten want Lucas was in gesprek. Eindelijk hoorde hij
zijn stem.
-Neemt u me niet kwalijk, chef. Ik had de rechtercommissaris juist.
Hij heeft al drie maal gebeld in de tijd dat u weg bent en hij
begrijpt niet waarom hij maar niets van u hoort.
-En verder?
-Hij heeft me allerlei dingen gevraagd.
-Wat dan?
-Hij vroeg me of u weer teruggegaan was naar de Quai de la Gare...
Ik heb gezegd dat ik dacht van niet... Hij wilde weten of u nog
andere getuigen gehoord had ... En een paar minuten geleden heeft
hij me nog een boodschap voor u gegeven ... Hij moest naar huis om
zich te verkleden want hij ging in de stad eten... U kon hem de
hele avond bereiken onder nummer Bal-zac 2374 ...
Dat was in de buurt van de Champs-Elysées, waar Maigret zich op dat
moment ook bevond.
-En ik moest zeggen dat hij erop staat dat, als u nog verhoren gaat
afnemen, dat gebeurt in zijn kamer.
Men voelde dat Lucas het een beetje pijnlijk vond.
-Is dat alles?
-Nee. Hij vroeg me waar de inspecteurs waren, wat ze deden, wat ze
gevonden hadden ...
-Heb je hem dat verteld?
-Nee. Ik heb beweerd dat ik nergens van wist. Hij was niet erg te
spreken.
-Is er nog nieuws?
Door het glas zag hij de telefoonjuffrouw die naar hem zat te
kijken, terwijl ze bezig was haar lippen bij te werken en een
bezoekster die voor een spiegel haar jarretelle stond vast te
maken.
-Nee. Lapointe is net gekomen. Hij staat te trappelen. Hij wil ook
zo graag iets doen.
-Geef hem mij maar even. Dat trof uitstekend.
-Ben jij daar, Lapointe? Neem een van de wagens en rijd naar Ivry.
Vlak tegenover de Pont National, op de hoek van een straat, is een
kruidenierswinkel die heel slecht verlicht is. De naam van de vrouw
ben ik vergeten. Zoiets van Chaudais, Chaudon of Chaudois. Ze
draagt haar haar in een knoet en ze loenst een beetje. Wees erg
vriendelijk tegen haar, en erg beleefd.
Zeg tegen haar dat we haar een ogenblik nodig hebben. Dan zal ze
haar beste kleren willen aantrekken. Probeer te bewerken dat het
niet al te lang duurt. Dan breng je haar naar de Rue Fran§ois Ier,
tegenover no. 17 bis. Je zult wel een rode wagen langs het trottoir
zien staan. Parkeer zo dicht mogelijk daarbij. En dan blijven
jullie allebei in de wagen zitten tot ik jullie laat
waarschuwen.
-Goed, chef.
Hij verliet de cabine, betaalde zijn gesprek.
-Dank u wel, meneer Maigret.
Dat deed hem allang geen plezier meer. Boven was het in die tijd
voller geworden en een jonge vrouw met rood haar moest wat opzij
gaan voor hij zijn plaats weer kon innemen. Hij voelde haar warme
heup tegen zich aan en ze was zwaar geparfumeerd. Aan een tafeltje
zat een man van zijn leeftijd, grijs aan de slapen, ietwat kaal al,
met zijn arm om het middel van een mollig meisje van nauwelijks
twintig en Maigret voelde zich er, voor het eerst, door
gechoqueerd. Misschien kwam het door die rechter-commissaris die
nauwelijks afgestudeerd was, dat hij zich plotseling een oude man
voelde, iemand die tot het verleden behoorde.
Al die meisjes die rookten, die whisky en cocktails dronken, waren
niet meer voor mannen van zijn generatie. Sommigen draaiden zich,
terwijl ze luidruchtig doorpraatten, meer of minder discreet naar
hem toe om hem nieuwsgierig aan te kijken. Hij behoefde zich maar
voorover te buigen om de verlichte ramen daarboven op de vijfde
etage te zien, waarachter hij af en toe een schaduw zag
bewegen.
Hij had het voor en het tegen overwogen. Zijn plan was eerst
geweest Jacques Sainval bij de uitgang op te wachten. De corpulente
en innemende Véronique Lachaume was verliefd, dat leed niet de
minste twijfel. Zou hij haar geen verdriet bezorgen? Liep hij niet
het gevaar onmin te verwekken tussen de gelieven? Het was niet de
eerste keer dat scrupules van die aard hem weerhielden. Maar, als
het waar was wat zijn intuïtie hem zei, was het dan niet beter dat
ze op de hoogte was?
Hij dronk langzaam zijn glas leeg en ondertussen trachtte hij in
gedachten te volgen wat er in het appartement gebeurde. Het eten
was opgedaan. Ze gingen aan tafel zitten. Hij gaf hun de tijd om te
eten, en in diezelfde tijd konden Lapointe en de winkelierster
klaar zijn om op weg te gaan.
-Nog een grog, bestelde hij.
Alles verandert. Zoals bij kinderen die groot worden, geeft men
zich daar geen rekenschap van op het moment dat de verandering
plaats vindt, maar wanneer die zich reeds voltrokken heeft.
Zijn boezemvijand, zoals hij hem vaak noemde, rechter Coméliau, was
met pensioen en was nog slechts een oude heer, die 's morgens zijn
hond ging uitlaten aan de arm van een dame met lichtpaars geverfd
haar. Maigret had het meegemaakt dat er inspecteurs begonnen te
komen, eerst naast en later onder zich, die nooit straat- of
stationsdienst hadden gedaan maar die regelrecht van school kwamen.
Er waren op dit ogenblik enkele collega's van hem, die dezelfde
rang en hetzelfde salaris als hij hadden en die nauwelijks veertig
waren. Die hadden weliswaar kandidaatsexamen gedaan en bezaten vaak
nog twee of drie diploma's. Zij kwamen zo goed als nooit buiten hun
bureau, maar stuurden hun ondergeschikten erop uit en met de
gegevens die ze dan zo thuisgebracht kregen, bouwden ze hun
theorieën op.
In de loop der jaren was er steeds iets van de bevoegdheden van de
politie afgenomen en nu was het dan zover dat de
rechter-commissarissen zijn werk gingen overnemen. Een stel jonge
sportievelingen nam de plaats in van de generatie van Coméliau en
wilde, zoals Angelot, het onderzoek van het begin tot het eind zelf
leiden.
-Wat krijgt u van mij?
-Zeshonderd franc ...
De prijzen waren ook veranderd. Hij zuchtte, keek waar zijn jas
gebleven was, moest bij de deur op de juffrouw van de vestiaire
wachten.
-Dank u wel, meneer Maigret.
Zou de rechter-commissaris ook zo angstvallig binnen de perken van
zijn bevoegdheden zijn gebleven bij de Pastoor bijvoorbeeld, of bij
een of andere beroepsinbreker of een arbeider van de Quai de Javel?
Zelfs al waren ze tot die bijna afzichtelijke armoede, die ze op de
Quai de la Gare aanschouwd hadden, vervallen, toch bleven de
Lachaumes patriciërs, mensen uit de betere kringen, wier naam meer
dan een eeuw lang altijd met respect uitgesproken was.
Zouden de jongeren daar rekening mee blijven houden? Dat waren geen
vragen waar hij een antwoord op zocht, maar het waren dingen die
hem niet loslieten al probeerde hij nog zo ze van zich af te
zetten. Er zijn dagen waarop men gevoeliger is dan anders voor
bepaalde aspecten van het leven. De vorige dag was het Allerzielen
geweest.
Hij haalde zijn schouders op en stak de straat over. Door de tulen
gordijnen zag hij de conciërge en haar man aan een ronde tafel
zitten. Hij maakte een vaag gebaar toen hij voorbijliep, maar hij
wist niet zeker of ze hem gezien hadden.
De lift bracht hem naar de vijfde etage en hij drukte op de bel,
hoorde stemmen, toen voetstappen. De dikke Véronique deed hem open,
ze zag roder dan de eerste keer omdat ze zojuist haar hete soep
ophad, zoals hij weldra zou bemerken. Ze was verwonderd hem weer
terug te zien, maar ze gaf geen blijk van ongerustheid.
-Heeft u iets vergeten? Had u een paraplu bij u? Ze keek
werktuiglijk naar de kapstok in de gang.
-Nee. Ik wilde alleen graag uw vriend een ogenblikje spreken.
-O!
Ze sloot de deur.
-Gaat u binnen. Hierheen ...
Ze liet hem niet in de zitkamer, maar in de keuken. De keuken was
ook helemaal wit, met verchroomde elektrische apparaten zoals men
ziet op tentoonstellingen van huishoudelijke artikelen. De ruimte
was door een soort balustrade in tweeën verdeeld en de ene helft
was tot eethoek ingericht. De dampende soepterrine stond nog op
tafel. Jacques Sainval zat met zijn lepel in zijn hand.
-Dit is commissaris Maigret, hij wou je graag even spreken...
De man stond op, kennelijk niet erg op zijn gemak, aarzelde of hij
zijn hand zou uitsteken, deed dat tenslotte.
-Hoe maakt u het?
-Gaat u zitten en eet u rustig verder ...
-Ik zou juist de soep wegbrengen.
-Stoort u zich niet aan mij.
-U kunt beter uw jas uitdoen. Het is erg warm hier.
Ze bracht zijn jas naar de kapstok. Maigret ging zitten, met zijn
pijp die uitgegaan was in zijn hand en hij had het gevoel dat
Angelot zijn optreden streng afgekeurd zou hebben.
-Ik wilde u alleen maar een paar dingen vragen, meneer Sainval. Ik
heb uw wagen beneden zien staan. Het is toch die rode Panhard,
nietwaar?
-Ja.
-Stond die wagen gisteravond omstreeks zes uur niet tegenover de
Pont National?
Had Sainval die vraag verwacht? Hij vertrok geen spier, scheen zijn
geheugen te raadplegen.
-De Pont National? herhaalde hij.
-Het is de laatste brug vóór Ivry, de trein gaat er ook over
Véronique, die teruggekomen was, keek met bevreemding van de een
naar de ander.
-Voorzover ik weet niet... Nee ... Wacht eens ...
Gistermiddag...
-Tegen zessen.
-Nee ... Nee, beslist niet.
-Heeft u uw wagen niet aan iemand uitgeleend?
Het was niet zonder reden dat de commissaris hem de reddende hand
bood.
-Ik heb hem niet uitgeleend in de letterlijke zin, maar het is
mogelijk dat een van mijn collega's hem gebruikt heeft...
-Laat u hem altijd voor uw kantoor staan?
-Ja-
-Met het contactsleuteltje erin?
-Dat is gevaarlijk, wilt u zeggen? Maar zulke opvallende wagens
worden zelden gestolen, ze zijn te gemakkelijk te herkennen.
-Gaan uw collega's en u zondags ook naar kantoor?
-Dat komt vaak voor ...
-Weet je zeker dat je niet liegt, Jacquot?
Dat was Véronique die hem in de rede viel terwijl ze het vlees op
tafel bracht.
-Waarom zou ik liegen? Jij weet ook wel dat de zaak de garage en de
benzine betaalt... Als iemand dan dringend ergens heen moet en geen
wagen bij de hand heeft...
-Paulette kent u natuurlijk niet?
-Paulette wie?
Véronique Lachaume lachte niet meer. Ze was zelfs buitengewoon
ernstig geworden.
-Mijn schoonzuster, verduidelijkte ze.
-O, ja ... Ik herinner me vaag dat je het wel eens over haar gehad
hebt...
-Kent u haar?
-Van naam.
-En wist u dat ze op de Quai de la Gare woont?
-Nu u het zegt ja ... Haar adres was me ontschoten . .. Maigret had
een telefoontoestel in de loge van de conciërge gezien. Er was er
ook een in de zitkamer van Véronique.
-Mag ik even van uw telefoon gebruik maken?
-Weet u waar die is?
Hij ging er alleen heen, belde de loge.
-Met Maigret. Ik zit op de vijfde etage ... Ja ... Zoudt u eens
willen kijken of er een kleine zwarte auto buiten staat... Er moet
een tamelijk jonge man in zitten en een vrouw van middelbare
leeftijd ... En wilt u hen dan uit mijn naam vragen om boven te
komen ...
Hij had niet zacht gesproken. In de keuken had men hem kunnen
verstaan. Het was geen prettig werk en hij probeerde het zo eerlijk
en zo zakelijk mogelijk te doen.
-Ik hoop dat u het me niet kwalijk neemt, maar ik moet u even
confronteren ... Voor alle zekerheid ...
Het leek hem dat de grote ogen van Véronique die straks nog zo
vrolijk keken, nu vochtig waren. Haar borst ging niet meer in
hetzelfde ritme op en neer. Zij dwong zichzelf om te eten, maar
haar trek was verdwenen.
-Durf je er een eed op te doen dat je niets verbergt, Jacquot?
Zelfs dat naampje 'Jacquot' werd pijnlijk om te horen.
-Heus, Nique ...
Het was de eerste maal dat had Véronique hem bekend, dat ze een
vaste liaison had en die liefde moest, ondanks haar schijnbare
cynisme, heel veel voor haar betekenen. Voelde ze al dat die
bedreigd werd? Had ze altijd al een zekere twijfel aan de
oprechtheid van de journalist gekoesterd? Had ze met opzet haar
ogen gesloten, omdat ze het moe was op haar vierendertigste jaar in
een smoking rond te lopen en brandde van verlangen om te trouwen,
zoals iedereen? Hij wachtte in spanning op de bel. Toen die ging,
sprong hij op en ging opendoen. Zoals hij wel gedacht had, was de
winkelierster in haar zondagse japon, en droeg een zwarte mantel
met een bontkraagje en een opzichtige hoed. Lapointe knipoogde
alleen maar eens tegen zijn chef en zei:
-Ik heb zo vlug mogelijk gedaan.
-Komt u binnen, mevrouw. U heeft gisteravond een rode auto voor uw
levensmiddelenbedrijf zien staan, niet waar?
Hij beging niet de fout om kruidenierswinkel te zeggen.
-Jawel, meneer.
-Mag ik u maar voorgaan?
In de keuken bleef ze bij de deur staan zonder iets te zeggen,
wendde zich tot de commissaris en vroeg:
-Wat moet ik doen?
-Herkent u iemand?
-Zeker.
-Wie dan?
-Die meneer die daar zit te eten.
Maigret ging de regenjas en de hoed van Sainval van de kapstok
halen.
-Die herken ik ook. Trouwens, op straat had ik de auto al herkend.
Er zit een deuk in het spatbord rechts. Zonder te huilen maar met
op elkaar geklemde lippen stond Véronique op en ging haar bord in
de gootsteen zetten. Haar vriend hield ook op met eten, weifelde of
hij zou blijven zitten, stond op en mompelde:
-Het is zo.
-Wat is zo?
-Ik ben daar geweest.
-Ik dank u zeer, mevrouw. Je kunt mevrouw wel weer naar huis
brengen, Lapointe, en laat haar maar een verklaring tekenen.
Toen ze weer met zijn drieën waren, zei Véronique met een stem die
wat hees klonk:
-Zouden de heren hun zaken misschien ergens anders willen bespreken
dan in mijn keuken? ... In de zitkamer, als u wilt...
Maigret begreep dat ze behoefte had alleen te zijn, misschien om te
huilen. Hij had haar avond bedorven en ongetwijfeld nog wel meer.
Het intieme dineetje was slecht afgelopen.
-Gaat u mee?
Hij sloot de deur niet achter zich, want hij vond dat zij er recht
op had alles te horen.
-Gaat u zitten, meneer Sainval?
-Heeft u er bezwaar tegen als ik rook?
-Gaat uw gang.
-Beseft u wel wat u zojuist gedaan heeft?
-Enu?
Véroniques minnaar had het stuurse en geniepige gezicht van een
schooljongen die betrapt wordt op het moment dat hij iets wil
uithalen.
-Ik wil u wel direct vertellen dat u zich vergist. Maigret ging
tegenover hem zitten, stopte zijn pijp. Hij zweeg, want hij wilde
het de ander niet te gemakkelijk maken. Hij besefte dat het niet
helemaal billijk was. Rechter-commissaris Angelot was hier niet
aanwezig. En Sainval eiste niet de tegenwoordigheid van zijn
advocaat
In de ogen van bepaalde vrouwen zou hij wel voor een adonis gelden
maar van dichtbij, en vooral op dit moment, zag hij er verlopen
uit. Men voelde dat achter dat air van zelfverzekerdheid dat hij
gewoonlijk aannam, een slap, weifelend karakter schuilging. Hij zou
beter op zijn gemak en op zijn plaats geweest zijn in de
Amerikaanse bar aan de overkant.
-Ik heb de krant gelezen, zoals iedereen, en ik begrijp wel wat u
denkt.
-Ik denk nog niets.
-Waarom heeft u dan die vrouw die ik niet ken, boven laten
komen?
-Om u te laten bekennen dat u gisteren op de Quai de la Gare
geweest bent.
-Wat bewijst dat?
-Niets; alleen, dat u Paulette Lachaume kent. En wat zou dat?
Hij kreeg zijn zelfverzekerdheid weer terug, of juister: hij
probeerde de branie uit te hangen.
-Ik ken honderden vrouwen, maar ik heb nooit gehoord dat dat een
misdrijf is.
-Ik beschuldig u van geen enkel misdrijf, meneer Sainval.
-Maar ondertussen komt u hier, bij mijn vriendin, terwijl u heel
goed weet, dat... dat...
-Dat ik u in een penibele situatie breng. Want ik neem aan, dat u
haar nooit van uw relaties met Paulette Lachaume verteld hebt?
De ander zweeg, keek naar de grond. Men hoorde geluid van borden,
vorken en messen. Ogenschijnlijk luisterde Véronique niet.
-Sedert wanneer kent u haar?
Sainval zocht naar een antwoord, terwijl hij zich afvroeg of hij
zou liegen of niet. Op dat moment kwam Véronique tussenbeide en
bewees daarmee dat ze het gesprek gevolgd had.
-Het is mijn eigen schuld, meneer Maigret. Nu begrijp ik alles. Ik
ben een grote eend geweest en ik had moeten voorzien wat mij nu
overkomt...
Ze had in de keuken gehuild, niet hevig, maar toch genoeg dat ze
rode ogen had. Ze had een zakdoek in haar hand en langs haar neus
waren nog vochtige sporen zichtbaar.
-Ik heb u daareven, toen u de eerste keer hier was, zonder dat ik
het wist, het antwoord op uw vraag gegeven. U herinnert zich wel
dat ik u vertelde, dat ik zes of acht weken geleden mijn
schoonzuster in Amazone gezien meende te hebben. Jacques kwam mij
die avond halen, zoals hij vaak doet. Ik weet niet waarom ik er met
hem over sprak, want ik had hem nooit iets over mijn familie
verteld.
Ik weet niet precies meer hoe ik er op kwam. Ik geloof dat ik zei:
'-Mijn broer zou raar opkijken als hij wist in welke gelegenheden
zijn vrouw kwam!' of iets dergelijks ... Jacques vroeg wat mijn
broer deed. Ik was in een gekke bui en ik antwoordde: '-Wafeltjes
bakken!'
We waren nogal uitgelaten. We liepen gearmd door het donker.
'- Is hij banketbakker?'
'-Niet precies. Heb je nooit van Lachaume's biscuit gehoord?'
En toen dat hem niets zei, heb ik eraan toegevoegd: '
- Zijn vrouw wordt op minstens
tweehonderdmiljoen franc geschat.' Begrijpt u het nu?
Maigret begreep het, maar hij wilde er nog meer over weten.
-Heeft hij u uitgehoord over uw schoonzuster?
-Niet direct. Dat kwam pas later, zo af en toe eens een vraag,
alsof het hem eigenlijk niet interesseerde ...
-Had u het toen samen al over trouwen gehad?
-Ja, sedert een paar weken gingen we daar ernstiger over
denken.
-En dat bleef zo?
-Ik beschouwde het als afgesproken.
Sainval zei, terwijl hij probeerde het overtuigend te laten
klinken:
-Ik ben nooit van mening veranderd.
-Waarom heb je dan je best gedaan om met mijn schoonzuster kennis
te maken?
-Uit nieuwsgierigheid ... Zonder bepaald doel... En, om te
beginnen, is ze getrouwd ... Dus ...
-Wat, dus ...?
-Dat ik er geen enkel belang bij had om ...
-Mag ik even? kwam Maigret tussenbeide. Ik zou van mijn kant graag
een paar meer zakelijke vragen willen stellen. Vertelt u mij eens,
meneer Sainval, waar en wanneer u Paulette Lachaume ontmoet
heeft?
-Wilt u de datum precies weten?
-Het komt er niet op een dag op aan.
-Het was op een donderdag, een week of vier geleden, in een tearoom
in de Rue Royale ...
-Bezoek jij tearooms tegenwoordig? proestte Véronique. Ze had geen
illusies meer. Ze zocht niet naar een strohalm om zich aan vast te
klampen. Ze wist dat het uit was en ze was niet boos op haar
vriend. Ze was alleen boos op zichzelf.
-Ik denk toch niet, hield Maigret vol, dat u elkaar daar toevallig
trof. U bent haar gevolgd. Waarschijnlijk van haar huis af. Hoeveel
dagen had u daar al op wacht gestaan?
-Het was de tweede dag.
-Anders gezegd, u wachtte haar op, met uw auto, op de Quai de la
Gare, met het doel om kennis met haar te maken.
Hij ontkende niet.
-Paulette ging uit, met haar blauwe Pontiac waarschijnlijk, en u
volgde haar.
-Ze zette de auto op de Place Vendóme en ging boodschappen doen in
de Rue Saint-Honoré.
-En in die tearoom hebt u haar aangesproken?
-Ja-
-Was ze verbaasd toen u haar aansprak?
-Heel verbaasd, ja.
-En daar heeft u uit afgeleid dat ze het niet gewend was dat haar
het hof gemaakt werd? Het was allemaal heel logisch.
-Wanneer heeft u haar meegenomen naar uw kamers?
-Dat heb ik niet, protesteerde hij,
-Naar een gehuurde kamer dan?
-Nee. Een vriend heeft me zijn appartement geleend. Véronique kwam
opnieuw tussenbeide.
-Begrijpt u, meneer Maigret? vroeg ze ironisch. Voor mij was de Rue
de Ponthieu goed genoeg. Maar voor een vrouw die een paar honderd
miljoen franc bezit, was een deftiger gelegenheid nodig. Waar was
dat, Jacques?
-Bij een Engelsman, die jij niet kent, op het Ile Saint-Louis.
-Kwam ze daar vaak bij u?
-Vrij vaak.
-Dagelijks?
-Alleen op het laatst.
-'s Middags?
-Soms ook 's avonds.
-Gisteren?
-Wat is er gisteravond gebeurd?
-Niets bijzonders.
-Waarover hebt u met elkaar gesproken? Véronique weer:
-Dacht u dat ze veel gepraat hadden?
-Geeft u mij antwoord, meneer Sainval.
-Heeft u haar ondervraagd?
-Nog niet.
-Bent u het wel van plan?
-Ja. Morgenochtend, op het bureau van de rechtercommissaris.
-Ik heb haar zwager niet vermoord. Ik had trouwens geen enkele
reden om hem te vermoorden.
Hij zweeg een ogenblik, en zijn gezicht was bezorgd toen hij eraan
toevoegde:
-Zij evenmin.
-Heeft u Léonard Lachaume wel eens gezien?
-Ik heb hem éénmaal, toen ik op de Quai stond te wachten, naar
buiten zien komen.
-Zag hij u toen ook? -Nee.
-Waar heeft u gisteren met Paulette gegeten?
-In een restaurant in het Palais-Royal. Dat kunt u navragen. We
hadden een tafeltje op de tussenverdieping.
-Dat ken ik! viel Véronique in. Het heet Chez Marcel. Daar heeft
hij mij ook eens mee naar toe genomen, ook naar de
tussenverdieping. Het was vast hetzelfde tafeltje, links, in de
hoek. Is dat zo, Jacques?
Hij gaf geen antwoord.
-Toen u van de Quai de la Gare wegreed, heeft u toen ook gezien of
u door een andere wagen gevolgd werd? -Nee. Het regende. Ik heb
zelfs niet in de spiegel gekeken.
-En bent u daarna naar dat appartement op het Ile Saint-Louis
gegaan?
-Ja-
-Heeft u Paulette weer thuis gebracht?
-Nee. Ze stond erop met een taxi naar huis te gaan.
-Waarom?
-Omdat het 's avonds laat zo stil is op de Quai en dan valt een
rode auto zo op.
-Was ze zo bang om samen met u gezien te worden? Men voelde dat
Sainval niet wist waar Maigret heen wilde, of juister, dat hij zich
afvroeg welke valstrik achter zijn vragen school.
-Dat geloof ik wel. Dat is toch nogal
natuurlijk.
-Maar de verhouding met haar man was toch vrij koel, neem ik
aan?
-Al jaren leefden ze als twee vreemden naast elkaar en ze sliepen
apart. Armand is niet goed gezond.
-Noemde u hem al Armand?
-Ik moest hem toch een naam geven?
-Dus, zonder ooit een voet in het huis van de Lachaumes gezet te
hebben, beschouwde u zichzelf toch zo'n beetje als lid van de
familie?
Weer nam Véronique het woord en ditmaal wond ze er geen doekjes
om.
-Luister eens even, allebei, het heeft geen zin om kat en muis te
spelen. Jullie weten alle twee heel goed hoe de zaken staan. Ik
helaas ook, en ik ben maar een domme gans.
Al komt Jacques iedere dag in Fouquet's, Maxim's en andere chique
gelegenheden, hij heeft altijd de grootste moeite gehad om rond te
komen en het enige wat hij bezit is zijn auto, voorzover die
tenminste afbetaald is. Ik had al gemerkt dat hij in allerlei bars
en restaurants schulden had. Toen hij mij ontmoette, heeft hij bij
zichzelf gedacht dat een meisje van mijn leeftijd, dat altijd
gewerkt had, wel een spaarpotje zou hebben en ik heb het ongeluk
gehad om hem mee hierheen te nemen en hem te vertellen dat ik het
appartement juist gekocht had.
Dat is zo. Dit is mijn eigendom. Ik sta zelfs op het punt een
huisje te laten bouwen aan de Marne. Dat leek hem geweldig en
hoewel ik hem niets vroeg, begon hij over trouwen.
Maar toen ben ik zo idioot geweest om hem over mijn schoonzuster en
haar miljoenen te vertellen ...
-Ik heb nooit geld van vrouwen aangenomen, zei Sainval met een
toonloze stem.
-Dat zeg ik ook niet. Het was de moeite niet waard om haar zo nu en
dan eens een klein bedragje af te troggelen. Maar als je met haar
trouwde ...
-Ze is getrouwd ...
-Waarvoor bestaat er dan echtscheiding? Beken maar gerust dat
jullie daar samen over gesproken hebben. Hij aarzelde, wist niet
meer waar hij het zoeken moest. Had Maigret hem niet meegedeeld,
dat hij de volgende dag Paulette ging verhoren?
-Ik heb haar niet au sérieux genomen. Het was alleen maar uit
nieuwsgierigheid, dat ik er mee begonnen ben ...
-Dus ze heeft over scheiden gedacht... En dat ze niet met jou
betrapt wilde worden, was om in het proces niet de schuldige partij
te zijn... Begrijpt u wel, meneer Maigret? ... Ik neem het u niet
kwalijk dat u deze hele zaak aan het rollen gebracht hebt... Het is
uw schuld niet... U zocht naar wat anders ... Bij het jagen op
groot wild jaag je soms wel eens een konijn op ... En jij, Jacquot,
wil je zo vriendelijk zijn je kamerjas en je pantoffels mee te
nemen en mij mijn dingen terug te sturen ...
Ik moet zo dadelijk naar mijn werk en ik moet me nog verkleden ...
De dames wachten op me! Ze barstte in lachen uit, een nerveuze lach
die haar zware boezem deed schudden.
-Enfin, dat is een les voor me geweest! ... Maar u heeft het mis,
commissaris, als u Jacques ervan verdenkt Léonard vermoord te
hebben... In de eerste plaats zie ik niet in waarom hij dat gedaan
zou hebben ... En verder heeft hij, onder ons gezegd, een grote
mond, maar een heel klein hartje ... Vóór hij de muur
overgeklauterd was, zou de moed hem allang in zijn schoenen
gezonken zijn ... Neemt u me niet kwalijk, dat ik u niets te
drinken heb aangeboden ...
Zonder dat ze erop verdacht was, sprongen haar plotseling de tranen
in de ogen, maar ze dacht er niet aan haar hoofd af te wenden. Ze
zei met een hese stem:
-Gaan jullie nu weg, alle twee ... Het is hoog tijd dat ik me ga
verkleden . ..
En ze duwde ze naar de gang, naar de kapstok. Bij de deur draaide
Sainval zich om:
-Mijn kamerjas en mijn pantoffels ...? In plaats van ze te gaan
halen zei ze:
-Die stuur ik je wel... Wees maar niet bang, dat ik ze een ander
zal laten gebruiken!
De deur ging dicht en Maigret had er een eed op durven doen dat hij
een snik hoorde, éen maar, en daarna snelle voetstappen. Zwijgend
wachtten Sainval en hij op de lift. De journalist zei zacht terwijl
hij in de lift stapte:
-Beseft u wat u gedaan heeft?
-En u? antwoordde Maigret scherp terwijl hij eindelijk zijn pijp
aanstak.
Die idioot van een rechter, die het hele onderzoek van het begin
tot het eind had willen meemaken! Omdat het zo leuk was zeker!
Hij droomde ervan, zoals een kind dat de volgende dag examen moet
doen. En al verscheen rechter-commissaris Angelot niet in die
droom, al zag Maigret ook niet éénmaal zijn gezicht, toch was zijn
aanwezigheid op de achtergrond voortdurend voelbaar. Het was niet
éen enkele droom. Het was eerder een reeks van dromen, die
afgewisseld werden door periodes waarin de commissaris half wakker,
soms volkomen helder was, en waarin hij maar steeds met hetzelfde
bezig was. Het was nogal aanmatigend begonnen. Hij zei tegen de
onzichtbare rechter:
-Nu zal ik u dan mijn methode laten zien ...
In zijn gedachten was het een soort van repetitie. Dat woord
'methode' was natuurlijk ironisch bedoeld, want hij herhaalde al
dertig jaar lang dat hij geen enkele methode had. Maar methode of
geen methode, hij wilde die magistraat met zijn uitdagende
jeugdigheid wel graag eens een lesje geven!
Maigret was op de Quai de la Gare, helemaal alleen in het grote
vervallen huis dat onstoffelijk geworden was zodat hij vrij door
alle muren heen kon lopen. Maar verder was het allemaal precies
zoals hij het gezien had, en alle bijzonderheden, zelfs details die
hij in wakende toestand vergeten was, ontbraken nu niet.
-Kijk ... Hier zaten ze 's avonds, jaar in, jaar uit... Hier, dat
was de salon en Maigret vulde het roodgloeiende ijzeren kacheltje
bij, waarin een barst een felrode streep trok, als een litteken.
Hij stelde de personen op, de twee oude mensen als houten poppen,
Léonard die hij wel levend moest trachten voor te stellen en wie
hij een lichte glimlach vol bitterheid gaf, een ongedurige
Paulette, die ieder ogenblik van haar stoel opstond, tijdschriften
doorbladerde, en als eerste aankondigde dat ze naar bed ging,
Armand tenslotte, die moe was en een drankje innam.
-Begrijpt u, meneer de rechter, dit is het kardinale punt. . .
Hij wist zelf niet welk punt.
-Iedere avond, jaar in, jaar uit... Jean-Paul is al naar bed... De
anderen, behalve Paulette, denken allemaal aan hetzelfde. Léonard
en zijn broer wisselen van tijd tot tijd een blik... Léonard is
degene die het woord moet doen, omdat hij de oudste is en Armand er
de moed niet voor heeft...
Het woord 'doen' betekende in de droom: geld vragen aan de dochter
van Zuber.
De firma Lachaume stond op instorten, de oudste biscuitfabriek van
Parijs, een belangrijke instelling, waardevol als een museumstuk,
en waar generaties achtereen aan gebouwd hadden.
Iemand beschikte over een enorme som geld, vuil geld, zo vuil dat
de oude Zuber maar al te blij geweest was zijn dochter aan een
Lachaume te kunnen geven, zodat ze tot een achtenswaardige familie
kwam te behoren.
-Begrijpt u?
Want het was nog altijd voor een onzichtbare Angelot dat hij
optrad, als een acrobaat zonder valnet. Een moeilijk werk. Zoals
wanneer hij, in andere dromen, zichzelf met zijn handen omhoog
bewoog, de ruimte in. Hij mocht de personen niet laten ontsnappen,
niet laten vervluchtigen.
-De oude mensen gaan de kamer uit, dan Armand, om de beide anderen
alleen te laten. Het zou eenvoudiger zijn, wanneer ze maar direct
een groot bedrag gaf, maar dat weigert ze hardnekkig; misschien
heeft haar vader, die sluwe vos, haar voor zijn dood aangeraden zo
te handelen. Alleen maar kleine sommetjes, voor de meest dringende
dingen aan het eind van de maand. Zodat iedere keer weer opnieuw
gevraagd moet worden.
De Lachaumes hebben in het begin natuurlijk gelogen, het zo
voorgesteld alsof met een paar miljoen franc de zaak weer bloeiend
zou worden, het huis gerieflijk en vrolijk zodat er mensen
ontvangen en diners gegeven konden worden evenals bij andere rijke
mensen. In het begin heeft Paulette dat geloofd, maar later niet
meer. Iedere maand opnieuw dat gesprek onder vier ogen met
Léonard.
-Hoeveel?
Waarna ieder zich weer opsluit in een van die slaapkamers. In een
van die cellen, en daar weer gaat zitten denken ... De gang ... de
deuren ... De badkamer achteraan, een oude badkamer, met een bruine
plek op het email op de plaats waar het water drupt... De Lachaumes
zijn eraan gewend... Misschien gebruikten ze bij de Zubers, ondanks
de miljoenen, de badkamer niet eens? ...
-En al die dingen moet men in zich opnemen, meneer de rechter
...
Hij herhaalde, terwijl hij iedere lettergreep beklemtoonde:
-In zich op-ne-men!
... Léonard in zijn kamer beneden, Armand in de zijne, tegenover de
boekhouder, de biscuits die in de fabriek verpakt werden en een dun
rooksliertje dat uit de hoge schoorsteen kwam, een belachelijke
imitatie van de echte fabrieksschoorstenen ... Paulette in haar
auto ...
De vorige dag. 's Avonds. De vrouw in het kruidenierswinkeltje. Het
was zondag, maar de dag daarvoor was een feestdag geweest en de
kleine winkeliers sluiten hun zaak niet graag twee dagen achtereen.
De rode Panhard, tegen zessen, met de trouweloze Sainval in zijn
regenjas. Léonard die hem volgde. In de blauwe Pontiac. Het
Palais-Royal. Het restaurant...
Eigenlijk hadden de beelden over elkaar geschoven moeten zijn,
zoals men wel eens ziet bij bepaalde foto's; de agenten van Ivry
hadden erbij gemoeten, de inspecteurs, Janvier, Lucas, al degenen
die de mensen' aan het ondervragen waren, de aak in Corbeil en die
in het St. Martinkanaal, en Paul die bezig was sectie te
verrichten, met reageerbuisjes werkte, en de mensen van het
laboratorium die metingen en analyses deden, door de loupe en de
microscoop keken ... Maigret lachte ironisch.
-Maar waar het op aankomt...
Hij verzweeg uit bescheidenheid waar het op aankwam, liep verder
van de ene kamer naar de andere, door de muren...
Toen zijn vrouw hem wakker schudde, was hij doodop, alsof hij een
hele nacht met de trein gereisd had en zijn nek was opnieuw
pijnlijk.
-Je hebt een paar maal gepraat in je slaap.
-Wat heb ik gezegd?
-Dat kon ik niet verstaan. Je brabbelde maar wat... Ze was er niet
op doorgegaan. Hij had ontbeten zonder een woord te zeggen, hij
scheen vergeten te zijn dat hij thuis was en dat zijn vrouw
tegenover hem zat. Jacques Sainval had de vorige avond verwonderd
geschenen dat hij op vrije voeten mocht blijven met als enige
voorwaarde Parijs niet te verlaten.
Toen de commissaris thuisgekomen was, had hij Lapointe opgebeld die
deze hele week nachtdienst had en hij had hem gevraagd enkele
dingen te willen onderzoeken en een dossier samen te stellen.
Het regende niet meer, maar het was nog zwaar bewolkt en nog even
somber en de mensen in de bus waren slecht gehumeurd.
Maigret had zich vroeger dan gewoonlijk laten wekken en toen hij op
het Hoofdbureau kwam was daar nog nagenoeg niemand. Hij vond
allereerst op zijn bureau, in het oog vallend neergelegd, de
boodschappen van de rechter-commissaris die erop aandrong dat
Maigret hem zo vroeg mogelijk zou opbellen, wat voor iemand van het
Parket betekende: om negen uur 's morgens. Hij had dus nog tijd
vóór zich en hij begon de statistieken te bestuderen die Lapointe
op zijn bureau gelegd had voor hij naar huis ging om te slapen. Hij
maakte geen enkele aantekening, noteerde alleen enkele getallen,
niet zonder een glimlach van voldoening, want hij had zich niet
noemenswaardig vergist. Vervolgens verdiepte hij zich in de
plattegrond van het huis in Ivry, die de Identificatiedienst
getekend had.
Bij de plattegrond was een lijvig, zeer uitvoerig rapport, want de
mensen van de Dienst waren niet gewend om ook maar het kleinste
detail te verwaarlozen. Er werd bijvoorbeeld een oud wiel van een
kinderfietsje in vermeld, dat verroest en verbogen was en dat men
in een hoek op de binnenplaats gevonden had. Was dat afkomstig van
de fiets van Jean-Paul, of wat waarschijnlijker leek, van een fiets
die vroeger door Armand of Léonard gebruikt was? Of had misschien
iemand uit de buurt die het kwijt wilde, het over de muur gegooid
in plaats van het in de Seine te werpen? Dat detail was kenmerkend,
en er waren er nog veel meer, te veel om te kunnen onthouden. Wat
hij het langst bestudeerde was de inventaris van Léonards
slaapkamer. Acht witte overhemden, waarvan er zes al zeer veel
gedragen en aan het boord en de manchetten versteld waren ... Zes
onderbroeken waar stukken in gezet waren... Tien paar katoenen en
vier paar wollen sokken ... Vijf gestreepte pyjama's ... Alles was
in het rapport vermeld, het aantal zakdoeken, de staat waarin de
kam, de haar- en de klerenborstel zich bevonden, met schetsjes die
de plaats van ieder voorwerp aangaven. Maigret probeerde, zoals hij
dat 's nachts in zijn droom gedaan had, zich de slaapkamer voor te
stellen met alle dingen die in het rapport beschreven waren. ...
Een pendule van zwart marmer en brons, waarvan het uurwerk defect
is ... Twee kandelabers van marmer en brons, met drie armen... Een
rieten prullemand met een verfrommelde krant... Een schroefsleutel
van 36 centimeter zoals door loodgieters wordt gebruikt. .. De
beschrijving van het bed was niet minder nauwkeurig. Op een van de
lakens, van fijn linnen en in uitstekende staat, was een letter 'P'
van vier centimeter geborduurd.
Maigret schatte de afstand met duim en wijsvinger, stelde zich de
geborduurde letter voor, zuchtte, en terwijl hij verder ging met
lezen greep hij naar de telefoon.
-Mag ik mr. Radel van u ... De advocaat... Het nummer weet ik
niet...
Enige ogenblikken later had hij hem aan de lijn.
-Met Maigret... Zoudt u voor mij twee dingen aan uw cliënten willen
vragen? Dan hoef ik niet naar de Quai de la Gare te gaan en u daar
te laten komen... Hallo! Bent u daar?
-Ja zeker. Zegt u het maar.
De advocaat zou wel verwonderd zijn dat Maigret zo correct was.
-In de eerste plaats iets over een Engelse sleutel... Een Engelse
sleutel van zes en dertig centimeter ... Hij ligt in de slaapkamer
van Léonard Lachaume, die verzegeld is ... Ik zou graag willen
weten waarom die daar lag ... Wat zegt u? ... Ja ... Er is
misschien een heel eenvoudige reden, en die zou ik graag weten
...
Dan iets anders ... Hoeveel lakens zijn er in huis ... Ja, een zeer
prozaïsche vraag, inderdaad, neemt u mij niet kwalijk ... Een
ogenblik! ... Wilt u vragen of alle lakens met de letter 'P'
gemerkt zijn en zo niet, wie dan die gemerkte lakens gebruikte ...
Hoeveel lakens met die 'P' en hoeveel zonder of met een ander
monogram ... Wat zegt u? ... Dat is alles, ja ... Of eigenlijk ...
Maar ik voorzie al dat u zich achter het beroepsgeheim gaat
verschuilen... Sedert wanneer bent u de raadsman van de Lachaumes?
...
Stilte aan de andere kant van de lijn. Mr. Radel aarzelde. Maigret
was de vorige dag verbaasd geweest zo'n jonge, om zo te zeggen
onbekende jurist aan te treffen in een huis waarin hij een oude
kromgegroeide advocaat zou hebben verwacht.
-Wat zegt u? ... Een week? ... En mag ik tenslotte nog vragen, van
wie u nu precies de raadsman bent? ... Iemand heeft u een week
geleden opgebeld, of is bij u geweest...
Hij luisterde, haalde zijn schouders op en tenslotte, toen de stem
bleef zwijgen, legde hij de hoorn neer. Zoals hij wel gedacht had
weigerde Radel op die vraag te antwoorden.
Hij strekte zijn hand uit naar een van zijn pijpen, toen de
telefoon ging. Het was Angelot, die al vóór negenen op zijn kamer
was.
-Met commissaris Maigret?
-Jawel, meneer.
-Heeft u mijn boodschappen gevonden?
-Zeker. Ik heb ze met aandacht gelezen.
-Ik zou u graag zo spoedig mogelijk spreken.
-Dat begrijp ik. Ik moet alleen nog even op een telefoontje
wachten, maar dat komt over een paar minuten, hoop ik, en dan kom
ik bij u.
Hij wachtte inderdaad, zonder iets te doen behalve zijn pijp roken
en voor het raam gaan staan kijken. Het duurde zes minuten. Radel
had er geen gras over laten groeien.
-Ik heb eerst naar die sleutel geïnformeerd ... De oude Catherine
herinnert het zich heel goed .. . Ongeveer twee weken geleden
klaagde meneer Léonard over een gaslucht in zijn slaapkamer... Er
wordt alleen in de keuken nog maar gas gebruikt maar vroeger hadden
de kamers gasverlichting en de leiding is blijven liggen en de
buizen zijn met doppen afgesloten. Daarom is Léonard in de fabriek
een Engelse sleutel gaan halen. .. Hij heeft vergeten hem weer
terug te brengen en zo is hij in een hoek van de kamer blijven
liggen ...
-En de lakens?
-Ik ben niet te weten kunnen komen hoeveel er precies zijn, want er
zijn er bij de wasserij... Er zijn er met verschillende monogrammen
... De oudste, die erg versleten zijn en nog uit de tijd van het
huwelijk van de oude mensen dateren, hebben de letter 'N.F.'... Als
een vrouw trouwde, in die tijd, bracht ze genoeg lakens mee voor
een heel leven ... Ze zijn van zwaar Vlaams linnen en daar zijn er
nog een paar van... Er zijn ook lakens met 'M.L.' erop, die waren
van de overleden vrouw van meneer Léonard ... Twaalf paar, werd me
gezegd . .. Waaronder éen laken dat door een te heet strijkijzer
brandvlekken heeft gekregen... Zes paar zo goed als nieuwe katoenen
lakens zonder monogram ... Tenslotte nog twee dozijn fijnere lakens
die Paulette Lachaume meegebracht heeft...
-Zijn die met een 'P' gemerkt?
-Ja.
-Ze gebruikt die in principe zeker alleen zelf?
-Daar heb ik niet verder naar durven vragen. Er werd mij alleen
gezegd dat dat haar eigen lakens waren.
-Ik dank u zeer voor de moeite.
-Mag ik u dan nog vragen ...
-Pardon, meneer ... Ik weet nog niets ... Het spijt me...
Hij nam geen enkel dossier mee, deed de deur van de kamer van de
inspecteurs even open, waar Lucas juist gearriveerd was.
-Als er naar me gevraagd wordt, ben ik bij de
rechtercommissaris.
Hij had een sleutel van de glazen deur die de Centrale Recherche
met het Paleis van Justitie verbond en die angstvallig op slot
gehouden werd sedert een gevangene daar eens door ontsnapt was.
Zoals altijd herkende hij enkele mensen die op de banken zaten,
sommigen tussen twee wachtmeesters in. Zo zag hij de Pastoor, die
naast de deur van een rechter zat te wachten en die hem zonder iets
te zeggen de boeien liet zien die men hem aangedaan had, terwijl
hij zijn schouders ophaalde alsof hij wilde zeggen:
-Zo zijn ze hier aan deze kant!
Het was inderdaad een andere wereld, waar een ietwat muffe geur van
inkt en paperassen hing. Hij klopte op de deur van Agelot, die
gladgeschoren achter zijn bureau zat en een lichte lavendelgeur om
zich heen verspreidde. Zijn secretaris, die aan het eind van de
tafel zat, was nauwelijks ouder dan hij.
-Neemt u plaats, commissaris. Het heeft me verbaasd dat ik gisteren
de hele middag en avond niets meer van u gehoord heb. Moet ik
daaruit opmaken dat u niets gevonden heeft, dat u geen enkele stap
ondernomen heeft die mij zou kunnen interesseren?
De secretaris zat onbeweeglijk met een potlood in zijn hand, alsof
hij klaar zat om aantekeningen te maken maar dat deed hij gelukkig
niet.
-Bent u nog naar de Quai de la Gare terug geweest?
-Niet persoonlijk.
-U heeft dus niemand van de familie of het personeel meer
gesproken?
-Nee.
-Ik mag toch zeker wel aannemen, dat u en uw verschillende diensten
zich met de zaak hebben beziggehouden? Ik heb er, van mijn kant,
lang over nagedacht en ik moet u bekennen dat ik ondanks het
geringe bedrag dat gestolen is, toch steeds weer terugkom op de
hypothese van een inbraak ...
Maigret zweeg, terwijl hij dacht aan zijn droom die zo anders was
dan de werkelijkheid. Was het werkelijk de moeite om het allemaal
uit te leggen, om te proberen de magistraat aan het verstand te
brengen dat... Hij wachtte op concrete vragen.
-Wat denkt u ervan? werd hem tenslotte gevraagd.
-Van een inbraak?
-Ja.
-Ik heb enkele getallen voor u laten opzoeken. Weet u hoeveel
inbraken er in tien jaar 's nachts in Parijs gepleegd zijn in
bewoonde huizen terwijl de bewoners thuis waren?
De rechter keek hem verwonderd aan, benieuwd waar hij heen
wilde.
-Tweeëndertig, ging Maigret op achteloze toon voort. Iets meer dan
drie per jaar. En dan is daar nog wel een dozijn of meer bij van
het slag artiest of maniak zoals we drie jaar geleden gearresteerd
hebben en die nog altijd zit. Dat is een jonge kerel van
vijfentwintig jaar die met zijn zuster samenwoonde; hij had geen
maitresses en geen vrienden en zijn hobby was om in te breken onder
moeilijke omstandigheden, hoe moeilijker hoe mooier, bijvoorbeeld
in de slaapkamer van een slapend echtpaar en dan alle sieraden mee
te nemen zonder iemand wakker te maken. Natuurlijk was hij niet
gewapend.
-Waarom zegt u: natuurlijk?
-Omdat beroepsinbrekers nooit gewapend zijn. Zij kennen de wet uit
ervaring en ze houden het risico zo klein mogelijk.
-Toch is er bijna iedere week ...
-Bijna iedere week lees je in de kranten dat er oude vrouwen of
oude mannen in hun winkeltje vermoord zijn... Maar in werkelijkheid
zijn dat geen echte inbraken ... De daders van dat soort overvallen
zijn onbesuisde jonge straatslijpers en vaak zwakzinnigen . .. Ik
heb ook laten nagaan hoeveel echte inbraken in tien jaar gepaard
zijn gegaan met of gevolgd zijn door een moord ... Drie, meneer
Angelot... Eén met een Engelse sleutel die de inbreker in zijn zak
had ... De tweede met een pook die de misdadiger zag liggen en
greep toen hij verrast werd en bedreigd ... De derde eindelijk met
een vuurwapen, een Luger, die de kerel uit de oorlog meegebracht
had ... Hij herhaalde:
-Eén maar! En dat was geen 6.35 mm. pistool... Ik geloof niet dat
er in heel Parijs éen zware jongen of éen beroepsinbreker is die
zo'n wapen zou gebruiken. Dat vind je alleen bij brave lieden in
het nachtkastje of in tassen van jaloerse vrouwen ...
-Als ik het goed begrijp, gelooft u dus niet aan de hypothese van
een inbraak?
-Nee.
-Zelfs niet door bijvoorbeeld een lid of vroeger lid van het
personeel?
-Een Belgische schipper die mijn mensen opgespoord hebben, heeft 's
avonds iemand op de binnenplaats gezien, die op een ladder stond en
de glasscherven op de muur stuksloeg.
-Was dat 's avonds, of na twee uur 's nachts?
-'s Avonds, om tien uur ongeveer.
-Anders gezegd, vier uur voor de moord?
-Vier uur vóór de moord.
-Als dat juist is, wat leidt u daar dan uit af?
-Nog niets. Maar u heeft me gevraagd om u op de hoogte te
houden.
-Heeft u nog meer ontdekkingen gedaan?
-Paulette Lachaume heeft een minnaar.
-Heeft ze u dat verteld? Ik dacht dat u ...
-Ik heb haar niet gesproken. Maar haar schoonzuster heeft me zonder
dat ze het zelf wist, op het spoor gebracht ...
-Welke schoonzuster?
-Véronique Lachaume.
-Waar heeft u die gevonden?
-Bij haar thuis, in de Rue Francois Ier. Ze is barmaid in een nogal
bijzondere gelegenheid in de Rue Marbeuf, Amazone. Haar minnaar,
waar ze binnenkort mee dacht te trouwen, is ook de minnaar van
Paulette ...
-Heeft hij dat bekend? "Ja-
-Wat is dat voor iemand?
-Een type zoals je er zoveel ontmoet in de omgeving van de
Champs-Elysées ... Journalist van beroep . . . Overal schulden ...
Eerst was hij van plan om met Véronique te trouwen, die het
appartement dat ze bewoont, gekocht heeft en nog een spaarpotje
bezit... Toen hij over de schoonzuster en haar miljoenen hoorde,
heeft hij het zo aangelegd dat hij haar ontmoette en haar minnaar
werd. Gisteravond heeft hij nog met haar gedineerd en haar daarna
meegenomen naar een appartement op het Ile Saint-Louis, dat een
Engelse vriend hem bij gelegenheid leent...
Hij gaf met opzet en niet zonder een boosaardige voldoening al die
inlichtingen door elkaar en zonder verband, terwijl de
rechter-commissaris probeerde dat alles in zijn hoofd te
ordenen.
-Heeft u hem op de Quai des Orfèvres vastgehouden?
-Ik heb hem daar niet gehad.
-Wat valt uit die gegevens af te leiden?
-Dat weet ik niet. Als we de hypothese van een inbraak of van een
krankzinnige afschrijven en als we geloof mogen hechten aan de
verklaring van die schipper, dan moeten we aannemen dat de moord
door een der bewoners gepleegd is. En nu is het zo, dat de mensen
van de Identificatiedienst een Engelse sleutel van zesendertig
centimeter gevonden hebben in de slaapkamer van Léonard
Lachaume.
-Maar de moordenaar heeft een pistool gebruikt. ..
-Dat weet ik. Die sleutel weegt meer dan twee kilo. Volgens
Catherine, de dienstbode, lag die al sedert twee weken in Léonards
kamer, toen hij hem gebruikt had om een dop op een gasbuis aan te
draaien ...
-Wat heeft u nog meer voor inlichtingen?
De rechter werd geprikkeld door de ironische kalmte van Maigret.
Het was duidelijk, zelfs voor de secretaris die met een verlegen
gezicht voor zich zat te kijken, dat de commissaris opzettelijk een
houding aannam die, zoal niet vijandig, noch uitgesproken
agressief, toch van alle hartelijkheid gespeend was.
-Och, inlichtingen kan je het eigenlijk niet noemen ... Ik heb
bijvoorbeeld zojuist opgave gekregen van het aantal beddelakens dat
in het huis gebruikt wordt...
-Beddelakens?
-Op éen laken in de slaapkamer van Léonard zitten bloedvlekken ...
En dat laken is gemerkt met een letter 'P' en het behoort aan
Paulette ...
-Is dat alles?
-Paulette is eergisteren omstreeks zes uur in de regen uit huis
gegaan, te voet; haar minnaar wachtte haar op, een eindje verder op
de Quai in een rode auto, voor een kruidenierswinkel. Op hetzelfde
moment ongeveer reed Léonard Lachaume van huis weg in de wagen van
zijn schoonzuster, een blauwe Pontiac ... Het tweetal ging naar een
weinig opvallend restaurant in het Palais-Royal, Chez Marcel ...
Léonard moet om negen uur weer thuisgekomen zijn ... Een uur later
stond iemand aan de binnenkant de glasscherven die op de muur
staan, met een zwaar voorwerp, waarschijnlijk een hamer, fijn te
slaan ...
Paulette is na een bezoek aan het appartement van de Engelsman op
de Quai de Bourbon, met een taxi naar huis gegaan ...
-Waarom niet met de auto van haar minnaar?
-Omdat ze bang was dat dat 's avonds laat te veel in het oog zou
lopen.
-Heeft ze u dat gezegd?
-Dat heeft haar minnaar me gezegd. Op de gang heeft ze Léonard
gegroet, die in kamerjas was... Maigrets gelaatstrekken verstrakten
plotseling en hij scheen een ogenblik afwezig.
-Waar denkt u aan?
-Ik weet het nog niet... Ik moet het eerst nog eens
controleren...
Dit alles leek niet op zijn droom, toen hij de onzichtbare
rechter-commissaris zo'n schitterende demonstratie van zijn
methodes gaf. En ze waren hier niet op de Quai de la Gare. De sfeer
van het huis ontbrak, de dingen, het verleden en het heden, het
zichtbare en het onzichtbare.
Maar niettemin speelde hij een rol, en bewust. Met de arme
Coméliau, die zo lang zijn persoonlijke vijand geweest was, had hij
openlijk op voet van oorlog gestaan. Dat was de eeuwige strijd
tussen het Parket en de Quai des Orfèvres, een strijd waar men
nooit voor uitkwam, maar die in het verborgen zonder ophouden
gevoerd werd.
Andere rechters lieten hem liever zijn eigen gang gaan en wachtten
geduldig tot hij hen een compleet dossier kwam brengen met bij
voorkeur daarbij inbegrepen een volledige bekentenis van de
schuldige. Wat hij hier voor rechter-commissaris Angelot deed, was
komedie spelen. Hij speelde, ondanks zichzelf, de rol van Maigret,
om het zo uit te drukken, van de Maigret zoals sommigen zich hem
voorstelden. Hij vond het niet erg fraai van zichzelf dat hij zo
deed, maar hij kon het niet laten. Hier stonden twee generaties
tegenover elkaar, en hij wilde die melkmuil wel graag eens laten
zien ...
-En uw conclusie?
-Ik heb geen conclusie getrokken, meneer Angelot. -Als het iemand
van de familie is, zoals u schijnt te beweren...
-Ik heb gezegd: een der bewoners.
-Zodat u die oude gebochelde dienstbode ook bij de verdachten
rekent?
-Ik schakel niemand uit. Ik zal niet opnieuw met statistieken
aankomen. Drie maanden geleden heeft een man zijn buurman vermoord,
toevallig ook met een 6.35 mm pistool, omdat die buurman zijn radio
altijd zo hard aanzette.
-Ik begrijp het verband niet.
-Op het eerste gezicht is dat een idiote moord, totaal
onverklaarbaar. Maar de moordenaar is een zware oorlogsinvalide;
hij heeft twee hersenoperaties achter de rug en hij zit de hele dag
maar in zijn stoel met veel pijn. Hij moet van zijn pensioentje
leven. Die buurman was een kleermaker die thuiswerkte; het was een
buitenlander en na de bevrijding heeft hij nog moeilijkheden gehad
maar hij is er door gerold ...
-Ik zie nog altijd niet in ...
-Ik wil dit beweren: wat op het eerste gezicht een belachelijk
motief lijkt - een beetje muziek meer of minder! - wordt als men
erover nadenkt, voor die oorlogsinvalide een levenskwestie ...
Anders gezegd, onder de gegeven omstandigheden is de moord
verklaarbaar, bijna onvermijdelijk.
-Maar ik zie niets van een dergelijke situatie op de Quai de la
Gare.
-Toch moet die bestaan, tenminste in de geest van degene die
Léonard Lachaume vermoord heeft. Afgezien van pathologische
gevallen, die vrij zelden voorkomen, pleegt een mens alleen maar
een moord als hij daar zeer bepaalde, dwingende redenen voor
heeft.
-En heeft u zo'n reden in ons geval?
-Ik heb er verschillende gevonden.
Maar de commissaris had opeens genoeg van dat komedie spelen
waartoe hij zich had laten verleiden.
-Ik vraag u wel excuus ... zei hij zacht. Hij meende het
oprecht.
-Waarvoor?
-Voor alles ... Het doet er ook niet veel toe. Terwijl ik zat te
praten, kreeg ik opeens een idee. Als ik even mag opbellen, zullen
we er misschien iets meer van begrijpen.
De magistraat schoof het toestel naar hem toe.
-Mag ik de Identificatiedienst van u? ... Hallo! ... Ja, met wie
spreek ik? ... O, ben jij het, Moers? Met Maigret ... Ik heb het
rapport ontvangen ... Ja ... Nee, dat niet, maar ik wilde je iets
over de inventaris vragen ... Die is toch zeker compleet? ... Wat
zeg je? ... Dat weet ik wel... Ik twijfel er geen ogenblik aan dat
het met de grootste zorg gedaan is ... Ik wil er alleen maar
helemaal zeker van zijn dat er niets over het hoofd gezien is ...
De man die het overgetypt heeft zou bijvoorbeeld een regel
overgeslagen kunnen hebben ... Heb je de originele lijst bij de
hand? ... Haal die dan even ... Goed ... Wil je nu eens kijken of
er geen kamerjas bij staat? ... Ik heb de lijst in mijn kamer nogal
vlug doorgelopen en hij kon me ontgaan zijn ... Een kamerjas, ja
... Van een man, juist... Ik wacht wel... Hij hoorde Moers de lijst
voor zichzelf oplezen. -Nee. Er wordt geen kamerjas in genoemd.
Trouwens, ik ben er zelf geweest en ik heb er geen gezien ...
-Dank je, kerel.
De rechter en hij keken elkaar zwijgend aan. Tenslotte zei Maigret
wat aarzelend, alsof hij niet zeker van zichzelf was:
-Misschien dat zoals de zaken nu staan een verhoor wat op zou
leveren!
-Een verhoor van wie?
-Dat zit ik mezelf af te vragen.
En niet alleen omdat hij, zoals hij dat zelf soms noemde, het punt
van de minst weerstand zocht. Er kwam vandaag ook een persoonlijke
kwestie bij. Hij was ervan overtuigd dat Angelot zou eisen dat het
verhoor in zijn kamer zou plaatsvinden. Misschien zelfs zou hij het
persoonlijk willen afnemen. Het stuitte Maigret tegen de borst om
de oude heer Lachaume op te roepen, die al zo weinig meer
verschilde van de voorouders wier portret in het kantoor beneden
hing. Hij zou bij zijn vrouw weggehaald moeten worden die bijna
niet meer vervoerd kon worden. Hij was er zelfs niet zeker van of
de oude Lachaume nog wel over al zijn geestvermogens beschikte.
Zijn ogen schenen naar binnen te zien en Maigret vermoedde dat hij
nog slechts in zijn herinneringen leefde.
Wat Catherine betreft, die zou bij een verhoor hevig agressief
zijn, want zij was een vrouw die maar door éen gedachte beheerst
werd en daar nooit los van zou komen. Ze zou alleen ontkennen,
zelfs wat zonneklaar was, spottend met iedere logica. Men hoefde
haar gebochelde gestalte maar te zien, haar schrille stem te horen.
Jean-Paul kende hij niet; hij had geen gelegenheid gekregen hem te
zien, omdat men hem zo snel mogelijk weggewerkt had naar het
lyceum.
De knaap had hem onbewust kostbare gegevens kunnen verschaffen,
maar Maigret kon zich de tegenzin van de rechter-commissaris
voorstellen om een kind wiens vader twee nachten tevoren gestorven
was, met allerlei
vragen te bestoken. Bleven over Armand en Paulette. Tegen de keuze
van Armand pleitten zijn epileptische aanvallen. Zou hij, wanneer
hij in het nauw gedreven werd, niet licht een toeval krijgen, echt
of gesimuleerd?
-Ik geloof dat we Paulette Lachaume het best konden verhoren,
besloot hij tenslotte met een zucht.
-Heeft u haar bepaalde vragen te stellen?
-Een paar ja. De rest komt al pratende wel.
-Wilt u dat ik haar advocaat waarschuw?
Radel moest er bij zijn, natuurlijk. Bij Angelot zou alles precies
volgens de regels gaan. Niet zonder weemoed dacht Maigret aan zijn
eigen kamer en aan de andere dingen die hij missen zou, zijn vaste
gewoonten en aanwensels, zoals het boven laten brengen, op een
bepaald moment, van sandwiches met bier of koffie, of zich te laten
vervangen door een der inspecteurs die dan, alsof hij nog van niets
wist, weer helemaal van voren af aan begon.
In een niet zo heel verre toekomst zou dit alles tot het verleden
behoren en zou het werk van Maigret gedaan worden door welopgevoede
mensen met hun zak vol diploma's, zoals Angelot.
-Ik heb hem vanmorgen nog opgebeld, bekende de commissaris.
De rechter fronste zijn wenkbrauwen.
-Over dit verhoor?
Hij stond klaar om zijn prerogatieven te verdedigen. -Nee. Om hem
twee dingen te vragen die ik u zojuist verteld heb. Ik wilde de
familie Lachaume liever niet lastig vallen, daarom heb ik hem maar
opgebeld.
-Wilt u mij met het kantoor van mr. Radel verbinden, alstublieft...
Radel, ja ... Ben je daar, André? ...
De vorige dag, op de Quai de la Gare, had Maigret de beide mannen
elkaar niet bij de naam horen noemen.
-Zeg, ik heb commissaris Maigret hier bij me ... Het onderzoek is
nu zover, dat het nodig schijnt om enkele verhoren af te nemen ...
Bij mij ja, natuurlijk ... Nee! Het ligt niet in mijn bedoeling om
de oude mensen lastig te vallen ... Die ook niet, nee ... Tenminste
nog niet direct... Wat zeg je? ... Wat zegt de dokter? ... O
...
Paulette Lachaume, ja... Bij voorkeur in de morgenuren ... Goed ...
Dan wacht ik je telefoontje af ... Hij legde de hoorn neer, meende
te moeten verklaren:
-We hebben samen rechten gestudeerd... Ik hoor van hem dat Armand
Lachaume op bed ligt... Hij heeft gisteravond een vrij ernstige
aanval gehad . .. De dokter is erbij geroepen en hij is vanmorgen
weer geweest...
-En Paulette?
-Radel zal me terugbellen. Hij hoopt op het eind van de morgen met
haar hier te komen.
De rechter kuchte verlegen, speelde met zijn briefopener.
-Het is juister, zoals de zaken op het ogenblik staan, dat ik de
vragen stel en dat u alleen tussenbeide komt wanneer dat strikt
nodig is ... Ik hoop dat u daar geen bezwaar tegen heeft?
Maigret had een massa bezwaren, maar wat voor zin had het daarover
te spreken?
-Zoals u wenst...
-Ik zou het daarentegen normaal vinden wanneer u mij vóór u hier
komt, een briefje gaf met de punten waar ik dieper op in moet gaan
naar uw mening.
Maigret knikte.
-Alleen maar een paar woorden, op een stukje papier. Helemaal
zonder officieel karakter.
-Natuurlijk.
-Heeft u nog inlichtingen ontvangen over de overleden vrouw van
Léonard Lachaume?
-Die moest voor hetzelfde doel dienen als de dochter van Zuber.
-Dat wil zeggen?
-Om het huis op de Quai en de biscuitfabriek nog een tijd in het
leven te houden, als men tenminste van leven spreken kan. Ze waren
ook van ongeveer gelijke afkomst. Haar vader is een vroegere
ploegbaas die in het bouwbedrijf fortuin gemaakt heeft. De
bruidsschat is gebruikt om de gaten te stoppen.
-En de erfenis?
-Er is geen erfenis, want de vader leeft nog en hij kan nog wel
heel lang leven.
Eerst Léonard. Daarna Armand.
Had dat hardnekkig pogen om een zaak, die volgens alle economische
wetten allang ter ziele had moeten zijn, drijvende te houden niet
iets ontroerends? Had dat niet ergens iets gemeen met de daad van
die oorlogsinvalide die zijn buurman neergeschoten had, omdat die
hem van de vroege morgen tot de late avond kwelde met zijn
schetterende radio? Maigret had dat geval niet zo maar aangehaald.
Hij had tegenover de rechter-commissaris een rol zitten spelen,
zeker, maar niettemin was hij in de grond eerlijk tegenover
zichzelf gebleven.
-Met Angelot... Ja ... Wat zei ze? ... Hoe lang zou dat duren, denk
je? ... Tegen half twaalf? ... Goed ... Welnee! In mijn
kamer...
Was Radel zo bang dat het verhoor in Maigrets kamer zou
plaatsvinden? Angelot had hem gerustgesteld, op een toon van: Bij
mij gaat het allemaal correct... De commissaris zuchtte terwijl hij
opstond:
-Ik zal zorgen dat ik even voor half twaalf hier ben.
-Vergeet u niet de vragen op te schrijven die ...
-Ik zal erom denken.
De arme Pastoor zat nog altijd vol lijdzaamheid tussen zijn twee
bewakers op de bank te wachten tot 'zijn' rechter hem zou willen
ontvangen. Maigret gaf hem een knipoogje in het voorbijgaan en toen
hij in zijn kamer kwam, gooide hij met een slag de deur achter zich
dicht.
Zwaar met zijn ellebogen op zijn bureau steunend en met zijn
linkerhand onder zijn hoofd schreef hij enkele woorden op, terwijl
hij kleine trekjes aan zijn pijp deed, bleef toen een tijd lang
naar de blauwe rechthoek van het raam staren.
Zoals op de dag vóór een tentamen, in die twee jaar waarin hij
medicijnen gestudeerd had, had hij alle rapporten nog eens
doorgelezen en die inventaris zelfs driemaal, zodat hij dat ding nu
niet meer zien kon. Toch vergeleek hij zichzelf minder met een
student dan met een bokser die binnen een uur, misschien over
enkele minuten reeds, zijn reputatie, zijn carrière op het spel
gaat zetten en toegejuicht, maar ook uitgejouwd kan worden. Zeker,
de vergelijking was niet helemaal juist. Angelot had geen enkele
invloed op zijn carrière die in ieder geval weldra met pensioen zou
eindigen. En de journalisten zouden niets te weten komen van wat
zich binnen de vier muren van een kamer in het Paleis van Justitie
zou afspelen. Er was dus geen sprake van toejuichingen. Alles wat
Maigret riskeerde, was een berisping en, in de toekomst, de
ironische of meewarige blikken van een aantal jonge magistraten aan
wie Angelot de geschiedenis ongetwijfeld zou vertellen. — Zeg, heb
je dat gehoord van die Maigret met zijn fijne speurdersneus...
Toen hij in zijn kamer teruggekomen was, had hij eerst Lucas
geroepen om hem instructies te geven en alle beschikbare
inspecteurs waren op dat moment bezig met benenwerk, zoals ze dat
noemden, in de omgeving van het Palais-Royal ditmaal, ze
ondervroegen winkeliers, krantenverkopers, zochten de mensen die
zondagavond in Chez Marcel beneden gegeten en door de ramen
mogelijk iets gezien hadden, op hun kantoor of in hun woning
op.
Toch ging het maar om een heel klein detail, dat echter op het
laatste moment heel belangrijk kon worden, ja zelfs beslissend kon
blijken.
Maigret had zijn vragen opgeschreven, maar daar hij vond dat zijn
schrift niet duidelijk genoeg was, had hij ze nog eens
overgeschreven. Om tien minuten over elf had hij het papiertje,
niet zonder aarzeling, in een enveloppe gestoken en naar het Paleis
van Justitie laten brengen.
Het was uit sportiviteit dat hij zo handelde. Zodoende gaf hij
Angelot de tijd om zich te prepareren terwijl hij zelf zijn kaarten
blootlegde.
Hij deed het trouwens niet zo zeer uit edelmoedigheid als wel om op
het laatste moment binnen te kunnen komen en zo een nieuw gesprek
met de rechter vóór het verhoor te vermijden.
-Als er voor mij gebeld wordt, dan ben ik er niet, behalve als het
een van onze eigen mensen is.
Voor Paulette verscheen, wilde hij niet meer met de rechter
spreken, zelfs niet per telefoon. En nu liep hij in zijn kamer heen
en weer, bleef een ogenblik stilstaan om naar de staalgrijze Seine
te kijken en naar de zwarte mieren die op de Pont Saint-Michel
krioelden en tussen de autobussen door wriemelden.
Af en toe deed hij zijn ogen dicht, om het huis op de Quai de la
Gare beter voor zich te zien en enkele malen sprak hij in zichzelf.
Tien minuten voor half twaalf, zeven minuten, vijf minuten ...
-Ik ga daarheen, Lucas. Als er nieuws is, laten ze me dan
waarschuwen en zorgen dat ze mij persoonlijk even te spreken
krijgen.
Terwijl de zware gestalte van de commissaris zich langzaam
verwijderde, vormde Lucas met zijn lippen een lelijk woord, dat men
echter niet hoorde. Van verre zag Maigret mr. Radel al, die met
Paulette Lachaume op de kamer van de rechter afstevende. De jonge
vrouw droeg een mantel van beverbont en een klein hoedje van
hetzelfde bont, en ze kwamen bijna tegelijk met zijn drieën binnen,
wat de rechter de wenkbrauwen deed optrekken. Verbeeldde hij zich
dat Maigret oneerlijk spel gespeeld had door van tevoren contact te
zoeken met Paulette en haar raadsman? Radel stelde hem, zonder dat
hij het zelf wist, gerust.
-Hé! Liep u achter ons?
-Ik ben binnendoor gekomen.
De rechter was opgestaan, zonder echter zijn bezoekster tegemoet te
treden.
-Het spijt me, mevrouw, dat ik u heb moet oproepen ...
Ze was zeer vermoeid, dat zag men aan haar vale teint en de kringen
om haar ogen. Ze zei zacht, terwijl haar ogen werktuiglijk een
stoel zochten:
-Ik begrijp het wel...
-Neemt u plaats, alstublieft. U ook, meneer Radel... De beide
mannen tutoyeerden elkaar niet meer en schenen nooit anders dan
strikt zakelijk contact met elkaar gehad te hebben.
-Ik geloof dat u commissaris Maigret al kent, mevrouw ...
-Wij hebben elkaar op de Quai de la Gare al gezien, ja...
Hij wachtte tot Maigret ook ging zitten, bij de deur, een beetje op
de achtergrond. Het duurde even eer iedereen zat. De rechter ging
eindelijk ook weer zitten, vergewiste zich dat zijn secretaris
klaar zat om het onderhoud stenografisch op te nemen, kuchte toen
eens. Nu was het zijn beurt om verlegen te zijn, want ditmaal waren
de rollen omgedraaid: nu was hij de hoofdpersoon, terwijl Maigret
de toeschouwer, de getuige was geworden.
-Meneer Radel, sommige van mijn vragen zullen u, evenals uw
cliënte, misschien vreemd voorkomen ... Maar ik geloof toch, dat
het in haar eigen belang is dat ze er in volle openhartigheid op
antwoordt, zelfs wanneer het haar privé-leven betreft...
Maigret zag met éen oogopslag aan haar, dat ze dat wel verwacht
had. Ze zou dus niet voor verrassingen komen te staan. Radel had
haar natuurlijk gewaarschuwd dat de politie zonder enige twijfel
lucht gekregen had van haar verhouding met Sainval.
-De eerste van die vragen betreft ook u, meneer Radel, maar ik had
graag dat mevrouw Lachaume mij antwoordde ... Wanneer heeft u
behoefte gevoeld om een advocaat te nemen? ...
Radel stond op het punt om te protesteren. Een blik van zijn
studievriend bracht hem tot andere gedachten en hij keerde zich
naar zijn cliënte, die zich ook juist naar hem gewend had en
schuchter fluisterde:
-Moet ik antwoorden?
-Dat is beter, ja.
-Drie weken geleden.
Toen Maigret naar het bureau keek, waar de rechter met opzet een
aantal papieren uitgestald had, waaronder kopieën van de rapporten
en de inventaris, zag hij dat de magistraat niet zijn briefje
gebruikte maar dat de vragen op een ander vel waren overgeschreven.
Van nu af aan wendde Angelot zich alvorens te spreken steeds naar
zijn secretaris om zich ervan te vergewissen dat hij voldoende tijd
had gekregen om het gesprokene op te nemen.
De sfeer was nog steeds neutraal, officieel, en men voelde nog
niets van emotie in de lucht.
-Bij de dood van uw vader heeft zijn vaste notaris, mr. Wurmster de
erfenis afgewikkeld, is het niet? En hij werd geassisteerd door mr.
Tobias, een advocaat die ook de advocaat van uw vader was?
Ze knikte bevestigend, maar hij wilde een duidelijk antwoord
horen.
-Ja.
-Had u een reden, drie weken geleden, om u niet tot de advocaat van
uw vader te wenden, tot mr. Tobias dus, maar tot een ander lid van
de balie?
Radel kwam tussenbeide.
-Ik zie geen verband tussen deze vraag en wat er op de Quai de la
Gare gebeurd is.
-Dat zult u aanstonds zien, meneer Radel. Ik verzoek uw cliënte mij
te willen antwoorden.
En Paulette Lachaume, met nauwelijks verstaanbare stem:
-Ik geloof het wel.
-U bedoelt dat u een reden had om van advocaat te veranderen?
-Ja.
-Is het niet zo dat u een specialist wilde hebben? Radel wilde
opnieuw protesteren, maar de rechter was hem voor.
-Met een specialist bedoel ik een advocaat die een bijzondere naam
heeft wegens zijn successen op een bepaald terrein...
-Misschien.
-Was het in dit geval niet over een eventuele echtscheiding, dat u
mr. Radel wenste te raadplegen?
-Ja-
-Was uw man daar, op dat moment, van op de hoogte?
-Ik had er niet met hem over gesproken.
-Kon hij een vermoeden hebben van uw plannen?
-Dat geloof ik niet.
-En uw zwager?
-Die ook niet, denk ik. Niet op dat moment.
-Heeft u aan het eind van de afgelopen maand geld gegeven voor de
diverse betalingen?
-Ja-
-Heeft u de cheque die u gevraagd werd, zonder protest
getekend?
-Ja. Ik hoopte dat het de laatste zou zijn. Ik had geen zin in
ruzie.
-Was de eis tot echtscheiding al ingediend? -Ja.
-Wanneer precies heeft iemand bij u in huis de lucht gekregen van
uw plannen?
-Dat weet ik niet.
-Maar iemand heeft er toch wel een vermoeden van gehad, tenminste
de laatste dagen?
-Dat denk ik wel.
-Waar leidt u dat uit af?
-Uit het feit dat ik een brief, die mr. Radel me gestuurd had, niet
ontvangen heb.
-Wanneer had u die brief moeten ontvangen?
-Vandaag voor een week.
-Wie krijgt altijd het eerst de post in handen?
-Dat was mijn zwager.
-Er is dus alle kans dat uw zwager de brief van mr.
Radel onderschept heeft. Had u de indruk dat er vanaf dat ogenblik
iets veranderd was in de houding van de Lachaumes tegenover u? Ze
aarzelde zichtbaar.
-Ik weet het niet zeker ...
-Had u wel dat gevoel?
-Het leek me dat mijn man mij ontliep. Op een avond toen ik
thuiskwam ...
-Wanneer?
-Vrijdag jongstleden.
-Vertelt u maar verder. U zei dat u jongstleden vrijdag toen u
thuiskwam ... Hoe laat was dat?
-Zeven uur 's avonds... Ik had boodschappen in de stad gedaan ...
Toen ik in de salon kwam zaten ze daar allemaal...
-Was de oude Catherine er ook bij? -Nee.
-Uw schoonouders zaten er dus, Léonard en uw man. Zat Jean-Paul er
ook?
-Die heb ik niet gezien. Ik denk dat hij op zijn kamer was.
-En wat gebeurde er toen u binnenkwam?
-Niets. Meestal kwam ik later thuis. Ze verwachtten me niet en ze
zwegen opeens. Ik had het gevoel dat ik stoorde. Mijn schoonmoeder
at die avond niet aan tafel, maar ging direct naar boven naar haar
slaapkamer ...
-Tot voor kort sliep Jean-Paul, als ik mij niet vergis, op de
eerste verdieping, op de kamer naast zijn vader, die vroeger de
kamer van zijn moeder was .. . Wanneer is hij naar de tweede
verdieping verhuisd, bij die drie oude mensen?
-Een week geleden.
-Heeft de jongen zelf die verandering voorgesteld?
-Nee. Hij wilde niet.
-Was het een idee van uw zwager?
-Ja. Hij wilde die slaapkamer van Jean-Paul als zitkamer voor
zichzelf inrichten om zich daar na het eten terug te trekken.
-Werkte hij 's avonds nog wel eens? -Nee.
-En wat vond u ervan?
-Ik maakte me ongerust.
-Waarom?
Ze keek haar advocaat aan. Deze stak nerveus een sigaret op.
Maigret, die onbeweeglijk in zijn hoekje zat, had graag zijn pijp
aangestoken die hij, gestopt en wel, in zijn zak had, maar hij
durfde niet.
-Ik weet het niet. Ik was bang ...
-Bang waarvoor?
-Niets bepaalds ... Ik had het liefst gehad dat het allemaal zonder
scènes en zonder ruzie gegaan was, zonder tranen of smeekbeden
...
-U bedoelt uw echtscheiding?
-Ja. Ik wist dat het voor hen een ramp was . ..
-Omdat u, sedert uw huwelijk, het huishouden drijvende hield. Zo is
het toch?
-Ja. Ik was trouwens van plan om een bepaalde som voor mijn man
achter te laten. Daar had ik met mr. Radel over gesproken. Maar ik
wilde graag het huis uit zijn vóór Armand de papieren ontving .
..
-Was Jacques Sainval op de hoogte?
Ze knipte even met de ogen, maar gaf verder geen enkel blijk van
verrassing, zei alleen maar:
-Natuurlijk ...
De rechter bewaarde een ogenblik het stilzwijgen, met zijn blik op
zijn aantekeningen gericht. Voor hij, niet zonder een zekere
plechtigheid, verder ging, wierp hij onwillekeurig een blik op
Maigret.
-Dus het was zo, mevrouw Lachaume, dat uw vertrek zowel voor de
familie als voor de biscuitfabriek, onherroepelijk de ondergang
betekende?
-Ik heb u gezegd dat ik geld voor hen zou achterlaten.
-En was dat zo veel, dat ze het lang konden uithouden?
-In ieder geval een jaar.
Maigret herinnerde zich was er in de koperen plaat gegraveerd
stond: Opgericht in 1817.
Anderhalve eeuw bijna. Wat was daarbij vergeleken een jaar?
Anderhalve eeuw lang hadden de Lachaumes stand gehouden en ineens,
omdat Paulette een op geld beluste journalist ontmoet had ...
-Heeft u een testament gemaakt? -Nee.
-Waarom niet?
-In de eerste plaats omdat ik geen familie heb. En in de tweede
plaats omdat ik van plan was te hertrouwen, zodra dat mogelijk
was.
-Er wordt in uw huwelijkscontract zeker bepaald dat het vermogen
naar de langstlevende der echtgenoten gaat?
-Ja.
-Hoelang bent u al bang?
Radel trachtte haar te waarschuwen dat ze op haar hoede moest zijn,
maar te laat, want ze antwoordde al zonder het gevaar te
beseffen.
-Ik weet niet... Een paar dagen ...
-En waarvoor was u bang?
Ditmaal begreep ze het gevaar en men zag haar vingers zich
krampachtig samentrekken en haar gezicht angst uitdrukken.
-Ik begrijp niet waar u heen wilt. Waarom ondervraagt u mij, en
niet hen?
Maigret voelde dat het nodig was om de aarzelende rechter een
aanmoedigende blik toe te werpen.
-Stond uw besluit om te scheiden vast?
-Ja.
-Had geen enkel argument van de Lachaumes u daarvan kunnen
weerhouden?
-Nee. Ik heb mezelf lang genoeg opgeofferd ...
Bij uitzondering klonk dit woord in de mond van een vrouw niet
overdreven. Hoelang had ze zich, nadat ze eenmaal getrouwd was, nog
illusies kunnen maken omtrent de rol die ze in het patriciërshuis
op de Quai de la Gare speelde?
Ze was niet in opstand gekomen. Ze had haar best gedaan om de zaak
weer op de been te helpen, om tenminste alle gaten te stoppen en te
voorkomen dat de zaak definitief ineenstortte.
-Hield u van uw man?
-In het begin dacht ik dat.
-Heeft u ooit betrekkingen van meer intieme aard met uw zwager
gehad?
De rechter las die vraag slechts met tegenzin op en hij nam het
Maigret kwalijk, dat hij hem die liet stellen. Toen zij aarzelde,
voegde hij eraan toe:
-Heeft hij geen pogingen in die richting gedaan?
-Eén keer, lang geleden ...
-Een jaar na uw huwelijk? ... Twee jaar? ... Drie jaar?...
-Een jaar ongeveer, toen ik op mijn eigen kamer ging slapen.
-Heeft u Léonard toen afgewezen?
-Ja.
De stilte die volgde was ernstiger, benauwender dan de vorige. De
sfeer was geleidelijk aan veranderd en men voelde dat van nu af
ieder woord van gewicht was, dat men een verschrikkelijke waarheid
naderde, waarover niemand nog gesproken had.
-Wie gebruikt de lakens die met uw voorletter gemerkt zijn?
Ze antwoordde te snel. Radel kreeg geen tijd om haar voor de
valstrik te waarschuwen.
-Ik, natuurlijk.
-Niemand anders?
-Ik geloof het niet. Misschien mijn man, soms.
-Uw zwager niet?
Toen ze bleef zwijgen, herhaalde hij:
-Uw zwager niet?
-In normale omstandigheden niet.
-Waren er genoeg lakens in huis voor alle bedden van de
familie?
-Dat denk ik wel.
-Heeft u aan Jacques Sainval verteld dat u bang was? Ze begon
onzeker te worden, ze wist niet meer waar ze kijken moest en haar
vingers waren zo krampachtig ineengestrengeld dat de knokkels wit
werden.
-Hij wilde dat ik onmiddellijk van de Quai de la Gare weg zou gaan
...
-Waarom deed u dat niet?
-Ik wachtte tot alle papieren voor de scheiding klaar waren. Dat
zou nog maar twee of drie dagen duren ...
-Dus, zonder het overlijden van uw zwager zoudt u vandaag of morgen
uit huis gegaan zijn?
Ze zuchtte.
-Is het in de afgelopen week wel eens in u opgekomen dat men zou
kunnen proberen uw vertrek te verhinderen?
Ze keerde zich naar haar advocaat.
-Heeft u een sigaret voor me? ... Angelot hield aan:
-uw vertrek met alle middelen te verhinderen?
-Ik weet het niet meer. U maakt me helemaal in de war . ..
Ze stak haar sigaret aan, borg haar aansteker weer in haar tas.
-Heeft Sainval u niet aangeraden om op uw hoede te zijn, vooral
nadat u geconstateerd had dat uw zwager u volgde?
Ze hief met een snelle beweging het hoofd op.
-Hoe weet u dat?
-Wanneer is hij u gevolgd?
-Eergisteren.
-Was dat de eerste keer?
-Dat weet ik niet zeker. Jongstleden donderdag meende ik dat ik hem
op de Quai de Bourbon zag ...
-Was u toen in het appartement van die vriend van Sainval?
Ze keek met een verwijtende blik naar Maigret, alsof ze wist dat al
die ontdekkingen van hem kwamen.
-Had Léonard uw wagen genomen?
-Daar had hij mijn toestemming voor . . .
-En heeft u hem vanuit het raam voorbij zien rijden?
-Hij reed heel langzaam en hij keek langs de gevel naar boven .
..
-En heeft Sainval u bij die gelegenheid een pistool gegeven?
-Meneer ...
Radel hief zijn hand op, stond op van zijn stoel.
-Nu we bij dit punt aangeland zijn, verzoek ik u een kort onderhoud
met mijn cliënte te mogen hebben.
De blikken van de rechter en van Maigret ontmoetten elkaar. Maigret
knikte onmerkbaar.
-Op voorwaarde, dat het ook werkelijk kort is. U kunt van deze
kamer gebruik maken.
Hij gaf zijn secretaris een wenk. De drie mannen gingen naar de
gang waar Maigret zonder tijd te verliezen zijn pijp aanstak. Ze
liepen naast elkaar op en neer, de rechter en hij, tussen de
mensen, want het was druk in de gang, terwijl de secretaris op de
bank bij de deur was gaan zitten.
-Gelooft u nog altijd niet, meneer Maigret, dat men in de kamer van
de rechter-commissaris dezelfde resultaten, en zonder geschreeuw of
met de vuist op tafel slaan of ander dramatisch gedoe, kan bereiken
als op de Quai des Orfèvres?
Wat voor zin had het hem te antwoorden, dat hij niets anders gedaan
had dan de vragen oplezen die hij, Maigret, voor hem opgesteld
had?
-Als alles gebeurd is zoals ik het nu begin te zien, zal Radel haar
zeker aanraden te bekennen ... Dat is haar belang... Dat had hij
van het begin af aan van haar moeten eisen ... Tenzij ze hem niet
de volle waarheid opgebiecht heeft... Denkt u eens even in dat ze
niet op mijn vragen geantwoord had, of dat ze had durven liegen.
Dan hadden we er ook raar voor gestaan! Maigret tikte hem op zijn
arm, want hij ontdekte opeens vrijwel aan het eind van de lange
gang iemand die zich onzeker voortbewoog. Het was Armand Lachaume
die kennelijk de weg niet kon vinden in de doolhof van het Paleis
van Justitie en de opschriften op de deuren bestudeerde.
-Heeft u hem gezien? We kunnen maar beter naar binnen gaan
voordat...
Lachaume had hen nog niet opgemerkt en de rechter trad, na op zijn
eigen deur geklopt te hebben, de kamer binnen, gevolgd door Maigret
en de secretaris.
-Neemt u mij niet kwalijk. Door onvoorziene omstandigheden moet ik
wel...
Paulette Lachaume die stond toen ze binnenkwamen, ging weer zitten,
bleker maar kalmer dan zoëven, het leek of ze opgelucht was. Radel
scheen klaar te staan om een pleidooi te houden. Op het ogenblik
dat hij het woord wilde nemen, ging de telefoon. De rechter nam de
hoorn op, luisterde, schoof het toestel naar de commissaris
toe.
-Het is voor u.
-Met Maigret, ja ... Twee mensen die de auto gezien hebben? ...
Mooi! ... En de beschrijving klopt? ... Dank je. Nee ... Tot
straks.
Hij legde de hoorn neer en deelde op effen toon mee:
-Léonard Lachaume stond eergisteren voor het restaurant in het
Palais-Royal.
Mr. Radel haalde zijn schouders op alsof die dingen van nu af aan
van geen belang meer waren. Maar als het verhoor anders gelopen
was, zou het toch een waardevolle inlichting geweest zijn.
-Mijn cliënte is bereid om u de gehele waarheid te vertellen en u
zult zien dat die voor anderen belastender is dan voor haar. U zult
ook begrijpen, en ik had graag dat dit schriftelijk vastgelegd
werd, dat ze tot nog toe gezwegen heeft, niet om de
verantwoordelijkheid voor haar daden te ontlopen, maar uit deernis
met de familie waarvan ze verscheidene jaren deel uitgemaakt
heeft... Een jury zal te zijner tijd moeten uitspreken hoe zij
erover denkt. Wij behandelen hier niet de zaak van de Lachaumes,
maar zij, die hen beter kent dan wij, kon voor hen nog verzachtende
omstandigheden laten gelden, enkele dagen lang althans ...
Hij ging met een voldaan gezicht weer zitten en trok zijn das
recht.
Paulette Lachaume die niet wist hoe ze moest beginnen,
vertelde:
-Ik was al een week lang bang, het begon met die onderschepte brief
en vooral nadat ik Léonard op de Quai de Bourbon gezien had ...
In zijn kamer op de Quai des Orfèvres zou Maigret haar de moeilijke
bekentenis bespaard hebben, want hij zou het verhaal van het
gebeurde gegeven hebben en zij had alleen maar behoeven toe te
stemmen of hem zo nodig te verbeteren.
-Gaat u verder, mevrouw ...
Ze was niet gewend te spreken in tegenwoordigheid van een
stenograaf die haar woorden optekende. Ze voelde zich geremd. Ze
zocht naar haar woorden en Maigret moest zich herhaaldelijk geweld
aandoen om niet in te grijpen. Hij had vergeten zijn pijp te doven
en hij rookte verder zonder dat hij het zelf bemerkte.
-Vooral voor Léonard was ik bang, want hij was degene die de firma
tot iedere prijs in stand wilde houden ... Op een keer, lang
geleden, toen ik aarzelde om hem een groter bedrag dan anders te
geven hield hij een beschouwing tegen me waarin hij grote bedrijven
vergeleek met oude adellijke families ...
We hebben niet het recht, zei hij met een streng gezicht, om een
zaak zoals de onze op te geven... Ik zou alles doen om te voorkomen
dat het zo ver kwam .. ' Dat schoot me onlangs weer te binnen ...
Ik heb toen op het punt gestaan om onmiddellijk het huis uit te
gaan zonder iets te zeggen, en een kamer in een hotel te nemen
totdat de scheiding uitgesproken was ...
-En wat heeft u daarvan teruggehouden?
-Dat weet ik niet. Ik wilde het spel tot het eind toe zo eerlijk en
zo correct mogelijk blijven spelen ... Ik kan het moeilijk
uitleggen ... Je moet jaren lang in dat huis gewoond hebben om het
te kunnen begrijpen ... Armand is een zieke en een zwakkeling die
helemaal onder de invloed van zijn broer staat... Van Jean-Paul was
ik gaan houden ... In het begin hoopte ik zelf kinderen te
krijgen... Zij hoopten het ook, ze keken maar steeds naar me of het
nog niet zover was ... Ze vonden het heel erg dat ik kinderloos
bleef ... Ik vraag me af, of Léonard daarom niet...
Ze veranderde van onderwerp.
-Het is waar dat Jacques me een pistool gegeven heeft... Ik wilde
het niet aannemen ... Ik was bang dat iemand het zou vinden... 's
Avonds legde ik het op mijn nachtkastje en overdag bewaarde ik het
in mijn handtas...
-Waar is het nu?
-Ik weet niet wat zij ermee gedaan hebben. Het was allemaal zo
vreselijk verward, het was net een afschuwelijke droom, daarna
...
-Vertelt u ons eerst eens wat daarvoor gebeurd is.
-Ik kwam tegen twaalven thuis... Misschien half twaalf ... Ik heb
niet op de tijd gelet... Ik had besloten dat het in ieder geval op
éen na de laatste nacht zou zijn ... Ik schrok toen ik de deur van
Léonards slaapkamer open zag gaan ... Hij keek me na toen ik in
mijn kamer ging zonder iets te zeggen, zonder me goedenacht te
zeggen, en dat gaf me een angstig gevoel... Toen ik in nachtgewaad
naar de badkamer ging zag ik licht onder zijn deur ... Toen werd ik
nog banger ... Het was misschien een voorgevoel... Ik wilde eerst
opblijven, in een stoel gaan zitten en in het donker wachten tot
het weer dag werd ...
-Heeft u uw slaaptablet niet ingenomen?
-Nee. Dat durfde ik niet... Tenslotte ben ik gaan liggen, met het
pistool binnen mijn bereik en vastbesloten om niet in slaap te
vallen. Ik lag met mijn ogen open en luisterde scherp naar de
geluiden in huis . ..
-Hoorde u hem komen?
-Het duurde meer dan een uur... Ik geloof dat ik een ogenblik
ingedommeld ben... Toen hoorde ik de vloer van de gang kraken ...
Ik ging overeind in bed zitten ...
-Had u uw kamer niet op slot gedaan?
-Er is geen sleutel op de deur, evenmin als op de meeste deuren in
huis, en het slot werkte allang niet meer ... Ik kreeg de indruk
dat iemand de knop omdraaide en toen ben ik heel zacht opgestaan en
tegen de muur gaan staan, een meter van het bed ...
-Was het licht in de gang aan?
-Nee. Er kwam iemand naar binnen. Ik zag niets. Ik was bang om te
vlug te schieten, want ik wist zeker dat als ik miste ...
Ze kon niet meer blijven zitten. Ze ging staande verder, met haar
gezicht niet meer naar de rechter, maar naar Maigret:
-Ik hoorde iemand ademhalen. Hij kwam dichterbij en raakte me bijna
aan. Ik weet zeker dat hij zijn arm ophief om te slaan op de plaats
van het bed waar mijn hoofd had moeten liggen. Toen heb ik
afgedrukt zonder dat ik het zelf wist...
Maigret had zijn wenkbrauwen gefronst. Hij was opeens vergeten dat
hij zich bij zijn superieur bevond en vroeg:
-Mag ik even?
Hij wachtte het antwoord niet af, ging verder:
-Wie heeft het licht aangedraaid?
-Ik niet... Ik kan het mij in ieder geval niet herinneren ... Ik
ben naar de gang gehold ... Ik wist niet waar ik heen ging, ik zou
beslist in mijn nachthemd de straat op gerend zijn ...
-Tegen wie bent u toen op gelopen?
-Tegen mijn man... Ik denk dat hij het licht aangedraaid
heeft...
-Was hij helemaal aangekleed?
Ze keek hem aan met grote ogen. Ze dacht even ingespannen na als om
zich een duidelijk beeld voor de geest terug te halen, en zei
toen:
-Ja... Dat is mij toen niet opgevallen ...
-En wat gebeurde er toen?
-Ik moet gegild hebben... In ieder geval herinner ik me dat ik mijn
mond open deed om het te doen ... Toen ben ik flauw gevallen ...
Pas later is de nachtmerrie begonnen ... Mijn schoonvader was naar
beneden gekomen ... Catherine ook ... Haar stem klonk steeds overal
boven uit... Ik hoorde haar vanuit de verte Jean-Paul wegsturen,
terug naar boven, naar zijn kamer ... Ik zag Armand uit mijn
slaapkamer komen met een grote Engelse sleutel...
-De sleutel waarmee Léonard geprobeerd had u te slaan...
-Dat denk ik... Ze bevalen mij te zwijgen, op te houden met kreunen
...
-Wie, ze?
-Mijn schoonvader ... Die heks van een Catherine . .. Zij vooral!
... Zij heeft ook opgemerkt dat er bloed op mijn laken zat, want
Léonard was dwars over het opengeslagen bed gevallen ...
-Schenen ze verwonderd over wat er gebeurd was? vroeg de
rechter-commissaris op zijn beurt.
-Zo zou ik het niet noemen ... Ontzet, maar niet verwonderd ... Ze
schenen mij als de boosdoener te beschouwen ... De rechter ging
voort:
-En zijn ze toen met die ladder en die ruit bezig geweest?
-Nee.
Maigret hernam het woord.
-Vergeet u niet, dat er tegen tien uur 's avonds iemand gezien is,
Léonard waarschijnlijk, die bezig was de glasscherven op de muur
stuk te slaan... Omstreeks diezelfde tijd moet de ladder tegen de
vensterbank gezet zijn om daar sporen op te maken, en moet de ruit
met zeep ingesmeerd en ingedrukt zijn ...
Zij zuchtte:
-Dat denk ik ook ... Radel begon:
-U ziet, heren, dat mijn cliënte ...
-Een ogenblik!
De stem van de rechter klonk streng, kortaf.
-Wie heeft u gevraagd om te zwijgen en het te doen voorkomen of er
een inbreker geweest was?
-Niemand in het bijzonder.
-Het spijt me, maar dat begrijp ik niet.
Dat was typisch Angelot! Men had hem volgestopt met theorieën en de
waarheid had zich maar naar die theorieën te schikken, die moest in
dit of dat hokje onder te brengen zijn!
Paulette antwoordde vinnig, zonder er zich om te bekommeren dat ze
de magistraat tegen zich innam:
-Je kan wel zien dat u die nacht niet meegemaakt heeft! ... Ik wist
niet meer wat werkelijkheid was en wat niet... Ik herinner me
bijvoorbeeld, zonder dat ik er zeker van ben of dat werkelijk
gebeurd is, dat ik Catherine hoorde schreeuwen:'- De ramen!'
Want in het begin hadden ze overal het licht aangedraaid. Er zijn
geen luiken voor de ramen, alleen maar gordijnen, die niet helemaal
sluiten... Ze heeft overal het licht uit laten doen ... Zij heeft
ook een zaklantaarn gevonden, in de keuken, geloof ik... Toen is ze
teruggekomen met een emmer ...
'- U kunt beter maar naar bed gaan, meneer Armand ... U ook, meneer
Félix ...'
Maar ze gingen geen van tweeën. Op een ander moment vroeg ik om een
glas cognac, maar dat wilden ze me niet geven want ik mocht de
volgende morgen niet naar drank ruiken, zeiden ze ...
-Wat is er die volgende morgen gebeurd? Is Jean-Paul op de hoogte
gebracht?
-Nee! Ze hebben hem verteld dat zijn oom een toeval had gehad ...
Toen hij beweerde dat hij een schot gehoord had, heeft iedereen
verzekerd dat hij het geluid van een trein of van een auto op de
Quai in zijn slaap had gehoord ...
Toen hij weg was, naar school, hebben ze een soort van repetitie
gehouden ...
Ze keek haar advocaat aan. Wilde ze eraan toevoegen dat ze hem
opgebeld had om hem advies te vragen? Gaf hij haar een teken dat ze
moest zwijgen? Sedert enkele ogenblikken volgde Maigret het gesprek
niet meer, want hij luisterde scherp naar een licht schurend geluid
tegen de deur.
Paulette wilde haar verhaal voortzetten, toen er plotseling een
knal weerklonk gevolgd door snelle voetstappen en rumoer van
stemmen.
De vijf personen in de kamer van de rechter zaten op hetzelfde
ogenblik verstijfd, alsof het wassen beelden waren.
Er werd geklopt. Maigret stond, als eerste, langzaam op en alvorens
de deur te openen zei hij zacht tegen Paulette:
-Ik geloof dat uw man dood is.
Armand lag uitgestrekt op de stoffige vloer. Hij had zich, met de
loop in zijn mond, een kogel door het hoofd geschoten en enkele
centimeters van zijn krampachtig gesloten hand lag een 6.35 mm
pistool. Toen keek Maigret naar de jonge vrouw die roerloos op haar
stoel zat, de advocaat die wat bleker geworden was, de magistraat
die nog niet wist welke houding hij moest aannemen. Hij zei alleen
maar:
- U heeft mij zeker niet langer nodig? Zwijgend ging hij de kamer
uit, de lange gang door naar de kleine deur die toegang gaf tot de
Centrale Recherche. Misschien, als het verhoor daar plaats had
gehad, dat alles anders gelopen zou zijn. Paulette Lachaume had
bekend zoals het behoorde. En haar man was gestorven, ook zoals het
behoorde. Wie weet of het voor beiden zo niet het beste was? Nu
waren er nog slechts drie oude mensen in het huis op de Quai de la
Gare, en de afstammeling van de Lachaume van 1817 zat op het
internaat van een lyceum. Onmiddellijk toen Maigret zijn kamer
binnentrad, kwam Lucas uit het aangrenzend vertrek te voorschijn
met een vraag op de lippen. Maar de commissaris had de telefoon al
opgenomen om het nummer in de Rue Francois Ier aan te vragen.
Véronique, die nog moeite genoeg zou hebben om zich in het
onvermijdelijke te schikken, had er wel in de eerste plaats recht
op om op de hoogte gebracht te worden.