-Heb je je paraplu niet vergeten? 

-Nee.
De deur was al bijna achter hem dicht en Maigret liep al naar de trap.
-Wacht even, je moet je das omdoen!
Zijn vrouw liep vlug naar binnen om hem te halen, niet vermoedend dat dat kleine zinnetje hem voor geruime tijd uit zijn evenwicht zou brengen en zwaarmoedige gedachten in hem opwekken. Het was november — de derde - en het was niet bijzonder koud. Maar er viel regen uit de laaghangende, egaalgrijze lucht, een regen die in de vroege morgen natter en om zo te zeggen geniepiger leek dan anders.
Toen hij zoëven uit zijn bed gestapt was, had hij een lelijk gezicht getrokken omdat zijn nek pijn deed als hij zijn hoofd draaide. Men kon niet van een 'stijve nek' spreken, het was meer een zekere stroefheid, een overdreven gevoeligheid.
De vorige avond hadden ze, toen ze uit de bioscoop kwamen, nog lang op de boulevards gewandeld en toen regende het al. Maar dat was allemaal van geen belang. Toch voelde hij zich plotseling oud door die das, misschien ook omdat het een lange dikke das was die zijn vrouw gebreid had.
Terwijl hij de trap afliep, waarop natte voetstappen stonden, en daarna toen hij onder zijn paraplu voortliep, dacht hij weer aan wat ze gisteravond tegen hem gezegd had. Over twee jaar zou hij met pensioen gaan. Hij had er zich, met haar, over verheugd. Ze hadden uitvoerig en op hun gemak gesproken over de streek waar ze zouden gaan wonen, ergens buiten in de buurt van Meung-sur-Loire, een streek waar ze beiden veel van hielden.
Een jongen die blootshoofds naar school rende, botste tegen hem op en liep weer door zonder iets te zeggen. Een jonggetrouwd stel dat waarschijnlijk vlak bij elkaar op kantoor werkte, liep stevig gearmd onder éen paraplu.
De zondag was een lege dag geweest, leger dan andere zondagen, misschien omdat het dit jaar Allerzielen was. Het leek of hij nu, vanmorgen, nog de geur der chrysanten rook. Ze hadden uit hun raam gezinnen voorbij zien gaan die op weg waren naar de kerkhoven, maar zij hadden geen van beiden doden in Parijs. Op de hoek van de Boulevard Voltaire wachtte hij op zijn bus en zijn stemming werd er niet beter op, toen het logge vehikel eraan kwam en hij zag dat het er een zonder balkon was, zodat hij niet alleen niet kon staan maar ook zijn pijp moest laten uitgaan.
Nog maar twee jaar en dan zou hij geen das meer behoeven om te doen om in de vroege morgen in de regen door Parijs te lopen, waar alles zwart en wit was zoals in oude films.
De bus zat vol met jonge mensen; sommigen herkenden hem, anderen letten niet op hem.
Op de kaden viel de regen schuiner, scheen daar ook kouder. Hij ging de poort van de Centrale Recherche binnen waar het altijd tochtte, liep naar de trap en onmiddellijk toen hij in het gebouw was met zijn eigenaardige geur en het blauwige licht van de lampen die nog aan waren, voelde hij zich triest bij de gedachte dat hij over zo korte tijd al niet meer iedere morgen hier zou komen.
De oude Joseph, die om mysterieuze redenen aan pensionering ontsnapte, groette hem met een vertrouwelijk glimlachje en fluisterde:
- Inspecteur Lapointe wacht op u, commissaris. Zoals altijd op maandag waren er veel mensen in de wachtkamer en op de lange gang. Enkele onbekenden, twee of drie jonge vrouwen die men daar niet verwacht zou hebben, maar vooral goede bekenden die men geregeld voor éen der deuren zag. Hij trad zijn kamer binnen, hing zijn jas, hoed en das in de muurkast, aarzelde of hij zijn paraplu open in een hoek zou zetten om te drogen, zoals zijn vrouw hem altijd zei, zette hem tenslotte in een hoek van de muurkast.
Het was even over half negen. Op zijn bureau lag een stapel post op zijn vloeiblad te wachten. Hij liep naar de deur van de inspecteurskamer en deed die open, groette met een handbeweging Lucas, Torrence, twee of drie anderen.
-Wil iemand Lapointe even waarschuwen dat ik er ben.
Ongetwijfeld zou nu het bericht doorgegeven worden dat de chef in een slechte bui was, wat niet helemaal juist was. Soms zijn de dagen dat men brommig, triest, prikkelbaar geweest is, in de herinnering de gelukkigste dagen.
-Morgen, chef.
Lapointe zag bleek, zijn ogen waren wat rood door een tekort aan slaap, maar schitterden van plezier. Hij beefde van ongeduld.
-Het is voor elkaar! Ik heb hem gesnapt!
-Waar is hij?
-In het hokje aan het eind van de gang. Torrence let op hem.
-Hoe laat?
-Om vier uur vanmorgen.
-Heeft hij nog wat gezegd?
-Ik heb koffie boven laten brengen, later, tegen zessen, een ontbijt voor ons tweeën en we hebben gepraat als twee oude vrienden.
-Ga hem maar halen.
Het was een mooie vangst. Gréfoire Brau, bijgenaamd 'de Pastoor', werkte al jaren zonder dat het lukte hem op heterdaad te betrappen. Eén keer, twaalf jaar geleden, was hij gepakt omdat hij te lang had liggen slapen en toen hij zijn straf had uitgezeten, was hij weer opnieuw begonnen, zonder iets in zijn methode te wijzigen. Hij kwam de kamer binnen, achter Lapointe aan die zo trots op zijn succes was alsof hij de grootste forel of de zwaarste snoek van het jaar gevangen had en de man bleef met een verlegen gezicht staan voor Maigret die in zijn papieren verdiept was.
-Ga zitten.
De commissaris voegde eraan toe, terwijl hij een brief uitlas:
-Heb je sigaretten?
-Ja, meneer Maigret.
-Je mag wel roken.
Het was een zware kerel van drieënveertig jaar, die al dik en vadsig geweest moest zijn toen hij nog op school ging. Hij had een lichtroze gelaatskleur die spoedig tot hoogrood opliep, een platte brede neus, een onderkin, een kinderlijke mond.
-Zo, hebben ze je eindelijk gesnapt?
-Ze hebben me gesnapt, ja.
Maigret had hem de eerste keer, twaalf jaar geleden, gearresteerd en ze hadden elkaar sindsdien vaak ontmoet en zonder rancune gegroet.
-Heb je het weer klaargespeeld? zei de commissaris dan, zinspelend op een inbraak.
In plaats van te ontkennen, glimlachte 'de Pastoor' dan bescheiden. Men kon niets bewijzen. Toch, al liet hij nooit éen enkele vingerafdruk achter, droegen zijn inbraken om zo te zeggen een merkteken. Hij werkte alleen, en iedere slag die hij sloeg was met een ongelooflijk geduld voorbereid. Hij was een buitengewoon rustig mens, zonder verdorvenheid, zonder hartstochten, zonder zenuwen.
Het grootste deel van zijn tijd bracht hij door zittend in een hoekje in een bar of restaurant, schijnbaar verdiept in een krant of duttend, maar zijn oren waren steeds gespitst en niets ontging hem van hetgeen er rondom hem gezegd werd.
Hij las ook alle mogelijke weekbladen en vooral het plaatselijk nieuws en de rubriek over society-nieuws spelde hij van a tot z; hij zorgde dat hij, beter dan wie ook, wist welke vooraanstaande personen uitstedig waren en voor hoelang. Op zekere dag werd de Recherche dan opgebeld door een bekende persoonlijkheid, soms door een toneelspeler of een filmster, die bij zijn terugkeer uit Hollywood, Londen, Rome of Cannes constateerde dat er een inbreker bij hem aan het werk geweest was. Maigret behoefde het eind van het verhaal niet af te wachten om te vragen.
-En de ijskast?
-Helemaal leeggehaald!
De wijnkelder ook. Bovendien kon men er zeker van zijn, dat het bed beslapen was en dat de pyjama, de kamerjas en de pantoffels van de heer des huizes gebruikt waren. Dat was het merkteken van 'de Pastoor', iets wat hij niet laten kon en wat hij zich van het begin af aan aangewend had, misschien omdat hij toen honger had en naar een zacht bed snakte. Wanneer hij de zekerheid had, dat een appartement een paar weken onbewoond zou blijven, dat er geen personeel was, dat de conciërge geen opdracht had om overdag de ramen te gaan openzetten, nam hij er zijn intrek zonder dat hij een koevoet behoefde te gebruiken want hij kende het geheim van alle sloten.
Als hij eenmaal binnen was, dan bleef hij er, in plaats van inderhaast kostbaarheden, sieraden, schilderijen, snuisterijen bijeen te brengen, voor een bepaalde tijd wonen, zolang meestal tot de voorraad levensmiddelen op was.
Wel dertig lege conservenblikken vond men als hij ergens geweest was, met natuurlijk de nodige lege flessen. Hij las. Hij sliep. Hij maakte met een soort wellust gebruik van de badkamer, zonder dat de andere huurders er iets van vermoedden.
Als hij dan weer thuis was, hervatte hij zijn gewone, geregelde leven. In de kroeg zag men hem alleen 's avonds, dan ging hij klaverjassen in een bar op de Avenue des Ternes die niet bijster gunstig bekend stond en waar hij, omdat hij alleen werkte en daar nooit over sprak, een zeker respect gemengd met wantrouwen inboezemde.
-Heeft ze geschreven, of heeft ze u opgebeld?
Hij stelde die vraag met een mistroostigheid die leek op die van de commissaris, toen deze een half uurtje geleden uit huis ging.
-Waar heb je het over?
-Dat weet u best, meneer Maigret. Anders had u mij niet gekregen. Uw inspecteur (hij keek in de richting van Lapointe) zat al op de trap voordat ik kwam en ik veronderstel dat hij een collega op straat had staan. Is het niet zo?
-Dat is zo.
Niet éen, maar twee nachten had Lapointe doorgebracht op de trap van een huis in Passy, waar een zekere meneer Ailevard een appartement bezat. Die meneer was naar Londen vertrokken waar hij twee weken zou doorbrengen. De bladen hadden die reis aangekondigd, want die hield verband met een film en met een zeer bekende filmster. De Pastoor ging er nooit onmiddellijk na het vertrek der bewoners op af. Hij nam zijn tijd, en zijn voorzorgsmaatregelen.
-Ik vraag me nog af hoe het mogelijk is dat ik uw inspecteur niet gezien heb. Enfin! ... Het is een les om voortaan beter uit te kijken ... Heeft ze u opgebeld? Maigret schudde van nee.
-Heeft ze geschreven? 

-Ja.
-U kunt me de brief zeker niet even laten zien? Ze heeft haar schrift natuurlijk verdraaid.
Zelfs dat niet. Maar dat hoefde hij hem niet te vertellen.
-Ik heb steeds vermoed dat dat de een of andere keer zou gebeuren. Maar ik wilde er niet aan. Het is een slet, met permissie, en toch kan ik niet boos op haar zijn ... Ik heb in ieder geval twee goede jaren gehad, waar of niet? Jarenlang had hij, voorzover men wist, geen avonturen met vrouwen gehad, dat was ook geen wonder, met zo'n uiterlijk, plaagden sommigen hem.
Vierenveertig jaar was hij, toen hij plotseling getrouwd was met een zekere Germaine, die twintig jaar jonger was dan hij en die men sedert kort 's avonds op het trottoir van de Avenue de Wagram heen en weer had zien lopen.
-Ben je echt met haar getrouwd, op het stadhuis?
-In de kerk ook. Ze is een Bretonse. Ze is zeker al bij Henri ingetrokken?
Dat was een jonge souteneur, Henri-mon-Oeuil.
-Hij is bij jou ingetrokken.
De Pastoor werd niet woedend, beschuldigde het lot niet, gaf alleen zichzelf de schuld.
-Hoelang zou ik krijgen?
-Van twee tot vijf jaar. Heeft inspecteur Lapointe je een verklaring afgenomen?
-Hij heeft opgeschreven wat ik hem gezegd heb. De telefoon rinkelde.
-Met commissaris Maigret.
Hij luisterde, fronste zijn wenkbrauwen.
-Hoe is de naam, zegt u?
Hij trok een blocnote naar zich toe, schreef op: La-chaume.
-Quai de la Gare? ... In Ivry? ... Juist... Is er een dokter bij? ... Weet u zeker dat de man dood is? ...
De Pastoor was op slag niet belangrijk meer en het leek of hij dat voelde. Zonder dat hem iets gezegd werd, stond hij op.
-Ik veronderstel dat u wel iets anders te doen heeft... Maigret wendde zich tot Lapointe.
-Breng hem naar het Huis van Bewaring en ga dan naar bed.
Hij deed de kast open om zijn jas en hoed eruit te halen, bedacht zich toen en stak de dikke man met het roze gezicht de hand toe.
-Wij kunnen het ook niet helpen, ouwe jongen.
-Dat weet ik wel.
De das deed hij niet om. In de kamer van de inspecteurs koos hij Janvier uit die juist binnengekomen was en nog niet aan het werk was.
-Kom jij met mij mee.
-Jawel, chef.
-En jij Lucas, bel jij het Parket op. Er is een man doodgeschoten op de Quai de la Gare, in Ivry. Een kogel dwars door zijn hart. Lachaume is de naam. Van de biscuitfabriek Lachaume.
Dat riep herinneringen in hem wakker uit zijn jeugd toen hij buiten woonde. In die tijd kon men er zeker van zijn in al die halfdonkere dorpskruidenierswinkeltjes, waar zowel gedroogde groenten als klompen en klosjes garen verkocht werden, pakjes in cellofaan te vinden met een etiket waarop stond: Lachaume's Biscuits. Er waren petits-beurres van Lachaume en wafeltjes van Lachaume, die trouwens dezelfde kartonsmaak hadden.
Hij had er later nooit meer van gehoord. Ook had hij die kalenders nooit meer gezien met een jongetje erop dat overdreven rode wangen had en stompzinnig glimlachte en in een wafeltje van Lachaume beet. Slechts zelden zag men die naam nog staan, min of meer verbleekt, op een muur in een afgelegen dorpje.
-Je moet natuurlijk ook de Identificatiedienst waarschuwen.
-Jawel, chef.
Lucas greep al naar de telefoon. Maigret en Janvier liepen de trap af.
-Gaan we met de wagen?
In de vertrouwde sfeer van de Centrale Recherche was Maigrets zwaarmoedigheid weggetrokken. Toen het dagelijkse werk hem weer in beslag genomen had, dacht hij er niet meer aan om zijn eigen stemmingen en gevoelens te analyseren en zichzelf vragen te stellen. Dat was de verderfelijke invloed van de zondag. In de auto vroeg hij, terwijl hij een pijp opstak die hem weer smaakte:
-Ken jij de biscuits van Lachaume?
-Nee, chef.
-Dat is ook zo, daar ben je nog te jong voor. Bovendien waren ze misschien nooit in Parijs verkocht. Er zijn massa's produkten die alleen maar voor het platteland gefabriceerd worden. Ook zijn er wel merken die uit de mode raken maar in een bepaalde kring toch nog aftrek blijven vinden. Hij herinnerde zich bepaalde aperitiefs die in zijn jonge jaren beroemd waren en die men tegenwoordig alleen nog maar vond in dorpsherbergen die ver van de grote wegen af lagen.
Toen ze de brug over waren, konden ze de kaden niet volgen vanwege het éénrichtingsverkeer en Janvier maakte allerlei omwegen voor ze, tegenover Charenton, de Seine weer terugvonden. Aan de overkant van het water zag men de grote wijnopslagplaatsen en links een trein die over een ijzeren brug boven de rivier reed. Waar vroeger alleen maar lage huizen en houtwerven geweest waren, verhieven zich nu grote woonblokken van zes of zeven verdiepingen, met beneden winkels of cafés, maar er waren hier en daar nog gaten, open, onbebouwde stukken, werkplaatsen, twee of drie lage huizen.
-Welk nummer?
Maigret zei het hem en ze stopten voor een groot huis dat eens een voorname patriciërswoning had moeten zijn, met zijn twee verdiepingen van hardsteen en baksteen, en daarachter een hoge schoorsteen die op een fabrieksschoorsteen leek. Er stond een auto voor de deur. Een agent liep op het trottoir heen en weer. Het was moeilijk te zeggen of men nog in Parijs was of al in Ivry en de straat waar ze zojuist langs gereden waren, vormde ongetwijfeld de grens tussen beide gemeenten.
-Dag commissaris. Ze wachten op u daar boven. De deur is open.
Het was een kleine deur in éen der vleugels van de grote groen geschilderde deuren die de inrijpoort afsloten. De beide mannen kwamen onder een gewelf, zoiets als op de Quai des Orfèvres met dit verschil, dat het aan de andere kant afgesloten was door een matglazen deur. Eén der ruiten ontbrak en was vervangen door een stuk karton.
Het was er koud en vochtig. Aan beide zijden was een deur en Maigret vroeg zich af welke hij hebben moest, koos die aan de rechterkant, die de goede moest zijn want toen hij hem opendeed zag hij een soort hal waarin een brede trap uitkwam.
De muren die eens wit geweest waren, waren geel geworden en het pleister, waarin scheuren liepen, was op verschillende plaatsen afgeschilferd. De eerste drie treden waren van marmer, de andere van hout; ze waren blijkbaar sedert lange tijd niet geveegd en kraakten onder hun voetstappen.
Het deed denken aan sommige overheidsbureaus waar men bij het binnenkomen altijd het gevoel heeft dat men de verkeerde deur ingegaan is. Als een der beide mannen was gaan praten, zou de echo de woorden dan niet teruggekaatst hebben?
Boven op de eerste etage liep iemand, boog zich over de leuning, een jonge man nog met een vermoeid gezicht die zich voorstelde zodra Maigret boven gekomen was.
-Legrand, secretaris van het bureau van Ivry... De commissaris verwacht u ...
Weer een hal, marmeren tegels, een raam zonder gordijnen waardoor men de Seine en de regen zag. Het was een zeer groot huis met aan alle kanten deuren, gangen als in een regeringsgebouw, alles zag even grauw en overal hing dezelfde lucht van heel oud stof. Aan het eind van een smallere gang, links, klopte de secretaris aan, deed de deur open en men zag een slaapkamer waar zo weinig licht binnenviel dat de commissaris de lamp had laten branden. Die kamer zag uit op de binnenplaats en door het stoffige mousseline van de gordijnen zag men de schoorsteen die Maigret buiten al gezien had.
Hij kende hem vaag, de commissaris van Ivry, die veel jonger was dan hij en die hem overdreven eerbiedig de hand drukte.
-Ik ben hier direct heen gegaan toen het bericht kwam...
-Is de dokter al weg?
-Hij had een spoedgeval. Ik dacht dat het niet nodig was om hem vast te houden, omdat de politiearts toch wel dadelijk zal komen ...
De dode lag op het bed en behalve de commissaris was er niemand in het vertrek.
-En de familie?
-Die heb ik naar hun slaapkamer of de zitkamer gestuurd. Ik dacht dat u liever ...
Maigret haalde zijn horloge tevoorschijn. Het was kwart voor tien.
-Wanneer werd u gewaarschuwd?
-Een uur geleden ongeveer. Ik was net op het bureau. Iemand belde mijn secretaris op om te vragen of ik hier wilde komen.
-Weet u ook wie?
-Ja. De broer, Armand Lachaume.
-Kent u hem?
-Alleen maar van naam. Hij moet wel eens op het bureau geweest zijn voor de legalisatie van een handtekening of een andere formaliteit. Het zijn mensen waar je zo goed als nooit mee te maken krijgt... Die zin trof Maigret. Mensen waar je zo goed als nooit mee te maken krijgt. Hij begreep dat, want het huis scheen, evenals het merk van de biscuits, buiten de tijd, buiten het moderne leven te staan. In jaren had Maigret niet meer zo'n slaapkamer gezien als deze, die er een eeuw geleden precies zo uitgezien moest hebben. Er was zelfs een wastafel met laden en een grijs marmeren blad waarop een waskom en een lampetkan stonden van aardewerk met bloemen erop, bakjes van hetzelfde aardewerk voor zeep en kammen. De meubelen, de voorwerpen waren op zichzelf niet bijzonder lelijk. Sommige dingen zouden op een verkoping of bij een antiquair ongetwijfeld een behoorlijke prijs opgebracht hebben, maar zoals alles daar stond had het geheel iets doods, iets benauwends. Het leek alsof op een zeker ogenblik, heel lang geleden, het leven hier stil was blijven staan, niet dat van de man op het bed, maar het leven van het huis, het leven van de wereld, en zelfs de fabrieksschoorsteen achter de gordijnen was verouderd en belachelijk met zijn 'L' in zwarte baksteen.
-Diefstal?
Twee of drie laden stonden open. Voor de kast lagen dassen en ondergoed op de grond.
-Het schijnt dat er een portefeuille met inhoud verdwenen is.
-Wie is dat?
Maigret wees naar de dode op het bed. De lakens en dekens lagen in wanorde. Het kussen was op de grond gevallen. Een arm hing omlaag. Op de pyjama, die gescheurd was of verbrand door het kruit, zag men bloed. Had Maigret vroeger in de morgen gedacht aan het sterk contrasterende wit en zwart van de stomme film, nu, in deze slaapkamer, kwamen hem plotseling de illustraties in de zondagsbladen van vroeger voor de geest, toen er nog geen foto's afgedrukt werden maar platen die het drama van de week voorstelden.
-Léonard Lachaume, de oudste zoon.
-Getrouwd?
-Weduwnaar.
-Wanneer is het gebeurd?
-Vannacht. Volgens dokter Voisin zou de dood ongeveer om twee uur ingetreden zijn.
-Wie waren er in huis?
-Even kijken... De oudelui, de vader en moeder, op
de bovenetage, op de linkervleugel. Dat zijn er twee ... De jongen . 
-Welke jongen?
-De zoon van de overledene ... Een jongen van twaalf jaar ... Op het ogenblik is hij op school...
-Ondanks het drama?
-Ze wisten naar het schijnt nog nergens van toen hij om acht uur naar het lyceum ging.
-Dus niemand heeft iets gehoord? ... Wie zijn er nog meer in huis?
-De dienstbode ... Ik geloof dat ze Catherine heet... Ze slaapt bij de twee oudjes en de jongen, daar boven ... Om zo te zien is ze net zo oud als dit huis, en net zo vervallen ... Dan de jongste broer, Armand ...
-De broer van wie?
-Van de overledene ... Hij slaapt aan de andere kant van de gang, evenals zijn vrouw.
-Die waren allemaal hier vannacht en niemand is van het schot wakker geworden?
-Dat beweren ze. Ik heb ze maar een paar vragen gesteld. Het is moeilijk. U zult het wel zien!
-Wat is moeilijk?
-Om ergens achter te komen. Toen ik hier kwam wist ik niet wat er aan de hand was. Armand Lachaume, degene die opgebeld heeft, kwam naar beneden en deed me open zodra mijn wagen stilhield. Hij zag er uit of hij slecht geslapen had en zei zonder me aan te kijken:
'- Mijn broer is vermoord, commissaris.'
Toen bracht hij me hierheen en wees op het bed. Ik vroeg
hem wanneer dat gebeurd was en hij zei dat hij er geen flauw idee van had.
Ik bleef aandringen.
'- U was toch thuis toen het gebeurde?'
'- Dat denk ik wel. Maar ik was in mijn slaapkamer, ik sliep.'
De commissaris van Ivry scheen ontevreden over zichzelf.
-Ik weet niet wat ik ervan zeggen moet. Gewoonlijk vind je, als er in een gezin een drama plaats heeft zoals dit, alle mensen om het lijk heen, mensen die huilen, anderen die alles proberen te verklaren, die eerder veel te veel praten ...Maar hier heb ik een hele tijd nodig gehad om er achter te komen dat er behalve die twee mannen nog meer mensen in huis waren ...
-Heeft u de anderen gezien?
-Alleen de vrouw.
-De vrouw van Armand, degene die opgebeld heeft, bedoelt u?
-Ja. Op een gegeven ogenblik hoorde ik iets schuren tegen de deur. Ik deed de deur open en daar stond ze, te luisteren. Ze zag er net zo moe uit als haar man. Ze scheen zich niet te generen. Ik vroeg haar wie ze was maar Armand antwoordde voor haar:
Dat is mijn vrouw ...' Ik wilde weten of zij niets gehoord had in de loop van de nacht, maar ze zei van nee, dat ze altijd slaaptabletten innam...
-Wie heeft het lijk gevonden? En wanneer?
-De oude dienstbode, om kwart voor negen.
-Hebt u haar gezien?
-Ja. Ze zal wel weer in de keuken zijn. Ik geloof dat ze een beetje doof is. Ze maakte zich ongerust toen de oudste zoon niet aan tafel verscheen, want ze zijn gewend om allemaal in de eetkamer te ontbijten. Tenslotte is ze gaan kloppen op de deur. Toen is ze naar binnen gegaan en heeft de anderen gewaarschuwd.
-En de oudjes?
-Die zeggen niets. De vrouw is half verlamd en zit maar strak voor zich uit te kijken alsof ze niet goed meer bij haar hoofd is. Haar man schijnt zo kapot te zijn van het geval, dat hij nauwelijks begrijpt wat je tegen hem zegt.
De commissaris herhaalde:
-U zult het wel zien.
Maigret wendde zich tot Janvier.
-Wil jij eens even gaan kijken?
Janvier verliet de kamer en Maigret ging eindelijk naar het bed. De dode lag op zijn linkerzij met het gezicht naar het venster. Iemand had hem de ogen al toegedrukt. Zijn mond was half open, hij had een hangsnor, donkerbruin met enkele witte haren. Zijn dunne haar plakte aan zijn voorhoofd en zijn slapen. Het was moeilijk om over de uitdrukking die op zijn gezicht lag te oordelen. Hij scheen niet geleden te hebben. Wat overheerste, was verbazing. Maar kwam dat niet door de open mond, en had het gezicht die uitdrukking niet pas na de dood gekregen?
Maigret hoorde voetstappen in de hal van de eerste etage, daarop in de gang. Toen hij de deur opende, zag hij éen der substituten van de Officier van Justitie die hij al heel lang kende en die hem zwijgend de hand drukte, terwijl zijn blik naar het bed ging. Hij kende de griffier ook, die hij met een hoofdknikje groette, maar de lange, jonge man zonder hoed en jas die hen volgde had hij nooit gezien.
-Rechter-commissaris Angelot...
De jonge magistraat die nog maar pas in functie was, stak Maigret zijn verzorgde, stevige hand toe, de hand van een tennisspeler, en het viel Maigret nogmaals op dat een nieuwe generatie bezig was de oude af te lossen. Het was een feit dat de oude dokter Paul die hijgend achteraan kwam, nog heel kwiek was; zijn levendige ogen en zinnelijke mond verrieden dat hij het leven nog wist te waarderen.
-Waar is de dooie?
Maigret merkte op, dat er een ijskoude blik verscheen in de grijze ogen van de rechter-commissaris en dat hij zijn wenkbrauwen fronste, ongetwijfeld als een teken van afkeuring.
-Zijn de fotografen klaar? vroeg dokter Paul.
-Die zijn nog niet geweest. Ik geloof dat ik ze hoor.
De dokter moest op hen wachten, evenals op de mensen van de Identificatiedienst die de kamer binnenkwamen en direct aan het werk gingen.
In een hoek vroeg de substituut aan Maigret:
-Een familiedrama?
-Het schijnt dat er gestolen is.
-Heeft niemand iets gehoord?
-Ze beweren van niet.
-Met hoevelen zijn ze in huis?
-Dan moet ik even tellen ... De twee oude mensen en de dienstbode, dat is drie ... De jongen ...
-Welke jongen?
-De zoon van de vermoorde ... Dat is vier ... Dan de broer en zijn vrouw ... Zes! Zes mensen, buiten de man die vermoord is, en niemand heeft iets gehoord ...
De substituut liep naar het raamkozijn, streek met zijn hand over het behang.
-De muren zijn wel dik, maar toch ... Geen wapen gevonden?
-Ik weet het niet... De commissaris van Ivry heeft me er niets over gezegd ... Ik wacht tot de formaliteiten afgelopen zijn, om met het onderzoek te beginnen . ..
De fotografen zochten stopcontacten voor hun lampen maar daar die er niet waren, moesten ze de peer uit de lamp schroeven die midden in de kamer hing. Ze liepen mopperend heen en weer, stonden elkaar in de weg, gaven elkaar luidruchtig aanwijzingen, terwijl de rechtercommissaris, die er in zijn grijze kostuum uitzag als een sportieve student, onbeweeglijk stond toe te zien, zonder éen woord te zeggen.
-Ik kan nu zeker wel gaan? vroeg de commissaris van Ivry. Er zullen wel een massa mensen op me zitten te wachten. Ik kan u wel een paar agenten sturen voor het geval dat er straks een oploop voor de deur komt van nieuwsgierigen ...
-Graag, dank u, en gaat u gerust...
-Wilt u ook niet een van mijn inspecteurs hebben, die de buurt hier kent?
-Die zal ik zeker nog wel nodig hebben. Dan bel ik u nog wel. Nogmaals welbedankt.
En toen hij wegging, herhaalde de commissaris:
-U zult het wel zien!
De substituut vroeg zachtjes:
-Wat zien? En Maigret:
-De familie ... De hele sfeer in huis ... Toen de commissaris hier kwam, was er niemand bij de dode ... Iedereen was op zijn slaapkamer of in de eetkamer ... Niemand doet iets... Je hoort niets in huis ...
De substituut keek naar de meubelen, naar het behang waarop vochtplekken te zien waren, naar de spiegel boven de schoorsteen waar vele generaties van vliegen hun sporen achtergelaten hadden.
-Dat verbaast me niet. ..
De fotografen vertrokken het eerst, waardoor er wat ruimte in de kamer kwam. Dokter Paul kon met een kort onderzoek beginnen, terwijl de deskundigen naar vingerafdrukken zochten en de meubelen doorzochten.
-Hoelaat, dokter?
-Dat zal ik pas na de autopsie met zekerheid kunnen zeggen, maar hij is in ieder geval zes uur dood.
-Is de dood onmiddellijk ingetreden?
-Er is van vlakbij op hem geschoten ... De wond is aan de oppervlakte zo groot als een theeschoteltje en het weefsel is verbrand ...
-En de kogel?
-Die zal ik nog wel in het lichaam vinden, want hij is er niet doorheengegaan. Daar is uit op te maken dat er met een pistool van klein kaliber geschoten is.
Zijn handen zaten vol bloed. Hij liep naar de wastafel maar de lampetkan was leeg.
-Er zal hier toch wel ergens een kraan zijn ... Maigret deed de deur voor hem open. Armand Lachaume, de jongere broer, was op de gang en deze bracht de dokter zonder een woord te spreken naar een oude badkamer waar een antieke badkuip stond op gewelfde poten met een kraan erboven die drupte, ongetwijfeld al sedert vele jaren, want er was een bruine plek op het email.
-Ik zal je niet langer ophouden, Maigret, zuchtte de substituut, terwijl hij zich tot de rechter-commissaris wendde. Ik ga terug naar de rechtbank.
En de rechter-commissaris:
-Neem me niet kwalijk dat ik u alleen laat gaan. Ik blijf hier.
Maigret keek verschrikt op en hij schaamde zich bijna, toen hij zag dat dit de jonge magistraat niet ontgaan was. Deze haastte zich eraan toe te voegen:
-Dat moet u mij niet kwalijk nemen, commissaris. Ik ben nog maar een beginneling, zoals u weet, en dit is voor mij een gelegenheid om te leren.
Was er niet een tikje ironie in zijn stem? Hij was beleefd, al te beleefd zelfs. En ijzig koel, bij al zijn vriendelijkheid.
Hij was zo iemand van de nieuwe richting die meent dat een onderzoek van het begin tot het eind door de rechtercommissaris geleid moet worden, en dat de rol van de politie beperkt moet blijven tot het handelen op instructies van de magistraat.
Janvier die op dat ogenblik op de drempel van de deur stond en die de woorden van de rechter-commissaris gehoord had, wisselde een veelzeggende blik met Maigret.
Maigret slaagde er niet in zijn slechte humeur te verbergen en hij werd bijna woedend bij de gedachte dat de rechter-commissaris het niet alleen merkte, maar het natuurlijk op rekening moest stellen van zijn aanwezigheid, hetgeen slechts ten dele juist was. Had dat niet, 's morgens toen hij van huis ging, een hele reeks van zwartgallige gedachten in hem wakker geroepen? Die Angelot die er zo fris en kwiek uitzag, was nog maar nauwelijks afgestudeerd. Of hij was een uitzonderlijk begaafd student geweest, zoals er maar enkelen voorkomen in een generatie, of hij had een kruiwagen gehad. Want als hij die niet gehad had, zou hij zeker jarenlang bij de rechtbank in een klein provinciestadje gezeten hebben alvorens in Parijs benoemd te worden. Zoëven, toen de substituut hen aan elkaar voorgesteld had, had de magistraat volstaan met Maigret de hand te drukken met een stevigheid die voor hartelijk kon doorgaan, maar hij had geen enkele van die zinnen gezegd die de commissaris gewend was te horen. Zeker, hij kon niet zeggen, zoals de oudere rechters:
-Prettig, u weer eens te zien.
Maar anderen zeiden in zo'n geval altijd zoiets van:
-Het is me een groot genoegen met u te mogen samenwerken.
Het was moeilijk aan te nemen dat Angelot nooit over hem had horen spreken. Maar hij had noch voldoening, noch nieuwsgierigheid laten blijken. Was dat een opzettelijke houding, een manier om te laten voelen dat Maigrets populariteit op hem geen indruk maakte? Of een gebrek aan belangstelling, de wezenlijke onverschilligheid van de nieuwe generatie? Bij enkele blikken die hij opving vroeg de commissaris zich af, of het niet eerder een zekere verlegenheid was, een zekere schroom om zijn gevoelens te laten blijken? Maigret kon wat men noemt 'vlotte typen' niet uitstaan, maar deze houding hinderde hem nog meer. Hij voelde zich onafgebroken op zijn vingers gekeken en hij zoent zich een houding te geven. Hij zei zacht tegen Janvier:
-Ga jij de gewone dingetjes maar doen. Janvier wist wel wat dat betekende.
Toen wendde hij zich tot Armand Lachaume, die zich niet geschoren had en geen das droeg.
-Er is zeker wel een kamer waar we wat kunnen praten? Het is hier niet zo geschikt...
Hij voegde eraan toe, want in het huis was het even vochtig en koud als buiten:
-Bij voorkeur een verwarmde kamer.
Toen hij zojuist even aan de radiator, die van een oud model was, gevoeld had, had hij gemerkt dat de centrale verwarming niet aan was. Lachaume putte zich evenmin uit in beleefdheden. Hij scheen na te denken, haalde toen met een vermoeid gebaar zijn schouders op en zei berustend:
-Hierheen dan maar ...
Men voelde niet alleen in de sfeer van het huis maar ook in de houding van de bewoners iets dat argwaan inboezemde. Zoals de commissaris van Ivry al had opgemerkt, hoorde men, in plaats van gesnik, zenuwachtig heen-en-weer-geloop, mensen die door elkaar heen praatten,alleen maar op de tenen lopen, men zag deuren op een kier opengaan en men voelde zich overal begluurd. Zo zag Maigret in de slecht verlichte gang opeens in de smalle spleet van een deur die op een kier stond, een oog, donker haar, een gestalte, en hij was er zeker van dat het een vrouw was. Ze kwamen in de hal van de eerste etage en Armand Lachaume opende aan de linkerkant de deur van een vreemde salon waar twee oude mensen bij een gietijzeren kachel zaten. De zoon zei niets, stelde niemand voor. De vader was minstens vijfenzeventig jaar, misschien wel tachtig. In tegenstelling tot Armand was hij pas geschoren en droeg een schoon overhemd met een zwarte das.
Hij stond op, even kalm en waardig alsof hij een raad van commissarissen presideerde, groette met een lichte neiging, boog zich toen voorover naar zijn vrouw, die van dezelfde leeftijd als hij moest zijn: de linkerhelft van haar gezicht was helemaal strak en haar linkeroog was star als een glazen oog.
Hij hielp haar overeind komen uit haar stoel en beiden verdwenen zonder iets te zeggen door een andere deur. Dit was de kamer waar de familie gewoonlijk bijeen zat, dat zag men aan de stand van de meubelen, aan de dingen die er lagen. Maigret ging op een stoel zitten, keerde zich naar Angelot.
-Wilt u de vragen stellen?
-Nee, nee, gaat uw gang alstublieft.
De rechter-commissaris ging met zijn rug tegen de deur staan leunen.
-Zoudt u ook willen gaan zitten, meneer Lachaume,
als het u hetzelfde is? ging Maigret verder.
Hij had een gevoel alsof hij niets dan watten om zich heen had. Niets was er waar hij houvast aan had, en het enige werkelijke was de regen die maar bleef stromen buiten.
-Vertelt u mij nu eens alles wat u weet.
-Ik weet niets.
Zelfs de stem was kleurloos, onpersoonlijk, terwijl zijn blik die van de commissaris voortdurend ontweek.
-De overledene is uw oudste broer, is het niet?
-Ja, dat is mijn broer Léonard, zoals ik ook al aan uw collega verteld heb.
-Bestaat de biscuitfabriek nog altijd?
-Jazeker.
-En dreef hij die?
-Vader is nog steeds voorzitter van de raad van commissarissen.
-Maar wie beheerde de zaak in feite?
-Mijn broer. -Enu?
-Ik heb de leiding van de produktie en de expeditie.
-Is het al lang geleden dat uw broer zijn vrouw verloren heeft?
-Acht jaar.
-Bent u bekend met zijn privé-leven?
-Hij heeft altijd hier bij ons gewoond.
-Maar ik veronderstel dat hij, buiten de familiekring, toch nog wel een persoonlijk leven had, ik bedoel vrienden, vriendinnen, relaties?
-Dat weet ik niet.
-U heeft aan mijn collega verklaard dat er een portefeuille verdwenen is.
Hij knikte bevestigend.
-Heeft u idee hoeveel geld er in die portefeuille zat?
-Dat weet ik niet.
-Een groot bedrag?
-Ik weet het niet.
-Was uw broer gewend om, bijvoorbeeld, enkele honderdduizenden franc in zijn kamer te hebben?
-Dat geloof ik niet.
-Beheerde hij het kapitaal van de onderneming?
-Ja, samen met de boekhouder.
-Waar is de boekhouder?
-Ik denk dat hij beneden is.
-En waar werd het geld dat binnenkwam bewaard?
-Op de bank.
-Werd dat iedere dag naar de bank gebracht?
-Er komt niet iedere dag geld binnen.
Maigret dwong zichzelf kalm te blijven en beleefd, terwijl de jonge magistraat met een onverschillig gezicht toekeek.
-Maar er was per slot toch wel ergens geld ...
-In de brandkast.
-Waar is de brandkast?
-Beneden, in de kamer van mijn broer.
-Is die vannacht geforceerd? 

-Nee.
-Heeft u daarnaar gekeken? 

-Ja.
-Veronderstelt u dat de moordenaar van uw broer hier binnen gekomen is met de bedoeling om te stelen?
-Ja
-Een volslagen onbekende?
-Dat veronderstel ik.
-Hoeveel mensen werken er in de biscuitfabriek?
-Op het ogenblik een twintig. Er is een tijd geweest dat we meer dan honderd mensen in dienst hadden.
-Kent u ze allemaal?
-Ja.
-Verdenkt u iemand? 

-Nee.
-Heeft u in de afgelopen nacht niets gehoord? Uw slaapkamer is toch maar een paar meter van die van uw broer Léonard?
-Ik heb niets gehoord.
-Slaapt u altijd erg diep?
-Dat kan wel.
-Zo diep dat u niets hoort als er op minder dan tien passen afstand een revolver afgeschoten wordt?

-Ik weet het niet.
Op dat moment hoorde men een dof gerommel en het huis, dat toch dikke muren had, scheen enigszins te schudden. Maigret ving de vragende blik van de rechter-commissaris op.
-Is dat een trein?
-Ja. De spoorlijn loopt hier vlak langs.
-Lopen er veel treinen 's nachts?
-Ik heb ze nooit geteld. Een stuk of veertig, vooral lange goederentreinen.
Er werd geklopt. Het was Janvier die Maigret wenkte dat hij iets te zeggen had.
-Kom binnen. Zeg het maar.
-Er ligt een ladder op de binnenplaats, een paar meter van de muur af. Ik heb de sporen van de bomen op de vensterbank gezien.
-Bij welk venster?
-Dat van de hal, naast deze kamer. Het ziet uit op de binnenplaats. De ladder moet kort geleden tegen de vensterbank gezet zijn, er is een ruit ingeslagen nadat er eerst een laag zeep op gesmeerd was.
-Wist u dat, meneer Lachaume?
-Ik heb het gezien, ja.
-Waarom heeft u mij daar dan niets van verteld?
-Omdat ik daar nog geen gelegenheid voor gekregen heb.
-Waar was die ladder gewoonlijk?
-Die stond tegen de fabriek, links op de binnenplaats.
-En stond die daar gisteravond?
-Normaal gesproken moest die daar staan.
-Mag ik even?
Maigret ging de kamer uit om zelf even te kijken, maar ook om er even uit te zijn, want hij ergerde zich gruwelijk daar binnen. Hij nam de gelegenheid waar om een pijp te stoppen. De hal, waarop de trap uitkwam, werd verlicht door twee vensters; het ene zag uit op de kade, het andere, ertegenover, op de binnenplaats. Eén der ruiten van dit laatste was ingedrukt en men zag enkele stukken glas op de vloer liggen.
Het waren openslaande ramen en toen hij ze opende, zag hij op de grijze steen twee lichtere plekken die inderdaad van de bomen van een ladder afkomstig konden zijn.
Op de binnenplaats lag een ladder op de tegels, zoals Janvier gezegd had. Uit de hoge schoorsteen steeg een dunne rook op. In het gebouw links zag men vrouwen over een lange tafel gebogen zitten. Hij wilde juist teruggaan naar de anderen, toen hij iets hoorde en hij zag een vrouw in een blauwe peignoir die uit een deur kwam.
-Zoudt u een ogenblikje in de salon willen komen, mevrouw?
Ze scheen te aarzelen, maakte de ceintuur van haar peignoir vast en kwam eindelijk naar voren. Ze was jong. Ze was nog niet opgemaakt en haar gezicht glom een beetje.
-Gaat u binnen, alstublieft. En tegen Armand Lachaume:
-Dit is uw vrouw, veronderstel ik?
-Ja.
De beide echtgenoten keken elkaar niet aan.
-Gaat u zitten, mevrouw.
-Dank u.
-U heeft vannacht ook niets gehoord?
-Ik neem iedere avond een slaaptablet in voor ik naar bed ga.
-Wanneer heeft u gehoord dat uw zwager dood was? Ze keek een ogenblik voor zich uit alsof ze nadacht.
-Ik heb niet op de klok gekeken.
-Waar was u?
-In mijn slaapkamer.
-Is dat ook de slaapkamer van uw man? Ze aarzelde weer:
-Nee.
-Uw slaapkamer komt toch op de gang uit, is het niet, bijna recht tegenover die van uw zwager?
-Ja. Er zijn twee slaapkamers rechts op de gang, die van mijn man en de mijne.
-Hoelang slaapt u al apart?
Armand Lachaume kuchte, keerde zich naar de rechtercommissaris die nog altijd stond, zei met een stem die niet erg vast klonk, de stem van iemand die verlegen is en flink wil zijn:
-Ik zou wel eens willen weten of de commissaris het recht heeft ons zulke vragen te stellen. Hij heeft niets te maken met ons privé-leven. Mijn broer is vannacht vermoord door een inbreker en tot nog toe schijnt hij zich alleen maar om ons doen en laten te bekommeren.
Er verscheen een lichte glimlach op het gezicht van Angelot.
-Ik veronderstel dat commissaris Maigret u die dingen alleen maar vraagt in uw hoedanigheid van getuigen.
-Ik vind het niet prettig dat mijn vrouw lastig gevallen wordt en ik had graag dat zij buiten dit alles gelaten werd.
Het was de woede van iemand die van nature verlegen is, van iemand ook die zich zelden uit, en zijn gezicht was rood geworden. Maigret hernam kalm:
-Wie werd tot nu toe als hoofd van de familie beschouwd, meneer Lachaume?
-Van welke familie?
-Laten we zeggen van alle mensen die hier in huis wonen.
-Dat zijn alleen onze zaken. Geef geen antwoord meer, Paulette. Als dat zo doorgaat, worden straks mijn vader en moeder ook nog lastig gevallen. En dan zeker het personeel...
-Dat is inderdaad mijn bedoeling.
-Ik weet niet precies, hoever uw rechten gaan ... De magistraat bood aan:
-Dat kan ik u wel zeggen.
-Nee. Ik heb liever dat onze advocaat bij dit onderhoud tegenwoordig is. Die mag ik zeker wel even opbellen?
De rechter-commissaris aarzelde even alvorens te antwoorden.
-Er is geen enkele bepaling die de aanwezigheid van uw advocaat verbiedt. Maar ik zou toch graag nogmaals opmerken, dat u en uw familieleden alleen maar als getuigen ondervraagd worden en dat het in dat geval niet gebruikelijk is om een advocaat...
-Wij zeggen geen woord meer zolang hij niet hier is.
-Zoals u wilt.
-Ik zal hem even opbellen.
-Waar is de telefoon?
-In de eetkamer.
Dat was de kamer ernaast en men zag door de deur even de beide oudjes die voor de haard zaten waarin een mager vuurtje brandde. Ze dachten dat er weer een invasie kwam en maakten aanstalten om op te staan en zich elders terug te trekken, maar Armand Lachaume sloot de deur achter zich.
-Uw man schijnt erg geschokt te zijn, mevrouw. Ze keek de commissaris aan met een harde blik.
-Dat is toch heel natuurlijk, is het niet?
-De beide broers waren toch geen tweelingen?
-Ze schelen zeven jaar.
Hun trekken waren evenwel volkomen gelijk en zelfs de snor was bij beiden gelijk, dezelfde hangsnor van dunne zijdeachtige haren. Men hoorde praten in het aangrenzende vertrek. De rechter scheen geen lust te hebben om te gaan zitten en vertoonde geen spoor van ongeduld.
-Heeft u geen enkel vermoeden, geen enkel idee, voor uzelf...
-Mijn man heeft u gezegd dat wij niet zouden antwoorden buiten de aanwezigheid van onze advocaat.
-Wie is dat?
-Vraagt u dat maar aan mijn man.
-Heeft hij nog meer broers of zusters?
Ze keek hem aan zonder iets te zeggen. En toch scheen ze van een ander ras te zijn dan de rest van de familie. Men voelde dat ze onder andere omstandigheden knap moest zijn, aantrekkelijk, en dat er achter dat strakke uiterlijk een grote vitaliteit huisde, die ze in bedwang moest houden.
Zij was een verschijning die men niet verwacht zou hebben in dit huis waar alles zozeer buiten de tijd en buiten het leven stond. Armand Lachaume kwam terug. Weer zag men even de beide oude mensen en zoals ze daar zaten, voor de haard, hadden het twee wassen beelden kunnen zijn.
-Hij zal over enkele minuten hier zijn.
Hij schrok op, want men hoorde meerdere personen de trap opkomen. Maigret stelde hem gerust.
-Ze komen het lijk halen, zei hij. Het moet naar het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde gebracht worden voor de autopsie. Het spijt me, maar dat is nu eenmaal voorschrift, vraagt u het maar aan de rechtercommissaris.
Het merkwaardige was, dat men geen spoor van verdriet voelde, alleen een vreemde verslagenheid, een soort van willoze angst.
Maigret had zich tijdens zijn loopbaan al menigmaal in ongeveer soortgelijke omstandigheden bevonden, waarbij hij zich genoodzaakt had gezien te wroeten in het persoonlijke leven van een familie waar zojuist een misdrijf gepleegd was.
Maar nooit had hij zo sterk het gevoel van onwerkelijkheid gehad. En daar moest dan nog die rechtercommissaris bij komen, die van een andere generatie was en de zaken nog ingewikkelder maakte door hem voortdurend op zijn hielen te volgen.
-Ik moet die heren even hebben, mompelde hij. Een paar instructies geven ...
Ze hadden geen instructies of aanwijzingen nodig. De mannen die met een draagbaar gekomen waren, kenden hun vak. Maigret keek alleen maar toe terwijl ze bezig waren, lichtte even het laken op dat het gezicht van de dode bedekte om hem nog eenmaal te zien. In de slaapkamer viel zijn oog op een zijdeur, die hij opende en hij zag een stoffig, wanordelijk vertrek dat de werkkamer van Léonard Lachaume moest zijn. Janvier, die over een meubel heengebogen stond, schrok op:
-O, bent u het, chef ...
Hij deed éen voor éen de laden van een oude secretaire open.
-Heb je nog wat gevonden?
-Nee. Die geschiedenis met die ladder bevalt me niet. erg.
Maigret ook niet. Hij had nog geen gelegenheid gehad in het huis rond te dwalen of in de omgeving, maar toch had hij voor zichzelf het gevoel dat er iets niet klopte met die ladder.
-U moet weten, Janvier ging verder: dat er precies onder dat raam, waarvan een ruit ingedrukt is, een glazen deur is. Die komt uit onder het gewelf van de inrijpoort en vandaar kun je zo langs de trap hier naar boven komen. Langs die weg was het niet eens nodig om een ruit in te drukken, want er is al een ruit uit die glazen deur, ze hebben er een stuk karton voor gespijkerd. Waarom zou iemand in vredesnaam dan zo'n zware ladder de hele binnenplaats over slepen en ...
-Ik weet het.
-Blijft hij er de hele tijd met zijn neus bij? Hij, dat was natuurlijk de rechter-commissaris.
-Ik weet er niets van. Het is mogelijk.
Ditmaal schrokken ze met zijn tweeën op, want er stond iemand op de drempel, een klein oud vrouwtje, met een hoge rug, dat hen met donkere en verontwaardigde blik aankeek.
Het was de dienstbode waarover de commissaris van Ivry gesproken had. Ze keek van de beide mannen naar de openstaande laden, naar de papieren die op de grond uitgestald waren en ze mompelde tenslotte, terwijl ze zich zichtbaar beheerste om hen niet de huid vol te schelden:
-Ze zitten in de salon op commissaris Maigret te wachten.
Janvier vroeg zacht:
-Moet ik hiermee doorgaan, chef?
-Ik weet het niet meer, zoals het er nu voorstaat. Zie maar wat je doet...
Hij volgde het oudje dat op hem stond te wachten en de deur van de salon voor hem opendeed. Daar was inmiddels iemand aangekomen die zich voorstelde als mr. Radel.
Nóg een jonge man, hoewel minder jong dan Angelot. In dit huis uit een andere tijd zou Maigret verwacht hebben een oude, onverzorgde en ineengeschrompelde advocaat te ontmoeten.
Radel was nauwelijks ouder dan vijfendertig jaar en hij zag er bijna even gesoigneerd uit als de rechter-commissaris.
-Heren, ik weet alleen wat meneer Armand mij per telefoon verteld heeft en ik zou u graag vóór alles willen verzoeken om de reacties van mijn cliënt te excuseren. Als u probeert u zijn situatie in te denken, zult u hem misschien begrijpen. Ik ben meer als vriend dan als advocaat hier gekomen en mijn bedoeling is alleen ieder misverstand uit de weg te ruimen. Meneer Lachaume is ziek. De dood van zijn broer, die de ziel van dit huis was, heeft hem zwaar geschokt en daar hij onbekend is met de methodes van de politie is het niet te verwonderen, dat hij bij bepaalde vragen in verzet gekomen is.
Maigret zuchtte, probeerde zijn ziel in lijdzaamheid te bezitten en stak zijn pijp, die uitgegaan was, weer aan.
-Ik zal op zijn verzoek dus alle verhoren die u hem wilt afnemen, bijwonen, maar ik wens er met nadruk op te wijzen dat mijn aanwezigheid niet betekent dat de familie meent een verdedigende houding te moeten aannemen ...
Hij wendde zich tot de rechter-commissaris, toen naar Maigret.
-Wie wenst u te ondervragen?
-Mevrouw Lachaume, zei de commissaris, op de jonge vrouw wijzend.
<- Ik verzoek u alleen niet uit het oog te verliezen, dat mevrouw Lachaume even geschokt is als haar man.
-Ik zou graag ieder afzonderlijk willen ondervragen, hernam Maigret.
Lachaume fronste de wenkbrauwen. Mr. Radel fluisterde hem iets in het oor waarop hij gelaten de kamer uitging.
-Heeft uw zwager, voor zover u bekend is, onlangs soms dreigbrieven ontvangen, mevrouw?
-Beslist niet.
-Zou hij het u dan verteld hebben?
-Dat denk ik wel.
-Aan u, of aan de andere leden van de familie?
-Hij zou het ons allemaal verteld hebben.
-Ook aan zijn ouders?
-Misschien niet, met het oog op hun leeftijd.
-Dus hij zou erover gesproken hebben met uw man en met uzelf.
-Dat lijkt me normaal.
-Was de verhouding tussen de twee broers vertrouwelijk, intiem?
-Zeer vertrouwelijk en zeer intiem.
-En met u?
-Ik begrijp niet wat u bedoelt.
-Hoe was uw verhouding met uw zwager precies? -Neemt u me niet kwalijk, dat ik mij hierin meng, commissaris, viel mr. Radel in, maar zo gesteld zou uw vraag tendentieus kunnen schijnen. Ik mag toch aannemen dat het niet in uw bedoeling ligt om te insinueren dat.. .
-Ik insinueer niets. Ik vraag alleen, of de verhouding tussen mevrouw Lachaume en haar zwager van vriendschappelijke aard was.
-Ja zeker, antwoordde zij.
-Hartelijk?
-Zoals in alle families, naar ik aanneem.
-Wanneer heeft u hem voor het laatst gezien?
-Wel. .. vanmorgen . ..
-Bedoelt u, dat u hem vanmorgen dood in zijn slaapkamer hebt zien liggen? Ze knikte bevestigend.
-Wanneer hebt u hem voor het laatst in leven gezien?
-Gisteravond.
-Hoe laat?
Onwillekeurig wierp ze een blik op de advocaat.
-Dat moet ongeveer half twaalf geweest zijn.
-Waar was dat?
-Op de gang.
-De gang waarop uw slaapkamer en de zijne uitkomen? 

-Ja.
-Kwam u toen uit de salon hier?
-Nee.
-Was uw man er ook bij?
-Nee. Ik was uitgeweest, alleen.
-Was uw man thuisgebleven?
-Ja. Hij gaat weinig uit. Vooral nadat hij pleuris gehad heeft, waar hij bijna mee heengegaan is. Hij heeft altijd een zwakke gezondheid gehad en ...
-Hoe laat bent u uitgegaan? Ze vroeg aan de advocaat:
-Moet ik hierop antwoorden?
-Dat raad ik u wel aan, ofschoon die vragen alleen maar uw privé-leven betreffen en niets met het drama uitstaande hebben, zoals iedereen begrijpt...
-Ik ben tegen zessen uitgegaan.
-'s Avonds?
-Inderdaad. Niet om zes uur 's morgens!
-Uw advocaat zal het misschien wel goedvinden dat u ons vertelt wat u tot half twaalf gedaan hebt?
-Ik heb in de stad gegeten.
-Alleen?
-Dat zijn mijn zaken.-En daarna?
-Daarna ben ik naar de bioscoop geweest.
-Hier in de buurt.
-Op de Champs-Elysées. Toen ik thuiskwam, was het licht in huis overal uit, tenminste aan de kant van de kade. Ik ben naar boven gegaan, ik liep de gang in en toen zag ik de deur van mijn zwagers kamer opengaan.
-Had hij op u gewacht?
-Ik zou niet weten waarom. Hij was gewend om nog heel laat te lezen, in het kleine werkkamertje naast zijn slaapkamer.
-Kwam hij uit de werkkamer?
-Nee, uit zijn slaapkamer.
-Hoe was hij gekleed?
-Hij had zijn kamerjas aan, over zijn pyjama. Hij zei:
O, ben jij het, Paulette ...' Ik zei:' Welterusten, Léonard.' '- Welterusten.' Dat is alles.
-Bent u toen elk naar uw slaapkamer gegaan?
-Ja.
-Heeft u uw man nog gesproken?
-Ik had hem niets te zeggen.
-Is er een verbinding tussen uw slaapkamer en die van uw man?
-Ja. Maar de tussendeur is bijna altijd dicht.
-Op slot?
De advocaat kwam tussenbeide:
-Ik geloof, commissaris, dat u wel wat te ver gaat.
De jonge vrouw haalde met een vermoeid gebaar haar schouders op.
-Niet op slot, nee, zei ze op minachtende toon.
-U heeft uw man dus niet gezien?
-Nee. Ik heb me uitgekleed en ik ben direct naar bed gegaan.
-Heeft u een eigen badkamer?
-Dit is een oud huis. Er is maar éen badkamer op deze etage, aan het eind van de gang.
-Bent u daar nog geweest?
-Ja zeker. Wilt u daar ook nog details over horen?
-Heeft u opgemerkt of er nog licht brandde in de slaapkamer van uw zwager?
-Ja, onder de deur zag ik licht branden.
-Heeft u niets gehoord?
-Niets.
-Deed uw zwager u wel eens confidenties?
-Dat hangt ervan af wat u daaronder verstaat.
-Het kan gebeuren dat een man bepaalde dingen liever aan een vrouw vertelt dan aan zijn broer of zijn ouders, bijvoorbeeld. Een schoonzuster is namelijk familie en tegelijk een vreemde ...
Ze wachtte gelaten.
-Sprak meneer Léonard, die al jaren weduwnaar was, met u wel eens over zijn omgang met vrouwen?
-Ik weet niet eens of hij wel omgang met vrouwen had.
-Ging hij veel uit?
-Zelden.
-Weet u waar hij dan naar toe ging?
-Dat gaat mij niet aan.
-Zijn zoon is twaalf jaar. Heb ik dat goed gehoord?
-Hij is de vorige maand twaalf geworden.
-Bemoeide meneer Léonard zich veel zelf met de jongen?
-Niet meer en niet minder dan andere ouders die hun werk hebben. Léonard werkte hard en hij ging na het eten vaak nog naar beneden, naar het kantoor.
-Uw schoonmoeder komt bijna niet meer van haar stoel, is het niet?
-Ze kan niet zonder stok lopen en op de trap moet ze geholpen worden.
-Is uw schoonvader ook niet vlug ter been meer?
-Hij is achtenzeventig.
-De dienstbode is ook niet erg vlug meer, naar wat ik gezien heb. Toch heeft de jongen, als ik het goed begrepen heb, zijn kamer op de linkervleugel van de tweede etage, met drie oude mensen.
Ze begon:
-Jean-Paul...
Toen bedacht ze zich en zweeg.
-U wilde zeggen dat Jean-Paul, uw neefje ...
-Ik weet niet meer wat ik zeggen wilde.
-Sedert hoelang slaapt hij al op de tweede verdieping?
-Nog niet zo lang.
-Jaren? ... Maanden? ... Weken? ...
-Een week ongeveer.
Dit had ze slechts met tegenzin losgelaten, daar was Maigret zeker van. De advocaat voelde dit eveneens want hij probeerde onmiddellijk de aandacht af te leiden.
-Het lijkt mij, commissaris, dat u deze dingen even goed aan andere mensen hier in huis kunt vragen. Mevrouw Lachaume heeft een morgen van grote emotie gehad en ze heeft zelfs geen tijd gekregen om haar toilet te maken. Ik geloof dat haar man beter zou ...
-k ben al klaar met haar, meneer Radel, voor het ogenblik tenminste. Tenzij de rechter-commissaris haar nog wat te vragen heeft.
Angelot zei niets, maakte alleen even een afwijzend gebaar.
-Het spijt me dat ik u lastig heb moeten vallen, mevrouw .
-Wilt u dat ik mijn man stuur?
-Niet nu. Ik zou liever eerst de oude dienstbode een paar vragen willen stellen. Hoe heet ze?
-Catherine. Ze is al meer dan veertig jaar bij mijn
schoonouders en ze is bijna even oud als zij. Ik zal kijken of ze in de keuken is.
Ze ging de kamer uit en de advocaat stond op het punt om iets te zeggen maar bedacht zich, stak een sigaret aan na er een paar maal mee op zijn zilveren koker geklopt te hebben.
Hij had er de magistraat een aangeboden, maar die had bedankt omdat hij niet rookte.
Maigret, die dorst had, durfde niet om iets te drinken te vragen en hij had haast om uit dat huis weg te komen. Geruime tijd verliep voor men getrippel op de gang hoorde, toen een zacht klopje op de deur.
-Binnen!
Het was de oude Catherine die hen om beurten aankeek met ogen, die nog bozer waren dan zoéven in de werkkamer van Léonard Lachaume, en die op agressieve toon zei:
-Wat wilt u van mij? En zou u eerst niet eens willen ophouden met dat roken? Straks krijgt meneer Félix weer een astma-aanval.
Er zat niets anders op. Onder de ironische blik van de
rechter-commissaris legde Maigret zijn pijp met een zucht op het kleine ronde tafeltje neer.
Maigret voelde zich meer dan ooit gehinderd door de houding van de magistraat en de aanwezigheid van de advocaat toen hij enigszins aarzelend begon, als om het terrein te verkennen:
-Naar ik hoor bent u al veertig jaar in dit huis?
Hij dacht haar plezier te doen, haar te paaien. In plaats daarvan krijste ze:
-Wie heeft u dat gezegd?
En terwijl hij zich, even verbluft, afvroeg of de rollen omgekeerd waren, of hij moest antwoorden op de vragen van de oude vrouw, ging ze verder:
-Ik ben hier geen veertig jaar, maar vijftig jaar. Ik ben hier in dienst gekomen toen de oude mevrouw nog maar even twintig was en van meneer Léonard in verwachting was.
Een snelle berekening. De oude mevrouw Lachaume die even oud als haar man leek, was dus nauwelijks de zeventig gepasseerd. Hoe was het huis toen Catherine als jong dienstmeisje, ongetwijfeld regelrecht uit haar geboortedorpje, hier aangekomen was en haar jonge meesteres haar eerste kind verwachtte? Allerlei dwaze vragen drongen zich aan Maigret op. In die tijd moesten er ook al een oude heer en een oude mevrouw Lachaume geweest zijn, want op de koperen deurplaat had hij gelezen 'Opgericht in 1817'. Niet zo lang na Waterloo.
Hadden sommige meubelen al niet op dezelfde plaats van nu gestaan, de canapé in empirestijl bijvoorbeeld, die heel mooi geweest zou zijn als men hem niet opnieuw had laten bekleden met dat hardblauwe velours? Er moesten blokken gebrand hebben in alle marmeren schoorstenen. Een andere generatie had centrale verwarming laten aanleggen, die niet meer gebruikt werd, uit zuinigheid of omdat de ketel in slechte staat was. Vooral de kachel boeide hem, een kleine ronde kachel van gietijzer, dat op verschillende plaatsen doorgebrand was, zoals men vroeger zag in kleine stationnetjes op het platteland of in sommige rijks- of gemeentebureaus. Alles maakte een indruk van verval, de dingen zowel als de mensen. De familie en het huis hadden zich in zichzelf teruggetrokken en toonden de buitenwereld een vijandig gezicht. De oude Catherine zei nog iets dat, beter dan al het andere, licht wierp op die oude tijd. Toen ze over de tijd sprak dat Léonard nog een baby was, zei ze trots:
-Ik heb hem gevoed!
Ze was dus niet als dienstbode, maar als min naar Parijs gekomen en Maigret keek onwillekeurig naar haar platte borst, haar slobberige zwarte rokken die vol vlekken zaten.
Want ze was vuil. Alles hier was vuil of groezelig, gebroken, versleten, provisorisch gerepareerd. Doordat Maigrets gedachten in beslag werden genomen door alles wat hij tot nu toe in huis had waargenomen stelde hij een idiote vraag, die de jonge Angelot wel aan zijn collega's zou vertellen.
-Hebt u meneer Armand ook gevoed? Ze antwoordde vinnig:
-Hoe zou ik daar melk voor gehad moeten hebben?
-Hebben de Lachaumes nog meer kinderen?
-Juffrouw Véronique.
-Woont die niet hier?
-Allang niet meer.
-U heeft zeker niets gehoord in de afgelopen nacht? 

-Nee.
-Hoe laat stond meneer Léonard altijd op?
-Net zo laat als hij daar zin in had.
-Kent u zijn vrienden ook, zijn relaties?
-Ik heb me nooit bemoeid met de dingen van de mensen hier in huis en u kan u daar maar beter ook niet mee bemoeien. U bent hier om de inbreker op te zoeken die meneer Léonard vermoord heeft en niet om uw neus in de zaken van de familie te steken.
Daarop draaide ze hem de rug toe en liep naar de deur van de eetkamer. Hij stond op het punt haar terug te roepen. Maar waarom ook? Als hij haar dingen te vragen had, zou hij dat wel doen, als die rechter-commissaris en die advocaat er niet bij waren die hem met inwendig vermaak gadesloegen.
Hij zat te stuntelen, dat was zo. Maar hij zou het laatste woord hebben! Zou hij de oude Félix Lachaume laten komen, en zijn half verlamde vrouw? Het zou logisch geweest zijn om die ook te ondervragen, maar hij was bang opnieuw het schouwspel te geven van een Maigret die beneden de maat bleef.
Zodra de dienstbode de kamer uit was, stak hij zijn pijp aan, liep naar de hal en keek door het raam naar de lange ladder die op de binnenplaats lag. Zoals hij wel verwacht had, kwamen de rechter en de advocaat achter hem aan.
Minstens nog éen maal in zijn loopbaan had hij zo moeten werken met iemand naast zich die hem voortdurend op zijn vingers keek. Dat was bij een zaak geweest die trouwens heel wat eenvoudiger was. Een zekere inspecteur Pyke, van Scotland Yard, had permissie gekregen om een onderzoek mee te maken ten einde van zijn methodes kennis te nemen en Maigret had zich nooit in zijn leven zo slecht op zijn gemak gevoeld. De meeste mensen hadden het idee dat die befaamde methodes zoiets waren als een keukenrecept, dat eens voor al vastgesteld is en dat men maar nauwkeurig heeft te volgen.
-Het is zeker uw bedoeling om nu Armand Lachaume te ondervragen?
Het was de advocaat die dit vroeg. Maigret keek hem aan. Hij wist het eigenlijk zelf niet. Toen schudde hij
zijn hoofd.
-Nee. Ik ga eens beneden kijken.
-U heeft er zeker geen bezwaar tegen dat ik met u meega? Mijn cliënten stellen er prijs op dat ik . ..
Hij haalde zijn schouders op en daalde de trap af van wat eens een voorname patriciërswoning geweest was. Beneden gekomen ging hij op goed geluk een dubbele deur in, kwam in een grote salon waar duisternis heerste want de luiken waren gesloten. Het rook er muf, naar schimmel. Hij zocht naar de schakelaar en twee van de twaalf lampen gingen aan van de kristallen kroon, waarvan verscheidene slingers gebroken waren en naar beneden hingen.
In een hoek stond een piano, in een andere hoek een oud klavecimbel en tegen de muren lagen opgerolde tapijten. Midden op de vloer lagen tijdschriften opgestapeld, groene mappen vol papieren, en biscuitblikken. Vroeger werd er in dit vertrek waarschijnlijk muziek gemaakt, werd er gedanst, maar al heel lang had niemand hier meer een voet gezet en de karmozijnrode zijde waarmee de muren bespannen waren, hing op verschillende plaatsen los.
Een deur die halfopen stond leidde naar een bibliotheek. De planken langs de muren waren zo goed als leeg; er lagen alleen enkele boeken met rode banden die eenmaal op school als prijs waren uitgereikt en nog enkele boeken zonder band of omslag zoals men die wel vindt in de stalletjes langs de Seine.
Was de rest verkocht? Waarschijnlijk wel. De meubels ongetwijfeld ook, want er stond niets meer behalve in een derde kamer die nog vochtiger was dan de andere, een biljart met een beschimmeld laken. De stem van Maigret klonk vreemd, als in een onderaards gewelf, toen hij - meer voor zichzelf dan voor de anderen, die hem nog steeds volgden - zei: - Het kantoor is zeker aan de andere kant van de inrijpoort.
Terwijl ze daarheen gingen, hoorden ze stemmen op het trottoir waar agenten een paar dozijn nieuwsgierigen op een afstand hielden. Tegenover de salon vonden ze eindelijk een vertrek dat een bewoonde indruk maakte, een kantoor dat er ook als een kantoor uitzag, al was het dan wat ouderwets. De muren hadden een houten lam-brizering en er hingen portretten in olieverf uit de vorige eeuw, verder een rij foto's, waarvan de laatste die van Félix Lachaume op vijftig- of zestigjarige leeftijd moest zijn. De dynastie Lachaume, waar de beeltenis van Léonard nog geen plaats gevonden had. De meubelen waren in een stijl die het midden hield tussen gotiek en renaissance, zoals men die nog ziet in de kantoren van heel oude handelsfirma's in Parijs. In een vitrine stonden blikken met biscuits die de fabriek maakte. Maigret klopte op een deur rechts.
-Binnen! riep een stem.
Ze kwamen in een ander vertrek, even ouderwets, maar rommeliger, waar een man van een jaar of vijftig met een kale en glimmende schedel over een groot boek gebogen zat.
-U bent zeker de boekhouder?
-Jawel. Mijn naam is Justin Brême.
-Commissaris Maigret.
-Dat wist ik.
-Meneer Angelot, de rechter-commissaris, en mr. Radel, de advocaat van de familie.
-Hoe maakt u het?
-Naar ik veronderstel, bent u op de hoogte van wat zich vannacht in dit huis heeft afgespeeld, meneer Brême?
-Gaat u zitten, heren ...
Tegenover zijn bureau stond een ander bureau met een lege stoel er achter.
-Is dit het bureau van meneer Armand?
-Jawel, heren. De biscuitfabriek is een familieonderneming sedert verscheidene generaties en het is nog niet zo lang geleden dat meneer Félix achter dat bureau zat, waar zijn vader en zijn grootvader voor hem hadden gezeten.
Hij was dik en had een enigszins gele kleur. Door een openstaande deur zag men een derde kantoorvertrek, waar een man in een grijze stofjas en een typiste van middelbare leeftijd zaten te werken.
-Ik zou u graag enkele vragen stellen.
Maigret wees op een brandkast van een oud model, die ondanks zijn gewicht en zijn afmetingen, zelfs voor een beginnend inbreker een gemakkelijke prooi moest zijn.
-Bewaart u in die brandkast de contanten?
Brême ging eerst de openstaande deur sluiten, kwam terug met een verlegen gezicht, wierp een blik op de advocaat als om hem raad te vragen. -Welke contanten? vroeg hij tenslotte, met een naïef en tegelijkertijd sluw gezicht.
-U heeft toch personeel in dienst. Er moet dus loon uitbetaald worden ...
-Ja, dat komt helaas steeds weer terug ...
-En u moet toch bedrijfskapitaal hebben ...
-Dat moest ik, commissaris! Maar we leven hier al heel lang van de hand in de tand en er zit op het ogenblik niet meer dan tienduizend franc in die brandkast. En die heb ik zo meteen nog nodig om alvast een gedeelte van een rekening te betalen.
-En is het personeel daarvan op de hoogte?
-Ze moeten wel eens een paar dagen op hun loon wachten, soms krijgen ze er maar een gedeelte van.
-Dus van het personeel zou niemand op het idee komen om hier in te breken?
Brême schoot in de lach bij die gedachte.
-Nee, zeker niet.
-Weten de mensen in de buurt van de situatie?
-De kruidenier, de slager, de melkboer moeten drie of vier keer terugkomen vóór ze hun geld krijgen ...
Het was hoogst onaangenaam hierop door te gaan. Hij had een gevoel of hij bezig was iemand uit te kleden, maar het was noodzakelijk.
-Hebben de Lachaumes zelf ook geen geld?
-Nee, niets.
-Heeft u enig idee hoeveel er in de portefeuille van meneer Léonard gezeten kan hebben?
De boekhouder maakte een vaag gebaar.
-Niet veel.
-Maar toch draait de zaak nog steeds, wierp Maigret tegen.
Brême keek opnieuw naar de advocaat.
-Het begint er steeds meer op te lijken, kwam deze tussenbeide, dat er een onderzoek gedaan wordt naar mijn cliënten, in plaats van naar de moordenaar.
-U praat net als die oude Catherine, zei Maigret wrevelig. Hoe wilt u dat ik een moordenaar vind, als ik de motieven niet ontdek die hem tot zijn daad gedreven hebben? Er wordt beweerd dat een inbreker het heeft gedaan...
-Dat bewijst die ladder ...
De commissaris antwoordde nors en sceptisch:
-Ja! En de verdwijning van de portefeuille! En het feit dat er nog geen wapen gevonden is ...
Hij was niet gaan zitten. De anderen ook niet, ondanks de uitnodiging van de boekhouder die ook was blijven staan, maar schuin naar zijn gemakkelijke stoel keek.
-Vertelt u mij eens, meneer Brême, ondanks alles lukt het u tenslotte toch iedere keer weer het personeel uit te betalen, want ze zijn nog steeds aan het werk gebleven . ..
-Dat is iedere keer weer een wonder.
-En door welk wonder komt u dan aan het geld? De man begon nerveus te worden.
-Dat kreeg ik van meneer Léonard.
-In contanten?
Mr. Radel wilde hem helpen:
-U bent niet verplicht om te antwoorden, meneer Brême.
-Het komt toch uit als de boeken nagekeken worden of inlichtingen bij de bank gevraagd worden... Ik kreeg het geld als regel in de vorm van een cheque ...
-Dacht u dat meneer Léonard naast de rekening van de zaak een privérekening bij de bank had en dat hij als de nood aan de man kwam een cheque op de bank afgaf?
-Nee. Het geld kwam van mevrouw Lachaume.
-De moeder?
-Mevrouw Paulette.
Eindelijk was er dan een begin gevonden en Maigret ging voldaan zitten.
-Gaat u aan uw bureau zitten, meneer Brême en geeft u mij nu rustig antwoord op mijn vragen. Sedert hoelang is mevrouw Paulette, zoals u haar noemt, dat wil zeggen de vrouw van meneer Armand, de reddende engel van de zaak?
-Al zolang ze hier in huis is.
-Wanneer zijn ze getrouwd?
-Zes jaar geleden. Twee jaar na de dood van mevrouw Marcelle.
-Wie was mevrouw Marcelle?-De vrouw van meneer Léonard.
-Meneer Armand is dus zes jaar geleden getrouwd met Paulette ...?
-Paulette Zuber.
-Had zij geld?
-Heel veel.
-Heeft ze nog familie?
-Haar vader is vijf maanden geleden gestorven en zij is enig kind. Haar moeder heeft ze nooit gekend.
-Wie was Zuber?
Die naam kwam hem bekend voor en hij meende hem op de Quai des Orfèvres wel eens gehoord te hebben.
-Frédéric Zuberski, zich noemende en schrijvende Zuber, handelaar in huiden.
-Is hij niet eens met de politie in aanraking geweest?
-De fiscus heeft hem een tijdlang achtervolgd. Ze hebben hem ook verweten, na de oorlog ...
-Nu weet ik het weer!
Zuberski, die zich Zuber liet noemen, had een ogenblik in de belangstelling gestaan. Hij was begonnen met ruwe huiden op te halen bij de boeren, met een karretje, daarna had hij een pakhuis laten bouwen in Ivry, niet ver van het huis van de Lachaumes waarschijnlijk. Vóór de oorlog was het al een grote zaak en Zuber bezat een aantal vrachtauto's benevens verschillende depots in de provincie.
Later, twee of drie jaar na de bevrijding, werd er verteld dat hij een groot vermogen bijeengebracht had en dat hij op het punt stond gearresteerd te worden. Dat de kranten zoveel aandacht aan hem gewijd hadden, kwam in hoofdzaak doordat hij zo'n schilderachtig type was: een klein mannetje, met een ongelukkig figuur, slecht gekleed, dat met een sterk vreemd accent sprak en nauwelijks kon lezen en schrijven. Hij zette voor miljoenen franc om, sommigen zeiden voor miljarden, en men beweerde dat hij in feite - direct of door een tussenpersoon - het monopolie voor ruwe huiden bezat. Maigret had de zaak niet behandeld, maar de fiscale recherche. Men had er later niets meer van gehoord en de commissaris wist niet hoe het afgelopen was.
-Waaraan is Zuber gestorven?
-Kanker. Hij is nog geopereerd in het Sint Jozefgasthuis.
-Als ik het goed begrepen heb, is het dus zijn geld dat de biscuitfabriek nog zo goed en zo kwaad het gaat staande houdt?
-Zo is het niet helemaal. Toen mevrouw Paulette trouwde, bracht ze een belangrijke bruidsschat mee ...
-En die heeft ze in de fabriek gestoken?
-Min of meer, ja. Laten we zeggen dat er iedere keer een beroep op gedaan werd als dat nodig was.
-En toen, nadat die bruidsschat op was? Want die was toch zeker gauw op?
-Ja.
-Hoe deden ze het toen?
-Dan ging mevrouw Paulette naar haar vader ...
-Kwam hij nooit hier?
-Ik herinner me niet hem ooit hier gezien te hebben. Als hij kwam dan moet het 's avonds, boven, geweest zijn, maar daar ben ik niet zeker van.
-Ik begrijp werkelijk niet waar u heen wilt, commissaris, protesteerde de advocaat ophieuw.
De rechter scheen echter hevig geïnteresseerd en er twinkelde zelfs iets van pret in zijn lichte ogen.
-Ik zelf ook niet, bekende Maigret. Kijkt u eens, meneer Radel, in het begin van een onderzoek tast je altijd in het duister rond en het enige wat je doen kan is een beetje het terrein verkennen. Dus, Frédéric Zuber had éen dochter die hij uitgehuwelijkt heeft aan de jongste Lachaume, Armand, en hij heeft haar een behoorlijke bruidsschat meegegeven. Weet u ook hoeveel?
-Ik protesteer ...
Dit kwam natuurlijk weer van Radel, die op spelden zat.
-Goed. Laat u maar. De bruidsschat is aan de biscuit op gegaan. Daarna werd Paulette op gezette tijden naar haar vader gestuurd, die hier in huis niet ontvangen werd...
-Dat heeft hij niet gezegd.
-Ik corrigeer. Die niet ontvangen werd of althans geen geregelde bezoeker was... Dan draaide ze haar oude heer een poot uit...
Dat Maigret grof werd, was in hoofdzaak uit protest tegen de aanwezigheid van de rechter-commissaris en de jonge advocaat.
-Toen is Zuber gestorven. Zijn de Lachaumes op zijn begrafenis geweest?
Brême glimlachte vaag.
-Dat zijn mijn zaken niet.
-Bent u er geweest? 

-Nee.
-Er bestaat zeker wel een huwelijkscontract? Een sluwe vos zoals Zuber is natuurlijk niet...
-Ze zijn buiten gemeenschap van goederen getrouwd.
-En Paulette Lachaume heeft een paar maanden geleden het vermogen van haar vader geërfd. Is dat juist?
-Dat is juist.
-Zodat zij op het ogenblik de koorden van de beurs in handen heeft? En als er geen geld in kas is en er komen leveranciers met rekeningen of er moet loon uitbetaald worden, dan moet er aan haar geld gevraagd worden?
Radel bleef lastig, als een grote bromvlieg:
-Ik zie niet in dat u verder komt met zulke dingen.
-Ik ook niet. Maar ik zie ook niet in dat ik veel verder zou komen als ik in Parijs ging zoeken naar een inbreker die stom genoeg is om in te breken in een huis waar geen geld is, en daarbij een zware ladder te gebruiken en een ruit in te drukken, terwijl er beneden een glazen deur is. En dat alles, om in de slaapkamer van een slapende man te komen, hem met een revolver dood te schieten, wat niet bepaald geruisloos gaat, en zich meester te maken van een zo goed als lege portefeuille.
-Daar weet u niets van.
-Inderdaad! Het zou kunnen, dat Lachaume gisteravond geld aan zijn schoonzuster gevraagd heeft. Maar het feit blijft bestaan dat er in dit kantoor een enorme brandkast staat, die een kind bijna kan forceren. En die is niet aangeraakt! Ook blijft het feit dat er op het ogenblik van de moord minstens zes personen in huis waren!
-Er zijn wel raadselachtiger inbraken geweest.
-Dat geef ik toe. Maar iemand die op de binnenplaats wil komen, moet over een muur klimmen van ongeveer drie meter vijftig, als ik goed gezien heb. En dan, op enkele passen afstand van de kamer waar het schot gelost is, sliepen twee mensen, die niets gehoord hebben!
-We zitten hier vlak bij een spoorbaan waar de treinen om zo te zeggen onophoudelijk voorbij denderen.
-Dat wil ik niet ontkennen, meneer Radel. Mijn beroep is de waarheid te zoeken en die zoek ik. Uw aanwezigheid hier zou mij tot de overtuiging kunnen brengen dat ik niet zo heel ver moet zoeken, want het is wel zeer ongebruikelijk, dat de familie van iemand die vermoord is, een beroep doet op een advocaat nog vóór de politie hen heeft kunnen ondervragen.
Ik zal u een vraag stellen, waarop u wel niet zult antwoorden. Meneer Lachaume heeft u, waar ik bij was, opgebeld om u te vragen hier te komen. Waar woont u, meneer Radel?
-Op de Place de l'Odéon. Hier vlak bij.
-Juist. Tien minuten later was u hier ook al. U was, zo te zien, niet erg verbaasd. U heeft weinig vragen gesteld. Weet u wel zeker dat u niet al vóór ons op de hoogte was van wat hier vannacht gebeurd is?
-Ik protesteer met de grootste nadruk tegen ...
-Waartegen? Natuurlijk, ik beschuldig u er niet van, dat u vannacht door dat raam het huis binnengedrongen bent. Ik vraag me alleen af of u vanmorgen vroeg niet een telefoontje gehad heeft om u op de hoogte te stellen en om u advies te vragen ...
-Meneer Maigret, ik sta niet in voor de gevolgen die een dergelijke beschuldiging zou kunnen hebben. De rechter-commissaris hier is getuige dat...
-Dat is geen beschuldiging, meneer Radel. Alleen maar een vraag. En als u dat liever heeft, een vraag die ik mijzelf stel.
Maigret was echt boos nu.
-En u, meneer Brême, ik dank u voor uw inlichtingen. Ik zal nog wel eens terugkomen, want ik zal u nog wel meer vragen moeten stellen. Meneer Angelot zal beslissen of het nodig is om het kantoor te verzegelen ...
-Wat denkt u er zelf van?
Hij liet de beslissing aan Maigret over.
-Ik geloof niet dat dat nodig is en na wat meneer Brême ons verteld heeft, geloof ik dat de boeken ons ook niet veel wijzer zullen maken.
Hij zocht zijn hoed, bedacht dat hij die boven had laten liggen.
-Ik zal hem wel even voor u halen, bood Brême aan.
-Doet u geen moeite.
Maigret ging de trap op. Hij voelde dat iemand naar hem stond te kijken en toen hij naar boven keek, zag hij Catherine over de leuning gebogen staan. Ze wachtte hem blijkbaar op.
-Zocht u uw hoed?
-Ja. Is mijn inspecteur nog boven?
-Die is allang weg. Vang!
Zonder hem verder naar boven te laten komen, wierp ze hem zijn hoed toe en terwijl hij die op de mat ging oprapen, spuwde ze naar beneden.
De advocaat was niet tegelijk met hen weggegaan. Doordat het nog steeds even koud en triest was als 's morgens en het nog steeds regende, stonden er nog maar enkele nieuwsgierigen op het trottoir en éen agent was voldoende om hen op een afstand te houden. De kranten waren, als door een wonder, nog onbekend met het gebeurde. De twee zwarte auto's, die van de Recherche en die van de rechter, stonden nog steeds langs het trottoir.
-Gaat u terug naar de Quai des Orfèvres? vroeg de magistraat terwijl hij zijn portier opende.
-Ik weet het nog niet. Ik wacht op Janvier die hier ergens in de buurt moet zijn.
-Waarom moet u op hem wachten?
-Omdat ik niet kan chaufferen, antwoordde Maigret argeloos, op de kleine Renault van de Recherche wijzend.
-Wil ik u op de Quai afzetten?
-Dank u. Ik wacht liever, dan kan ik de buurt hier een beetje verkennen.
Hij voorzag allerlei concrete vragen, misschien verwijten, raadgevingen om voorzichtig te zijn, zich wat in te tomen.
-Ik had graag dat u mij vóór twaalven opbelde, commissaris, om me op de hoogte te houden. Het is mijn bedoeling om deze zaak van zeer nabij te volgen.
-Uitstekend. Dag, meneer Angelot.
De enkele mensen die op het trottoir stonden, keken nieuwsgierig naar hen en een vrouw met een zwarte omslagdoek zei zacht tegen een ander:
-Dat is de grote Maigret.
-En die jonge?
-Die ken ik niet.
Maigret zette zijn kraag op en begon de kade af te lopen. Hij was nauwelijks vijftig meter ver gekomen, toen iemand hem wenkte vanuit de deur van een klein kroegje. Het was Janvier.
Er was niemand behalve de eigenares, die achter haar toog zat, een dikke vrouw met slordige haren, die vanuit de verte, door de deur van de keuken, een pan in het oog hield die op het fornuis stond te dampen en een sterke uiengeur verspreidde.
-Wat neemt u, chef? Janvier voegde eraan toe:
-Ik heb een grog genomen. Het is echt griepweer. Maigret nam ook een grog.
-Heb je nog iets ontdekt?
-Ik weet het niet. Voor ik wegging heb ik de slaapkamer verzegeld, ik dacht dat dat wel goed zou zijn ...
-Heb je dokter Paul opgebeld?
-Die is nog bezig. Een van zijn assistenten vertelde me dat er een bepaalde hoeveelheid alcohol in de maag aangetroffen is. Ze zullen het gehalte in het bloed bepalen.
-Verder niets?
-Ze hebben de kogel gevonden die ze naar de deskundige zullen sturen. Volgens de dokter is het een klein kaliber, waarschijnlijk een 6.35 mm. Wat denkt u ervan, chef?
De bazin was even weggegaan om met een houten lepel in haar eten te roeren.
-Ik houd meer van zo'n zaakje als van vanmorgen.
-De Pastoor, bedoelt u?
-Zulke kerels zijn tenminste geen moordenaars.
-Gelooft u niet aan dat verhaal van een inbraak?
-Nee.
-Ik ook niet. De deskundigen hebben naar vingerafdrukken gezocht op de ladder en op de ruit, maar niets gevonden. Alleen maar oude vingerafdrukken van het personeel op de ladder.
-De vent kan handschoenen aangehad hebben. Dat bewijst niets.
-Ik heb de buitenmuur onderzocht. 

-En?
-Bovenop staan er glasscherven in. Op een bepaalde plaats, niet ver van het huis, zijn stukken glas fijn geslagen. Ik heb er foto's van laten maken.
-Waarom?
-Als iemand over zo'n muur wil klimmen, chef, dan neemt hij zijn maatregelen, dat weet u wel. Als er glasscherven op de muur zijn, brengt hij een oude zak mee, of een stuk plank. Dan zie je aan het glas dat het op een bepaalde manier gebroken is. Maar hier is het glas verpulverd, alsof het met een hamer fijn geslagen is.
-Heb je de buren ondervraagd?
-Die hebben niets gehoord. Ze zeiden allemaal dat de treinen een hels lawaai maken en dat je jaren nodig hebt voor je daaraan gewend bent. Omdat ik zag dat er op de eerste en de tweede etage geen luiken zijn, ben ik de schippersfamilie gaan ondervragen op de aak, die ze daarginds aan het lossen zijn. Ik had graag willen weten of iemand na twaalven licht in het huis gezien had. Ze sliepen, zoals ik wel dacht. Die lui gaan altijd vroeg naar bed en staan vroeg op. Maar de vrouw heeft me iets verteld dat nog wel eens interessant kon worden. Vannacht was er een Belgische aak tegen de hunne aan gemeerd en die is vanmorgen vroeg verder gevaren. Dat is de Notre-Dame, die op weg is naar de meelfabriek in Corbeil.
Gisteren was de schipper jarig. Een stel mensen van een andere aak, die een eind stroomopwaarts ligt, ook Belgen, hebben een gedeelte van de nacht op de Notre-Dame door gebracht en daar was iemand met een accordeon bij ...
-Weet je de naam van die andere aak?
-Nee. Volgens de vrouw moet die ook doorgevaren zijn. Maigret riep de bazin, betaalde de twee grogs.
-Waar gaan we naar toe? vroeg Janvier.
-Rijd eerst maar eens een beetje door de buurt. Er is iets wat ik wil proberen te vinden.
Het zwarte autootje behoefde maar een paar honderd meter door de wijk te rijden.
-Stop. Hier is het.
Men zag een lange muur vol scheuren, een ongeplaveide binnenplaats, een aantal loodsen, sommige van hout, andere van steen, met reten in de muren zoals bij tabaks-schuren. Boven de ingang stond te lezen:
David Hirschfeld v.h. F. Zuber Huiden en Leer
De naam David Hirschfeld, in fel gele letters, en het v.h waren er nog niet lang geleden bij geschilderd, want de verf was nog vers. Janvier, die niet op de hoogte was, hield het koppelingspedaal ingedrukt. -De melkkoe van de Lachaumes, zes jaar lang, mompelde Maigret. Ik zal het je later wel uitleggen.
-Moet ik op u wachten?
-Ja. Ik ben in een paar minuten klaar.
Hij vond zonder moeite het kantoor, want dat woord stond op een van de kleinste loodsen. Het zag er meer als een schuur dan als een kantoor uit. Een typiste zat te tikken naast een kachel die op de kachel bij de Lachaumes leek.
-Is meneer Hirschfeld ook aanwezig?
-Nee. Hij is naar het abattoir. Waar komt u voor? Hij liet zijn politiepenning zien.
-Was u hier al in de tijd van meneer Zuber?
-Nee. Ik heb altijd bij meneer Hirschfeld gewerkt.
-Wanneer heeft meneer Zuber de zaak overgedaan?
-Ruim een jaar geleden, toen hij in het ziekenhuis opgenomen moest worden.
-Heeft u hem nog gekend?
-Ik heb de verkoopakte getikt.
-Was hij oud?
-Hij was heel moeilijk te schatten omdat hij al ziek was, en heel mager. Zijn kleren waren veel te wijd en hij zag even wit als die muur daar. Maar ik weet dat hij pas achtenvijftig was.
-Heeft u zijn dochter wel eens ontmoet?
-Nee. Ik heb wel eens over haar horen spreken.
-Bij wat voor gelegenheid?
-Toen de heren over de verkoop onderhandelden. Meneer Zuber maakte zich geen illusies over zijn gezondheid. Hij wist dat hij nog maar enkele maanden te leven had, een jaar op zijn hoogst. De dokter had hem dat openlijk gezegd. Daarom gaf hij de voorkeur aan een schenking onder levenden, terwijl hij alleen op zijn eigen naam liet staan wat er nodig was om het ziekenhuis en de dokters te betalen. Zodoende spaarde hij een massa successierechten uit.
-Kunt u mij het bedrag ook noemen?
-Bedoelt u de prijs die meneer Hirschfeld hem betaald heeft?
Maigret knikte.
-Daar is in beroepskringen zoveel over gepraat dat ik niet geloof dat ik uit de school klap. Driehonderd.
-Driehonderd wat?
-Miljoen, natuurlijk!
Maigret kon niet nalaten om zich heen te kijken, naar dat armzalige schrijfbureau, de modderige binnenplaats, de loodsen die bijna instortten en waaruit een walgelijke lucht kwam.
-En heeft meneer Hirschfeld die som contant betaald? Ze glimlachte ietwat medelijdend.
-Een dergelijk bedrag wordt nooit contant betaald. Hij heeft een gedeelte gestort, ik kan u niet zeggen hoeveel, maar dat kunt u hem zelf vragen. De rest zal in termijnen over een periode van tien jaar afbetaald worden ...
-En alles is voor de dochter van Zuber?
-Op naam van mevrouw Armand Lachaume, ja. Als u meneer Hirschfeld wilt spreken, hij komt gewoonlijk tegen half twaalf van de abattoirs terug, behalve op de dagen dat hij in La Villette luncht...
Janvier keek nieuwsgierig naar Maigret toen deze peinzend en met gebogen hoofd, alsof hij doodmoe was, naar de auto terugkwam, op de rand van het trottoir stil bleef staan, een pijp stopte.-Ruik je die lucht?
-Het stinkt, chef.
-Zie je die binnenplaats, die schuren? Janvier wachtte af wat er verder zou komen.
-Welnu, mijn jongen, dat alles is driehonderd miljoen franc waard. En weet je wie die driehonderd miljoen krijgt?
Hij schoof op de voorbank, trok het portier dicht.
-Paulette Lachaume! En nu, naar de Quai!
Tot op het ogenblik dat hij in zijn kamer kwam, met Janvier nog steeds achter zich aan, sprak hij geen woord meer.
Maigret deed de muurkast open om zijn vochtige jas en hoed weg te hangen, zag in de spiegel boven het fonteintje zijn gezicht en had bijna zijn tong naar zichzelf uitgestoken, zo grauw en nors vond hij dat gezicht, Zeker, de spiegel vervormde de beelden altijd enigszins, maar toch had de commissaris het gevoel dat hij van de Quai de la Gare net zo'n soort gezicht meegebracht had als dat van de mensen die in dat zonderlinge huis woonden. Na zo lang bij de politie gewerkt te hebben, gelooft men beslist niet meer aan Sinterklaas, aan een wereld zoals in stichtelijke boeken of op centsprenten wordt voorgesteld, met de rijken aan éen kant, de armen aan de andere, eerzame burgers en schurken, modelgezinnen die, zoals bij de fotograaf, om een waardig en vriendelijk glimlachende huisvader geschaard zitten. Niettemin gebeurde het wel, dat hij onbewust houvast zocht bij bepaalde herinneringen uit zijn kinderjaren en dat hij zich als een puber geschokt voelde bij bepaalde dingen in het leven. Dit was zelden zozeer het geval geweest als bij de Lachaumes. Wat hem zelden overkomen was, hij had werkelijk alle grond onder zich voelen wegzakken en hij had, nu nog, als het ware een bittere nasmaak in de mond, voelde de behoefte om alleen met zichzelf te zijn, in zijn eigen kamer, in zijn stoel weg te zakken, zijn pijpen te strelen, als om zichzelf ervan te vergewissen dat er nog een gewone, alledaagse werkelijkheid bestond.
Het was een van die dagen waarop de lichten niet uitgingen en de regen de gehele dag zigzagstrepen over de ruiten trok. Janvier, die achter hem de kamer binnengekomen was, stond op instructies te wachten.
-Was dat Loureau niet die ik in de gang zag? Loureau was een verslaggever die al dagelijks op het bureau van de Recherche kwam toen Maigret nog maar een gewoon inspecteur was.
-Je kunt hem wel een tip geven ...
Gewoonlijk hield hij de pers overal buiten als een onderzoek nog in het beginstadium was, want het gebeurde wel dat de journalisten in hun ijver om zo snel mogelijk alles te weten te komen, de sporen uitwisten en zelfs alarmsignalen gaven aan verdachten. Het was niet uit wraakgevoelens jegens de Lachaumes of de rechtercommissaris dat hij de journalisten ditmaal naar de Quai de la Gare zond, maar hij voelde zich machteloos tegenover dat huis dat zijn geheimen niet prijs gaf, waar iedereen zweeg en waar hij moest werken met fluwelen handschoenen aan, en hij vond het wel prettig dat de journalisten zich ermee gingen bemoeien.
Zij behoefden niet zo voorzichtig op te treden als hij. Zij hadden geen last van een jonge magistraat die hen op de vingers keek, of van een advocaat zoals Radel die hem bij het minste machtsmisbruik of de geringste onregelmatigheid de grootste moeilijkheden zou bezorgen. -Vertel hem geen enkele bijzonderheid. Die moet hij zelf maar uitvinden. En kom dan weer hier terug. Hij nam de telefoon van de haak, vroeg de commissaris van Ivry aan.
-Met Maigret. Vanmorgen was u zo vriendelijk mij de hulp van uw inspecteurs aan te bieden. Die zal ik graag aannemen. Ik had graag dat ze eens gingen onderzoeken wat er vannacht in de buurt van het huis gebeurd kan zijn. Begrijpt u? In het bijzonder tussen twaalf en drie uur vannacht, bijvoorbeeld. En kunt u misschien in uw boeken het tegenwoordige adres voor me vinden van Véronique Lachaume, de zuster van de overledene, die enige jaren geleden het huis uitgegaan moet zijn? Belt u even zodra u het heeft? Dank u. Tot straks.
Hij had Lucas ook per telefoon kunnen bereiken, maar als hij een van de inspecteurs moest hebben, stond hij liever op uit zijn stoel en liep naar de tussendeur die hem van de kamer van de inspecteurs scheidde. Dat was niet om hen te controleren maar om de stemming eens even op te nemen.
-Kun je even komen, Lucas?
Ze zaten die morgen minstens met zijn zessen in het grote vertrek, wat veel was voor de maandag.
-En hoe staat het met de Pastoor? vroeg hij eerst, toen hij weer achter zijn bureau zat.
-Ik heb het proces-verbaal van zijn gevangenneming opgemaakt.
-En hoe ging dat?
-Best. We hebben wat gepraat. Weet u wat ik ontdekt heb, chef? Hij is eigenlijk blij dat hij verraden is, zelfs al is het door zijn vrouw. Dat heeft hij niet met zoveel woorden bekend, maar ik heb wel begrepen dat hij het veel erger gevonden zou hebben als we hem gepakt hadden zonder dat die tip bij ons binnengekomen was, of doordat hij een fout gemaakt had.
Dat was bijna een verfrissing, na de Lachaumes. Het verbaasde Maigret niet. Het was niet de eerste keer dat hij bij mannen zoals de Pastoor echte beroepstrots waarnam.
-Hij vindt het natuurlijk niet leuk om de nor in te gaan, en ook niet dat zijn vrouw hem verraden heeft om met een ander te gaan zitten minnekozen. Maar hij is niet buiten zichzelf van verontwaardiging en hij praat niet over wraak nemen als hij weer vrij komt. Toen hij op de antropometrische afdeling was en zich uitgekleed had, keek hij me aan met een spottend gezicht en mompelde:
-Je moet toch ook wel een verdomde idioot zijn om te willen trouwen als je zo'n kanis hebt als ik!'
Maigret had Lucas geroepen om hem instructies te geven.
-Ga jij Corbeil eens opbellen. Dan moet je de motorbrigade vragen of ze eens willen gaan kijken bij de meelfabriek of de aak Notre-Dame daar aangekomen is. Als die er nog niet is, kunnen ze hem vinden bij de laatste sluis. De boot lag vannacht in de haven van Ivry, recht tegenover het huis van de Lachaumes. Er was een feestje aan boord, dat tot diep in de nacht geduurd heeft. Het is mogelijk, dat iemand licht in het huis gezien heeft, of mensen heeft zien lopen. Er was nog een schippers-familie op het feest en ik zou de naam van die mensen en van hun schip graag willen weten, en waar we ze zouden kunnen vinden.
Heb je het begrepen?
-Jawel, chef.
-Dat is alles, ouwe jongen. Janvier was binnengekomen.
-En wat moet ik doen?
Dat was steeds, bij elk onderzoek weer, het onaangenaamste moment, het moment waarop men niet goed weet in welke richting men moet zoeken.
-Bel jij dokter Paul op, die zal nu wel klaar zijn met de autopsie. Misschien kan hij je nog verdere bijzonderheden geven voor hij zijn rapport wegstuurt. Ga dan naar het laboratorium en kijk of ze daar soms nog iets ontdekt hebben.
Maigret bleef alleen met zijn pijpen en koos er éen uit, de oudste, die hij langzaam stopte terwijl hij naar de regen staarde die langs de ruiten stroomde.
-Driehonderd miljoen! ... mompelde hij een paar maal, terwijl hij in gedachten het vervallen huis op de Quai de la Gare weer voor zich zag, het kacheltje in de salon, de oude meubelen die mooi geweest waren en die opnieuw bekleed waren met allemaal verschillende stoffen, de ijskoude radiatoren, de grote salon beneden, de bibliotheek en de biljartkamer waar men elk ogenblik verwachtte geestverschijningen te zien opdoemen. Hij haalde zich ook het ietwat scheve gezicht van Armand Lachaume voor de geest, die een zwakkeling was - dat zag men onmiddellijk -, misschien een lafaard, en die in de schaduw van zijn broer geleefd scheen te hebben.
-Wie is er vrij van jullie? vroeg hij op de drempel van de kamer van de inspecteurs.
Torrence sprong het eerst van zijn stoel op, alsof hij op school zat.
-Kom eens even hier, Torrence. Ga zitten. Je moet naar de Quai de la Gare in Ivry gaan. Ik heb liever niet dat je in het huis komt, ook niet in de fabriek of het kantoor. Ik veronderstel dat het personeel, althans een gedeelte ervan, om twaalf uur naar buiten komt om koffie te gaan drinken.
-Probeer zo veel mogelijk uit ze te krijgen en probeer vooral een antwoord te krijgen op deze vragen:
Ten eerste: hebben de Lachaumes een wagen en welk merk?
Ten tweede: wie rijdt er gewoonlijk mee en is er gisteravond mee gereden?
Ten derde: eet Paulette Lachaume vaak in de stad? Weten ze met wie? En hebben ze een idee van wat ze daarna doet?
Ten vierde: hoe is de verhouding met haar man? Ik vertel je maar vast dat ze een aparte slaapkamer hebben. Ten vijfde: hoe was de verhouding met haar zwager? ... Heb je het genoteerd? En dan zou ik nog wel graag willen weten wie de vrouw van Léonard Lachaume was. Ze is een jaar of acht geleden gestorven. Haar meisjesnaam. Haar familie. Was ze rijk? Waaraan is ze gestorven ...?
De dikke Torrence maakte zonder een spier te vertrekken aantekeningen in zijn boekje.
-Ik geloof wel, dat dat alles is. En, er is natuurlijk haast bij.
-Ik ga al, chef.
Had hij niets vergeten? Als die rechter-commissaris en die advocaat er niet bij geweest waren, zou hij wel langer op de Quai de la Gare gebleven zijn en zelf, rechtstreeks, bepaalde vragen gesteld hebben. Hij zou ook graag, al was het alleen maar uit nieuwsgierigheid, een bezoek gebracht hebben aan de slaapkamer van Armand Lachaume, en vooral aan die van zijn vrouw. Zag het er bij haar, de erfgename van driehonderd miljoen franc, even kaal en vervallen uit als bij de rest van de familie?
Het was bij twaalven en hij had Angelot beloofd te zullen opbellen. Hij vroeg de verbinding aan.
-Met Maigret. Ik kom u even verslag uitbrengen, zoals u mij gevraagd had. Veel belangrijks heb ik niet te melden, alleen dat Paulette Lachaume de dochter is van een handelaar in huiden, een zekere Zuber, die haar minstens driehonderd miljoen franc nagelaten heeft.
Even een stilte aan de andere kant van de lijn, toen kwam de rustige stem van de jonge magistraat:
-Weet u dat zeker?
-Vrijwel. Ik krijg zo dadelijk de bevestiging.
-Beschikt ze allang over die som?
-Een jaar ongeveer, als mijn inlichtingen juist zijn. Toen Zuber hoorde dat de doktoren hem opgegeven hadden, heeft hij zijn dochter een schenking onder levenden gedaan om zo weinig mogelijk aan de fiscus te betalen.
-Paulette Lachaume is toch buiten gemeenschap van goederen gehuwd, is het niet?
-Dat hebben ze ons vanmorgen verteld. Ik heb dat nog niet geverifieerd.
-Ik dank u. Blijft u mij op de hoogte houden. Heeft u verder niets mee te delen?
-Mijn mensen zijn met het gewone routinewerk bezig. Nauwelijks had hij de hoorn neergelegd of hij nam hem weer op.
-Wilt u mij mr. Radel geven, alstublieft.
De advocaat bleek echter niet thuis te zijn, wel werd hij voor de lunch verwacht.
-Belt u het huis van de familie Lachaume op de Quai de la Gare eens op. Misschien is hij daar nog.
Hij was er inderdaad, hetgeen Maigret te denken gaf.
-Er zijn nog een paar dingetjes die ik graag zou willen weten, meneer Radel. Daar ik weet dat u liever niet heeft dat uw cliënten te veel lastig gevallen worden, kom ik maar even bij u. Om te beginnen, hoe heet de notaris van de familie Lachaume?
-Een ogenblikje ...
Er volgde een vrij lange stilte en het was duidelijk dat de advocaat de microfoon zorgvuldig met zijn hand afdekte.
-Bent u daar, commissaris? Ik begrijp niet waar u heen wilt, maar mijn cliënten hebben er geen bezwaar tegen dat ik u die naam zeg. Het is mr. Barbarin, op de Quai Voltaire.
-En die mr. Barbarin heeft zeker ook het testament van meneer Léonard onder zijn berusting, aangenomen dat hij er een nagelaten heeft?
-Dat denk ik wel, al betwijfel ik of er wel een testament bestaat, want ik heb de familie er nooit over horen spreken.
-Is de zoon van meneer Léonard... Jean-Paul heet hij, geloof ik ... uit school thuisgekomen?
-Een ogenblikje, alstublieft.
Weer een stilte. Dit keer was de microfoon niet zo goed afgedekt en Maigret hoorde een verward geluid van stemmen.
-Hij komt niet thuis. Zijn oom heeft het per telefoon met de school geregeld dat hij daar blijft.
-Als interne leerling?
-Tot nader order, ja. Zijn kleren, toiletgerei enzovoorts worden aanstonds naar de school gebracht. Is dit alles wat u wilde weten?
-Zoudt u aan mevrouw Lachaume, de jonge mevrouw wel te verstaan, de naam van haar eigen notaris willen vragen, degene die de erfenis van haar vader behandeld heeft en waarschijnlijk ook haar huwelijkscontract? Ditmaal duurde de stilte zo lang dat Maigret zich afvroeg of men aan de andere kant van de lijn niet opgehangen had. Eén keer ving Maigret de stem van de advocaat op, die kwaad scheen te zijn en luid en met nadruk zei:
-Maar als ik u nu toch zeg ...
Weer stilte. Verzetten de Lachaumes zich? Was Radel bezig ze ervan te overtuigen dat de politie toch te weten zou komen wat ze weten wilde? Wie was met de advocaat aan het redetwisten? Armand Lachaume? Zijn vrouw? En waren de beide oudjes, die er al als familieportretten uitzagen, getuige van dat twistgesprek?
-Hallo! ... Neemt u mij niet kwalijk, commissaris .. . Wij werden even gestoord en daardoor kon ik mij niet direct met uw vraag bezighouden .. . De erfenis van wijlen de heer Zuber is geliquideerd door mr. Léon Wurmster in de Rue de Rivoli... Heeft u de naam verstaan? ... Wurmster ... Léon ... Ik noem de voornaam erbij, want er is ook een Georges Wurmster, een notaris in Passy... Het huwelijkscontract heeft mr. Barbarin in orde gemaakt...
-Ik dank u zeer.
-Hallo! ... Wacht u nog even ... Ik zal u graag alle verdere inlichtingen geven die u nog mocht wensen...
In tegenstelling tot wat u misschien zoudt denken, hebben mijn cliënten absoluut niet de bedoeling iets voor de politie te verbergen ... Wat zoudt u nog willen weten?
-In de eerste plaats, de inhoud van het huwelijkscontract ...
-Buiten gemeenschap van goederen.
-Is dat alles?
-Het vermogen van mevrouw Lachaume gaat naar haar eventuele kinderen.
-En bij ontstentenis van kinderen?
-Naar de langst levende.
-Het betreft, als ik mij niet vergis, een som van meer dan driehonderd miljoen franc?
-Een ogenblik.
Het duurde niet lang.
-Dat bedrag is wel enigszins overdreven, maar het ligt toch wel in die orde van grootte.
-Ik dank u zeer.
-Ik had de indruk dat u nog inlichtingen op andere punten wenste.
-Voorlopig niet, dank u.
Hij belde mr. Barbarin op maar het duurde vrij lang eer hij hem aan het toestel kreeg, want de notaris was in conferentie.
-Met commissaris Maigret. Ik veronderstel dat het u al bekend is dat een van uw cliënten, de heer Lachaume, vannacht overleden is?
De notaris, die door die vraag overvallen werd, antwoordde:
-Dat heb ik zojuist vernomen, ja.
-Per telefoon?
-Ja.
-Ik vraag u niet om uw beroepsgeheim te schenden, notaris, maar ik moet weten of de heer Lachaume een testament nagelaten heeft.
-Niet dat ik weet.
-Hij heeft er dus geen gemaakt in uw tegenwoordigheid en hij heeft nooit een dergelijk stuk aan u ter bewaring gegeven?
-Nee. Hij heeft daar stellig nooit behoefte aan gevoeld.
-Waarom niet?
-Omdat hij behalve de aandelen van de biscuitfabriek geen enkel vermogen bezat, en die aandelen zijn waardeloos.
-Nog een ogenblikje, notaris, ik ben nog niet klaar. Lachaume was weduwnaar. Zoudt u mij de naam van zijn vrouw kunnen zeggen?
-Marcelle Donat.
Daarvoor had hij zijn dossiers niet behoeven op te slaan.
-Uit wat voor soort gezin kwam ze?
-Heeft u wel eens gehoord van de firma Donat en Moutier?
Maigret had die twee namen vaak op steigers en schuttingen zien staan. Het was een groot bouwbedrijf.
-Had ze een bruidsschat?
-Ja zeker.
-Kunt u mij het bedrag noemen?
-Alleen op last van de rechter-commissaris.
-Goed, dan laten we dat rusten. Maar het was zeker wel een aanzienlijk bedrag, gezien de financiële positie van haar vader?
Stilte.
-Ze zijn zeker buiten gemeenschap van goederen getrouwd?
-Hierop moet ik weer hetzelfde antwoorden.
-Kunt u mij ook niet vertellen waaraan mevrouw Lachaume gestorven is?
-Daar kan de familie u beter over inlichten dan ik.
-Ik dank u, notaris.
Het was nog niet meer dan een achtergrond, wat zich begon af te tekenen. De meeste personen bleven nog vaag, onomlijnd, met hier en daar een scherper trekje. De gebroeders Lachaume waren elk, een zeker aantal jaren na elkaar, met een rijk jong meisje getrouwd, eerst Léonard, daarna Armand.
Beide meisjes hadden een bruidsschat meegebracht die waarschijnlijk zeer aanzienlijk was en waarvan, naar het scheen, niets meer over was.
Was het niet dank zij deze injecties dat de biscuitfabriek die in 1817 gesticht en vroeger een bloeiend bedrijf geweest was, nog bestond?
Maar nu schenen de dagen van het bedrijf toch geteld. Maigret vroeg zich af, of die pakjes wafeltjes met hun kartonachtige nasmaak, zelfs in de kleine dorpswinkeltjes op het platteland, nog wel verkocht werden. Die twee oude mensen in de salon, die door een gietijzeren kachel verwarmd werd, leefden bijna geen eigen leven meer, maar waren evenals het biljart beneden en de kristallen lichtkroon nog slechts getuigen van het verleden.
En Armand Lachaume tenslotte, was dat wel een wezen van vlees en bloed, was hij niet de schim van zijn broer, een ietwat onwezenlijke dubbelganger? Desondanks was er een wonder gebeurd, dat al jaren duurde; hoezeer ook in verval, de fabriek bestond nog en nog steeds rookte de hoge schoorsteen. Het bedrijf voorzag in geen enkele behoefte, voldeed aan geen enkele economische norm. Wel was het eenmaal bloeiend geweest, ja, beroemd zelfs in de tijd toen de ondernemingen nog klein waren, maar modernere lichamen hadden zich meester gemaakt van de markt, die door twee of drie grote merken beheerst werd. Logisch gesproken had de biscuitfabriek op de Quai de la Gare allang ter ziele moeten zijn. Welke wil had haar ondanks alles in leven gehouden? Het viel moeilijk aan te nemen dat dat Félix Lachaume was, de eerbiedwaardige, zwijgende grijsaard, die zich geen rekenschap meer scheen te geven van wat om hem heen gebeurde.
Sedert hoe lang al was hij niet meer dan een decoratief element? Bleef over Léonard. Het feit dat het Léonard was die gestorven was, verklaarde ten dele de ontsteltenis van de familie, hun koppig zwijgen, of liever hun weinige mededeelzaamheid, het beroep dat ze in hun radeloosheid op een advocaat gedaan hadden. Kon men zich niet voorstellen dat Léonard degene geweest was die tot de laatste nacht voor iedereen gedacht, voor iedereen gewild had? Zelfs voor Paulette Lachaume? Die laatste vraag was moeilijker en Maigret trachtte zich de jonge vrouw voor de geest te halen zoals zij 's morgens voor hem verschenen was, met ongekamd haar en in een nogal goedkope blauwe peignoir. Wat hem verbaasd had was, dat hij in dat huis, in die familie, een jonge vrouw aangetroffen had die een zekere vitaliteit bezat, en zelfs de vitaliteit van een jong dier. Hij had niet kunnen zeggen of ze knap was, maar hij had er een eed op kunnen doen dat ze een grote aantrekkingskracht op de mannen uitoefende. Ja, hij had graag haar slaapkamer gezien en hij vroeg zich af, of die er anders uitzag dan de rest van het huis. Hij vroeg zich ook af hoe Paulette in die familie gekomen was, waarom ze met zo'n onbenullig man als Armand getrouwd was, met wie ze niet op éen kamer sliep. Er waren nog meer vragen. Ja, er waren er zó veel, dat hij er tegen opzag ze alle onder het oog te zien en dat maar liever uitstelde. De telefoon rinkelde en hij nam de hoorn op.
-Met Maigret. Het was Lucas.
-Ik heb Corbeil aan de lijn. Ze hebben de schippers al ondervraagd. Wilt u de motorbrigade zelf even hebben? Hij zei ja en hij hoorde de stem van een inspecteur van de motorbrigade van Corbeil.
-Ik heb de Notre-Dame gevonden, commissaris. Hij lag bij de sluis. De schippers en zijn zoon hebben een verschrikkelijke kater en ze herinneren zich niet veel meer. Ze hebben bijna de hele nacht muziek gemaakt en gezongen, en ondertussen alsmaar gegeten en gedronken. Ze zijn allebei van tijd tot tijd naar het dek gegaan om hun overmatig vocht in de Seine te deponeren. Ze hebben er niet op gelet wat er op de kade gebeurde.
Ze hebben wel licht gezien in verschillende vensters van een groot huis, maar ze weten niet of dat het huis vlak tegenover het schip was of een ander. Die vrienden van hen heten Van Cauwelaert en hun boot De Twee Gebroeders. Het zijn Vlamingen. Ze moeten nu bezig zijn ergens langs het St. Martinkanaal te lossen. Ik betwijfel of die u meer kunnen vertellen want in ieder geval éen van de broers was zó dronken, dat ze hem naar zijn schip hebben moeten terug dragen.
-Hoe laat was dat?
-Om vier uur ongeveer.
Maigret liep nogmaals naar de deur van de aangrenzende kamer. Er zaten nog maar drie inspecteurs.
-Heb jij het erg druk, Bonfils?
-Ik ben een rapport aan het afmaken, maar daar is geen haast mee.
-Ga jij dan eens vlug naar het St. Martinkanaal en zoek een Belgische aak op die daar ergens ligt, De Twee Gebroeders ...
Hij gaf zijn instructies en ging terug naar zijn kamer, besloot koffie te gaan drinken toen de telefoon opnieuw ging.
-Met Janvier, chef. Ik heb nog niet veel bijzonders maar ik wou u toch liever vast op de hoogte brengen. De Lachaumes hebben behalve twee oude bestelwagens om biscuit af te leveren en een vrachtauto die al jaren buiten gebruik is, ook een personenwagen. Het is een blauwe Pontiac die op naam van Paulette Lachaume staat. Haar man rijdt zelf niet. Ik weet niet of het waar is, maar hier in de buurt beweren ze dat hij aan toevallen lijdt.
-Reed Léonard wel eens met die Pontiac?
-Ja. Hij gebruikte hem samen met zijn schoonzuster.
-En gisteravond?
-Toen heeft Paulette de auto niet gebruikt. Maar toen ze gisteravond tegen zessen uitging, stond de wagen voor de deur.
-Weet je ook of zij met een taxi weggegaan is?
-Dat weet ik niet zeker, maar het is wel waarschijnlijk. Naar wat ik over haar gehoord heb, is het geen vrouw om met de metro of de bus te reizen.
-Is Léonard ook uitgeweest?
-Daar zijn de inspecteurs van Ivry mee bezig, ze ondervragen de bewoners van de Quai. Volgens de dienstdoende agenten stond de blauwe auto om acht uur niet meer voor de deur. Een van hen gelooft dat hij hem 's avonds tegen tienen heeft zien terugkomen maar hij was nog al ver van het huis en hij heeft hem niet naar binnen zien rijden.
-Wie zat er achter het stuur?
-Daar heeft hij niet op gelet. Hij herinnert zich alleen maar een blauwe Pontiac die van de stad kwam en naar de Quai reed.-Is dat alles?
-Nee. Ik heb het adres van de zuster. Het was niet gemakkelijk om dat te vinden, want ze is in de laatste jaren wel vijf of zes maal verhuisd.
-Kwam ze nog steeds geregeld bij haar familie?
-Het schijnt van niet. Ze woont op het ogenblik in de Rue Francois Ier, no. 17 bis.
-Getrouwd?
-Ik geloof het niet. Zal ik naar de Rue Fran$ois Ier toe gaan?
Maigret aarzelde, dacht aan zijn lunch, aan zijn vrouw die op de Boulevard Richard-Lenoir op hem wachtte, haalde zijn schouders op.
-Nee. Dat doe ik wel. Blijf jij daar maar rondsnuffelen en bel me af en toe eens op.
Hij was nieuwsgierig om de derde telg van de Lachaumes te ontmoeten, die naar hij zich voorstelde, anders dan de anderen moest zijn omdat zij de enige was die het huis uitgegaan was.
Hij trok zijn overjas aan die nog vochtig was, aarzelde of hij zich door een dienstauto zou laten brengen. Evenals Armand Lachaume reed hij niet zelf en hij zou dan iemand mee moeten nemen.
Hij had geen zin om te praten. Toen hij buiten stond, liep hij in de richting van de Place Dauphine en hij wist dat hij op het laatste moment nog even een café zou inschieten om een glas te drinken. Aan de bar vond hij inspecteurs van andere afdelingen, geen enkele van de zijne want die waren allemaal onderweg.
-Wat zal het zijn, meneer Maigret?
-Een grog.
Omdat hij met een grog begonnen was, bleef hij daar maar bij, al was het er de tijd niet voor. De mannen van de Quai behoefden niet lang naar hem te kijken om te begrijpen dat ze hem maar beter niet konden aanspreken. Er waren er zelfs die plotseling fluisterend begonnen te spreken. Hij was onbewust bezig de bewoners van het huis in Ivry in hun omgeving te zien, zich hen voor te stellen in hun dagelijks leven, wat niet gemakkelijk was. Ze schenen, bijvoorbeeld, hun maaltijden gezamenlijk te gebruiken. Hoe gedroeg een Paulette zich in het bijzijn van de beide oude mensen? Hoe was haar houding tussen de teruggetrokken, in zichzelf gekeerde man die haar echtgenoot was, en haar zwager die de ziel van de familie scheen te zijn?
En 's avonds? ... Waar was ieder dan? ... Wat deden ze? ... Hij had geen radio gezien, geen televisie ... Om dat enorme huis te onderhouden, al werd dan een gedeelte ervan verwaarloosd, beschikte men alleen maar over een dienstbode van bijna tachtig jaar! En dan was daar nog de jongen, Jean-Paul, die men zojuist, plotseling, op het internaat van de school gedaan had, maar die tot nu toe iedere middag uit school thuisgekomen was.
Hoe voelde en hoe gedroeg een kind van twaalf jaar
zich in dat milieu?
-Taxi!
Hij liet zich naar de Rue Francois Ier brengen en ging, in zijn hoekje zittend, door met zich het huis voor te stellen op de verschillende uren van de dag. Zonder die rechter-commissaris die steeds overal bij had willen zijn, zou hij er waarschijnlijk wel meer van geweten hebben. Hij had in het bijzonder de indruk dat, als hij Armand Lachaume maar een tijdlang op een bepaalde manier had ondervraagd, hij hem wel aan het praten gekregen had.
-We zijn er, commissaris!
Hij betaalde, keek naar het grote huis met zijn zes verdiepingen waarvoor ze waren blijven staan. In de straatverdieping was een modemagazijn gevestigd en verschillende koperen platen gaven de naam aan van bekende zaken. Hij liep de ingang in, deed de glazen deur van een loge open die er keurig en bijna luxueus uitzag. De poes zag hij niet. Het rook er niet naar uien en de conciërge was jong en innemend. Hij liet zijn penning zien en zei:
-Commissaris Maigret.
Ze wees hem onmiddellijk een stoel aan die met rood velours bekleed was.
-Mijn man heeft u meermalen gereden en hij heeft vaak over u gesproken. Hij is taxichauffeur. Hij heeft nachtdienst...
Ze wees naar een gordijn dat de loge van de slaapkamer scheidde.
-Hij is daar. Hij slaapt...
-Woont hier in huis een zekere juffrouw Lachaume? Waarom glimlachte ze geheimzinnig bij die vraag, alsof ze een binnenpretje had?
-Véronique Lachaume, ja. Moet u haar hebben?
-Woont ze allang hier?
-Wacht eens even... Dat is gemakkelijk te zeggen, want ze heeft de vorige maand juist weer opnieuw ingehuurd ... Dat is dus iets meer dan drie jaar ...
-Op welke etage?
-Op de vijfde, een van de twee appartementen die een groot balkon hebben.
-Is ze thuis op het ogenblik?
Ze schudde van nee, glimlachte opnieuw.
-Werkt ze?
-Ja. Maar niet om deze tijd. Maigret begreep het verkeerd.
-U bedoelt dat ze ...
-Nee. Het is niet wat u denkt. Kent u Amazone , hier vlakbij, in de Rue Marbeuf?
Maigret wist wel dat er een café van die naam bestond maar hij was er nooit geweest. Hij herinnerde zich alleen een glazen deur, tussen twee winkels, een néonreclame, foto's van vrouwen in een minimum aan kleding.
-Is zij de eigenares daarvan? vroeg hij.
-Nee, dat niet. Ze is daar barmaid en tegelijkertijd animeermeisje.
-Het publiek daar is een beetje... bijzonder, is het niet?
De conciërge scheen dat erg grappig te vinden.
-Ik geloof dat er heel weinig mannen komen. Maar je ziet er vrouwen in smoking ...
-Ik begrijp het. Als het zo ligt, komt juffrouw Lachaume zeker zelden voor vier uur 's nachts thuis?
-Vijf uur, half zes... Vroeger was het altijd om die tijd ... Maar de laatste maanden gebeurt het wel dat ze helemaal niet thuis komt...
-Heeft ze een verhouding?
-Ja, een echte, met een man.
-En weet u wie dat is?
-Ik kan u wel zeggen hoe hij er uit ziet: een man van een jaar of veertig, goed gekleed, die in een Panhard rijdt waarvan de kap open kan.
-Gebeurt het wel dat hij een deel van de nacht hierboven blijft?
-Dat is twee of drie keer voorgekomen. Maar ze gaat meestal liever naar hem toe.
-Weet u niet waar hij woont?
-Ik heb het idee dat het niet ver hier vandaan is. Juffrouw Véronique, zoals ik haar noem, doet haar boodschappen altijd met een taxi. Ze houdt niet van de metro of de bus. Maar als ze niet thuis slaapt, zie ik haar altijd lopend thuiskomen, waaruit ik afleid dat ze niet van ver komt.
-Weet u ook het nummer van die Panhard?
-Het begint met zevenenzeventig... Ik zou er een eed op durven doen dat het op een drie eindigt, maar verder weet ik het niet... Waarom? ... Is het dringend?
In het beginstadium van een onderzoek is alles dringend, want men weet nooit hoe de dingen zich plotseling kunnen ontwikkelen.
-Heeft ze telefoon?
-Natuurlijk.
-Hoe ziet het appartement er uit?
-Het zijn drie mooie kamers met een badkamer. Ze heeft het met veel smaak ingericht. Ik heb idee dat ze heel royaal haar brood verdient.
-Is het een aardig iemand?
-Wou u weten of ze knap is?
Weer tintelden de ogen van de conciërge.
-Ze is vierendertig en ze probeert niet jonger te lijken dan ze is. Ze is dik, met wel tweemaal zoveel buste als ik. Ze draagt haar haar kortgeknipt, zoals een man, en als ze uitgaat heeft ze altijd een mantelpakje aan. Ze heeft een beetje een grof gezicht maar toch prettig om naar te kijken, misschien omdat ze altijd in een goed humeur is en kijkt of ze zich nergens iets van aantrekt. Maigret begon nu beter te begrijpen waarom de jongste het huis van de Lachaumes zo spoedig mogelijk had willen verlaten.
-Heeft ze voor die laatste verhouding waar u over sprak, nog andere avonturen gehad?
-Vrij vaak ja, maar die duurden altijd maar heel kort. Ze kwam wel eens met iemand thuis, tegen vijf uur 's morgens, zoals ik u al zei. En dan zag je steevast om een uur of drie 's middags een man weggaan, die de andere kant opkeek en dicht langs de muren liep ...
-Anders gezegd, dit is haar eerste echte liaison sedert ze hier woont?
-Dat geloof ik wel.
-Lijkt ze echt verliefd?
-Ze is vrolijker dan ze ooit geweest is. Dus trekt u zelf de conclusie maar.
-Hoe laat zou ik haar thuis kunnen treffen, denkt u?
-Alles is mogelijk. Ze kan op het eind van de middag thuiskomen, maar het kan ook zijn dat ze regelrecht naar het café gaat zonder hier aan te komen. Dat is twee of drie keer gebeurd. Zou ik mijn man niet even wakker maken? Als hij hoort dat u geweest bent en dat hij u misgelopen is ...
Maigret haalde zijn horloge tevoorschijn.
-Ik heb haast nu, maar ik kom zeker nog terug ... Enkele minuten later stond hij voor de vrouwenfoto's die aan de ingang van Amazone hingen. De deur, met traliewerk ervoor, was gesloten en er was geen bel.
Een loopjongen keek spottend achterom, naar die oudere heer die een en al aandacht scheen voor die pikante foto's, en toen Maigret dat zag, liep hij haastig door terwijl hij binnensmonds een lelijk woord mompelde.
Dat Maigret, wanneer hij met een onderzoek bezig was, zelden thuis kwam eten, was eigenlijk niet zozeer - en zijn vrouw had daar ongetwijfeld allang een vermoeden van om tijd te winnen alswel om alleen met zijn gedachten te zijn, zoals iemand die wil uitslapen en zich 's morgens nog eens in zijn dekens wikkelt en zich ineen-rolt om helemaal gehuld te zijn in zijn eigen geur. Waar het om ging, dat was door te dringen in het huiselijk en persoonlijk leven van anderen en nu bijvoorbeeld, terwijl Maigret met zijn handen in zijn zakken op straat liep, vertoefden zijn gedachten nog steeds in de verbijsterende sfeer van het huis op de Quai de la Gare. Was het niet alleszins natuurlijk dat hij er niet toe komen kon, om naar huis te gaan waar hij zijn interieur, zijn vrouw, zijn meubels zou terugvinden, een gevestigde orde, een wereld die geen enkel punt van aanraking had met die min of meer gedegenereerde Lachaumes? Dat zich terugtrekken in zichzelf maakte met nog andere gewoonten, met zijn legendarische slechte humeur in zulke dagen, zijn gebogen rug, zijn norse manieren, deel uit van een techniek die hij onbewust in de loop der jaren ontwikkeld had .
Dat hij bijvoorbeeld tenslotte een Elzassisch restaurant binnenliep waar hij aan een tafeltje bij het raam ging zitten, was ook geen zuiver toeval. Hij had er die middag behoefte aan om zichzelf stevig met twee benen op de grond te voelen. Hij wilde zich log, massief voelen. Het deed hem goed dat de dienster die de klederdracht van haar geboortestreek droeg, stevig en gezond was, goedlachs, met kuiltjes in haar wangen en krullend blond haar, eenvoudig en ongecompliceerd. In deze omstandigheden leek een portie zuurkool het aangewezen gerecht, dat hier royaal en overvloedig gegarneerd werd opgediend, met glimmende worstjes en zachtroze pekelvlees.
Toen hij zijn bestelling gedaan had - met bier, want dat hoorde daarbij - ging hij zijn vrouw opbellen. Ze uitte haar nieuwsgierigheid in drie korte vragen.
-Een moord?
-Zoiets, ja.
-Waar?
-In Ivry.
-Een moeilijk geval?
-Ik geloof het wel.
Ze vroeg hem niet of hij 's avonds thuis kwam eten, want ze wist van te voren dat ze hem misschien een of twee dagen niet zien zou.
Hij at werktuiglijk, ledigde twee grote glazen bier, dronk zijn koffie terwijl hij naar de regen staarde die nog steeds viel in schuine, bijna horizontale vlagen en naar de voorbijgangers die voorovergebogen liepen met hun paraplu als een schild vóór zich. Hij was zijn stijve nek vergeten. Dat was zeker door de beweging overgegaan. Toen hij even na tweeën op zijn kamer terugkwam, lagen er verscheidene boodschappen op hem te wachten.
Hij nam de tijd om gemakkelijk te gaan zitten, een verse pijp te stoppen en het gietijzeren kacheltje op de Quai de la Gare deed hem terugverlangen naar de kachel die daar veel op leek en die hij nog lang op zijn kamer gehouden had na de aanleg van de centrale verwarming, maar die tenslotte door Openbare Werken weggehaald was.
Jarenlang had men geglimlacht om zijn manie om twintig keer per dag het vuur op te poken, want hij hield ervan de gloeiende as te zien vallen, zoals hij ook hield van het geloei der vlammen bij iedere windvlaag. De eerste boodschap die hem onder de ogen kwam, was van een der inspecteurs uit Ivry.
Een zekere Mélanie Cacheux, huisvrouw, die in het huis naast de Lachaumes woonde, was de vorige dag haar zuster gaan opzoeken in de Rue Saint-Antoine. Ze was er blijven eten en was tegen negen uur 's avonds met de metro weer naar huis gegaan.
Toen ze bij haar huis kwam, had ze de blauwe Pontiac voor de biscuitfabriek zien staan. Léonard Lachaume was bezig de twee grote deuren open te zetten en terwijl ze in haar tas de sleutel zocht, was hij in de auto gaan zitten en had die naar binnen gereden. Ze had niet met hem gepraat, want al woonde ze al vijftien jaar op de Quai, ze sprak de Lachaumes nooit, ze kende ze alleen maar van gezicht.
De inspecteur had Mélanie Cacheux gevraagd of ze er wel zeker van was. Ja, ze wist zeker dat het meneer Léonard was, de oudste van de broers. Ze voegde eraan toe, wat Maigret al wist:
-Trouwens, de jongste rijdt nooit zelf.
Was Léonard Lachaume daarna weer opnieuw uitgegaan? In ieder geval niet op dat moment. De vrouw woonde op de eerste verdieping, aan de straatkant. Toen ze uitging, had ze de ramen opengezet om te luchten. Toen ze thuiskwam, was ze naar het raam gelopen en ze had de zware deuren horen sluiten, en het bekende geluid van de knarsende grendels. Ze had werktuiglijk een blik op het trottoir geworpen, maar ze had niemand gezien.
Het tweede briefje was van inspecteur Bonfils, die Maigret naar het St. Martinkanaal gestuurd had. Hij had De Twee Gebroeders gevonden die bezig was bakstenen te lossen. Bonfils had verscheidene kroegjes moeten aflopen voor hij éen van de beide broers vond, Jef van Cauwelaert, die het feest van de vorige nacht scheen te willen voortzetten. Jef was in de loop van de avond en van de nacht verscheidene malen naar het dek gegaan. Niet hij, maar zijn broer had accordeon gespeeld. Een van de keren had hij geluid gehoord op de kade. Een typisch geluid, dat hem had doen opkijken terwijl hij stond te wateren:
-Alsof er glas fijngestampt werd, weet u wel?
Het kwam van de muur van de biscuitfabriek. Er was niemand op het trottoir, niemand langs de muur. Ja, hij wist zeker dat hij een hoofd boven de muur had zien uitsteken, het hoofd van iemand die aan de andere kant, op de binnenplaats, op een ladder moest staan. Hoe ver van het huis af? Ongeveer tien meter. En op dat moment had Jef van Cauwelaert nog maar vijf of zes glaasjes jenever gedronken.
Maigret haalde de plattegrond die de Identificatiedienst getekend had, voor de dag. De plaats waar de glasscherven op de muur fijngeslagen waren, was met een kruisje aangegeven, het was een meter of twaalf van het huis af. En op minder dan drie meter daarvandaan stond een straatlantaarn, wat de verklaring van de schipper zeer plausibel maakte.
Bonfils had precies de tijd willen weten, om er zeker van te zijn dat het niet een van de latere keren was geweest dat de man naar het dek gegaan was. - Dat is gemakkelijk na te gaan, want de taart was nog niet aangesneden.
Bonfils was aan boord teruggekeerd om de vrouw van Jef te ondervragen. Ze had tegen half elf taart gesneden. Maigret nam het allemaal in zich op zonder te trachten die inlichtingen met de andere gegevens te combineren en er conclusies uit te trekken. Hij keek een derde briefje door, ook uit Ivry, en dat een bericht bevatte dat slechts enkele minuten na het eerste binnengekomen was. Die stukjes papier die slechts enkele regels bevatten, waren elk de neerslag van uren lang in de regen lopen en van het ondervragen van een indrukwekkend aantal personen die moesten antwoorden op vragen die hen alleen maar zinneloos voorkwamen. Om zes uur 's avonds, nog steeds de vorige dag, - dit was dus weer een vroeger bericht - had een zekere mevrouw Gaudois die een klein kruidenierswinkeltje vlak tegenover de Pont National had, een rode sportwagen zien staan op enkele meters van haar zaak. Ze had opgemerkt dat de ruitenwissers werkten en dat er een man achter het stuur zat. De man die een krant zat te lezen, had het lampje in de auto aan. Hij scheen op iemand te wachten. De auto was daar lang blijven staan. Mevrouw Gaudois had de klanten geteld die ze in de tijd dat de wagen daar stond geholpen had, en ze schatte op grond daarvan dat de man een minuut of twintig gewacht had. Nee. De man was niet erg jong. Een jaar of veertig. Hij droeg een lichte regenjas. Hij was ongeduldig geworden en was uit de auto gestapt. Hij was op het trottoir heen en weer gaan lopen en toen had ze hem beter gezien. Op een zeker ogenblik was hij zelfs voor de etalage van de kruidenierswinkel komen kijken.
Hij droeg een bruine hoed en had een klein snorretje. Het was niet een van de Lachaumes, niet meneer Léonard, noch meneer Armand. Die kende ze allebei van gezicht. Ook al omdat de oude Catherine wel eens bij haar in de winkel kwam en nog schuld bij haar had. Die mensen hadden schuld bij alle winkeliers in de buurt. Mevrouw Gaudois had voetstappen horen naderen van iemand die op hoge hakken liep. De lamp in de etalage verlichtte een gedeelte van het trottoir en ze wist zeker dat het Paulette Lachaume was die naar de man toegegaan was, zelfs dat ze een bontmantel en een beige hoedje droeg.
De automobilist had het portier geopend. Paulette Lachaume had zich voorovergebogen om in te stappen, want de auto was heel laag.
-Weet u ook welk merk het was?
Zij kende geen enkel merk. Ze had nooit een auto gehad. Ze was weduwe en ...
De inspecteur was zo ver gegaan in zijn ijver, dat hij met een stapeltje prospectussen van verschillende automerken naar haar toe gegaan was.
-Hij leek op deze! had ze gezegd en een Panhard aangewezen.
Dat was alles, met nog een middagblad waarin Lucas een bericht van enkele regels met blauw potlood omlijnd had.
INBREKER SCHIET FABRIKANT NEER
In de afgelopen nacht heeft een inbreker zich toegang verschaft tot een huis op de Quai de la Gare, in Ivry, dat bewoond wordt door de familie Lachaume. Toen hij door de oudste zoon, de heer Léonard Lachaume, verrast werd, heeft hij deze neergeschoten. Pas hedenmorgen werd het lijk door de familie ontdekt en ...
Nadere bijzonderheden zouden later meegedeeld worden. Er zouden nu al wel een goed dozijn journalisten in Ivry rondzwerven. Maigret die onbeweeglijk in zijn kamer zat waar de tabaksrook een blauwe laag ter hoogte van zijn hoofd begon te vormen, dacht na over hetgeen hij gelezen had en trachtte de gebeurtenissen van die avond te reconstrueren.
Om zes uur - het laatste briefje bevestigde nog eens wat men al wist - verliet Paulette Lachaume het huis op de kade, gekleed in een bontmantel en een beige hoedje. Ze ging niet met haar wagen, maar haastte zich, te voet, naar een man die op ongeveer tweehonderd meter van de Pont National op haar stond te wachten met een rode sportwagen, een Panhard naar het scheen. Terzelfdertijd ongeveer stond haar eigen wagen, de blauwe Pontiac, voor de biscuitfabriek. Men had geen enkele nauwkeurige aanwijzing betreffende het tijdstip waarop die auto gebruikt was. Men wist alleen dat hij er om zeven uur niet meer stond en dat Léonard Lachaume hem omstreeks negen uur naar binnen gereden en in de garage achter op de binnenplaats gezet had.
Hoe laat aten ze bij de Lachaumes? Ze moesten normaal met zijn zessen aan tafel zitten, want Jean-Paul was pas vandaag het huis uitgegaan.
Paulette was die avond stellig niet aan tafel geweest. Léonard ook niet, dat was zo goed als zeker. In de eetkamer zaten dus alleen de twee oude mensen, Armand en de jongen.
Omstreeks tien uur hoorde de schipper van De Twee Gebroeders een geluid van glas dat fijngestampt werd boven op de muur en zag een gezicht. Om half twaalf kwam Paulette thuis, het was niet bekend hoe. Had ze een taxi genomen? Was ze door de rode sportwagen thuisgebracht? Terwijl ze op de gang op de eerste etage was, deed haar zwager, die in pyjama en kamerjas was, de deur even open en zei haar welterusten.
Sliep Armand toen al? Had hij zijn vrouw horen thuiskomen? In nachtgewaad was Paulette naar de gemeenschappelijke badkamer gegaan, achter aan de gang en had licht gezien onder de deur van Léonard. Vervolgens zou ze, zoals haar gewoonte was, een slaaptablet ingenomen hebben en zou pas 's morgens wakker geworden zijn zonder dat ze iets gehoord had. De rest stond minder vast, behalve het tijdstip van de dood van Léonard, dat dokter Paul tussen twee en drie uur 's nachts stelde. Wanneer en waar had hij de vrij aanzienlijke hoeveelheid sterke drank gedronken die vastgesteld was door het onderzoek van de maag en van het bloed? Maigret zocht het eerste rapport van de deskundigen op. Het bevatte een minutieuze opgave van alles wat zich in de slaapkamer van de overledene bevond, daarbij inbegrepen een beschrijving van de meubelen, het behang, de voorwerpen. Een fles werd daarin niet vermeld, een glas evenmin.
-Mag ik dokter Paul van u alstublieft? Hij moet thuis zijn op deze tijd.
Dat was hij ook. Hij kwam juist thuis van een lunch in de stad waarvan hij een uitstekend humeur had meegebracht.
-Met Maigret. Ik zou graag nog een opheldering van u hebben. Het gaat over de alcohol die in het lijk van Léonard Lachaume gevonden is.
-Dat was cognac, tenminste in de maag, antwoordde Paul.
-Wat ik graag zou willen weten, is hoe laat hij die cognac gedronken heeft. Heeft u daar enig idee van?
-Dat zou ik zelfs op een half uur nauwkeurig kunnen berekenen. Daar hebben we wetenschappelijke formules voor. De alcohol wordt namelijk in een bepaald ritme door het organisme uitgescheiden, al zijn er wel kleine individuele verschillen in dat ritme. Een deel van de alcohol, die in het bloed gevonden is, moet in het begin van de avond, misschien nog vroeger, gedronken zijn, maar dat is het kleinste deel. Wat de cognac betreft die zich nog in de maag bevond op het moment van het overlijden, die moet vrij lang na de laatste maaltijd gebruikt zijn; ik zou zeggen, om een vrij grote marge te laten, tussen elf uur 's avonds en éen uur 's nachts. Maar als u mij naar de hoeveelheid vraagt, moet ik meer voorbehoud maken. Toch durf ik wel te zeggen, dat het ruim een kwart liter geweest zal zijn.
Maigret zweeg een ogenblik om die gegevens in zich op te nemen.
-Is dat alles wat u wilde weten?
-Een ogenblik, dokter. Kunt u op grond van de autopsie zeggen of Léonard Lachaume veel dronk, of zelfs een dronkaard was?
-Dat was geen van beide het geval. De lever en de slagaderen zijn in prima conditie. Ik heb alleen ontdekt dat de man in zijn jeugd een lichte tuberculose gehad heeft, misschien zonder dat hij het zelf wist, want dat komt vaker voor dan men denkt.
-Ik dank u wel dokter.
Léonard Lachaume had het huis op de kade verlaten op een ogenblik dat niet bekend was, maar in ieder geval na zijn schoonzuster, omdat de Pontiac nog langs het trottoir stond toen zij naar die onbekende toe gegaan was.
Hij kon onmiddellijk na haar uitgegaan zijn, of later. Een feit was echter dat hij om negen uur weer thuis gekomen was.
Op dat ogenblik was stellig nog niet iedereen in huis naar bed. De kleine Jean-Paul misschien? Dat was niet zeker. Het was ook onwaarschijnlijk dat Léonard regelrecht naar zijn slaapkamer gegaan zou zijn zonder even in de zitkamer te komen.
Dus was er contact geweest tussen hem, zijn broer en de beide oude mensen. Ze waren althans een bepaalde tijd - hoe lang, was onbekend - bijeengeweest terwijl Catherine in de keuken met de afwas bezig was. Was Léonard op dat ogenblik begonnen met drinken? Waarover hadden ze gesproken? Wanneer hadden de ouders zich teruggetrokken op de bovenste verdieping? Zonder de ijver en de hardnekkigheid van rechtercommissaris Angelot, die hem verhinderd had de familie te ondervragen zoals hij dat graag gedaan had, zou Maigret dat ongetwijfeld allemaal geweten hebben. Waren de beide broers met hun tweeën achtergebleven?
Wat deden ze, bij zulke gelegenheden? Zat ieder in zijn hoekje te lezen? Praatten ze samen? Léonard had de cognac niet in zijn slaapkamer gedronken, want daar was geen fles en geen glas aangetroffen. Of Armand was het eerste naar bed gegaan en had zijn oudere broer alleen in de zitkamer achtergelaten, of deze was daar later weer teruggekomen. Léonard was geen drinker. Paul, die in zijn loopbaan al duizenden secties verricht had, was op dit punt zeer positief en Maigret had geleerd dat hij volkomen op hem vertrouwen kon. Maar, tussen elf uur 's avonds en éen uur 's nachts had de oudste broer minstens een kwart liter cognac gedronken.
Waar werd dat in huis bewaard? In een kast in de zitkamer of in de eetkamer? Of had Léonard in de kelder moeten afdalen? Om half twaalf of twaalf uur, toen zijn schoonzuster thuiskwam, was hij in zijn slaapkamer. Had hij toen al gedronken? Of had hij dat daarna gedaan? Een aantal inspecteurs, tien minstens, liepen nog steeds door de regen, belden aan, ondervroegen mensen wier herinnering ze weer probeerden wakker te roepen. Andere inlichtingen zouden zich komen voegen bij die welke Maigret al bezat en die al of niet met de vroegere zouden kloppen. Hij kreeg lust om op te staan, een praatje te gaan maken in de kamer van de inspecteurs om eens even van gedachten te veranderen, toen de telefoon ging.
-Een zekere mevrouw Boinet wil u beslist persoonlijk spreken.
De naam zei hem niets.
-Vraag haar eens waar het over gaat.
Doordat zijn naam te vaak in de kranten verscheen, waren er altijd onbekenden die hem met alle geweld persoonlijk wilden spreken, zelfs voor kwesties die helemaal niet op zijn afdeling thuis hoorden, een hond die zoek was, vernieuwing van een paspoort en andere dingen.
-Bent u daar? Ze zegt dat ze de conciërge is uit de Rue Francoise Ier.
-Geef haar mij maar ... Hallo! ... Dag, mevrouw ...
Met Maigret.
-Dat valt niet mee om u te pakken te krijgen, commissaris, maar ik was bang dat ze u de boodschap misschien niet door zouden geven. Ik wou u zeggen, dat ze net thuis gekomen is.
-Alleen?
-Ja, met haar armen vol boodschappen en dat betekent dat ze van plan is om thuis te eten.
-Ik kom.
Hij nam weer liever een taxi dan een van de wagens van de Recherche, die iedereen direct herkende. Het begon donker te worden. Door twee verkeersopstoppingen duurde het geruime tijd eer ze uit de Rue de Rivoli waren en het kostte tien minuten om de Place de la Concorde over te steken, waar het zo druk was dat de natte daken van de auto's éen groot platform schenen te vormen. Zodra hij op 17bis toeliep, deed de conciërge haar deur al open.
-Op de vijfde, aan de linkerkant. Ze heeft onder andere prei meegebracht, dat heb ik al vast gezien.
Hij gaf haar een knipoogje van verstandhouding, liep snel door, want hij had haar man in de loge gezien en hij had geen zin om tijd met praten te verliezen. Het huis maakte een luxueuze indruk, de lift ging langzaam maar geruisloos. Op de deur links op de vijfde etage was geen naambordje en Maigret drukte op de elektrische bel, hoorde voetstappen naderen die van vrij ver kwamen en gedempt klonken op een zware loper. De deur werd zonder argwaan geopend. Hij was niet degene die verwacht werd. De vrouw die hem ontving fronste haar wenkbrauwen, alsof ze in haar herinnering naar een gezicht zocht.
-Bent u niet...?
-Commissaris Maigret.
-Ik meende u al eens ergens gezien te hebben. Ik dacht eerst dat het op de film was, maar het is in de kranten. Komt u binnen.
Maigret was verrast, want Véronique Lachaume zag er heel anders uit dan hij zich haar uit de beschrijving van de conciërge voorgesteld had. Ze was inderdaad niet mager, ronduit dik zelfs, ze was niet als een man gekleed, maar droeg een peignoir van fijne stof en het vertrek waar ze haar bezoeker binnenliet, was meer een boudoir dan een zitkamer.
Alles was wit, de muren, het satijn van de meubelen, de enige kleuren waren het blauw van enkele stukken Delfts porselein en het oud-roze van het zware handgeknoopte tapijt; het geheel maakte een harmonisch effect dat deed denken aan een schilderij van Marie Laurencin.
-Waarom kijkt u zo verwonderd? vroeg ze, terwijl ze hem een kleine fauteuil aanwees.
Hij durfde niet te gaan zitten, vanwege zijn natte jas.
-Doet u uw jas uit en geeft u hem mij maar.
Ze ging hem in de vestibule ophangen. Op éen punt had de conciërge zich tenminste niet vergist: er kwam al een sterke geur van prei uit de keuken.
-Ik had niet verwacht dat de politie al zo gauw hier zou zijn, merkte ze op terwijl ze tegenover Maigret ging zitten.
Haar dikte gaf haar, in plaats van haar lelijk te maken, iets heel innemends en sympathieks, en Maigret veronderstelde dat ze voor de meeste mannen een grote aantrekkingskracht had. Ze deed niet gemaakt of aanhalig, gaf zich geen moeite om haar peignoir over haar benen te trekken die een heel eind onbedekt waren. Haar voeten, waarvan de tenen gelakt waren, speelden met witte muiltjes die gegarneerd waren met zwane-dons.
-U kunt gerust uw pijp roken, commissaris.
Ze nam een sigaret uit een koker, stond op om lucifers te halen, ging weer zitten.
-Wat me een beetje verbaast, is dat de familie over mij gesproken heeft. U moet ze wel uitvoerig ondervraagd hebben voor ze zo ver kwamen, want voor hen ben ik het zwarte schaap van de familie en ik denk wel dat mijn naam daar in huis taboe is.
-Bent u op de hoogte van wat er de afgelopen nacht gebeurd is?
Ze wees naar een krant die opengeslagen over een stoel lag.
-Ik weet niet meer dan wat ik net gelezen heb.
-Heeft u de krant doorgekeken toen u hier thuiskwam? Ze aarzelde slechts heel even.
-Nee. Bij mijn vriend.
Ze voegde er opgewekt aan toe:
-Ik ben namelijk vier en dertig en dus langzamerhand wel volwassen.
Het leek of haar zware boezem die de dunne witte stof maar nauwelijks aan het oog onttrok, met een eigen leven bezield was en evenzeer als haar gezicht aan haar wisselende stemmingen uitdrukking gaf. Voor Maigrets gevoel drukte hij eerder opgewektheid en goedhartigheid uit dan zinnelijkheid. Ze had donkerblauwe, ietwat uitpuilende ogen, vol spotlust en kinderlijkheid tevens.
-U bent zeker niet al te verwonderd dat ik niet naar de Quai de la Gare gerend ben? Ik wil u wel vertellen, dat ze me niet zien zullen op de begrafenis. Ik ben niet uitgenodigd bij het huwelijk van mijn broers, bij de begrafenis van mijn eerste schoonzuster al evenmin. Ik heb geen bericht gehad bij de geboorte van mijn neefje. We hebben volledig gebroken, zoals u ziet!
-Had u het graag anders gewild?
-Welnee. Ik ben zelf het huis uitgegaan.
-Om een bepaalde reden? U was achttien jaar, als ik me niet vergis.
-Ja, en de familie wilde me laten trouwen met een handelaar in non-ferro metalen. Maar zonder dat zou ik ook weggegaan zijn, misschien wat later. Bent u bij ze geweest?
Hij knikte.
-Er is zeker niets opgeknapt? Is het er nog altijd zo griezelig somber? Waar ik me het meest over verbaas, is dat die inbreker niet bang geworden is. Of hij was dronken, of hij heeft het huis niet bij daglicht gezien.
-U gelooft dus aan een inbreker?
-De krant... begon ze.
Er kwamen rimpels in haar voorhoofd.
-Is het dan niet zo?
-Ik ben er niet zeker van. Uw familie is niet erg spraakzaam.
-O nee. Er waren wel avonden, toen ik jong was, dat er geen tien zinnen gesproken werden. Hoe is mijn schoonzuster?
-Ze is tamelijk knap, voor zover ik erover kan oordelen.
-Is het waar dat ze erg rijk is?
-Héél rijk.
-Begrijpt u er iets van?
-Ik hoop dat ik er achter zal komen.
-Ik heb gelezen wat de kranten over haar schreven toen ze getrouwd is. Ik heb foto's gezien. Ik heb het arme kind beklaagd, maar later ben ik erover gaan nadenken.
-En tot welke conclusie bent u gekomen?
-Als ze lelijk was geweest, zou het eenvoudiger geweest zijn. Die vader heeft me tenslotte de sleutel gegeven, als ik het goed zie. Hij heeft moeilijkheden gehad, is het niet? Hij is helemaal onderaan begonnen. Er werd verteld dat hij in het begin met een karretje de boerderijen afreed en dat hij niet lezen of schrijven kon. Ik weet niet of zijn dochter op een kostschool opgevoed is. Maar of ze op een kostschool of op een andere school geweest is, de meisjes zullen het haar niet gemakkelijk gemaakt hebben.
Voor bepaalde mensen, vooral in Ivry, is Lachaume een naam die goed klinkt. Dat huis op de kade is nog steeds een soort van fort. Begrijpt u wat ik bedoel?
Die Zubers, vader en dochter, kwamen met éen slag in de betere kringen ...
Daar had Maigret ook aan gedacht.
-Ik vermoed dat ze dat duur betalen moet, ging ze verder. Wilt u niet iets drinken?
-Dank u. Heeft u de laatste tijd niemand van de familie gezien of gesproken?
-Niemand.
-En bent u er nooit nog eens heengegaan?
-Ik zou liever een paar straten omlopen dan langs dat huis te komen waaraan ik zulke slechte herinneringen bewaar. Toch is mijn vader wel een goed mens, geloof ik. Hij kan er niets aan doen dat hij een Lachaume is en dat ze hem gemaakt hebben zoals hij is.
-En Léonard?
-Léonard is veel meer een echte Lachaume dan vader. Léonard was het ook, die mij met alle geweld met die metaalhandelaar wilde laten trouwen, een afschuwelijke vent, en hij sprak tegen me over dat huwelijk als een koning die aan zijn kinderen uitlegt dat het hun plicht is om het voortbestaan van de dynastie te verzekeren.
-Heeft u uw eerste schoonzuster gekend?
-Nee. In mijn tijd had mijn broer de vrouw met geld, die hij zocht, nog niet gevonden ondanks al zijn moeite. Ik was de eerste die zich moest opofferen. Toen kwam Armand, dat was in de tijd dat hij ziek was. Hij is nooit erg gezond geweest. Maar hij was heel jong al een slechte kopie van Léonard. Hij stelde zich ten taak om zijn broer in alles te imiteren, zijn gebaren, zijn optreden, zijn stem... Ik lachte om hem. Het is eigenlijk een stumper...
-Heeft u enig idee wat er in de afgelopen nacht gebeurd kan zijn?
-Geen enkel. Vergeet u niet dat ik er minder van weet dan u. Is het beslist geen inbreker geweest?
-Ik begin er meer en meer aan te twijfelen.
-Bedoelt u dat de moord door iemand in huis gepleegd moet zijn?
Ze dacht even na en haar conclusie was nogal onverwacht:
-Dat is gek!
-Waarom?
-Ik weet niet... Er is een zekere moed voor nodig om te schieten en ik zou niet weten wie van de familie. ..
-Waar was u de afgelopen nacht? Ze was niet beledigd door die vraag.
-Het verwondert me, na wat ik van u gehoord heb, dat u mij dat niet eerder gevraagd hebt. Ik heb achter de bar in Amazone gestaan. Ik vermoed dat u wel op de hoogte bent? Daarom keek u natuurlijk zo verbaasd toen u mij aantrof in een toilet dat in tijdschriftverhalen 'een etherisch gewaad' zou heten. Amazone, dat is mijn werk. Smoking van zwart fluweel en monocle. Hier, dat ben ik zelf. Begrijpt u het?
-Hier thuis heb ik de neiging om naar de andere kant door te slaan, een soort van wraak omdat ik een gedeelte van de tijd de energieke vrouw moet spelen.
-U heeft zelfs een minnaar.
-Ik heb er een massa gehad. Ik zal u iets vertellen wat vroeger nogal deining in mijn familie verwekt heeft en wat mijn besluit ook verhaast heeft: toen ik zestien was, was ik de maitresse van mijn tekenleraar. Ik had geen keus, want hij was de enige man die bij ons op school les gaf.
-Is een van uw broers of uw schoonzuster wel eens in Amazone geweest?
-In het begin wisten ze natuurlijk niet dat ik er werkte, want ik heb hun nooit mijn adres gegeven en ik ben alleen maar bij een beperkte en vrij speciale kring bekend. En later ... ik denk niet dat ze veel zin hadden om een Lachaume achter de bar in een nachtgelegenheid te zien staan. Hoewel...
Ze aarzelde, onzeker.
-Ik ken mijn schoonzuster Paulette niet persoonlijk. En het is al jaren geleden dat haar foto in de kranten verscheen, bij gelegenheid van haar huwelijk. Op een avond had ik het gevoel dat ik haar aan een tafeltje zag zitten, maar het is maar een indruk, daarom aarzelde ik om erover te spreken. Wat me trof, was dat die vrouw strak naar mij zat te kijken met een nieuwsgierigheid die ik moeilijk zou kunnen verklaren. Daar komt bij, dat ze alleen was.
-Wanneer is dat geweest?
-Ik denk een week of zes geleden, misschien twee maanden.
-Heeft u haar daarna niet meer teruggezien?
-Nee. Mag ik even naar mijn eten gaan kijken? Ze bleef geruime tijd in de keuken waar hij geluid van pannen, borden en vorken hoorde.
-Ik heb meteen even mijn vlees in de oven gezet. Dat mogen de bezoeksters en de eigenares van Amazone niet weten, want dan zouden ze me niet meer au sérieux nemen en ik zou de kans lopen om mijn baan te verliezen, maar ik ben dol op koken.
-Voor uzelf alleen?
-Voor mezelf alleen en soms voor zijn tweeën.
-Vanavond is het zeker voor twee?
-Hoe weet u dat?
-U sprak van vlees in de oven, dat moet dus wel een groot stuk zijn ...
-Het is zo. Mijn vriend komt zo dadelijk.
-Dit keer is het een echte liaison, is het niet?
-Wie heeft u daarover verteld? Een vriendin van me in Amazone? Het kan me ook niet schelen want ik maak er geen geheim van. Ja, commissaris, stel u voor! Ik ben op mijn vierendertigste jaar verliefd geworden en ik vraag me af, of ik niet alles op zal geven om te gaan trouwen. Ik houd van huishoudelijk werk en ik ga graag naar de markt en de slager en de melkwinkel. Ik vind het prettig om in huis bezig te zijn en lekkere schoteltjes klaar te maken. En dat is allemaal nog veel prettiger als je iemand verwacht en de tafel voor zijn tweeën dekt. Dus ...
-Wie is het?
-Een man, natuurlijk. Niet jong. Vier en veertig. Net een mooi verschil. Ook niet bijzonder knap, maar niet lelijk. Hij, van zijn kant, heeft genoeg van het leven op kamers en eten in een restaurant. Hij is in de journalistiek. Omdat hij vooral over films schrijft, moet hij elke dag in Fouquet's zijn, in Maxim's, in Elysée-Club ... Hij heeft net zoveel filmsterren gehad als hij maar wilde, maar die wonen ook meestal op kamers en eten ook in een restaurant. En toen begon hij te denken dat een vrouw zoals ik ...
Ondanks de licht-ironische toon waarop ze sprak, voelde men dat ze verliefd was, hartstochtelijk liefhad misschien.
-Ik kom net bij hem vandaan en straks zullen we hier samen eten. Het is tijd dat ik de tafel ga dekken. Als u mij nog dingen te vragen hebt, gaat u dan mee. Dan kan ik mijn werk doen en onderwijl naar u luisteren en u antwoorden...
-Ik zou alleen nog graag zijn naam en adres weten.
-Heeft u hem nodig?
-Dat denk ik niet.
-Jaques Sainval, Rue de Ponthieu no. 23. Jaques Sainval is niet zijn echte naam. Hij heet in werkelijkheid Arthur Baquet, maar dat klinkt niet voor een journalist. Daarom heeft hij een pseudoniem genomen.
-Ik neem nu afscheid van u en ik dank u zeer.
-Waarvoor?
-Dat u mij zo vriendelijk ontvangen heeft.
-Waarom zou ik niet? En u heeft niet eens iets willen drinken! 't Is waar, ik heb ook niet veel bijzonders in huis. Het is al genoeg dat ik de hele nacht champagne moet drinken. Meestal nip ik er even aan en gooi de rest dan in de spoelbak.
Zij nam het leven nog niet tragisch.
-Neemt u me niet kwalijk dat ik niet gehuild heb. Dat had ik misschien moeten doen, maar het lukt me niet. Ik ben benieuwd wie Léonard vermoord heeft.
-Ik ook.
-Hoor ik dat nog van u?
-Ik beloof het u.
Ze leken wel twee samenzweerders, want op Maigrets gezicht lag bijna dezelfde lichte glimlach als bij de corpulente jonge vrouw in haar ritselende peignoir. Hij stond alleen in de gang op de lift te wachten en toen deze stilhield, kwam er iemand uit, een man met donker haar, dat van voren al dun begon te worden. Hij droeg een lichte regenjas, had een bruine hoed in zijn hand ...
-Pardon ... mompelde hij, terwijl hij voor de commissaris langs liep.
Toen draaide hij zich om om hem beter te bekijken, alsof zijn gezicht hem ook bekend voorkwam. De lift zakte. De conciërge stond op de loer achter haar glazen deur.
-Heeft u hem gezien? Hij is net naar boven. 

-Ja.
-Hoe vond u haar?
-Een heel aardig iemand.
Hij bedankte, glimlachte. Hij kon haar nog nodig hebben, hij moest haar te vriend houden. Hij drukte ook haar man de hand, de taxichauffeur die hem verscheidene
malen gereden had.
Toen hij eindelijk op het trottoir kwam, zag hij een rode Panhard cabriolet voor de deur staan.
Het duurde even voor Maigret tussen de auto's door kon oversteken, want het was de tijd dat de kantoren uitgingen. Toen hij eindelijk op het trottoir aan de overkant stond, keek hij naar boven, naar het appartement waar hij zojuist vandaan kwam. Het ijzeren balkon liep langs het gehele huis en was in het midden in tweeën gescheiden door een traliehekje. Het was nu helemaal donker en achter het grootste deel van de ramen brandde licht.
De balkondeur op de vijfde etage stond half open en een man die voorovergebogen stond, met een sigaret tussen zijn lippen, om op straat te kijken, trok zich haastig terug toen hij de commissaris zag. Het was de man die zojuist naar boven gegaan was en die zijn wenkbrauwen gefronst had toen hij uit de lift langs Maigret gelopen was, de man die zich Jacques Sainval noemde en over films en filmsterren schreef. Hij was naar binnen gegaan. De balkondeur ging dicht. Wat zei hij nu tegen Véronique Lachaume, die de tafel aan het dekken was? Tegenover het huis was een bar, geen kroegje, maar een Amerikaanse bar met hoge krukken en indirecte verlichting zoals men er steeds meer vindt in de omgeving van de Champs-Elysées. Maigret ging naar binnen, vond ondanks de volte nog een kruk tegen de muur. Het was er warm en rumoerig, er klonken lachende vrouwenstemmen en er hing een dichte sigaretterook. Een knap meisje in het zwart met een wit schortje wachtte met een filmlach om zijn hoed en jas aan te nemen. Toen de barman zich tot hem wendde, ook al met een gezicht van 'waar heb ik die man meer gezien?' bestelde Maigret na een korte aarzeling:
-Een grog! Toen vroeg hij:
-Waar is de telefoon? 

- Beneden.
-Heeft u een munt?
-Die kunt u bij de telefoniste krijgen.
Het was niet het soort gelegenheid waar hij graag kwam en hij voelde zich er nooit goed thuis, want die bars bestonden in zijn tijd niet. Op het houtwerk van de muren waren jachttaferelen geschilderd, met ruiters in rode jassen, en boven de bar hing een echte jachthoorn. Terwijl hij naar de trap achterin de zaal liep, voelde hij dat er naar hem gekeken werd. De barman had hem eindelijk herkend. Anderen ook, waarschijnlijk. De meeste vrouwen waren jong. De mannen, hoewel minder jong, behoorden niet tot de generatie van de commissaris.
Hem waren ook verschillende bekende gezichten opgevallen en hij bedacht zich dat er iets verderop in de straat televisiestudio's waren.
Hij daalde de eikehouten trap af, vond bij de vestiaire een ander knap jong meisje voor een telefooncentrale zitten.
-Mag ik een munt, alstublieft?
Er waren drie cabines met glazen deur, maar de toestellen waren niet automatisch.
-Welk nummer wenst u?
Hij moest het nummer van de Centrale Recherche wel opgeven en het meisje herkende hem op haar beurt, keek Maigret met meer aandacht aan.
-Cabine 2.
-Met de Centrale Recherche.
-Met Maigret. Mag ik Lucas hebben?
-Een ogenblikje, commissaris.
Hij moest wachten want Lucas was in gesprek. Eindelijk hoorde hij zijn stem.
-Neemt u me niet kwalijk, chef. Ik had de rechtercommissaris juist. Hij heeft al drie maal gebeld in de tijd dat u weg bent en hij begrijpt niet waarom hij maar niets van u hoort.
-En verder?
-Hij heeft me allerlei dingen gevraagd.

-Wat dan?
-Hij vroeg me of u weer teruggegaan was naar de Quai de la Gare... Ik heb gezegd dat ik dacht van niet... Hij wilde weten of u nog andere getuigen gehoord had ... En een paar minuten geleden heeft hij me nog een boodschap voor u gegeven ... Hij moest naar huis om zich te verkleden want hij ging in de stad eten... U kon hem de hele avond bereiken onder nummer Bal-zac 2374 ...
Dat was in de buurt van de Champs-Elysées, waar Maigret zich op dat moment ook bevond.
-En ik moest zeggen dat hij erop staat dat, als u nog verhoren gaat afnemen, dat gebeurt in zijn kamer.
Men voelde dat Lucas het een beetje pijnlijk vond.
-Is dat alles?
-Nee. Hij vroeg me waar de inspecteurs waren, wat ze deden, wat ze gevonden hadden ...
-Heb je hem dat verteld?
-Nee. Ik heb beweerd dat ik nergens van wist. Hij was niet erg te spreken.
-Is er nog nieuws?
Door het glas zag hij de telefoonjuffrouw die naar hem zat te kijken, terwijl ze bezig was haar lippen bij te werken en een bezoekster die voor een spiegel haar jarretelle stond vast te maken.
-Nee. Lapointe is net gekomen. Hij staat te trappelen. Hij wil ook zo graag iets doen.
-Geef hem mij maar even. Dat trof uitstekend.
-Ben jij daar, Lapointe? Neem een van de wagens en rijd naar Ivry. Vlak tegenover de Pont National, op de hoek van een straat, is een kruidenierswinkel die heel slecht verlicht is. De naam van de vrouw ben ik vergeten. Zoiets van Chaudais, Chaudon of Chaudois. Ze draagt haar haar in een knoet en ze loenst een beetje. Wees erg vriendelijk tegen haar, en erg beleefd.
Zeg tegen haar dat we haar een ogenblik nodig hebben. Dan zal ze haar beste kleren willen aantrekken. Probeer te bewerken dat het niet al te lang duurt. Dan breng je haar naar de Rue Fran§ois Ier, tegenover no. 17 bis. Je zult wel een rode wagen langs het trottoir zien staan. Parkeer zo dicht mogelijk daarbij. En dan blijven jullie allebei in de wagen zitten tot ik jullie laat waarschuwen.
-Goed, chef.
Hij verliet de cabine, betaalde zijn gesprek.
-Dank u wel, meneer Maigret.
Dat deed hem allang geen plezier meer. Boven was het in die tijd voller geworden en een jonge vrouw met rood haar moest wat opzij gaan voor hij zijn plaats weer kon innemen. Hij voelde haar warme heup tegen zich aan en ze was zwaar geparfumeerd. Aan een tafeltje zat een man van zijn leeftijd, grijs aan de slapen, ietwat kaal al, met zijn arm om het middel van een mollig meisje van nauwelijks twintig en Maigret voelde zich er, voor het eerst, door gechoqueerd. Misschien kwam het door die rechter-commissaris die nauwelijks afgestudeerd was, dat hij zich plotseling een oude man voelde, iemand die tot het verleden behoorde.
Al die meisjes die rookten, die whisky en cocktails dronken, waren niet meer voor mannen van zijn generatie. Sommigen draaiden zich, terwijl ze luidruchtig doorpraatten, meer of minder discreet naar hem toe om hem nieuwsgierig aan te kijken. Hij behoefde zich maar voorover te buigen om de verlichte ramen daarboven op de vijfde etage te zien, waarachter hij af en toe een schaduw zag bewegen.
Hij had het voor en het tegen overwogen. Zijn plan was eerst geweest Jacques Sainval bij de uitgang op te wachten. De corpulente en innemende Véronique Lachaume was verliefd, dat leed niet de minste twijfel. Zou hij haar geen verdriet bezorgen? Liep hij niet het gevaar onmin te verwekken tussen de gelieven? Het was niet de eerste keer dat scrupules van die aard hem weerhielden. Maar, als het waar was wat zijn intuïtie hem zei, was het dan niet beter dat ze op de hoogte was?
Hij dronk langzaam zijn glas leeg en ondertussen trachtte hij in gedachten te volgen wat er in het appartement gebeurde. Het eten was opgedaan. Ze gingen aan tafel zitten. Hij gaf hun de tijd om te eten, en in diezelfde tijd konden Lapointe en de winkelierster klaar zijn om op weg te gaan.
-Nog een grog, bestelde hij.
Alles verandert. Zoals bij kinderen die groot worden, geeft men zich daar geen rekenschap van op het moment dat de verandering plaats vindt, maar wanneer die zich reeds voltrokken heeft.
Zijn boezemvijand, zoals hij hem vaak noemde, rechter Coméliau, was met pensioen en was nog slechts een oude heer, die 's morgens zijn hond ging uitlaten aan de arm van een dame met lichtpaars geverfd haar. Maigret had het meegemaakt dat er inspecteurs begonnen te komen, eerst naast en later onder zich, die nooit straat- of stationsdienst hadden gedaan maar die regelrecht van school kwamen. Er waren op dit ogenblik enkele collega's van hem, die dezelfde rang en hetzelfde salaris als hij hadden en die nauwelijks veertig waren. Die hadden weliswaar kandidaatsexamen gedaan en bezaten vaak nog twee of drie diploma's. Zij kwamen zo goed als nooit buiten hun bureau, maar stuurden hun ondergeschikten erop uit en met de gegevens die ze dan zo thuisgebracht kregen, bouwden ze hun theorieën op.
In de loop der jaren was er steeds iets van de bevoegdheden van de politie afgenomen en nu was het dan zover dat de rechter-commissarissen zijn werk gingen overnemen. Een stel jonge sportievelingen nam de plaats in van de generatie van Coméliau en wilde, zoals Angelot, het onderzoek van het begin tot het eind zelf leiden.
-Wat krijgt u van mij?
-Zeshonderd franc ...
De prijzen waren ook veranderd. Hij zuchtte, keek waar zijn jas gebleven was, moest bij de deur op de juffrouw van de vestiaire wachten.
-Dank u wel, meneer Maigret.
Zou de rechter-commissaris ook zo angstvallig binnen de perken van zijn bevoegdheden zijn gebleven bij de Pastoor bijvoorbeeld, of bij een of andere beroepsinbreker of een arbeider van de Quai de Javel? Zelfs al waren ze tot die bijna afzichtelijke armoede, die ze op de Quai de la Gare aanschouwd hadden, vervallen, toch bleven de Lachaumes patriciërs, mensen uit de betere kringen, wier naam meer dan een eeuw lang altijd met respect uitgesproken was.
Zouden de jongeren daar rekening mee blijven houden? Dat waren geen vragen waar hij een antwoord op zocht, maar het waren dingen die hem niet loslieten al probeerde hij nog zo ze van zich af te zetten. Er zijn dagen waarop men gevoeliger is dan anders voor bepaalde aspecten van het leven. De vorige dag was het Allerzielen geweest.
Hij haalde zijn schouders op en stak de straat over. Door de tulen gordijnen zag hij de conciërge en haar man aan een ronde tafel zitten. Hij maakte een vaag gebaar toen hij voorbijliep, maar hij wist niet zeker of ze hem gezien hadden.
De lift bracht hem naar de vijfde etage en hij drukte op de bel, hoorde stemmen, toen voetstappen. De dikke Véronique deed hem open, ze zag roder dan de eerste keer omdat ze zojuist haar hete soep ophad, zoals hij weldra zou bemerken. Ze was verwonderd hem weer terug te zien, maar ze gaf geen blijk van ongerustheid.
-Heeft u iets vergeten? Had u een paraplu bij u? Ze keek werktuiglijk naar de kapstok in de gang.
-Nee. Ik wilde alleen graag uw vriend een ogenblikje spreken.
-O!
Ze sloot de deur.
-Gaat u binnen. Hierheen ...
Ze liet hem niet in de zitkamer, maar in de keuken. De keuken was ook helemaal wit, met verchroomde elektrische apparaten zoals men ziet op tentoonstellingen van huishoudelijke artikelen. De ruimte was door een soort balustrade in tweeën verdeeld en de ene helft was tot eethoek ingericht. De dampende soepterrine stond nog op tafel. Jacques Sainval zat met zijn lepel in zijn hand.
-Dit is commissaris Maigret, hij wou je graag even spreken...
De man stond op, kennelijk niet erg op zijn gemak, aarzelde of hij zijn hand zou uitsteken, deed dat tenslotte.
-Hoe maakt u het?
-Gaat u zitten en eet u rustig verder ...
-Ik zou juist de soep wegbrengen.
-Stoort u zich niet aan mij.
-U kunt beter uw jas uitdoen. Het is erg warm hier.
Ze bracht zijn jas naar de kapstok. Maigret ging zitten, met zijn pijp die uitgegaan was in zijn hand en hij had het gevoel dat Angelot zijn optreden streng afgekeurd zou hebben.
-Ik wilde u alleen maar een paar dingen vragen, meneer Sainval. Ik heb uw wagen beneden zien staan. Het is toch die rode Panhard, nietwaar?
-Ja.
-Stond die wagen gisteravond omstreeks zes uur niet tegenover de Pont National?
Had Sainval die vraag verwacht? Hij vertrok geen spier, scheen zijn geheugen te raadplegen.
-De Pont National? herhaalde hij.
-Het is de laatste brug vóór Ivry, de trein gaat er ook over
Véronique, die teruggekomen was, keek met bevreemding van de een naar de ander.
-Voorzover ik weet niet... Nee ... Wacht eens ... Gistermiddag...
-Tegen zessen.
-Nee ... Nee, beslist niet.
-Heeft u uw wagen niet aan iemand uitgeleend?
Het was niet zonder reden dat de commissaris hem de reddende hand bood.
-Ik heb hem niet uitgeleend in de letterlijke zin, maar het is mogelijk dat een van mijn collega's hem gebruikt heeft...
-Laat u hem altijd voor uw kantoor staan?
-Ja-
-Met het contactsleuteltje erin?
-Dat is gevaarlijk, wilt u zeggen? Maar zulke opvallende wagens worden zelden gestolen, ze zijn te gemakkelijk te herkennen.
-Gaan uw collega's en u zondags ook naar kantoor?
-Dat komt vaak voor ...
-Weet je zeker dat je niet liegt, Jacquot?
Dat was Véronique die hem in de rede viel terwijl ze het vlees op tafel bracht.
-Waarom zou ik liegen? Jij weet ook wel dat de zaak de garage en de benzine betaalt... Als iemand dan dringend ergens heen moet en geen wagen bij de hand heeft...
-Paulette kent u natuurlijk niet?
-Paulette wie?
Véronique Lachaume lachte niet meer. Ze was zelfs buitengewoon ernstig geworden.
-Mijn schoonzuster, verduidelijkte ze.
-O, ja ... Ik herinner me vaag dat je het wel eens over haar gehad hebt...
-Kent u haar?
-Van naam.
-En wist u dat ze op de Quai de la Gare woont?
-Nu u het zegt ja ... Haar adres was me ontschoten . .. Maigret had een telefoontoestel in de loge van de conciërge gezien. Er was er ook een in de zitkamer van Véronique.
-Mag ik even van uw telefoon gebruik maken?
-Weet u waar die is?
Hij ging er alleen heen, belde de loge.
-Met Maigret. Ik zit op de vijfde etage ... Ja ... Zoudt u eens willen kijken of er een kleine zwarte auto buiten staat... Er moet een tamelijk jonge man in zitten en een vrouw van middelbare leeftijd ... En wilt u hen dan uit mijn naam vragen om boven te komen ...
Hij had niet zacht gesproken. In de keuken had men hem kunnen verstaan. Het was geen prettig werk en hij probeerde het zo eerlijk en zo zakelijk mogelijk te doen.
-Ik hoop dat u het me niet kwalijk neemt, maar ik moet u even confronteren ... Voor alle zekerheid ...
Het leek hem dat de grote ogen van Véronique die straks nog zo vrolijk keken, nu vochtig waren. Haar borst ging niet meer in hetzelfde ritme op en neer. Zij dwong zichzelf om te eten, maar haar trek was verdwenen.
-Durf je er een eed op te doen dat je niets verbergt, Jacquot?
Zelfs dat naampje 'Jacquot' werd pijnlijk om te horen.
-Heus, Nique ...
Het was de eerste maal dat had Véronique hem bekend, dat ze een vaste liaison had en die liefde moest, ondanks haar schijnbare cynisme, heel veel voor haar betekenen. Voelde ze al dat die bedreigd werd? Had ze altijd al een zekere twijfel aan de oprechtheid van de journalist gekoesterd? Had ze met opzet haar ogen gesloten, omdat ze het moe was op haar vierendertigste jaar in een smoking rond te lopen en brandde van verlangen om te trouwen, zoals iedereen? Hij wachtte in spanning op de bel. Toen die ging, sprong hij op en ging opendoen. Zoals hij wel gedacht had, was de winkelierster in haar zondagse japon, en droeg een zwarte mantel met een bontkraagje en een opzichtige hoed. Lapointe knipoogde alleen maar eens tegen zijn chef en zei:
-Ik heb zo vlug mogelijk gedaan.
-Komt u binnen, mevrouw. U heeft gisteravond een rode auto voor uw levensmiddelenbedrijf zien staan, niet waar?
Hij beging niet de fout om kruidenierswinkel te zeggen.
-Jawel, meneer.
-Mag ik u maar voorgaan?
In de keuken bleef ze bij de deur staan zonder iets te zeggen, wendde zich tot de commissaris en vroeg:
-Wat moet ik doen?
-Herkent u iemand?
-Zeker.
-Wie dan?
-Die meneer die daar zit te eten.
Maigret ging de regenjas en de hoed van Sainval van de kapstok halen.
-Die herken ik ook. Trouwens, op straat had ik de auto al herkend. Er zit een deuk in het spatbord rechts. Zonder te huilen maar met op elkaar geklemde lippen stond Véronique op en ging haar bord in de gootsteen zetten. Haar vriend hield ook op met eten, weifelde of hij zou blijven zitten, stond op en mompelde:
-Het is zo.
-Wat is zo?
-Ik ben daar geweest.
-Ik dank u zeer, mevrouw. Je kunt mevrouw wel weer naar huis brengen, Lapointe, en laat haar maar een verklaring tekenen.
Toen ze weer met zijn drieën waren, zei Véronique met een stem die wat hees klonk:
-Zouden de heren hun zaken misschien ergens anders willen bespreken dan in mijn keuken? ... In de zitkamer, als u wilt...
Maigret begreep dat ze behoefte had alleen te zijn, misschien om te huilen. Hij had haar avond bedorven en ongetwijfeld nog wel meer. Het intieme dineetje was slecht afgelopen.
-Gaat u mee?
Hij sloot de deur niet achter zich, want hij vond dat zij er recht op had alles te horen.
-Gaat u zitten, meneer Sainval?
-Heeft u er bezwaar tegen als ik rook?
-Gaat uw gang.
-Beseft u wel wat u zojuist gedaan heeft?
-Enu?
Véroniques minnaar had het stuurse en geniepige gezicht van een schooljongen die betrapt wordt op het moment dat hij iets wil uithalen.
-Ik wil u wel direct vertellen dat u zich vergist. Maigret ging tegenover hem zitten, stopte zijn pijp. Hij zweeg, want hij wilde het de ander niet te gemakkelijk maken. Hij besefte dat het niet helemaal billijk was. Rechter-commissaris Angelot was hier niet aanwezig. En Sainval eiste niet de tegenwoordigheid van zijn advocaat
In de ogen van bepaalde vrouwen zou hij wel voor een adonis gelden maar van dichtbij, en vooral op dit moment, zag hij er verlopen uit. Men voelde dat achter dat air van zelfverzekerdheid dat hij gewoonlijk aannam, een slap, weifelend karakter schuilging. Hij zou beter op zijn gemak en op zijn plaats geweest zijn in de Amerikaanse bar aan de overkant.
-Ik heb de krant gelezen, zoals iedereen, en ik begrijp wel wat u denkt.
-Ik denk nog niets.
-Waarom heeft u dan die vrouw die ik niet ken, boven laten komen?
-Om u te laten bekennen dat u gisteren op de Quai de la Gare geweest bent.
-Wat bewijst dat?
-Niets; alleen, dat u Paulette Lachaume kent. En wat zou dat?
Hij kreeg zijn zelfverzekerdheid weer terug, of juister: hij probeerde de branie uit te hangen.
-Ik ken honderden vrouwen, maar ik heb nooit gehoord dat dat een misdrijf is.
-Ik beschuldig u van geen enkel misdrijf, meneer Sainval.
-Maar ondertussen komt u hier, bij mijn vriendin, terwijl u heel goed weet, dat... dat...
-Dat ik u in een penibele situatie breng. Want ik neem aan, dat u haar nooit van uw relaties met Paulette Lachaume verteld hebt?
De ander zweeg, keek naar de grond. Men hoorde geluid van borden, vorken en messen. Ogenschijnlijk luisterde Véronique niet.
-Sedert wanneer kent u haar?
Sainval zocht naar een antwoord, terwijl hij zich afvroeg of hij zou liegen of niet. Op dat moment kwam Véronique tussenbeide en bewees daarmee dat ze het gesprek gevolgd had.
-Het is mijn eigen schuld, meneer Maigret. Nu begrijp ik alles. Ik ben een grote eend geweest en ik had moeten voorzien wat mij nu overkomt...
Ze had in de keuken gehuild, niet hevig, maar toch genoeg dat ze rode ogen had. Ze had een zakdoek in haar hand en langs haar neus waren nog vochtige sporen zichtbaar.
-Ik heb u daareven, toen u de eerste keer hier was, zonder dat ik het wist, het antwoord op uw vraag gegeven. U herinnert zich wel dat ik u vertelde, dat ik zes of acht weken geleden mijn schoonzuster in Amazone gezien meende te hebben. Jacques kwam mij die avond halen, zoals hij vaak doet. Ik weet niet waarom ik er met hem over sprak, want ik had hem nooit iets over mijn familie verteld.
Ik weet niet precies meer hoe ik er op kwam. Ik geloof dat ik zei: '-Mijn broer zou raar opkijken als hij wist in welke gelegenheden zijn vrouw kwam!' of iets dergelijks ... Jacques vroeg wat mijn broer deed. Ik was in een gekke bui en ik antwoordde: '-Wafeltjes bakken!'
We waren nogal uitgelaten. We liepen gearmd door het donker.
'- Is hij banketbakker?'
'-Niet precies. Heb je nooit van Lachaume's biscuit gehoord?'
En toen dat hem niets zei, heb ik eraan toegevoegd: '

- Zijn vrouw wordt op minstens tweehonderdmiljoen franc geschat.' Begrijpt u het nu?
Maigret begreep het, maar hij wilde er nog meer over weten.
-Heeft hij u uitgehoord over uw schoonzuster?
-Niet direct. Dat kwam pas later, zo af en toe eens een vraag, alsof het hem eigenlijk niet interesseerde ...
-Had u het toen samen al over trouwen gehad?
-Ja, sedert een paar weken gingen we daar ernstiger over denken.
-En dat bleef zo?
-Ik beschouwde het als afgesproken.
Sainval zei, terwijl hij probeerde het overtuigend te laten klinken:
-Ik ben nooit van mening veranderd.
-Waarom heb je dan je best gedaan om met mijn schoonzuster kennis te maken?
-Uit nieuwsgierigheid ... Zonder bepaald doel... En, om te beginnen, is ze getrouwd ... Dus ...
-Wat, dus ...?
-Dat ik er geen enkel belang bij had om ...
-Mag ik even? kwam Maigret tussenbeide. Ik zou van mijn kant graag een paar meer zakelijke vragen willen stellen. Vertelt u mij eens, meneer Sainval, waar en wanneer u Paulette Lachaume ontmoet heeft?
-Wilt u de datum precies weten?
-Het komt er niet op een dag op aan.
-Het was op een donderdag, een week of vier geleden, in een tearoom in de Rue Royale ...
-Bezoek jij tearooms tegenwoordig? proestte Véronique. Ze had geen illusies meer. Ze zocht niet naar een strohalm om zich aan vast te klampen. Ze wist dat het uit was en ze was niet boos op haar vriend. Ze was alleen boos op zichzelf.
-Ik denk toch niet, hield Maigret vol, dat u elkaar daar toevallig trof. U bent haar gevolgd. Waarschijnlijk van haar huis af. Hoeveel dagen had u daar al op wacht gestaan?
-Het was de tweede dag.
-Anders gezegd, u wachtte haar op, met uw auto, op de Quai de la Gare, met het doel om kennis met haar te maken.
Hij ontkende niet.
-Paulette ging uit, met haar blauwe Pontiac waarschijnlijk, en u volgde haar.
-Ze zette de auto op de Place Vendóme en ging boodschappen doen in de Rue Saint-Honoré.
-En in die tearoom hebt u haar aangesproken?
-Ja-
-Was ze verbaasd toen u haar aansprak?
-Heel verbaasd, ja.
-En daar heeft u uit afgeleid dat ze het niet gewend was dat haar het hof gemaakt werd? Het was allemaal heel logisch.
-Wanneer heeft u haar meegenomen naar uw kamers?
-Dat heb ik niet, protesteerde hij,
-Naar een gehuurde kamer dan?
-Nee. Een vriend heeft me zijn appartement geleend. Véronique kwam opnieuw tussenbeide.
-Begrijpt u, meneer Maigret? vroeg ze ironisch. Voor mij was de Rue de Ponthieu goed genoeg. Maar voor een vrouw die een paar honderd miljoen franc bezit, was een deftiger gelegenheid nodig. Waar was dat, Jacques?
-Bij een Engelsman, die jij niet kent, op het Ile Saint-Louis.
-Kwam ze daar vaak bij u?
-Vrij vaak.
-Dagelijks?
-Alleen op het laatst.
-'s Middags?
-Soms ook 's avonds.
-Gisteren?
-Wat is er gisteravond gebeurd?
-Niets bijzonders.
-Waarover hebt u met elkaar gesproken? Véronique weer:
-Dacht u dat ze veel gepraat hadden?
-Geeft u mij antwoord, meneer Sainval.
-Heeft u haar ondervraagd?
-Nog niet.
-Bent u het wel van plan?
-Ja. Morgenochtend, op het bureau van de rechtercommissaris.
-Ik heb haar zwager niet vermoord. Ik had trouwens geen enkele reden om hem te vermoorden.
Hij zweeg een ogenblik, en zijn gezicht was bezorgd toen hij eraan toevoegde:
-Zij evenmin.
-Heeft u Léonard Lachaume wel eens gezien?
-Ik heb hem éénmaal, toen ik op de Quai stond te wachten, naar buiten zien komen.
-Zag hij u toen ook? -Nee.
-Waar heeft u gisteren met Paulette gegeten?
-In een restaurant in het Palais-Royal. Dat kunt u navragen. We hadden een tafeltje op de tussenverdieping.
-Dat ken ik! viel Véronique in. Het heet Chez Marcel. Daar heeft hij mij ook eens mee naar toe genomen, ook naar de tussenverdieping. Het was vast hetzelfde tafeltje, links, in de hoek. Is dat zo, Jacques?
Hij gaf geen antwoord.
-Toen u van de Quai de la Gare wegreed, heeft u toen ook gezien of u door een andere wagen gevolgd werd? -Nee. Het regende. Ik heb zelfs niet in de spiegel gekeken.
-En bent u daarna naar dat appartement op het Ile Saint-Louis gegaan?
-Ja-
-Heeft u Paulette weer thuis gebracht?
-Nee. Ze stond erop met een taxi naar huis te gaan.
-Waarom?
-Omdat het 's avonds laat zo stil is op de Quai en dan valt een rode auto zo op.
-Was ze zo bang om samen met u gezien te worden? Men voelde dat Sainval niet wist waar Maigret heen wilde, of juister, dat hij zich afvroeg welke valstrik achter zijn vragen school.

-Dat geloof ik wel. Dat is toch nogal natuurlijk.
-Maar de verhouding met haar man was toch vrij koel, neem ik aan?
-Al jaren leefden ze als twee vreemden naast elkaar en ze sliepen apart. Armand is niet goed gezond.
-Noemde u hem al Armand?
-Ik moest hem toch een naam geven?
-Dus, zonder ooit een voet in het huis van de Lachaumes gezet te hebben, beschouwde u zichzelf toch zo'n beetje als lid van de familie?
Weer nam Véronique het woord en ditmaal wond ze er geen doekjes om.
-Luister eens even, allebei, het heeft geen zin om kat en muis te spelen. Jullie weten alle twee heel goed hoe de zaken staan. Ik helaas ook, en ik ben maar een domme gans.
Al komt Jacques iedere dag in Fouquet's, Maxim's en andere chique gelegenheden, hij heeft altijd de grootste moeite gehad om rond te komen en het enige wat hij bezit is zijn auto, voorzover die tenminste afbetaald is. Ik had al gemerkt dat hij in allerlei bars en restaurants schulden had. Toen hij mij ontmoette, heeft hij bij zichzelf gedacht dat een meisje van mijn leeftijd, dat altijd gewerkt had, wel een spaarpotje zou hebben en ik heb het ongeluk gehad om hem mee hierheen te nemen en hem te vertellen dat ik het appartement juist gekocht had.
Dat is zo. Dit is mijn eigendom. Ik sta zelfs op het punt een huisje te laten bouwen aan de Marne. Dat leek hem geweldig en hoewel ik hem niets vroeg, begon hij over trouwen.
Maar toen ben ik zo idioot geweest om hem over mijn schoonzuster en haar miljoenen te vertellen ...
-Ik heb nooit geld van vrouwen aangenomen, zei Sainval met een toonloze stem.
-Dat zeg ik ook niet. Het was de moeite niet waard om haar zo nu en dan eens een klein bedragje af te troggelen. Maar als je met haar trouwde ...
-Ze is getrouwd ...
-Waarvoor bestaat er dan echtscheiding? Beken maar gerust dat jullie daar samen over gesproken hebben. Hij aarzelde, wist niet meer waar hij het zoeken moest. Had Maigret hem niet meegedeeld, dat hij de volgende dag Paulette ging verhoren?
-Ik heb haar niet au sérieux genomen. Het was alleen maar uit nieuwsgierigheid, dat ik er mee begonnen ben ...
-Dus ze heeft over scheiden gedacht... En dat ze niet met jou betrapt wilde worden, was om in het proces niet de schuldige partij te zijn... Begrijpt u wel, meneer Maigret? ... Ik neem het u niet kwalijk dat u deze hele zaak aan het rollen gebracht hebt... Het is uw schuld niet... U zocht naar wat anders ... Bij het jagen op groot wild jaag je soms wel eens een konijn op ... En jij, Jacquot, wil je zo vriendelijk zijn je kamerjas en je pantoffels mee te nemen en mij mijn dingen terug te sturen ...
Ik moet zo dadelijk naar mijn werk en ik moet me nog verkleden ... De dames wachten op me! Ze barstte in lachen uit, een nerveuze lach die haar zware boezem deed schudden.
-Enfin, dat is een les voor me geweest! ... Maar u heeft het mis, commissaris, als u Jacques ervan verdenkt Léonard vermoord te hebben... In de eerste plaats zie ik niet in waarom hij dat gedaan zou hebben ... En verder heeft hij, onder ons gezegd, een grote mond, maar een heel klein hartje ... Vóór hij de muur overgeklauterd was, zou de moed hem allang in zijn schoenen gezonken zijn ... Neemt u me niet kwalijk, dat ik u niets te drinken heb aangeboden ...
Zonder dat ze erop verdacht was, sprongen haar plotseling de tranen in de ogen, maar ze dacht er niet aan haar hoofd af te wenden. Ze zei met een hese stem:
-Gaan jullie nu weg, alle twee ... Het is hoog tijd dat ik me ga verkleden . ..
En ze duwde ze naar de gang, naar de kapstok. Bij de deur draaide Sainval zich om:
-Mijn kamerjas en mijn pantoffels ...? In plaats van ze te gaan halen zei ze:
-Die stuur ik je wel... Wees maar niet bang, dat ik ze een ander zal laten gebruiken!
De deur ging dicht en Maigret had er een eed op durven doen dat hij een snik hoorde, éen maar, en daarna snelle voetstappen. Zwijgend wachtten Sainval en hij op de lift. De journalist zei zacht terwijl hij in de lift stapte:
-Beseft u wat u gedaan heeft?
-En u? antwoordde Maigret scherp terwijl hij eindelijk zijn pijp aanstak.
Die idioot van een rechter, die het hele onderzoek van het begin tot het eind had willen meemaken! Omdat het zo leuk was zeker!
Hij droomde ervan, zoals een kind dat de volgende dag examen moet doen. En al verscheen rechter-commissaris Angelot niet in die droom, al zag Maigret ook niet éénmaal zijn gezicht, toch was zijn aanwezigheid op de achtergrond voortdurend voelbaar. Het was niet éen enkele droom. Het was eerder een reeks van dromen, die afgewisseld werden door periodes waarin de commissaris half wakker, soms volkomen helder was, en waarin hij maar steeds met hetzelfde bezig was. Het was nogal aanmatigend begonnen. Hij zei tegen de onzichtbare rechter:
-Nu zal ik u dan mijn methode laten zien ...
In zijn gedachten was het een soort van repetitie. Dat woord 'methode' was natuurlijk ironisch bedoeld, want hij herhaalde al dertig jaar lang dat hij geen enkele methode had. Maar methode of geen methode, hij wilde die magistraat met zijn uitdagende jeugdigheid wel graag eens een lesje geven!
Maigret was op de Quai de la Gare, helemaal alleen in het grote vervallen huis dat onstoffelijk geworden was zodat hij vrij door alle muren heen kon lopen. Maar verder was het allemaal precies zoals hij het gezien had, en alle bijzonderheden, zelfs details die hij in wakende toestand vergeten was, ontbraken nu niet.
-Kijk ... Hier zaten ze 's avonds, jaar in, jaar uit... Hier, dat was de salon en Maigret vulde het roodgloeiende ijzeren kacheltje bij, waarin een barst een felrode streep trok, als een litteken. Hij stelde de personen op, de twee oude mensen als houten poppen, Léonard die hij wel levend moest trachten voor te stellen en wie hij een lichte glimlach vol bitterheid gaf, een ongedurige Paulette, die ieder ogenblik van haar stoel opstond, tijdschriften doorbladerde, en als eerste aankondigde dat ze naar bed ging, Armand tenslotte, die moe was en een drankje innam.
-Begrijpt u, meneer de rechter, dit is het kardinale punt. . .
Hij wist zelf niet welk punt.
-Iedere avond, jaar in, jaar uit... Jean-Paul is al naar bed... De anderen, behalve Paulette, denken allemaal aan hetzelfde. Léonard en zijn broer wisselen van tijd tot tijd een blik... Léonard is degene die het woord moet doen, omdat hij de oudste is en Armand er de moed niet voor heeft...
Het woord 'doen' betekende in de droom: geld vragen aan de dochter van Zuber.
De firma Lachaume stond op instorten, de oudste biscuitfabriek van Parijs, een belangrijke instelling, waardevol als een museumstuk, en waar generaties achtereen aan gebouwd hadden.
Iemand beschikte over een enorme som geld, vuil geld, zo vuil dat de oude Zuber maar al te blij geweest was zijn dochter aan een Lachaume te kunnen geven, zodat ze tot een achtenswaardige familie kwam te behoren.
-Begrijpt u?
Want het was nog altijd voor een onzichtbare Angelot dat hij optrad, als een acrobaat zonder valnet. Een moeilijk werk. Zoals wanneer hij, in andere dromen, zichzelf met zijn handen omhoog bewoog, de ruimte in. Hij mocht de personen niet laten ontsnappen, niet laten vervluchtigen.
-De oude mensen gaan de kamer uit, dan Armand, om de beide anderen alleen te laten. Het zou eenvoudiger zijn, wanneer ze maar direct een groot bedrag gaf, maar dat weigert ze hardnekkig; misschien heeft haar vader, die sluwe vos, haar voor zijn dood aangeraden zo te handelen. Alleen maar kleine sommetjes, voor de meest dringende dingen aan het eind van de maand. Zodat iedere keer weer opnieuw gevraagd moet worden.
De Lachaumes hebben in het begin natuurlijk gelogen, het zo voorgesteld alsof met een paar miljoen franc de zaak weer bloeiend zou worden, het huis gerieflijk en vrolijk zodat er mensen ontvangen en diners gegeven konden worden evenals bij andere rijke mensen. In het begin heeft Paulette dat geloofd, maar later niet meer. Iedere maand opnieuw dat gesprek onder vier ogen met
Léonard.
-Hoeveel?
Waarna ieder zich weer opsluit in een van die slaapkamers. In een van die cellen, en daar weer gaat zitten denken ... De gang ... de deuren ... De badkamer achteraan, een oude badkamer, met een bruine plek op het email op de plaats waar het water drupt... De Lachaumes zijn eraan gewend... Misschien gebruikten ze bij de Zubers, ondanks de miljoenen, de badkamer niet eens? ...
-En al die dingen moet men in zich opnemen, meneer de rechter ...
Hij herhaalde, terwijl hij iedere lettergreep beklemtoonde:
-In zich op-ne-men!
... Léonard in zijn kamer beneden, Armand in de zijne, tegenover de boekhouder, de biscuits die in de fabriek verpakt werden en een dun rooksliertje dat uit de hoge schoorsteen kwam, een belachelijke imitatie van de echte fabrieksschoorstenen ... Paulette in haar auto ...
De vorige dag. 's Avonds. De vrouw in het kruidenierswinkeltje. Het was zondag, maar de dag daarvoor was een feestdag geweest en de kleine winkeliers sluiten hun zaak niet graag twee dagen achtereen. De rode Panhard, tegen zessen, met de trouweloze Sainval in zijn regenjas. Léonard die hem volgde. In de blauwe Pontiac. Het Palais-Royal. Het restaurant...
Eigenlijk hadden de beelden over elkaar geschoven moeten zijn, zoals men wel eens ziet bij bepaalde foto's; de agenten van Ivry hadden erbij gemoeten, de inspecteurs, Janvier, Lucas, al degenen die de mensen' aan het ondervragen waren, de aak in Corbeil en die in het St. Martinkanaal, en Paul die bezig was sectie te verrichten, met reageerbuisjes werkte, en de mensen van het laboratorium die metingen en analyses deden, door de loupe en de microscoop keken ... Maigret lachte ironisch.
-Maar waar het op aankomt...
Hij verzweeg uit bescheidenheid waar het op aankwam, liep verder van de ene kamer naar de andere, door de muren...
Toen zijn vrouw hem wakker schudde, was hij doodop, alsof hij een hele nacht met de trein gereisd had en zijn nek was opnieuw pijnlijk.
-Je hebt een paar maal gepraat in je slaap.
-Wat heb ik gezegd?
-Dat kon ik niet verstaan. Je brabbelde maar wat... Ze was er niet op doorgegaan. Hij had ontbeten zonder een woord te zeggen, hij scheen vergeten te zijn dat hij thuis was en dat zijn vrouw tegenover hem zat. Jacques Sainval had de vorige avond verwonderd geschenen dat hij op vrije voeten mocht blijven met als enige voorwaarde Parijs niet te verlaten.
Toen de commissaris thuisgekomen was, had hij Lapointe opgebeld die deze hele week nachtdienst had en hij had hem gevraagd enkele dingen te willen onderzoeken en een dossier samen te stellen.
Het regende niet meer, maar het was nog zwaar bewolkt en nog even somber en de mensen in de bus waren slecht gehumeurd.
Maigret had zich vroeger dan gewoonlijk laten wekken en toen hij op het Hoofdbureau kwam was daar nog nagenoeg niemand. Hij vond allereerst op zijn bureau, in het oog vallend neergelegd, de boodschappen van de rechter-commissaris die erop aandrong dat Maigret hem zo vroeg mogelijk zou opbellen, wat voor iemand van het Parket betekende: om negen uur 's morgens. Hij had dus nog tijd vóór zich en hij begon de statistieken te bestuderen die Lapointe op zijn bureau gelegd had voor hij naar huis ging om te slapen. Hij maakte geen enkele aantekening, noteerde alleen enkele getallen, niet zonder een glimlach van voldoening, want hij had zich niet noemenswaardig vergist. Vervolgens verdiepte hij zich in de plattegrond van het huis in Ivry, die de Identificatiedienst getekend had.
Bij de plattegrond was een lijvig, zeer uitvoerig rapport, want de mensen van de Dienst waren niet gewend om ook maar het kleinste detail te verwaarlozen. Er werd bijvoorbeeld een oud wiel van een kinderfietsje in vermeld, dat verroest en verbogen was en dat men in een hoek op de binnenplaats gevonden had. Was dat afkomstig van de fiets van Jean-Paul, of wat waarschijnlijker leek, van een fiets die vroeger door Armand of Léonard gebruikt was? Of had misschien iemand uit de buurt die het kwijt wilde, het over de muur gegooid in plaats van het in de Seine te werpen? Dat detail was kenmerkend, en er waren er nog veel meer, te veel om te kunnen onthouden. Wat hij het langst bestudeerde was de inventaris van Léonards slaapkamer. Acht witte overhemden, waarvan er zes al zeer veel gedragen en aan het boord en de manchetten versteld waren ... Zes onderbroeken waar stukken in gezet waren... Tien paar katoenen en vier paar wollen sokken ... Vijf gestreepte pyjama's ... Alles was in het rapport vermeld, het aantal zakdoeken, de staat waarin de kam, de haar- en de klerenborstel zich bevonden, met schetsjes die de plaats van ieder voorwerp aangaven. Maigret probeerde, zoals hij dat 's nachts in zijn droom gedaan had, zich de slaapkamer voor te stellen met alle dingen die in het rapport beschreven waren. ... Een pendule van zwart marmer en brons, waarvan het uurwerk defect is ... Twee kandelabers van marmer en brons, met drie armen... Een rieten prullemand met een verfrommelde krant... Een schroefsleutel van 36 centimeter zoals door loodgieters wordt gebruikt. .. De beschrijving van het bed was niet minder nauwkeurig. Op een van de lakens, van fijn linnen en in uitstekende staat, was een letter 'P' van vier centimeter geborduurd.
Maigret schatte de afstand met duim en wijsvinger, stelde zich de geborduurde letter voor, zuchtte, en terwijl hij verder ging met lezen greep hij naar de telefoon.
-Mag ik mr. Radel van u ... De advocaat... Het nummer weet ik niet...
Enige ogenblikken later had hij hem aan de lijn.
-Met Maigret... Zoudt u voor mij twee dingen aan uw cliënten willen vragen? Dan hoef ik niet naar de Quai de la Gare te gaan en u daar te laten komen... Hallo! Bent u daar?
-Ja zeker. Zegt u het maar.
De advocaat zou wel verwonderd zijn dat Maigret zo correct was.
-In de eerste plaats iets over een Engelse sleutel... Een Engelse sleutel van zes en dertig centimeter ... Hij ligt in de slaapkamer van Léonard Lachaume, die verzegeld is ... Ik zou graag willen weten waarom die daar lag ... Wat zegt u? ... Ja ... Er is misschien een heel eenvoudige reden, en die zou ik graag weten ...
Dan iets anders ... Hoeveel lakens zijn er in huis ... Ja, een zeer prozaïsche vraag, inderdaad, neemt u mij niet kwalijk ... Een ogenblik! ... Wilt u vragen of alle lakens met de letter 'P' gemerkt zijn en zo niet, wie dan die gemerkte lakens gebruikte ... Hoeveel lakens met die 'P' en hoeveel zonder of met een ander monogram ... Wat zegt u? ... Dat is alles, ja ... Of eigenlijk ... Maar ik voorzie al dat u zich achter het beroepsgeheim gaat verschuilen... Sedert wanneer bent u de raadsman van de Lachaumes? ...
Stilte aan de andere kant van de lijn. Mr. Radel aarzelde. Maigret was de vorige dag verbaasd geweest zo'n jonge, om zo te zeggen onbekende jurist aan te treffen in een huis waarin hij een oude kromgegroeide advocaat zou hebben verwacht.
-Wat zegt u? ... Een week? ... En mag ik tenslotte nog vragen, van wie u nu precies de raadsman bent? ... Iemand heeft u een week geleden opgebeld, of is bij u geweest...
Hij luisterde, haalde zijn schouders op en tenslotte, toen de stem bleef zwijgen, legde hij de hoorn neer. Zoals hij wel gedacht had weigerde Radel op die vraag te antwoorden.
Hij strekte zijn hand uit naar een van zijn pijpen, toen de telefoon ging. Het was Angelot, die al vóór negenen op zijn kamer was.
-Met commissaris Maigret?
-Jawel, meneer.
-Heeft u mijn boodschappen gevonden?
-Zeker. Ik heb ze met aandacht gelezen.
-Ik zou u graag zo spoedig mogelijk spreken.
-Dat begrijp ik. Ik moet alleen nog even op een telefoontje wachten, maar dat komt over een paar minuten, hoop ik, en dan kom ik bij u.
Hij wachtte inderdaad, zonder iets te doen behalve zijn pijp roken en voor het raam gaan staan kijken. Het duurde zes minuten. Radel had er geen gras over laten groeien.
-Ik heb eerst naar die sleutel geïnformeerd ... De oude Catherine herinnert het zich heel goed .. . Ongeveer twee weken geleden klaagde meneer Léonard over een gaslucht in zijn slaapkamer... Er wordt alleen in de keuken nog maar gas gebruikt maar vroeger hadden de kamers gasverlichting en de leiding is blijven liggen en de buizen zijn met doppen afgesloten. Daarom is Léonard in de fabriek een Engelse sleutel gaan halen. .. Hij heeft vergeten hem weer terug te brengen en zo is hij in een hoek van de kamer blijven liggen ...
-En de lakens?
-Ik ben niet te weten kunnen komen hoeveel er precies zijn, want er zijn er bij de wasserij... Er zijn er met verschillende monogrammen ... De oudste, die erg versleten zijn en nog uit de tijd van het huwelijk van de oude mensen dateren, hebben de letter 'N.F.'... Als een vrouw trouwde, in die tijd, bracht ze genoeg lakens mee voor een heel leven ... Ze zijn van zwaar Vlaams linnen en daar zijn er nog een paar van... Er zijn ook lakens met 'M.L.' erop, die waren van de overleden vrouw van meneer Léonard ... Twaalf paar, werd me gezegd . .. Waaronder éen laken dat door een te heet strijkijzer brandvlekken heeft gekregen... Zes paar zo goed als nieuwe katoenen lakens zonder monogram ... Tenslotte nog twee dozijn fijnere lakens die Paulette Lachaume meegebracht heeft...
-Zijn die met een 'P' gemerkt?
-Ja.
-Ze gebruikt die in principe zeker alleen zelf?
-Daar heb ik niet verder naar durven vragen. Er werd mij alleen gezegd dat dat haar eigen lakens waren.
-Ik dank u zeer voor de moeite.
-Mag ik u dan nog vragen ...
-Pardon, meneer ... Ik weet nog niets ... Het spijt me...
Hij nam geen enkel dossier mee, deed de deur van de kamer van de inspecteurs even open, waar Lucas juist gearriveerd was.
-Als er naar me gevraagd wordt, ben ik bij de rechtercommissaris.
Hij had een sleutel van de glazen deur die de Centrale Recherche met het Paleis van Justitie verbond en die angstvallig op slot gehouden werd sedert een gevangene daar eens door ontsnapt was. Zoals altijd herkende hij enkele mensen die op de banken zaten, sommigen tussen twee wachtmeesters in. Zo zag hij de Pastoor, die naast de deur van een rechter zat te wachten en die hem zonder iets te zeggen de boeien liet zien die men hem aangedaan had, terwijl hij zijn schouders ophaalde alsof hij wilde zeggen:
-Zo zijn ze hier aan deze kant!
Het was inderdaad een andere wereld, waar een ietwat muffe geur van inkt en paperassen hing. Hij klopte op de deur van Agelot, die gladgeschoren achter zijn bureau zat en een lichte lavendelgeur om zich heen verspreidde. Zijn secretaris, die aan het eind van de tafel zat, was nauwelijks ouder dan hij.
-Neemt u plaats, commissaris. Het heeft me verbaasd dat ik gisteren de hele middag en avond niets meer van u gehoord heb. Moet ik daaruit opmaken dat u niets gevonden heeft, dat u geen enkele stap ondernomen heeft die mij zou kunnen interesseren?
De secretaris zat onbeweeglijk met een potlood in zijn hand, alsof hij klaar zat om aantekeningen te maken maar dat deed hij gelukkig niet.
-Bent u nog naar de Quai de la Gare terug geweest?
-Niet persoonlijk.
-U heeft dus niemand van de familie of het personeel meer gesproken?
-Nee.
-Ik mag toch zeker wel aannemen, dat u en uw verschillende diensten zich met de zaak hebben beziggehouden? Ik heb er, van mijn kant, lang over nagedacht en ik moet u bekennen dat ik ondanks het geringe bedrag dat gestolen is, toch steeds weer terugkom op de hypothese van een inbraak ...
Maigret zweeg, terwijl hij dacht aan zijn droom die zo anders was dan de werkelijkheid. Was het werkelijk de moeite om het allemaal uit te leggen, om te proberen de magistraat aan het verstand te brengen dat... Hij wachtte op concrete vragen.
-Wat denkt u ervan? werd hem tenslotte gevraagd.
-Van een inbraak? 

-Ja.
-Ik heb enkele getallen voor u laten opzoeken. Weet u hoeveel inbraken er in tien jaar 's nachts in Parijs gepleegd zijn in bewoonde huizen terwijl de bewoners thuis waren?
De rechter keek hem verwonderd aan, benieuwd waar hij heen wilde.
-Tweeëndertig, ging Maigret op achteloze toon voort. Iets meer dan drie per jaar. En dan is daar nog wel een dozijn of meer bij van het slag artiest of maniak zoals we drie jaar geleden gearresteerd hebben en die nog altijd zit. Dat is een jonge kerel van vijfentwintig jaar die met zijn zuster samenwoonde; hij had geen maitresses en geen vrienden en zijn hobby was om in te breken onder moeilijke omstandigheden, hoe moeilijker hoe mooier, bijvoorbeeld in de slaapkamer van een slapend echtpaar en dan alle sieraden mee te nemen zonder iemand wakker te maken. Natuurlijk was hij niet gewapend.
-Waarom zegt u: natuurlijk?
-Omdat beroepsinbrekers nooit gewapend zijn. Zij kennen de wet uit ervaring en ze houden het risico zo klein mogelijk.
-Toch is er bijna iedere week ...
-Bijna iedere week lees je in de kranten dat er oude vrouwen of oude mannen in hun winkeltje vermoord zijn... Maar in werkelijkheid zijn dat geen echte inbraken ... De daders van dat soort overvallen zijn onbesuisde jonge straatslijpers en vaak zwakzinnigen . .. Ik heb ook laten nagaan hoeveel echte inbraken in tien jaar gepaard zijn gegaan met of gevolgd zijn door een moord ... Drie, meneer Angelot... Eén met een Engelse sleutel die de inbreker in zijn zak had ... De tweede met een pook die de misdadiger zag liggen en greep toen hij verrast werd en bedreigd ... De derde eindelijk met een vuurwapen, een Luger, die de kerel uit de oorlog meegebracht had ... Hij herhaalde:
-Eén maar! En dat was geen 6.35 mm. pistool... Ik geloof niet dat er in heel Parijs éen zware jongen of éen beroepsinbreker is die zo'n wapen zou gebruiken. Dat vind je alleen bij brave lieden in het nachtkastje of in tassen van jaloerse vrouwen ...
-Als ik het goed begrijp, gelooft u dus niet aan de hypothese van een inbraak?
-Nee.
-Zelfs niet door bijvoorbeeld een lid of vroeger lid van het personeel?
-Een Belgische schipper die mijn mensen opgespoord hebben, heeft 's avonds iemand op de binnenplaats gezien, die op een ladder stond en de glasscherven op de muur stuksloeg.
-Was dat 's avonds, of na twee uur 's nachts?
-'s Avonds, om tien uur ongeveer.
-Anders gezegd, vier uur voor de moord?
-Vier uur vóór de moord.
-Als dat juist is, wat leidt u daar dan uit af?
-Nog niets. Maar u heeft me gevraagd om u op de hoogte te houden.
-Heeft u nog meer ontdekkingen gedaan?
-Paulette Lachaume heeft een minnaar.
-Heeft ze u dat verteld? Ik dacht dat u ...
-Ik heb haar niet gesproken. Maar haar schoonzuster heeft me zonder dat ze het zelf wist, op het spoor gebracht ...
-Welke schoonzuster?
-Véronique Lachaume.
-Waar heeft u die gevonden?
-Bij haar thuis, in de Rue Francois Ier. Ze is barmaid in een nogal bijzondere gelegenheid in de Rue Marbeuf, Amazone. Haar minnaar, waar ze binnenkort mee dacht te trouwen, is ook de minnaar van Paulette ...
-Heeft hij dat bekend? "Ja-
-Wat is dat voor iemand?
-Een type zoals je er zoveel ontmoet in de omgeving van de Champs-Elysées ... Journalist van beroep . . . Overal schulden ... Eerst was hij van plan om met Véronique te trouwen, die het appartement dat ze bewoont, gekocht heeft en nog een spaarpotje bezit... Toen hij over de schoonzuster en haar miljoenen hoorde, heeft hij het zo aangelegd dat hij haar ontmoette en haar minnaar werd. Gisteravond heeft hij nog met haar gedineerd en haar daarna meegenomen naar een appartement op het Ile Saint-Louis, dat een Engelse vriend hem bij gelegenheid leent...
Hij gaf met opzet en niet zonder een boosaardige voldoening al die inlichtingen door elkaar en zonder verband, terwijl de rechter-commissaris probeerde dat alles in zijn hoofd te ordenen.
-Heeft u hem op de Quai des Orfèvres vastgehouden?
-Ik heb hem daar niet gehad.
-Wat valt uit die gegevens af te leiden?
-Dat weet ik niet. Als we de hypothese van een inbraak of van een krankzinnige afschrijven en als we geloof mogen hechten aan de verklaring van die schipper, dan moeten we aannemen dat de moord door een der bewoners gepleegd is. En nu is het zo, dat de mensen van de Identificatiedienst een Engelse sleutel van zesendertig centimeter gevonden hebben in de slaapkamer van Léonard Lachaume.
-Maar de moordenaar heeft een pistool gebruikt. ..
-Dat weet ik. Die sleutel weegt meer dan twee kilo. Volgens Catherine, de dienstbode, lag die al sedert twee weken in Léonards kamer, toen hij hem gebruikt had om een dop op een gasbuis aan te draaien ...
-Wat heeft u nog meer voor inlichtingen?
De rechter werd geprikkeld door de ironische kalmte van Maigret. Het was duidelijk, zelfs voor de secretaris die met een verlegen gezicht voor zich zat te kijken, dat de commissaris opzettelijk een houding aannam die, zoal niet vijandig, noch uitgesproken agressief, toch van alle hartelijkheid gespeend was.
-Och, inlichtingen kan je het eigenlijk niet noemen ... Ik heb bijvoorbeeld zojuist opgave gekregen van het aantal beddelakens dat in het huis gebruikt wordt...
-Beddelakens?
-Op éen laken in de slaapkamer van Léonard zitten bloedvlekken ... En dat laken is gemerkt met een letter 'P' en het behoort aan Paulette ...
-Is dat alles?
-Paulette is eergisteren omstreeks zes uur in de regen uit huis gegaan, te voet; haar minnaar wachtte haar op, een eindje verder op de Quai in een rode auto, voor een kruidenierswinkel. Op hetzelfde moment ongeveer reed Léonard Lachaume van huis weg in de wagen van zijn schoonzuster, een blauwe Pontiac ... Het tweetal ging naar een weinig opvallend restaurant in het Palais-Royal, Chez Marcel ... Léonard moet om negen uur weer thuisgekomen zijn ... Een uur later stond iemand aan de binnenkant de glasscherven die op de muur staan, met een zwaar voorwerp, waarschijnlijk een hamer, fijn te slaan ...
Paulette is na een bezoek aan het appartement van de Engelsman op de Quai de Bourbon, met een taxi naar huis gegaan ...
-Waarom niet met de auto van haar minnaar?
-Omdat ze bang was dat dat 's avonds laat te veel in het oog zou lopen.
-Heeft ze u dat gezegd?
-Dat heeft haar minnaar me gezegd. Op de gang heeft ze Léonard gegroet, die in kamerjas was... Maigrets gelaatstrekken verstrakten plotseling en hij scheen een ogenblik afwezig.
-Waar denkt u aan?
-Ik weet het nog niet... Ik moet het eerst nog eens controleren...
Dit alles leek niet op zijn droom, toen hij de onzichtbare rechter-commissaris zo'n schitterende demonstratie van zijn methodes gaf. En ze waren hier niet op de Quai de la Gare. De sfeer van het huis ontbrak, de dingen, het verleden en het heden, het zichtbare en het onzichtbare.
Maar niettemin speelde hij een rol, en bewust. Met de arme Coméliau, die zo lang zijn persoonlijke vijand geweest was, had hij openlijk op voet van oorlog gestaan. Dat was de eeuwige strijd tussen het Parket en de Quai des Orfèvres, een strijd waar men nooit voor uitkwam, maar die in het verborgen zonder ophouden gevoerd werd.
Andere rechters lieten hem liever zijn eigen gang gaan en wachtten geduldig tot hij hen een compleet dossier kwam brengen met bij voorkeur daarbij inbegrepen een volledige bekentenis van de schuldige. Wat hij hier voor rechter-commissaris Angelot deed, was komedie spelen. Hij speelde, ondanks zichzelf, de rol van Maigret, om het zo uit te drukken, van de Maigret zoals sommigen zich hem voorstelden. Hij vond het niet erg fraai van zichzelf dat hij zo deed, maar hij kon het niet laten. Hier stonden twee generaties tegenover elkaar, en hij wilde die melkmuil wel graag eens laten zien ...
-En uw conclusie?
-Ik heb geen conclusie getrokken, meneer Angelot. -Als het iemand van de familie is, zoals u schijnt te beweren...
-Ik heb gezegd: een der bewoners.
-Zodat u die oude gebochelde dienstbode ook bij de verdachten rekent?
-Ik schakel niemand uit. Ik zal niet opnieuw met statistieken aankomen. Drie maanden geleden heeft een man zijn buurman vermoord, toevallig ook met een 6.35 mm pistool, omdat die buurman zijn radio altijd zo hard aanzette.
-Ik begrijp het verband niet.
-Op het eerste gezicht is dat een idiote moord, totaal onverklaarbaar. Maar de moordenaar is een zware oorlogsinvalide; hij heeft twee hersenoperaties achter de rug en hij zit de hele dag maar in zijn stoel met veel pijn. Hij moet van zijn pensioentje leven. Die buurman was een kleermaker die thuiswerkte; het was een buitenlander en na de bevrijding heeft hij nog moeilijkheden gehad maar hij is er door gerold ...
-Ik zie nog altijd niet in ...
-Ik wil dit beweren: wat op het eerste gezicht een belachelijk motief lijkt - een beetje muziek meer of minder! - wordt als men erover nadenkt, voor die oorlogsinvalide een levenskwestie ... Anders gezegd, onder de gegeven omstandigheden is de moord verklaarbaar, bijna onvermijdelijk.
-Maar ik zie niets van een dergelijke situatie op de Quai de la Gare.
-Toch moet die bestaan, tenminste in de geest van degene die Léonard Lachaume vermoord heeft. Afgezien van pathologische gevallen, die vrij zelden voorkomen, pleegt een mens alleen maar een moord als hij daar zeer bepaalde, dwingende redenen voor heeft.
-En heeft u zo'n reden in ons geval?
-Ik heb er verschillende gevonden.
Maar de commissaris had opeens genoeg van dat komedie spelen waartoe hij zich had laten verleiden.
-Ik vraag u wel excuus ... zei hij zacht. Hij meende het oprecht.
-Waarvoor?
-Voor alles ... Het doet er ook niet veel toe. Terwijl ik zat te praten, kreeg ik opeens een idee. Als ik even mag opbellen, zullen we er misschien iets meer van begrijpen.
De magistraat schoof het toestel naar hem toe.
-Mag ik de Identificatiedienst van u? ... Hallo! ... Ja, met wie spreek ik? ... O, ben jij het, Moers? Met Maigret ... Ik heb het rapport ontvangen ... Ja ... Nee, dat niet, maar ik wilde je iets over de inventaris vragen ... Die is toch zeker compleet? ... Wat zeg je? ... Dat weet ik wel... Ik twijfel er geen ogenblik aan dat het met de grootste zorg gedaan is ... Ik wil er alleen maar helemaal zeker van zijn dat er niets over het hoofd gezien is ... De man die het overgetypt heeft zou bijvoorbeeld een regel overgeslagen kunnen hebben ... Heb je de originele lijst bij de hand? ... Haal die dan even ... Goed ... Wil je nu eens kijken of er geen kamerjas bij staat? ... Ik heb de lijst in mijn kamer nogal vlug doorgelopen en hij kon me ontgaan zijn ... Een kamerjas, ja ... Van een man, juist... Ik wacht wel... Hij hoorde Moers de lijst voor zichzelf oplezen. -Nee. Er wordt geen kamerjas in genoemd. Trouwens, ik ben er zelf geweest en ik heb er geen gezien ...
-Dank je, kerel.
De rechter en hij keken elkaar zwijgend aan. Tenslotte zei Maigret wat aarzelend, alsof hij niet zeker van zichzelf was:
-Misschien dat zoals de zaken nu staan een verhoor wat op zou leveren!
-Een verhoor van wie?
-Dat zit ik mezelf af te vragen.
En niet alleen omdat hij, zoals hij dat zelf soms noemde, het punt van de minst weerstand zocht. Er kwam vandaag ook een persoonlijke kwestie bij. Hij was ervan overtuigd dat Angelot zou eisen dat het verhoor in zijn kamer zou plaatsvinden. Misschien zelfs zou hij het persoonlijk willen afnemen. Het stuitte Maigret tegen de borst om de oude heer Lachaume op te roepen, die al zo weinig meer verschilde van de voorouders wier portret in het kantoor beneden hing. Hij zou bij zijn vrouw weggehaald moeten worden die bijna niet meer vervoerd kon worden. Hij was er zelfs niet zeker van of de oude Lachaume nog wel over al zijn geestvermogens beschikte. Zijn ogen schenen naar binnen te zien en Maigret vermoedde dat hij nog slechts in zijn herinneringen leefde.
Wat Catherine betreft, die zou bij een verhoor hevig agressief zijn, want zij was een vrouw die maar door éen gedachte beheerst werd en daar nooit los van zou komen. Ze zou alleen ontkennen, zelfs wat zonneklaar was, spottend met iedere logica. Men hoefde haar gebochelde gestalte maar te zien, haar schrille stem te horen. Jean-Paul kende hij niet; hij had geen gelegenheid gekregen hem te zien, omdat men hem zo snel mogelijk weggewerkt had naar het lyceum.
De knaap had hem onbewust kostbare gegevens kunnen verschaffen, maar Maigret kon zich de tegenzin van de rechter-commissaris voorstellen om een kind wiens vader twee nachten tevoren gestorven was, met allerlei
vragen te bestoken. Bleven over Armand en Paulette. Tegen de keuze van Armand pleitten zijn epileptische aanvallen. Zou hij, wanneer hij in het nauw gedreven werd, niet licht een toeval krijgen, echt of gesimuleerd?
-Ik geloof dat we Paulette Lachaume het best konden verhoren, besloot hij tenslotte met een zucht.
-Heeft u haar bepaalde vragen te stellen?
-Een paar ja. De rest komt al pratende wel.
-Wilt u dat ik haar advocaat waarschuw?
Radel moest er bij zijn, natuurlijk. Bij Angelot zou alles precies volgens de regels gaan. Niet zonder weemoed dacht Maigret aan zijn eigen kamer en aan de andere dingen die hij missen zou, zijn vaste gewoonten en aanwensels, zoals het boven laten brengen, op een bepaald moment, van sandwiches met bier of koffie, of zich te laten vervangen door een der inspecteurs die dan, alsof hij nog van niets wist, weer helemaal van voren af aan begon.
In een niet zo heel verre toekomst zou dit alles tot het verleden behoren en zou het werk van Maigret gedaan worden door welopgevoede mensen met hun zak vol diploma's, zoals Angelot.
-Ik heb hem vanmorgen nog opgebeld, bekende de commissaris.
De rechter fronste zijn wenkbrauwen.
-Over dit verhoor?
Hij stond klaar om zijn prerogatieven te verdedigen. -Nee. Om hem twee dingen te vragen die ik u zojuist verteld heb. Ik wilde de familie Lachaume liever niet lastig vallen, daarom heb ik hem maar opgebeld.
-Wilt u mij met het kantoor van mr. Radel verbinden, alstublieft... Radel, ja ... Ben je daar, André? ...
De vorige dag, op de Quai de la Gare, had Maigret de beide mannen elkaar niet bij de naam horen noemen.
-Zeg, ik heb commissaris Maigret hier bij me ... Het onderzoek is nu zover, dat het nodig schijnt om enkele verhoren af te nemen ... Bij mij ja, natuurlijk ... Nee! Het ligt niet in mijn bedoeling om de oude mensen lastig te vallen ... Die ook niet, nee ... Tenminste nog niet direct... Wat zeg je? ... Wat zegt de dokter? ... O ...
Paulette Lachaume, ja... Bij voorkeur in de morgenuren ... Goed ... Dan wacht ik je telefoontje af ... Hij legde de hoorn neer, meende te moeten verklaren:
-We hebben samen rechten gestudeerd... Ik hoor van hem dat Armand Lachaume op bed ligt... Hij heeft gisteravond een vrij ernstige aanval gehad . .. De dokter is erbij geroepen en hij is vanmorgen weer geweest...
-En Paulette?
-Radel zal me terugbellen. Hij hoopt op het eind van de morgen met haar hier te komen.
De rechter kuchte verlegen, speelde met zijn briefopener.
-Het is juister, zoals de zaken op het ogenblik staan, dat ik de vragen stel en dat u alleen tussenbeide komt wanneer dat strikt nodig is ... Ik hoop dat u daar geen bezwaar tegen heeft?
Maigret had een massa bezwaren, maar wat voor zin had het daarover te spreken?
-Zoals u wenst...
-Ik zou het daarentegen normaal vinden wanneer u mij vóór u hier komt, een briefje gaf met de punten waar ik dieper op in moet gaan naar uw mening.
Maigret knikte.
-Alleen maar een paar woorden, op een stukje papier. Helemaal zonder officieel karakter.
-Natuurlijk.
-Heeft u nog inlichtingen ontvangen over de overleden vrouw van Léonard Lachaume?
-Die moest voor hetzelfde doel dienen als de dochter van Zuber.
-Dat wil zeggen?
-Om het huis op de Quai en de biscuitfabriek nog een tijd in het leven te houden, als men tenminste van leven spreken kan. Ze waren ook van ongeveer gelijke afkomst. Haar vader is een vroegere ploegbaas die in het bouwbedrijf fortuin gemaakt heeft. De bruidsschat is gebruikt om de gaten te stoppen.
-En de erfenis?
-Er is geen erfenis, want de vader leeft nog en hij kan nog wel heel lang leven.
Eerst Léonard. Daarna Armand.
Had dat hardnekkig pogen om een zaak, die volgens alle economische wetten allang ter ziele had moeten zijn, drijvende te houden niet iets ontroerends? Had dat niet ergens iets gemeen met de daad van die oorlogsinvalide die zijn buurman neergeschoten had, omdat die hem van de vroege morgen tot de late avond kwelde met zijn schetterende radio? Maigret had dat geval niet zo maar aangehaald. Hij had tegenover de rechter-commissaris een rol zitten spelen, zeker, maar niettemin was hij in de grond eerlijk tegenover zichzelf gebleven.
-Met Angelot... Ja ... Wat zei ze? ... Hoe lang zou dat duren, denk je? ... Tegen half twaalf? ... Goed ... Welnee! In mijn kamer...
Was Radel zo bang dat het verhoor in Maigrets kamer zou plaatsvinden? Angelot had hem gerustgesteld, op een toon van: Bij mij gaat het allemaal correct... De commissaris zuchtte terwijl hij opstond:
-Ik zal zorgen dat ik even voor half twaalf hier ben.
-Vergeet u niet de vragen op te schrijven die ...
-Ik zal erom denken.
De arme Pastoor zat nog altijd vol lijdzaamheid tussen zijn twee bewakers op de bank te wachten tot 'zijn' rechter hem zou willen ontvangen. Maigret gaf hem een knipoogje in het voorbijgaan en toen hij in zijn kamer kwam, gooide hij met een slag de deur achter zich dicht.
Zwaar met zijn ellebogen op zijn bureau steunend en met zijn linkerhand onder zijn hoofd schreef hij enkele woorden op, terwijl hij kleine trekjes aan zijn pijp deed, bleef toen een tijd lang naar de blauwe rechthoek van het raam staren.
Zoals op de dag vóór een tentamen, in die twee jaar waarin hij medicijnen gestudeerd had, had hij alle rapporten nog eens doorgelezen en die inventaris zelfs driemaal, zodat hij dat ding nu niet meer zien kon. Toch vergeleek hij zichzelf minder met een student dan met een bokser die binnen een uur, misschien over enkele minuten reeds, zijn reputatie, zijn carrière op het spel gaat zetten en toegejuicht, maar ook uitgejouwd kan worden. Zeker, de vergelijking was niet helemaal juist. Angelot had geen enkele invloed op zijn carrière die in ieder geval weldra met pensioen zou eindigen. En de journalisten zouden niets te weten komen van wat zich binnen de vier muren van een kamer in het Paleis van Justitie zou afspelen. Er was dus geen sprake van toejuichingen. Alles wat Maigret riskeerde, was een berisping en, in de toekomst, de ironische of meewarige blikken van een aantal jonge magistraten aan wie Angelot de geschiedenis ongetwijfeld zou vertellen. — Zeg, heb je dat gehoord van die Maigret met zijn fijne speurdersneus...
Toen hij in zijn kamer teruggekomen was, had hij eerst Lucas geroepen om hem instructies te geven en alle beschikbare inspecteurs waren op dat moment bezig met benenwerk, zoals ze dat noemden, in de omgeving van het Palais-Royal ditmaal, ze ondervroegen winkeliers, krantenverkopers, zochten de mensen die zondagavond in Chez Marcel beneden gegeten en door de ramen mogelijk iets gezien hadden, op hun kantoor of in hun woning op.
Toch ging het maar om een heel klein detail, dat echter op het laatste moment heel belangrijk kon worden, ja zelfs beslissend kon blijken.
Maigret had zijn vragen opgeschreven, maar daar hij vond dat zijn schrift niet duidelijk genoeg was, had hij ze nog eens overgeschreven. Om tien minuten over elf had hij het papiertje, niet zonder aarzeling, in een enveloppe gestoken en naar het Paleis van Justitie laten brengen.
Het was uit sportiviteit dat hij zo handelde. Zodoende gaf hij Angelot de tijd om zich te prepareren terwijl hij zelf zijn kaarten blootlegde.
Hij deed het trouwens niet zo zeer uit edelmoedigheid als wel om op het laatste moment binnen te kunnen komen en zo een nieuw gesprek met de rechter vóór het verhoor te vermijden.
-Als er voor mij gebeld wordt, dan ben ik er niet, behalve als het een van onze eigen mensen is.
Voor Paulette verscheen, wilde hij niet meer met de rechter spreken, zelfs niet per telefoon. En nu liep hij in zijn kamer heen en weer, bleef een ogenblik stilstaan om naar de staalgrijze Seine te kijken en naar de zwarte mieren die op de Pont Saint-Michel krioelden en tussen de autobussen door wriemelden.
Af en toe deed hij zijn ogen dicht, om het huis op de Quai de la Gare beter voor zich te zien en enkele malen sprak hij in zichzelf. Tien minuten voor half twaalf, zeven minuten, vijf minuten ...
-Ik ga daarheen, Lucas. Als er nieuws is, laten ze me dan waarschuwen en zorgen dat ze mij persoonlijk even te spreken krijgen.
Terwijl de zware gestalte van de commissaris zich langzaam verwijderde, vormde Lucas met zijn lippen een lelijk woord, dat men echter niet hoorde. Van verre zag Maigret mr. Radel al, die met Paulette Lachaume op de kamer van de rechter afstevende. De jonge vrouw droeg een mantel van beverbont en een klein hoedje van hetzelfde bont, en ze kwamen bijna tegelijk met zijn drieën binnen, wat de rechter de wenkbrauwen deed optrekken. Verbeeldde hij zich dat Maigret oneerlijk spel gespeeld had door van tevoren contact te zoeken met Paulette en haar raadsman? Radel stelde hem, zonder dat hij het zelf wist, gerust.
-Hé! Liep u achter ons?
-Ik ben binnendoor gekomen.
De rechter was opgestaan, zonder echter zijn bezoekster tegemoet te treden.
-Het spijt me, mevrouw, dat ik u heb moet oproepen ...
Ze was zeer vermoeid, dat zag men aan haar vale teint en de kringen om haar ogen. Ze zei zacht, terwijl haar ogen werktuiglijk een stoel zochten:
-Ik begrijp het wel...
-Neemt u plaats, alstublieft. U ook, meneer Radel... De beide mannen tutoyeerden elkaar niet meer en schenen nooit anders dan strikt zakelijk contact met elkaar gehad te hebben.
-Ik geloof dat u commissaris Maigret al kent, mevrouw ...
-Wij hebben elkaar op de Quai de la Gare al gezien, ja...
Hij wachtte tot Maigret ook ging zitten, bij de deur, een beetje op de achtergrond. Het duurde even eer iedereen zat. De rechter ging eindelijk ook weer zitten, vergewiste zich dat zijn secretaris klaar zat om het onderhoud stenografisch op te nemen, kuchte toen eens. Nu was het zijn beurt om verlegen te zijn, want ditmaal waren de rollen omgedraaid: nu was hij de hoofdpersoon, terwijl Maigret de toeschouwer, de getuige was geworden.
-Meneer Radel, sommige van mijn vragen zullen u, evenals uw cliënte, misschien vreemd voorkomen ... Maar ik geloof toch, dat het in haar eigen belang is dat ze er in volle openhartigheid op antwoordt, zelfs wanneer het haar privé-leven betreft...
Maigret zag met éen oogopslag aan haar, dat ze dat wel verwacht had. Ze zou dus niet voor verrassingen komen te staan. Radel had haar natuurlijk gewaarschuwd dat de politie zonder enige twijfel lucht gekregen had van haar verhouding met Sainval.
-De eerste van die vragen betreft ook u, meneer Radel, maar ik had graag dat mevrouw Lachaume mij antwoordde ... Wanneer heeft u behoefte gevoeld om een advocaat te nemen? ...
Radel stond op het punt om te protesteren. Een blik van zijn studievriend bracht hem tot andere gedachten en hij keerde zich naar zijn cliënte, die zich ook juist naar hem gewend had en schuchter fluisterde:
-Moet ik antwoorden?
-Dat is beter, ja.
-Drie weken geleden.
Toen Maigret naar het bureau keek, waar de rechter met opzet een aantal papieren uitgestald had, waaronder kopieën van de rapporten en de inventaris, zag hij dat de magistraat niet zijn briefje gebruikte maar dat de vragen op een ander vel waren overgeschreven. Van nu af aan wendde Angelot zich alvorens te spreken steeds naar zijn secretaris om zich ervan te vergewissen dat hij voldoende tijd had gekregen om het gesprokene op te nemen.
De sfeer was nog steeds neutraal, officieel, en men voelde nog niets van emotie in de lucht.
-Bij de dood van uw vader heeft zijn vaste notaris, mr. Wurmster de erfenis afgewikkeld, is het niet? En hij werd geassisteerd door mr. Tobias, een advocaat die ook de advocaat van uw vader was?
Ze knikte bevestigend, maar hij wilde een duidelijk antwoord horen.
-Ja.
-Had u een reden, drie weken geleden, om u niet tot de advocaat van uw vader te wenden, tot mr. Tobias dus, maar tot een ander lid van de balie?
Radel kwam tussenbeide.
-Ik zie geen verband tussen deze vraag en wat er op de Quai de la Gare gebeurd is.
-Dat zult u aanstonds zien, meneer Radel. Ik verzoek uw cliënte mij te willen antwoorden.
En Paulette Lachaume, met nauwelijks verstaanbare stem:
-Ik geloof het wel.
-U bedoelt dat u een reden had om van advocaat te veranderen?
-Ja.
-Is het niet zo dat u een specialist wilde hebben? Radel wilde opnieuw protesteren, maar de rechter was hem voor.
-Met een specialist bedoel ik een advocaat die een bijzondere naam heeft wegens zijn successen op een bepaald terrein...
-Misschien.
-Was het in dit geval niet over een eventuele echtscheiding, dat u mr. Radel wenste te raadplegen?
-Ja-
-Was uw man daar, op dat moment, van op de hoogte?
-Ik had er niet met hem over gesproken.
-Kon hij een vermoeden hebben van uw plannen?
-Dat geloof ik niet.
-En uw zwager?
-Die ook niet, denk ik. Niet op dat moment.
-Heeft u aan het eind van de afgelopen maand geld gegeven voor de diverse betalingen?
-Ja-
-Heeft u de cheque die u gevraagd werd, zonder protest getekend?
-Ja. Ik hoopte dat het de laatste zou zijn. Ik had geen zin in ruzie.
-Was de eis tot echtscheiding al ingediend? -Ja.
-Wanneer precies heeft iemand bij u in huis de lucht gekregen van uw plannen?
-Dat weet ik niet.
-Maar iemand heeft er toch wel een vermoeden van gehad, tenminste de laatste dagen?
-Dat denk ik wel.
-Waar leidt u dat uit af?
-Uit het feit dat ik een brief, die mr. Radel me gestuurd had, niet ontvangen heb.
-Wanneer had u die brief moeten ontvangen?
-Vandaag voor een week.
-Wie krijgt altijd het eerst de post in handen?
-Dat was mijn zwager.
-Er is dus alle kans dat uw zwager de brief van mr.
Radel onderschept heeft. Had u de indruk dat er vanaf dat ogenblik iets veranderd was in de houding van de Lachaumes tegenover u? Ze aarzelde zichtbaar.
-Ik weet het niet zeker ...
-Had u wel dat gevoel?
-Het leek me dat mijn man mij ontliep. Op een avond toen ik thuiskwam ...
-Wanneer?
-Vrijdag jongstleden.
-Vertelt u maar verder. U zei dat u jongstleden vrijdag toen u thuiskwam ... Hoe laat was dat?
-Zeven uur 's avonds... Ik had boodschappen in de stad gedaan ... Toen ik in de salon kwam zaten ze daar allemaal...
-Was de oude Catherine er ook bij? -Nee.
-Uw schoonouders zaten er dus, Léonard en uw man. Zat Jean-Paul er ook?
-Die heb ik niet gezien. Ik denk dat hij op zijn kamer was.
-En wat gebeurde er toen u binnenkwam?
-Niets. Meestal kwam ik later thuis. Ze verwachtten me niet en ze zwegen opeens. Ik had het gevoel dat ik stoorde. Mijn schoonmoeder at die avond niet aan tafel, maar ging direct naar boven naar haar slaapkamer ...
-Tot voor kort sliep Jean-Paul, als ik mij niet vergis, op de eerste verdieping, op de kamer naast zijn vader, die vroeger de kamer van zijn moeder was .. . Wanneer is hij naar de tweede verdieping verhuisd, bij die drie oude mensen?
-Een week geleden.
-Heeft de jongen zelf die verandering voorgesteld?
-Nee. Hij wilde niet.
-Was het een idee van uw zwager?
-Ja. Hij wilde die slaapkamer van Jean-Paul als zitkamer voor zichzelf inrichten om zich daar na het eten terug te trekken.
-Werkte hij 's avonds nog wel eens? -Nee.
-En wat vond u ervan?
-Ik maakte me ongerust.
-Waarom?
Ze keek haar advocaat aan. Deze stak nerveus een sigaret op. Maigret, die onbeweeglijk in zijn hoekje zat, had graag zijn pijp aangestoken die hij, gestopt en wel, in zijn zak had, maar hij durfde niet.
-Ik weet het niet. Ik was bang ...
-Bang waarvoor?
-Niets bepaalds ... Ik had het liefst gehad dat het allemaal zonder scènes en zonder ruzie gegaan was, zonder tranen of smeekbeden ...
-U bedoelt uw echtscheiding?
-Ja. Ik wist dat het voor hen een ramp was . ..
-Omdat u, sedert uw huwelijk, het huishouden drijvende hield. Zo is het toch?
-Ja. Ik was trouwens van plan om een bepaalde som voor mijn man achter te laten. Daar had ik met mr. Radel over gesproken. Maar ik wilde graag het huis uit zijn vóór Armand de papieren ontving . ..
-Was Jacques Sainval op de hoogte?
Ze knipte even met de ogen, maar gaf verder geen enkel blijk van verrassing, zei alleen maar:
-Natuurlijk ...
De rechter bewaarde een ogenblik het stilzwijgen, met zijn blik op zijn aantekeningen gericht. Voor hij, niet zonder een zekere plechtigheid, verder ging, wierp hij onwillekeurig een blik op Maigret.
-Dus het was zo, mevrouw Lachaume, dat uw vertrek zowel voor de familie als voor de biscuitfabriek, onherroepelijk de ondergang betekende?
-Ik heb u gezegd dat ik geld voor hen zou achterlaten.
-En was dat zo veel, dat ze het lang konden uithouden?
-In ieder geval een jaar.
Maigret herinnerde zich was er in de koperen plaat gegraveerd stond: Opgericht in 1817.
Anderhalve eeuw bijna. Wat was daarbij vergeleken een jaar? Anderhalve eeuw lang hadden de Lachaumes stand gehouden en ineens, omdat Paulette een op geld beluste journalist ontmoet had ...
-Heeft u een testament gemaakt? -Nee.
-Waarom niet?
-In de eerste plaats omdat ik geen familie heb. En in de tweede plaats omdat ik van plan was te hertrouwen, zodra dat mogelijk was.
-Er wordt in uw huwelijkscontract zeker bepaald dat het vermogen naar de langstlevende der echtgenoten gaat?
-Ja.
-Hoelang bent u al bang?
Radel trachtte haar te waarschuwen dat ze op haar hoede moest zijn, maar te laat, want ze antwoordde al zonder het gevaar te beseffen.
-Ik weet niet... Een paar dagen ...
-En waarvoor was u bang?
Ditmaal begreep ze het gevaar en men zag haar vingers zich krampachtig samentrekken en haar gezicht angst uitdrukken.
-Ik begrijp niet waar u heen wilt. Waarom ondervraagt u mij, en niet hen?
Maigret voelde dat het nodig was om de aarzelende rechter een aanmoedigende blik toe te werpen.
-Stond uw besluit om te scheiden vast? 

-Ja.
-Had geen enkel argument van de Lachaumes u daarvan kunnen weerhouden?
-Nee. Ik heb mezelf lang genoeg opgeofferd ...
Bij uitzondering klonk dit woord in de mond van een vrouw niet overdreven. Hoelang had ze zich, nadat ze eenmaal getrouwd was, nog illusies kunnen maken omtrent de rol die ze in het patriciërshuis op de Quai de la Gare speelde?
Ze was niet in opstand gekomen. Ze had haar best gedaan om de zaak weer op de been te helpen, om tenminste alle gaten te stoppen en te voorkomen dat de zaak definitief ineenstortte.
-Hield u van uw man?
-In het begin dacht ik dat.
-Heeft u ooit betrekkingen van meer intieme aard met uw zwager gehad?
De rechter las die vraag slechts met tegenzin op en hij nam het Maigret kwalijk, dat hij hem die liet stellen. Toen zij aarzelde, voegde hij eraan toe:
-Heeft hij geen pogingen in die richting gedaan?
-Eén keer, lang geleden ...
-Een jaar na uw huwelijk? ... Twee jaar? ... Drie jaar?...
-Een jaar ongeveer, toen ik op mijn eigen kamer ging slapen.
-Heeft u Léonard toen afgewezen?
-Ja.
De stilte die volgde was ernstiger, benauwender dan de vorige. De sfeer was geleidelijk aan veranderd en men voelde dat van nu af ieder woord van gewicht was, dat men een verschrikkelijke waarheid naderde, waarover niemand nog gesproken had.
-Wie gebruikt de lakens die met uw voorletter gemerkt zijn?
Ze antwoordde te snel. Radel kreeg geen tijd om haar voor de valstrik te waarschuwen.
-Ik, natuurlijk.
-Niemand anders?
-Ik geloof het niet. Misschien mijn man, soms.
-Uw zwager niet?
Toen ze bleef zwijgen, herhaalde hij:
-Uw zwager niet?
-In normale omstandigheden niet.
-Waren er genoeg lakens in huis voor alle bedden van de familie?
-Dat denk ik wel.
-Heeft u aan Jacques Sainval verteld dat u bang was? Ze begon onzeker te worden, ze wist niet meer waar ze kijken moest en haar vingers waren zo krampachtig ineengestrengeld dat de knokkels wit werden.
-Hij wilde dat ik onmiddellijk van de Quai de la Gare weg zou gaan ...
-Waarom deed u dat niet?
-Ik wachtte tot alle papieren voor de scheiding klaar waren. Dat zou nog maar twee of drie dagen duren ...
-Dus, zonder het overlijden van uw zwager zoudt u vandaag of morgen uit huis gegaan zijn?
Ze zuchtte.
-Is het in de afgelopen week wel eens in u opgekomen dat men zou kunnen proberen uw vertrek te verhinderen?
Ze keerde zich naar haar advocaat.
-Heeft u een sigaret voor me? ... Angelot hield aan:
-uw vertrek met alle middelen te verhinderen?
-Ik weet het niet meer. U maakt me helemaal in de war . ..
Ze stak haar sigaret aan, borg haar aansteker weer in haar tas.
-Heeft Sainval u niet aangeraden om op uw hoede te zijn, vooral nadat u geconstateerd had dat uw zwager u volgde?
Ze hief met een snelle beweging het hoofd op.
-Hoe weet u dat?
-Wanneer is hij u gevolgd?
-Eergisteren.
-Was dat de eerste keer?
-Dat weet ik niet zeker. Jongstleden donderdag meende ik dat ik hem op de Quai de Bourbon zag ...
-Was u toen in het appartement van die vriend van Sainval?
Ze keek met een verwijtende blik naar Maigret, alsof ze wist dat al die ontdekkingen van hem kwamen.
-Had Léonard uw wagen genomen?
-Daar had hij mijn toestemming voor . . .
-En heeft u hem vanuit het raam voorbij zien rijden?
-Hij reed heel langzaam en hij keek langs de gevel naar boven . ..
-En heeft Sainval u bij die gelegenheid een pistool gegeven?
-Meneer ...
Radel hief zijn hand op, stond op van zijn stoel.
-Nu we bij dit punt aangeland zijn, verzoek ik u een kort onderhoud met mijn cliënte te mogen hebben.
De blikken van de rechter en van Maigret ontmoetten elkaar. Maigret knikte onmerkbaar.
-Op voorwaarde, dat het ook werkelijk kort is. U kunt van deze kamer gebruik maken.
Hij gaf zijn secretaris een wenk. De drie mannen gingen naar de gang waar Maigret zonder tijd te verliezen zijn pijp aanstak. Ze liepen naast elkaar op en neer, de rechter en hij, tussen de mensen, want het was druk in de gang, terwijl de secretaris op de bank bij de deur was gaan zitten.
-Gelooft u nog altijd niet, meneer Maigret, dat men in de kamer van de rechter-commissaris dezelfde resultaten, en zonder geschreeuw of met de vuist op tafel slaan of ander dramatisch gedoe, kan bereiken als op de Quai des Orfèvres?
Wat voor zin had het hem te antwoorden, dat hij niets anders gedaan had dan de vragen oplezen die hij, Maigret, voor hem opgesteld had?
-Als alles gebeurd is zoals ik het nu begin te zien, zal Radel haar zeker aanraden te bekennen ... Dat is haar belang... Dat had hij van het begin af aan van haar moeten eisen ... Tenzij ze hem niet de volle waarheid opgebiecht heeft... Denkt u eens even in dat ze niet op mijn vragen geantwoord had, of dat ze had durven liegen. Dan hadden we er ook raar voor gestaan! Maigret tikte hem op zijn arm, want hij ontdekte opeens vrijwel aan het eind van de lange gang iemand die zich onzeker voortbewoog. Het was Armand Lachaume die kennelijk de weg niet kon vinden in de doolhof van het Paleis van Justitie en de opschriften op de deuren bestudeerde.
-Heeft u hem gezien? We kunnen maar beter naar binnen gaan voordat...
Lachaume had hen nog niet opgemerkt en de rechter trad, na op zijn eigen deur geklopt te hebben, de kamer binnen, gevolgd door Maigret en de secretaris.
-Neemt u mij niet kwalijk. Door onvoorziene omstandigheden moet ik wel...
Paulette Lachaume die stond toen ze binnenkwamen, ging weer zitten, bleker maar kalmer dan zoëven, het leek of ze opgelucht was. Radel scheen klaar te staan om een pleidooi te houden. Op het ogenblik dat hij het woord wilde nemen, ging de telefoon. De rechter nam de hoorn op, luisterde, schoof het toestel naar de commissaris toe.
-Het is voor u.
-Met Maigret, ja ... Twee mensen die de auto gezien hebben? ... Mooi! ... En de beschrijving klopt? ... Dank je. Nee ... Tot straks.
Hij legde de hoorn neer en deelde op effen toon mee:
-Léonard Lachaume stond eergisteren voor het restaurant in het Palais-Royal.
Mr. Radel haalde zijn schouders op alsof die dingen van nu af aan van geen belang meer waren. Maar als het verhoor anders gelopen was, zou het toch een waardevolle inlichting geweest zijn.
-Mijn cliënte is bereid om u de gehele waarheid te vertellen en u zult zien dat die voor anderen belastender is dan voor haar. U zult ook begrijpen, en ik had graag dat dit schriftelijk vastgelegd werd, dat ze tot nog toe gezwegen heeft, niet om de verantwoordelijkheid voor haar daden te ontlopen, maar uit deernis met de familie waarvan ze verscheidene jaren deel uitgemaakt heeft... Een jury zal te zijner tijd moeten uitspreken hoe zij erover denkt. Wij behandelen hier niet de zaak van de Lachaumes, maar zij, die hen beter kent dan wij, kon voor hen nog verzachtende omstandigheden laten gelden, enkele dagen lang althans ...
Hij ging met een voldaan gezicht weer zitten en trok zijn das recht.
Paulette Lachaume die niet wist hoe ze moest beginnen, vertelde:
-Ik was al een week lang bang, het begon met die onderschepte brief en vooral nadat ik Léonard op de Quai de Bourbon gezien had ...
In zijn kamer op de Quai des Orfèvres zou Maigret haar de moeilijke bekentenis bespaard hebben, want hij zou het verhaal van het gebeurde gegeven hebben en zij had alleen maar behoeven toe te stemmen of hem zo nodig te verbeteren.
-Gaat u verder, mevrouw ...
Ze was niet gewend te spreken in tegenwoordigheid van een stenograaf die haar woorden optekende. Ze voelde zich geremd. Ze zocht naar haar woorden en Maigret moest zich herhaaldelijk geweld aandoen om niet in te grijpen. Hij had vergeten zijn pijp te doven en hij rookte verder zonder dat hij het zelf bemerkte.
-Vooral voor Léonard was ik bang, want hij was degene die de firma tot iedere prijs in stand wilde houden ... Op een keer, lang geleden, toen ik aarzelde om hem een groter bedrag dan anders te geven hield hij een beschouwing tegen me waarin hij grote bedrijven vergeleek met oude adellijke families ...
We hebben niet het recht, zei hij met een streng gezicht, om een zaak zoals de onze op te geven... Ik zou alles doen om te voorkomen dat het zo ver kwam .. ' Dat schoot me onlangs weer te binnen ... Ik heb toen op het punt gestaan om onmiddellijk het huis uit te gaan zonder iets te zeggen, en een kamer in een hotel te nemen totdat de scheiding uitgesproken was ...
-En wat heeft u daarvan teruggehouden?
-Dat weet ik niet. Ik wilde het spel tot het eind toe zo eerlijk en zo correct mogelijk blijven spelen ... Ik kan het moeilijk uitleggen ... Je moet jaren lang in dat huis gewoond hebben om het te kunnen begrijpen ... Armand is een zieke en een zwakkeling die helemaal onder de invloed van zijn broer staat... Van Jean-Paul was ik gaan houden ... In het begin hoopte ik zelf kinderen te krijgen... Zij hoopten het ook, ze keken maar steeds naar me of het nog niet zover was ... Ze vonden het heel erg dat ik kinderloos bleef ... Ik vraag me af, of Léonard daarom niet...
Ze veranderde van onderwerp.
-Het is waar dat Jacques me een pistool gegeven heeft... Ik wilde het niet aannemen ... Ik was bang dat iemand het zou vinden... 's Avonds legde ik het op mijn nachtkastje en overdag bewaarde ik het in mijn handtas...
-Waar is het nu?
-Ik weet niet wat zij ermee gedaan hebben. Het was allemaal zo vreselijk verward, het was net een afschuwelijke droom, daarna ...
-Vertelt u ons eerst eens wat daarvoor gebeurd is.
-Ik kwam tegen twaalven thuis... Misschien half twaalf ... Ik heb niet op de tijd gelet... Ik had besloten dat het in ieder geval op éen na de laatste nacht zou zijn ... Ik schrok toen ik de deur van Léonards slaapkamer open zag gaan ... Hij keek me na toen ik in mijn kamer ging zonder iets te zeggen, zonder me goedenacht te zeggen, en dat gaf me een angstig gevoel... Toen ik in nachtgewaad naar de badkamer ging zag ik licht onder zijn deur ... Toen werd ik nog banger ... Het was misschien een voorgevoel... Ik wilde eerst opblijven, in een stoel gaan zitten en in het donker wachten tot het weer dag werd ...
-Heeft u uw slaaptablet niet ingenomen?
-Nee. Dat durfde ik niet... Tenslotte ben ik gaan liggen, met het pistool binnen mijn bereik en vastbesloten om niet in slaap te vallen. Ik lag met mijn ogen open en luisterde scherp naar de geluiden in huis . ..
-Hoorde u hem komen?
-Het duurde meer dan een uur... Ik geloof dat ik een ogenblik ingedommeld ben... Toen hoorde ik de vloer van de gang kraken ... Ik ging overeind in bed zitten ...
-Had u uw kamer niet op slot gedaan?
-Er is geen sleutel op de deur, evenmin als op de meeste deuren in huis, en het slot werkte allang niet meer ... Ik kreeg de indruk dat iemand de knop omdraaide en toen ben ik heel zacht opgestaan en tegen de muur gaan staan, een meter van het bed ...
-Was het licht in de gang aan?
-Nee. Er kwam iemand naar binnen. Ik zag niets. Ik was bang om te vlug te schieten, want ik wist zeker dat als ik miste ...
Ze kon niet meer blijven zitten. Ze ging staande verder, met haar gezicht niet meer naar de rechter, maar naar Maigret:
-Ik hoorde iemand ademhalen. Hij kwam dichterbij en raakte me bijna aan. Ik weet zeker dat hij zijn arm ophief om te slaan op de plaats van het bed waar mijn hoofd had moeten liggen. Toen heb ik afgedrukt zonder dat ik het zelf wist...
Maigret had zijn wenkbrauwen gefronst. Hij was opeens vergeten dat hij zich bij zijn superieur bevond en vroeg:
-Mag ik even?
Hij wachtte het antwoord niet af, ging verder:
-Wie heeft het licht aangedraaid?
-Ik niet... Ik kan het mij in ieder geval niet herinneren ... Ik ben naar de gang gehold ... Ik wist niet waar ik heen ging, ik zou beslist in mijn nachthemd de straat op gerend zijn ...
-Tegen wie bent u toen op gelopen?
-Tegen mijn man... Ik denk dat hij het licht aangedraaid heeft...
-Was hij helemaal aangekleed?
Ze keek hem aan met grote ogen. Ze dacht even ingespannen na als om zich een duidelijk beeld voor de geest terug te halen, en zei toen:
-Ja... Dat is mij toen niet opgevallen ...
-En wat gebeurde er toen?
-Ik moet gegild hebben... In ieder geval herinner ik me dat ik mijn mond open deed om het te doen ... Toen ben ik flauw gevallen ... Pas later is de nachtmerrie begonnen ... Mijn schoonvader was naar beneden gekomen ... Catherine ook ... Haar stem klonk steeds overal boven uit... Ik hoorde haar vanuit de verte Jean-Paul wegsturen, terug naar boven, naar zijn kamer ... Ik zag Armand uit mijn slaapkamer komen met een grote Engelse sleutel...
-De sleutel waarmee Léonard geprobeerd had u te slaan...
-Dat denk ik... Ze bevalen mij te zwijgen, op te houden met kreunen ...
-Wie, ze?
-Mijn schoonvader ... Die heks van een Catherine . .. Zij vooral! ... Zij heeft ook opgemerkt dat er bloed op mijn laken zat, want Léonard was dwars over het opengeslagen bed gevallen ...
-Schenen ze verwonderd over wat er gebeurd was? vroeg de rechter-commissaris op zijn beurt.
-Zo zou ik het niet noemen ... Ontzet, maar niet verwonderd ... Ze schenen mij als de boosdoener te beschouwen ... De rechter ging voort:
-En zijn ze toen met die ladder en die ruit bezig geweest?
-Nee.
Maigret hernam het woord.
-Vergeet u niet, dat er tegen tien uur 's avonds iemand gezien is, Léonard waarschijnlijk, die bezig was de glasscherven op de muur stuk te slaan... Omstreeks diezelfde tijd moet de ladder tegen de vensterbank gezet zijn om daar sporen op te maken, en moet de ruit met zeep ingesmeerd en ingedrukt zijn ...
Zij zuchtte:
-Dat denk ik ook ... Radel begon:
-U ziet, heren, dat mijn cliënte ...
-Een ogenblik!
De stem van de rechter klonk streng, kortaf.
-Wie heeft u gevraagd om te zwijgen en het te doen voorkomen of er een inbreker geweest was?
-Niemand in het bijzonder.
-Het spijt me, maar dat begrijp ik niet.
Dat was typisch Angelot! Men had hem volgestopt met theorieën en de waarheid had zich maar naar die theorieën te schikken, die moest in dit of dat hokje onder te brengen zijn!
Paulette antwoordde vinnig, zonder er zich om te bekommeren dat ze de magistraat tegen zich innam:
-Je kan wel zien dat u die nacht niet meegemaakt heeft! ... Ik wist niet meer wat werkelijkheid was en wat niet... Ik herinner me bijvoorbeeld, zonder dat ik er zeker van ben of dat werkelijk gebeurd is, dat ik Catherine hoorde schreeuwen:'- De ramen!'
Want in het begin hadden ze overal het licht aangedraaid. Er zijn geen luiken voor de ramen, alleen maar gordijnen, die niet helemaal sluiten... Ze heeft overal het licht uit laten doen ... Zij heeft ook een zaklantaarn gevonden, in de keuken, geloof ik... Toen is ze teruggekomen met een emmer ...
'- U kunt beter maar naar bed gaan, meneer Armand ... U ook, meneer Félix ...'
Maar ze gingen geen van tweeën. Op een ander moment vroeg ik om een glas cognac, maar dat wilden ze me niet geven want ik mocht de volgende morgen niet naar drank ruiken, zeiden ze ...
-Wat is er die volgende morgen gebeurd? Is Jean-Paul op de hoogte gebracht?
-Nee! Ze hebben hem verteld dat zijn oom een toeval had gehad ... Toen hij beweerde dat hij een schot gehoord had, heeft iedereen verzekerd dat hij het geluid van een trein of van een auto op de Quai in zijn slaap had gehoord ...
Toen hij weg was, naar school, hebben ze een soort van repetitie gehouden ...
Ze keek haar advocaat aan. Wilde ze eraan toevoegen dat ze hem opgebeld had om hem advies te vragen? Gaf hij haar een teken dat ze moest zwijgen? Sedert enkele ogenblikken volgde Maigret het gesprek niet meer, want hij luisterde scherp naar een licht schurend geluid tegen de deur.
Paulette wilde haar verhaal voortzetten, toen er plotseling een knal weerklonk gevolgd door snelle voetstappen en rumoer van stemmen.
De vijf personen in de kamer van de rechter zaten op hetzelfde ogenblik verstijfd, alsof het wassen beelden waren.
Er werd geklopt. Maigret stond, als eerste, langzaam op en alvorens de deur te openen zei hij zacht tegen Paulette:
-Ik geloof dat uw man dood is.
Armand lag uitgestrekt op de stoffige vloer. Hij had zich, met de loop in zijn mond, een kogel door het hoofd geschoten en enkele centimeters van zijn krampachtig gesloten hand lag een 6.35 mm pistool. Toen keek Maigret naar de jonge vrouw die roerloos op haar stoel zat, de advocaat die wat bleker geworden was, de magistraat die nog niet wist welke houding hij moest aannemen. Hij zei alleen maar:
- U heeft mij zeker niet langer nodig? Zwijgend ging hij de kamer uit, de lange gang door naar de kleine deur die toegang gaf tot de Centrale Recherche. Misschien, als het verhoor daar plaats had gehad, dat alles anders gelopen zou zijn. Paulette Lachaume had bekend zoals het behoorde. En haar man was gestorven, ook zoals het behoorde. Wie weet of het voor beiden zo niet het beste was? Nu waren er nog slechts drie oude mensen in het huis op de Quai de la Gare, en de afstammeling van de Lachaume van 1817 zat op het internaat van een lyceum. Onmiddellijk toen Maigret zijn kamer binnentrad, kwam Lucas uit het aangrenzend vertrek te voorschijn met een vraag op de lippen. Maar de commissaris had de telefoon al opgenomen om het nummer in de Rue Francois Ier aan te vragen. Véronique, die nog moeite genoeg zou hebben om zich in het onvermijdelijke te schikken, had er wel in de eerste plaats recht op om op de hoogte gebracht te worden.

Maigret en de miljoenen erfenis
content001.xhtml
content002.xhtml