Er klonk opeens een doordringend gerinkel niet ver van zijn hoofd en Maigret begon onrustig te bewegen, gemelijk, een beetje geschrokken, en een van zijn armen zwaaide tastend boven de lakens in de lucht. Hij was zich bewust dat hij in zijn bed lag. Hij was zich ook bewust van de aanwezigheid van zijn vrouw, die helderder wakker was dan hij en in het donker bleef wachten zonder iets te durven zeggen. Maar waar dat doordringende, irriterende, onverbiddelijke geluid vandaan kwam, daarin vergiste hij zich, een paar seconden althans. En het was altijd 's winters, bij heel koud weer, dat hij zich op die manier vergiste.
Hij dacht dat het de wekker was die afliep, hoewel vanaf de dag dat hij getrouwd was geen wekker meer op zijn nachtkastje gestaan had. De oorzaak lag heel ver in het verleden: in zijn kinderjaren, toen hij koorknaap was en 's morgens om zes uur de mis diende. Toch had hij dat ook in de lente gedaan, in de zomer en in de herfst. Waarom was de gedachte daaraan, die automatisch in hem opkwam, altijd verbonden met de herinnering van duisternis, van vorst, verstijfde vingers, het kraken van een ijslaagje op de straat onder zijn voetstappen?
Hij stootte zijn glas omver, zoals hem dat vaak overkwam, en mevrouw Maigret draaide het lampje aan het hoofdeinde aan op het moment waarop zijn hand de telefoon bereikte.
-Met Maigret... Ja...
Het was tien minuten over vieren en de stilte buiten was die bijzondere stilte van heel koude winternachten.
-Met Fumel, commissaris...
-Met wie?
Hij kon het niet goed verstaan. Het leek of degene die aan het andere eind van de lijn was door een zakdoek sprak.
-Met Fumel, van het XlVde arrondissement... De man dempte zijn stem alsof hij vreesde verstaan te zullen worden door iemand die zich in een aangrenzend vertrek bevond. Toen er geen reactie van de commissaris volgde, voegde hij eraan toe: -Aristide...
O, juist, Aristide Fumel. Maigret was nu helemaal wakker, en hij vroeg zich af waarom, voor de drommel, inspecteur Fumel van het XlVde arrondissement hem 's nachts om vier uur uit zijn slaap kwam halen. En ook waarom zijn stem zo geheimzinnig klonk, alsof niemand mocht weten dat hij telefoneerde.
-Ik weet niet of ik er goed aan doe met u op te bellen... Ik heb onmiddellijk mijn directe chef, de commissaris, gewaarschuwd... Hij zei dat ik het Parket op moest bellen en ik heb de dienstdoende substituut aan de lijn gehad...
Mevrouw Maigret, die toch alleen maar de antwoorden van haar man hoorde, stond al op, tastte met haar voeten naar haar pantoffels, trok haar gewatteerde peignoir aan en ging naar de keuken, waar men het water in de ketel hoorde lopen en daarop het gas hoorde aansteken.
-We weten eigenlijk niet goed wat we doen moeten, ziet u. De substituut heeft me opgedragen weer naar de plaats van het misdrijf terug te gaan en daar op hem te wachten. Ik heb het lijk niet zelf ontdekt, maar twee agenten die op de fiets hun ronde deden...
-Waar?
-Wat zegt u?
-Ik vraag, waar?
-In het Bois de Boulogne... Op de Route des Poteaux... Weet u die?... Hij komt uit op de Avenue Fortunee, vlakbij de Porte Dauphine... Het is een man van middelbare leeftijd... Van mijn leeftijd ongeveer... Voor zover ik erover heb kunnen oordelen heeft hij niets in zijn zakken, ook geen papieren... Ik heb het lijk niet verlegd, natuurlijk... Ik weet niet waarom, maar er leek me iets vreemds aan het hele geval en daarom wilde ik u liever even opbellen... - Maar de lui van het Parket kunnen dat maar beter niet weten...
-Dank je wel, Fumel...
-Ik ga er maar direct weer naar toe, voor het geval dat ze soms eens gauwer mochten komen dan ze gewend zijn...
-Waar ben je nu?
-Op het bureau in de Rue de la Faisanderie... Denkt u zelf nog te komen?
Maigret die nog in de warmte van zijn bed weggedoken lag, aarzelde.
-Ja.
-En wat zegt u dan?
-Dat weet ik nog niet. Ik verzin wel wat.
Hij voelde zich vernederd en moest zichzelf geweld aan doen om niet woedend te worden. Het was niet de eerste keer in het afgelopen half jaar. Mevrouw Maigret verscheen in de deuropening en drukte hem op het hart:
-Kleed je warm aan. Het vriest dat het kraakt. Toen hij het gordijn opentrok zag hij bloemen op de ruiten. De gaslantarens hadden een bijzondere schittering zoals men alleen ziet bij grote koude en er was geen levend wezen te zien op de Boulevard Richard-Lenoir. Er heerste een doodse stilte en er was slechts een raam waarachter licht brandde, in het huis tegenover hem, waar waarschijnlijk een zieke lag. Het was zover gekomen, dat men hen noodzaakte slinkse wegen te bewandelen! Men, dat was het Parket, de mensen van Binnenlandse Zaken, kortom, al die nieuwe wettenmakers met hun wetenschappelijke opleiding die zich in het hoofd gezet hadden om de wereld volgens hun bekrompen ideeen in te richten. De politie vormde, in hun ogen, een gering, eigenlijk ietwat onwaardig onderdeel van het grote raderwerk der Justitie, met een hoofdletter. Het was zaak, haar te wantrouwen, haar in het oog te houden, haar slechts een ondergeschikte rol te laten spelen. Fumel behoorde nog tot de oude garde, zoals Janvier, zoals Lucas en nog een stuk of twintig van Maigrets medewerkers, maar de anderen namen de nieuwe methoden en de nieuwe reglementen voor lief en dachten alleen maar aan examens doen om sneller promotie te kunnen maken. Arme Fumel, die nooit hoger had kunnen komen, omdat hij onmogelijk had kunnen leren zonder fouten te schrijven en een rapport op te stellen! De Officier van Justitie eiste dat hij, of een van zijn substituten, het eerst gewaarschuwd werd en wilde als eerste, vergezeld van een slaperige rechter-commissa-ris, op de plaats van het misdrijf aankomen en dan gaven de heren hun mening alsof ze hun hele leven niets anders gedaan hadden dan lijken vinden, en de misdadigers beter kenden dan wie ook. Wat de politie betreft... Die had alleen maar de opdrachten te vervullen die haar door de rechtercommissaris gegeven werden...
- U gaat dat en dat doen... - Die en die moet worden aangehouden en voorgeleid...
-En denkt u er wel aan dat er geen vragen gesteld mogen worden aan de verdachte! De regels moeten strikt in acht genomen worden...
En regels waren er in overvloed, elke week bracht het Staatsblad er weer nieuwe, die elkaar soms tegenspraken, zodat de heren er zelf niet uit wijs konden worden en duizend angsten uitstonden op fouten betrapt te zullen worden en zich aan protesten van advocaten te zullen blootstellen.
Wrevelig gestemd kleedde hij zich aan. Waarom had de koffie als hij zo uit zijn bed gehaald werd 's winters, altijd een bijzondere smaak? Het rook ook anders in huis, de lucht deed hem denken aan het huis van zijn ouders als hij om half zes opstond.
-Bel je het bureau op, om een auto?
Neen! Als hij aan zou komen in een dienstwagen liep hij het risico dat ze hem om verantwoording zouden vragen.
-Bel even een taxi voor me...
Hij zou de taxikosten niet vergoed krijgen, tenzij hij de moordenaar op zeer korte termijn zou vinden, als er tenminste van een moord sprake was. Taxi's werden alleen nog maar vergoed in geval van succes. En dan moest men nog kunnen bewijzen dat het niet mogelijk geweest was de plaats van het misdrijf op andere wijze te bereiken.
Zijn vrouw reikte hem een dikke wollen sjaal aan.
-Heb je je handschoenen?
Hij voelde in de zakken van zijn overjas.
-Wil je niet wat eten?
Hij had geen trek. Het leek of hij uit zijn humeur was en toch waren dit in de grond gelukkige ogenblikken voor hem, misschien wel de ogenblikken die hij het meest zou missen wanneer hij eenmaal met pensioen was.
Hij liep de trap af, vond een taxi met wit-dampende uitlaat voor de deur staan.
-Naar het Bois de Boulogne... Weet u de Route des Poteaux?
-Dat zou wel ongelukkig wezen als ik die niet wist, na vijfendertig jaar dienst...
Met zulke dingen troosten de mensen zich wanneer ze oud worden.
De zittingen waren ijskoud. Ze kwamen maar enkele auto's tegen, lege autobussen die naar hun beginpunt reden. Zelfs de cafes die het vroegst openden waren nog donker. Op de Champs-Elysees waren werksters bezig in de kantoren.
-Hebben ze weer eens een publieke vrouw vermoord?
-Ik weet het niet... Ik geloof het niet...
-Veel klanten zou ze anders niet gevonden hebben in het Bos met dit weer.
Zijn pijp smaakte ook anders. Hij stak zijn handen diep in zijn zakken, rekende uit dat het minstens drie jaar geleden was dat hij Fumel ontmoet had en dat hij hem kende sedert... ongeveer vanaf de tijd dat hij zelf bij de politie gekomen was, toen hij op een wijkbureau werkte.
Fumel was toen al lelijk en hoewel men om hem lachte, werd hij ook beklaagd, in de eerste plaats omdat zijn ouders verzonnen hadden hem Aristide te noemen en vervolgens omdat hij, ondanks zijn uiterlijk, doorlopend in liefdesperikelen gewikkeld was. Een jaar nadat hij getrouwd was, was zijn vrouw vertrokken zonder een adres achter te laten. Hij had hemel en aarde bewogen om haar terug te vinden. Jarenlang hadden alle politiemensen van Frankrijk met haar signalement in hun zak gelopen en iedere keer wanneer er een lijk van het vrouwelijk geslacht uit de Seine opgevist werd, snelde Fumel naar het lijkenhuis. Het geval was een legende geworden. 
- Niemand kan het me uit mijn hoofd praten dat ze haar ontvoerd hebben om mij te treffen... Zijn ene oog was star, en lichter dan het andere, doorschijnend bijna, wat degene die hem aankeek altijd een ietwat onbehaaglijk gevoel gaf. 
-Ik zal mijn hele leven van haar blijven houden... En ik weet zeker dat ik haar eenmaal terug zal vinden...
Hoopte hij dat altijd nog, nu hij al eenenvijftig was? Dat belette hem in ieder geval niet van tijd tot tijd verliefd te worden maar het ongeluk bleef hem hardnekkig achtervolgen, want elk nieuw avontuur bracht hem weer in de grootste moeilijkheden en liep slecht af. Hij was zelfs eens, met alle schijn tegen zich, beschuldigd van koppelarij door de schuld van een snol die een loopje met hem nam, en het had maar een haar gescheeld of hij was ontslagen. Hoe speelde hij het klaar om, met al zijn naiveteit en zijn onhandigheid in zaken die zijn persoonlijk leven betroffen, toch een van de beste inspecteurs van Parijs te zijn?
De taxi reed door de Porte Dauphine, sloeg rechtsaf het Bos in en Maigret zag al het schijnsel van een zaklantaarn. Even later zag hij in een laan een paar donkere gestalten aan de kant staan. Hij stapte uit de wagen, betaalde de rit. Iemand kwam naar hem toe.
-U bent er eerder dan zij... zuchtte Fumel, die op de bevroren grond stampte om zijn voeten te warmen. Tegen een boom stonden twee fietsen. De agenten in hun korte cape stampten ook al op de grond, terwijl een kleine man in burger met een lichtgrijze hoed ongeduldig op zijn horloge keek.
-Dokter Boisrond, van de Burgerlijke Stand... Maigret drukte hem verstrooid de hand, liep naar een donkere gedaante die aan de voet van een boom lag. Fumel lichtte hem bij met zijn zaklantaarn.
-Ik geloof, commissaris, zei hij, dat u wel zult begrijpen wat ik bedoel... volgens mij is er hier iets dat niet klopt...
-Wie heeft hem gevonden?
-Deze twee agenten, terwijl ze op hun fiets de ronde deden...
-Hoe laat?
-Om drie uur twaalf... Ze dachten eerst dat het een zak was die daar neergegooid was...
Zoals de man daar op de grond lag, in het bevroren gras, was hij inderdaad niet meer dan een vormeloze hoop. Hij lag niet languit, maar inelkaar, opgerold bijna, en alleen een hand stak uit de donkere massa, krampachtig dichtgeknepen nog, alsof ze geprobeerd had iets te grijpen.
-Wat is de doodsoorzaak? vroeg Maigret aan de dokter.
-Ik heb er niet veel aan durven bewegen voordat het Parket erbij geweest is, maar voor zover ik erover kan oordelen is de schedel ingeslagen door een of meer slagen met een zeer zwaar voorwerp...
-De schedel? vroeg de commissaris nadrukkelijk. Want bij het licht van de zaklantaarn zag hij op de plaats waar het gezicht moest zijn niets dan een klomp gezwollen en bloederig vlees.
-Ik kan niets met zekerheid zeggen voor de sectie, maar ik zou er een eed op durven doen dat die slagen zijn toegebracht toen de man al dood was, in ieder geval stervende...
En Fumel, terwijl hij Maigret aankeek in het halfduister:
-Begrijpt u wat ik bedoel, chef?
De kleren waren van goede kwaliteit maar zonder luxe, kleren zoals bij voorbeeld ambtenaren of gepensioneerden dragen.
-Er zit niets in de zakken, zeg je?
-Ik heb voorzichtig gevoeld maar ik heb niets kunnen ontdekken... Kijkt u nu eens om hem heen... Fumel richtte zijn lantaarn op de grond rondom het hoofd maar men zag nergens een spoor van bloed.
-Hij is hier, op deze plaats, niet geslagen. Daar is de dokter het mee eens want gezien zijn wonden moet hij hevig gebloed hebben. Ze hebben hem dus hierheen gebracht, in een auto ongetwijfeld. Je zou zelfs zeggen, door de manier waarop hij zo helemaal in elkaar gezakt ligt, dat hij uit de auto geduwd is zonder dat de mensen die hem vervoerden de moeite genomen hebben uit te stappen.
Het bos om hen heen was stil en roerloos, als een toneeldecor, met op vaste afstanden straatlantaarns die een regelmatige cirkel van wit licht op de grond tekenden.
-Pas op... Ik geloof dat ze daar zijn...
Er kwam een auto van de Porte Dauphine, een grote zwarte wagen, die kennelijk zocht waar hij zijn moest en Fumel zwaaide met zijn zaklantaarn, haastte zich naar het portier.
Maigret, die kleine trekjes aan zijn pijp deed, hield zich terzijde.
-Hier is het, mijnheer... De wijkcommissaris moest even naar het Hopital Cochin om iets te verifieren, maar hij kan elk ogenblik hier zijn... Maigret had de substituut herkend, een lange magere man van een jaar of dertig. Hij was zeer chic gekleed en heette Kernavel. Hij herkende de rechter-commis-saris ook, met wie hij nog maar zelden samengewerkt had en die om zo te zeggen halverwege tussen de ouden en de jongen stond: mr. Cajou, een donkere man van een jaar of veertig. Wat de griffier betreft, die bleef zover mogelijk uit de buurt van het lijk, alsof hij vreesde dat hij van de aanblik zou moeten overgeven.
-Wie... begon de substituut.
Hij zag Maigret staan en fronste zijn wenkbrauwen.
-Neemt u mij niet kwalijk. Ik had u niet direct gezien. Hoe komt het dat u hier bent?
Maigret beperkte zijn antwoord tot een vaag gebaar en een enkel woord dat nog vager was:
-Een toeval...
Waarop Kernavel hem misnoegd de rug toekeerde en verder uitsluitend tegen Fumel sprak.
-Wat is er eigenlijk aan de hand?
-Twee agenten die op de fiets hun ronde deden, hebben ruim een uur geleden het lijk ontdekt. Ik heb de wijkcommissaris gewaarschuwd, maar die moest eerst naar het Hopital Cochin voor een dringende kwestie, zoals ik u al verteld heb en hij heeft mij opgedragen het Parket op de hoogte te stellen. En daarna heb ik direct dokter Boisrond opgebeld... De substituut keek om zich heen naar de dokter.
-Wat zijn uw bevindingen, dokter?
-Schedelfractuur; waarschijnlijk nog veel meer fracturen...
-Een ongeluk? Kan hij niet door een auto aangereden zijn?
-Hij is verscheidene keren geslagen, eerst op het hoofd, en daarna in het gezicht, met een stomp werktuig.
-U bent er dus zeker van dat we met doodslag te maken hebben?
Maigret had kunnen zwijgen, hij had ze kunnen laten begaan, laten praten. Maar hij kwam een stap naar voren.
-We zouden misschien tijd winnen als de mensen van de Identificatiedienst gewaarschuwd werden? De substituut sprak nog altijd uitsluitend tegen Fumel en hij gaf hem zijn instructies.
Hij was bleek van de kou. Iedereen daar om dat onbeweeglijke lichaam had het koud.
-Een zwerver?
-Hij is niet gekleed als een zwerver en bij dit weer zijn er bijna geen zwervers in het Bos.
-Is hij beroofd?
-Voorzover ik weet zijn al zijn zakken leeg.
-Iemand die op weg naar huis overvallen is?
-Er is nergens bloed op de grond. De dokter denkt, evenals ik, dat de misdaad niet hier gepleegd is. -Dan is het waarschijnlijk een geval van wraakneming.
De substituut sprak op stellige toon en hij was zeer voldaan dat hij de juiste oplossing van het probleem gevonden had.
-Het misdrijf zal op Montmartre gepleegd zijn en het gespuis dat hem vermoord heeft, heeft het lijk hier neergegooid om het kwijt te zijn... Hij wendde zich tot Maigret.
-Ik geloof niet, dat dit een zaak voor u is, commissaris. U zult wel belangrijker gevallen onder handen hebben. Dat is waar ook, hoe ver bent u met die overval in het XIIIde arrondissement?
-Nog nergens.
-En met de andere overvallen? Hoeveel hebben we er gehad, de laatste veertien dagen, alleen in Parijs al?
-Vijf.
-Vijf ja, dat getal had ik ook in mijn hoofd. Daarom verwondert het mij nogal dat ik u hier aantref bij zo'n onbelangrijke zaak.
Het was niet de eerste keer dat Maigret dat liedje hoorde zingen.
De heren van het Parket waren ontsteld door de golf van misdadigheid, zoals ze zeiden, en vooral door de vele opzienbarende roofovervallen die, zoals dat van tijd tot tijd voorkomt, elkaar de laatste tijd snel opgevolgd waren.
Dat betekende dat zich kortelings een nieuwe bende gevormd had, een nieuwe gang, om een geliefkoosde kranteterm te gebruiken.
-Heeft u nog steeds geen enkele aanwijzing?
-Geen enkele.
Dat was niet helemaal waar. Al bezat hij geen aanwijzingen in eigenlijke zin, hij had wel een sluitende theorie die door de feiten bevestigd scheen te worden. Maar dat ging niemand aan, vooral het Parket niet.
-Luister eens, Cajou. Neem jij de zaak in handen. En als ik je een goede raad mag geven, zorg dan dat er zo weinig mogelijk ruchtbaarheid aan gegeven wordt. Het is per slot van rekening niets bijzonders, een doodgewone misdaad van mensen uit de onderwereld en voor mijn part gaan de zware jongens elkaar maar afmaken, dat is prettig voor iedereen. Begrijp je me?
Hij wendde zich opnieuw tot Fumel.
-U bent inspecteur in het XVIde arrondissement?
Fumel knikte.
-Hoelang werkt u al bij de politie?
-Dertig jaar... Negenentwintig, om precies te zijn... En tegen Maigret:
-Staat hij goed aangeschreven?
-Hij is iemand die zijn vak verstaat.
De substituut trok de rechter terzijde en sprak fluisterend tegen hem. Toen de beide mannen weer terugkwamen, scheen Cajou enigszins verlegen. -Nu, commissaris, ik dank u dat u de moeite hebt willen nemen even hier te komen. Ik blijf in contact met inspecteur Fumel, en ik zal hem mijn instructies geven. Als ik op een gegeven ogenblik mocht menen dat hij hulp nodig heeft dan zal ik u wel een opdracht geven of u oproepen. U heeft te belangrijk en te dringend werk te doen dan dat ik u langer mag ophouden. Het was niet alleen van de koude dat Maigret bleek was en hij beet zo hard op zijn pijp dat het eboniet even kraakte.
-Heren... zei hij bij wijze van afscheid.
-Heeft u een vervoermiddel?
-Ik vind wel een taxi bij de Porte Dauphine.
De substituut aarzelde, stond op het punt aan te bieden hem daarheen te brengen, maar de commissaris verwijderde zich al, na Fumel met een lichte handbeweging gegroet te hebben.
Toch had Maigret hun ongetwijfeld, een half uur later, heel wat kunnen vertellen over de dode. Hij was er nog niet helemaal zeker van geweest en daarom had hij niets gezegd.
Onmiddellijk toen hij zich over het lijk heengebogen had, had hij het gevoel gehad dat hij de man al eerder gezien had. Al was het gezicht nog zo toegetakeld, de commissaris had er een eed op durven doen dat hij het herkende.
Hij had maar een klein bewijs nodig dat men ontdekken zou wanneer het lichaam ontkleed werd. Trouwens, als hij gelijk had zou men met de vingerafdrukken tot hetzelfde resultaat komen. Hij trof bij de taxistandplaats dezelfde wagen aan die hem gebracht had.
-Al klaar?
-Ja, breng me maar naar huis. Boulevard Richard-Lenoir.
-Ik weet het. U weet anders wel van opschieten... Wie is het?
Op de Place de la Republique was al een cafe geopend en Maigret had de chauffeur bijna even laten stoppen om iets te gaan drinken. Hij deed het niet, uit een soort schaamtegevoel.
Zijn vrouw was weer naar bed gegaan, maar ze hoorde hem niettemin de trap opkomen en deed de deur voor hem open. Zij verwonderde zich ook: - Nu al? Dan liet ze er onmiddellijk, ongerust, op volgen:
-Wat is er aan de hand?
-Niets. De heren hebben mij niet nodig.
Hij zei er zo weinig mogelijk over tegen haar. Het gebeurde zelden dat hij thuis over de zaken van de Quai des Orfevres sprak.
-Heb je niet gegeten?
-Neen.
-Ik zal je ontbijt klaar zetten. Je moest gauw een bad nemen om weer warm te worden.
Hij had het niet koud meer. Zijn woede had plaats gemaakt voor droefgeestigheid.
Hij was niet de enige bij de Centrale Recherche die zich ontmoedigd voelde, en de directeur had het er al tweemaal over gehad ontslag te nemen. Hij zou geen gelegenheid meer krijgen er nog een derde keer over te spreken, want er was sprake van dat hij vervangen zou worden.
Er werd gereorganiseerd, zoals men het noemde. Ontwikkelde, welopgevoede jonge mensen uit de beste families van het land bestudeerden alle kwesties in de stilte van hun werkkamer en streefden naar efficiency. Uit hun geleerde hersenarbeid werden de mooiste ideeen geboren, die hun neerslag vonden in de nieuwe reglementen die iedere week weer in het Staatsblad verschenen.
De politie nu behoorde in de eerste plaats een werktuig in dienst van de justitie te zijn. Een werktuig. En een werktuig denkt niet.
De rechter in zijn ambtsvertrek, de Officier in zijn heiligdom, dat waren de mensen die het onderzoek leidden en bevelen gaven.
En ook voor het uitvoeren van die bevelen wenste men die politiemensen van de oude stempel niet meer, die 'oude sokken', die, zoals Aristide Fumel, niet eens altijd zonder fouten konden schrijven. Wat viel er te beginnen, vooral wanneer het erom ging paperassen in te vullen, met die mensen die het vak op de straat geleerd hadden, van de openbare weg naar de grote warenhuizen en de stations gegaan waren, ieder kroegje in hun wijk kenden, alle zware jongens, alle lichte vrouwen, en, als dat zo voorkwam, met hen konden praten over wat ze uitgehaald hadden in hun eigen taal?
Nu hadden ze diploma's nodig, examens bij iedere trap van hun carriere, en als hij een val moest uitzetten kon Maigret nog maar op enkele oudgedienden onder zijn mensen rekenen.
Hij werd nog niet opzij geschoven. Men oefende geduld, want men wist dat hij nog maar twee jaar van zijn pensioen af was.
Toch begon men zijn doen en laten te controleren. Het was nog donker en hij ontbeet terwijl er steeds meer verlichte vensters kwamen in de huizen van de overkant. Door dat telefoontje was hij te vroeg op, een beetje slaperig en loom, zoals wanneer men te kort geslapen heeft.
-Fumel, is dat niet die loense? 
-Ja.
-Wiens vrouw weggelopen is? 
-Ja.
-Hebben ze haar nooit teruggevonden?
-Het schijnt dat ze getrouwd is, in Zuid-Amerika, en dat ze een hele rist kinderen heeft.
-Weet hij dat?
-Waarom zou je hem zoiets vertellen?
Op het bureau kwam hij ook te vroeg en hoewel het eindelijk licht geworden was, moest hij toch zijn lamp met de groene kap nog aandoen.
-Mag ik het bureau in de Rue de la Faisanderie, alstublieft...
Hijzelf was het die ongelijk had. Hij wilde niet sentimenteel worden.
-Hallo!... Is inspecteur Fumel aanwezig?... Wat zegt u?... Zijn rapport aan het schrijven? Altijd maar weer papieren, formulieren, tijd verknoeien!
-Ben jij het, Fumel?
Weer sprak Fumel met gedempte stem, alsof hij in het geheim telefoneerde.
-Is de Identificatiedienst al klaar?
-Ja. Ze zijn een uur geleden vertrokken.
-Is de politiearts er ook geweest?
-Ja. De nieuwe.
Want er was ook een nieuwe politiearts. De oude dokter Paul, die op zijn drieenzeventigste jaar nog secties verrichtte, was gestorven en was vervangen door een zekere dokter Lamalle.
-Wat zegt die?
-Hetzelfde als zijn collega. De man is niet ter plaatse vermoord. Er is geen twijfel aan dat hij hevig gebloed heeft. De laatste slagen in het gezicht zijn toegebracht toen het slachtoffer al dood was.
-Hebben ze hem uitgekleed?
-Gedeeltelijk.
-Heb je ook een tatoeering op de linkerarm gezien?
-Hoe weet u dat?
-Een vis?... Een soort zeepaardje?
-Ja...
-Zijn de vingerafdrukken genomen?
-Daar zijn ze op het ogenblik mee bezig op de afdeling.
-Is het lijk op het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde?
-Ja... Weet u... Ik vond het heel vervelend, vannacht... Het zit me nog dwars... Maar ik durfde niet...
-Je kimt wel vast in je rapport zetten, dat het slachtoffer naar alle waarschijnlijkheid een zekere Honore Cuendet is, Zwitser van afkomst, een Waadtlander, die vroeger vijf jaar in het Vreemdelingenlegioen geweest is...
-De naam zegt me wel iets... Weet u ook waar hij woonde?
-Neen. Maar ik weet waar zijn moeder woont, als die nog leeft tenminste. Ik zou graag de eerste zijn die met haar sprak.
-Maar daar zullen zij achter komen.
-Dat kan me niet schelen. Noteer in ieder geval het adres even, maar ga er niet heen voor ik het je zeg. Het is in de Rue Mouffetard. Het nummer weet ik niet. Ze woont op een tussenverdieping boven een bakkerij, vlak bij de Rue Saint-Medard.
-Ik dank u wel.
-Niets te danken. Blijf je op het bureau?
-Ik heb nog wel een uur of twee, drie nodig voor dat vervloekte rapport.
Maigret had zich niet vergist en dat gaf hem een zeker gevoel van voldoening, maar gemengd met iets van droefheid. Hij verliet zijn kamer, ging een trap op en liep de afdeling Vingerafdrukken binnen, waar mannen in grijze stofjassen aan het werk waren.
-Wie is met de vingerafdrukken van het lijk uit het Bois de Boulogne bezig?
-Ik, commissaris.
-Heb je ze gevonden?
-Onmiddellijk.
-Cuendet? -Ja.
-Dank je.
Bijna vrolijk nu liep hij andere gangen door en kwam op de zolderverdieping van het Paleis van Justitie, waar de Identificatiedienst huisde. Daar vond hij zijn oude vriend Moers, die ook al over papieren gebogen zat. Nooit waren er zoveel paperassen geweest als in de laatste zes maanden. Zeker, het administratieve werk was vroeger ook wel omvangrijk geweest maar Maigret had berekend dat het nu, sedert kort, tachtig procent van de tijd van de mensen op alle afdelingen in beslag nam.
-Hebben ze je de kleren gebracht?
-Van die knaap uit het Bois de Boulogne? -Ja.
Moers wees naar twee van zijn medewerkers die in de weer waren met grote papieren zakken waarin de kleren van de dode verpakt waren. Dat was het begin van het gewone routineonderzoek door de specialisten. Er moesten alle mogelijke soorten stof verzameld en geanalyseerd worden, wat soms kostbare aanwijzingen gaf, over het beroep van een onbekende, bij voorbeeld, of over de plaats waar hij woonde, soms over de plaats waar het misdrijf gepleegd was.
-De zakken?
-Niets. Geen horloge, geen portefeuille, geen sleutels. Zelfs geen zakdoek. Letterlijk niets.
-En de merken op het ondergoed en de kleren? -Die zijn er niet uitgescheurd, ook niet losgetornd. Ik heb de naam van de kleermaker genoteerd. Wilt u hem hebben?
-Nu niet. De man is al geidentificeerd.
-Wie is het?
-Een oude kennis van me, een zekere Cuendet.
-Een misdadiger?
-Een heel rustig man, de rustigste inbreker die ik ooit meegemaakt heb.
-Dacht u dat een van zijn medeplichtigen het gedaan had?
-Cuendet heeft nooit medeplichtigen gehad.
-Waarom is hij vermoord?
-Dat vraag ik me ook af.
Hier werd ook bij kunstlicht gewerkt, zoals vandaag het geval was in de meeste bedrijven en kantoren van Parijs. De lucht was loodkleurig en de straten waren zo donker dat ze met een ijslaagje bedekt schenen. De mensen stapten vlug door, zo dicht mogelijk langs de huizen en voor de gezichten zag men een klein dampwolkje.
Maigret ging weer terug, naar de kamer van de inspecteurs. Twee of drie waren aan 't telefoneren, de meesten zaten ook alweer te schrijven.
-Nog iets nieuws, Lucas?
-We zoeken nog altijd naar de oude Fernand. Iemand meent hem drie weken geleden in Parijs gezien te hebben, maar hij is er niet zeker van.
Een oude bekende. Tien jaar geleden had die Fernand, wiens ware identiteit men nooit had kunnen vaststellen, deel uitgemaakt van een bende die in enkele maanden tijds een indrukwekkend aantal roofovervallen gepleegd had.
De bende was in haar geheel opgerold en het proces had bijna twee jaar geduurd. De chef was in de gevangenis aan tuberculose gestorven. Enkele medeplichtigen zaten nog achter slot en grendel, maar ze waren nu in de periode gekomen waarin voorwaardelijke in-vrijheidsstelling mogelijk werd en de een na de ander werd op vrije voeten gesteld.
Maigret had daar 's nachts niet over gesproken met 28
de substituut die zo ontsteld was over de 'toeneming van de criminaliteit'. Hij had een bepaald vermoeden. Uit enkele details bij de roofovervallen van de laatste tijd meende hij te kunnen opmaken dat er oudgedienden bij betrokken waren, die ongetwijfeld weer een nieuwe bende gevormd hadden. Het zou voldoende zijn er een van terug te vinden. En daaraan werkten alle beschikbare mensen geduldig sedert bijna drie maanden.
Dat speurwerk had zich ten slotte geconcentreerd op Fernand. Een jaar geleden was hij vrijgekomen maar sedert zes maanden was men zijn spoor bijster geraakt.
-En zijn vrouw?
-Ze zweert nog altijd bij hoog en laag dat ze hem niet weergezien heeft. De buren bevestigen dat. Niemand heeft Fernand daar in de wijk gezien.
-Ga maar door, jongens... Als er naar me gevraagd wordt... Als er iemand van het Parket naar me vraagt...
Hij aarzelde.
-Zeg dan maar dat ik even wat ben gaan drinken. Of... nu ja, zeg maar wat...
Ze zouden hem toch zeker niet kunnen beletten zich bezig te houden met een man die hij al dertig jaar kende en die bijna een vriend van hem was.
Het kwam zelden voor dat hij over zijn werk sprak, maar nog zeldzamer waren de keren dat hij een oordeel uitsprak over mensen en menselijke instellingen. Hij stond wantrouwig tegenover alle stellige meningen en gevestigde begrippen, want die waren, dat wist hij uit ervaring, veel te ongenuanceerd om te kloppen met de werkelijkheid, die altijd vloeiend is. Alleen tegen zijn vriend Pardon, de dokter uit de Rue Popincourt, liet hij na het eten, half binnensmonds mompelend, wel eens dingen los die desnoods voor ontboezemingen konden doorgaan. Enkele weken geleden nog had hij zich zo weer eens laten gaan en hij had gesproken met een zekere bitterheid.
-- De mensen denken, Pardon, dat wij er zijn om de misdadigers te vinden en een bekentenis uit hen te krijgen. Dat is weer een van die verkeerde gedachten zoals er zoveel in omloop zijn en waaraan men zo gewend raakt, dat niemand zich afvraagt of ze wel juist zijn. Onze belangrijkste taak is in werkelijkheid allereerst de Staat te beschermen, de regering, welke dat ook is, de instellingen, voorts het geld en de eigendommen van de staat en van particulieren en ten slotte, helemaal achteraan, het leven van de individuen... Heb je wel eens in het Wetboek van Strafrecht gebladerd? Pas op pagina 177 vind je de eerste artikelen die betrekking hebben op misdrijven tegen het leven. Later, als ik met pensioen ben, zal ik het eens precies berekenen, maar we kunnen wel aannemen dat driekwart van het Wetboek, als het niet viervijfde is, zich bezighoudt met roerende en onroerende goederen, muntvervalsing, valsheid in geschrifte, erfeniskwesties enz. enz., kortom, met alles wat betrekking heeft op het geld... Het is zelfs zo sterk, dat artikel 274, over bedelarij op de openbare weg, voor artikel 295 komt, dat over doodslag met voorbedachten rade handelt... Toch hadden ze voortreffelijk gegeten, die avond, en hadden ze een onvergetelijke Saint-Emilion gedronken.
-In de krant wordt over de Recherche altijd het meest gesproken, omdat het werk van mijn afdeling het meest spectaculaire is. In werkelijkheid zijn wij, in de ogen van Binnenlandse Zaken, bijvoorbeeld veel minder belangrijk dan de Inlichtingendienst of de fiscale recherche...
Wij zijn zoiets als de advocaten bij de rechtbank. Wij vormen de gevel maar de burgerambtenaren zijn de mensen die achter de coulissen het serieuze werk verrichten.
Zou hij twintig jaar vroeger ook zo gesproken hebben?
Of zelfs maar .een half jaar geleden, voor al die reorganisaties die hij, met een stijgend gevoel van onbehagen, moest aanzien?
Hij bromde wat binnensmonds terwijl hij, met de kraag van zijn jas opgezet, de Pont Saint-Michel overliep, waar alle voorbijgangers zich onder de snijdende noord-oostenwind in dezelfde richting, en in dezelfde hoek voorover bogen.
Het gebeurde vaak dat hij zo, met een stuurs gezicht, in zichzelf liep te brommen, en hij had Lucas eens horen zeggen tegen Janvier, een van de eerste dagen dat deze op de Quai des Orfevres werkte:
-Daar moet je maar niet op letten. Als hij zo loopt te piekeren hoeft dat nog niet te betekenen dat hij uit zijn humeur is.
En ook niet dat hij zich ongelukkig voelde, per slot. Maar er was dan iets wat hem dwars zat. Vandaag was dat de houding van het Parket, in het Bois de Boulogne, en ook dat ongelukkige einde van Honore Cuendet wiens gezicht zo toegetakeld was nadat ze hem vermoord hadden.
-Zeg maar dat ik wat ben gaan drinken.
Zover was het nu al gekomen. Wat de hoge heren interesseerde, was dat er een eind gemaakt werd aan die reeks van roofovervallen die de banken, de verzekeringsmaatschappijen en de spaarbanken schade berokkenden. Ze vonden ook dat het aantal autodiefstallen al te groot werd.
-- En als de kassierslopers eens beter beschermd werden? had hij hun tegengeworpen. Als men de zorg voor het transport van enkele miljoenen langs een weg die iedereen kon weten, eens niet meer aan een enkele, of hoogstens twee, man overliet? Maar dat was natuurlijk te duur! En wat die autodiefstallen betreft, was het normaal om iets wat een fortuin kostte, evenveel soms als een gemiddelde flat of een villaatje in de buitenwijken, langs het trottoir te laten staan, vaak zonder het portier op slot te doen, ja zelfs met het sleuteltje in het contact?
Men kon evengoed een diamanten collier of een portefeuille met drie miljoen op de stoep voor zijn huis neerleggen...
Maar wat gaf het? Het ging hem niet aan. Hij was slechts een instrument, meer dan ooit, en dergelijke vragen vielen buiten zijn competentie. Niettemin begaf hij zich naar de Rue Mouffetard waar hij ondanks de koude, de gebruikelijke drukte bij de kraampjes en de karretjes aantrof. Hij herkende, twee huizen voorbij de Rue Saint-Medard, de smalle bakkerswinkel met zijn geelgeverfde gevel en daarboven de lage vensters van de tussenverdieping. Het huis was oud, en smal maar hoog. Achter op de binnenplaats hoorde men ijzer smeden. Hij liep de trap op waar langs de muur een touw gespannen was, klopte op een deur en weldra hoorde hij zachte voetstappen naderen.
-Ben jij het? vroeg een stem en tegelijkertijd werd de knop omgedraaid en ging de deur open. De oude vrouw was nog dikker geworden, maar alleen van onderen, vanaf haar middel. Ze had een vrij klein gezicht, smalle schouders; haar heupen daarentegen waren geweldig breed geworden, zo breed dat ze slechts met moeite liep.
Ze keek hem verwonderd aan, ongerust, met een blik waaraan hij wel gewend was, de blik van de mensen die altijd een ongeluk vrezen.
-Ik ken u toch, is het niet?... U bent al eerder hier geweest... Wacht eens...
-Commissaris Maigret... zei hij, terwijl hij de kamer binnenging waar het heel warm was en waar een sterke geur van ragout hing.
-O, ja, dat is waar ook... Nu weet ik het weer... Wat heeft u nu weer op hem aan te merken? Er was geen vijandigheid in haar toon, maar een soort van berusting, aanvaarding van het noodlot. Ze wees hem een stoel aan. Op de leren fauteuil waarvan het leer kaal en versleten was, de enige fauteuil in het appartement, lag een klein roodharig hondje dat zijn scherpe tandjes Het zien en een dof gegrom liet horen terwijl een witte poes met koffiebruine vlekken door smalle spleetjes van haar groene ogen naar hem keek.
-Stil, Toto.
En tot de commissaris:
-Hij gromt wel, maar hij is niet vals... Het is de hond van mijn zoon... Ik weet niet of het komt doordat hij altijd met mij samen is, maar hij is langzamerhand op mij gaan lijken...
Het dier had inderdaad een heel klein kopje met een spits snuitje, dunne poten, maar een rolrond lichaam dat eerder aan een varken dan aan een hond deed denken. Hij moest al heel oud zijn. Zijn tanden waren geel en stonden ver uit elkaar.
-Het is minstens vijftien jaar geleden dat Honore hem van de straat opgeraapt heeft. Hij was door een auto aangereden en had twee gebroken poten... Hij heeft toen van planken een soort toestel voor hem gemaakt en twee maanden later liep hij weer net zo goed als andere honden. En de buren hadden nog wel gezegd: Je moet hem laten afmaken...
De kamer had een laag plafond, het was er vrij donker, en het zag er keurig en kraakhelder uit. Het vertrek was huiskamer en keuken tegelijk, met een ronde tafel in het midden, een oud buffet, een Hollands fornuis van een model zoals men bijna niet meer ziet. Cuendet had het waarschijnlijk op de rommelmarkt gekocht of bij een uitdrager en hij had het weer als nieuw gemaakt, want hij had altijd van knutselen gehouden. Het koperwerk glom als een spiegel, het ijzer was donkerrood en men hoorde een zacht gesnor.
Op straat heerste een levendige drukte van vrouwen die hun inkopen deden en Maigret herinnerde zich dat hij bij zijn vorige bezoek de oude vrouw voor het raam gezeten had aangetroffen, maar haar ellebogen op de vensterbank leunend, waar ze het grootste deel van haar tijd doorbracht met naar de menigte te kijken.
-Vertelt u het eens, commissaris...
Ze had nog steeds het slepend accent van haar geboortestreek en in plaats van tegenover hem te gaan zitten, bleef ze staan, klaar om haar zoon te verdedigen.
-Wanneer heeft u uw zoon voor het laatst gezien?
-Vertelt u me eerst eens of u hem weer gearresteerd heeft.
Hij aarzelde slechts een seconde en kon naar waarheid antwoorden:
-Neen.
-U zoekt hem dus? Nu, dan kan ik u wel direct vertellen dat hij hier niet is. Doorzoekt u het hele huis maar, zoals u al meer gedaan hebt. U zult wel zien dat er nergens iets veranderd is, al is het al meer dan tien jaar geleden...
Ze wees naar een deur die openstond en hij zag een eetkamer die nooit gebruikt werd en die vol nutteloze snuisterijen was, kleedjes, lijsten met foto's, zoals men ziet bij de mensen van de kleine burgerij die ondanks alles hun 'mooie kamer* willen hebben.
Er waren twee slaapkamers, die op de binnenplaats uitzagen, dat wist de commissaris. Die van de oude vrouw, met een ijzeren ledikant waarop ze erg gesteld was, en die waar Honore soms sliep, bijna even eenvoudig maar geriefelijker ingericht. De geur van warm brood steeg uit de bakkerij naar boven en mengde zich met die van de ragout. Maigret was ernstig, enigszins ontroerd. 
-Neen, ik zoek hem ook niet, mevrouw Cuendet. Ik zou alleen graag willen weten... Ze scheen het opeens te begrijpen, te raden, en haar blik werd feller, met iets van angst erin.
-Als u hem niet zoekt en als u hem niet gearresteerd hebt, dan betekent dat...
Haar schedel, die bespottelijk smal leek, schemerde door het dunne haar.
-Er is hem iets overkomen, is het niet? Hij knikte.
-Ik wilde het u zelf komen vertellen.
-Heeft de politie op hem geschoten? 
-Neen... Ik...
-Een ongeluk?
-Uw zoon is dood, mevrouw Cuendet.
Ze keek hem aan met strakke ogen, zonder tranen, en het roodharige hondje sprong van de fauteuil af, kwam naar haar toe en wreef zijn ronde lijfje langs haar dikke benen, alsof hij het begrepen had.
-Wie heeft dat gedaan?
Ze siste de woorden tussen haar tanden die even ver uiteenstonden als bij het dier dat weer begon te grommen.
-Ik weet er niets van. Hij is vermoord, we weten nog niet waar.
-Hoe kunt u dan zeggen...
-Vanmorgen is zijn lijk gevonden in een laan in het Bois de Boulogne.
Ze herhaalde, wantrouwig, alsof ze nog steeds een valstrik vermoedde:
-In het Bois de Boulogne? Wat zou hij in het Bois de Boulogne moeten gaan doen?
-Daar is hij gevonden. Hij is ergens anders vermoord, en daarna in een auto vervoerd.
-Waarom?
Hij vermeed het haar te veel tegelijk te vertellen, nam geduldig zijn tijd.
-Dat is iets, wat wij ons ook afvragen.
Hoe zou hij zijn relaties met Cuendet de rechtercommissaris, bij voorbeeld, duidelijk gemaakt hebben? Hij had hem niet alleen maar in zijn kamer op de Quai des Orfevres leren kennen. En een min of meer haastig afgewerkt onderzoek was daarvoor niet voldoende geweest. Daar waren voor nodig geweest een dertigjarige praktijk, verscheidene bezoeken aan die woning waar hij zich geen vreemdeling voelde. -Daarom, om zijn moordenaars te vinden, moet ik juist weten wanneer u hem voor het laatst gezien heeft.
Hij heeft hier sedert verscheidene dagen niet geslapen, is het niet?
-Op zijn leeftijd mag hij toch zeker wel...
Ze onderbrak zichzelf, terwijl tranen plotseling haar ogen vulden:
-Waar is hij, nu?
-U mag hem straks zien. Een inspecteur zal u komen halen.
-Is hij naar het lijkenhuis van de politie gebracht? -Naar het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde, ja.
-Heeft hij geleden?
-Neen.
-Hebben ze op hem geschoten?
Tranen biggelden over haar wangen, maar ze snikte niet en keek Maigret nog steeds met een laatste restje wantrouwen aan.
-Hij is op zijn hoofd geslagen.
-Waarmee?
Het leek of ze zich een voorstelling wilde maken van de dood van haar zoon.
-Dat weten we niet. Met een zwaar voorwerp.
Ze bracht werktuiglijk haar hand naar haar hoofd en haar gezicht vertrok van pijn.
-Waarom?
-Daar zullen we wel achter komen, dat verzeker ik u. Omdat uit te zoeken kom ik hier en heb ik uw hulp nodig. Gaat u zitten, mevrouw Cuendet.
-Dat kan ik niet. Maar haar knieen trilden.
-Heeft u niets te drinken?
-Heeft u dorst?
-Neen. Voor uzelf. Ik had graag dat u iets dronk. Hij herinnerde zich dat ze veel van drank hield en ze ging inderdaad naar het buffet en haalde er een fles brandewijn uit.
Zelfs op een ogenblik als dit voelde ze behoefte aan een klein leugentje.
-Die had ik altijd in huis voor mijn zoon... Hij dronk soms een klein glaasje, na het eten...
Ze vulde twee glaasjes met een dikke bodem.
-Ik zou wel eens willen weten waarom ze hem vermoord hebben, herhaalde ze. Een jongen die nooit iemand kwaad gedaan heeft, zo'n kalme, zachte jongen... Is het niet zo, Toto?... Dat weet jij beter dan wie ook...
Al huilende streelde ze de dikke hond die met zijn staart kwispelde en de substituut en rechter-commis-saris Cajou zouden het ongetwijfeld een zonderling en lachwekkend tafereeltje gevonden hebben. Was de zoon over wie ze sprak niet een recidivist, die, als hij niet zo gewiekst was geweest, nog in de gevangenis zou zitten?
Hij had er maar tweemaal gezeten, waarvan de ene keer alleen maar als verdachte, en beide keren had Maigret zelf hem gearresteerd.
Ze hadden uren en urenlang tegenover elkaar gezeten op de Quai des Orfevres, waarbij ze trachtten elkaar te slim af te zijn en ieder de ander op zijn juiste waarde wist te schatten, naar het scheen.
-Sedert hoelang...
Maigret deed een nieuwe poging, geduldig, met een effen stem tegen een achtergrond van marktgeluiden.
-Dat is wel meer dan een maand geleden, zwichtte ze ten slotte.
-Heeft hij u toen niets gezegd?
-Hij vertelde me nooit iets over wat hij buitenshuis deed.
Dat was zo, daar had Maigret vroeger het bewijs van gehad.
-Is hij u in al die tijd niet eenmaal komen opzoeken?
-Neen. En ik ben toch jarig geweest, verleden week. Toen heeft hij me bloemen gestuurd.
-Waar kwamen die vandaan?
-Een loopjongen heeft ze bezorgd.
-Stond de naam van de bloemist niet op het papier?
-Misschien wel, maar daar heb ik niet naar gekeken.
-Kende u die loopjongen niet? Was het niet iemand hier uit de buurt?
-Ik had hem nooit eerder gezien.
Hij vroeg niet of hij in de slaapkamer van Honore Cuendet mocht gaan zoeken naar mogelijke aanwijzingen. Hij was hier niet ambtshalve. Het onderzoek was hem niet opgedragen.
Straks zou inspecteur Fumel ongetwijfeld komen, voorzien van de vereiste papieren met de handtekening van de rechtercommissaris. Hij zou waarschijnlijk niets vinden. De vorige malen had Maigret ook niets gevonden dan netjes opgeborgen kleren, ondergoed in de kast, wat boeken, gereedschap dat echter geen inbrekersgereedschap was. 

-Wanneer was de voorlaatste keer dat hij zo voor een poos verdween?
Ze zocht in haar herinnering. Ze was niet helemaal bij het gesprek met haar gedachten en ze moest zich inspannen om te kunnen nadenken.
-Hij is bijna de hele winter hier thuis geweest.
-En de afgelopen zomer?
-Ik weet niet waar hij toen heen geweest is. 

-Heeft hij u niet gevraagd om mee te gaan naar buiten, of naar zee?
-Daar zou ik niet mee naar toe gegaan zijn. Ik heb zo lang buiten gewoond, dat ik geen zin meer heb om daarheen terug te gaan. Ze moest een jaar of vijftig, of iets ouder geweest zijn, toen ze Parijs had leren kennen en de enige stad die ze tot dan toe gekend had was Lausanne. Ze kwam uit een klein dorpje in het kanton Waadtland, Senarclens, dicht bij een stadje dat Cossonay heette en waar haar man, Gilles, werkte als landarbeider.
Maigret kende Zwitserland niet, hij was er vroeger, in vakanties, alleen maar op doorreis, met zijn vrouw, geweest en hij herinnerde zich van het land vooral de cafes.
Die zindelijke en rustige cafes waren juist de ondergang geworden voor Gilles Cuendet. Het was een klein mannetje met kromme benen, hij sprak weinig en kon men achtereen stil in een hoekje zitten en het ene glas witte wijn na het andere drinken. Van landarbeider was hij mollenvanger geworden. Hij ging met zijn molleval van de ene boerderij naar de andere en men beweerde dat hij even erg stonk als de dieren die hij ving.
Ze hadden twee kinderen, Honore en zijn zuster Laurence die in een restaurant in Geneve gewerkt had en ten slotte met iemand van de Unesco getrouwd was, een vertaler, als Maigret zich wel herinnerde, en ze was met hem meegegaan naar Zuid-Amerika.
-Hoort u nog wel eens iets van uw dochter?
-Met Nieuwjaar heb ik een kaart van haar gehad. Ze heeft nu vijf kinderen. Ik kan u de kaart wel laten zien.
Ze ging hem zoeken in het aangrenzend vertrek, meer omdat ze niet goed stil kon blijven zitten dan om hem te overtuigen.
-Kijk! Het is een gekleurde...
De kaart stelde de haven van Rio de Janeiro voor met een violet-rode ondergaande zon.
-Schrijft ze u nooit brieven?
- Wat zou ze moeten schrijven? Met de oceaan tussen ons zullen we elkaar wel nooit weer zien. Ze leeft haar eigen leven, nietwaar?
Honore leefde ook zijn eigen leven, op zijn manier. Vanaf zijn vijftiende jaar had hij, evenals zijn zuster, zelf de kost moeten verdienen, als leerling bij een slotenmaker in Lausanne.
Het was een kalme, gesloten jongen, nauwelijks spraakzamer dan zijn vader. Hij woonde op een zolderkamertje in een oud huis vlak bij de Markt en daar had de politie op grond van een anonieme tip een inval gedaan.
Honore was toen nog geen zeventien geweest. Men had van alles en nog wat bij hem gevonden, de zonderlingste dingen waarvan hij de herkomst niet eens getracht had te verklaren: wekkers, gereedschappen, blikjes conserven, kinderkleertjes met de prijskaartjes er nog aan, twee of drie radiotoestellen die hij in de originele dozen had laten zitten. De politie had eerst aan z.g. pakjesdiefstallen gedacht, d.w.z. diefstal van goederen uit stilstaande vrachtauto's.
Na onderzoek bleek dat daar geen sprake van was, dat de jonge Cuendet zich toegang verschafte tot winkels die gesloten waren, pakhuizen, huizen waarvan de bewoners afwezig waren en lukraak alles meenam wat hem voor de hand kwam.
Wegens zijn leeftijd was hij naar een opvoedingsgesticht in Vennes, boven Lausanne, gezonden, waar hij uit de beroepen die hij daar leren mocht, dat van ketellapper had gekozen.
Een jaar had hij zich in het gesticht voorbeeldig gedragen, rustig, vriendelijk, ijverig, en niet een keer had hij de reglementen overtreden. Toen, opeens, was hij verdwenen zonder een spoor achter te laten en er zouden tien jaren verlopen voordat Maigret hem in Parijs terugvond. Zijn eerste zorg toen hij Zwitserland verliet, waar hij nooit meer een voet gezet had, was geweest om dienst te nemen bij het Vreemdelingenlegioen en hij had vijf jaar gelegen in Sidi-Bel-Abbes en in Indo-China. De commissaris had inzage kunnen krijgen van zijn militaire dossier en met een van zijn chefs kunnen praten.
Ook daar was Honore Cuendet over het algemeen een modelsoldaat geweest. Hoogstens kon men hem verwijten dat hij erg eenzelvig was, dat hij geen enkele vriend had, dat hij zich niet met de anderen bemoeide, zelfs niet op de avonden dat er gevochten werd. -Hij was soldaat zoals een ander bankwerker of schoenmaker is, zei zijn luitenant. In drie jaar niet eenmaal gestraft. Daarna was hij, om onbekende reden, gedeserteerd om enige dagen later teruggevonden te worden in een werkplaats in Algiers waar hij een baantje gekregen had. Hij gaf geen verklaring voor dat plotselinge vertrek, dat hem duur te staan kon komen, zei alleen maar: -Ik kon het niet langer uithouden. 

-Waarom niet?
-Dat weet ik niet.
Dank zij zijn drie jaren van voorbeeldige dienst was hij zeer clement behandeld maar zes maanden later probeerde hij het weer. Ditmaal werd hij al na vierentwintig uur ontdekt, in een vrachtwagen met groenten waarin hij zich verstopt had.
Bij het Legioen was, op zijn eigen verzoek, die vis op zijn linkerarm getatoeeerd, en Maigret had geprobeerd dat te begrijpen. 

-Waarom een vis? had hij willen weten. En waarom juist een zeepaardje? De mannen van het Legioen houden gewoonlijk meer van iets pikantere.
Het was een man van zesentwintig jaar die Maigret toen voor zich had, met rossig haar en brede schouders, en tamelijk klein van gestalte.
-Heeft u wel eens zeepaardjes gezien? 

-Niet levend.
-Wel dode?
-Ja, ik heb er een keer een gezien,
-Waar?
-In Lausanne. 

-Bij wie?
-In de slaapkamer van een vrouw.
De woorden moesten hem bijna een voor een uit de mond getrokken worden.
-Wat voor een vrouw?
-Een vrouw bij wie ik geweest ben.
-Voordat u in Vennes opgesloten werd? 

-Ja.
-Was u met haar meegegaan?
-Ja.
-Op straat?
-Aan het eind van de Rue Centrale, ja.
-En in haar slaapkamer was een opgezet zeepaardje?
-Ja. Ze zei dat het haar geluk bracht.
-Ging u vaak naar de vrouwen?
-Niet vaak.
Maigret meende wel dat hij het begrepen had.
-Wat heeft u gedaan toen u, nadat u uit het Legioen was, in Parijs kwam?
-Toen heb ik gewerkt -Waar?
-Bij een dotenmaker in de Rue de la Roquette. De politie had dat gecontroleerd. Het was waar. Hij had er twee jaar gewerkt, tot volle tevredenheid van zijn baas. Er werd wel de spot met hem gedreven omdat hij zo zwijgzaam was, maar hij werd als een modelwerkman beschouwd.
-Wat deed u 's avonds?
-Niets.
-Ging u wel eens naar de bioscoop?
-Bijna nooit.
-Had u vrienden?
-Neen.
-Vriendinnen?
-Die helemaal niet.
Het leek of hij bang was voor vrouwen. En toch had hij, om de eerste die hij ontmoet had, toen hij zestien was, een zeepaardje op zijn arm laten tatoeeren. Het was een uitgebreid onderzoek geweest. In die tijd konden ze de dingen nog grondig doen. Maigret was toen nog maar inspecteur en hij was nauwelijks drie jaar ouder dan Cuendet.
Het was ongeveer net zo gegaan als in Lausanne, alleen was er ditmaal geen anonieme brief geweest. Op een morgen, heel vroeg, toevallig ook tegen vieren, evenals bij de ontdekking van het lijk in het Bois de Boulogne, had een agent een man aangesproken die met een groot, onhandig pak sjouwde. Het was zuiver toeval geweest. Maar de man had even de neiging gehad op de vlucht te slaan.
In het pak had men bontwerk gevonden maar Cuendet had geweigerd te verklaren hoe hij aan die zonderlinge vracht kwam.
-Waar ging u naar toe met dat pak?
-Dat weet ik niet.
-Waar kwam u vandaan?
-Dat zeg ik niet.
Men had ten slotte ontdekt dat het bont afkomstig was van een bontwerker in de Rue des Francs-Bourgeois.
Cuendet woonde toen op een gemeubileerde kamer in de Rue Saint-Antoine, op honderd meter van de Place de la Bastille en in zijn kamer had men, evenals op zijn zolderkamertje in Lausanne, een verzameling van de meest verschillende goederen aangetroffen.
-Aan wie verkocht u uw buit?
-Aan niemand.
Dat leek niet erg waarschijnlijk, maar het was onmogelijk geweest te bewijzen dat de Zwitser in contact stond met de bekende helers.
Hij had weinig geld op zak. Zijn uitgaven waren in overeenstemming met wat hij bij zijn patroon verdiende.
Het geval had Maigrets nieuwsgierigheid zo zeer gaande gemaakt, dat hij van zijn toenmalige chef, commissaris Guillaume, toestemming gevraagd had om de gevangene door een arts te laten onderzoeken.
-Hij is zeker wat wij asociaal noemen, maar zijn intelligentie ligt boven het gemiddelde en zijn affectiviteit is normaal.
Cuendet had het geluk gehad verdedigd te worden door een jonge advocaat die later een zeer grote naam zou krijgen, mr. Gambier, en deze had voor zijn client het minimum weten te verkrijgen. Nadat hij eerst een tijdlang in Parijs gezeten had, werd hij overgebracht naar de strafgevangenis in Fresnes waar hij ruim een jaar had doorgebracht en waar hij ook weer een modelgevangene geweest was, waardoor hij kwijtschelding van enkele maanden van zijn straf gekregen had.
Zijn vader was intussen gestorven; hij was overreden door een auto op een zaterdagavond toen hij stomdronken op een fiets zonder licht naar huis reed. Honore had zijn moeder uit Senarclens laten komen en de vrouw die haar hele leven gewoond had op een van de rustigste plekjes van heel Europa, was plotseling overgeplant naar het gekrioel en de drukte van de Rue Mouffetard.
Was zij ook niet een soort natuurwonder? In plaats van angst en afkeer te gevoelen in de grote stad, was ze zo volkomen ingeburgerd in haar wijk, in haar straat, dat ze er een van de meest populaire figuren geworden was.
Ze heette Justine en de hele Rue Mouffetard kende nu de oude Justine met haar zangerig accent en haar schalkse blik.
Dat haar zoon in de gevangenis gezeten had hinderde haar niet.
- Iedereen heeft het recht om te leven zoals hem goeddunkt, zei ze.
Nog tweemaal had Maigret zich met Honore Cuendet bezig gehouden, de tweede maal wegens een grote juwelendiefstal in de Rue de la Pompe, in Passy. Er was ingebroken in een luxueuze flat waar vijf mensen woonden, een echtpaar met personeel dat uit drie vrouwen bestond. De sieraden waren 's avonds op een kaptafel neergelegd, in een boudoir dat door een tussendeur met de slaapkamer in verbinding stond.
Hoewel die tussendeur de hele nacht open gestaan had, hadden noch mijnheer, noch mevrouw D. iets gehoord. Het kamermeisje, dat op dezelfde etage sliep, wist zeker dat ze de voordeur op slot gedaan had en dat die 's morgens nog op slot geweest was. Geen spoor van braak. Geen enkele vingerafdruk. Daar de flat zich op de derde etage bevond was er geen sprake van dat de dief door een raam naar binnen geklommen was. Er was ook geen balkon, waarover de dief vanuit een aangrenzend appartement binnen had kunnen komen.
Het was de vijfde of zesde inbraak van die aard in drie jaar en de kranten begonnen van 'het Spook' te spreken.
Maigret herinnerde zich die lente nog goed, en ook hoe de Rue de la Pompe er op elk moment van de dag uitzag, want hij was van deur tot deur gegaan en had onvermoeibaar de mensen ondervraagd, niet alleen de concierges en de winkeliers, maar ook alle huurders en het huispersoneel.
Zo was hij bij toeval, of door zijn vasthoudendheid beter gezegd, op Cuendet gestoten. Tegenover het huis waar de inbraak gepleegd was, was zes weken tevoren een dienstbodenkamer die op de straat uitzag, te huur geweest.
-Het is een heel aardige, rustige mijnheer die hem gehuurd heeft, vertelde de concierge. Hij gaat weinig uit en nooit 's avonds, en hij ontvangt geen vrouwen op zijn kamer. Hij ontvangt trouwens helemaal geen bezoek.
-Houdt hij zelf zijn kamer schoon?
-Ja zeker. En ik verzeker u dat het er schoon is! Was Cuendet zo zeker van zichzelf dat hij niet eens de moeite genomen had na de inbraak te verhuizen? Of had hij gevreesd argwaan op te zullen wekken wanneer hij het huis verliet?
Maigret had hem op zijn kamer aangetroffen, waar hij zat te lezen. Vanuit zijn raam had hij het doen en laten van de bewoners aan de overkant kunnen gadeslaan.
-Ik moet u verzoeken met mij mee te gaan naar de Centrale Recherche.
De Zwitser had niet geprotesteerd. Hij had zijn kamer laten doorzoeken zonder een woord te zeggen. Men had niets gevonden, geen sieraad, geen valse sleutel, geen inbrekersgereedschap.
Het verhoor op de Quai des Orfevres had bijna vierentwintig uur geduurd, alleen af en toe even onderbroken voor een glas bier en een sandwich.
-Waarom heeft u die kamer gehuurd?
-Omdat die me aanstond.
-Had u ruzie gehad met uw moeder? 

-Neen.
-Woont u niet meer met haar samen?
-Ik zal wel weer eens bij haar terugkeren.
-U heeft bijna al uw bezittingen bij haar achtergelaten.
-Dat klopt.
-Hebt u haar de laatste tijd nog opgezocht?
-Neen.
-Wie heeft u al zo gesproken de laatste tijd?
-De concierge, de buren, de mensen die ik op de trap tegenkwam.
Zijn accent gaf zijn antwoorden, ongewild misschien, een ironische kleur, want zijn gezicht bleef kalm en ernstig, het leek of hij zijn uiterste best deed om de commissaris tevreden te stellen.
Het verhoor had niets opgeleverd maar het onderzoek in de Rue Mouffetard had wel vermoedens doen rijzen. Ze kwamen daar namelijk te weten dat het niet de eerste keer was dat Honore op die manier voor een meer of minder lange tijd verdween, gewoonlijk van drie weken tot twee maanden, waarna hij weer bij zijn moeder kwam wonen.
-Waar leeft u van?
-Een karweitje hier, een karweitje daar... En ik heb wat gespaard.
-Staat dat geld op de bank?
-Neen. Banken vertrouw ik niet.
-Waar is dat geld dan?
Hij zweeg. Sedert zijn eerste arrestatie had hij het Wetboek van Strafrecht bestudeerd, dat hij uit zijn hoofd kende.
-Ik hoef mijn onschuld niet te bewijzen. Het staat aan u om te bewijzen dat ik schuldig ben.
Eenmaal was Maigret kwaad geworden maar onder de zacht-verwijtende blik van Cuendet had hij daar onmiddellijk spijt van gehad.
-U bent de sieraden op de een of andere manier kwijt geraakt. Het is waarschijnlijk dat u ze verkocht heeft. Aan wie?
Men was natuurlijk bij alle bekende helers geweest, Antwerpen, Amsterdam, Londen waren gewaarschuwd. Ook de stille verklikkers waren op de hoogte gebracht. Niemand kende Cuendet. Niemand had hem gezien. Niemand had contact met hem gehad. -Wat heb ik u gezegd? triomfeerde zijn moeder. Ik weet wel dat jullie slim zijn, maar mijn zoon is ook niet de eerste de beste!
Ondanks zijn strafregister, ondanks de dienstbodenkamer, ondanks alle aanwijzingen, had men hem wel moeten vrijlaten. Cuendet had geen triomfantelijke houding aangenomen. Hij had de zaak heel kalm opgenomen. De commissaris zag hem nog voor zich, zoals hij zijn hoed zocht, bij de deur bleef staan, aarzelend zijn hand uitstak.
-Tot ziens, commissaris...
Alsof hij verwachtte hier nog wel eens te zullen komen!

De stoelen hadden biezen zittingen en op het hout glommen in het halfdonker gouden lichtglanzen. De vloer was heel oud en van gewoon vurehout maar hij was zo goed geboend dat men er, als in een spiegel, de rechthoek van het venster in zag. De slinger van een klok aan de wand ging in een rustige beweging heen en weer.

Het leek of alles hier, tot het geringste voorwerp toe, de pook, de kommen met grote rose bloemen erop, en zelfs de bezem waar de poes met haar rug langs wreef, een eigen leven had, zoals op de schilderijen van de oude Hollandse meesters of in een sacristie. De oude vrouw deed het kacheldeurtje open om twee scheppen glimmende kolen op het vuur te doen en de vlammen verlichtten fel haar gezicht voor een ogenblik.
-Vindt u goed dat ik mijn overjas uittrek?
-Dat wil dus zeggen dat u voorlopig nog niet weggaat?
-Het vriest buiten vijf graden en het is hier nogal warm.
-Ze zeggen dat oude mensen kouwelijk worden, mummelde ze, meer voor zichzelf, om haar gedachten niet de vrije loop te laten, dan voor hem. Voor mij is de kachel een soort van gezelschap. Voor mijn zoon was dat ook altijd al zo. Ik zie hem nog zitten, als kleine jongen, bij ons thuis in Senarclens, bijna tegen de kachel aan met zijn schoolboeken. Ze keek naar de lege fauteuil met het glanzende hout, het versleten leer.
-Hier schoof hij zijn stoel ook altijd vlak bij de kachel en dan kon hij hele dagen zitten lezen zonder dat hij iets hoorde.
-Wat las hij dan?
Ze hief haar armen op in een gebaar van: Hoe zou ik dat weten?
-Boeken, die hij ging halen in de leesbibliotheek in de Rue Monge. Kijk! Dit is het laatste. Als hij er een uit had ruilde hij het weer voor een ander. Hij had zoiets als een abonnement. U zult wel weten hoe dat gaat...
Het was een werk van Lenotre over een episode van de Franse Revolutie, gebonden in zwart, glimmend linnen dat deed denken aan een oude soutane. -Hij wist overal van, Honore. Hij sprak niet veel, maar zijn hersenen waren altijd bezig. Hij las ook kranten, vier of vijf elke dag, en dikke geillustreerde tijdschriften met gekleurde platen, die veel geld kosten...
Maigret vond het een aangename lucht die in het 56
huis hing. Het was een mengeling van allerlei verschillende geuren. Hij had altijd een zwak gehad voor woningen waar een karakteristieke geur hangt en hij aarzelde om zijn pijp aan te steken die hij werktuiglijk gestopt had.
-U kunt gerust roken. Hij rookte ook pijp. Hij was zelfs zo gehecht aan zijn oude pijpen dat hij ze wel met een ijzerdraadje repareerde.
-Ik zou u graag eens iets vragen, mevrouw Cuendet.
-Mevrouw Cuendet! Wat klinkt dat gek. Iedereen noemt me al zo lang Justine! Ik geloof eigenlijk dat niemand, behalve de burgemeester toen hij me feliciteerde bij mijn huwelijk, me ooit anders genoemd heeft. Maar vraagt u het maar. Ik zal u wel antwoord geven, als ik daar tenminste zin in heb.
-U werkt niet, en uw man was arm.
-Heeft u wel eens een rijke mollenvanger gezien? En dan een die van 's morgens tot 's avonds drinkt?
-U leeft dus van het geld dat u van uw zoon kreeg.
-Is daar iets verkeerds aan?
-Een werkman geeft zijn loon aan het eind van de week aan zijn vrouw of zijn moeder, een ambtenaar aan het eind van de maand. Honore gaf u zeker telkens geld als u dat nodig had?
Ze keek hem aandachtig aan, alsof ze de draagwijdte van zijn vraag begreep.
-En wat zou dat?
-Hij had u bij voorbeeld ook iedere keer wanneer hij na zijn afwezigheid weer thuiskwam, een groot bedrag kunnen geven.
-Er is hier in huis nooit een groot bedrag geweest. Wat had ik daarmee moeten doen?
-Hij bleef altijd geruime tijd weg, soms weken achtereen, is het niet? Als u in die tijd geld nodig had, wat deed u dan?
-Ik had nooit geld nodig.
-Hij gaf u dus voldoende voordat hij wegging?
-Ja, en daar komt nog bij dat ik een rekening heb bij de slager en de kruidenier, dat ik in alle winkels in de buurt op de pof kan kopen, zelfs aan de kraampjes. Iedereen hier in de straat kent de oude Justine.
-Stuurde hij u nooit een postwissel?
-Daar zou ik niets aan gehad hebben, want ik weet niet wat je met zo'n ding doen moet.
-Luistert u eens, mevrouw Cuendet...
-Ik heb toch liever dat u maar Justine zegt...
Ze stond nog altijd en deed een scheutje water bij haar ragout, zette het deksel een beetje schuin om de damp te laten ontsnappen.
-Ik kan hem geen moeilijkheden meer bezorgen en ik ben ook helemaal niet van plan om u moeilijkheden te veroorzaken. Wat ik probeer, dat is zijn moordenaars te vinden.
-Wanneer mag ik hem zien?
-Vanmiddag waarschijnlijk. Een inspecteur zal u wel komen halen.
-En krijg ik hem hier?
-Ik denk het wel. Maar om zijn moordenaar of moordenaars te vinden, moet ik toch bepaalde dingen weten.
-Wat moet u dan weten?
Ze was nog steeds wantrouwig. Ze kon het niet helpen dat ze, met haar boerenaard, als oude vrouw die nauwelijks kon lezen en schrijven, overal valstrikken vermoedde.
-Uw zoon ging verscheidene malen per jaar weg, bleef dan een paar weken van huis...
-Soms drie weken, soms twee maanden.
-En hoe was hij dan als hij weer thuiskwam?
-Dan was hij heel blij dat zijn pantoffels weer bij de kachel voor hem klaar stonden.
-Zei hij het altijd van te voren als hij wegging, of ging hij van huis zonder iets te zeggen?
-Wie had zijn koffer dan voor hem ingepakt?
-Dus hij waarschuwde u altijd. Hij nam kleren mee, ondergoed...
-Hij nam alles mee wat hij nodig had.
-Had hij meerdere kostuums?-Vier of vijf. Hij ging graag goed gekleed.
-Heeft u de indruk dat hij iets in huis verborg als hij weer thuiskwam?
-Dat zou niet gemakkelijk zijn, om in die vier kamers hier een geheime bergplaats te vinden. Trouwens, u heeft de kamers hier al eens doorzocht, en meer dan eens ook. Ik weet nog heel goed dat uw mensen overal rondgesnuffeld hebben en zelfs de meubelen uit elkaar gehaald hebben. Ze zijn ook in de kelder geweest die niet eens van mij is, maar van alle huurders gezamenlijk, en op de zolder, in de hoek die wij gebruiken mogen.
Dat was zo. Maar er was niets gevonden.
-Uw zoon heeft geen bankrekening, dat hebben we nagegaan, en ook geen spaarbankboekje. Maar hij moest zijn geld toch ergens laten. Weet u ook, of hij wel eens naar het buitenland ging, naar Belgie bij voorbeeld, of naar Zwitserland, of Spanje?
-In Zwitserland zou hij opgepakt zijn.
-Dat is zo.
-Hij heeft het nooit gehad over de andere landen die u noemt.
Er waren verscheidene malen waarschuwingen naar de grenzen gegaan. Jarenlang was de foto van Honore Cuendet bij de foto's geweest van personen die op de stations en bij de verschillende grensovergangen in het oog gehouden moesten worden. Maigret dacht hardop.
-Hij heeft toch sieraden, of dergelijke dingen, moeten verkopen. Hij is er niet naar beroepshelers mee gegaan. En aangezien hij weinig uitgaf, moet hij ergens een groot bedrag aan geld gehad hebben.
Hij keek de oude vrouw met meer opmerkzaamheid aan.
-Als hij u alleen maar huishoudgeld gaf wanneer u dat nodig had, wat moet er nu dan van u worden? Die gedachte overviel haar en ze schrok. Hij zag hoe er ongerustheid in haar blik kwam.
-Ik ben niet bang, antwoordde ze niettemin trots. Honore is een goede zoon voor me. Ze zei niet 'was', ditmaal. En ze ging voort, alsof hij nog in leven was:
-Ik weet zeker dat hij mij niet onverzorgd zal achterlaten.
Maigret vervolgde:
-Hij is niet door een zwerver neergeslagen. Ook niet door een bende uit de onderwereld, en evenmin door een medeplichtige.
Ze vroeg hem niet waarom niet en hij legde het haar niet uit. Een zwerver zou geen enkele reden gehad hebben om het lijk onherkenbaar te maken door die zware slagen op het gezicht en alles uit de zakken te halen, zelfs waardeloze papieren, de pijp, de lucifers. Een medeplichtige zou dat evenmin gedaan hebben, want die wist dat Cuendet in de gevangenis gezeten had en bijgevolg geidentificeerd zou worden door middel van zijn vingerafdrukken.
-De man die hem vermoord heeft, kende hem niet. Toch had hij een ernstige reden om hem uit de weg te ruimen. Begrijpt u?
-Wat moet ik begrijpen?
-Dat, als we weten wat Honore in zijn schild voerde, in welk huis, in welk appartement hij binnengeslopen is, we zo goed als zeker zullen weten wie de moordenaar is.
-Daar krijg ik hem niet mee terug.
-Mag ik eens even in zijn slaapkamer kijken?
-Ik kan het u niet beletten.
-Ik heb graag dat u meegaat.
Ze volgde hem, terwijl ze haar magere schouders ophaalde, wiegend met haar bijna gedrochtelijke heupen, en het kleine roodharige hondje liep achter hen aan, klaar om weer te gaan grommen. De 'mooie' kamer was zonder sfeer, zonder leven, had bijna geen geur. Over het ijzeren ledikant van de oude vrouw lag een smetteloos witte sprei, en in de slaapkamer van Honore, waar slechts weinig licht door het raam aan de binnenplaats naar binnen viel, kreeg men al het gevoel in een sterfkamer te zijn. Maigret deed de deur van een spiegelkast open, zag drie kostuums hangen, twee grijze en een donkerblauw, op de bodem een rijtje schoenen en op een plank een stapeltje overhemden met een bosje gedroogde lavendel erop.
Op een boekenrekje boeken: een roodgebonden exemplaar van het Wetboek van Strafrecht, helemaal versleten en waarschijnlijk gekocht aan een boekenstalletje of in een tweedehands zaak op de Boulevard Saint-Michel; een paar romans uit het begin van de eeuw, een van Zola en een van Tolstoi; een plattegrond van Parijs die kennelijk vaak geraadpleegd was... In een hoek, op een laag tafeltje, tijdschriften die de commissaris de wenkbrauwen deden fronsen. Ze pasten niet bij de rest. Het waren dikke, dure tijdschriften, op kunstdrukpapier gedrukt met kleurenfoto's van de mooiste kastelen van Frankrijk en van weelderige interieurs in Parijs. Hij bladerde er een paar door, in de hoop aantekeningen, potloodstreepjes te vinden. Toen de jonge Cuendet, als leerling-slotenmaker, op een armoedig zolderkamertje in Lausanne woonde, eigende hij zich alles toe wat hem voor de hand kwam, zelfs volkomen waardeloze dingen. Later, in de Rue Saint-Antoine, zou hij wat kieskeuriger worden, maar brak hij toch alleen nog maar in, op goed geluk af, in winkels en huizen in de buurt. Daarna was hij weer een trapje hoger geklommen, was begonnen met huizen van gegoede middenstanders, waar hij behalve geld ook sieraden kon vinden. Tenslotte was hij zich, langzamerhand, uitsluitend gaan toeleggen op de rijke buurten. De oude vrouw had zoeven, zonder dat ze het zelf besefte, iets gezegd wat heel belangrijk was. Ze had gesproken over de vier of vijf kranten die haar zoon iedere dag las. Maigret had er een eed op durven doen dat hij daarin niet naar het gemengd nieuws zocht, nog minder naar politieke berichten, maar naar het society-nieuws, huwelijken, verslagen van recepties, premieres van toneelstukken.
Werden daarin niet de sieraden van de dames uit de grote wereld beschreven?
De tijdschriften die Maigret onder de ogen had, verschaften Honore dezelfde waardevolle inlichtingen: niet alleen de uitvoerige beschrijving van patriciershuizen en luxe flats, maar ook foto's van de verschillende vertrekken daarin.
In zijn hoekje bij de kachel zat de Zwitser dan te peinzen, overwoog het voor en het tegen, bepaalde ten slotte zijn keuze. Dan ging hij in die buurt rondzwerven, huurde een kamer in een hotel of, als er ergens een vrij was, in een particulier huis, zoals het geval was geweest in de Rue de la Pompe. Bij het laatste onderzoek, dat al weer verscheidene jaren geleden plaatsgevonden had, had men ook zijn spoor kunnen volgen in een aantal cafes waar hij opeens, voor een bepaalde tijd, een geregelde bezoeker was geworden.
- Een heel rustige man, die uren achtereen met een glas witte wijn in zijn hoekje de krant zat te lezen en naar buiten zat te kijken...
Wat hij dan deed, was de gangen gadeslaan van de bewoners van een huis, van de heer en de vrouw des huizes, van het personeel, hun gewoonten bestuderen, hun dagindeling. Vanuit het raam van zijn kamer bespiedde hij hen dan binnenshuis. Zo had na enige tijd het hele huis geen enkel geheim meer voor hem.
-Ik dank u wel, mevrouw Cuendet.
-Justine!
-Pardon: Justine. Ik heb altijd veel...
Hij zocht naar het goede woord. Vriendschap was te sterk. Als hij gezegd had dat de figuur van Honore altijd een zekere aantrekkingskracht op hem uitgeoefend had, dan zou ze dat niet begrepen hebben.
-... Ik heb altijd veel achting voor uw zoon gehad... Dit was ook het juiste woord niet, maar de substituut noch de rechter-commissaris was erbij dus kwam het er niet opaan.
-Inspecteur Fumel komt vandaag nog bij u. Als u
iets nodig mocht hebben, waarschuwt u mij dan.
-Ik zal niets nodig hebben.
-En als u te weten mocht komen in welke buurt Honore de laatste weken doorgebracht heeft...
Hij trok zijn zware overjas weer aan, liep voorzichtig de trap met de afgesleten treden af. Buiten was weer de koude en de drukte van de straat. Er zweefde nu een beetje wit poeder in de lucht, maar het sneeuwde niet en men zag ook niets op de grond liggen. Toen hij de kamer van de inspecteurs binnenkwam, zei Lucas:
-Moers heeft voor u gebeld.
-Heeft hij niet gezegd waarover het ging?
-Neen. Hij vroeg of u terug wilde bellen.
-Nog steeds geen nieuws over Fernand?
Hij vergat niet dat zijn eerste en voornaamste taak was de daders van de roofovervallen te vinden. Dat kon weken, misschien wel maanden duren. Honderden, duizenden agenten en veldwachters liepen met een foto van de vrijgelaten gevangene in de zak. Inspecteurs belden huis aan huis aan, als vertegenwoordigers in stofzuigers.
-Neemt u me niet kwalijk, mevrouw, maar heeft u soms de laatste tijd deze man ook gezien?
De betreffende afdeling ging de hotels af. De publieke vrouwen werden door de zedenpolitie ondervraagd. De reizigers op de stations hadden er geen vermoeden van dat ze in het voorbijgaan door anonieme ogen geobserveerd werden.
Het onderzoek in de zaak Cuendet was hem niet opgedragen. Hij had niet het recht zijn mensen uit hun werk weg te halen. Maar hij zag niettemin kans om zijn plicht en zijn nieuwsgierigheid met elkaar te verzoenen.
-Ga boven eens een foto van Cuendet vragen, zo recent mogelijk. Laat dan aan alle mensen die met het opsporen van Fernand bezig zijn, een kopie geven, in de eerste plaats aan de mensen die de kroegen en de gemeubileerde kamers afgaan.
-In alle wijken?
Hij aarzelde, wilde eerst antwoorden:
-Alleen in de rijke buurten.
Maar hij bedacht zich, dat er ook in de oude wijken heel dure huizen en luxueuze appartementen zijn.
Toen hij in zijn eigen kamer gekomen was, belde hij Moers op.
-Heb je wat gevonden?
-Ik weet niet of u er iets aan heeft. Toen mijn mensen de kleren met de loep onderzochten, vonden ze drie of vier haren die ze onder de microscoop bestudeerd hebben. Delage, die daar verstand van heeft, beweert dat het haren zijn van een ocelot bontmantel.
-Op welk deel van de kleren zaten die?
-Op de rug, aan de kant van de linker schouder. Er zitten ook sporen op van poeder. Het zal misschien wel lukken het merk van die poeder vast te stellen, maar dat zal wat langer duren.
-Dank je. Heeft Fumel je niet opgebeld?
-Die is net even langs geweest. Ik heb het hem verteld.
-Waar is hij nu?
-In het archief. Hij is verdiept in het dossier Cuendet.
Maigret vroeg zich een ogenblik af, waarom zijn oogleden zo brandden maar toen herinnerde hij zich dat hij 's nachts om vier uur uit zijn bed gehaald was.
Hij moest een aantal stukken tekenen, verscheidene formulieren invullen, twee mensen ontvangen die op hem zaten te wachten en naar wie hij verstrooid luisterde. Toen hij eindelijk alleen was belde hij een grote bontzaak in de Rue La Boetie op, moest lang aandringen om de eigenaar zelf aan de lijn te krijgen.
-Met commissaris Maigret, van de Centrale Recherche. Neemt u mij niet kwalijk dat ik u stoor, maar ik zou graag een inlichting van u hebben. Kunt u mij zeggen hoeveel ocelot bontmantels er ongeveer in Parijs zijn?
-Ocelot?
Het leek of de man boos werd om die vraag. 

-Wij hebben die niet meer. Er is een tijd geweest, dat onze firma ze wel maakte. Dat was in de tijd van de eerste auto's. Sommige van onze dames-clienten bestelden die toen wel, maar vooral de heren. Maigret zag weer van die oude foto's van automobilisten voor zich waarop ze er uitzagen als beren.
-En was dat echt ocelot?
-Niet altijd, maar de mooiste wel. Het wordt nog gedragen in de heel koude landen, in Canada, Zweden, Noorwegen, het noorden van de Verenigde Staten...
-Maar zijn er geen meer in Parijs?
-Ik geloof dat sommige zaken er nog wel eens een verkopen, maar zelden. Ik zou u moeilijk een getal kunnen noemen, maar ik zou er toch wel om durven wedden dat er in heel Parijs nog geen vijfhonderd van die mantels zijn, en de meeste zullen wel behoorlijk oud zijn. Wacht eens even...
Er schoot hem iets te binnen.
-Heeft u alleen interesse voor mantels?
-Waarom?
-Omdat we van tijd tot tijd nog wel eens ocelot verwerken voor iets anders. Er worden bijvoorbeeld ook plaids van gemaakt voor op een divan, of voor in de auto...
-Zijn er daar veel van?
-Ik zou voor u wel in onze boeken kunnen opzoeken hoeveel er de laatste jaren door ons geleverd zijn. Ik schat het op een drie, vier dozijn. Er zijn ook bontwerkers die ze aan de lopende band maken maar die zijn van veel mindere kwaliteit natuurlijk. Wacht eens, daar schiet me opeens nog iets te binnen. Ik heb pas in een apotheek, hier vlak bij, een ocelotvacht in de etalage zien liggen die ze verkopen als middel tegen reumatiek...
-Ik dank u vriendelijk voor uw inlichtingen.
-Wil ik een lijst laten maken met...
-Als het niet te veel moeite is...
Het was nogal teleurstellend. Al weken lang zocht men naar Fernand zonder dat men de zekerheid had dat hij iets met de recente roofovervallen te maken had. Dat was een werk dat bijna even omvangrijk was als de samenstelling van een woordenboek, bij voorbeeld, of zelfs van een encyclopedie. En Fernand kende men. Men kende zijn gewoonten, zijn hobby's, men wist waarvan hij hield. Zo zou bij voorbeeld een heel onnozele kleinigheid ertoe kunnen bijdragen dat hij gevonden werd: hij dronk nooit iets anders dan mandarijn-curacao.
Maar voor het vinden van de moordenaars van Cuendet beschikte men over een paar haren uit een ocelotvacht als enige mogelijke aanwijzing. Moers had gezegd dat die haren op de rug van het colbert gevonden waren, bij de linkermouw. Als ze van een bontmantel afkomstig waren, zouden ze dan niet eerder op de voorkant van het kostuum gevonden zijn?
Had een vrouw hem helpen dragen, en hem bij de schouders vastgehouden?
Maigret gaf de voorkeur aan de hypothese van een plaid, vooral van een autoplaid. Maar in dat geval was het niet een of ander klein wagentje geweest, want in een 4 CV gebruikt men als regel geen ocelot-plaid.
Opereerde Cuendet sedert enkele jaren niet uitsluitend in rijke buurten?
Alle garages van Parijs zouden afgegaan moeten worden, met steeds weer dezelfde vraag. Er werd op de deur geklopt. Het was inspecteur Fumel, met een hoogrode kleur en rood-omrande ogen. Hij had nog minder geslapen dan Maigret, want hij had de afgelopen nacht nachtdienst gehad en dus helemaal niet geslapen.
-Stoor ik u niet?
-Kom binnen. Ga zitten.
-Ik heb alles gelezen en nu weet ik helemaal niet meer waar ik beginnen moet. Een ploeg van twintig man zou voor alles wat er gedaan moet worden, nog te klein zijn. Uit de processen-verbaal heb ik begrepen dat u hem goed gekend heeft.
-Vrij goed, ja. Vanmorgen ben ik, officieus, bij zijn moeder geweest. Ik heb haar het bericht gebracht en gezegd dat jij haar straks zou komen halen om haar naar het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde te brengen. Heb je al iets gehoord van de resultaten van de sectie?
-Nog niets. Ik heb dokter Lamalle opgebeld, maar die liet zijn assistent zeggen dat hij vanavond of morgenochtend zijn rapport naar de rechter-commissa-ris zou sturen.
Dokter Paul wachtte nooit tot Maigret hem opbelde. Die bromde zelfs wel eens:
-Wat moet ik tegen de rechter zeggen? Weliswaar werd het onderzoek in die tijd nog geleid door de politie en kwam de magistraat er meestal eerst aan te pas wanneer de schuldige eenmaal bekend had. Er waren toen drie duidelijk gescheiden fasen: het opsporingsonderzoek dat, in Parijs, de zaak van de Quai des Orfevres was; het vooronderzoek; en ten slotte, later, na bestudering van het dossier door de Officier van Justitie, het openbare onderzoek door de rechtbank.
-Heeft Moers je verteld van die haren?
-Ja. Ocelot.
-Ik heb zojuist een bontwerker opgebeld. Ik zou je aanraden om te informeren naar de ocelot-plaids die in Parijs verkocht zijn. En als je de garagehouders ondervraagt...
-Maar daar sta ik helemaal alleen voor.
-Ik weet het, kerel.
-Ik heb al vast een eerste rapport ingestuurd. Mr. Cajou heeft me om vijf uur vanmiddag besteld. Dat zal een drama worden, want ik heb een afspraak. Ik had namelijk nachtdienst, dus had ik vrij moeten zijn vandaag. Ik zal opbellen, maar ik weet dat ik toch niet geloofd word en dan krijg ik weer eindeloze moeilijkheden...
Een vrouw, natuurlijk!
-Als ik iets vind bel ik je wel. Maar vertel vooral niet aan de rechter dat ik me ook met de zaak bemoei.
-Begrepen!
Maigret ging naar huis voor de lunch. Het was bij hem thuis even schoon, de vloeren en de meubelen waren even goed geboend als bij de oude moeder van Cuendet.
Het was hier ook warm en er stond een kachel ondanks de centrale verwarming, want Maigret had altijd veel van kachels gehouden en op de Centrale Recherche had hij gedaan weten te krijgen dat ze nog lang een kachel op zijn kamer hadden laten staan. Er kwam een heerlijke geur uit de keuken. Toch had hij plotseling het gevoel dat er iets ontbrak, hij had niet kunnen zeggen wat.
Bij de moeder van Honore was de sfeer nog vrediger, nog intiemer, misschien door het contrast met de drukte in de straat. Door het venster kon men de kraampjes bijna met de hand aanraken en men hoorde de kooplui voortdurend schreeuwen. Het appartement was lager, kleiner, gaf nog meer het gevoel van veilige beslotenheid. De oude vrouw leefde daar van de morgen tot de avond, van de avond tot de morgen. En hoewel Honore er niet was, voelde men toch dat hij er zijn eigen plaats had. Hij vroeg zich een ogenblik af of hij ook niet een hond en een kat zou kopen.
Belachelijk! Hij was geen oude vrouw, of een boertje van buiten, dat eenzaam en schuw in de drukste straat van Parijs was komen wonen.
-Waar denk je aan? Hij glimlachte.
-Aan een hond.
-Ben je van plan om een hond te gaan kopen?
-Neen. Dat zou trouwens wat anders zijn. Die hond waaraan ik dacht is op straat gevonden, met twee gebroken poten...
-Moet je geen dutje doen?
-Daar heb ik geen tijd voor, helaas.
-Het lijkt wel of de dingen waar je over zit te piekeren prettig en verdrietig tegelijk zijn...
Het trof hem hoe juist die opmerking was. De dood van Cuendet maakte hem droefgeestig, verdrietig.
Hij voelde die als iets dat hem persoonlijk aangedaan was, alsof de Zwitser een vriend van hem geweest was, een kameraad, in ieder geval een oude kennis. Hij nam het hun ook kwalijk dat ze zijn gezicht verminkt hadden en hem als een dood beest in een laan van het Bois de Boulogne neergegooid hadden, op de bevroren grond waar het lijk teruggestuit moest zijn. Tegelijkertijd kon hij een glimlach niet onderdrukken wanneer hij dacht aan het leven van Cuendet, aan zijn hobby's, die hij trachtte te begrijpen. Merkwaardig genoeg had hij, terwijl ze toch zo verschillend waren, het gevoel dat hem dat lukte. Zeker, in het begin van zijn carriere, wanneer men dat zo mocht noemen, als groen jongmaatje, had hij zich in niets onderscheiden van een gewone dief. Evenals alle zware jongens die in een achterbuurt geboren zijn, had hij zich geoefend door alles wat binnen zijn bereik lag, zonder onderscheid, weg te kapen. Hij verkocht de dingen die hij op die manier in zijn bezit kreeg, niet eens, maar stapelde ze op in zijn zolderkamertje, zoals een jonge hond oude broodkorsten en benen in zijn mand verzamelt. Waarom was hij, die als modelsoldaat beschouwd werd, tot tweemaal toe gedeserteerd? En op wat voor onhandige, domme manier! Beide malen had hij zich laten grijpen zonder een poging om te ontvluchten of weerstand te bieden.
In Parijs, in de omgeving van de Place de la Bastille, bekwaamde hij zich verder en men begon al iets van een eigen methode te zien. Hij behoorde tot geen enkele bende. Hij had geen vrienden. Hij werkte alleen. Daar hij slotenmaker en ketellapper geweest was, graag knutselde en van nature handig en pijnlijk precies was, leerde hij binnen te dringen in winkels, werkplaatsen, opslagruimten.
Hij was nooit gewapend. Hij had nooit een wapen bezeten, zelfs geen dolkmes.
Niet eenmaal had hij door geluid te maken zijn aanwezigheid verraden, nooit een spoor achtergelaten. Hij was de stilte in persoon, zowel in zijn leven als in zijn werk.
Hoe stond hij tegenover de vrouwen? Voor zover men wist was er nooit een vrouw in zijn leven geweest. Zijn moeder was de enige vrouw met wie hij samengewoond had en als hij zich al vluchtige avonturen permitteerde, dan moest hij dat in alle stilte doen, in afgelegen buurten waar niemand hem kende. Hij kon uren achtereen in een cafe voor een raam zitten, met een glas witte wijn. Hij kon ook, hele dagen lang, voor het raam van een gemeubileerde kamer zitten loeren, zoals hij thuis, in de Rue Mouffetard, in zijn hoekje bij de kachel zat te lezen. Behoeften had hij zo goed als niet. Niettemin vertegenwoordigde de lijst van gestolen sieraden, om alleen maar te spreken van de diefstallen die men hem redelijkerwijze kon toeschrijven, een fortuin.
Ging hij wel eens voor de tijdlang een ander leven leiden, elders dan in Parijs, en daar zijn geld uitgeven?
-Ik zit te denken, legde Maigret zijn vrouw uit, aan een wonderlijk type, een inbreker...
-Die man die vanmorgen vermoord is?
-Hoe weet jij dat?
-Het staat in de krant van vanmiddag, die zojuist gebracht is.
-Laat eens zien.
-Het is maar een kort bericht. Ik kwam het toevallig tegen.
Lijk gevonden in het Bois de Boulogne
In de afgelopen nacht, omstreeks drie uur, hebben twee agenten van het XVI de arrondissement in een laan van het Bois de Boulogne het lijk van een man ontdekt, wiens schedel ingeslagen was. Het slachtoffer is een zekere Honore Cuendet, oud 50 jaar, Zwitser van geboorte, die al meerdere malen met de Justitie in aanraking is geweest. Volgens mr. Ca jou, de rechtercommissaris die met het onderzoek belast is en die zich met de substituut-officier, mr. Kernavel, en de gerechtelijke arts naar de plaats van het misdrijf begeven heeft, zou het hier een wraakneming van voormalige medeplichtigen van de vermoorde betreffen.
-Wat zei je?
Dat 'wraakneming ergerde hem, want dat betekende dat de zaak voor de heren van het Paleis van Justitie praktisch afgedaan was. Zoals een officier van justitie zei:
'Laten ze elkaar allemaal maar afmaken. Dat is rustig voor de Justitie en voordelig voor de belastingbetalers.'
-Ik zei... O, ja... Een inbreker die met opzet huizen of flats uitkoos waar de bewoners thuis waren...
-Om in te breken?
-Ja. In Parijs staan er ieder jaar, en bijna het hele jaar door een aantal huizen een paar weken leeg terwijl de bewoners aan zee zitten, in de bergen, op hun kasteel of in het buitenland.
-Daar wordt dan toch zeker wel ingebroken? -Daar wordt dan ingebroken, dat is zo. Door vaklui die zich nooit aan een woning zullen wagen waar ze kans hebben mensen tegen het lijf te lopen.
-Waar wil je eigenlijk naar toe?
-Naar die Cuendet waar ik het over had en die zich alleen maar interesseert voor bewoonde huizen. Vaak wacht hij, voor hij er binnendringt, tot de bewoners uit de bioscoop of de schouwburg thuisgekomen zijn, totdat de vrouw haar sieraden in een kamer naast de slaapkamer neergelegd heeft, en soms zelfs ergens in de slaapkamer zelf.
Mevrouw Maigret wierp hem, niet zonder logica, tegen:
-Als hij inbrak terwijl de vrouw uit was zou hij geen sieraden vinden, want je zegt zelf dat ze die draagt. -Dan zou hij er waarschijnlijk wel andere vinden, in ieder geval dingen van waarde, schilderijen, of geld.
-Je bedoelt dat het bij hem een soort van ziekelijke afwijking is?
-Dat is misschien wat sterk gezegd, maar ik vermoed dat het een manie is, dat hij er een zeker genoegen in vindt om in het intieme leven van de mensen binnen te dringen. Hij heeft een keer een chronometer van een nachtkastje weggenomen bij een man die sliep en die niets gehoord heeft. Zij glimlachte ook.
-Hoe vaak heb je hem gepakt?
-Hij is maar een keer veroordeeld en toen werkte hij nog niet op die bijzondere manier maar stal gewoon zoals iedere dief. Maar we hebben op het bureau wel een lijst van inbraken waarvan we bijna zeker weten dat hij de dader is. In verschillende gevallen heeft hij een kamer gehuurd voor een paar weken tegenover het huis waar ingebroken is en hij kan daar geen enkele aannemelijke verklaring voor geven.
-Waarom hebben ze hem vermoord?
-Dat zou ik ook wel eens willen weten. Om daarachter te komen moet ik onderzoeken op welk huis hij het, de afgelopen nacht waarschijnlijk, gemunt had...
Hij had zijn vrouw zelden zoveel verteld over een zaak waar hij mee bezig was. Waarschijnlijk kwam dat, omdat dit voor hem geen gewone zaak was en hij er zelfs niet eens mee belast was. Cuendet interesseerde hem als mens en als vakman, fascineerde hem bijna, evenals de oude Justine. - Ik weet zeker dat hij me niet onverzorgd achter zal laten... had ze vol vertrouwen gezegd. Toch wist ze niet, daar was Maigret van overtuigd, waar haar zoon zijn geld verborg. Ze had vertrouwen, het naieve vertrouwen van een eenvoudige ziel: Honore kon haar niet zonder middelen van bestaan achterlaten.
Hoe zou zij in het bezit van dat geld komen? Welke maatregelen had haar zoon genomen, hij, die nooit in zijn leven medeplichtigen had gehad? En kon hij voorzien dat hij op zekere dag vermoord zou worden?
Het merkwaardigste was dat Maigret er toe kwam het vertrouwen van de oude vrouw te delen en eveneens te geloven dat Cuendet alle gebeurlijkheden onder het oog gezien had.
Hij dronk zijn koffie met kleine teugjes. Terwijl hij zijn pijp aanstak wierp hij een blik op het dressoir. Evenals in de Rue Mouffetard stond daar een karaf in, maar hier bevatte die pruimen jenever. Mevrouw Maigret had zijn blik gevolgd en ze schonk hem een glaasje in.
Om vijf minuten voor vieren zat Maigret over een dossier met allerlei potloodaantekeningen gebogen dat in de lichtkring van zijn bureaulamp lag, en hij aarzelde welke pijp hij zou nemen toen de telefoon begon te rinkelen. Het was de centrale meldingspost op de Boulevard du Palais.
- Roofoverval in de Rue La Fayette, tussen de Rue Taitbout en de Chaussee d'Antin. Er is geschoten en er zijn doden gevallen.
Dat was gebeurd om tien voor vier en er was al groot alarm gegeven, de radiowagens waren gewaarschuwd, een wagen met agenten reed weg van de binnenplaats van het Hoofdbureau van Politie terwijl de Officier van Justitie, volgens de orders die hij gegeven had, eveneens het bericht ontving in zijn rustige kamer op het Paleis van Justitie.
Maigret deed de deur open, wenkte Janvier, bromde een paar onverstaanbare woorden en de beide mannen liepen de trap af, terwijl ze onderwijl hun jassen aantrokken, en stapten in een zwart-witte auto. Door de gelige mist die in het begin van de middag over de stad was komen hangen, was het even donker als 's avonds om zes uur en de koude was, in plaats van af te nemen, doordringender geworden. -Morgenochtend zullen we moeten oppassen voor
ijzel, merkte de chauffeur op.
Hij stelde zijn sirene in werking, zijn knipperlicht. Taxi's en autobussen gingen aan de kant en de voorbijgangers bleven staan om de politiewagen na te kijken. Vanaf de Opera zat het verkeer in de knoop. Er waren grote opstoppingen ontstaan. Agenten die in allerijl aangerukt waren, stonden te gesticuleren en te fluiten.
Het was de tijd waarop het in de Rue La Fayette, aan de kant van de Galeries en de Printemps, op zijn drukst was; een dichte menigte, vooral uit vrouwen bestaande, schuifelde over de trottoirs; het was ook het gedeelte van Parijs waar de meeste lichten waren. Het verkeer was omgelegd, enkele stukken waren afgezet. Een gedeelte van de straat lag verlaten, met alleen een paar donkere gestalten van officiele personen die heen en weer liepen.
De commissaris van het IX de arrondissement was met een aantal van zijn mensen ter plaatse gearriveerd. Specialisten verrichtten opmetingen en zetten met krijt tekens op het asfalt. Een auto waarvan de voorruit versplinterd was stond met de voorwielen op het trottoir, en op twee of drie meter afstand daarvan zag men een donkere vlek waaromheen mensen met gedempte stem stonden te delibereren.
Een klein mannetje met grijs haar, in het zwart gekleed, met een gebreide wollen sjaal om zijn hals, stond nog met het glas rum in zijn hand dat men in het cafe aan de overkant voor hem was gaan halen. Het was de kassier van 'n grote zaak in huishoudelijke artikelen in de Rue Chateaudun. Hij vertelde zijn verhaal al voor de derde of de vierde maal, waarbij hij angstvallig vermeed in de richting te kijken van een menselijke gedaante die op enkele meters afstand onder een lap van grof doek uitgestrekt lag. Achter de verplaatsbare hekjes, zoals de gemeente gebruikt voor afzetting van straten bij optochten, stond de menigte te dringen en de vrouwen praatten opgewonden met hoge, schelle stem. -Zoals altijd aan het eind van de maand... Maigret had er niet bij stilgestaan dat het de 31ste was. 

-... was ik naar de bank gegaan, achter de Opera, om het geld voor de uitbetaling van de lonen te halen...
Maigret had in het voorbijgaan de winkel wel gezien, maar zonder te vermoeden dat het zo'n grote zaak was. Er waren drie etages met allerlei afdelingen, twee souterrains en er werkten driehonderd man personeel.
-Ik hoefde maar nauwelijks zeshonderd meter te lopen. Ik had mijn koffertje aan mijn linkerhand. - Was het niet met een kettinkje aan uw pols vastgemaakt?
Hij was geen kassiersloper van professie en er was geen enkele veiligheidsmaatregel genomen. Hij had alleen een automatisch pistool in de rechterzak van zijn overjas.
Hij was de straat overgestoken tussen de gele strepen. Hij liep naar de Rue Taitbout, tussen een zo dichte menigte dat elke aanslag onmogelijk scheen. Plotseling had hij bemerkt dat er een man vlak naast hem liep en toen hij even het hoofd omwendde had hij gezien dat er ook iemand vlak achter hem liep. De rest was zo vlug gegaan dat de kassier niet goed wist wat er eigenlijk gebeurd was. Wel herinnerde hij zich dat een stem in zijn oor gefluisterd had: -- Als je leven je lief is, maak dan geen kapsies! Op hetzelfde ogenblik werd het koffertje uit zijn hand gerukt. Een van de mannen rende naar een auto die uit de tegenovergestelde richting gekomen was en nu heel langzaam vlak langs het trottoir reed. Toen hoorde de kassier een knal en hij had eerst gedacht dat er op hem geschoten werd. Vrouwen gilden, duwden. Een tweede schot was gevolgd door het gerinkel van brekend glas. Er hadden nog meer schoten geklonken, drie zeiden sommigen, volgens anderen vier of vijf. Iemand met een hoogrode kleur stond wat terzijde te
Het was Margeret, een agent uit het Iste arrondissement. Aangezien hij die middag geen dienst had, was hij in burger. Waarom had hij dan toch zijn revolver bij zich? Daar zou hij later een verklaring voor moeten geven.
-Ik was op zoek naar mijn vrouw, die boodschappen aan het doen was... Ik heb het hele geval gezien-Toen de drie mannen naar de auto renden...
-Waren ze met z'n drieen?
-Een aan iedere kant van de kassier, en een achter hem...
Margeret had geschoten. Een van de bandieten was op zijn knieen gevallen, was toen langzaam languit achterover gevallen op het trottoir tussen de benen van de vrouwen die onmiddellijk naar alle kanten wegvluchtten.
De auto schoot met grote snelheid weg in de richting van de Place Saint-Augustin. De verkeersagent floot. Er werd geschoten vanuit de auto die in een oogwenk in de drukte verdwenen was.
Twee dagen lang zou Maigret nauwelijks de tijd krijgen om aan zijn rustige Zwitserse vriend te denken en tweemaal werd er door inspecteur Fumel voor hem opgebeld zonder dat hij tijd had hem te woord te staan.
Men had de naam en het adres van een vijftigtal getuigen opgenomen, onder wie een wafelbakster wier kraampje vlak bij de plaats van de overval stond, een
invalide met een viool die op een paar passen afstand zat te bedelen, en twee kelners uit een cafe aan de overkant, evenals de caissiere die beweerde alles gezien te hebben, hoewel de ruiten beslagen waren geweest. Er was nog een tweede dode, een voorbijganger van vijfendertig jaar, vader van een gezin, die op slag gedood was zonder te vermoeden wat hem overkwam. Voor de eerste keer sedert die reeks van roofovervallen begonnen was had men nu een lid van de bende in handen, degene die Margeret, de agent die zich, als door een wonder, ter plaatse bevonden had, neergeschoten had.
- Mijn bedoeling was hem in zijn been te schieten, zodat hij niet zou kunnen ontvluchten... De kogel had de man echter in zijn nek getroffen en hij lag nog steeds buiten bewustzijn in het Hopital Beau jon waar een ziekenauto hem heengebracht had. Lucas, Janvier en Torrence losten elkaar af bij de deur van zijn kamer en wachtten op het moment waarop hij eindelijk zou kunnen spreken, want de doktoren hadden nog hoop hem te kunnen redden. De volgende morgen waren de straten van Parijs, zoals de chauffeur van de dienstauto voorzien had, bedekt met een laagje ijzel. Het was donker. De auto's reden stapvoets. Auto's van de gemeentereiniging strooiden zand in de voornaamste verkeersaders. De lange gang van de Centrale Recherche was vol met mensen die zwijgend stonden te wachten en Maigret begon steeds bij ieder weer met dezelfde reeks van vragen, terwijl hij onderwijl met potlood geheimzinnige tekentjes zette op de plattegrond van het terrein van de overval, die hij op de speciale afdeling voor dergelijk werk had laten tekenen. Dezelfde avond van de overval nog had hij zich naar Fontenay-aux-Roses begeven, waar de neergeschoten gangster woonde, een zekere Joseph Raison, bankwerker volgens zijn identiteitskaart.
In een nieuw flatgebouw had hij een lichte, keurig ingerichte flat aangetroffen, een blonde jonge vrouw, twee meisjes van zes en negen jaar die bezig waren hun huiswerk te maken.
Joseph Raison, die tweeenveertig jaar was, was inderdaad bankwerker en werkte op een fabriek aan de Quai de Javel. Hij bezat een 2 CV en ging iedere zondag met zijn gezin naar buiten. Zijn vrouw beweerde nergens iets van te begrijpen en het scheen Maigret dat zij oprecht was. 

-Ik kan niet begrijpen waarom hij dat gedaan zou hebben, commissaris. We waren gelukkig. We hebben deze flat nauwelijks twee jaar geleden gekocht. Joseph verdiende goed zijn brood. Hij dronk niet, ging zo goed als nooit alleen uit... Maigret had haar naar het ziekenhuis gebracht terwijl een buurvrouw op de kinderen paste. Zij had haar man even mogen zien, was toen op bevel van de doktoren, ondanks haar protesten, weer naar huis gebracht.
En nu moest hij zien wijs te worden uit de warwinkel van onduidelijke en tegenstrijdige getuigenverklaringen. Sommigen hadden te veel gezien, anderen niet genoeg.
-Als ik alles vertel, zullen die lui me wel weten te vinden...
Ondanks alles kwam er toch een vrij aannemelijke beschrijving uit van de twee mannen die de kassier tussen zich in genomen hadden, en vooral van degene die hem het koffertje ontrukt had. Maar pas op het eind van de middag meende een van de kelners Fernand te herkennen op een der foto's die hem getoond werden.
-Hij is een minuut of tien, vijftien voor de overval bij ons binnen gekomen en bestelde een koffie. Hij zat aan een tafeltje bij de deur, vlak tegen het raam aan... De tweede dag na het drama kreeg Maigret nog een verklaring binnen over Fernand, die de 31ste januari in een dikke bruine jas gekleed geweest was.
Het was niet veel, maar het wees erop dat de commissaris zich niet vergist had toen hij veronderstelde dat de ex-gevangene uit Saint-Martin-de-Re het hoofd van de bende was.
De gewonde in het ziekenhuis was enkele ogenblikken bij kennis geweest, maar had alleen maar gefluisterd:
-Monique...
Dat was de naam van zijn jongste dochtertje. Een andere ontdekking interesseerde Maigret ook bijzonder: dat was, dat Fernand zijn mensen niet meer uitsluitend onder de zware jongens zocht. Het Parket belde hem om het uur op en hij stuurde het ene rapport na het andere. Hij kon zijn kamer niet uitkomen of hij werd omringd door een zwerm journalisten.
Vrijdags om elf uur was de gang eindelijk leeg. Maigret zat te praten met Lucas die van het ziekenhuis kwam en vertelde over de operatie die een bekend chirurg bij de gewonde ging proberen. Er werd op de deur geklopt. Hij riep geergerd:
-Binnen!

Het was Fumel die zich zo klein mogelijk maakte toen hij zag dat hij op een verkeerd moment kwam. Hij moest een verkoudheid opgelopen hebben want hij had een rode neus en waterige ogen.
-Ik kom wel terug...
-Kom er in!
-Ik geloof dat ik een spoor gevonden heb... Of liever gezegd, de afdeling Bevolking heeft het voor mij gevonden... Ik weet waar Cuendet de afgelopen vijf maanden gewoond heeft...
Het was een opluchting, een verkwikking bijna voor Maigret over zijn rustige Zwitser te horen spreken.
-In welke buurt?
-Zijn oude wijk... Hij zat op een kamer in een klein hotel in de Rue Neuve-Saint-Pierre...
-Achter de kerk van Saint-Paul?
Een smalle straat met oude huizen, tussen de Rue Saint-Antoine en de Seine. Er kwam zelden een auto door en er waren maar enkele winkels.
-Vertel op.
-Het schijnt dat het eigenlijk een rendez-vous huis is. Maar ze verhuren er ook een paar kamers per maand. Cuendet woonde er zonder dat iemand iets van hem merkte, ging alleen maar uit om in een klein restaurantje te gaan eten, le Petit Saint-Paul.
-Wat staat er tegenover dat hotel?
-Een huis uit de XVIIIde eeuw, met een grote binnenplaats en hoge ramen. Een paar jaar geleden is het helemaal gerestaureerd...
-Wie woont daar?
-Een dame alleen, met haar personeel natuurlijk. Een zekere mevrouw Wilton.
-Heb je geinformeerd wat dat voor iemand is?
-Daar ben ik mee begonnen, maar daar in de buurt weten ze zo goed als niets van haar.
Sedert een jaar of tien was het mode onder de zeer rijken om een groot oud huis in Le Marais te kopen, in de Rue des Francs-Bourgeois bijvoorbeeld, en dat min of meer in zijn oorspronkelijke staat te brengen. Dat was begonnen met het Ile-Saint-Louis en nu zocht men overal naar die oude huizen, waar ze nog te vinden waren, al was het ook in de drukste straten. -Er staat zelfs een boom op de binnenplaats... Je ziet niet veel bomen in die buurt...
-Is ze weduwe, die dame?
-Gescheiden. Ik ben bij een journalist geweest die ik wel eens een tip geef als het geen kwaad kan... Dit keer heeft hij mij nu eens ingelicht... Hoewel ze gescheiden is, spreekt ze haar vroegere man nog vrij vaak en ze gaan zelfs nog wel eens samen uit...
-Hoe heet hij?
-Wilton. Stuart Wilton. Ze is zijn naam blijven dragen, naar het schijnt met zijn toestemming. Haar meisjesnaam is Florence Lenoir. Dat heb ik op het politiebureau van die wijk gevonden. Haar moeder was strijkster in de Rue de Rennes en haar vader, die al lang dood is, was agent van politie. Ze is bij het ballet geweest. Volgens die journalist danste ze in een balletgroep in het Casino de Paris en Stuart Wilton, die al getrouwd was, is toen gescheiden om met haar te kunnen trouwen...
-Hoelang is dat geleden?
Maigret krabbelde met potlood op zijn vloeiblad, zag Honore Cuendet voor zich, aan het raam in het louche hotelletje gezeten.
-Hoogstens een jaar of tien... Dat huis was eigendom van Wilton. Hij bezit er nog een, in Auteuil, waar hij op het ogenblik zelf woont, en nog een kasteel in Besse, bij Maisons-Laffitte...
-Heeft hij ook een renstal?
-Als ik goed ingelicht ben niet. Hij is wel dol op paardenrennen, maar hij heeft zelf geen stal.
-Is hij Amerikaan?
-Engelsman. Hij woont al heel lang in Frankrijk.
-Hoe komt hij zo rijk?
-Ik doe niet anders dan navertellen wat ze mij ook verteld hebben. Hij komt uit een familie van grootindustrielen en heeft een aantal patenten geerfd. Dat brengt veel geld op zonder dat hij er iets voor behoeft te doen. Een gedeelte van het jaar reist hij, huurt iedere zomer een villa in Cap d'Antibes of Cap-Ferrat en is lid van verschillende clubs. Die journalist beweert dat hij een zeer bekend man is, maar alleen in een zeer exclusieve kring waarover zelden in de kranten gesproken wordt...
Maigret stond op met een zucht, haalde zijn jas te voorschijn, sloeg zijn wollen sjaal om zijn hals.
-Vooruit maar! zei hij. En tegen Lucas:
-Als er naar me gevraagd wordt, ik ben over een uur hier weer terug.
Vanwege de vorst en de ijzel waren de straten bijna even verlaten als in de maand augustus en in de smalle Rue Neuve-Saint-Pierre zag men niet een kind spelen. Boven de halfopenstaande deur van het hotel Lambert was een melkwitte ballon en in het bureau, waar het muf rook, zat een man met zijn rug tegen de radiator de krant te lezen.
Hij herkende inspecteur Fumel en bromde, terwijl hij opstond:
-Daar begint de narigheid al, zie ik.
-U krijgt helemaal geen narigheid als u maar zwijgt. Is de kamer van Cuendet bezet?
-Nog niet. Hij had voor de hele maand vooruit betaald. Ik had de kamer de 31ste januari weer kunnen verhuren maar ik wilde daar liever nog even mee wachten omdat zijn spullen er nog zijn.
-Wanneer is hij verdwenen?
-Dat weet ik niet. Wacht, laat ik eens rekenen. Als ik me niet vergis, moet dat zaterdag jongstleden geweest zijn... zaterdag of vrijdag... Ik kan het aan het kamermeisje vragen...
-Heeft hij u verteld dat hij uitging?
-Hij heeft me niets verteld. Trouwens, hij zei nooit iets.
-De avond dat hij verdwenen is, is hij toen laat uitgegaan?
-Mijn vrouw heeft hem gezien. De gasten die hier 's avonds met een vrouw komen worden niet graag door een man ontvangen. Dan generen ze zich. Vandaar...
-Heeft ze het er niet met u over gehad?
-Natuurlijk wel. Trouwens, u kunt er haar zo meteen zelf naar vragen. Ze zal zo dadelijk wel beneden komen.
Het was er benauwd, smoorheet, en er hing een moeilijk te definieren lucht met op de achtergrond iets van een ontsmettend middel, wat aan de metro deed denken.
-Naar ze me verteld heeft, is hij die avond niet gaan eten.
-Was dat iets bijzonders?
-Het is nog wel eens een enkele keer gebeurd. Dan haalde hij wat in huis, en zagen we hem met pakjes en kranten naar boven gaan. Hij zei goedenavond en verder hoorde je hem niet meer tot de volgende dag.
-En is hij die avond toen later weer uitgegaan?
-Dat moet wel zo geweest zijn, omdat hij de volgende morgen niet meer op zijn kamer was. Maar gezien, neen, gezien heeft mijn vrouw hem niet. Ze was met een man en een vrouw naar boven gegaan, aan het eind van de gang op de eerste etage. Ze ging handdoeken halen en toen hoorde ze iemand de trap afgaan.
-Hoe laat was dat?
-Over twaalven. Ze wilde nog gaan kijken wie het was, maar toen ze de kast weer op slot gedaan had en de handdoeken gebracht had was de man al beneden...
-Wanneer heeft u gemerkt dat hij niet meer op zijn kamer was?
-De volgende morgen. Dat moet om een uur of tien, elf geweest zijn, toen het meisje klopte om de kamer te doen. Ze ging naar binnen en merkte toen dat het bed niet beslapen was.
-Heeft u de politie niet van zijn verdwijning in kennis gesteld?
-Waarom? Hij was toch vrij om te gaan en te staan waar hij wilde? Hij had betaald. Ik laat altijd vooruit betalen, want er zijn wel eens mensen die stilletjes verdwijnen, zonder iets te zeggen...
-En dan alles achterlaten?
-Ja, maar dat 'alles' van hem is de moeite niet...
-Wilt u ons even naar zijn kamer brengen?
De eigenaar slofte op zijn pantoffels achter de beide politiemannen aan, deed de deur van het bureau achter zich op slot en stak de sleutel in zijn zak. Hij was nog niet oud, maar hij liep moeilijk en op de trap hoorde men hem hijgen.
-Het is op de derde etage, zuchtte hij.
Op het portaal van de eerste etage lag een stapel lakens en verscheidene deuren die op de gang uitkwamen, stonden open; een dienstmeisje was ergens bezig.
-Ik ben het, Rose. Ik ga met de heren naar boven... Hoe hoger ze kwamen, hoe muffiger het rook, en op de derde etage lag er geen loper meer in de gang. Iemand speelde ergens accordeon op zijn kamer.
-Hier is het...
Op de deur stond, in onbeholpen cijfers, het getal 33 geschilderd. De kamer rook al duf.
-Ik heb alles net zo laten liggen.
-Waarom?
-Ik dacht dat hij terug zou komen... Hij wist precies waar hij alles neergelegd had... Ik had me al afgevraagd wat hij hier kwam doen, vooral omdat hij goed gekleed was en geld genoeg scheen te hebben...
-Hoe weet u dat hij geld genoeg had?
-De beide keren dat hij betaalde, zag ik hoge bankbiljetten in zijn portefeuille zitten...
-Heeft hij wel eens iemand op zijn kamer ontvangen?
-Voor zover mijn vrouw en ik weten, nooit. En een van ons tweeen zit altijd in het bureau.
-Maar nu op het ogenblik toch niet.
-Natuurlijk gebeurt het wel eens dat we even weg zijn, maar dan luisteren we toch en u zult wel gemerkt hebben dat ik het meisje gewaarschuwd heb...
-Kreeg hij wel post?
-Nooit.
-Wie woont er op de kamer er naast?
Er was maar een kamer naast, want no. 33 was de laatste kamer van de gang.
-Olga. Een publieke vrouw.
De man wist wel dat hij niet behoefde te proberen om iets te verbergen, aangezien de politie toch van alles wat zich in zijn huis afspeelde, op de hoogte was.
-Is ze thuis?
-Ze zal wel slapen, om deze tijd.
-Zo, u kunt ons verder wel alleen laten. Hij verwijderde zich, sloffend, met een stuurs gezicht. Maigret deed de deur achter hem dicht, begon met een kast open te maken, een goedkope kast van gevernist vure-hout, die niet goed sloot.
Hij vond niet veel bijzonders; een paar keurig gepoetste zwarte schoenen, een paar pantoffels met cosy-zolen, zo goed als nieuw, en een grijs kostuum. Er was ook een donkere vilten hoed van een gangbaar merk. In een lade zes witte overhemden en een lichtblauw, onderbroeken, zakdoeken en wollen sokken. In de la daarnaast twee pyjama's en boeken: Reisindrukken uit Italie, Medische Wetenschap voor Iedereen (een uitgave uit 1899) en een avonturenroman. Er stond een ijzeren ledikant, een ronde tafel met een donkergroen fluwelen kleed erover, een fauteuil die al half in elkaar gezakt was. De gordijnen sloten niet meer, maar er hingen ook ondergordijnen, die het licht temperden.
Maigret ging voor het raam staan en keek naar het huis aan de overkant en zijn blik viel het eerst op de binnenplaats, waar men een grote zwarte auto van een Engels merk zag staan, de stoep met verscheidene treden, de glazen deur met twee vleugels. Het steen van de ge\^l was schoongemaakt en had een mooie lichtgrijze kleur gekregen, rondom de vensters was heel fijn lijstwerk.
Ergens op de benedenverdieping brandde een lamp, die een tapijt met een ingewikkeld patroon bescheen, een Lodewijk XV fauteuil, een deel van een laag tafeltje.
De ramen van de eerste etage waren zeer hoog, die
van de tweede waren dakkapellen.
Het huis was meer in de breedte dan in de hoogte gebouwd en bevatte waarschijnlijk toch minder kamers dan men zo op het eerste gezicht zou denken. Op de eerste etage stonden twee ramen open en een huisknecht in een gestreept jasje bewoog zich met een stofzuiger in een vertrek dat de indruk maakte van een salon.
-Heb je geslapen, vannacht?
-Ja, chef. Ik heb mijn acht uur bijna vol kunnen maken.
-Heb je honger?
-Dat kan nog wel even wachten.
-Ik zal straks wel iemand sturen om je af te lossen. Je hebt alleen maar in die fauteuil te gaan zitten en naar de overkant te kijken. Als je het licht maar niet aan doet, kunnen ze je van daaruit niet zien.
Had Cuendet dat ook niet, bijna zes weken lang, gedaan?
-Noteer wie er in- en uitgaan en als er auto's komen, probeer dan het nummer op te nemen.
Een ogenblik later klopte Maigret zachtjes op de deur er naast. Hij moest even wachten voor hij het kraken van een springveren matras hoorde, toen voetstappen op de vloer. De deur ging maar op een kiertje open.
-Wie is daar?
-Politie.
-Alweer?
Gelaten voegde de vrouw eraan toe:
-Komt u maar binnen.
Ze was in haar hemd en haar ogen waren gezwollen. Haar make-up, die ze voor het naar bed gaan niet verwijderd had, was uitgevlekt en vervormde haar trekken.
-Ik kan zeker wel weer gaan liggen?
-Waarom zei u zojuist: alweer? Is de politie dan onlangs nog hier geweest?
-Niet hier, maar wel in de straat. De laatste weken doen ze niet anders dan ons negeren en in een maand heb ik minstens zes maal in het Huis van Bewaring geslapen. Wat heb ik nu weer gedaan?
-Niets, hoop ik. En ik verzoek u, niet over dit bezoek te spreken.
-U bent toch niet van de zedenpolitie? -Neen.
-Het lijkt me dat ik wel eens ergens een foto van u gezien heb.
Zonder die vlekkerige make-up en haar slecht geverfde haren zou ze niet lelijk geweest zijn; een beetje dik, maar niet paffig, met nog levendige ogen.
-Commissaris Maigret.
-Wat is er gebeurd?
-Ik weet er nog niets van. Woont u hier al lang?
-Sinds ik uit Cannes teruggekomen ben, in oktober. Ik werk 's zomers altijd in Cannes.
-Kent u uw buurman?
-Welke buurman?
-Die van kamer 33.
-O, de Zwitser.
-Hoe weet u dat hij een Zwitser is?
-Door zijn accent. Ik heb ook in Zwitserland gewerkt, drie jaren geleden. Ik was entraineuse in een cafe in Geneve, maar ze hebben mijn werkvergunning niet verlengd. Ik denk dat ze daar niet van concurrentie houden.
-Praatte hij wel eens met u? Is hij wel eens hier geweest?
-Neen, maar ik ben wel eens bij hem geweest. Op een middag toen ik uit bed kwam merkte ik dat ik geen sigaretten meer had. Ik had hem al eens op de gang ontmoet en iedere keer groette hij me heel vriendelijk.
-En wat is er toen gebeurd?
Ze glimlachte veelzeggend toen ze antwoordde: -Dat is het juist: niets! Ik klopte bij hem aan. Het duurde even voor hij opendeed. Ik vroeg me af wat hij uitvoerde. Maar hij was gekleed en hij had niemand bij zich. De kamer zag er netjes uit. Hij had een pijp in zijn mond. Ik vroeg hem: 'U heeft zeker geen sigaretten?'
Hij antwoordde van neen, dat het hem speet, en toen, nadat hij even geaarzeld had, bood hij aan er voor me te gaan halen.
Ik was net zoals toen ik de deur voor u opendeed, met alleen maar mijn hemd aan. Er lag chocola op tafel en toen hij zag dat ik daar naar keek bood hij me een stuk aan.
Ik dacht: nu is het zover. En onder buren kun je zoiets niet weigeren. Ik begon een stukje chocola te eten en ik sloeg een blik op het boek waarin hij had zitten lezen, iets over Italie, met ouderwetse plaatjes. -'Verveelt u zich niet, zo helemaal alleen?' vroeg ik hem.
Ik weet zeker dat hij er zin in had. En ik geloof ook niet dat ik er uitzie om bang voor te zijn. Maar op een gegeven ogenblik begreep ik dat hij aarzelde en toen stotterde hij opeens:
-'Ik moet weg. Er wacht iemand op me.'
-En is dat alles?
-Ik geloof van wel, ja. De muren zijn niet dik hier. Je hoort alles wat er in de andere kamers gebeurt. En 's nachts kreeg hij vast niet veel kans om te slapen, als u begrijpt wat ik bedoel.
Hij heeft er zich nooit over beklaagd. De wc's, u heeft het misschien wel gezien toen u naar boven kwam, zijn aan het andere eind van de gang, boven de trap. Een ding kan ik u wel zeggen en dat is dat hij niet vroeg naar bed ging, want ik ben hem minstens tweemaal midden in de nacht tegengekomen als hij naar de w.c. ging, nog helemaal aangekleed. -Kijkt u wel eens naar het huis aan de overkant?
-Het huis van die halve gare?
-Waarom noemt u haar een halve gare?
-Zo maar. Omdat ik vind dat ze er net uitziet of ze getikt is. Weet u, van hier uit kun je alles goed zien. 's Middags heb ik niets te doen en dan zit ik wel eens voor het raam te kijken. Ze hebben er zelden de gordijnen dicht, en het is de moeite waard om 's avonds die kronen te zien branden. Enorme kronen van kristal, met dozijnen lampen...
Haar slaapkamer is juist tegenover de mijne. Dat is zowat de enige kamer waar de gordijnen aan het eind van de middag gesloten worden, maar 's morgens gaan ze weer open en dan lijkt het wel of ze er geen erg in heeft dat je haar spiernaakt kimt zien rondlopen. Misschien doet ze het expres? Er zijn vrouwen bij wie dat een afwijking is.
Ze heeft twee kameniers om haar te helpen, maar ze belt ook de huisknecht wel als ze in dat kostuum is. Op sommige dagen komt de kapper midden op de middag bij haar, soms later, als ze groot toilet maakt. Ze ziet er niet kwaad uit voor haar leeftijd, dat moet ik toegeven...
-Hoeveel geeft u haar?
-Een jaar of vijfenveertig. Maar je weet het nooit bij die vrouwen die zoveel zorg aan hun uiterlijk besteden zoals zij.
-Ontvangt ze veel bezoek?
-Soms staan er twee of drie auto's op de binnenplaats, zelden meer. Zij gaat meestal zelf uit. Behalve die vrijer natuurlijk. 

-Welke vrijer?
-Ik beweer niet dat het een echte vrijer is, want hij is wel een beetje jong voor haar, nauwelijks in de dertig. Een knappe jongen, lang, donker, gekleed als een mannequin, en hij rijdt in een schitterende auto.
-Komt hij vaak bij haar op bezoek?
-Ja, kijkt u eens, ik zit niet altijd voor het raam. Ik heb ook mijn werk. Ik begin soms al om vijf uur 's middags en dan heb je niet veel tijd om bij de mensen te koekeloeren. Ik schat een of twee keer in de week. Misschien drie?
Maar wat ik wel zeker weet, is dat hij daar soms blijft slapen. Gewoonlijk sta ik laat op, maar op de dagen dat ik me moet melden moet ik al heel vroeg de deur uit. Het lijkt wel of uw collega's het expres doen, om zo'n tijd uit te zoeken! Nu, twee of drie keer zag ik de auto van de vrijer, zoals ik hem noem, om negen uur nog op de binnenplaats staan. Wat die andere aangaat...
-Is er dan nog een andere?
-Ja zeker, de oude. De serieuze.
Maigret kon een glimlach niet onderdrukken bij het aanhoren van Olga's interpretatie van de feiten.
-Wat is er? Heb ik iets geks gezegd?
-Nee, nee, gaat u maar door.
-Het is iemand die er heel duur uitziet, met zilverachtig haar, die soms in een Rolls Royce komt en die de mooiste chauffeur heeft die ik ooit gezien heb.
-Blijft die daar ook wel eens slapen?
-Dat geloof ik niet. Hij blijft nooit lang. Voor zover ik me herinneren kan, heb ik hem nooit 's avonds laat gezien. Meestal zo tegen vijven. Zeker om thee te drinken...
Ze scheen er trots op, dat ze kon laten zien dat ze dat wist, dat er mensen zijn, in een wereld heel ver verwijderd van de hare, die 's middags om vijf uur thee drinken.
-U kunt me zeker niet vertellen waarom u mij al die dingen vraagt?
-Inderdaad.
-En ik mag er niet over spreken?
-Daar zoudt u mij een groot genoegen mee doen.
-Dat is voor mijzelf ook beter, is het niet? Weest u maar niet bang. Ik had wel eens over u horen spreken door vriendinnen, maar ik had me u ouder voorgesteld.
Ze glimlachte tegen hem, terwijl ze met haar buik de deken wat omhoogduwde. Na een korte stilte fluisterde ze: -Ja?
Maar hij antwoordde glimlachend:
-Neen.
Toen barstte ze in lachen uit.
-Al net als mijn buurman! Toen, opeens ernstig:
-Wat heeft hij gedaan?
Hij stond even op het punt haar de waarheid te vertellen. Hij had dat graag gedaan. Hij wist dat hij op haar kon rekenen. Hij wist ook dat er veel dingen waren die zij beter begrijpen kon dan rechter-commis-saris Cajou, bijvoorbeeld. Misschien waren er nog bepaalde aanwijzingen waar zij nu niet aan dacht, maar die haar zouden opvallen wanneer ze op de hoogte gesteld was?
Later, als het noodzakelijk werd. Hij ging naar de deur.
-Komt u nog terug?
-Waarschijnlijk wel Hoe is het eten in Petit Saint-Paul?
-De vrouw van de baas kookt zelf en als u van kalfsworstjes houdt moet u die nemen, want die krijgt u nergens zo lekker. Er zijn alleen papieren tafellakens en de dienster is een kreng.
Het was twaalf uur toen hij in Petit Saint-Paul kwam, waar hij eerst zijn vrouw ging opbellen om haar te zeggen dat hij niet thuis kwam eten. Hij was Fernand en zijn gangsters niet vergeten, maar hij kon het niet laten.
In werkelijkheid was het een ontspanning die hij zichzelf heimelijk gegund had, en hij gevoelde een beetje wroeging. Niet al te veel echter, ten eerste omdat Olga niet overdreven had toen ze die worstjes geprezen had, verder omdat de Beaujolais, hoewel een beetje zwaar, heerlijk fruitig was, tenslotte omdat hij in een hoekje achter zijn tafeltje met een vel grof papier als tafellaken, op zijn gemak had kunnen mediteren. I)e vrouw van de eigenaar, die klein en dik was, met een grijze knoet boven op haar hoofd, stak af en toe even haar hoofd om de hoek van de keukendeur om een blik naar binnen te werpen en ze had een schort voor van hetzelfde blauw als Maigrets moeder vroeger droeg, donkerblauw aan de kanten en lichter in het midden, waar bij het wassen het hardst op gewreven was.
Het was ook waar dat de dienster, een lange donkere meid met een vale tint, een nors gezicht had met een achterdochtige uitdrukking. Van tijd tot tijd vertrok haar gezicht van pijn, alsof ze een kramp of een steek kreeg, en de commissaris was ervan overtuigd dat ze pas een miskraam gehad had.
Er zaten arbeiders in hun werkkleding, een paar Noord-Afrikanen, een krantenverkoopster met een colbertje van een man aan en een pet op. Wat voor nut zou het hebben om de foto van Cuendet aan de dienster te laten zien of aan de eigenaar met zijn grote snor die voor de wijn zorgde? Vanaf de plaats waar Maigret zat en waar hij zo goed als zeker ook gezeten had, kon de Zwitser, als hij maar om de paar minuten de beslagen ruit even schoonveegde, de straat en het grote huis in het oog houden. Hij had natuurlijk niemand in vertrouwen genomen. Men had hem, zoals overal, voor een rustig, keurig iemand gehouden, wat hij, in zekere zin, ook was. Cuendet was, in zijn soort, een vakman en doordat Maigret tegelijkertijd aan die kerels van de Rue La Fayette dacht - dat was het wat hij 'mediteren' noemde - vond hij hem een tikje ouderwets, evenals dit restaurant trouwens, dat over afzienbare tijd wel plaats zou maken voor een moderne gelegenheid, met veel licht en waar de gasten zichzelf konden bedienen. Maigret had wel meer van die eenzame figuren gekend, in het bijzonder de befaamde Commodore, die zijn intrek nam in de meest luxueuze hotels, altijd onberispelijk gekleed, vol waardigheid met zijn grijze haren, en die men nooit op heterdaad had kunnen betrappen.
Die had nooit in de gevangenis gezeten en niemand wist hoe het met hem afgelopen was. Had hij ach ergens buiten teruggetrokken onder een andere naam of had hij zijn levensavond doorgebracht op een zonnig eiland in de Stille Zuidzee? Was hij vermoord door een of andere bandiet die het op zijn geld voorzien had?
In die tijd bestonden er ook wel georganiseerde benden, maar die werkten niet op dezelfde manier en wierven bovendien hun leden in heel andere milieus. Twintig jaar geleden bij voorbeeld zou Maigret bij een zaak zoals die in de Rue La Fayette, onmiddellijk geweten hebben waar hij moest zoeken, in welke buurt, in welk kroegje waar zware jongens kwamen, om zo te zeggen.
In die tijd konden ze nauwelijks lezen en schrijven, en hun beroep was van hun gezicht af te lezen. Tegenwoordig waren het vaklui. De overval in de Rue La Fayette, evenals de vorige, was zorgvuldig voorbereid en dat een van de mannen zwaar gewond was achtergebleven, was slechts het gevolg van een onwaarschijnlijk toeval: de aanwezigheid, in de menigte, van een agent die geen dienst had, die in strijd met de reglementen gewapend was en, doordat hij zijn koelbloedigheid verloren had, geschoten had met het risico onschuldige voorbijgangers te treffen. Cuendet had zich weliswaar ook aangepast aan de moderne tijd. Maigret moest weer denken aan iets wat die vrouw die naast Cuendet woonde, gezegd had. Ze had het gehad over de mensen die om vijf uur theedrinken. Voor haar was dat een wereld apart Voor de commissaris eveneens. Maar de Zwitser had de moeite genomen de dagelijkse gewoonten van die mensen zorgvuldig te bestuderen. Hij sloeg geen ruiten in, gebruikte geen breekijzer, beschadigde niets.
Buiten stapten de voorbijgangers haastig voort, met hun handen in de zakken, hun gezichten strak van de kou, ieder met zijn gedachten bij zijn eigen kleine zorgen en beslommeringen, ieder met zijn eigen drama en ieder, zonder uitzondering, met de noodzaak om iets te doen.
- Mag ik afrekenen, juffrouw... Ze krabbelde de getallen op het papieren tafellaken terwijl ze in zichzelf prevelde en af en toe een blik sloeg op de lei waarop de prijzen geschreven waren. Hij ging te voet terug naar de Quai des Orfevres en hij was nauwelijks aan zijn bureau, voor zijn dossiers en zijn pijpen gaan zitten, toen Lucas binnenkwam. Ze deden tegelijkertijd hun mond open. De commissaris sprak het eerst
-We moeten iemand naar hotel Lambert sturen in de Rue Neuve-Saint-Pierre om Fumel af te lossen. Niet iemand van wat men zou kunnen noemen zijn eigen ploeg, maar een man zoals Lourtie, bijvoorbeeld, of Lesueur. Geen van beiden was vrij en het werd Baron, die even later de Quai des Orfevres verliet voorzien van instructies.
-En jij'? Wat wou jij zeggen?
-Er is nieuws. Inspecteur Nicolas heeft misschien iets gevonden.
-Is hij hier?
-Ja, hij staat te wachten.
-Laat hem maar binnenkomen.
Nicolas had een onopvallend uiterlijk en dat was de reden waarom hij was uitgekozen om in Fontenay-aux-Roses te gaan rondneuzen. Zijn opdracht was, zo onopvallend mogelijk de buren van het gezin Raison uit te horen, de leveranciers, de monteurs van de garage waar de gangster zijn wagen stalde.
-Ik weet nog niet of we er iets aan hebben, chef, maar ik heb het gevoel dat we een draad in handen hebben. Gisteravond had ik al gehoord dat Raison en zijn vrouw veel omgingen met een ander gezin dat in hetzelfde huis woont. Ze waren daar zelfs dik bevriend mee. 's Avonds keken ze wel samen naar de televisie. Als ze naar de bioscoop gingen bleef een van de twee vrouwen thuis om op de kinderen te passen.
Die mensen heten Lussac. Ze zijn jonger dan de Raisons. Rene Lussac is pas eenendertig en zijn vrouw twee of drie jaar jonger. Ze is erg knap en ze hebben een jongetje van twee-en-een-half. Volgens uw instructies heb ik me dus vooral beziggehouden met Rene Lussac, die vertegenwoordiger is van een groothandel in muziekinstrumenten. Hij heeft ook een wagen, een Floride.
Gisteravond toen hij uitging na het eten ben ik hem achterna gegaan. Ik had de beschikking over een wagentje. Hij had geen vermoeden dat ik achter hem zat, andere had hij me gemakkelijk kwijt kunnen raken.
Hij ging naar een cafe bij de Porte de Versailles, het Cafe des Amis, een rustig ding waar in hoofdzaak winkeliers uit de buurt een kaartje komen leggen. Daar zaten twee mensen op hem te wachten en ze gingen zitten kruisjassen alsof ze dat daar geregeld deden.
Dat leek me vreemd. Lussac heeft nooit in de buurt van de Porte de Versailles gewoond. Ik vroeg me af waarom hij zo ver weg ging kaarten, in een gelegenheid die toch niet bijzonder gezellig was.
-Ben je ook naar binnen gegaan?
-Ja. Ik wist zeker dat hij me in Fontenay-aux-Roses niet gezien had en ik riskeerde dus niets met naar binnen te gaan. Hij keek niet naar me om. Ze zaten heel gewoon te spelen met z'n drieen, maar ze keken wel voortdurend op de klok.
Om half tien precies haalde Lussac bij de kassa een penning om te telefoneren en sloot hij zich op in de cel, waar hij ongeveer tien minuten bleef. Ik kon hem zien door de ruit. Hij belde niet naar Parijs, want direct toen hij de hoorn afnam, zei hij een paar woorden en hing toen weer op. Hij bleef in de cel wachten en even later ging de bel weer. Het nummer dat hij hebben moest, was dus niet automatisch bereikbaar. Toen hij naar zijn vrienden terugging, zag hij er bezorgd uit. Hij zei niets, keek toen wantrouwig om zich heen en gaf hun een wenk om verder te spelen.
-En die twee anderen?
-Ik ben voor hen weggegaan en ik ben gaan zitten wachten in mijn wagen. Ik vond het niet nodig om Lussac nog te volgen, want die zou ongetwijfeld weer naar Fontenay-aux-Roses teruggaan. Ik heb op goed geluk maar een van zijn vrienden genomen. Ze hadden allebei een auto. Degene die me het oudste leek stapte het eerst in en ik ben hem gevolgd tot aan een garage in de Rue La Boetie. Hij liet zijn wagen daar en ging toen naar een huis in de Rue de Ponthieu, achter de Champs-Elysees, waar hij op een gemeubileerde kamer woont.
Hij heet Georges Macagne. Ik heb vanmorgen laten nagaan of het soms geen valse naam was. Toen ben ik naar het archief gegaan en ik heb zijn strafregister gevonden. Hij is tweemaal veroordeeld wegens autodiefstallen en eenmaal wegens mishandeling... Misschien had men hier eindelijk een uitgangspunt, waarnaar men zo lang gezocht had.
-Ik heb de eigenaar van het cafe niet ondervraagd, het leek me beter om dat niet te doen.
-Je hebt het goed gedaan. Ik zal een machtiging aan de rechter-commissaris vragen en dan ga jij naar de telefooncentrale en laat ze daar uitzoeken met wie
Rene Lussac gisteravond getelefoneerd heeft; zonder schriftelijke opdracht zullen ze wel niets doen. Toen de inspecteur de kamer uit was, belde Maigret het ziekenhuis op. Het kostte hem enige moeite de inspecteur die voor de deur van Raison op wacht stond, aan de lijn te krijgen.
-Hoever is hij?
-Ik was juist van plan u over een paar minuten op te bellen. Ze zijn zijn vrouw wezen halen. Ze is net aangekomen. Ik hoor haar in de kamer huilen. Wacht u even, de hoofdzuster komt juist naar buiten. Blijft u aan het toestel?
Maigret hoorde de gedempte geluiden van een ziekenhuisgang.
-Bent u daar? Ja, het is zoals ik al dacht. Hij is dood.
-Heeft hij nog iets kunnen zeggen?
-Hij is zelfs niet meer bij kennis geweest. Zijn vrouw ligt languit midden in de kamer, met haar gezicht op de vloer, te snikken.
-Heeft ze je gezien?
-Beslist niet, in de toestand waarin ze is.
-Is ze met een taxi gekomen?
-Dat weet ik niet.
-Ga naar de ingang en wacht daar tot ze weggaat. Volg haar dan, want je kunt niet weten. Misschien heeft ze behoefte om met iemand contact te zoeken, of op te bellen.
-Begrepen, chef.
Mogelijk naderde de zaak reeds haar ontknoping en zou men, dank zij een telefoontje, eindelijk bij Fer-nand terechtkomen. Het was zeer waarschijnlijk dat hij zich ergens buiten schuilhield, niet ver van Parijs, vermoedelijk in een van die dorpshotelletjes die gedreven worden door vroegere prostituees of gangsters. Als de telefoon niets opleverde zou men altijd nog die gelegenheden af kunnen gaan, maar het bezwaar daarvan was dat dat heel veel tijd kon kosten en niets bewees dat Fernand, die het intellect van de bende was, niet iedere dag van schuilplaats veranderde. Hij belde de rechter-commissaris die zich met de zaak bezighield, op, bracht hem op de hoogte, beloofde hem een rapport waaraan hij onmiddellijk begon, want de magistraat wilde er dezelfde avond nog met de Officier over spreken.
Hij vermeldde er onder andere in dat de auto die bij de roofoverval gebruikt was, teruggevonden was bij de Porte d'Italie; zoals men wel verwacht had was de wagen gestolen en men had er natuurlijk geen enkele aanwijzing, laat staan een vingerafdruk waar men iets aan had, in gevonden.
Hij was druk aan het werk toen de portier, de oude Joseph, kwam vragen of hij bij de directeur wilde komen. Hij dacht even dat het voor de zaak Cuendet was, dat zijn chef op de een of andere onnaspeurlijke wijze de lucht had gekregen van zijn bemoeiingen daarmee, en hij verwachtte op zijn vingers getikt te zullen worden.
Maar in werkelijkheid ging het over een nieuwe zaak, de verdwijning van de dochter van een belangrijk personage sedert drie dagen. Ze was zeventien jaar en men had ontdekt dat ze in het geheim lessen aan de Toneelschool volgde en dat ze een figurantenrolletje vervuld had in films die nog niet uit waren.
-De ouders willen voorkomen dat er iets over in de kranten verschijnt. Er bestaat alle kans dat ze geheel vrijwillig vertrokken is...
Hij stuurde Lapointe daar op af en terwijl de duisternis viel verdiepte hij zich opnieuw in zijn rapport. Om vijf uur klopte hij op de deur van zijn collega van Algemene Inlichtingen, die er uitzag als een cavalerieofficier. Hier geen drukte en heen en weer geloop zoals bij de Recherche. De wanden waren gevuld met lange rijen groene dossiers en het slot was even ingewikkeld als het slot van een brandkast.
-Zeg Danet, ken jij soms een zekere Wilton?
-Waarom vraag je me dat?
-Het is nog tamelijk vaag. Iemand vertelde me iets over hem en nu zou ik graag wat meer over hem weten.
-Is hij in een of andere zaak betrokken?
-Dat geloof ik niet.
-Je bedoelt toch Stuart Wilton? -Ja.
Danet kende hem dus, zoals hij iedere buitenlander kende die in Parijs woonde of er voor langere tijd verbleef. Misschien was er zelfs wel bij al die groene dossiers een dossier Wilton, maar de chef van Algemene Inlichtingen maakte geen aanstalten om het te voorschijn te halen.
-Dat is een zeer belangrijk man.
-Ik weet het. Ook heel rijk, hebben ze me verteld.
-Heel rijk, ja, en een groot vriend van Frankrijk. Hij verkiest trouwens het grootste deel van het jaar hier door te brengen.
-Waarom?
-Omdat hij van het leven hier houdt in de eerste plaats...
-En verder?
-Misschien omdat hij zich in ons land vrijer voelt dan aan de andere kant van het Kanaal. Maar wat me bevreemdt, is dat je mij naar hem komt vragen, want ik kan me niet begrijpen welk verband er zou bestaan tussen hem en jouw afdeling.
-Dat bestaat er ook nog niet.
-Is het om een vrouw, dat je je met hem bezighoudt?
-Je kunt zelfs niet eens zeggen dat ik me met hem bezighoud. Maar er is inderdaad een vrouw die...

-Wie?
-Hij is meerdere malen getrouwd geweest, is het niet?
-Driemaal. En hij zal stellig nog wel weer eens trouwen, al is hij al bij de zeventig.
-Is hij nogal op de vrouwen gesteld?
-Heel erg.
Danet antwoordde slechts met tegenzin, alsof het onbehoorlijk was dat er over een milieu gesproken werd waar hij zelf alleen maar mee te maken had.
-Er zijn er zeker nog wel meer dein die met wie hij trouwt?
-Natuurlijk.
-Hoe is zijn verhouding met zijn laatste vrouw?
-Je bedoelt de Francaise?
-Florence, ja, degene die bij een dansgroep geweest is, naar ze me verteld hebben.
-Hij is op heel vriendschappelijke voet met haar gebleven, evenals trouwens met zijn beide vorige vrouwen. De eerste was de dochter van een rijke Engelse bierbrouwer en hij heeft een zoon bij haar gehad. Ze is hertrouwd en woont tegenwoordig op een van de Bahama-eilanden.
De tweede was een jonge actrice. Uit dat huwelijk zijn geen kinderen geboren. Hij is na twee of drie jaar weer van haar gescheiden en heeft haar in een villa aan de C6te d'Azur gezet, waar ze heel rustig leeft. -En Florence, bromde Maigret, heeft hij een mooi groot huis in Parijs gegeven.
Danet fronste zijn wenkbrauwen, een beetje ongerust.
-Is het je om Florence begonnen?
-Ik weet het nog niet.
-Die doet anders niet van zich spreken. Let wel, ik heb nooit de gelegenheid gehad Wilton vanuit die gezichtshoek te bestuderen. Wat ik ervan weet, is wat door iedereen in bepaalde kringen van Parijs verteld wordt.
Florence bewoont inderdaad een van de huizen die aan haar voormalige echtgenoot toebehoord hebben...
-In de Rue Neuve-Saint-Pierre...
-Juist. Ik weet trouwens niet zeker of dat huis haar eigendom is. Zoals ik je al gezegd heb, blijft Wilton wanneer hij scheidt, vriendschappelijke betrekkingen met zijn echtgenoten onderhouden. Hij laat ze hun sieraden, hun bontjassen houden, maar ik betwijfel of hij hun zo'n groot huis als waar jij over spreekt, in eigendom geeft.
-En de zoon?
-Die brengt ook een deel van zijn tijd in Parijs door, maar minder dan zijn vader. Hij gaat veel skien in Zwitserland en in Oostenrijk, neemt deel aan autorally's, roeiwedstrijden aan de Cote d'Azur, in Engeland en Italie, speelt polo...
-Dus, zonder beroep.
-Precies.
-Getrouwd?
-Hij is een paar jaar getrouwd geweest, met een mannequin, maar is weer gescheiden. Hoor eens Maigret, ik wil echt geen verstoppertje met je spelen. Ik weet niet waar je heen wilt, of wat je in je hoofd hebt. Ik vraag je alleen om niets te doen zonder er met mij
over te spreken. Als ik zeg dat Stuart Wilton een groot vriend van Frankrijk is, dan is dat zo, en hij is niet voor niets commandeur in het Legioen van Eer. Hij heeft enorme belangen bij ons en het is een man die ontzien moet worden.
Zijn prive-leven gaat ons niet aan, tenzij hij de wetten ernstig overtreden mocht hebben, wat me verwonderen zou.
Het is een vrouwengek. Het zou me niet verbazen, om helemaal eerlijk te zijn, als hij een of andere verborgen afwijking had. Welke, dat interesseert me niet. Wat zijn zoon aangaat en diens echtscheiding, kan ik je wel zeggen wat er indertijd verteld werd, want dat hoor je anders toch wel.
Lida, de mannequin met wie de jonge Wilton getrouwd was, was een bijzonder mooi meisje, van Hongaarse afkomst, als ik me niet vergis... Stuart Wilton was tegen dat huwelijk, maar de zoon heeft zijn zin doorgedreven en op een goede dag zou hij ontdekt hebben, dat zijn vrouw de maitresse van zijn vader was.
Er is geen scene geweest. In die kringen komt dat zelden voor en worden zulke dingen in der minne geschikt.
De zoon heeft dus echtscheiding aangevraagd.
-En Lida?
-Wat ik je vertel is een jaar of drie geleden gebeurd. Sedert die tijd heeft haar foto verscheidene malen in
de krant gestaan, want ze is de vriendin geweest van verscheidene internationale persoonlijkheden na elkaar en als ik me niet vergis, leeft ze nu in Rome met een Italiaanse prins. Was dat het wat je wilde weten?
-Ik weet het niet.
Dat was zo. Maigret wilde de kaarten wel op tafel leggen, alles aan zijn collega vertellen. Maar de beide mannen zagen de dingen van een te verschillend standpunt.
Om terug te komen op iets wat Olga die morgen gezegd had: commissaris Danet dronk waarschijnlijk wel eens thee 's middags om vijf uur, terwijl Maigret die middag gegeten had in een klein restaurantje met papieren tafellakens, te midden van arbeiders en Noord-Afrikanen.
-Ik kom er nog wel eens met je over praten als ik iets meer weet. Wat ik vragen wilde, is Stuart Wilton op het ogenblik in Parijs?
-Als hij niet aan de Cote d'Azur zit. Dat kan ik wel nagaan. Het is beter dat ik daar zelf naar informeer.
-En de zoon?
-Die woont in George V, waar hij een appartement voor het hele jaar huurt.
-Bedankt, Danet.
-Wees voorzichtig, Maigret.

-Dat beloof ik je!
De commissaris was geen ogenblik van plan om bij Stuart Wilton te gaan aanbellen en hem vragen te stellen. Naar George V gaan had ook geen zin: hij zou beleefd te woord gestaan worden maar slechts uiterst vage antwoorden krijgen. Mr. Cajou wist wel wat hij deed toen hij zijn communique aan de pers verstrekte : de zaak in het Bois de Boulogne was een wraakneming. Dat betekende dat er geen reden was om zich druk te maken en dat opheldering van deze zaak maar matig belangrijk was.
Sommige misdaden brengen het publiek in opschudding. Dat hangt soms van kleinigheden af, van de persoonlijkheid van het slachtoffer, van de wijze waarop het vermoord is, of soms ook de plaats waar de moord gepleegd is.
Als Cuendet bijvoorbeeld in een restaurant op de Champs-Elysees vermoord was, zou hij een stuk met een vette kop op de voorpagina gekregen hebben. Maar hij was een nagenoeg anonieme dode, zonder iets om de aandacht te boeien van de mensen die hun krant in de metro lezen.
Een recidivist die nooit een sensationele misdaad gepleegd had en die men evengoed ergens uit de Seine had kunnen opvissen.
En toch was hij het, voor wie Maigret zich interesseerde, veel meer dan voor Fernand en zijn bende, terwijl hij niet eens het recht had zich officieel met de zaak te bemoeien.
Voor de gangsters van de Rue La Fayette werd de hele politie ingeschakeld. In de zaak Cuendet was alleen de arme Fumel met het opsporingsonderzoek belast, zonder auto tot zijn beschikking en zonder de zekerheid zijn kosten vergoed te krijgen wanneer hij het ongeluk had een taxi te nemen. Hij had naar de Rue Mouffetard moeten gaan, het appartement van Justine doorzoeken, haar vragen stellen waarop ze slechts op haar manier geantwoord had.
Toch belde Maigret vanuit zijn kamer het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde op. In plaats van naar dokter Lamalle of een van zijn assistenten te vragen, gaf hij de voorkeur aan een van de laboratoriumbedienden die hij al lang kende en wie hij wel eens een dienst bewezen had.
-Zeg, Frangois, ben jij soms de sectie van Cuendet geweest, die knaap uit het Bois de Boulogne?
-Daar ben ik bij geweest, ja. Heeft u het rapport niet gehad?
-Neen, ik ben niet met het onderzoek belast, maar ik zou het toch wel graag willen weten.
-Ik begrijp het. Dokter Lamalle meent dat de man een stuk of tien slagen gehad heeft. Hij is eerst van achteren geslagen, met zo'n kracht dat de schedel ingeslagen is en de dood onmiddellijk is ingetreden. Weet u dat dokter Lamalle heel geschikt is? Het is natuurlijk onze goede oude dokter Paul niet, maar iedereen hier mag hem toch al heel graag.
-En de andere slagen?
-In zijn gezicht, terwijl de man op zijn rug op de grond lag.
-Met wat voor soort werktuig denken ze dat hij geslagen is?
-Daar hebben de heren lang over gesproken en ze hebben zelfs een paar proeven genomen. Hij schijnt niet met een mes bewerkt te zijn, ook niet met een Engelse sleutel of iets van die aard, zoals meestal het geval is. Ook niet met een breekijzer of een ploertendoder. Het ding dat ze gebruikt hebben had verschillende uitsteeksels, heb ik horen zeggen. Bovendien was het massief en heel zwaar.
-Een beeld?
-Dat is de veronderstelling die ze ook in hun rapport gezet hebben.
-Hebben ze het tijdstip van het overlijden ongeveer kunnen vaststellen?
-Dat zou volgens hen omstreeks twee uur 'snachts geweest zijn. Tussen half twee en drie uur, maar waarschijnlijk tegen tweeen.
-Heeft hij erg gebloed?
-Hij heeft niet alleen gebloed, maar er is ook een deel van de hersenen naar buiten gekomen. Er zaten nog stukjes in zijn haar gekleefd.
-Is de maaginhoud ook geanalyseerd?
-Weet u wat daar in zat? Chocola, die nog niet verteerd was. Er was ook alcohol bij, maar niet veel en waarvan pas een heel klein gedeelte door het bloed was opgenomen.
-Ik dank je wel, Frangois. Als je niets gevraagd wordt, zeg dan maar niet dat ik je opgebeld heb.
-Dat is voor mijzelf ook beter.
Even later belde Fumel de commissaris op.
-Ik ben bij de oude vrouw geweest, chef, en ze is met me mee geweest naar het Instituut. Hij is het inderdaad.
-Hoe was ze?
-Ze was kalmer dan ik gedacht had. Toen ik haar weer thuis wilde brengen, weigerde ze en ze vertrok heel alleen naar het metrostation.
-Heb je het huis doorzocht?
-Ik heb niets gevonden, behalve boeken en tijdschriften.
-Geen foto's?
-Een slechte foto van de vader, in een uniform van het Zwitserse leger, en een portret van Honore als baby.
-Geen aantekeningen? Heb je de boeken doorgebladerd?
-Niets. De man schreef niet en ontving geen brieven. Zijn moeder nog minder.
-Er is nog een spoor dat je zou kunnen volgen, maar dan moet je heel voorzichtig zijn. In de Rue de Longchamp woont een zekere Stuart Wilton, waar hij een eigen huis heeft, het nummer weet ik niet. Hij heeft een Rolls Royce en een chauffeur. Die auto zal wel eens buiten langs het trottoir staan, of in een garage om doorgesmeerd te worden of zoiets. Probeer te kijken of er binnenin soms een ocelotvacht ligt. De zoon van die Wilton woont in George V en heeft ook een auto. -Begrepen, chef.
-En dan is er nog wat. Het zou wel interessant zijn als we een foto hadden van de beide heren.
-Ik ken een fotograaf die op de Champs-Elysees werkt.
-Veel succes!
Maigret was een half uur bezig met het tekenen van stukken en toen hij het gebouw van de Centrale Recherche verliet, begaf hij zich niet naar zijn gewone bushalte, maar liep in de richting van het Saint-Paul-kwartier.
Het was nog altijd even koud, even donker, en de lichten van de stad hadden een andere glans dan gewoonlijk, de gedaanten van de voorbijgangers waren donkerder, alsof de lichtere kiemen met een laagje vernis waren bestreken.
Toen hij de hoek van de Rue Saint-Paul omsloeg, hoorde hij een stem uit het donker komen:
-En, commissaris?
Het was Olga, in een mantel van konijnebont, die tegen een deur geleund stond. Dat bracht hem op het idee haar iets te vragen waarnaar hij juist elders ging informeren. Bovendien kon zij hem daarover ook het beste inlichten.
-Vertelt u mij eens, wanneer u zin heeft om iets te drinken of u te warmen 's avonds na twaalven, waar kunt u dan nog terecht?
-Bij Leon.
-Een bar?
-Ja. In de Rue Saint-Antoine, vlak voor de metro. -Heeft u uw buurman daar wel eens ontmoet?
-De Zwitser? Neen, niet 's nachts. Maar ik heb hem daar wel een of twee keer 's middags gezien.
-Wat dronk hij dan?
-Witte wijn.
-Bedankt.
En terwijl ze aanstalten maakte om weer op pad te gaan wenste ze hem, wat hij evengoed haar had kunnen toewensen: -Veel succes!
Hij had een foto van Cuendet in zijn zak en hij ging de bar binnen waar een dichte rook hing, bestelde een glas cognac, had er onmiddellijk spijt van toen hij zes of zeven sterren op de fles zag.
-Kent u deze man?
De baas veegde zijn handen ai aan zijn voorschoot voor hij de foto aannam die hij met een nadenkend gezicht bekeek.
-Wat heeft hij uitgehaald? vroeg hij toen, voorzichtig.
-Hij is dood.
-Hoe komt dat? Heeft hij zelfmoord gepleegd?
-Waarom denkt u dat?
-Ik weet niet... Ik heb hem niet vaak gezien... Drie of vier keer... Hij zei nooit wat... De laatste keer...
-Wanneer was dat?
-Dat zou ik niet precies meer weten... Verleden donderdag of vrijdag... 't Kan ook zaterdag geweest zijn... De andere keren was hij 's middags even binnen komen lopen om een glas aan de toonbank te drinken, als iemand die dorst heeft...
-Een glas?
-Misschien twee... Maar meer niet... Hij was niet wat je noemt een drinker... Die herken ik altijd direct...
-Hoe laat was dat, die laatste avond?
-Over twaalven... Wacht eens... Mijn vrouw was al naar boven... Dat moet dus tussen half een en een uur geweest zijn...
-Hoe komt het dat u zich dat nog zo precies herinnert?
-In de eerste plaats zijn er 'snachts bijna alleen maar vaste klanten, af en toe een taxichauffeur die komt kijken of er soms een vrachtje voor hem is... of ook wel een paar agenten die stiekem even binnen wippen voor een hartversterking... Er zat ook nog een paartje, herinner ik me, te fluisteren aan dat tafeltje daar in die hoek... Verder was het leeg... Ik was met mijn percolator bezig... Ik had niemand binnen horen komen en toen ik me omdraaide zag ik hem ineens tegen de toonbank staan... Ik schrok me een ongeluk...
-Weet u het daarom nog zo goed?
-En ook omdat hij vroeg of ik kirsch had, echte kirsch, geen namaak... Kirsch, daar wordt niet vaak naar gevraagd... Ik nam een fles van de tweede plank, kijk, deze, met Duitse woorden op het etiket, en dat scheen hem plezier te doen. Hij zei: 'Dat is goeie!' Hij warmde het glas op zijn gemak in zijn hand en dronk het langzaam leeg, terwijl hij op de klok keek hoe laat het was. Ik voelde dat hij aarzelde of hij nog een glas zou nemen en toen ik de fles ophield ging hij door de knieen. Hij dronk niet om te drinken, maar omdat hij zo van kirsch hield.
-Heeft hij nog met iemand gepraat?
-Neen, behalve met mij.
-Keken die mensen in de hoek naar hem?
-Dat is een verliefd stel. Ik ken ze wel. Ze komen hier twee keer in de week en zitten dan uren lang te fluisteren en elkaar in de ogen te kijken.
-Zijn ze kort na hem weggegaan?
-Neen, beslist niet.
-Heeft u ook gezien of er buiten soms iemand was die op hem stond te loeren?
De man haalde de schouders op, alsof hij beledigd werd.
-Ik zit hier al vijftien jaar in deze hoek... zuchtte hij.
[Dat betekende: er kon hier niets ongewoons gebeuren zonder dat hij dat bemerkte.
Even later ging Maigret hotel Lambert binnen en ditmaal zat de vrouw van de eigenaar in het bureau. Ze was jonger, aantrekkelijker dan de commissaris gedacht had na de kennismaking met haar man.
-U komt zeker voor nr. 33? Die mijnheer is boven. -Dank u.
Op de trap moest hij tegen de leuning gaan staan om een paar door te laten dat naar beneden kwam. De vrouw was zwaar geparfumeerd en de man keek met een beschaamd gezicht de andere kant uit. De kamer was donker, en Baron zat in de fauteuil die hij bij het raam geschoven had. Hij had minstens een heel pakje sigaretten opgerookt, want men kon de rook in de kamer snijden.
-Geen nieuws?
-Ze is een half uur geleden uitgegaan. Daarvoor heeft ze bezoek gehad van een vrouw die een grote kartonnen doos droeg, iemand van een strijkerij of een naaister, veronderstel ik. Ze zijn met zijn tweeen naar de slaapkamer gegaan en ik zag alleen maar schaduwen die bewogen en toen stilstonden, een van de twee op de knieen, alsof ze aan het passen waren. Op de benedenverdieping brandde alleen licht in de hal. De trap was verlicht tot aan de tweede etage en links brandden nog twee lampen in de salon, maar niet de grote lichtkroon.
Rechts was een kamermeisje in zwart en wit, met een kanten mutsje op, bezig het boudoir op te ruimen.
-De keuken en de eetkamer moeten aan de achterkant zijn. Als je ze zo gadeslaat, vraag je jezelf af wat die mensen de hele dag uitvoeren. Ik heb minstens drie huisknechten gezien die maar heen en weer lopen zonder dat je begrijpt waar ze mee bezig zijn. Behalve die naaister of die strijkster is er niemand geweest. Die vrouw is met een taxi gekomen en lopend weggegaan, zonder haar doos. Een loopjongen met een bakfiets heeft pakjes gebracht. Een huisknecht heeft ze aangenomen zonder hem binnen te laten. Moet ik hier blijven?
-Heb je honger?
-Dat begint te komen, maar ik kan nog wel wachten.
-Ga maar.

-Moet ik niet wachten tot ik afgelost word? Maigret haalde zijn schouders op. Wat voor nut had het?
Hij deed de deur op slot, stak de sleutel in zijn zak. Toen hij beneden kwam zei hij tegen de vrouw van de eigenaar:
-Verhuurt u nr. 33 niet voor dat ik het u zeg. En denkt u erom: er mag niemand in die kamer komen. Buiten ontdekte hij in de verte Olga die aan de arm van een man liep en hij was blij voor haar.
Toen hij aan tafel ging zitten wist hij niet, dat een telefoontje hem straks zou komen weghalen uit de ietwat slaperige rust van zijn appartement; ook niet dat tientallen mensen die op dit moment plannen maakten voor de avond, deze heel anders zouden doorbrengen dan ze gedacht hadden; en ten slotte dat alle ramen op de Quai des Orfevres de hele nacht verlicht zouden blijven zoals het geval was wanneer de Recherche een grote slag geslagen had. De maaltijd zelf verliep echter zeer genoeglijk, in een sfeer van intimiteit waarin zijn vrouw en hij elkaar ook zonder woorden begrepen. Hij had haar verteld van de kalfsworstjes van 's middags in het kleine restaurantje in de buurt van de St. Paul. Ze hadden vaak samen gegeten in dat soort eethuisjes, die vroeger talrijker waren. Ze waren zo echt Parijs, men vond er bijna in iedere straat een en ze werden 'chauffeursrestaurants' genoemd. 

-Weet je hoe het kwam dat je daar zo goed at? Omdat de eigenaars allemaal mensen waren die uit de provincie kwamen, uit Auvergne, Bretagne, Normandie, Bourgondie, en omdat ze niet alleen de tradities van hun geboortestreek in ere hielden, maar daar ook altijd nog relaties hadden die ze ham en andere vleeswaren naar Parijs lieten sturen, soms zelfs boerenbrood...
Hij dacht aan Cuendet en zijn moeder, die ook bepaalde dingen uit hun geboortestreek meegebracht hadden naar de Rue Mouffetard: het slepend accent van Waadtland, een zekere kalmte, een zekere afkeer van veranderingen als gevolg van een soort luiheid, gemakzucht.
-Heb je nog iets gehoord van die oude vrouw? Mevrouw Maigret had in zijn ogen zijn gedachten gevolgd.
-Je vergeet dat ik me officieel op het ogenblik alleen maar bezighoud met de roofovervallen. Dat zijn veel belangrijker dingen want die brengen de banken in gevaar, de verzekeringsmaatschappijen, de grote zaken. De gangsters hebben zich sneller aangepast aan de moderne tijd dan wij.
Hij had zich, even maar, laten meeslepen door gevoelens van neerslachtigheid, bitterheid. Maar zijn vrouw wist, dat het eigenlijk heimwee was en ook dat zo'n stemming nooit lang duurde. Op zulke momenten zag hij trouwens niet zo erg meer op tegen zijn pensionering, die hem over twee jaar te wachten stond. De wereld veranderde, Parijs veranderde, alles veranderde, de mensen en de methoden. Zou hij zich, zonder die pensionering, die hem soms als een schrikbeeld voorkwam, niet eenzaam en verlaten voelen in een wereld die hij dan niet meer begrijpen zou?
Maar hij at er niet minder smakelijk om, langzaam en rustig genietend.
-Het is een wonderlijk type! Hij kon onmogelijk vermoeden wat hem zou overkomen maar toch bleef zijn moeder, toen ik me over haar toekomst bezorgd maakte, heel kalm en zei alleen maar: 

-Ik weet zeker dat hij me niet onverzorgd achter zal laten...
Als dat waar was, hoe had Cuendet dat dan geregeld, welke maatregelen had hij ten slotte uitgebroed in zijn grote, rode hoofd?
En toen ging, op het moment dat Maigret aan zijn dessert begon, de telefoon.
-Zal ik aannemen?
Maar hij stond al, met zijn servet in zijn hand. Het was de Quai. Janvier was aan de lijn. 

-Ik heb een bericht, chef, dat wel eens belangrijk zou kunnen zijn. Inspecteur Nicolas heeft me zojuist gebeld. Ze hebben het nummer kunnen vinden dat Rene Lussac vanuit dat cafe bij de Porte de Versailles opgebeld heeft.
Het is een nummer in de buurt van Corbeil, een villa die aan de Seine staat en eigendom is van iemand die u wel kent, van Rosalie Bourdon.
-De mooie Rosalie?
-Ja. Ik heb het bureau van Corbeil opgebeld. Ze was thuis.
Nog iemand die meerdere malen uren achtereen in Maigrets kamer doorgebracht had. Ze moest nu tegen de vijftig lopen, maar ze was nog altijd een zeer aantrekkelijke vrouw, met weelderige vormen, een frisse kleur; haar taal was allesbehalve gekuist, maar wat ze zei was altijd geestig en raak. Ze was al heel jong begonnen op de straat, in de omgeving van de Place des Fernes en toen ze vijfentwintig was leidde ze een rendez-voushuis waar de deftigste heren van Parijs kwamen. Daarna had ze een nachtclub in de Rue Notre-Dame-de-Lorette gedreven, een gelegenheid van een speciaal genre, La Cravache geheten. Haar laatste minnaar, de man van haar leven, was een zekere Pierre Sabatini, lid van een bende van Corsicanen, die tot twintig jaar dwangarbeid veroordeeld was nadat hij twee leden van een Marseillaanse bende vermoord had in de Rue de Douai. Hij zat nog op Saint-Martin-de-Re en had nog verscheidene jaren te goed. Ze had tijdens het proces een hartstochtelijk verdriet getoond en toen het vonnis uitgesproken was, had ze hemel en aarde bewogen om toestemming te krijgen voor 'n huwelijk met haar minnaar. De hele pers had erover gesproken in die tijd. Ze had beweerd dat ze zwanger was. Sommigen dachten dat ze zich door de een of ander in die toestand had laten brengen om dat huwelijk te forceren.
Toen het ministerie geweigerd had, was er trouwens geen sprake meer geweest van een kind en Rosalie was uit de circulatie verdwenen, had zich teruggetrokken in haar villa in de buurt van Corbeil, vanwaar ze geregeld brieven en pakjes naar de gevangene stuurde. Iedere maand maakte ze de reis naar het eiland Re, waar ze terdege in het oog gehouden werd omdat men vreesde dat ze haar minnaar wilde helpen ontvluchten.
Daar in Saint-Martin nu was Fernand Sabatini's celgenoot geweest. Janvier vervolgde:
-Ik heb Corbeil gevraagd de villa te bewaken. Er staan verscheidene mensen op post, op het ogenblik.
-En Nicolas?
-Ik moest u van hem zeggen dat hij op weg is naar de Porte de Versailles. Hij heeft de indruk, uit wat hij gisteren gezien heeft, dat Lussac en zijn twee vrienden daar iedere avond samenkomen. Hij wil in het cafe zitten voor zij komen, om minder de aandacht te trekken.
-Is Lucas nog op het bureau?
-Hij is net terug.
-Zeg hem dat hij een aantal mensen bij de hand houdt voor vannacht. Over een paar minuten bel ik je weer.
Hij stelde zich in verbinding met het Parket, kreeg slechts een waarnemend substituut aan de lijn.
-Ik wilde de Officier, mr. Dupont d'Hastier, graag even spreken.
-Die is hier niet.
-Dat weet ik wel, maar ik moet hem dringend spreken. Het gaat over de laatste roofovervallen en hoogstwaarschijnlijk ook over Fernand.
-Ik zal proberen of ik hem kan bereiken. Bent u op de Quai?
-Neen, thuis.
Hij gaf zijn nummer op en vanaf dit moment volgden de gebeurtenissen elkaar met grote snelheid op. Hij had nauwelijks zijn dessert op toen de telefoon opnieuw rinkelde. Het was de Officier van Justitie.
-Ik hoor dat u Fernand gearresteerd heeft?
-Neen mijnheer, zover is het nog niet maar we krijgen misschien kans om hem vannacht te arresteren.
Hij bracht hem met enkele woorden op de hoogte.
-Komt u over een kwartier bij mij op mijn kamer. Ik zit nu aan tafel bij vrienden van me, maar ik vertrek nu direct. Heeft u zich met Corbeil in verbinding gesteld?
Mevrouw Maigret maakte een kop sterke koffie voor hem klaar en haalde de fles frambozen jenever uit het dressoir.
-Pas op dat je geen kou vat. Denk je dat je naar Corbeil moet?
-Het zou me verbazen als ze me daar de kans voor gaven.
Hij vergiste zich niet. In het Paleis van Justitie trof hij, in een der grote vertrekken van het Parket, niet alleen de Officier van Justitie, mr. Dupont d'Hastier, in smoking aan maar ook de rechter-commissaris Legaille, die met het dossier van de roofovervallen belast was, en een van zijn oude vrienden uit de Rue des Saussaies, d.w.z. van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, commissaris Buffet.
Buffet was groter, breder, forser dan hij, met een rode kleur, die altijd de indruk maakte of hij half liep te slapen maar dat nam niet weg dat hij een der meest gevreesde mensen van het gehele politieapparaat was. -Gaat u zitten, mijnheer Maigret, en vertelt u ons eens hoever u nu precies bent.
Voor hij van de Boulevard Richard-Lenoir vertrokken was, had hij nogmaals een telefonisch gesprek met Janvier gehad.
-Ik verwacht hier ieder ogenblik nieuwe berichten. Ik kan u al vast vertellen dat er zich sedert een paar dagen een man in de villa van Rosalie Bourdon in Corbeil ophoudt.
-Hebben onze mensen hem gezien? vroeg Buffet met zijn hoge en dunne stem, een meisjesstem bijna, die geheel in tegenstelling was met zijn grote en zware lichaam.
-Nog niet. Ze hebben het van de buren gehoord en het signalement klopt aardig met dat van Fernand.
-Hebben ze de villa omsingeld?
-Ja, maar op vrij grote afstand om geen achterdocht te wekken.
-Heeft het huis meerdere uitgangen?
-Natuurlijk. Maar de situatie ontwikkelt zich elders ook. Zoals ik even geleden per telefoon al aan de Officier vertelde, is Lussac een vriend van Joseph Raison, de gangster die doodgeschoten is in de Rue La Fayette en die in hetzelfde huis woonde als hij, in Fontenay-aux-Roses. En die Lussac komt geregeld, met minstens twee vrinden, in een cafe bij de Porte de Versailles, het Cafe des Amis.
Gisteravond hebben ze daar zitten kaarten en om half tien is Lussac naar de telefooncel gegaan om Corbeil op te bellen.
De drie mannen schijnen dus op die manier in contact te blijven met hun leider. Ik verwacht ieder moment een telefoontje.
Als ze nu vanavond weer op dezelfde plaats bij elkaar komen, wat we over een paar minuten zullen weten, dan zullen we een beslissing moeten nemen. Vroeger zou hij die alleen genomen hebben en zou een dergelijke krijgsraad op het bureau van het Parket niet plaatsgevonden hebben. Die zou zelfs ondenkbaar geweest zijn, tenzij het een geval van politieke aard betrof.
-Volgens een getuige bevond Fernand zich op het moment van de overval in een restaurant, dat precies tegenover de plaats ligt waar de kassier aangevallen werd en waar de aanvallers, behalve die ene, in hun auto sprongen.
Die mannen hebben het koffertje met de miljoenen meegenomen.
Het is niet waarschijnlijk dat Fernand hen na die tijd heeft kunnen ontmoeten, vooral nadat dat ongeluk gebeurd is.
Als hij het is, die bij de mooie Rosalie ondergedoken is, dan is hij daar dezelfde avond nog heengegaan en geeft hij 's avonds per telefoon zijn instructies aan het Cafe des Amis.
Buffet zat met een slaperig gezicht toe te luisteren. Maigret wist dat zijn collega van de Veiligheidsdienst de dingen op dezelfde manier zag als hijzelf, dezelfde mogelijkheden en dezelfde gevaren voorzag. Dat hij al die bijzonderheden gaf was alleen maar voor de heren van het Parket.
-Vroeg of laat zal een van de medeplichtigen de opdracht krijgen om de buit, of een gedeelte ervan, bij Fernand te brengen. In dat geval hebben we dan een wettig en overtuigend bewijs in handen. Maar dat kan nog wel een poosje duren. Het is mogelijk dat Fernand in die tijd een ander onderkomen zoekt en dat hij ons, zelfs al is de villa omsingeld, door de vingers glipt.
Aan de andere kant, als er vanavond weer zo'n bijeenkomst in het Cafe des Amis plaatsvindt, hebben we de kans om de drie mannen te arresteren en kunnen we op hetzelfde moment de hand op Fernand leggen in Corbeil.
De telefoon ging. De griffier reikte Maigret de hoorn aan: - Het is voor u.
Het was Janvier, die als een soort verbindingsofficier fungeerde.
-Ze zijn er, chef. Wat heeft u besloten?
-Dat zal ik je over een paar minuten zeggen. Stuur een van onze mensen, met een sociaal werkster, naar Fontenay-aux-Roses. Laat hem zodra hij daar is, jou opbellen.
-Begrepen.
Maigret legde de hoorn weer op het toestel.
-Wat is uw besluit, heren?
-Om geen risico's te lopen, zei de Officier. We zullen op de duur toch zeker wel bewijzen in handen krijgen?
-Ze zullen de beste advocaten nemen, ze zullen weigeren om te spreken en ze hebben natuurlijk voor waterdichte alibi's gezorgd.
-Maar als we ze vanavond niet arresteren, lopen we het risico dat we ze nooit meer in handen krijgen.
-Ik neem Corbeil wel op me, stelde Buffet voor. Maigret kon niet protesteren. Corbeil lag buiten zijn sector en viel onder de Veiligheidsdienst.
De rechter-commissaris vroeg:
-Denkt u dat ze zullen schieten?
-Vast en zeker, als ze de kans krijgen, maar we zullen ons best doen dat ze die niet krijgen.
Enige minuten later stapten Maigret en de dikke commissaris uit de Rue des Saussaies van de ene wereld in de andere, toen ze de onopvallende deur die het Paleis van Justitie van de Centrale Recherche scheidde, doorgingen.
Hier voelde men de opwinding al die er altijd heerste wanneer er een grote slag geslagen werd.
-Het is beter om met de aanval op de villa te wachten tot we weten of er om half tien opgebeld is...
-Goed. Maar zelf wil ik er toch van te voren zijn om alles te regelen. Ik zal je wel opbellen, zodat je weet waar je aan toe bent.
Op de koude en donkere binnenplaats stond al een radiowagen warm te draaien, evenals een overvalwagen vol agenten. De commissaris van het XVIde arrondissement zou zich wel ergens in de buurt van het Cafe des Amis bevinden met al zijn mensen die hij beschikbaar had.
Rustige winkeliers zaten daar over hun zaken te praten, te kaarten zonder iets te vermoeden en niemand merkte inspecteur Nicolas op die in een krant verdiept zat.
Hij had zo juist opgebeld en laconiek meegedeeld:
-Het is in orde.
Dat betekende dat de drie mannen daar zaten, evenals de vorige avond, terwijl Rene Lussac af en toe op de klok keek, natuurlijk om op tijd te zijn voor zijn telefoontje met Corbeil.
Daarginds, rondom de villa, waar twee vensters aan de benedenverdieping verlicht waren, lagen overal verspreid mannen in het donker tussen de bevroren
plassen.
Op de telefooncentrale, die gewaarschuwd was, zat men te wachten. Om vijf minuten over half tien kwam het bericht:
-Corbeil is aangevraagd.
En een inspecteur die meeluisterde nam het gesprek op de band op.
-Hoe is het? vroeg Lussac.
Het was geen man die antwoordde, maar Rosalie.
-Goed. Geen nieuws.
-Jules wordt ongeduldig.
-Waarom?
-Hij wil graag op reis gaan.
-Wacht even.
Ze sprak kennelijk met iemand in de kamer, kwam weer terug aan het toestel.
-Hij zegt dat hij nog moet wachten.
-Waarom?
-Daarom!
-Ze beginnen ons hier scheef aan te kijken.
-Een ogenblikje. Opnieuw stilte. Dan:
-Morgen zal er in ieder geval nieuws zijn. Buffet belde op uit Corbeil.
-Hoe is het?
-Ja, Lussac heeft getelefoneerd. De vrouw nam aan, maar er is iemand bij haar. Het schijnt dat er een zekere Jules, ook een lid van de bende, ongeduldig begint te worden.
-Kunnen we er op afgaan?
-Om kwart over tien.
Er moest op beide plaatsen tegelijk worden opgetreden om te voorkomen dat, wanneer er op de Avenue de Versailles soms onverhoopt een van de mannen door de mazen van het net mocht ontsnappen, deze in Corbeil alarm zou slaan.
-Goed, kwart over tien.
Maigret gaf Janvier zijn laatste instructies. -Als Fontenay-aux-Roses opbelt, dan laat je mevrouw Lussac arresteren, bevelschrift of geen bevelschrift. Laat haar hier brengen en de sociaal werkster moet zo lang op het kind passen.
-En mevrouw Raison?
-Die niet. Tenminste, nu nog niet.
Maigret nam plaats in de radiowagen. De overvalwagen was al weg. Enkele voorbijgangers bij de Porte de Versailles fronsten de wenkbrauwen toen ze een ongewone drukte zagen, mannen die langs de muren van de huizen slopen, op fluisterende toon spraken en als geestverschijningen in donkere hoeken verdwenen. Maigret zocht de commissaris van het XVIde arrondissement op en stelde met hem het plan op dat ze zouden volgen.
Ook nu weer had men de keuze tussen twee methoden. Men kon wachten tot de drie kaartspelers, die ze van verre achter de ramen van het cafe zagen zitten en die ieder, evenals gisteren, hun auto in de buurt hadden, naar buiten kwamen.
Dat scheen de eenvoudigste oplossing. Toch was dat de gevaarlijkste, want buiten zouden de heren volledige bewegingsvrijheid hebben en wellicht ook de tijd om te schieten. Zou bij een algemene worsteling niet een van hen de kans krijgen om in zijn auto te springen en te ontkomen? - Is er nog een tweede uitgang? -Neen. Er is wel een deur die op de binnenplaats uitkomt, maar die is door hoge muren omgeven. De opstelling duurde geen kwartier en geschiedde zonder de aandacht te trekken van de bezoekers van het Cafe des Amis.
Mannen die voor bewoners van het huis konden doorgaan, gingen naar binnen en sommigen van hen posteerden zich op de binnenplaats. Drie anderen, vrolijke druktemakers, een tikje aangeschoten, kwamen het cafe binnen en gingen aan het tafeltje naast de kaartspelers zitten. Maigret keek op zijn horloge, als een chef van de generale staf die wacht op het uur H, en om tien uur veertien ging hij, alleen, het cafe binnen. Hij had zijn gebreide wollen sjaal om zijn hals, zijn rechterhand in de zak van zijn overjas.
Hij hoefde maar twee meter te lopen en de gangsters kregen niet de tijd om op te staan. Toen hij vlak bij het tafeltje stond, zei hij gedempt:
-Stil blijven zitten. Jullie zijn ingesloten. Handen boven de tafel houden.
Inspecteur Nicolas was naderbij gekomen.
-Doe ze de boeien aan. Jullie ook.
Met een snelle beweging lukte het een der mannen om de tafel omver te gooien en men hoorde gerinkel van brekend glas maar twee inspecteurs hadden hem al bij de polsen vastgegrepen.
-Naar buiten...
Maigret draaide zich om naar de bezoekers. -Dames, heren, blijft u rustig zitten... Er is niets aan de hand... Enkel een paar arrestaties... Een kwartier later stapten de drie mannen op de Quai des Orfevres uit de overvalwagen en ze werden elk naar een aparte kamer van het bureau gebracht. Corbeil was aan de lijn, de hoge stem van de dikke Buffet.
-Met Maigret? Het is voor elkaar.
-Is het zonder moeilijkheden gegaan?
-Hij heeft toch nog kans gezien om te schieten en een van mijn mensen heeft een kogel in zijn schouder.
-En die vrouw?
-Mijn gezicht zit vol krabben. Zodra ik met de formaliteiten klaar ben zal ik ze bij je brengen.
De telefoon stond niet stil.
-Ja, mijnheer de Officier. We hebben ze allemaal... Neen, ik heb hun niet een vraag gesteld. Ik heb ze apart gezet en ik wacht nu op de man en de vrouw die Buffet van Corbeil hierheen zal brengen...
-Weest u voorzichtig. Vergeet u niet, dat ze natuurlijk zullen beweren dat ze door de politie gemaltraiteerd zijn.
-Ik weet het.
-En denkt u er ook aan dat ze volkomen het recht hebben om niets te zeggen zonder de aanwezigheid van hun advocaat.
-Jawel, mijnheer...
Maigret had trouwens niet de bedoeling om hen nu al te ondervragen, hij wilde ze liever ieder in zijn eigen sop gaar laten koken. Hij wachtte op mevrouw Lussac.
Ze kwam pas om elf uur, want toen de inspecteur bij haar kwam lag ze al op bed. Ze had zich weer moeten aankleden en de sociaal werkster allerlei aanwijzingen voor het kind gegeven.
Het was een klein, donker vrouwtje, mager, vrij knap, dat nauwelijks vijfentwintig was. Ze was bleek en nerveus. Ze zei niets, speelde niet de verontwaardigde. Maigret liet haar tegenover zich plaats nemen terwijl Janvier aan het eind van het bureau ging zitten met papier en potlood.
-Uw man heet Rene Lussac en is van beroep vertegenwoordiger?
-Jawel, mijnheer.
-Hij is eenendertig jaar oud. Hoelang bent u getrouwd?
-Vier jaar.
-Wat is uw meisjesnaam?
-Jacqueline Beaudet.
-Bent u in Parijs geboren?
-In Orleans. Ik ben in Parijs, bij mijn tante, komen wonen toen ik zestien was.
-Wat doet uw tante?
-Ze is vroedvrouw. Ze woont in de Rue Notre-Dame-de-Lorette.
-Waar heeft u Rene Lussac leren kennen?
-In een winkel van grammofoonplaten en muziekinstrumenten waar ik als verkoopster werkte. Waar is hij, commissaris? Vertelt u mij alstublieft wat er met hem gebeurd is. Sinds Joseph...
-U bedoelt Joseph Raison?
-Ja. Joseph en zijn vrouw waren vrienden van ons. We woonden in hetzelfde huis.
-Gingen de beide mannen vaak samen uit?
-Dat gebeurde wel, ja. Maar niet vaak. Sinds Joseph dood is...
-Bent u bang dat uw man hetzelfde zal overkomen, is het niet?
-Waar is hij? Is hij verdwenen?
-Neen. Hij is hier.
-Levend?
-Ja.
-Gewond?
-Neen, maar dat heeft niet veel gescheeld.
-Mag ik hem zien?
-Nog niet direct.
-Waarom niet? Ze glimlachte bitter.
-Het is dom van me om dat te vragen! Ik begrijp wel wat u zoekt, waarom u mij ondervraagt. U denkt bij uzelf dat het gemakkelijker is om een vrouw aan het praten te krijgen dan een man, is het niet zo?
-Fernand is gearresteerd.
-Wie is dat?
-Weet u dat werkelijk niet? Ze keek hem recht in zijn ogen.
-Neen. Mijn man heeft nooit over hem tegen mij gesproken. Ik weet alleen dat er iemand is die bevelen geeft.
Ze had een zakdoek uit haar tasje gehaald, om zich een houding te geven, maar ze huilde niet.
-U ziet dat het nog gemakkelijker is dan u dacht. Ik was al heel lang bang en ik heb Rene gesmeekt om niet meer met die mensen om te gaan. Hij verdient goed zijn brood. We waren heel gelukkig. We waren wel niet rijk, maar we hadden het niet slecht. Ik weet niet wie hij op een gegeven ogenblik ontmoet heeft...
-Hoe lang is dat geleden?
-Een half jaar geleden ongeveer... Het was in de afgelopen winter... Tegen het eind van de zomer... Ik ben blij dat het allemaal uitgekomen is, want dan hoef ik niet langer in angst te zitten... Weet u zeker dat die vrouw goed op mijn kind zal passen?
-Daar hoeft u zich geen zorg over te maken.
-Hij is erg nerveus, net als zijn vader. Hij woelt altijd zo, 's nachts, in zijn bedje...
Men voelde dat ze moe was, een beetje versuft, en dat ze moeite moest doen om haar gedachten te ordenen.
-Wat ik u wel kan verzekeren, is dat Rene niet geschoten heeft.
-Hoe weet u dat?
-In de eerste plaats omdat hij dat niet zou kunnen. Hij heeft zich door die mensen laten meeslepen, zonder te beseffen dat het zo ernstig zou worden.
-Sprak hij er met u over?
-Ik zag wel dat hij al een tijd lang met meer geld thuiskwam dan normaal. Hij ging ook meer uit, bijna altijd met Joseph Raison. Op een keer vond ik zijn revolver...
-Wat zei hij toen?
-Dat ik niet bang hoefde te zijn, dat we over een paar maanden rustig in het Zuiden konden gaan wonen. Hij wilde graag een eigen zaak beginnen, in Cannes of in Nice...
Nu huilde ze eindelijk, zachtjes, met kleine snikjes.
-Eigenlijk komt het allemaal door die auto... Hij wilde per se een Floride hebben... Hij heeft hem op afbetaling genomen... En toen kwamen de termijnen, die betaald moesten worden... Hij zal heel boos op me zijn als hij hoort dat ik dat allemaal verteld heb... Misschien zal hij niet eens meer bij mij willen terugkomen...
Men hoorde lawaai op de gang en Maigret gaf Janvier een wenk om de jonge vrouw mee te nemen naar de kamer ernaast. Hij had de stem van Buffet herkend.
Met zijn drieen duwden ze een man voor zich uit die geboeid was en Maigret onmiddellijk met uitdagende blik aankeek.
-En de vrouw? vroeg de commissaris.
-Aan het andere eind van de gang. Zij is gevaarlijker dan hij, want ze krabt en ze bijt.
Het gezicht van Buffet zat inderdaad vol krabben en hij had bloed op zijn neus.
-Ga binnen, Fernand.
Buffet ging ook mee naar binnen, terwijl de inspecteurs buiten bleven. De ex-dwangarbeider keek om zich heen en merkte op:
-Het lijkt me, dat ik hier al eens eerder geweest ben. Zijn spotlust, zijn zelfverzekerdheid waren weer teruggekeerd.
-U gaat me zeker weer doorzagen met dat eindeloze gevraag, zoals de laatste keer. Dan wil ik u van te voren wel waarschuwen dat ik nergens antwoord op geef.
-Wie is je advocaat?
-Nog steeds dezelfde. Mr. Gambier.
-Wil je dat we hem hier laten komen?
-Ik voor mij heb hem niets te zeggen. Maar als u het prettig vindt om die man uit zijn bed te halen... De hele nacht was er op de Quai des Orfevres geloop op de gangen en van de ene kamer naar de andere. Men hoorde de schrijfmachines ratelen. De telefoon ging zonder ophouden, want het Parket wilde alles op de voet volgen en de rechter-commissaris was niet naar bed gegaan.
Een van de inspecteurs bracht het grootste deel van zijn tijd door met koffie zetten en af en toe als Maigret even naar een andere kamer liep ontmoette hij een van zijn medewerkers.
-Nog steeds niets?
-Hij zwijgt als het graf.
Geen der drie mannen van het Cafe des Amis herkende Fernand. Ze speelden alle dezelfde komedie.
-Wie is dit?
En als men hun dan de bandopname van het gesprek met Corbeil liet horen, antwoordden ze:
-Dat is Rene zijn zaak. Wij hebben niets te maken met zijn liefdesgeschiedenissen.
En Rene zelf antwoordde:
-Ik mag er toch zeker wel een maitresse op na houden?
Mevrouw Lussac werd met Fernand geconfronteerd.
-Herkent u hem?
-Neen.
-Wat heb ik u gezegd? triomfeerde de ex-gevangene. Die mensen hebben mij nooit gezien. Ik ben helemaal alleen uit Saint-Martin-de-Re vertrokken en een kameraad van me heeft me het adres van zijn vriendin gegeven en die zou me wel te bikken geven, zei hij. Want ik ben een arme stakker, en daarom was ik bij haar in huis...
Mr. Gambier kwam om een uur in de nacht en bracht al direct procedurekwesties te berde. Volgens het nieuwe Wetboek van Strafvordering kon de politie de mannen niet langer vasthouden dan vierentwintig uur, waarna het Parket en de rechtercommissaris voor de zaak verantwoordelijk werden en verdere beslissingen hadden te nemen. Aan de kant van het Parket begon men al te aarzelen.
De confrontatie van mevrouw Lussac met haar man leverde niets op.
-Vertel hun de waarheid.
-Welke waarheid? Dat ik een maitresse heb?
-Die revolver...
-Een kameraad heeft me zijn revolver overgedaan. Wat zou dat? Ik ben vaak op reis, alleen op de weg achter het stuur...
Morgenochtend vroeg zou men de getuigen gaan halen, al de mensen die al op de Quai des Orfevres geweest waren, de kelners uit het cafe in de Rue La Fay-ette, de caissiere, de bedelaar, de voorbijgangers, de agent in burger die geschoten had. Morgenochtend vroeg zou men ook bij de drie mannen die in het Cafe des Amis gearresteerd waren, huiszoeking doen en misschien zou men dan bij een van hen het koffertje vinden.
Dat was allemaal nog slechts routinewerk, nogal vervelend en vermoeiend werk.
-U kunt nu naar Fontenay-aux-Roses terugkeren, maar de sociaal werkster zal tot nader order bij u blijven...
Hij liet haar wegbrengen. Ze kon niet meer op haar benen staan van moeheid en ze keek met grote ogen om zich heen alsof ze niet meer wist waar ze was. Terwijl zijn mensen nog steeds bezig waren met de arrestanten en hen geen moment met rust lieten, ging Maigret een eindje omlopen en de eerste sneeuwvlokken daalden op zijn hoed en zijn schouders neer. Op de Boulevard du Palais ging een cafe open en hij stapte naar binnen, at staande aan de toonbank een paar warme broodjes en dronk twee of drie kopjes koffie. Toen hij om zeven uur met lome stap en knipperend met zijn ogen weer op het bureau terugkwam trof hij daar tot zijn verwondering Fumel aan.
-Heb jij ook nieuws?
En de inspecteur begon zo opgewonden te vertellen dat hij bijna over zijn woorden struikelde.
-Ik had dienst vannacht. Ze hadden me verteld wat u deed op de Avenue de Versailles, maar ik had er niets mee te maken en ik heb mijn tijd gebruikt om collega's van andere arrondissementen op te bellen. Ze hebben op het ogenblik allemaal een foto van Cuendet.
Ik zei bij mezelf dat dat de ene of andere dag misschien nog wel eens iets zou kunnen opleveren... Enfin, toen ik zo met Duffieux, van het XVIIIde, zat te praten heb ik het ook over die vrijer met hem gehad. En toen zei Duffieux dat hij me juist daarover had willen opbellen.
Hij werkt samen met inspecteur Lognon, die u wel kent. Toen Lognon de foto zag gistermorgen had hij er direct belangstelling voor, maar hij zei niets en stak de foto in zijn zak.
Dat gezicht van Cuendet deed hem aan iemand denken. Hij is begonnen, schijnt het, met navraag te doen in de cafes en de eethuisjes in de Rue Caulaincourt en op de Place Constantin-Pecqueur. U weet wel dat wanneer Lognon iets in zijn hoofd heeft, hij niet loslaat. Eindelijk is hij op het goede adres terechtgekomen, helemaal aan het eind van de Rue Caulaincourt, een cafe dat La Regence heet. Daar herkenden ze Cuendet onmiddellijk en ze vertelden Lognon dat hij heel vaak bij hen kwam, met een vrouw. Maigret vroeg: - Al sinds lang?
-Dat is juist het interessante. Volgens die mensen al jaren.
-Weten ze wie die vrouw is?
-De kelner weet niet hoe ze heet, maar hij weet wel heel zeker dat ze in een van de huizen vlakbij woont, want hij ziet haar elke morgen langs komen als ze haar inkopen gaat doen.
De hele Centrale Recherche hield zich bezig met Fernand en zijn gangsters. Over twee uur zouden de gangen opnieuw vol getuigen zijn, met wie de vier mannen een voor een geconfronteerd zouden worden. Dat zou een hele dag kosten en de schrijfmachines zouden zonder onderbreking verklaringen tikken. Alleen inspecteur Fumel, met zijn vingers bruin van de nicotine van de sigaretten die hij zover oprookte dat hij een bruine vlek op zijn bovenlip had die er niet meer af ging, alleen Fumel kwam, midden in al die drukte die hem met aanging, met Maigret spreken over de rustige Zwitser over wie niemand meer sprak. Was dat geen afgedane zaak? Was rechter-commissa-ris Cajou er niet van overtuigd, dat die hem geen zorgen meer zou baren?
Hij had de kwestie, de eerste dag al, afdoende opgelost:
-Wraakneming...
Hij kende noch de oude Justine, noch de woning in de Rue Mouffetard, noch minder het hotel Lambert en het mooie grote huis daar tegenover.
-Ben je moe?
-Dat valt wel mee.
-Zullen we er heen gaan, samen?
Met een bijna schuldig gezicht vroeg Maigret dit, alsof hij Fumel voorstelde om samen te gaan spijbelen.
-Als we daar aankomen, is het licht...
Hij liet instructies voor zijn mensen achter, hield op de hoek van de kade stil om even tabak te kopen en ging toen met de inspecteur, die huiverde van de kou, naast zich op de bus naar Montmartre staan wachten.
Vermoedde Lognon het, dat Maigret meer belang hechtte aan de bijna anonieme dode uit het Bois de Boulogne dan aan de roofoverval in de Rue La Fayette en aan de gangsterbende waarover de kranten de volgende dag vol zouden staan? Zo ja, zou hij dan niet de draad gevolgd hebben waarvan hij het ene eind in handen gekregen had? En wie weet hoever hij dan gekomen zou zijn in het ontdekken van de waarheid, want van het gehele politiekorps van Parijs was hij ongetwijfeld degene met de scherpste neus, de koppigste doorzetter ook en de man die tot iedere prijs had willen slagen. Werd hij door het ongeluk achtervolgd, of kwam het door de overtuiging dat het lot nu eenmaal tegen hem was, dat hij per slot altijd in het hoekje zat waar de slagen vielen?
Een feit is, dat hij zijn loopbaan zou eindigen als inspecteur op het bureau van het XVIIIde arrondissement, zoals Aristide Fumel van het XVIde. De vrouw van Fumel was vertrokken zonder adres achter te laten; die van Lognon was al vijftien jaar ziek en kermde en klaagde altijd.
Wat die kwestie Cuendet betreft, daarin had alles tegengezeten. Lognon, die druk was met een andere zaak, had de tip doorgegeven aan een collega; deze had er zelf niet veel aandacht aan geschonken en zodoende had hij er slechts toevallig met Fumel over gesproken door de telefoon.
De sneeuw viel al tamelijk dicht en begon een laag te vormen op de daken, maar nog niet op de straten, helaas. Maigret vond het altijd jammer als hij de sneeuw op het plaveisel zag smelten. In de bus was het erg warm. De meeste passagiers zwegen en keken recht voor zich uit met een starre uitdrukking, terwijl de hoofden van rechts naar links en van links naar rechts wiegelden.
-Ben je nog iets te weten gekomen over die plaid? Fumel die in gedachten verdiept was, schrok op, herhaalde alsof hij het niet onmiddellijk begreep:
-Die plaid?
Hij was ook slaap te kort gekomen.
-Die plaid van ocelot.
-Ik heb in de auto van Stuart Wilton gekeken, maar ik heb geen plaid gezien. De wagen heeft airconditioning, en er is zelfs een kleine bar in. Een monteur van de garage heeft me dat verteld.
-En die van de zoon?
-Hij laat hem altijd voor George V staan. Ik heb er in gekeken, maar daar heb ik ook geen plaid gezien.
-Weet je waar hij altijd tankt?
-Meestal bij een pomp in de Rue Marbeuf.
-Ben je daar geweest?
-Daar heb ik nog geen tijd voor gehad.
De bus stopte op de hoek van de Place Constantin-Pecqueur. De trottoirs lagen nog zo goed als verlaten. Het was nog voor achten.
-Dat moet dat cafe zijn.
Het licht was er aan en een kelner veegde de vloer met zaagsel. Het was nog een ouderwets cafe zoals men ze steeds minder vindt in Parijs, met metalen bollen om de droogdoeken over te hangen, een marmeren toonbank met een kasregister waarachter een hoge stoel stond voor de caissiere, en overal rondom spiegels tegen de muren. Er hingen een paar bordjes waarop zuurkool met worst en spek, en witte bonen-ragout werden aangeprezen. De beide mannen gingen naar binnen.
-Heb jij al wat gegeten?
-Nog niet.
Fumel bestelde koffie met een paar luxe broodjes terwijl Maigret, die de hele nacht al koffie gedronken had, een glaasje calvados bestelde. Het leek of het leven, buiten, moeite had om op gang te komen. Het was niet donker meer, maar ook nog niet licht. Kinderen waren op weg naar school en probeerden in hun mond sneeuwvlokken op te vangen, die een stofsmaak moesten hebben. -Zeg, ober...
-Jawel, mijnheer?
-Kent u deze man?
De kelner keek de commissaris aan met een blik van verstandhouding.
-U bent mijnheer Maigret, is het niet? Ik herken u. U bent hier twee jaar geleden ook eens geweest, met inspecteur Lognon.
Hij bekeek bereidwillig de foto.
-Dat is een vaste klant, ja. Hij komt altijd met dat dametje met die hoeden.
-Waarom noemt u haar dat dametje met die hoeden?
-Omdat ze bijna altijd een andere hoed op heeft, en altijd van die grappige dingetjes. Meestal komen ze hier om te eten en dan gaan ze daar achterin zitten. Het zijn aardige mensen. Zij is dol op zuurkool. Ze hebben nooit haast, na het eten drinken ze altijd op hun gemak nog een kopje koffie en een likeurtje, terwijl ze eikaars hand vasthouden.
-Komen ze al lang hier?
-Hoelang weet ik niet, maar al jaren.
-Zij schijnt hier in de buurt te wonen, is het niet?
-Dat hebben ze me ook al gevraagd. Ze moet een appartement hier vlakbij hebben, want ik zie haar bijna iedere morgen langs komen met haar boodschappennet.
Waarom was Maigret blij verrast een vrouw in het leven van Honore Cuendet te ontdekken?
Even later stapte hij met Fumel een loge binnen waar de concierge bezig was de post te sorteren.
-Kent u deze man?
Ze bekeek de foto aandachtig, schudde toen het hoofd.
-Ik geloof dat ik hem wel eens gezien heb, maar kennen, neen, dat kan ik niet zeggen. Hier in huis is hij in ieder geval nooit geweest.
-Heeft u onder uw huurders soms ook een vrouw die zowat iedere dag een andere hoed op heeft?
Ze keek Maigret verbluft aan, haalde haar schouders op en mompelde iets wat hij niet verstond. In een tweede huis hadden ze niet meer succes, evenmin als in het derde. In het vierde was de concierge bezig de hand van haar man te verbinden die zich gesneden had bij het naar buiten brengen van de vuilnisemmers.
-Kent u hem?
-Ja. Waarom?
-Woont hij hier in huis?
-Ja en neen. Het is de vriend van dat vrouwtje op de vijfde etage.
-Welk vrouwtje?
-Juffrouw Eveline, de modiste.
-Woont ze al lang hier in huis?
-Minstens twaalf jaar. Ze woonde er al voordat ik hier kwam.
-Was hij toen haar vriend al?
-Misschien wel. Dat herinner ik me niet,
-Heeft u ze de laatste tijd nog gezien?
-Wie? Haar? Ik zie haar iedere dag natuurlijk!
-En hem?
-Weet jij nog wanneer hij hier voor het laatst geweest is, Desire?
-Neen, maar dat is een hele tijd geleden.
-Bleef hij ook wel eens 's nachts?
-En wat dan nog? Ze zijn toch zeker meerderjarig?
-Bleef hij wel eens een paar dagen achtereen?
-Zelfs wel weken achtereen.
-Is juffrouw Eveline thuis op het ogenblik? Hoe is haar achternaam?
-Schneider.
-Krijgt ze veel brieven?
De post lag nog op een stapeltje voor het brievenrek.
-Bijna nooit.
-Vijfde etage links?
-Rechts.
Maigret ging even kijken op straat of er licht achter de vensters brandde en toen hij gezien had, dat dat het geval was, ging hij met Fumel de trap op. Een lift was er niet. De trap was goed onderhouden, het huis schoon
en rustig, met matten voor de deuren en hier en daar een koperen of emaille naamplaat. Zo merkten ze op dat er op de tweede etage een tandarts woonde, op de derde een vroedvrouw. Maigret bleef af en toe even stilstaan om uit te blazen, hoorde dan radiomuziek.
Op de vijfde etage aarzelde hij bijna om op de elektrische bel te drukken. Daarbinnen speelde de radio ook, maar die werd afgezet, voetstappen kwamen naderbij en de deur ging open. Een kleine vrouw met lichtblond haar, gekleed niet in een peignoir maar in een soort huishoudschort, met een stofdoek in de hand, keek hen aan met haar blauwe ogen. Maigret en Fumel waren even verlegen als zij, want ze zagen verbazing en toen angst in haar blik komen, haar lippen trillen. Ze stamelde ten slotte:
-Komt u mij slecht nieuws brengen?
Ze wenkte hun binnen te gaan in een huiskamer die ze bezig was te doen en ze duwde de stofzuiger die in de wegstond, in een hoek.
-Waarom vraagt u dat?
-Ik weet het niet... Een bezoek, om deze tijd, terwijl Honore al zo lang weg is...
Ze was een jaar of vijfenveertig maar maakte nog een heel jeugdige indruk. Haar huid was fris, haar vormen rond en stevig.
-Bent u van de politie?
-Commissaris Maigret. En dit is inspecteur Fumel.
-Heeft Honore een ongeluk gehad?
-Ik kom u inderdaad slecht nieuws brengen.
Ze huilde nog niet en men voelde dat ze zichzelf meester trachtte te blijven door onbelangrijke dingen te zeggen.
-Gaat u zitten. Doet uw overjas uit, want het is hier heel warm. Honore houdt erg van warmte. Let u maar niet op de rommel...
-Houdt u veel van hem?
Ze beet zich op de lippen, terwijl ze trachtte de ernst van het bericht te raden.
-Is hij gewond?
Dan, bijna onmiddellijk erop:
-Is hij dood?
Ze huilde eindelijk, met haar mond open, zoals kinderen huilen, en zonder vrees om er lelijk uit te zien. Terzelfdertijd greep ze met beide handen naar haar hoofd en keek om zich heen alsof ze naar een plekje zocht waar ze heen kon vluchten. -Ik heb er altijd wel een voorgevoel van gehad...
-Waarom?
-Ik weet het niet... We waren te gelukkig... De kamer was geriefelijk, gezellig, met massieve meubelen van goede kwaliteit, de enkele snuisterijen waren niet al te smakeloos. Door een openstaande deur keek men in de lichte keuken waar het ontbijt op de tafel stond.
-Let u er maar niet op... herhaalde ze. Excuseert u mij.
Ze deed een andere deur open, die van de slaapkamer, waar het donker was en waar ze zich voorover dwars op het bed het vallen om op haar gemak te kunnen huilen.
Maigret en Fumel keken elkaar zwijgend aan en de inspecteur was het meest ontroerd van de twee, misschien omdat hij vrouwen nooit had kunnen weerstaan, ondanks alle ellende die ze hem bezorgd hadden.
Het duurde minder lang dan men gedacht zou hebben en ze ging naar de badkamer, liet de kraan lopen en kwam, met een bijna ontspannen gezicht weer binnen, terwijl ze met zachte stem zei:
-Neemt u me niet kwalijk... Hoe is het gebeurd? -Men heeft hem dood aangetroffen in het Bois de Boulogne. Heeft u de kranten van de laatste dagen niet gelezen?
-Ik lees nooit een krant. Maar waarom in het Bois de Boulogne? Wat zou hij daar zijn gaan doen?
-Hij is ergens anders vermoord. 

-Vermoord? Waarom?
Ze deed haar best om niet opnieuw in snikken uit te barsten.
-Bent u al lang met hem bevriend?
-Meer dan tien jaar.
-Waar heeft u hem leren kennen?
-In een restaurant, hier vlakbij. 

-La Regence?
-Ja. Ik ging daar toen al af en toe eten. Daar zag ik hem dan zitten, alleen in zijn hoekje.
Was dat geen aanwijzing dat Cuendet op dat moment bezig was met de voorbereiding van een inbraak in die buurt? Waarschijnlijk wel. Als men de lijst van inbraken waarvan de daders niet achterhaald waren, naging zou men er stellig een vinden die in de Rue Caulaincourt gepleegd was.
-Ik herinner me niet meer, hoe we met elkaar in gesprek geraakt zijn. Maar in ieder geval, op een avond hebben we samen aan een tafeltje gegeten. Hij vroeg me of ik een Duitse was maar ik zei hem dat ik uit de Elzas kwam. Ik ben in Straatsburg geboren. Ze glimlachte flauwtjes.
-We moesten om eikaars accent lachen, want hij was zijn Waadtlands accent net zo min kwijtgeraakt als ik het mijne.
Het was een zangerig accent, dat prettig aandeed. Mevrouw Maigret was ook een Elzassische en was ongeveer even klein, even gezet.
-En is hij toen uw vriend geworden?
Ze snoot haar neus, zonder zich er om te bekommeren dat die helemaal rood was.
-Hij was hier niet altijd. Hij was zelden langer dan twee of drie weken bij mij, dan ging hij weer op reis. In het begin heb ik me wel eens afgevraagd of hij niet een vrouw en kinderen ergens buiten Parijs had. Er zijn wel van die mannen van buiten die hun trouwring afdoen als ze in Parijs komen...
Ze scheen meer mannen gekend te hebben, voor Cuendet.
-Hoe bent u te weten gekomen dat dat bij hem niet het geval was?
-Hij was toch niet getrouwd, is het wel?
-Neen.
-Ik wist het wel zeker. In de eerste plaats begreep ik dat hij zelf geen kinderen had uit de manier waarop hij naar kinderen op straat keek. Men voelde dat hij erin berustte dat hij geen vader was, maar hij had het wel graag gewild. En dan, als hij hier was, gedroeg hij zich niet .als een getrouwde man. Het is moeilijk uit te leggen. Hij geneerde zich soms voor dingen, waar een getrouwd man niet om geeft. De eerste keer, bij voorbeeld, voelde ik dat hij zich schaamde dat hij in mijn bed lag en dat was nog veel erger de volgende morgen toen hij wakker werd...
-Heeft hij het nooit over zijn beroep met u gehad?
-Neen.
-Heeft u hem daar nooit naar gevraagd?
-Ik heb wel geprobeerd dat te weten te komen, maar ik wilde niet onbescheiden zijn.
-Vertelde hij u dat hij reisde?
-Dat hij weg moest. Hij vertelde nooit waarheen, of waarom. Op een keer vroeg ik hem of hij zijn moeder nog had en toen kreeg hij een kleur. Daardoor heb ik gedacht dat hij misschien met haar samenwoonde. In ieder geval had hij iemand om zijn ondergoed te verstellen en zijn sokken te stoppen, en iemand die dat niet erg netjes deed. De knopen waren altijd overal slecht aangenaaid, ik maakte er wel eens gekheid over tegen hem.
-Wanneer is hij voor de laatste maal bij u vandaan gegaan?
-Zes weken geleden. Ik zou de datum wel terug kunnen vinden...
Zij vroeg op haar beurt:
-En wanneer is... is dat gebeurd? 

-Vrijdag.
-Toch had hij nooit veel geld op zak.
-Als hij voor een tijdje bij u kwam, bracht hij dan een koffer mee?
-Neen. Als u de kast opendoet, kunt u zijn kamerjas, zijn pantoffels, en in een la zijn overhemden, zijn sokken en zijn pyjama's zien liggen.
Ze wees naar de schoorsteen en Maigret zag drie pijpen liggen, waarvan een met een meerschuimen kop. Hier stond ook een kolenkachel, evenals in de Rue Mouffetard, met een fauteuil ernaast, de fauteuil van Honore Cuendet.
-Excuseert u mijn onbescheidenheid. Maar ik moet u die vraag wel stellen.
-Ik begrijp het al. U wilt weten of hij mij geld gaf?
-Ja. Gaf hij u dat?
-Hij heeft wel voorgesteld me dat te geven maar ik wilde het niet hebben, want ik verdien heel goed mijn brood. Alles wat ik hem toestond, omdat hij zo aandrong en het vervelend vond om hier te leven zonder zijn aandeel te betalen, was de helft van de huur te betalen.
Ik kreeg wel cadeaus van hem. Hij heeft de meubels in deze kamer gekocht en mijn paskamer laten inrichten. Ik kan hem u wel laten zien... Een klein vertrekje, gemeubileerd in Lodewijk XVI stijl, met een overvloed van spiegels.
-Hij heeft ook de muren opgeschilderd, en de keuken, en hij heeft de huiskamer behangen, want hij was dol op zulke karweitjes.
-Hoe bracht hij zijn dagen door?
-Hij wandelde wat, maar niet veel, altijd hetzelfde wandelingetje, zoals mensen die hun hond uitlaten. En dan ging hij in zijn stoel zitten en las. In de kast kunt u stapels boeken vinden, bijna allemaal reisbeschrijvingen.
-Bent u nooit met hem op reis geweest?
-We zijn eens een paar dagen in Dieppe geweest, het tweede jaar. Een andere keer zijn we met vakantie in Savoye geweest en heeft hij mij de Zwitserse bergen laten zien, vanuit de verte; hij kwam daar vandaan, zei hij. Nog een andere keer zijn we met een touringcar naar Nice geweest en hebben we de Cote d'Azur bezocht.
-Was hij royaal met geld?
-Dat hangt er vanaf wat u royaal noemt. Hij was niet gierig, maar hij hield er niet van om afgezet te worden en hij keek de rekeningen van hotels en restaurants altijd na.
-Bent u de veertig al gepasseerd?
-Ik ben vierenveertig.
-U bezit dus een zekere levenservaring. Heeft u zich nooit afgevraagd, waarom hij dat dubbele leven leidde? En ook niet waarom hij niet met u trouwde?
-Ik heb wel meer mannen gekend die me ook niet voorstelden met hen te trouwen.
-Van dezelfde soort als hij?
-O neen, zeker niet. Ze dacht na.
-Natuurlijk heb ik me wel eens het een en ander afgevraagd. In het begin dacht ik, dat heb ik u al verteld, dat hij getrouwd was en dat zijn gezin buiten woonde en dat hij voor zaken een paar keer per jaar in Parijs moest wezen. Ik zou het hem niet kwalijk genomen hebben. Het zou prettig geweest zijn om hier een vrouw te hebben die hem ontving, een thuis. Hij had een ontzettende hekel aan hotels, dat heb ik wel gemerkt toen we de eerste keer op reis waren. Hij voelde er zich niet op zijn gemak. Hij scheen altijd ergens bang voor te zijn.
Hoe was het mogelijk!
-Toen heb ik uit zijn karakter en uit die stoppen in
zijn sokken opgemaakt dat hij bij zijn moeder woonde en dat hij zich schaamde om mij dat te bekennen. Er zijn meer mannen dan men denkt die niet trouwen om hun moeder en die zich tegenover haar, als ze vijftig zijn, nog als kleine jongens voelen. Misschien was dat met hem ook zo.
-Maar hij moest in ieder geval toch zijn brood verdienen.
-Hij kon ergens een of andere zaak hebben.
-Heeft u nooit enig vermoeden gehad van een heel ander soort werkzaamheden?
-Wat voor soort?
Ze was oprecht. Het was uitgesloten dat ze komedie speelde.
-Wat bedoelt u? Ik ben nu toch op alles voorbereid. Wat deed hij?
-Hij was een inbreker, juffrouw Schneider. 

-Wat? Honore? Ze lachte nerveus.
-Dat is niet waar, is het wel?
-Ja zeker! Hij heeft zijn hele leven gestolen, van zijn zestiende jaar af, toen hij in de leer was bij een slotenmaker in Lausanne. Hij is ontvlucht uit een opvoedingsgesticht, in Zwitserland, om dienst te nemen bij het Vreemdelingenlegioen.
-Hij heeft me wel verteld van het Legioen toen ik die tatoeering op zijn arm ontdekte.
-Heeft hij er niet bij verteld dat hij twee jaar in de gevangenis gezeten heeft?
Ze ging zitten want haar knieen knikten, luisterde alsof men haar vertelde over een andere Cuendet, niet over die van haar, niet over Honore. Van tijd tot tijd schudde ze met haar hoofd, nog steeds ongelovig.
-Ik zelf heb hem gearresteerd, juffrouw, vroeger, en daarna is hij nog verscheidene malen bij mij op het bureau moeten verschijnen. Hij was geen gewone inbreker. Hij had geen medeplichtigen, hij kwam nooit in misdadigerskringen, hij leidde een geregeld leven. Van tijd tot tijd koos hij een slachtoffer, dan las hij kranten of tijdschriften en weken lang sloeg hij dan het doen en laten van de bewoners van een huis gade...
Tot het moment dat hij zich voldoende voorbereid voelde en daar naar binnen drong om zich van het geld en de sieraden meester te maken. -Ik kan er niet bij. Neen! Het is al te ongeloof-lijk!
-Ik begrijp uw reactie. Maar wat die moeder betreft, daarin heeft u het bij het rechte eind. Een deel van de tijd die hij niet hier doorbracht, bracht hij bij haar door, in een huis in de Rue Mouffetard waar hij ook kleren, boeken, enzovoort had.
-En weet zij overal van? -Ja.
-Heeft ze het altijd geweten? -Ja.
-En liet ze hem begaan?
Ze was niet verontwaardigd, maar verwonderd.
-En hebben ze hem daarom vermoord?
-Hoogstwaarschijnlijk wel, ja. -De politie?
Ze verstrakte, was opeens minder vriendelijk, minder vertrouwelijk. 

-Neen.
-Hebben de mensen bij wie... bij wie hij wilde stelen hem vermoord?
-Dat vermoed ik, ja. Luistert u nu eens goed. Niet ik ben belast met het onderzoek, maar mr. Cajou, de rechter-commissaris. Hij heeft inspecteur Fumel verschillende dingen opgedragen.
Deze knikte.
-De inspecteur is hier op het ogenblik niet officieel en zonder machtiging tot huiszoeking. U bent niet verplicht om op mijn of zijn vragen antwoord te geven. U hoeft ons helemaal niet binnen te laten. En als wij hier huiszoeking zouden doen, zouden wij ons schuldig maken aan machtsmisbruik. Begrijpt u mij ? Neen. Maigret voelde dat ze de portee van zijn woorden niet begreep.
-Ik geloof...
-Om duidelijker te zijn, alles wat u ons over Cuendet toevertrouwd hebt komt niet in het rapport van de inspecteur te staan. Maar u moet er wel op rekenen dat wanneer de rechter-commissaris van uw bestaan en uw verhouding met Honore hoort, hij mijnheer Fumel of een andere inspecteur naar u toe zal sturen en dan met een officiele machtiging tot huiszoeking.
-En wat moet ik dan doen?
-Als het zover is kimt u de bijstand van een advocaat eisen.
-Waarom?
-Ik zeg: u kunt. De wet verplicht u er niet toe. Misschien heeft Cuendet behalve zijn kleren, zijn boeken en zijn pijpen nog wel bepaalde dingen bij u achtergelaten...
Eindelijk kwam er begrijpen in haar blauwe ogen. Te laat, want juffrouw Schneider zei al, zacht voor zich heen:
-De koffer...
-Het zou heel normaal zijn, wanneer uw vriend, die een deel van het jaar bij u inwoonde, u een koffer met persoonlijke bezittingen toevertrouwd had. En
het zou ook heel normaal zijn als hij u de sleutel daarvan gegeven had en u, bijvoorbeeld, verzocht had om hem open te maken wanneer hem iets mocht overkomen...
Maigret had liever gehad dat Fumel er niet bij geweest was, maar de inspecteur keek schijnbaar afwezig en stuurs een andere kant uit, alsof hij het voelde. Eveline schudde het hoofd bij de woorden van Maigret.
-Neen, ik heb geen sleutel... Maar... -Nogmaals, het doet er niet toe. Maar het is heel goed denkbaar, dat een man als Cuendet de voorzorg genomen heeft een testament te maken waarin hij u opdraagt om na zijn dood bepaalde dingen te doen, al was het maar om een oogje op zijn moeder te houden...
-Is ze heel oud?
-U zult haar nog wel zien, want het schijnt dat u beiden de enige vrouwen in zijn leven geweest bent.
-Dacht u?
Ze was er, ondanks alles, heel blij mee dat hij dat zei, en ze kon zich niet weerhouden dat te tonen met een glimlach. Als ze lachte had ze kuiltjes in haar wangen, als een klein meisje.
-Ik weet niet meer wat ik er allemaal van denken moet.
-Als wij straks weg zijn heeft u alle tijd om op uw gemak te denken.
-Ik wilde u nog iets vragen, commissaris...
Ze aarzelde, plotseling rood tot aan haar haarwortels.
-Heeft hij... heeft hij nooit iemand vermoord?
-Neen. Daar kunt u van verzekerd zijn.
-Ik wil u wel zeggen, dat ik u toch niet geloofd zou hebben als u ja gezegd had. -Ik zal u nog iets vertellen, iets dat moeilijker te verklaren is. Cuendet, dat staat wel vast, leefde van een deel van wat zijn inbraken hem opleverden.
-Hij gaf zo weinig geld uit!
-Ja, dat is zo. Het is mogelijk, en zelfs waarschijnlijk dat hij de behoefte had om zich onbekommerd te voelen, te weten dat hij een behoorlijke spaarpot achter de hand had. Toch zou het me niet verwonderen als er nog een andere factor was, die een belangrijke rol bij hem speelde.
Weken lang, zei ik u al, sloeg hij het leven in een bepaald huis gade...
-Hoe deed hij dat?
-Dan ging hij in een kroegje zitten waar hij uren achtereen voor het raam zat, of hij huurde een kamer in een huis er tegenover, als hij de gelegenheid had... De vrouw kwam op de gedachte die Maigret ook al gehad had.
-Denkt u dat hij, toen ik kennis met hem maakte in La Regence...
-Dat is zeer waarschijnlijk, ja. Hij wachtte niet tot een appartement leeg was, tot de bewoners uit waren. Integendeel! Hij wachtte juist tot ze weer thuis waren...
-Waarom?
-Die vraag zou een psycholoog of een psychiater beter kunnen beantwoorden dan ik. Had hij behoefte aan de sensatie van het gevaar? Ik ben daar niet zo zeker van. Kijk, hij drong niet alleen een vreemd huis binnen, maar in zekere zin ook het leven van de bewoners. Die lagen in hun bed te slapen en hij sloop rakelings langs ze heen. Dan had hij enigszins het gevoel dat hij, met hun sieraden, ook een deel van hun persoonlijk, hun huiselijk leven meenam...
-Het is net of u het hem niet kwalijk neemt. Maigret glimlachte op zijn beurt en bromde alleen maar:
-Ik neem niemand iets kwalijk. Tot ziens, juffrouw.
Vergeet niets van wat ik u gezegd heb, geen enkel woord. Denkt u er maar rustig over na. Hij drukte haar de hand, tot grote verwondering van Eveline, en Fumel deed hetzelfde, maar onhandiger, alsof hij ontroerd was, en op de trap riep hij al uit:
-Een buitengewone vrouw!
Hij was niet voor het laatst in die buurt geweest, hij zou er zeker gaan rondzwerven, zelfs wanneer iedereen Honore Cuendet al lang vergeten had! Hij was onverbeterlijk. Hij zat al met een maitresse die hem eindeloze moeilijkheden bezorgde, in zijn maag en nu ging hij alles in het werk stellen om zich er nog meer op de hals te halen.
Buiten bleef de sneeuw op de trottoirs al liggen.
-Wat moet ik gaan doen, chef?
-Je hebt slaap, is het niet? Laten we in ieder geval eerst iets gaan drinken.
Er waren nu enkele bezoekers in het cafe, waar een vertegenwoordiger adressen uit een adresboek zat over te schrijven.
-Heeft u haar gevonden? -Ja.
-Aardig vrouwtje, vindt u niet? Wat mag het zijn?
-Ik een grog.
-Ik ook. -Twee grog!
-Vanmiddag, als je geslapen hebt, moet je je rapport schrijven.
-Moet ik er de Rue Neuve-Saint-Pierre ook in vermelden?
-Natuurlijk, en ook die mevrouw Wilton die tegenover hotel Lambert woont. Cajou zal je wel bij zich roepen om bijzonderheden te vragen.
-Hij zal me natuurlijk naar juffrouw Schneider sturen om huiszoeking te doen. -Waar je, naar ik hoop, niets zult vinden dan wat kleren in een koffer.
Ondanks zijn verering voor de commissaris voelde Fumel zich slecht op zijn gemak en hij trok nerveus aan zijn sigaret.
-Ik heb het wel begrepen, wat u tegen haar zei.
-De moeder van Honore zei me:
Ik weet zeker dat mijn zoon mij niet onverzorgd zal achterlaten.
-Dat heeft ze tegen mij ook gezegd.
-Je zult zien dat de rechter er helemaal niet happig op is om die zaak verder uitgezocht te zien. Zodra hij de naam van Wilton hoort...
Maigret dronk zijn grog met kleine slokjes, rekende af, besloot om een taxi te nemen naar de Centrale Recherche.
-Kan ik jou ergens afzetten?
-Neen. De bus stopt voor mijn huis.
Misschien vreesde Fumel dat de jonge vrouw het niet goed begrepen had en was hij van plan om naar haar terug te gaan?
- Zeg, dat is waar ook. Die kwestie van die plaid laat me niet los. Blijf dus proberen of je nog iets kimt vinden...
En Maigret liep met zijn handen in zijn zakken naar de taxistandplaats op de Place Constantin-Pecqueur, vanwaar hij de ramen van inspecteur Lognon kon zien.
Iedereen op de Quai des Orfevres was doodop, zowel de inspecteurs als de mannen die 's nachts gearresteerd waren. Men was de getuigen thuis gaan halen en men vond ze in alle hoeken, sommigen nog slaperig, in een slecht humeur, die Joseph geen ogenblik met rust lieten:
-Wanneer komen wij nu eindelijk eens aan de beurt? Wat kon de oude portier daarop antwoorden? Hij wist het evenmin als zij zelf.
De kelner uit cafe Dauphine bracht voor de zoveelste maal een blad met broodjes en koffie. De eerste zorg van Maigret toen hij achter zijn bureau ging zitten, was Moers opbellen, die daar boven, op de Identificatiedienst, niet minder druk was. Men had bij de vier mannen de paraffineproef genomen, anders gezegd, wanneer een van hen tijdens de laatste drie of vier dagen met een vuurwapen geschoten had, dan kon men de aanwezigheid van buskruit in de huid van de hand aantonen, zelfs wanneer hij de voorzorg had genomen om handschoenen aan te trekken.
-Weet je het resultaat al?
-Dat heb ik net van het laboratorium gekregen.
-Wie van de vier?
-Nummer drie.
Maigret keek op de lijst, waar voor iedere naam een cijfer stond. Nummer 3 was Roger Stieb, een Tsjecho-slovaakse vluchteling, die een tijdlang op dezelfde fabriek als Joseph Raison gewerkt had, op de Quai de Javel.
-Is de deskundige er zeker van?
-Absoluut.
-Bij de drie anderen niets?
-Niets.
Stieb was een lange, blonde jongeman die 's nachts de meest gedweee van allen geweest was en die, nu nog, inspecteur Torrence, die onafgebroken zijn vragen op hem afvuurde, geduldig en doodkalm zat aan te kijken met een gezicht alsof hij geen woord Frans verstond.
Toch was hij de vechtersbaas van de bende, die de aftocht van de aanvallers moest dekken. De andere, Loubieres, een korte, dikke kerel, gespierd en dicht behaard, afkomstig uit Fecamp, had een garage in Puteaux. Hij was getrouwd, vader van twee kinderen, en een hele ploeg specialisten was bezig zijn bedrijf te doorzoeken.
Bij Rene Lussac had huiszoeking niets opgeleverd, evenmin als in de villa van de mooie Rosalie.
Zij was de luidruchtigste van allemaal en Maigret
hoorde haar krijsen, hoewel ze twee kamers verder zat, met Lucas die haar aan de tand voelde. Men was begonnen met de confrontaties. De twee kelners durfden niet al te positief te zijn omdat ze een beetje bang waren, maar ze meenden toch in Fernand wel de bezoeker te herkennen die zich op het moment van de overval in het cafe bevonden had. - Weet u zeker dat u de hele bende heeft? hadden ze voor de confrontatie gevraagd. Men had hun geantwoord van ja, hoewel dat niet helemaal waar was. Er ontbrak nog een medeplichtige, de man die de auto bestuurd had en van wie elk spoor ontbrak.
Het moest, zoals altijd, een duivel achter het stuur zijn, maar hij was waarschijnlijk slechts een figurant. -Kan ik de Officier even spreken?... Ja, mijnheer... Er zit schot in... We weten wie geschoten heeft: Stieb... Hij ontkent, ja... Hij blijft natuurlijk tot het eind toe ontkennen.. Dat zullen ze allemaal wel doen... Behalve die arme mevrouw Lussac, die thuis, samen met de sociaal werkster, voor haar kind zorgde en in zak en as zat.
Maigret had moeite om zijn ogen open te houden en de grog in La Regence had dat er niet beter op gemaakt. Enkele malen liep hij naar de muurkast en haalde de fles cognac, die hij daar bewaarde voor bijzondere gelegenheden, tevoorschijn om er, niet zonder aarzeling, een slok uit te nemen.
-Ja?... Neen, nog niet, mijnheer Cajou...
Er werd aan twee toestellen tegelijk voor hem gebeld en het was tien minuten voor half elf toen hij eindelijk het telefoontje kreeg waar hij op gewacht had. Het kwam uit Puteaux. -Gevonden, chef. -Alles?
-Er ontbreekt niet een biljet aan.
Men had in de bladen laten zetten dat de nummers van de gestolen biljetten bekend waren. Dat was niet waar. Maar het bericht had de gangsters ervan weerhouden het geld in omloop te brengen. Ze wachtten de gelegenheid af om de biljetten op het platteland of in het buitenland kwijt te raken; Fernand was slim genoeg om zich niet te haasten en om zijn mannen te beletten de stad te verlaten zolang het onderzoek in volle gang was.
-Waar?
-Onder de bekleding van een oude wagen. De vrouw van Loubieres, een bijdehand wijf, liet ons geen ogenblik alleen...
-Is ze op de hoogte, denk je?
-Volgens mij wel. We hebben de wagens een voor een onderzocht. We hebben ze zelfs gedeeltelijk gesloopt. Enfin! We hebben de buit!
-Vergeet niet mevrouw Loubieres te laten tekenen.
-Dat wil ze niet. Ik heb het wel geprobeerd.
-Dan haal je er getuigen bij.
-Dat heb ik al gedaan.
Voor Maigret was dit het slot, of zo goed als. Men had hem niet nodig om de getuigen te ondervragen en de confrontaties te leiden. Dat zou nog uren in beslag nemen.
Daarna zou ieder der inspecteurs zijn rapport bij hem moeten inleveren en zelf zou hij een algemeen rapport moeten opmaken.
-Mag ik mr. Dupont d'Hastier van u, alstublieft? En, even later:
-De biljetten zijn gevonden.
-Het koffertje ook?
Wel ja. Waarom ook niet nog met duidelijke vingerafdrukken erop?
-Het koffertje drijft ergens in de Seine of is verbrand in de kachel.
-Bij wie is het geld ontdekt?
-Bij de garagehouder.
-Wat zegt hij?
-Nog niets. Hij weet het nog niet.
-Let u erop, dat zijn advocaat er bij is. Ik wil geen protesten, of incidenten straks bij de rechtszitting. Wanneer de gangen eindelijk leeg zouden zijn, zouden de vier mannen naar het Huis van Bewaring gebracht worden, Rosalie ook - maar niet in hetzelfde vertrek - en daar zouden ze, spiernaakt, op de antropometrische afdeling gemeten worden. Voor ten minste twee van hen was dat geen nieuwe ervaring.
Ze zouden waarschijnlijk in een cel op de benedenverdieping slapen, want de rechter-commissaris zou ze de volgende morgen willen zien voordat ze in de Sante-gevangenis opgesloten werden. De zaak zou pas over verscheidene maanden voor de rechtbank komen en voor het zover was zouden andere benden de tijd hebben om zich te vormen, op dezelfde manier, om redenen die de commissaris niet aangingen.
Hij liep een deur door, en nog een, trof Lucas aan achter een schrijfmachine waarop hij met twee vingers zat te tikken, en Rosalie die heen en weer liep met haar handen op haar heupen.
-Zo, bent u daar! En u bent blij, he? U kon niet slapen bij de gedachte dat Fernand vrij rondliep en u hebt niet gerust voor u hem weer in uw macht had. U schaamt u zelfs niet om u aan een vrouw te vergrijpen! U bent zeker vergeten dat u vroeger wel bij mij aan de bar een borrel kwam drinken en dat u wat blij was als u een tip van mij kreeg...
Zij was de enige die geen slaap had, die nog niets van haar energie verloren had.
-En met opzet, om mij te vernederen, zoekt u de allerkleinste van de inspecteurs voor mij uit... Zo'n man, ha, die kan ik maken en breken, als ik wil... Hij antwoordde niet, knipoogde alleen maar eens tegen Lucas.
-Ik ga een uur of twee slapen. Het geld is gevonden.
-Wat? krijste ze.
-Laat haar niet alleen. Haal iemand om haar gezelschap te houden, het kan me niet schelen wie, een lange als we haar daar een plezier mee doen, en zet haar in mijn kamer. -Goed, chef.
Hij het zich in een dienstauto naar huis brengen. De binnenplaats stond er vol mee, want sedert de vorige dag was men in staat van algehele mobilisatie.
-Je gaat toch zeker slapen, hoop ik? vroeg zijn vrouw, terwijl ze de sprei van het bed haalde. Hoe laat moet ik je wekken?
-Om half een.
-Zo vroeg al?
Hij had niet de moed om eerst nog een bad te nemen. Dat zou hij wel doen nadat hij geslapen had. Zijn gezicht gloeide en hij begon nog maar nauwelijks weg te zakken, toen de telefoon begon te rinkelen. Hij strekte zijn arm uit, gromde kwaad:
-Met Maigret...
-Met Fumel, commissaris...
-Neem me niet kwalijk. Ik stond net op het punt in te slapen. Waar ben je?
-In de Rue Marbeuf.
-Ja, wat heb je?
-Ik heb nieuws. Van die plaid.
-Heb je hem gevonden?
-Neen. En ik betwijfel of die ooit gevonden zal worden. Maar hij heeft bestaan. Dat weet de pompbediende in de Rue Marbeuf heel zeker. Een week geleden ongeveer was die vacht hem nog opgevallen.
-Waarom opgevallen?
-Omdat je zelden een plaid, en vooral een van bont, ziet in een sportwagen...
-Wanneer heeft hij hem voor het laatst gezien? -Dat kan hij niet precies zeggen, maar hij beweert dat het nog niet lang geleden is. Maar twee of drie dagen geleden, toen de jonge Wilton kwam tanken, lag hij er niet meer in.
-Zet dat in je rapport.
-Wat zal er nu gebeuren, denkt u?
Maigret, die er graag gauw een eind aan wilde maken, ging er niet op in, liet het bij een kort:
-Niets.
Hij legde de hoorn op het toestel. Hij snakte naar slaap. Hij was er trouwens vrijwel zeker van dat hij zich niet vergiste. Er zou niets gebeuren!
Maigret stelde zich het koel-geergerde gezicht van de rechter-commissaris voor, wanneer hij hem zou komen vertellen:
-In de nacht van vrijdag op zaterdag, omstreeks een uur, heeft Honore Cuendet zich toegang verschaft tot de woning van Florence Wilton, geboren Lenoir, in de Rue Neuve-Saint-Pierre.
-Hoe weet u dat?
-Omdat hij het huis al vijf weken lang vanuit een kamer in hotel Lambert observeerde.
-Dus, omdat een man een kamer neemt in een hotel van twijfelachtig allooi, maakt u daaruit de gevolgtrekking dat...
-Het betreft hier niet een willekeurige man, maar
Honore Cuendet, die al bijna dertig jaar...
Dan zou hij de methode van Cuendet beschrijven.
-Heeft u hem al eens op heterdaad betrapt? Maigret moest wel bekennen, dat dat niet het geval was.
-Had hij de sleutels van dat huis?
-Neen.
-Stond hij in verstandhouding met iemand van het personeel?
-Dat is zeer onwaarschijnlijk.
-En mevrouw Wilton was thuis, en het personeel ook?
-Cuendet drong nooit in huizen binnen waarvan de bewoners niet thuis waren.
-U beweert dat die dame...
-Zij niet. Haar minnaar.
-Hoe weet u dat zij een minnaar heeft?
-Van een publieke vrouw, Olga, die er ook tegenover woont.
-Heeft die hen samen in bed gezien?
-Ze heeft de auto zien staan.
-En wie is de minnaar?
-De jonge Wilton.
De beelden werden enigszins onsamenhangend, want Maigret zag de rechter grijnslachen, wat helemaal niet bij zijn karakter paste.
-U insinueert dat die vrouw en haar stiefzoon... -De vader en de schoondochter hebben ook wel...
-Wat zegt u?
Dan zou hij de geschiedenis van Lida vertellen, die de maitresse van de vader was geweest voordat ze met de zoon trouwde.
Kom nu! Zijn dergelijke dingen mogelijk? Kan een serieus lid van de rechterlijke macht, dat tot de betere kringen van Parijs behoort, een ogenblik aannemen dat...
-Ik hoop dat u nog andere bewijzen hebt?
-Zeker, mijnheer Cajou...
Hij moest wel slapen, dromen, want hij zag zichzelf een klein envelopje uit zijn zak halen waarin zich twee nauwelijks zichtbare haren bevonden.
-Wat is dat?
-Haren, mijnheer Cajou.
Nog een aanwijzing dat het een droom was, dat het niet anders dan een droom kon zijn: de rechter vroeg, ditmaal:
-Haren van wie?
-Van een wilde kat.
-Waarom een wilde?
-Omdat de plaid in de auto van ocelot was, de vacht van een wilde kat. Cuendet moet voor het eerst in zijn lange loopbaan geluid gemaakt hebben, iets omgegooid, zichzelf verraden hebben, en toen hebben ze hem neergeslagen.
Het tweetal kon niet de politie erbij halen zonder dat... Zonder wat? Zijn gedachten waren niet erg helder meer. Zonder dat Stuart Wilton hun verhouding te weten zou komen, natuurlijk. En Stuart Wilton, dat was het geld...
Noch Florence, noch haar minnaar kenden de man die in hun slaapkamer binnengedrongen was. Was het niet een wijze voorzorg om zijn gezicht onherkenbaar te maken?
Hij had hevig gebloed en ze hadden samen alles moeten schoonmaken... En daarna de auto...
Daarin had hij ook vlekken veroorzaakt, op de plaid...
-U begrijpt wel, mijnheer Cajou, dat...
Hij stond daar heel kleintjes met zijn twee haren. -Vertelt u mij eerst eens, wie heeft u gezegd dat dat haren van een wilde kat zijn?
-Een expert.
-Zo. Maar straks krijgen we voor de rechtbank een andere expert die hem in zijn gezicht zal uitlachen en beweren dat dat haren zijn van ik weet niet welk beest...
De rechter had gelijk. Zo zou het gaan. Er zou hardop gelachen worden.
En de advocaat, met een indrukwekkend gebaar van zijn wijde mouwen:
-Kom, mijne heren, laten we nu serieus blijven... Wat wordt ons als bewijs voorgezet...? Twee haren...! Het zou natuurlijk ook anders kunnen lopen. Maigret zou bij voorbeeld naar Florence Wilton toe kunnen gaan. Hij zou haar vragen stellen, het huis doorsnuffelen, het personeel ondervragen. Hij zou ook in de stilte van zijn kamer een lang gesprek met de jonge Wilton hebben. Alleen, dat alles zou niet reglementair zijn. -Nu moet het uit wezen, mijnheer Maigret. Vergeet u al dat gefantaseer zo spoedig mogelijk en neemt u die haren mee alstublieft...
Het kon hem niets schelen, trouwens. Had hij daareven tegen Fumel ook niet geknipoogd? Zou de inspecteur met zijn ongelukkige liefdes bij Eveline meer geluk vinden dan bij al die andere vrouwen?
De oude vrouw in de Rue Mouffetard had zich in elk geval niet vergist.
-- Ik ken mijn zoon... Ik weet zeker dat hij me niet onverzorgd zal achterlaten...
Hoeveel geld was er in de...?
Maigret was in diepe slaap nu.
Het zou altijd een geheim blijven.

Maigret en de luie inbreker
content001.xhtml
content002.xhtml