Maigret gaapte en schoofde papieren naar de andere kant van het bureau.
'Dit even tekenen, kinderen, en dan kunnen jullie gaan slapen.'
De 'kinderen' waren waarschijnlijk de drie zwaarste jongens die sinds een jaar door de handen van de Centrale Recherche waren gegaan. Een van hen, die Dede werd genoemd, had het voorkomen van een gorilla, en de tengerste van het drietal, die een blauw oog had, zou aan de kost hebben kunnen komen als beroepsworstelaar.
Janvier gaf hun de papieren aan, met een penhouder, en nu ze eindelijk hadden bekend, deden ze verder geen moeite meer om nog door te praten, lazen zelfs niet eens het proces-verbaal van hun verhoor, en tekenden ze met een verveelde blik. De marmeren klok stond op enkele minuten over drieen en de meeste kantoren aan de quai des Orfevres waren in duisternis gehuld. Reeds lange tijd was er geen ander geluid meer hoorbaar dan een verre claxon of de remmen van een taxi die slipte op het natte asfalt. Bij hun aankomst, gistermorgen, waren de kantoren ook verlaten geweest, omdat het nog geen negen uur en het personeel nog niet binnen was. Het had toen ook al geregend, hetzelfde naargeestige motregentje dat nog steeds viel.
Al met al zaten ze nu al meer dan dertig uren binnen dezelfde muren, nu eens gezamenlijk, dan weer afzonderlijk, terwijl Maigret en vijf van zijn medewerkers elkaar aflosten om hun het vuur na aan de schenen te leggen.
'Wat een runderen!' had de commissaris gezegd, en zodra hij ze had gezien: 'Dat gaat tijd kosten.'
Bij zulke koppige runderen duurt het altijd het langst voordat ze over de brug komen. Ze verbeelden zich dat ze door geen antwoord te geven, of door onverschillig wat te antwoorden, ook al spreken ze zichzelf elke vijf minuten tegen, het klaar zullen spelen zich eruit te redden. In de waan dat ze slimmer zijn dan een ander, beginnen ze altijd met op te scheppen: 'Als u denkt mij te kunnen nemen!'
Maandenlang reeds opereerden deze inbrekers in de omgeving van de rue La Fayette en de kranten hadden ze de bijnaam gegeven van 'de Spookbende'. Dank zij een anoniem telefoontje waren ze tenslotte gepakt. Er was nog een bodempje koffie in de koppen, op een petroleumstel stond een geemailleerd kofiiepotje. Iedereen zag er vermoeid en grauw uit. Maigret had zoveel gerookt, dat zijn keel er geirriteerd van was, en hij nam zich voor om, zodra de drie mannen weg waren, aan Janvier voor te stellen ergens uiensoep te gaan eten. Hij was over zijn slaap heen. Tegen elven had hij een aanval van vermoeidheid gehad en was hij een ogenblikje gaan dutten op zijn kamer. Nu dacht hij niet meer aan slapen. 'Vraag Vacher om ze weg te brengen.' Net op het ogenblik dat ze de inspecteurskamer uit liepen, ging de telefoon. Maigret nam de hoorn op, en een stem zei: 'Wie is dat daar?'
Hij fronste de wenkbrauwen en gaf niet meteen antwoord. Aan het andere uiteinde werd de vraag gesteld: 'Jussieu?'
Dat was de naam van de inspecteur die feitelijk de wachtdienst had en die door Maigret om tien uur naar huis was gestuurd.
'Nee, Maigret,' gromde hij.
'Neemt u me niet kwalijk, meneer de commissaris. U spreekt met Raymond, van de centrale.'
De spreker zat in het andere gebouw, waar in een reusachtige zaal alle telefoontjes voor het alarmnummer van de politie samenkomen. Zodra het ruitje van een der rode melders, die vrijwel overal in Parijs waren aangebracht, kapot was geslagen, begon een lampje te branden op een stadskaart die een hele muur besloeg en stak een man zijn stekker in een der gaten van de telefooncentrale. 'U spreekt met de centrale.'
De ene keer ging het om een vechtpartij, een andere keer om een weerspannige dronkaard, of om een patrouillerende agent die assistentie nodig had.
De man in de centrale stak zijn stekker in een ander gat: 'Met de politiepost in de rue de Grenelle? Ben jij daar, Justin? Stuur een wagen naar de kade ter hoogte van nummer 210...' Ze zaten daar op de centrale 's nachts met hun tweeen of drieen, en ongetwijfeld zetten ze daar ook koffie. Soms, wanneer het om een ernstig geval ging, waarschuwden ze de C.R. Ook kwam het wel voor, dat ze de quai opbelden om een praatje te maken met een collega. Maigret kende Raymond wel.
'Jussieu is er niet meer,' zei hij. 'Had je hem iets bijzonders te zeggen?'
'Alleen maar dat er net op de place Vintimille het lijk van een meisje is gevonden.'
'Geen nadere details?'
'De mensen van de tweede wijk zullen op dit ogenblik al wel ter plaatse zijn. Ik heb de melding drie minuten geleden doorgekregen.'
'Welbedankt.'
De drie mannetjesputters hadden het vertrek verlaten. Janvier kwam terug met ietwat rode oogleden, zoals altijd wanneer hij 's nachts opbleef, en met het begin van een baard, wat hem een ongezond voorkomen gaf. Maigret trok zijn overjas aan en zocht naar zijn hoed. 'Ga je mee?'
Ze daalden achter elkaar aan de trap af. De Hallen waren het vaste adres waar ze anders uiensoep zouden gaan eten. Maar voor de zwarte autootjes die op de binnenplaats stonden geparkeerd, weifelde Maigret.
'Er is zojuist een dood meisje gevonden, op de place Vintimille,' zei hij.
En toen vervolgde hij, als iemand die zoekt naar een voorwendsel om niet naar bed te hoeven gaan: 'Zullen we er eens even gaan kijken?'
Janvier nam plaats achter het stuur van een der wagens. Ze waren allebei te zeer uitgeput door de urenlange verhoren, die ze net hadden afgenomen, om te praten. Maigret stond er geen ogenblik bij stil dat de tweede wijk de sector was van Lognon, de man die van zijn collega's de bijnaam van inspecteur Nurks had gekregen. Wanneer hij daar wel aan had gedacht, dan zou dat nog geen verschil hebben gemaakt, want Lognon hoefde niet per se nachtdienst te hebben op het bureau in de rue La Rochefoucauld. De straten lagen verlaten, nat. De motregen omgaf de gas-lantarens met een aureool, en spaarzame gedaanten bewogen zich vlak langs de huismuren. Op de hoek van de rue Mont-martre en de grote boulevards was nog een cafe open, en verderop ontwaarden ze de stralende lichtreclames van twee of drie nachtgelegenheden en taxi's die naast het trottoir stonden te wachten.
Zo vlak bij de place Blanche, maakte de place Vintimille de indruk van een vredig eiland. Er stond een politieauto. Bij het hek van het plantsoentje stonden vier, vijf mannen om een lichte plek op de grond.
Aanstonds herkende Maigret de korte en magere gestalte van Lognon. Inspecteur Nurks had zich van het groepje afgescheiden om te zien wie daar aankwam, en zijnerzijds herkende hij ook Maigret en Janvier. 'Nou is de boot aan!' gromde de commissaris.
Want natuurlijk zou Lognon hem er weer van beschuldigen dit met opzet te hebben gedaan. Hier waren ze in zijn wijk, op zijn domein. Er had zich een drama afgespeeld terwijl hij nachtdienst had, waardoor hij misschien de kans kreeg zich te onderscheiden, waarop hij al zoveel jaren had gewacht. En daar verscheen, ten gevolge van een reeks toevallige omstandigheden, Maigret vrijwel gelijktijdig met hem op het toneel! 'Hebben ze u thuis opgebeld?' vroeg hij argwanend, er reeds bij voorbaat van overtuigd dat er een komplot tegen hem in het spel was.
'Ik was op de quai. Raymond belde op. Ik ben maar even komen kijken.'
Alles goed en wel, maar Maigret was niet van zins om weer weg te gaan zonder te weten wat er aan de hand was, alleen maar om de lichtgeraaktheid van Lognon te ontzien. 'Is ze dood?' vroeg hij, en wees naar de vrouw die languit op het trottoir lag.
Lognon knikte bevestigend. De omstanders waren drie agenten en een paartje, dat toevallig voorbij was gekomen en, naar de commissaris later vernam, het lichaam had zien liggen en alarm geslagen had. Wanneer ditzelfde was gebeurd op slechts honderd meter afstand, zou er al een hele oploop zijn ontstaan, doch er komen 's nachts weinig mensen over de place Vintimille. 'Wie is het?'
'Dat is nog niet bekend. Ze heeft geen papieren bij zich.'
'Ook geen handtasje?'
'Nee.'
Maigret kwam drie passen naderbij en boog zich voorover. De jonge vrouw lag op haar rechterzijde, met haar ene wang op het natte trottoir; een van haar voeten was ongeschoeid. 'Is haar schoen niet gevonden?'
Lognon schudde zijn hoofd. Het was een lichtelijk onthutsende aanblik haar tenen door de zijden kous te zien. Ze droeg een bleekblauwe satijnen avondjapon, en misschien was haar houding er de oorzaak van dat die japon te groot voor haar leek.
Het gezicht was nog jeugdig. Maigret dacht dat ze niet ouder kon zijn dan een jaar of twintig. 'De dokter?'
'Ik sta op hem te wachten. Hij had hier al horen te zijn.' Maigret wendde zich tot Janvier.
'Je moest de gerechtelijke Identificatiedienst maar even opbellen, of ze de fotografen willen sturen.' Er was geen bloed te bespeuren op de japon. Met behulp van de zaklantaren van een der agenten bescheen de commissaris het gelaat en het kwam hem voor dat het naar hen toegekeerde oog een beetje dik was, en de onderlip opgezwollen. 'Geen mantel?' vroeg hij opnieuw.
Het was maart. Het weer was vrij zacht, maar toch niet zacht genoeg om 's nachts, vooral wanneer het regende, de deur uit te gaan in een dunne jurk die de schouders niet bedekte en die slechts door een paar smalle bandjes werd opgehouden. 'Ze is vermoedelijk niet hier vermoord,' mompelde Lognon op lugubere toon, met een gezicht van zijn plicht te doen door de commissaris bij te staan, maar persoonlijk alle belangstelling in de zaak te verliezen.
Expres hield hij zich een beetje afzijdig. Janvier was naar een van de kroegjes op de place Blanche gegaan om te telefoneren. Weldra hield er een taxi stil, waarmee een arts uit de buurt arriveerde.
'U kunt wel even naar haar kijken, dokter, maar verandert u haar houding niet voordat de fotografen zijn gekomen. Er is geen twijfel aan mogelijk dat ze dood is.' De arts boog zich over haar heen, voelde haar pols, haar borst, richtte zich onverschillig weer op, zonder een woord te zeggen, en wachtte af evenals de anderen.
'Ga je mee?' vroeg de vrouw, die haar man bij de arm hield en het koud begon te krijgen. 'Wacht nog even.'
'Wachten, waarop?'
'Dat weet ik niet. Ze gaan vast iets doen.'
Maigret sprak het tweetal aan.
'Hebt u uw naam en uw adres al opgegeven?'
'Aan die meneer daar, ja.'
Ze wezen naar Lognon.
'Hoe laat was het toen u het lijk hebt ontdekt?' Ze keken elkaar aan.
'We zijn om drie uur weggegaan uit het cabaret.'
'Vijf minuten over drie,' verbeterde de vrouw. 'Ik heb op mijn polshorloge gekeken terwijl jij naar de vestiaire ging.'
'Dat doet er weinig toe. We hebben hier naar toe niet meer dan drie of vier minuten nodig gehad. We zouden net het plein rond gaan toen ik een lichte plek op het trottoir zag.'
'Was zij toen al dood?'
'Ik neem aan van wel. Ze bewoog niet.'
'Hebt u haar niet aangeraakt?'
De man schudde zijn hoofd.
'Ik heb mijn vrouw weggestuurd om de politie te waarschuwen. Op de hoek van de boulevard de Clichy is een politiemelder. Dat weet ik, doordat wij aan de boulevard des Batignolles wonen, hier vlakbij.' Daar was Janvier al weer terug.
'Ze zouden hier met een paar minuten zijn,' kondigde hij aan. 'Moers was er zeker niet?'
Zonder te hebben kunnen zeggen waarom, had Maigret het gevoel dat dit het begin was van een alleszins gecompliceerde zaak. Hij stond af te wachten met de pijp in zijn mond, de handen in zijn zakken, en wierp zo nu en dan een blik op de liggende gestalte. De blauwe japon was allesbehalve nieuw, niet bepaald fris en van een vrij goedkoop stofje. Het zou de japon hebben kunnen zijn van een der talrijke animeermeisjes die werken in de nachtgelegenheden op Montmartre. Ook de schoen, een zilveren schoentje met een heel hoge hak, waarvan de versleten zool zichtbaar was, had aan een van die meisjes kunnen toebehoren.
De eerste gedachte die zich opdrong, was dat een animeermeisje op weg naar huis was aangevallen door iemand die haar van haar handtasje had beroofd. Maar in dat geval zou niet een van de twee schoenen verdwenen zijn en waarschijnlijk zou de aanrander zich ook niet de moeite hebben getroost de mantel van zijn slachtoffer mee te nemen. 'Ze moet ergens anders vermoord zijn,' zei hij op halfluide toon tegen Janvier.
Lognon, die met gespitste oren luisterde, hoorde dit en grijnsde alleen maar eens, want hij had deze theorie het eerst geopperd.
Wanneer ze ergens anders was vermoord, waarom had men dan haar lijk hier op dit plein gedeponeerd? Het was niet aan te nemen dat de moordenaar de jonge vrouw op zijn schouder had gedragen. Hij had ongetwijfeld gebruik gemaakt van een auto. In dat geval zou het voor hem een kleinigheid zijn geweest haar op een of ander bouwlandje te verbergen of haar in de Seine te gooien.
Maigret wilde zichzelf niet bekennen dat hij nog het meest geintrigeerd was door het gelaat van het slachtoffer. Hij kende dat alleen nog maar en profil. Waren die kneuzingen soms de oorzaak dat haar gezicht zo pruilend leek? Je zou zeggen, van een meisje dat uit haar humeur is. Haar achterover gekamde, bruine, heel zachte haren bezaten een natuurlijke golving. Haar make-up was door de regen een beetje doorgelopen, en in plaats van dat dit haar ouder maakte of lelijker, gaf dit haar
een nog jeugdiger, nog aantrekkelijker voorkomen. 'Ga eens even mee, Lognon.'
Maigret ging op een afstandje met hem staan praten. 'Ik luister, chef.'
'Hebt u enig idee?'
'U weet best dat ik nooit ideeen heb. Ik ben niet meer dan wijkinspecteur.'
'Hebt u dat meisje nooit eerder gezien?'
Lognon kende de omgeving van de place Blanche en de place Pigalle beter dan iemand anders.
'Nooit.'
'Een animeermeisje?'
'Als ze dat is, dan toch niet van beroep. Ik ken ze vrijwel allemaal.'
'Ik zal u nog nodig hebben.'
'U behoeft dat niet te zeggen om mij een plezier te doen. Van het ogenblik af dat de quai zich met de zaak bemoeit, gaat die mij niet meer aan. Let u wel dat ik niet protesteer. Het spreekt vanzelf. Ik ben dat gewend. U hoeft mij alleen maar orders te geven en ik doe mijn best.'
'Misschien zou het niet onverstandig zijn nu meteen al de portiers van de nachtgelegenheden te gaan ondervragen?' Lognon wierp een blik op de liggende gestalte en zuchtte: 'Ik ga al.'
Naar zijn mening werd hij met opzet weggestuurd. Men zag hem de straat oversteken met zijn altijd slepende gang, en hij wachtte zich er wel voor om te kijken.
Daar kwam de auto van de gerechtelijke Identificatiedienst aan. Een der agenten deed zijn best een dronken man te verwijderen die naderbij was gekomen en protesten uitte, dat men het 'dametje' geen hulp verleende. 'Jullie, smerissen, zijn allemaal hetzelfde. Omdat iemand een glaasje te veel heeft gedronken...'
Nadat de foto's waren genomen, kon de dokter zich neerbuigen naar het lijk en dat op de rug leggen, waardoor het hele gelaat zichtbaar werd, dat er, zo, nog jeugdiger uitzag. 'Wat is de doodsoorzaak?' informeerde Maigret. 'Een schedelbreuk.'
De arts tastte met zijn vingers onder de haren van de dode. 'Ze heeft een slag op het hoofd gekregen met een heel zwaar voorwerp, een hamer, een Engelse sleutel, een loden pijp, weet ik veel. Daarvoor heeft ze al andere klappen in haar gezicht gekregen, vermoedelijk vuistslagen.'
'Kunt u ongeveer de tijd van haar dood bepalen?'
'Mijns inziens moet dat vanmorgen tussen twee en drie uur zijn geweest. Dokter Paul zal u nauwkeuriger kunnen inlichten na de lijkschouwing.'
De ambulancewagen van de politiekliniek was er nu ook. De broeders wachtten slechts op een teken om het lijk op een draagbaar te leggen en het mee te nemen naar de pont d'Austerlitz.
'Ga je gang maar!' verzuchtte Maigret. Zijn blik zocht Janvier. 'Gaan we een hapje eten?'
Ze hadden geen van beiden nog honger, maar desondanks namen ze plaats aan een tafeltje in een restaurant, waar ze, omdat ze dat een uur geleden hadden afgesproken, een uiensoep bestelden. Maigret had instructies gegeven om een foto van de dode aan de kranten te sturen, opdat die zo mogelijk nog in de ochtendbladen zou komen. 'Gaat u er nog heen?' vroeg Janvier.
Maigret wist dat hij doelde op de morgue, die nu de politiekliniek werd genoemd.
'Me dunkt dat ik er nog wel even aanga.'
'Dan is dokter Paul er. Ik heb hem opgebeld.'
'Een calvados?'
'Graag.'
Twee vrouwen zaten aan een tafeltje dichtbij zuurkool te eten, twee animeermeisjes, beiden in avondjapon, en Maigret zat hen aandachtig te observeren als zocht hij naar de meest subtiele verschillen tussen deze vrouwen en de jonge dode. 'Ga je naar huis?'
'Ik houd u gezelschap,' was het bescheid van Janvier. Het was half vijf toen ze de politiekliniek binnengingen, waar dokter Paul, die net was gearriveerd, met een sigaret aan zijn onderlip gekleefd, bezig was een witte jas aan te trekken, net als altijd wanneer hij een lijkschouwing ging verrichten. 'Hebt u haar al onderzocht, dokter?'
'Ik heb alleen nog maar vluchtig naar haar gekeken.' Het lijk lag naakt op een marmeren plaat en Maigret wendde de blik af.
'Wat is uw oordeel?'
'Ik schat haar op negentien tot tweeentwintig jaar. Ze was goed gezond, maar ik meen dat ze ondervoed was.'
'Een animeermeisje uit een cabaret?'
Dokter Paul keek hem aan met een spottende blik.
'U bedoelt een meid die met de klanten naar bed gaat?'
'Zo ongeveer.'
'Dan is het antwoord: nee.'
'Hoe kunt u dat zo positief beweren?'
'Omdat dit meisje nog nooit met iemand naar bed is geweest.'
Janvier, die onwillekeurig keek naar het lijk daar in het licht van een elektrische schijnwerper, wendde het hoofd met een kleur af.
'Weet u dat zeker?'
'Volkomen zeker.'
Hij trok zijn rubberhandschoenen aan en legde instrumenten klaar op een geemailleerde tafel. 'Blijft u erbij?'
'We gaan naar het kamertje hiernaast. Hebt u lang nodig?'
'Nog geen uur. Dat hangt ervan af wat ik tegenkom. Wilt u een analyse hebben van de inhoud van de maag?'
'Liefst wel. Je kunt nooit weten.'
Maigret en Janvier begaven zich naar het aangrenzend kantoortje, waar ze gingen zitten met even afgemeten gezichten als in een wachtkamer. Beiden zagen ze voor hun ogen nog steeds het beeld van dat jonge, blanke lichaam. 'Ik vraag me af wie ze is,' fluisterde Janvier na een langdurige stilte. 'Een avondjapon dient alleen om naar de schouwburg te gaan, naar bepaalde nachtcabarets of naar een receptie.' Ze zaten kennelijk allebei over hetzelfde te denken. Er klopte iets niet. De recepties, waarop men in avondkleding verschijnt, zijn niet zo talrijk en daar is slechts zelden een zo goedkoop en zo afgedragen japonnetje te zien als dat van de onbekende.
Na hetgeen dokter Paul zojuist had meegedeeld, werd het anderzijds moeilijkje de jonge vrouw voor te stellen als werkzaam in een van de nachtgelegenheden op Montmartre. 'Een bruiloft?' opperde Maigret zonder er zeifin te geloven. 'Ook dat is een gelegenheid waarvoor een avondjapon wordt aangetrokken.'
'Gelooft u dat?'
'Nee.'
En Maigret verzuchtte, terwijl hij een pijp opstak: 'Laten we maar afwachten.'
Tien minuten lang hadden ze samen zitten zwijgen, toen hij tegen Janvier zei: 'Zou je het vervelend vinden om haar kleren te gaan halen?'
'Meent u dat heus?'
De commissaris knikte bevestigend.
'Tenzij je de moed daartoe ontbreekt.'
Janvier deed de deur open, bleef amper twee minuten weg en zag er, toen hij terugkwam, zo bleek uit dat Maigret bang was hem te zullen zien overgeven. In zijn hand had hij de blauwe japon en wit ondergoed. 'Is Paul al haast klaar?'
'Dat weet ik niet. Ik heb maar liever niet gekeken.'
'Geef me de japon eens aan.'
Ze was dikwijls gewassen, en door de zoom los te tornen, bleek
dat ze verschoten was. Op een innaai-etiket stond te lezen:
'Mademoiselle Irene, rue de Douai 35 bis.
'Dat is vlakbij de place Vintimille,' merkte Maigret op.
Hij onderzocht de kousen - een van de voeten was kletsnat -het broekje, het behaatje, een smalle jarretelgordel.
'Is dat alles wat ze aan had?'
'Ja. De schoen is afkomstig uit de rue Notre-Dame-de-Lorette.'
'Ook al in dezelfde buurt. Zonder de mededeling van dokter Paul zou dit alles precies kloppen met een animeermeisje of een jonge vrouw die op Montmartre op avontuur uit is.'
' Misschien is Lognon bezig iets te ontdekken?' opperde Janvier.
'Ik betwijfel het.'
Beiden waren ze al even weinig op hun gemak, want ze konden de gedachte niet van zich afzetten aan hetgeen er gaande was aan de andere kant van de deur. Het duurde drie kwartier voordat deze openging. Toen ze in de aangrenzende zaal keken, lag het lijk er niet meer. Iemand van de politiekliniek deed net een der stalen laden dicht, waarin de lijken worden opgeborgen.
Dokter Paul trok zijn witte jas uit en stak een sigaret op. 'Ik heb niet veel bijzonders ontdekt,' zei hij. 'De dood is het gevolg van de schedelbreuk. Het was niet een enkele slag, maar het zijn er meer geweest, minstens drie, die met grote kracht zijn toegebracht. Het is niet mogelijk vast te stellen met welk voorwerp dat is gedaan. Het kan even goed een stuk gereedschap zijn als een koperen haardijzer of een kandelaar, in ieder geval iets dat zwaar en hard is. De vrouw is toen eerst op haar knieen gevallen en heeft geprobeerd zich aan iemand vast te klampen, want onder de vingernagels heb ik donkere wolpluisjes aangetroffen. Ik zal die zo dadelijk naar het laboratorium sturen. De omstandigheid dat het wol is, schijnt erop te duiden dat het mannenkleren zijn, waaraan zij zich zo heeft vastgeklampt.'
'Er is dus gevochten.'
Dokter Paul deed een kast open, waarin hij, behalve zijn doktersjas, zijn rubberhandschoenen en allerlei andere voorwerpen, ook een fles cognac bewaarde. 'Wilt u een glaasje?'
Maigret accepteerde dit aanbod zonder valse schaamte. Toen Janvier dit zag, knikte hij instemmend. 'Wat ik nu verder ga zeggen, is louter een persoonlijke mening. Voordat zij met een of ander voorwerp is geslagen, heeft men haar klappen in het gezicht gegeven, met de vuist of met de vlakke hand. Ik weet niet of dat het ogenblik is geweest waarop zij op de knieen is gevallen, maar ik ben geneigd om dit aan te nemen, en dan moet men hebben besloten zich van haar te ontdoen.'
'Met andere woorden, het is uitgesloten dat ze van achter zou  zijn aangevallen?'
'Volkomen.'
'Dus is er geen sprake van een boef die haar op een straathoek overvallen heeft?'
'Naar mijn mening niet. Bovendien is er geen enkel bewijs dat het op straat is gebeurd.'
'Bent u uit de inhoud van de maag niets wijzer geworden?'
'Zeker wel. Ook uit de analyse van haar bloed.'
'Wat dan?'
Om de lippen van dokter Paul speelde een glimlachje, dat scheen te beduiden: Let op! Ik ga u teleurstellen.
Hij wachtte even, net als wanneer hij bezig was een der sterke verhalen te vertellen waarom hij bekend stond.
'Ze was voor minstens drie kwart dronken.'
'Bent u daar zeker van?'
'Morgen kunt u in mijn rapport het percentage alcohol lezen dat in haar bloed is aangetroffen. Ik stuur u dan ook het resultaat van de volledige analyse, die ik zal maken van de inhoud van de maag. De laatste maaltijd is blijkbaar een uur of zes tot acht voor haar dood genuttigd.'
'Hoe laat is ze gestorven?'
'Om ongeveer twee uur na middernacht. Eerder voor tweeen dan daarna.'
'Dat wil zeggen dat ze om zes of zeven uur 's avonds voor het laatst heeft gegeten.'
'Maar niet voor het laatst gedronken.'
Het was niet aannemelijk dat het lijk lange tijd op de place Vintimille was blijven liggen, alvorens het was ontdekt. Tien minuten? Een kwartier? Zeker niet langer. Zodat er minstens drie kwartier verlopen was tussen het moment van haar dood en het ogenblik waarop men het lijk op het trottoir had gedeponeerd. 'Droeg ze nog sieraden?'
Paul ging naar het aangrenzende vertrek om die te halen. Het waren een paar gouden oorbellen, versierd met een bloempa-troon van heel kleine robijntjes, en voorts een ring, eveneens versierd met een robijn, maar die iets groter was. Het was geen bazaargoed, maar het waren ook geen juwelen van waarde. Afgaande op hun stijl waren de drie sieraden een jaar of dertig oud, misschien ook nog wel ouder. 'Is dat alles? Hebt u haar handen nog onderzocht?' Een van.de specialiteiten van dokter Paul was het afleiden van
het beroep van de mensen uit de min of meer opvallende deformaties van hun handen, en daardoor was het menigmaal mogelijk geweest onbekenden te identificeren. 'Ze moest wel een beetje huishoudelijk werk doen, maar niet veel. Het was geen typiste en ook geen naaister. Een jaar of drie, vier geleden is ze door een tweederangs chirurg geopereerd aan haar blindedarm. Dat is alles wat ik op dit ogenblik-positief kan zeggen. Gaat u nu slapen?''
'Ik geloof van wel,' mompelde Maigret. 'Welterusten. Ik blijf nog hier. U krijgt mijn rapport tegen negenen in de morgen. Nog een klein glaasje?' Maigret en Janvier stonden weer buiten op straat en op de aken, die langs de kade gemeerd lagen, begonnen al weer mensen heen en weer te lopen. 'Wil ik u even thuisbrengen, chef?'
Maigret nam het aanbod aan. Ze reden langs het gare de Lyon, waar net een trein was aangekomen. De hemel verbleekte. De lucht was nu kouder dan 's nachts. Sommige ramen waren verlicht en hier en daar liep iemand, op weg naar zijn werk.
'Ik wil jou niet voor vanmiddag op kantoor zien.'
'En u zelf?'
'Ik ga waarschijnlijk ook slapen.'
'Welterusten, chef.'
Maigret liep de trap op zonder geluid te maken. Toen hij de sleutel in het slot wilde steken, ging de deur open. Mevrouw Maigret draaide in haar nachtjapon de lamp op en keek hem aan met ogen die verblind werden door het licht.
'Wat ben je laat! Hoe laat is het eigenlijk?'
Zelfs wanneer zij in diepe slaap verzonken lag, kon hij de trap niet opkomen zonder dat zij hem hoorde.
'Ik weet het niet. Over vijven.'
'Heb je geen honger?'
'Nee.'
'Kom maar gauw in bed. Een kop koffie?'
'Dank je wel.'
Hij kleedde zich uit en kroop in het warme bed. In plaats van in te slapen, bleven zijn hersens bezig met de jonge dode van de place Vintimille. Buiten hoorde hij Parijs geleidelijk ontwaken, eerst afzonderlijke geluiden, die met tussenpozen min of meer uit de verte kwamen, om uiteindelijk een soort welbekende symfonie te vormen. De concierges begonnen de vuilnisemmers naar de rand van het trottoir te slepen. Op de trap weerklonken de stappen van het bezorgstertje van de melkboer, die de flessen voor de deuren kwam zetten. Tenslotte stond mevrouw Maigret met de grootste omzichtigheid op, en hij moest zijn best doen om zich niet met een glimlach te verraden. Hij hoorde haar in de badkamer en vervolgens in de keuken, waar zij het gas aanstak, en even later rook hij de koffiegeur die de woning vervulde. Het was geen opzet van hem dat hij niet sliep. Ongetwijfeld was het oververmoeidheid, waardoor de slaap niet wilde komen.
Zijn vrouw schrok op toen hij op pantoffels en in sjamberloek de keuken binnenstapte, waar zij zat te ontbijten. De lamp brandde nog, terwijl het buiten reeds helder licht was.
'Slaap je niet?'
'Dat zie je.'
'Wil je eten?'
'Als dat kan.'
Ze vroeg hem niet waarom hij het grootste deel van de nacht weg was gebleven. Ze had gemerkt dat zijn overjas nat was. 'Je hebt toch geen kou gevat?'
Toen hij zijn koffie op had, nam hij de telefoon van de haak en belde hij het tweede wijkbureau op: 'Is inspecteur Lognon er ook?'
De nachtgelegenheden hadden hun deuren allang gesloten en Lognon had gerust naar bed kunnen gaan. Toch zat hij nog op zijn kantoor.
'Lognon? U spreekt met Maigret. Hebt u nog wat nieuws?'
'Niets. Ik ben alle cabarets langs geweest en ik heb de chauffeurs ondervraagd van de taxi's die er stonden te wachten.'
Maigret had dit reeds verwacht op grond van dat ene zinnetje van dokter Paul.
'Me dunkt dat u nu wel naar bed kunt gaan.'
'En u dan?'
In het taaltje van Lognon beduidde dat: U stuurt mij naar bed om het onderzoek op uw eigen manier voort te zetten, zodat men later zal zeggen: Die sufferd van een Lognon heeft niets ontdekt! Maigret dacht aan mevrouw Lognon, een magere, klagende invalide, die niet in staat was haar woning aan de place Constantin-Pecqueur te verlaten. Wanneer de inspecteur thuiskwam, werd hij steevast verwelkomd door haar jammerklachten en aanmerkingen over de huishouding en de boodschappen, die hij moest doen: 'Weet je zeker dat je onder het buffet hebt geveegd?' Hij had medelijden met inspecteur Nurks. 'Ik heb een kleine aanwijzing. Ik ben niet zeker of er iets uitkomt.'
De ander zweeg aan zijn uiteinde van de telefoon. 'Wanneer u heus niet naar bed verlangt, kom ik u over een paar uur ophalen.'
'Ik zal op het bureau zijn.'
Maigret belde de quai des Orfevres op om hem een wagen te sturen en liet die eerst op de politiekliniek de kleren van het meisje ophalen.
Pas toen hij in zijn bad zat, viel hij bijna in slaap, en een ogenblik kwam hij in de verleiding Lognon op te bellen, opdat die zonder hem naar mademoiselle Irene, in de rue de Douai, toe zou gaan.
Het regende niet meer. De lucht was wit van de wolken, met een soort geelachtig licht dat verwachtingen wekte van zonlicht in de loop van de dag. 'Kom je thuis lunchen?'
'Waarschijnlijk wel. Ik weet het nog niet.'
'Ik meende dat je erop rekende je onderzoek de afgelopen nacht te kunnen beeindigen?'
'Dat is beeindigd. Het gaat nu om een andere zaak.' Hij wachtte met de deur uit te gaan totdat hij het autootje van de C.R. zag stoppen. De chauffeur toeterde driemaal op zijn claxon. Maigret beduidde hem door het raam dat hij er aankwam. 'Tot straks.'
Tien minuten later, toen de auto door de Faubourg Mont-martre reed, was hij reeds vergeten dat hij die nacht niet had geslapen.
'Stop even ergens, dat we een glas witte wijn kunnen drinken!' zei hij.
Inspecteur Lognon stond in de rue La Rochefoucauld te wachten op de rand van het trottoir, en zelfs zo, uit de verte, maakte hij de indruk zijn rug te buigen onder de last van het noodlot. Hij droeg steevast muisgrijze pakken en ook zijn overjas was grijs, terwijl zijn hoed een vuilbruine kleur had. Dat zijn gezicht er zo geelzuchtachtig uitzag, kwam niet doordat hij de afgelopen nacht niet had geslapen, noch doordat hij een hoofdverkoudheid scheen te hebben. Zo placht hij er elke dag uit te zien, en wanneer hij opstond, moest hij ongetwijfeld reeds dezelfde naargeestige aanblik bieden. Maigret had hem telefonisch meegedeeld dat hij hem zou komen ophalen, maar hem niet gevraagd buiten op hem te wachten. Met opzet stond Lognon daar aan de rand van het trottoir, als had hij zich daar reeds uren geleden geposteerd. Niet alleen was hem zijn onderzoek afgekaapt, maar bovendien liet men hem zijn tijd verbeuzelen en hem, na een slapeloze nacht, op straat staan kleumen.
Terwijl hij het portier voor hem opende, wierp Maigret een blik op de gevel van het politiebureau, waarvan de verschoten vlag neerhing in de roerloze lucht: in dit gebouw was hijzelf indertijd zijn loopbaan begonnen, niet als inspecteur, maar als secretaris van de commissaris.
Lognon nam zwijgend plaats en wachtte zich wel te vragen waar de tocht heenging. De chauffeur, die zijn instructies had, sloeg linksafin de richting van de rue de Douai.
Het was altijd een moeilijke geschiedenis om met Lognon te praten, daar hij kans zag overal gif uit te zuigen.
'Hebt u de krant gelezen?'
'Daar heb ik geen tijd voor gehad.'
Maigret, die net een krant had gekocht, haalde die uit zijn zak. De foto van de onbekende prijkte op de voorpagina, alleen het hoofd, met het blauwe oog en de opgezwollen lip. Desondanks moest ze toch wel herkenbaar zijn.
'Ik hoop dat om deze tijd op de quai de eerste telefoontjes binnenkomen,' hernam de commissaris. En Lognon dacht:
Met andere woorden, ik heb de hele nacht voor niets van de ene tent naar de andere, van de ene taxichauffeur naar de andere gesjouwd. Je hoeft alleen maar de foto te publiceren en de telefoontjes af te wachten!
Hij grijnslachte niet. Het was moeilijk uit te leggen. Op zijn gelaat tekende zich een lugubere en berustende uitdrukking af, alsof hij zich had voorgenomen een levend verwijt te zijn aan een wrede en slecht georganiseerde mensheid. Hij stelde geen enkele vraag. Hij was alleen maar een bescheiden radertje van de politie en aan een dergelijk radertje geef je geen tekst en uitleg.
De rue de Douai was uitgestorven. Er zat alleen ergens een concierge voor een deur. De auto stopte voor een lichtpaars geverfde winkel, waarboven in cursieve letters te lezen stond: MADEMOISELLEIRENE. En daaronder in kleinere letters: Robes de haute couture.
In de stoffige etalage lagen slechts twee japonnen, een witte met pailletten en een zwartzijden middagjurk. Maigret stapte uit, wenkte inspecteur Nurks hem te volgen, vroeg de chauffeur op hem te wachten en nam het pakje mee dat hem van de politiekliniek in bruin papier was toegestuurd. Toen hij de winkeldeur wilde openen, merkte hij dat die op slot zat en dat de deurkruk eruit was gehaald. Het was al over half tien. De commissaris drukte zijn gezicht tegen de vensterruit, werd in een vertrek achter de winkel licht gewaar en begon te kloppen.
Er verstreken een aantal minuten, als was er daarbinnen niemand die het kabaal kon horen dat hij aldus maakte, en naast hem stond Lognon roerloos af te wachten, zonder zijn kaken van elkaar te doen. Hij rookte niet, hij rookte al sinds jaren niet, sedert zijn vrouw ziek was en beweerde dat ze het van de rook benauwd kreeg.
Eindelijk vertoonde zich in de deur achterin een gedaante. Een vrij jong meisje in een rode peignoir, die ze over haar borst samenhield, keek hen beiden aan. Ze verdween, blijkbaar om met iemand te praten, kwam terug, liep de winkel vol japonnen en mantels door, en besloot eindelijk de deur open te maken.
'Wat is er?' vroeg zij, en keek wantrouwend naar Maigret, vervolgens naar Lognon en tenslotte naar het pakje.
'Mademoiselle Irene?'
'Dan hebt u de verkeerde voor.'
'Is zij hier?'
'De zaak is nog niet open.'
'Ik wilde mademoiselle Irene spreken.'
'Wie kan ik zeggen dat er is?'
'Commissaris Maigret, van de Centrale Recherche.'
Ze keek noch verrast, noch verschrikt. Zo, van dichtbij, zag je dat ze niet ouder was dan achttien jaar. Of ze was nog niet goed wakker, of ze was apathisch van aard.
'Ik zal eens even gaan kijken,' zei zij en begaf zich naar de achterkamer.
Ze hoorden haar daar op gedempte toon tegen iemand spreken. Daarop klonken er geluiden, alsof iemand uit bed opstond. Mademoiselle Irene had een minuut of twee, drie nodig om een kam door haar haren te halen en op haar beurt een peignoir aan te trekken.
Het was een bleke vrouw, niet zo jong meer, met grote blauwe ogen en spaarzame, blonde haren, die vlak bij de wortel wit werden. Eerst stak ze alleen haar hoofd even om de hoek van de deur om hen op te nemen, en toen ze tenslotte naar hen toe
kwam, had ze een kop koffie in de hand.
Het was niet Maigret die zij aansprak, maar Lognon.
'Wat moetje nou weer van me?' informeerde zij.
'Ik weet het niet. De commissaris wil je spreken.'
'Mademoiselle Irene?' informeerde Maigret.
'Is het u te doen om mijn echte naam? Zo ja, dan heet ik Coumar, Elisabeth Coumar. Voor mijn zaak doet Irene het beter.'
Maigret, die naar de toonbank toe was gelopen, knoopte zijn pakje los en haalde daar de blauwe japon uit. 'Kent u deze japon?'
Ze verzette geen voet om die van naderbij te bekijken, maar zei zonder aarzelen: 'Zeer zeker.'
'Wanneer hebt u die verkocht?'
'Die heb ik niet verkocht.'
'Maar ze is toch afkomstig uit uw zaak?'
Ze bood hen niet aan te gaan zitten, en was noch onder de indruk noch verontrust.
'En wat zou dat?'
'Wanneer hebt u ze voor het laatst gezien?'
'Is het belangrijk voor u om dat te weten?'
'Dat kan heel belangrijk zijn.'
'Gisteravond.'
'Hoe laat?'
'Even na negenen.'
'Is uw zaak 's avonds om negen uur dan nog open?'
'Ik sluit nooit voor tien uur. Vrijwel dagelijks komt het voor dat er op het laatste ogenblik nog klanten komen om iets te kopen.'
Lognon was blijkbaar van dit alles op de hoogte, maar zette
een neutraal gezicht, alsof het hem niet aanging.
'Uw clientele bestaat zeker in hoofdzaak uit animeermeisjes en cabaretartiesten?'
'Daaruit en uit de rest. Sommigen staan 's avonds om acht uur op, en altijd ontbreekt er iets aan hun kleren: kousen, een ceintuur, een behaatje, of ze komen tot de ontdekking dat er de vorige avond een scheur in hun japon is gekomen...'
'U zei daarnet dat u deze japon niet had verkocht!' Ze wendde zich om naar het meisje dat in de deuropening van de achterkamer stond. 'Vivia! Geef me nog een kop koffie.'
Het meisje kwam met slaafse gehaastheid haar kopje aanpakken.
'Is dat uw dienstbode?' informeerde Maigret, terwijl hij haar nakeek.
'Nee. Mijn protegee. Ze is hier ook zo op een avond aangekomen, en toen is ze hier gebleven.'
Ze deed geen moeite dit nader uit te leggen. Was Lognon, die zij af en toe een knipoog toewierp, soms van het geval op de hoogte?
'Om het nog eens over gisteravond te hebben...,' hernam Maigret.
'Ze kwam hier...'
'Een ogenblikje. Kende u haar?'
'Ik had haar een keer eerder gezien.'
'Wanneer?'
'Dat zal misschien een maand geleden zijn.'
'Had ze al eerder een japon bij u gekocht?'
'Nee. Ze had er een van me gehuurd.'
'Verhuurt u kleren?'
'Dat komt hier wel voor.'
'Heeft zij u haar naam en haar adres opgegeven?'
'Ik meen van wel. Dan heb ik het opgeschreven op een stukje papier. Als u wilt dat ik dat ga opzoeken...'
'Straks. Ging het de eerste keer ook om een avondjapon?'
'Ja. Om dezelfde.'
'Kwam ze toen ook zo laat?'
'Nee. Meteen na het avondeten, tegen achten. Ze had een avondjapon nodig en vertelde me eerlijk dat zij er niet een kon kopen. Ze vroeg me of het juist was dat ik ze wel verhuurde.'
'Maakte zij op u geen andere indruk dan uw overige klanten?'
'In het begin maken ze allemaal een andere indruk. Na een paar maanden zijn ze allemaal hetzelfde.'
'En hebt u een japon gevonden die haar paste?'
'De blauwe die u daar in de hand hebt. Dat is een maat 40. Die hebben ik weet niet hoeveel meisjes uit de "buurt al een nacht aan gehad.'
'En toen nam ze die mee?'
'De eerste keer, ja.'
'En heeft ze hem u de volgende dag teruggebracht?'
'De volgende morgen om twaalf uur. Ik was verbaasd dat ze zo vroeg kwam. Gewoonlijk slapen ze de hele dag.'
'Heeft ze de huurprijs voldaan?'
'Ja.'
'Hebt u haar daarna niet eerder weergezien dan gisteravond?'
'Dat heb ik u al verteld. Het was even over negenen toen ze binnenkwam en vroeg of ik dezelfde japon nog had. Ik zei van ja. Daarop legde ze mij uit dat ze me ditmaal geen borgstelling kon geven, maar dat ze, als ik daar niets op tegen had, haar kleren wilde achterlaten die ze aan had.'
'Heeft ze zich hier verkleed?'
'Ja. Ze had ook schoenen en een mantel nodig. Ik heb een fluwelen cape gevonden die er vrij goed bij stond.'
'Wat voor indruk maakte zij?'
'De indruk van iemand die heel erg om een avondjapon en een mantel verlegen zit.'
'Met andere woorden, ze vond het blijkbaar een zaak van belang.'
'Ze vinden het altijd een zaak van belang.'
'Kreeg u de indruk dat zij een afspraakje had?'
Ze haalde de schouders op en dronk een slok van de koffie die Viviane haar net had aangegeven.
'Heeft uw protegee haar gezien?'
'Die heeft haar geholpen bij het verkleden.'
'Heeft zij u niets bijzonders verteld, juffrouw?'
Het antwoord kwam van de bazin:
'Viviane luistert niet naar wat haar verteld wordt. Dat laat haar koud.'
Het was waar dat het meisje scheen te leven in een droomwereld. Haar ogen waren uitdrukkingsloos. Ze bewoog zich zonder lucht te verplaatsen, en naast de forse modiste deed zij typisch denken aan een slavin, of liever nog aan een hondje. 'Ik heb schoenen voor haar opgezocht, kousen en een zilveren handtasje. Wat is er met haar gebeurd?'
'Hebt u de krant dan niet gelezen?'
'Ik was nog niet op toen u aanklopte. Viviane was bezig koffie voor mij te zetten.'
Maigret gaf haar de krant en zij bekeek de foto zonder blijk te geven van verbazing. 'Is zij dat?'
'Ja.'
'Bent u niet verbaasd?'
'Ik verbaas me al lang nergens meer over. Is de japon beschadigd?'
'Ze is nat geregend, maar niet gescheurd.'
'Dat scheelt tenminste weer. U wilt zeker graag dat ik u haar kleren meegeef? Viviane!'
Deze had het al begrepen en deed een der kasten open, waarin japonnen hingen. Ze legde een zwartwollen japon op de toonbank en Maigret begon meteen te zoeken naar een innaai-etiket.
'Die japon heeft zij zelf gemaakt,' zei mademoiselle Irene. 'Pak haar mantel eens even, Viviane.'
De mantel, ook van wol, was van tweederangs kwaliteit, beige met bruine ruiten, en kwam uit een grote zaak in de rue La Fayette.
'Goedkoop spul, zoals u ziet. De schoenen zijn al niet beter. Evenmin als het ondergoed.'
Het lag allemaal uitgestald op de toonbank. Daarop bracht het slavinnetje een zwartleren handtas met een nieuwzilveren beugel. Op een potlood en een paar versleten handschoenen na was het tasje leeg.
'Zei u niet dat u haar een tasje hebt geleend?'
'Ja. Ze wilde haar eigen tasje gebruiken, maar ik heb haar aandacht erop gevestigd dat die vloekte bij haar japon, en ik heb een zilveren avondtasje voor haar opgezocht. Daarin heeft ze haar lippenstift, haar poederdoos en haar zakdoek overgedaan.'
'Geen portefeuilletje?'
'Misschien wel. Daar heb ik niet op gelet.'
Lognon keek nog steeds als iemand die een gesprek bijwoont
zonder daarin betrokken te zijn.
'Hoe laat ging zij hier weg?'
'Het verkleden heeft ongeveer een kwartier geduurd.'
'Had ze haast?'
'Zo deed ze wel. Ze keek een keer of twee, drie hoe laat het was.'
'Op haar horloge?'
'Ik heb niet gezien dat ze een horloge bij zich had. Er hangt een klok boven de toonbank.'
'Toen ze wegging, regende het. Heeft ze een taxi genomen?'
'Er was geen taxi in de straat. Ze ging in de richting van de rue Blanche.'
'Heeft ze u haar naam en haar adres gegeven?'
'Daar heb ik haar niet om gevraagd.'
'Wilt u eens proberen het stukje papier op te zoeken waar u die de eerste keer op hebt genoteerd?'
Zuchtend begaf ze zich naar de andere kant van de toonbank en trok een lade open waarin van alles zat, notitieboekjes, rekeningen, potloden, stalen stof en een hoeveelheid knopen van allerlei soort.
Terwijl ze ongelovig daarin rommelde, zei ze: 'Weet u, het heeft geen enkele zin hun adres te bewaren, want ze wonen meestal op gemeubileerde kamers en verwisselen vaker van adres dan van hemd. Wanneer ze geen geld meer hebben om de huur te betalen, verdwijnen ze en... Nee! Dat is het niet. Als ik het me goed herinner, was het hier in de buurt. Een straat die iedereen kent. Ik kan het niet vinden. Als u daarop staat, zal ik nog verder zoeken en u opbellen...'
'Heel graag.'
'Werkt hij daar met u samen?' vroeg zij, en duidde op Lognon. 'Die kan u het nodige vertellen wat ik zoal op mijn kerfstok heb! Maar hij zal u ook bevestigen dat ik me al jarenlang stipt aan de wet houd. Zeg eens, is dat niet zo?' Maigret gebruikte het bruine papier om de kleren in mee te nemen.
'Laat u de blauwe japon niet hier bij mij achter?'
'Nu niet. Die krijgt u pas later terug.'
'Zoals u wilt.'
Op het punt om heen te gaan, schoot Maigret nog een andere vraag te binnen.
'Toen zij hier gisteravond kwam, vroeg ze toen om een willekeurige japon of om de japon die ze al eerder aan had gehad?'
'Om die welke ze al eerder aan had gehad.'
'Denkt u dat ze ook wel een andere zou hebben genomen, wanneer u die niet had gehad?'
'Dat weet ik niet. Ze vroeg of ik nog diezelfde had.'
'Dank u wel.'
'Niets te danken.'
Ze stapten weer in de wagen en het slavinnetje deed het portier achter hen dicht. Lognon zei nog steeds geen stom woord, in afwachting dat hem vragen zouden worden gesteld.
'Heeft ze in de gevangenis gezeten?'
'Een keer of drie, vier.'
'Voor heling?'
'Jawel.'
'Wanneer is ze het laatst veroordeeld?'
'Vier of vijf jaar geleden. Ze is begonnen als danseres, en later onderbazin geweest in een bordeel in de tijd toen die nog bestonden.'
'Heeft ze er altijd zo'n slavinnetje op na gehouden?'
De chauffeur zat te wachten waar hij heen moest rijden.
'Gaat u naar huis, Lognon?'
'Als u geen dringend werk voor me hebt.'
'Place Constantin-Pecqueur,' zei de commissaris.
'Ik kan best gaan lopen.'
Potverdrie! Hij moest ook per se nederig doen, onderworpen. 'Kent u die Viviane?'
'Haar niet. Ze heeft telkens weer een andere.'
'Geeft zij ze de bons?'
'Nee. De meisjes gaan uit zichzelf weg. Ze neemt ze in huis wanneer ze blut zijn en nergens meer onderdak kunnen vinden.'
'Waarom?'
'Misschien om ze niet op straat te laten staan.' Lognon scheen te bedoelen:
Ik weet wel dat u het niet gelooft, dat u aan de hemel mag weten welke slechte bijbedoelingen denkt. En toch kan het voorkomen dat een dergelijke vrouw medelijden voelt en
zoiets gewoon uit menslievendheid doet. Ook van mij meent men, dat ik... Maigret verzuchtte:
'Het is het beste dat u wat gaat uitrusten, Lognon. Waarschijnlijk zal ik u de komende nacht nog nodig hebben. Wat denkt u van de zaak?'
De inspecteur gaf geen antwoord en volstond ermee heel even de schouders op te halen. Wat voor zin had het te doen alsof van hem een mening werd verwacht, terwijl iedereen, daarvan was hij overtuigd, hem voor een stommeling hield? Het was jammer. Niet alleen was hij schrander, maar hij was bovendien een der meest nauwgezette krachten van de hoofdstedelijke politie.
Ze stopten op het plein voor een huurhuis. 'Belt u me op kantoor op?'
'Nee. Bij u thuis. Ik heb liever dat u thuis op me wacht.' Een halfuur later kwam Maigret aan op de quai des Orfevres en met zijn pakje onder zijn arm kwam hij de inspecteurskamer binnen.
'Niets voor mij geweest, Lucas?'
'Niets, chef.'
Hij fronste verbaasd, teleurgesteld, de wenkbrauwen. Het was nu al uren geleden dat de kranten met de foto erin waren uitgekomen. 'Geen telefoontjes?'
'Alleen in verband met een kaasdiefstal in de Hallen.'
'Ik bedoel over het meisje dat vannacht vermoord is.'
'Helemaal niets.'
Het rapport van dokter Paul lag op zijn bureau en hij keek het slechts vluchtig in, om te constateren dat er niets nieuws in stond na wat de politiearts hem reeds de afgelopen nacht had meegedeeld.
'Wil je Lapointe even bij me sturen?'
Inmiddels bekeek hij achtereenvolgens de kleren die hij over een stoel had uitgespreid, en de foto van de jonge dode.
'Goedendag, chef. Hebt u iets voor mij?'
Hij wees hem de foto, de japon, het ondergoed aan.
'Breng dat alles eerst even naar boven, naar Moers, en vraag hem om die dingen te onderwerpen aan het gebruikelijke onderzoek.'
Dat betekende dat Moers de kleren in een papieren zak zou doen en die zou schudden om er de stofdeeltjes uit te laten vallen, die hij microscopisch ging onderzoeken en analyseren. Soms leverde dat enig resultaat op.
'Laat hij ook de handtas, de schoenen en de avondjapon onderzoeken. Goed begrepen?'
'Jawel. Is het nog altijd niet bekend wie zij is?'
'Er is niets anders bekend dan dat zij gisteravond deze blauwe japon heeft gehuurd in een zaakje op Montmartre Wanneer Moers daarmee klaar is, ga je naar de politiekliniek om de dode eens goed te bekijken.'
De jonge Lapointe, die nog maar twee jaar in dienst was, zette een zuur gezicht.
'Dat is van belang. Vervolgens ga je naar een plaatsingsbureau voor mannequins, welk, dat doet er niet toe. Er is er een in de rue Saint-Florentin. Je moet me daar een jonge vrouw opscharrelen, die ongeveer even groot is en hetzelfde figuur heeft als de dode. Maat 40.'
Een ogenblik vroeg Lapointe zich af of de chef in ernst sprak of dat hij een loopje met hem wilde nemen. 'En verder?' informeerde hij.
'Dan laatje haar de japonnen passen. Als die haar goed zitten, neem je haar mee naar hierboven en vraagje daar om haar te fotograferen.'
Lapointe begon er iets van te begrijpen.
'Dat is nog niet alles. Ik wil ook een foto hebben van de dode, met lippenstift en al, een foto waarop zij de indruk maakt levend te zijn.'
Ze hadden op de politiekliniek een fotograaf die een ware specialist was in dat soort werk.
'Dan hoeft er verder alleen nog maar een montage te worden gemaakt door beide foto's te combineren, zodat het hoofd van de dode op het lichaam van de mannequin komt te zitten. Maak ermee voort. Ik zou dat graag nog op tijd willen hebben voor de laatste editie van de avondbladen.' Maigret tekende, toen hij alleen was gelaten op zijn kamer, een paar stukken die nog de deur uit moesten, stopte een pijp en liet Lucas komen, die hij opdroeg voor alle zekerheid het dossier op te zoeken van Elisabeth Coumar, genaamd Irene. Hij was ervan overtuigd dat dat niets zou opleveren, dat zij de waarheid had gesproken, maar zij was tot dusver de enige persoon, die de dode van de place Vintimille had herkend. Naarmate het later werd, steeg zijn verbazing steeds meer dat hij nog in het geheel niet was opgebeld. Als de onbekende in Parijs woonde, was er een zeker aantal hypotheses mogelijk. Om te beginnen dat zij bij haar ouders woonden, in welk geval dezen, zodra zij de foto in de krant zagen, naar het naastbijzijnde politiebureau zouden zijn gesneld of naar de quai des Orfevres.
Als zij op zichzelf woonde, had zij buren, een concierge, en deed ze haar boodschappen waarschijnlijk in winkels in de buurt.
Woonde zij soms samen met een vriendin, zoals dat veel voorkwam? Dan betekende dat nog iemand zich ongerust moest maken over haar verdwijning en haar portret zou herkennen.
Ze kon ook haar intrek hebben genomen in een tehuis voor studentes of voor werkende meisjes, zoals er een aantal bestaan, en dan vermeerderde daarmee het aantal mensen dat haar kende.
Tenslotte bleef er nog de mogelijkheid over van een gemeubileerde kamer in een der duizenden Parijse hotelletjes. Maigret belde de inspecteurskamer op: 'Is Torrence daar? Is hij nergens aan bezig? Vraag hem even bij me te komen.'
Wanneer zij bij haar ouders woonde, was het enkel een kwestie van afwachten. Wanneer zij bij particulieren woonde, alleen of met een vriendin, eveneens. Maar in de andere gevallen was het mogelijk de loop der dingen te bespoedigen. 'Ga zitten, Torrence. Zie je deze foto? Mooi. Tegen het einde van de middag zullen we een betere in ons bezit hebben. Stel je voor dat het meisje een zwarte japon draagt en een beige geruite mantel. Zo zijn de mensen gewend haar te zien.' Net op dit moment viel een zonnestraal door het raam naar binnen en tekende een streep op het bureau. Maigret zweeg even om die te begroeten, met de verraste verbazing van iemand die een vogel buiten op de vensterbank ziet neerstrijken.
'Allereerst ga je beneden naar de afdeling logementen met het verzoek deze foto te laten zien in de goedkope hotelletjes. Het verdient aanbeveling te beginnen met het negende en het achttiende arrondissement. Begrijp je wat ik bedoel?'
'Jawel. Kent u haar naam?'
'Er is niets over haar bekend. Inmiddels ga jij een lijst aanleggen van de tehuizen voor jonge meisjes en die ga je zelf af. Dat zal vermoedelijk in het geheel geen resultaat opleveren, maar ik wil geen enkele kans verwaarlozen.'
'Ik heb het begrepen.'
'Dat is alles. Neem een wagen om het werk te bespoedigen.' Het was opeens zoel geworden, en hij ging het raam openmaken, snuffelde nog wat in een aantal paperassen op zijn bureau, keek op de klok en besloot te gaan slapen.
'Maak je me om vier uur wakker?' vroeg hij aan zijn vrouw. 'Als dat nodig is.'
Het was niet nodig. Feitelijk was het louter een kwestie van afwachten. Hij viel vrijwel meteen in slaap, een loodzware slaap, en toen zijn vrouw bij zijn bed kwam staan met een kop koffie in haar hand, keek hij haar verbaasd aan dat hij hier lag, in de kamer vol zonlicht. 'Het is vier uur. Je had me gezegd...'
'Ja... Heeft er niemand opgebeld?'
'Alleen de loodgieter met voor mij de boodschap...' De eerste editie van de middagbladen was tegen enen uitgekomen. Ze bevatten allemaal dezelfde foto als de ochtendkranten.
Ook al was het gelaat van de dode ietwat misvormd, toch had mademoiselle Irene haar bij de eerste aanblik herkend, hoewel zij haar slechts tweemaal had gezien. Er bestond ook nog de mogelijkheid dat het meisje niet uit Parijs kwam, dat ze niet was afgestapt in een hotel, maar dat ze de beide keren dat ze was komen aanzetten in de rue de Douai, slechts enkele uren eerder in de stad was aangekomen. Dat was weinig waarschijnlijk, aangezien haar kleren waren gekocht in de winkels van de rue La Fayette, met uitzondering van de eigengemaakte japon. 'Kom je thuis eten?'
'Misschien.'
'Als je ook vanavond nog werk buitenshuis hebt, neem dan toch liever je dikke jas, want met het donker wordt het vast koud.'
Toen hij op zijn kantoor kwam, lag er op zijn vloeiblad ook niet een mededeling. Dat ergerde hem en hij riep Lucas. 'Nog altijd niets? Geen enkel telefoontje?'
'Nog altijd niets, chef. Ik heb u het dossier van Elisabeth Coumar gebracht.'
Staande bladerde hij dit door, zonder er iets anders in te vinden dan wat Lognon hem al had verteld. 'Lapointe heeft de foto's naar de kranten gestuurd. Is hij hier?'
'Hij zit op u te wachten.'
'Laat hem binnenkomen.'
De foto's waren meesterwerken van montage, zo goed dat het Maigret een schok gaf. Plotseling had hij hier voor ogen het beeld van het meisje, niet zoals hij haar had gezien in de regen, op de place Vintimille, bij het licht van de zaklantaarns, en evenmin zoals hij haar later vluchtig had zien liggen op de marmeren plaat van de politiekliniek, maar zoals zij er de vorige avond had moeten uitzien, toen ze was komen aanzetten bij mademoiselle Irene. Ook Lapointe scheen onder de indruk te zijn: 'Wat denkt u ervan, chef?' vroeg hij met haperende stem. En na enig stilzwijgen liet hij erop volgen: 'Ze is knap, vindt u niet?'
Dat was niet het woord dat hij zocht, noch dat wat met de werkelijkheid overeenstemde. Het meisje was zeker knap, maar er was nog iets meer, wat moeilijk was te definieren. De fotograaf was er zelfs in geslaagd nieuw leven in te blazen aan haar ogen, die een onoplosbare vraag schenen te stellen. Op twee van de afdrukken had ze alleen haar zwarte japon aan; op een andere droeg ze ook haar bruingeruite mantel; en op de laatste stond ze tenslotte in avondjapon. Je zag haar voor je in de straten van Parijs, waar zoveel van zulke meisjes tussen de menigte in liepen, een ogenblik bleven stilstaan voor de etalages om dan hun weg weer te vervolgen, de hemel mocht weten waarheen.
Ze had een vader gehad, een moeder, en later, op school, kameraadjes. Daarna hadden mensen, vrouwen en mannen, haar gekend als jong meisje. Zij had met hen gesproken. Ze hadden haar bij haar naam genoemd.
Maar nu zij dood was, scheen niemand zich haar te herinneren, niemand toonde zich verontrust over haar, het leek wel alsof zij nooit had bestaan. 'Het is toch niet al te lastig geweest?'
'Wat?'
'Een geschikt model te vinden.'
'Alleen maar genant. Ze stonden met hun twaalven, of nog meer, om me heen, en toen ik hun de japonnen had laten zien, wilden ze die allemaal aanpassen.'
'In jouw bijzijn?'
'Dat zijn ze zo gewend.'
Die brave Lapointe, dat hij na twee jaren bij de Centrale Recherche nog in staat was te blozen.
'Laat de foto's doorgeven aan de politiebureaus buiten de stad.'
'Ik heb daaraan gedacht en ben zo vrij geweest ze te versturen zonder uw orders af te wachten.'
'Prachtig. Heb je ze ook naar de bureaus hier in de stad gestuurd?'
'Die zijn een halfuur geleden de deur uitgegaan.'
'Bel Lognon eens even voor me op.'
'Op het bureau van de tweede wijk?'
'Nee. Bij hem thuis.'
Enkele ogenblikken later klonk een stem door de telefoon: 'U spreekt met inspecteur Lognon.'
'Met Maigret.'
'Dat is me bekend.'
'Ik heb foto's naar uw bureau laten sturen, dezelfde die over enkele uren in de kranten zullen staan.'
'Wilt u dat ik daarmee nog eens rondga?'
Maigret zou moeilijk hebben kunnen zeggen waarom hij daar niets van verwachtte. Het bezoek aan mademoiselle Irene, de herkomst van de avondjapon, de tijd waarop de moord was gepleegd, de plaats, dit alles scheen te duiden op enig verband met de wijk van de nachtgelegenheden. Waarom had de onbekende er behoefte aan gevoeld zich 's avonds om negen uur een avondjapon te verschaffen, zo zij die niet nodig had voor een bezoek aan een gelegenheid waar men in avondkledij pleegt te verschijnen?
De tijd voor theaterbezoek was voorbij, en behalve in de Opera en op premieres is het niet strikt nodig daar avondkledij te dragen.
'Probeert u het voor alle zekerheid toch maar. En denkt u vooral om de taxi's die 's nachts bij de weg zijn.' Maigret hing weer op. Lapointe zat nog steeds op instructies te wachten, en Maigret wist niet wat voor instructies hij hem moest geven.
Eveneens voor alle zekerheid belde hij het zaakje in de rue de Douai op.
'Met mademoiselle Irene?'
'Daar spreekt u mee.'
'Hebt u het adres nog gevonden?'
'O! Bent u het... Nee! Ik heb alles afgezocht. Ik heb het stukje papierblijkbaar weggegooid of het gebruikt om de maten van een klant op te schrijven. Maar haar voornaam is me weer te binnen geschoten. Daar ben ik zo goed als zeker van. Ze heet Louise. En dan een achternaam die ook met een L begint. "La" zus of zo... Bij wijze van spreken La Montagne of La Bruyere... Dat is het niet, maar daar lijkt het op...'
'Toen zij de dingen uit haar eigen handtas overdeed in het zilveren tasje, is het u toen niet opgevallen of zij een identiteitsbewijs bij zich had?'
'Nee.'
'Sleutels?'
'Wacht eens even! Ik meen weer sleutels voor me te zien. Maar geen sleutels. Een enkel, koperen sleuteltje.'
Hij hoorde haar roepen:'Viviane! Kom eens hier...'
Hij kon niet volgen wat zij zei tegen haar slavin (of haar protegee).
'Viviane meent ook een sleuteltje te hebben gezien, deelde zij mee.'
'Een plat sleuteltje?'
'Ja, u weet wel, net als de meeste sleuteltjes die men tegenwoordig maakt.'
'Was er geen geld bij?'
'Een paar opgevouwen biljetjes. Dat herinner ik me ook nog. Niet veel. Misschien twee of drie. Biljetjes van honderd francs. Ik heb bij mezelf nog de opmerking gemaakt dat ze daar niet veel mee zou kunnen beginnen.'
'Verder niets?'
'Nee. Ik meen dat dat alles is.'
Er werd op de deur geklopt. Het was Janvier, die net binnen was gekomen, en die bij het zien van de afdrukken op het bureau dezelfde schok kreeg als Maigret.
'Hebt u foto's van haar gevonden?' vroeg hij verbaasd.
Hij fronste de wenkbrauwen en bekeek ze van dichterbij.
'Hebben ze die hierboven gemaakt?'
Tenslotte mompelde hij:
'Een merkwaardig meisje, he?'
Nog altijd wist men niets anders van haar af, dan dat, met uitzondering van een modiste die in tweedehands japonnen deed, niemand haar scheen te kennen. 'Wat doen we nu verder?'
Maigret kon alleen maar de schouders ophalen en ten antwoord geven: 'Afwachten!'
Maigret was, lichtelijk uit zijn humeur, lichtelijk teleurgesteld, tot zeven uur 's avonds op de quai gebleven en had op de thuisweg naar de boulevard Richard-Lenoir de bus genomen. Daar lag op een bank een opengeslagen krant met het portret van de onbekende op de voorpagina, en natuurlijk stond daarbij vermeld dat commissaris Maigret zich met de zaak bemoeide.
Desondanks vroeg zijn vrouw hem nergens naar. Zij deed ook geen poging om hem wat af te leiden, en toen hij op een gegeven ogenblik, terwijl ze met hun beidjes zaten te eten en al bijna aan het dessert toe waren, haar even gadesloeg, bemerkte hij tot zijn verbazing dat zij al even zorgelijk keek als hijzelf.
Hij stond er niet bij stil of zij soms aan hetzelfde dacht. Later ging hij in zijn leunstoel zitten, stak zijn pijp op en nam de krant door, terwijl mevrouw Maigret afruimde en de vaat deed. Pas toen ze tegenover hem kwam zitten met de mand met kousen en sokken op haar knieen, keek hij tersluiks twee-, driemaal naar haar en mompelde eindelijk, quasi terloops: 'Ik zit me af te vragen in welke omstandigheden een jong meisje er dringend behoefte aan voelt om een avondjapon te dragen.'
Hoe kwam hij aan de overtuiging dat zij daar de hele tijd aan had zitten denken? Hij had zelfs, afgaande op het zuchtje van voldoening dat zij slaakte, durven zweren dat zij erop zat te wachten totdat hij hierover tegen haar zou beginnen. ' Misschien hoefje daarnaar niet eens zo ver te zoeken,' zei ze. 'Wat bedoel je?'
'Dat een man bijvoorbeeld, ongetwijfeld niet op het idee zou komen zich in smoking of in rok te steken zonder een heel bepaalde reden. Voor een jong meisje ligt dat anders. Toen ik dertien jaar was, heb ik uren en uren lang stiekem zitten werken om een oude avondjapon te verstellen die mijn moeder had weggedaan.'
Hij keek haar verrast aan, alsof hij opeens een onbekende kant van het karakter van zijn vrouw ontdekte. 'Soms stond ik 's avonds, wanneer ze dachten dat ik sliep, op om die avondjapon aan te trekken en mezelf in de spiegel te bewonderen. En toen mijn ouders een keer uit Waren, heb ik hem aangetrokken met schoenen van mijn moeder, die te groot voor mij waren, en ben ik zo tot aan de hoek van de straat gelopen.'
Hij zweeg meer dan een minuut zonder op te merken dat zij bloosde over haar bekentenis. 'Je was toen dertien jaar,' zei hij tenslotte. 'Een van mijn tantes, tante Cecile, die jij niet hebt gekend, maar van wie ik je vaak heb verteld, die tante die enkele jaren lang heel erg rijk is geweest en wier man zich van de ene dag op de andere geruineerd zag, sloot zich vaak op in haar kamer, waar ze uren zoekbracht met zich te kappen en zich te kleden als voor een avondje in de Opera. Wanneer iemand dan op haar deur klopte, gaf ze ten antwoord dat ze migraine had. Eens op een dag heb ik door het sleutelgat gekeken en zodoende de waarheid ontdekt. Ze bekeek zichzelf in de spiegel van haar klerenkast en speelde glimlachend met haar waaier.'
'Dat is al zo lang geleden.'
'Dacht je dan dat de vrouwen veranderd waren?'
'Er is een ernstiger reden voor nodig om 's avonds om negen uur aan te kloppen bij mademoiselle Irene, om een avondjapon te vragen, wanneer je niet meer dan twee- of driehonderd francs op zak hebt, die meteen aan te trekken en daarmee de regen in te gaan.'
'Ik bedoel alleen maar dat het niet per se een reden hoeft te zijn die een man ernstig zou noemen.'
Hij begreep wat zij bedoelde, maar was niet overtuigd. 'Heb je slaap?'
Hij knikte bevestigend. Ze gingen vroeg naar bed. De volgende morgen stond er een fikse wind, de lucht was regenachtig, en mevrouw Maigret liet hem zijn paraplu meenemen. Op de quai des Orfevres had hij het telefoontje bijna gemist, want hij stond op het punt zijn kamer uit te gaan om zich naar het dagrapport te begeven, toen het toestel begon te ratelen. Hij was reeds bij de deur en keerde op zijn schreden terug. 'Hallo. U spreekt met commissaris Maigret.'
'Iemand die zijn naam niet wil noemen vraagt u persoonlijk te spreken,' deelde de telefooncentrale hem mee. 'Geef maar door.'
Zodra de verbinding tot stand was gebracht, hoorde hij een krijsende stem zo luid schreeuwen, dat de hoorn ervan trilde, de stem van iemand die niet gewend is te telefoneren.
'Is dat commissaris Maigret?'
'Ja, hier ben ik. Met wie spreek ik?'
Er volgde een stilte.
'Hallo! Ik luister.'
'Ik kan u een inlichting geven over het meisje dat vermoord is.'
'Dat meisje van de place Vintimille?'
Opnieuw een stilte. Hij vroeg zich af of het soms een kind was dat hem opbelde.
'Zegt u het maar. Kent u haar?'
'Ja. Ik weet waar ze woonde.'
Hij was ervan overtuigd dat degene die hem opgebeld had, niet omdat zij aarzelde leegten tussen haar zinnen liet, maar omdat zij onder de indruk was van de telefoon. Ze schreeuwde in plaats van te spreken en hield haar mond te dicht bij het toestel. Ergens maakte een radio muziek. Hij hoorde het huilen van een zuigeling. 'Waar is dat?'
'Rue de Clichy, nummer 113 bis. Als u meer wilt weten, hoeft u alleen maar navraag te doen bij het oude mens op de tweede verdieping, mevrouw Cremieux, zoals ze wordt genoemd.' Nu hoorde hij een tweede stem roepen: 'Rose!. Rose!. Wat doe je...' Hierna werd er vrijwel meteen opgehangen. Hij bracht slechts een paar minuten op de kamer van de chef door, en daar Janvier net binnenkwam, nam hij hem mee. De inspecteur had de vorige dag vruchteloos heel Parijs afgelopen. En ook Lognon, die de nachtgelegenheden en de taxichauffeurs voor zijn rekening had genomen, had niets van zich laten horen.
'Het gaf de indruk van een jong kind, een dienstmeisje dat pas van buiten is gekomen,' zei Maigret tegen Janvier. 'Ze heeft een accent, maar ik vraag me af welk accent.' Nummer 113 bis in de rue de Clichy bleek een herenhuis te zijn, zoals de meeste huizen in deze buurt. De beide mannen gingen allereerst aan bij de concierge, een vrouw van een jaar of veertig, die de binnenkomenden aankeek met een blik vol wantrouwen.
'Centrale Recherche,' deelde Maigret mee en liet zijn penning zien.
'Wat zoekt u hier?'
'Is er onder uw huurders een zekere mevrouw Cremieux?'
'Op de tweede verdieping links.'
'Is ze thuis?'
'Wanneer ze tenminste niet de deur uit is gegaan om haar boodschappen te doen. Ik heb haar niet voorbij zien komen.'
'Woont ze alleen?'
De concierge scheen geen volkomen rustig geweten te hebben. 'Alleen en niet alleen.'
'Hoe bedoelt u dat?'
'Af en toe heeft ze iemand bij zich in huis.'
'Een familielid?'
'Nee. Per slot van rekening zou ik niet weten waarom ik er een geheim van zou maken. Ze moet haar eigen boontjes maar doppen. Ze neemt wel eens iemand op kamers.'
'Alleen maar voor korte tijd?'
'Ze zou vast en zeker liefst iemand hebben die bleef, maar met haar karakter jaagt zij ze al heel gauw weer de deur uit. Als ik het me goed herinner, was het laatste meisje het vijfde of het zesde.'
'Waarom hebt u dat niet meteen gezegd?'
'Omdat zij de eerste keer dat ze iemand op kamers heeft gehad, een meisje dat verkoopster was in de Galeries, mij heeft verzocht te zeggen dat het een nichtje van haar was.'
'Heeft ze u daarbij wat in de hand gedrukt?'
Ze haalde de schouders op.
'Om te beginnen wil de huiseigenaar geen onderhuurders. Verder moet je, wanneer je een gemeubileerde kamer verhuurt, dat opgeven bij het politiebureau en papieren invullen. En tenslotte geloof ik niet dat zij die inkomsten opgeeft voor de belasting.'
'En daarom hebt u ons niet gewaarschuwd?'
Ze begreep waarop hij doelde. Er lag trouwens nog een krant van de vorige dag op een stoel, met de foto van de onbekende open en bloot.
'Kent u haar?'
'Dat was de laatste.'
'De laatste wat?'
'De laatste onderhuurster. Het laatste nichtje, om met het oude mens te spreken.'
'Wanneer hebt u haar voor het laatst gezien?'
'Dat weet ik niet. Daar heb ik niet op gelet.'
'Weet u hoe zij heet?'
'Mevrouw Cremieux noemde haar Louise. Aangezien er helemaal geen post voor haar is gekomen in de tijd dat ze hier woonde, ken ik haar achternaam niet. Ik heb u al gezegd dat ik niet geacht werd te weten dat het een onderhuurster was. De mensen hebben het recht een familielid in huis te nemen. En nu loop ik hierdoor gevaar mijn baantje kwijt te raken. Het zal zeker in de kranten komen te staan?'
'Dat is best mogelijk. Wat voor iemand was het?'
'Dat meisje? Een heel alledaags wezen, dat even knikte als ze mijn loge voorbijkwam, wanneer ze tenminste daaraan dacht, maar dat nooit de moeite heeft genomen een woord met me te wisselen.'
'Was ze hier al lang?'
Janvier maakte aantekeningen in een notitieboekje en dat maakte nogal indruk op de concierge, die bij elke vraag nadacht, alvorens antwoord te geven.
'Als ik het me goed herinner is ze kort voor nieuwjaar gekomen.'
'Had ze bagage bij zich?'
'Alleen maar een blauw valiesje.'
'Hoe is ze met mevrouw Cremieux in contact gekomen?'
'Ik had erop verdacht moeten zijn dat er ellende van zou komen. Het is de eerste keer dat ik me zo heb laten lijmen, maar ik zweer u dat, wat er ook mag gebeuren, dat de laatste keer is geweest. Mevrouw Cremieux woonde hier al in huis toen haar man nog leefde, die onderdirecteur was bij een bank. Dat is waar ook, ze woonden hier al voor mijn komst.'
'Wanneer is hij overleden?'
'Nu een jaar of vijf, zes geleden. Ze hadden geen kinderen. Toen begon ze te klagen dat het afschuwelijk is om alleen te wonen in zo'n groot huis. Later sprak ze ook over geld, over haar pensioen dat hetzelfde bleef, terwijl de kosten van het levensonderhoud steeds maar hoger werden.'
'Is ze gefortuneerd?'
'Ze moet wel het een en ander hebben. Eens heeft ze me toevertrouwd dat ze twee huizen bezat, ergens in het twintigste arrondissement. De eerste keer dat ze iemand in huis heeft genomen, heeft ze mij in de waan gebracht dat dat een familielid van buiten was, maar al heel gauw had ik de waarheid door, en toen ben ik naar haar toe gegaan. Bij die gelegenheid heeft zij mij aangeboden mij een deel te geven van de huur die zij kreeg, en ik ben zo dom geweest om dat te accepteren. Het is overigens waar dat haar woning te groot is voor iemand alleen.'
'Zette zij advertenties in de kranten?'
'Jawel. Zonder haar adres. Alleen met het telefoonnummer.'
'Uit welk milieu kwamen haar onderhuursters?'
'Dat is moeilijk te zeggen. Bijna altijd uit een keurig milieu.
Het waren meisjes die werkten en die blij waren een ruimere kamer te hebben dan in een hotel, voor dezelfde prijs, of zelfs voor nog minder. Een keer heeft ze een meisje gehad dat een even keurige indruk maakte als de anderen, maar dat 's nachts opstond om mannen binnen te halen in het huis. Dat heeft niet langer dan twee dagen geduurd.'
'Vertelt u me eens van de laatste.'
'Wat wilt u weten?'
'Alles.'
De concierge bekeek werktuiglijk het portret in de krant. 'Ik heb het u al gezegd: ik zag haar alleen maar langs komen. Ze ging 's morgens de deur uit tegen negenen of half tien.'
'Weet u niet waar zij werkte?'
'Nee.'
'Kwam zij thuis lunchen?'
'Mevrouw Cremieux vond het niet goed dat ze thuis kokkerelden.'
'Hoe laat kwam ze thuis?'
"s Avonds. Soms om zeven uur. Andere keren om tien of elf uur.'
'Ging ze veel uit? Kwamen er vrienden of vriendinnen haar afhalen?'
'Er is nooit iemand geweest om haar af te halen.'
'Hebt u haar wel eens in avondjapon gezien?' Ze schudde haar hoofd.
'Weet u, het was een meisje zoals je er zoveel hebt, en ik heb nauwelijks op haar gelet. Vooral omdat ik toch al verwachtte dat ze geen blijvertje zou zijn.'
'Hoezo?'
'Dat heb ik u verteld. Het oude mens wil wel een kamer verhuren, maar ze wil daar geen hinder van hebben. Ze is gewoon om half elf naar bed te gaan, en wanneer de onderhuurster per ongeluk later thuiskomt, maak ze een scene. Feitelijk zoekt ze niet zozeer een onderhuurster als wel iemand om haar gezelschap te houden en een kaartje met haar te leggen.'
Ze kon niet begrijpen waarom Maigret glimlachte, nu hij opeens moest denken aan de modiste in de rue de Douai. Ook Elisabeth Coumar nam meisjes in huis die aan de grond zaten, wellicht, uit menslievendheid, maar wellicht ook om niet alleen te zijn, en doordat die alles aan haar te danken hadden, werden ze voor kortere of langere tijd een soort slavinnetjes. Mevrouw Cremieux verhuurde een kamer. In feite kwam dat vrijwel op hetzelfde neer. Hoeveel oude vrouwen of oude vrijsters waren er wel in Parijs die hun best deden op deze wijze aan gezelschap te komen, bij voorkeur van een jong en zorgeloos wezen?
'Als ik het beetje geld dat ik daarvoor heb gekregen, maar terug kon geven en zodoende voorkomen dat ik mijn baantje kwijt raak...'
'Kortom, u weet noch wie zij was, noch waar zij vandaan kwam, noch wat zij uitvoerde of met wie zij omging?'
'Nee.'
'U had het niet op haar begrepen?'
'Ik heb het niet begrepen op mensen die niet meer geld bezitten dan ik, en die zich boven mij verheven achten.'
'Meent u dat zij arm was?'
'Ik heb haar altijd in dezelfde jurk en dezelfde mantel gezien.'
'Zijn er hier in huis ook dienstboden?'
'Waarvoor vraagt u me dat? Er zijn er drie. Om te beginnen die van de bewoners van de eerste verdieping, dan die van de tweede verdieping rechts, en tenslotte...'
'Is daar ook een jong meisje bij dat pas van buiten is gekomen?'
'U bedoelt kennelijk Rose.'
'Welke is dat?'
'Die van de tweede verdieping. De Larchers hadden al twee kinderen. Mevrouw Larcher is twee maanden geleden opnieuw bevallen, en daar ze nog maar steeds bedlegerig bleef, heeft ze een dienstmeisje uit Normandie laten komen.'
'Hebben de Larchers telefoon?'
'Ja. De man heeft een goede betrekking bij een verzekeringsmaatschappij. Ze hebben kort geleden een auto gekocht.'
'Dank u wel.'
'Als het mogelijk zou zijn de huiseigenaar er buiten te houden...'
'Nog een vraag. Toen gisteren de foto van het meisje in de krant stond, hebt u haar toen niet herkend?' Ze aarzelde, loog:
'Ik was er niet zeker van. Weet u, de eerste foto die in de krant heeft gestaan...'
'Is mevrouw Cremieux naar u toe gekomen?' Ze kleurde.
'Toen ze van haar boodschappen terugkwam, is ze bij mij binnengestapt. Ze zei zo langs haar neus weg, dat politieagenten goed genoeg betaald werden dat andere mensen zich niet hoefden uit te sloven om hun werk op te knappen. Ik begreep haar bedoeling. Sinds ik de tweede foto heb gezien, deze hier, heb ik geweifeld of ik u zou opbellen, en eigenlijk ben ik, alles weloverwogen, maar blij dat u bent gekomen, want dat betekent voor mij een hele opluchting.' Er was een lift, die Maigret en Janvier lieten stoppen op de tweede verdieping. Achter de deur rechts klonken kinderstemmen, en toen nog een andere stem, die Maigret herkende, en die riep:
'Jean-Paul!... Jean-Paul!. Wil je je zusje wel eens met rust laten!'
Bij de deur links belde hij aan. Binnen weerklonken lichte, steelse stappen. Iemand vroeg door de deur heen: 'Wat is er?'
"Mevrouw Cremieux?'
'Wat wilt u?'
'Politie.'
Een vrij langdurige stilte, en uiteindelijk een gemompel: 'Een ogenblikje...'
Ze verwijderde zich, ongetwijfeld om zich eerst een beetje op te knappen. Toen ze terugkeerde naar de deur was het geluid van haar voetstappen niet meer hetzelfde, ze had kennelijk haar pantoffels verwisseld voor schoenen. Ze deed met tegenzin open en keek het tweetal aan met stekende oogjes. 'Komt u binnen. Ik ben nog niet klaar met mijn huiswerk.' Met dat al droeg zij een vrij geklede zwarte japon en had ze haar haren zorgvuldig verzorgd. Ze was tussen de vijfenzestig en zeventig jaar, klein, mager en nog verwonderlijk vief. 'Bezit u een legitimatie?'
Maigret liet haar zijn penning zien, die zij zorgvuldig bestudeerde.
'Bent u dus die commissaris Maigret?'
Ze liet hen binnen in een vrij ruime salon, maar die zo vol stond met meubels en snuisterijen, dat je je er amper kon bewegen.
'Neemt u plaats. Wat is er van uw dienst?' Ze ging waardig genoeg zitten, maar zonder te kunnen verhinderen dat haar vingers krampachtig samentrokken van nervositeit.
'Het gaat over uw onderhuurster.'
'Ik heb geen onderhuurster. Al krijg ik wel eens bezoek en bied ik zo iemand dan gastvrijheid aan.'
'We zijn goed geinformeerd, mevrouw Cremieux.'
Ze raakte de kluts niet kwijt, maar keek de commissaris met grote scherpzinnigheid aan:
'Goed geinformeerd - over wat?'
'Over alles. Wij staan niet in dienst van het ministerie van Financien en de manier waarop u uw belastingbiljet invult, gaat ons niet aan.'
Er lag geen krant in het vertrek. Maigret haalde een der foto's van de onbekende uit zijn zak. 'Herkent u haar?'
'Ze is een paar dagen bij mij in huis geweest.'
'Een paar dagen?'
'Laten we zeggen een paar weken.'
'Laten we liever zeggen twee en een halve maand.'
'Dat is wel mogelijk. Op mijn leeftijd betekent tijd zo weinig!
U kunt u niet voorstellen hoe snel de dagen op het laatst verstrijken.'
'Hoe is haar naam?'
'Louise Laboine.'
'Stond die naam op haar identiteitsbewijs?'
'Ik heb haar identiteitsbewijs niet gezien. Dat is de naam die zij mij heeft opgegeven toen ze hier kwam.'
'U weet niet of dat ook werkelijk haar naam is?'
'Ik heb geen enkele reden om dat niet te geloven.'
'Had zij uw advertentie gelezen?'
'Heeft de concierge u ingelicht?'
'Dat doet er weinig toe, mevrouw Cremieux. Laten we geen tijd verbeuzelen. En begrijpt u goed dat ik het ben die hier vragen stelt.' Op waardige toon zei zij: 'Uitstekend, ik luister.'
'Heeft Louise Laboine gereflecteerd op uw advertentie?'
'Ze heeft mij opgebeld om te informeren naar de prijs. Die heb ik haar genoemd. Toen wilde ze weten of ik het niet een beetje goedkoper kon doen, en toen heb ik haar de raad gegeven eens met mij te komen praten.'
'Hebt u toegestemd in een verlaging?'
'Ja.'
'Waarom?'
'Omdat ik er altijd weer in loop.'
'Waarin?'
'Wanneer ze komen kennismaken, maken ze een keurige indruk, zijn ze een en al bescheidenheid en voorkomendheid. Ik heb haar gevraagd of ze 's avonds vaak uitging, en daarop gaf ze ten antwoord van niet.'
'Weet u waar zij werkte?'
'Op een kantoor, naar het schijnt, maar ik weet niet welk kantoor. Pas na enkele dagen heb ik begrepen wat voor soort meisje het was.'
'Wat voor soort dan?'
'Een gesloten meisje dat, wanneer ze zich heeft voorgenomen niets te zeggen...'
'Weet u niets van haar af? Praatte zij niet met u?'
'Zo weinig mogelijk. Ze waande zich hier in een hotel. Wanneer ze zich 's morgens aankleedde en de deur uitging, volstond ze met mij vaag "goedendag" te zeggen als ze me tegenkwam.'
'Ging ze regelmatig op dezelfde tijd de deur uit?'
'Precies. Dat heeft me juist zo verbaasd. De eerste twee, drie dagen ging ze 's morgens om half negen weg en daaruit had ik de conclusie getrokken dat haar werk om negen uur begon. Daarna ging ze enige malen achtereen pas weg om kwart over negen, en toen heb ik haar gevraagd of ze van betrekking was veranderd.'
'Wat gaf ze daarop ten antwoord.'
'Ze gaf daarop helemaal geen antwoord. Dat was zo haar manier van doen. Wanneer een vraag haar in verlegenheid bracht, deed ze alsof ze die niet had gehoord, 's Avonds probeerde ze me dan te ontwijken.'
'Moest ze door de salon heen om in haar kamer te komen?'
'Ja. Gewoonlijk ben ik hier. Ik nodigde haar uit om te gaan zitten en een kop koffie of thee te drinken. Een enkele keer heeft zij zich verwaardigd mij gezelschap te houden, en ik weet nog heel goed dat ze in een vol uur nog geen vijf zinnetjes heeft gesproken.'
'Waarover hebt u gepraat?'
'Over alles. Ik probeerde iets aan de weet te komen.'
'Wat aan de weet komen?'
'Wie zij was, waar ze vandaan kwam, waar ze vroeger had gewoond.'
'En u hebt niets uit haar gekregen?'
'Ik weet alleen maar dat zij de Cote d'Azur kent. Ik heb het met haar gehad over Nice, waar wij elk jaar twee weken plachten door te brengen, mijn man en ik, en het was mij volkomen duidelijk dat zij daar ook was geweest. Toen ik haar ging uitvragen over haar vader en haar moeder, zette zij een afwezig gezicht. Als u haar had gezien wanneer zij dat gezicht zette, dan zou u ook uit uw vel zijn gesprongen.'
'Waar placht zij te eten?'
'In principe buitenshuis. Ik duld niet dat ze op hun kamer koken, met het oog op brandgevaar. Wanneer ze hun spiritus-stelletje meebrengen, weetje nooit wat er kan gebeuren, daargelaten nog dat ik hier allemaal antieke meubels heb, meubels van waarde, die ik van mijn familie heb geerfd. En al heeft ze nog zo haar best gedaan, toch heb ik wel broodkruimels gevonden en het is ook wel voorgekomen dat ze vettige stukken papier heeft verbrand, waarin kennelijk vleeswaren hadden gezeten.'
'Bracht ze haar avonden alleen op haar kamer door?'
'Heel vaak. Ze ging slechts twee- of driemaal in de week uit.'
'Placht ze zich te verkleden voordat ze uitging?'
'Hoe had ze zich kunnen verkleden, terwijl ze al met al niet meer bezat dan een jurk en een mantel? Wat ik al had voorzien is de vorige maand dan ook gebeurd.'
'Wat had u voorzien?'
'Dat zij op een of andere dag haar huur niet zou kunnen betalen.'
'En heeft ze die niet betaald?'
'Ze heeft me een aanbetaling van honderd francs gedaan met de belofte dat de rest voor het einde van de week zou komen. Aan het eind van de week trachtte ze mij te ontwijken. Ik heb haar opgevangen. Toen zei ze tegen me dat ze binnen een of twee dagen geld zou krijgen. Nu moet u niet menen dat ik gierig ben, dat ik alleen maar aan geld denk. Natuurlijk heb ik dat nodig, net als iedereen. Maar wanneer zij zich alleen maar een beetje menselijker had gedragen, zou ik langer geduld hebben geoefend.'
'Hebt u haar de huur opgezegd?'
'Nu drie dagen geleden, de dag voor die waarop ze verdween. Ik heb haar eenvoudig meegedeeld dat ik een familielid van buiten verwachtte en dat ik de kamer nodig had.'
'Hoe was haar reactie?'
'Ze gaf mij ten antwoord: "Goed!"'
'Wilt u ons even de weg wijzen?' De oude dame stond, nog altijd even waardig, op. 'Deze kant uit. U zult zien dat ze nergens anders een dergelijke kamer zou hebben gevonden.'
Inderdaad was het een groot vertrek, helder verlicht door hoge ramen. Evenals de salon was ook deze kamer gemeubileerd naar de mode van de vorige eeuw. Het bed was van massief mahoniehout en tussen de ramen in stond een empire-bureau dat kennelijk het bureau van meneer Cremieux was geweest en waarvoor men elders geen plaats had gevonden. Zware fluwelen gordijnen omlijstten de ramen en aan de muren hingen oude familiefoto's in zwarte of vergulde lijsten. 'Er is maar een ding dat een beetje vervelend is, namelijk dat je de badkamer moet delen. Ik wachtte altijd om haar voor te laten gaan, en ik ging er nooit binnen zonder aan te kloppen.'
'Ik neem aan dat u sinds haar vertrek hier niets weg hebt gehaald?'
'Zeker niet.'
'Hebt u toen u haar niet terug zag komen haar persoonlijke eigendommen doorzocht?'
'Er is niet veel te doorzoeken. Ik ben alleen even gaan kijken of zij haar boeltje soms had meegenomen.'
'En dat heeft ze niet gedaan?'
'Nee. Dat kunt u zelf zien.'
Op de commode zag je een kam liggen, een haarborstel, een goedkope manicureset en een doos poeder van een gangbaar merk. Verder lag er nog een buisje aspirine en ook nog een buisje met slaaptabletten.
Maigret trok de laden open en trof daarin enkel wat ondergoed aan, benevens, opgerold in een kunstzijden chemise-enveloppe, een elektrisch strijkijzer. 'Wat heb ik u gezegd!' riep mevrouw Cremieux uit.
'Wat dan?'
'Ik had haar eveneens gewaarschuwd dat ze geen ondergoed mocht wassen en strijken. En dat deed ze dus toch, wanneer ze zich 's avonds een uur lang opsloot in de badkamer! Dat is ook de reden waarom ze haar deur op slot deed.' In een andere lade zat een doos van het gewone soort postpapier met twee, drie potloden en een balpen. In de kast hing een katoenen peignoir en in een hoek stond een blauw fiber valies. Dat valies zat op slot. Er was nergens een sleuteltje te vinden. Maigret liet het slot openspringen met de punt van zijn zakmes, terwijl de oude vrouw naderbijkwam. Het valies was leeg.
'Is er nooit iemand voor haar aan de deur geweest?'
'Niemand.'
'Hebt u ook nooit de indruk gehad dat er tijdens uw afwezigheid iemand in huis was geweest?'
'Dat zou ik zeker hebben gemerkt. Ik weet heel precies waar elk voorwerp staat.'
'Werd ze wel opgebeld?'
'Een enkele keer.'
'Wanneer was dat?'
'Ongeveer twee weken geleden. Nee. Nog langer geleden. Een maand wellicht. Op een avond, tegen achten, toen ze in haar kamer was, vroeg iemand haar aan de telefoon.'
'Een man?'
'Een vrouw.'
'Kunt u zich haar woorden nog precies herinneren?' Ze vroeg:
"Is juffrouw Laboine thuis?"
Ik gaf ten antwoord dat ik meende van wel. Toen ben ik bij haar op de deur gaan kloppen. "Telefoon, juffrouw Louise!" "Voor mij?" vroeg zij verbaasd.
"Ja, voor u." "Ik kom er aan."
Die keer kreeg ik de indruk dat zij had gehuild.'
'Voor of na dat telefoontje?'
'Daarvoor, toen zij haar kamer uitkwam.'
'Was ze helemaal aangekleed?'
'Nee, ze droeg 'n peignoir en liep op blote voeten.'
'Hebt u gehoord wat ze zei?'
'Ze heeft bijna geen woord gezegd, alleen maar: "Ja... ja... goed... Wie... Misschien..." En tenslotte liet ze er nog op volgen: "Tot zo meteen." '
'Is ze daarna de deur uitgegaan?'
'Tien minuten later.'
'Hoe laat is ze die avond thuisgekomen?'
'Ze is de hele nacht niet thuisgekomen. Pas om zes uur in de morgen heb ik haar zien thuiskomen. Ik wachtte haar op met de bedoeling haar de deur uit te zetten. Ze zei me toen dat ze de nacht had moeten doorbrengen bij een ziek familielid. Ze maakte niet de indruk van iemand die aan de zwier is geweest. Ze is toen naar bed gegaan en in geen twee dagen haar kamer meer afgekomen. In die tijd heb ik haar eten gebracht en aspirine voor haar gekocht. Ze klaagde dat ze griep had.' Had zij er een idee van dat elke zin beelden opriep voor het geestesoog van Maigret, die amper scheen te luisteren? Beetje bij beetje reconstrueerde hij het leven van de beide vrouwen in de sombere volgepropte woning. Wat de ene althans betrof, was dit heel eenvoudig: hij had haar voor zich. Moeilijker was het zich het doen en laten van het jonge meisje voor te stellen, haar stem, haar gebaren, en nog moeilijker om haar gedachten te raden.
Hij kende nu haar naam, wanneer dat althans haar echte naam was. Hij wist waar zij de twee laatste maanden had geslapen, waar zij een deel van haar avonden had doorgebracht.
Hij wist ook dat zij tot tweemaal toe naar de rue de Douai was gegaan om een avondjapon te huren ofte lenen. De eerste keer had zij betaald. De tweede maal had ze nog slechts twee- of driehonderd francs op zak, amper genoeg voor een taxi of voor een schamel maal.
Had haar eerste bezoek aan mademoiselle Irene soms plaatsgevonden na het telefoontje? Dat leek onwaarschijnlijk. Die eerste keer was het nog niet zo laat geweest toen zij bij de modiste was komen aanzetten.
Bovendien had zij bij haar thuiskomst in de rue de Clichy om zes uur 's morgens haar gewone jurk en mantel aan gehad. Het was voor haar niet mogelijk geweest de blauwsatijnen japon terug te brengen naar mademoiselle Irene, die laat opstond. Uit dit alles viel op te maken dat zij twee maanden geleden, tegen nieuwjaar, nog niet volkomen aan de grond had gezeten, aangezien zij een kamer was komen huren. Ze bezat weinig geld. Ze had onderhandeld om een lagere huurprijs te bedingen. Ze ging 's morgens vrij regelmatig op dezelfde tijden de deur uit, in het begin tegen half negen, later om ruim negen uur.
Wat deed zij overdag, en wat 's avonds, wanneer zij dan tenminste niet op haar kamer zat?
Ze las niet. Er bevond zich geen enkel boek in het vertrek, geen enkel tijdschrift. Wanneer zij al naaide, dan was dat alleen om haar bovenkleren of haar ondergoed te verstellen, want in een der laden lagen alleen maar drie klosjes garen, een vingerhoed, een schaar, beige zijde voor de kousen en een paar naalden in een pakje.
Volgens dokter Paul was ze ongeveer twintig jaar oud. 'Ik zweer u dat dit de laatste keer is geweest dat ik iemand op kamers neem.'
'Ze hield haar kamer zeker zelf schoon?'
'U ziet mij toch niet voor haar dienstbode aan? Een van die meisjes heeft het eens geprobeerd, en u mag me geloven dat dat niet lang heeft geduurd.'
'Hoe besteedde zij haar zondagen?'
'Dan sliep ze 's morgens lang uit. De eerste week al heb ik bemerkt dat ze niet naar de mis ging. Ik heb haar gevraagd of ze dan niet katholiek was. Daarop gaf ze mij ten antwoord van wel. Dat was alleen maar om toch iets te zeggen, begrijpt u wel? Soms was het al 's middags over enen voordat ze de deur uit ging. Ik vermoed dat ze dan naar de bioscoop ging. Ik herinner me nog dat ik in haar kamer eens een bioscoopkaartje op de grond heb gevonden.'
'Weet u niet meer van welke bioscoop dat was?'
'Daar heb ik niet op gelet. Het kaartje was roze van kleur.'
'Een enkel kaartje?'
Eensklaps staarde Maigret de oude vrouw aan met een dreigende blik, als wilde hij haar dwingen niet te liegen. 'Wat zat er in haar handtasje?'
'Hoe zou ik dat kunnen...'
'Geeft u antwoord. U hebt daar vast wel eens een blik in geworpen, wanneer zij het liet rondslingeren.'
'Ze liet het haast nooit rondslingeren.'
'Een keer is al genoeg. Hebt u haar identiteitsbewijs gezien?'
'Nee.'
'Had ze er dan geen?'
'Niet in haar tasje. In elk geval zat het er die keer niet in. Pas een week geleden heb ik de kans gekregen erin te kijken. Ik begon argwaan te koesteren.'
'Hoezo, argwaan?'
'Wanneer ze vast werk had gehad, zou ze haar huur hebben kunnen betalen. Dit was ook de eerste keer dat ik een meisje van haar leeftijd tegenkwam dat slechts een jurk bezat. En tenslotte was het onmogelijk iets uit haar te krijgen over zichzelf, over wat ze deed, waar ze vandaan kwam, waar haar familie woonde.'
'Wat dacht u eigenlijk van haar?'
'Dat ze wellicht bij haar ouders was weggelopen. Of dat...'
'Wat?'
'Ik weet het niet. Ik kon haar maar niet thuisbrengen, begrijpt u wel? Met sommige mensen weet je direct waar je aan toe bent. Met haar niet. Ze had geen accent. Ze scheen ook niet van het platteland te komen. Ik geloof dat ze goed onderlegd was. Behalve die onhebbelijkheid van haar om geen antwoord te geven op vragen en om mij te ontwijken, was ze vrij welopgevoed. Ja, ik geloof dat ze een goede opvoeding heeft genoten.'
'Wat zat er in het tasje?'
'Lippenstift, een poederdoos, een zakdoek, en sleutels.'
'Wat voor sleutels?'
'Die van de woning, die ik haar had gegeven, en die van haar valies. Verder was er nog een versleten portefeuilletje met geld en een foto.'
'Van een man? Van een vrouw?'
'Van een man. Maar niet wat u meent. Het is een foto van minstens vijftien jaar geleden, vergeeld, gebarsten, van een man van een jaar of veertig.'
'Kunt u een beschrijving van hem geven?'
'Een knappe, elegante man. Wat me vooral heeft gefrappeerd, is dat hij een heel licht pak aan had, vermoedelijk een linnen kostuum, zoals ik dat veel in Nice heb gezien. Dat ik aan Nice dacht, kwam doordat er op de achtergrond een palmboom op stond.'
'Is u helemaal geen gelijkenis opgevallen?'
'Met haar? Nee. Daar heb ik ook aan gedacht. Wanneer dat haar vader is, dan lijkt zij niet op hem.'
'Zou u hem herkennen als u hem tegenkwam?'
'Wanneer hij tenminste niet al te erg veranderd is.'
'Hebt u er niet over gesproken met uw huisgenote?'
'Hoe had ik haar kunnen verklaren dat ik die foto had gezien?
Door haar tasje open te maken? Ik heb het alleen tegen haar gehad over Nice, over het zuiden...'
'Wil je die hele boel meenemen, Janvier?'
Maigret duidde op de laden, de peignoir in de hangkast, het blauwe valies. Alles ging in het valies, en aangezien het slot kapot was, moesten ze de oude vrouw om een touw vragen om het daarmee dicht te binden.
'Denkt u dat ik hierdoor last zal krijgen?'
'Niet met ons.'
'Met de belastingmensen?'
Maigret haalde de schouders op en gromde:
'Dat zijn onze zaken niet.'
De oude vrouw had door de kier van haar deur, die ze zorgvuldig niet weer helemaal had dichtgedaan, gezien hoe zij niet naar de lift of naar de trap, maar naar de woning aan de overkant van het portaal gingen. Toen zij daar weer naar buiten kwamen keek Maigret naar de deur die bewoog, en terwijl ze naar beneden gingen, volstond hij met tegen Janvier te zeggen: 'Ze is jaloers.'
Eens had iemand, die naast hem zat te luisteren naar de verhoren tijdens het proces van een moordenaar, die hij voor het gerecht had gesleept, hem toegefluisterd: 'Ik vraag me af waaraan hij denkt.' En Maigret had zich laten ontvallen: 'Aan wat de kranten straks van hem zullen schrijven.' Hij beweerde dat moordenaars, althans voor hun veroordeling, minder met hun gedachten bij hun misdaad zijn, laat staan bij de herinnering aan hun slachtoffer, dan bij de indruk die zij zelf op het publiek maken. Van de ene dag op de andere zijn zij prominente figuren geworden. Ze worden belegerd door journalisten en fotografen. Soms staat het publiek urenlang in de rij voor een plaatsje om hen te kunnen zien. Ligt het dan niet voor de hand dat ze zich gaan voelen als komedianten?
De weduwe Cremieux was bepaald niet verrukt geweest toen zij de politie haar woning zag binnenstappen. Bovendien bezat Maigret een manier van vragen stellen, die het onmogelijk maakte antwoord te geven op de wijze waarop je dat het liefst had willen doen. Ze had bepaalde dingen moeten opbiechten die niet zo leuk waren.
Maar men had zich ook meer dan een uur met haar beziggehouden en zelfs de moeite genomen ieder woord van haar op te schrijven in een notitieboekje!
Meteen daarop echter had diezelfde commissaris aangebeld bij de overburen en een nog maar half ontbolsterd dienstmeisje dezelfde eer bewezen. 'Gaan we een borrel pakken?'
Het was al over elven. Ze stapten binnen in een cafeetje op de hoek van de straat en dronken hun aperitief zonder een woord te zeggen, omdat ze beiden nadachten over wat ze daarnet hadden vernomen.
Het ging met Louise Laboine net als met fotoplaten die in de ontwikkelaar worden gedompeld. Twee dagen geleden had ze voor hen nog niet bestaan. Daarop was zij een blauwe schim geworden, een profiel op het natte plaveisel van de place Vintimille, een blank lichaam op het marmer van de politiekliniek. Nu had zij een naam, en er begon zich een beeld af te tekenen dat nog schematisch was.
Ook de mevrouw van Rose had zich er even aan gestoten toen Maigret tegen haar had gezegd:
'U hebt er toch geen bezwaar tegen zo lang op de kinderen te passen, terwijl wij uw dienstmeisje een paar vragen stellen?'
Rose was nog geen zestien jaar en nog een kind.
'Dat telefoontje vanmorgen kwam van jou, is het niet?'
'Jawel meneer.'
'Sprak ze ook wel met je?'
'Ze heeft me nooit aangesproken, maar ze glimlachte elke keer tegen me. Ik vond haar altijd triest. Ze leek op een filmactrice.'
'Ben je haar nooit ergens anders tegengekomen dan op de trap?'
'Meer dan eens.'
'Waar?'
'Op de bank op het square de la Trinite, waar ik vrijwel elke middag met de kinderen naar toe ga.'
'Wat deed ze daar?'
'Niets.'
'Zat ze op iemand te wachten?'
'Ik heb haar nog nooit in gezelschap gezien.'
'Zat ze dan te lezen?'
'Nee. Een keer zat ze een boterham te eten. Denkt u dat ze wist dat ze zo gauw dood zou gaan?'
Dat was alles wat Rose hun had meegedeeld. Dit betekende dat het meisje, althans sedert enige tijd, geen vast werk had. Ze nam niet de moeite om ver van huis weg te gaan. Ze liep de rue de Clichy uit en zonder de buurt te verlaten ging ze zitten voor de Trinite-kerk.
Maigret was nog op het idee gekomen om te vragen: 'Heb je haar nooit de kerk binnen zien gaan?'
'Nee meneer.'
De commissaris betaalde, wiste zich de mond af en stapte, gevolgd door Janvier, weer in het autootje. Op de quai des Orfevres ontwaarde hij in de wachtkamer aanstonds een grauwe gedaante, waarin hij Lognon herkende, wiens neus roder zag dan ooit. 'Wacht u op mij, Lognon?'
'Sedert een uur.'
'Het lijkt wel alsof u niet hebt geslapen?'
'Dat doet er niet toe.'
De mensen die Lognon hadden zien wachten, zouden hem vast niet hebben aangezien voor een politie-inspecteur, maar voor iemand die een bekentenis kwam afleggen, want hij zag er somber en luguber uit. Ditmaal had hij echt een verkoudheid te pakken, zijn stem klonk schor, en om de haverklap moest hij zijn zakdoek te voorschijn halen. Hij wachtte zich er wel voor om daarover te klagen, maar zette een berustend gezicht, het gezicht van een schepsel dat zijn leven lang heeft geleden en dat zal lijden tot het einde van zijn dagen. Maigret nam plaats en stopte zijn pijp zonder dat de ander, die op het randje van een stoel zat, zich de vrijheid veroorloofde een woord te spreken. 'Mag ik aannemen dat u nieuws hebt?'
'Ik ben gekomen om u rapport uit te brengen.'
'Ik luister, ouwe kerel.'
Zijn hartelijkheid had geen vat op inspecteur Nurks, die daarin, de hemel mocht weten wat voor ironie scheen te zien. 'Ik ben gisteravond mijn ronde van de vorige nacht nog eens over gaan doen, ditmaal met groter nauwgezetheid. Tot een uur of drie in de morgen, om precies te zijn, tot vier minuten over drieen, heeft dat geen enkel resultaat opgeleverd.' Onder het spreken haalde hij een stukje papier uit zijn zak. 'Om vier minuten over drieen dus, heb ik voor een nachtgelegenheid, die Le Grelot heet, een taxichauffeur ondervraagd, Leon Zirkt genaamd, drieenvijftig jaar oud, en woonachtig in Levallois-Perret.'
Deze details waren waarschijnlijk overbodig. De inspecteur stelde er nu eenmaal prijs op om de puntjes op de i te zetten en er zodoende de nadruk op te leggen dat hij slechts een ondergeschikte was, die niet had te beoordelen wat al of niet belangrijk was.
Hij sprak met monotone stem, zonder de commissaris aan te kijken, die niet kon nalaten te glimlachen. 'Ik heb hem de foto laten zien, of liever de foto's, en die in avondjapon heeft hij herkend.'
Hij pauzeerde even, ook al als een toneelspeler. Hij wist nog niet dat Maigret de identiteit van de dode al had ontdekt, evenals haar laatste domicilie.
'In de nacht van maandag op dinsdag stond Leon Zirkt kort voor middernacht geparkeerd voor de Romeo, een nieuwe tent in de rue Coumartin.'
Hij had alles grondig voorbereid en haalde nu een ander stuk papier uit zijn zak, ditmaal een kranteknipsel.
'Die nacht was de Romeo bij wijze van uitzondering niet toegankelijk voor de gewone bezoekers, omdat de zaal was verhuurd voor een bruiloftsfeest.'
Op dezelfde manier waarop advocaten in de rechtszaal een document voor de president neerleggen, deponeerde hij het kranteknipsel voor Maigret en ging toen weer op zijn plaats zitten.
'Zoals u wel zult zien gaat het over het huwelijk van een zekere Marco Santoni, de vertegenwoordiger in Frankrijk van een heel bekend merk Italiaanse vermout, met een zekere juffrouw Jeanine Armenieu, zonder beroep, te Parijs. Het aantal genodigden was groot, want die Marco Santoni is, naar het schijnt, een zeer bekende figuur in de kringen van de uitgaande wereld.'
'Hebt u die bijzonderheden van Zirkt gekregen?'
'Nee. Ik ben naar de Romeo toegegaan. De chauffeur stond daar te wachten, samen met een aantal collega's. Het motregende. Ongeveer om kwart over twaalven kwam een meisje in een blauwe avondjapon en een donkere fluwelen cape de zaak uit en verwijderde zich lopend over het trottoir. Zirkt riep haar, zoals gebruikelijk, vragend toe: "Taxi?"
Maar zij schudde het hoofd en vervolgde haar weg.'
'Is hij er zeker van dat zij dat was?'
'Ja. De ingang van de Romeo wordt verlicht door een neonreclame. Het is Zirkt, die 's nachts geregeld langs de weg is, opgevallen dat de japon er maar pover uitzag. Trouwens, een zekere Gaston Rouget, runner voor de Romeo, heeft de foto ook herkend.'
'De chauffeur weet zeker niet, waar ze naar toe is gegaan?' Lognon moest zijn neus snuiten. Hij deed helemaal niet triomfantelijk, maar legde daarentegen een overdreven bescheidenheid aan de dag, als om zich ervoor te verontschuldigen dat zijn oogst zo magertjes was.
'Op dat ogenblik, ik bedoel een paar minuten later, kwam er een paartje naar buiten, dat zich naar de Etoile heeft laten rijden. Toen Zirkt de place Saint-Augustin overstak, heeft hij het meisje opnieuw gezien, dat het plein eveneens overstak, te voet. Ze liep snel in de richting van de boulevard Haussmann, alsof ze op weg was naar de Champs-Elysees.'
'Is dat alles?'
'Hij heeft zijn vrachtje afgeleverd en zag haar tot zijn verrassing nogmaals op de hoek van de boulevard Haussmann en de Faubourg Saint-Honore. Ze liep nog steeds door. Hij keek hoe laat het was, uit nieuwsgierigheid om te weten hoe lang zij over die hele afstand had gedaan. Het was toen niet ver meer voor enen.'
Tegen tweeen evenwel was Louise Laboine vermoord, en om drie uur was haar lijk ontdekt op de place Vintimille. Lognon had goed werk gedaan. En hij had nog niet eens alles verteld. Maigret begreep dit, nu hij zag dat de inspecteur op zijn plaats bleef zitten en nog een derde stukje papier uit zijn zak haalde.
'Marco Santoni heeft een appartement in de rue de Berri.'
'Heb je hem al gesproken?'
'Nee. Na afloop van het souper in de Romeo is het bruidspaar per vliegtuig naar Florence vertrokken, waar ze een paar dagen zullen blijven. Ik heb zijn huisknecht gesproken, Joseph Ruchon.'
Lognon had geen wagen tot zijn beschikking. Hij had vast en zeker geen taxi genomen, wel wetend dat zijn onkostennota zou worden nageplozen. Zolang het nacht was, had hij al die tochten te voet moeten afleggen, en in de loop van de morgen ongetwijfeld met de metro of per autobus. 'Ik heb ook nog de barman van Le Fouquet aan de Champs-Elysees ondervraagd, en die van twee andere gelegenheden.
De barman van Maxim, die in een voorstad woont en die nog niet op zijn werk was, heb ik niet te pakken kunnen krijgen.' Zijn zak leek wel onuitputtelijk. Telkens viste hij er weer een ander stukje papier uit op, dat betrekking had op een verdere fase van zijn onderzoek.
'Santoni is vijfenveertig jaar. Het is een knappe vent, een tikje gezet, keurig verzorgd, en een vaste bezoeker van de cabarets, de bars en de beste restaurants. Hij heeft tal van vriendinnetjes, vooral onder de mannequins en de danseressen. Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft hij vier of vijf maanden geleden kennis gemaakt met Jeanine Armenieu.'
'Was zij mannequin?'
'Nee. Zij verkeerde niet in diezelfde kringen. Hij heeft nooit verteld waar hij haar heeft ontdekt.'
'Hoe oud?'
'Tweeentwintig jaar. Kort na haar kennismaking met Santoni heeft ze haar intrek genomen in Hotel Washington. Santoni kwam vaak bij haar op bezoek en Jeanine bleef ook wel eens 's nachts bij hem.'
'Is dit zijn eerste huwelijk?'
'Ja.'
'Heeft die huisknecht de foto van de dode gezien?'
'Ik heb hem die getoond. Hij beweert haar niet te kennen. Ik heb haar ook getoond aan de drie barkeepers, die me hetzelfde antwoord hebben gegeven.'
'Bevond de huisknecht zich in de nacht van maandag op dinsdag in de woning?'
'Hij legde toen de laatste hand aan de bagage met het oog op de afreis van het bruidspaar. Er heeft geen mens aangebeld. Santoni en zijn jonge vrouw zijn om vijf uur in de morgen heel vrolijk thuisgekomen, hebben zich verkleed en zijn daarop ijlings naar het vliegveld van Orly vertrokken.' Opnieuw viel er een stilte. Telkens weer wekte Lognon zodoende de indruk dat hij niets meer te vertellen had, maar uit de manier waarop hij zweeg, uit de nederigheid van zijn houding, maakte Maigret op dat dat geenszins het geval was. 'U weet niet of het meisje lang in de Romeo is gebleven?'
'Ik heb u toch gezegd dat ik de runner heb ondervraagd.'
'Werd er bij de ingang naar uitnodigingskaarten gevraagd?'
'Nee. Sommige mensen lieten hun invitatie zien, andere niet. De runner herinnert zich het meisje kort voor middernacht te hebben zien binnenkomen, toen het dansen net was begonnen. Juist omdat zij er niet uitzag als een van de vaste klanten, heeft hij haar binnen gelaten, daar hij haar hield voor een vriendin van de bruid.'
'Ze is dus ongeveer een kwartier gebleven.'
'Ja. Ik heb de barman ondervraagd.'
'Was die vanmorgen dan in de Romeo?' Waarop Lognon onverstoorbaar ten antwoord gaf: 'Nee. Ik ben naar zijn huis gegaan, bij de porte des Ternes. Hij sliep nog.'
Wanneer je al die tochten samenvoegde, betekende dat een indrukwekkend aantal kilometers. Ondanks zichzelf zag Maigret Lognon voor zich, terwijl hij die afstand te voet aflegde bij nacht, en later in de ochtendschemering, als een mier die een te zware last torst, maar die zich desondanks door niets van zijn weg laat afbrengen.
Ongetwijfeld was geen inspecteur geschikter om een dergelijk karweitje op te knappen, zonder een detail te vergeten, zonder iets over te laten aan het toeval, en toch zou die arme Lognon, die nu al twintig jaren lang geen andere ambitie koesterde dan eens zijn entree op de quai des Orfevres te maken, dat nooit bereiken.
Dat lag ten dele aan zijn humeur. Maar het lag ook aan het feit dat hij de onmisbare vooropleiding niet bezat en dat hij voor alle examens zakte.
'Wat zei de barman?'
Weer een nieuw stukje papier, met naam, adres en enkele aantekeningen. Lognon hoefde die niet te raadplegen, hij wist het allemaal uit zijn hoofd.
'Hij heeft haar eerst bij de deur zien staan. De maitre d'hotel kwam toen naar haar toe en richtte een paar woorden tot haar op gedempte toon. Ze schudde ontkennend het hoofd. Kennelijk vroeg hij haar aan welk tafeltje haar plaats was gereserveerd. Daarna heeft ze zich een weg gebaand door de drukte. Tal van mensen stonden. Er werd niet alleen gedanst op de dansvloer, maar men maakte ook gebruik van de ruimte tussen de tafeltjes.'
'Heeft ze met de bruid gesproken?'
'Dat is haar pas na enige tijd gelukt, want ook die was aan het dansen. Eindelijk is het meisje erin geslaagd haar te benaderen en ze hebben samen vrij langdurig gesproken. Tweemaal heeft Santoni hun gesprek ongeduldig onderbroken.'
'Heeft de bruid haar iets overhandigd?'
'Die vraag heb ik gesteld. De barman kon me daarop geen antwoord geven.'
'Maakte het de indruk alsof ze onenigheid met elkaar hadden?'
'Mevrouw Santoni deed, naar het schijnt, gereserveerd, zoal niet koel, en ze heeft enige keren haar hoofd geschud. Daarna heeft de barman het meisje in het blauw uit het oog verloren.'
'De maitre d'hotel hebt u zeker niet ondervraagd?' Het werd een spelletje.
'Hij woont in de rue Caulaincourt, helemaal boven. Ook hij sliep nog.'
Want ook daar was Lognon naar toegegaan! 'Hij heeft de verklaringen van de barman bevestigd. Hij is naar het meisje toegegaan om haar te vragen wie zij zocht, en zij gaf hem ten antwoord dat zij een vriendin van de bruid was en dat ze haar slechts enkele woorden te zeggen had.' Ditmaal stond Lognon op, een bewijs dat hij niets meer te vertellen had.
'U hebt buitengewoon goed werk geleverd, mijn waarde.'
'Ik heb mijn plicht gedaan.'
'En gaat u nu naar bed toe. U zou beter doen uw gezondheid wat te ontzien.'
'Het is maar een verkoudheid.'
'Die, als u daar niet voor oppast, nog een bronchitis wordt.'
'Ik heb elke winter een bronchitis en ben daarvoor nooit in bed gaan liggen.'
Dat was het vervelende met Lognon. Hij had nu in het zweet zijns aanschijns, en die uitdrukking was hier op haar plaats, een zeker aantal gegevens verzameld, die waarschijnlijk waardevol waren. Wanneer die inlichtingen afkomstig waren geweest van een van zijn eigen inspecteurs, zou Maigret er onmiddellijk een stel anderen achteraan hebben gestuurd om er het maximum uit te halen. Geen mens kan alles alleen doen. Wanneer de commissaris dat nu deed, zou inspecteur Nurks er vast van overtuigd zijn dat hem het brood uit de mond werd gestoten.
Hij was doodop van vermoeidheid, hees, gesloopt door zijn verkoudheid. Hij had in drie nachten niet meer dan zes of zeven uren geslapen. Desondanks moest men hem zijn gang wel laten gaan. En desondanks beschouwde hij zichzelf als een slachtoffer, als een arme stakker, aan wie men de meest ondankbare karweitjes overlaat en aan wie men op het laatste ogenblik de eer van het succes ontrooft. 'Wat bent u van plan?'
'Tenzij u iemand anders mocht willen aanwijzen...'
'Welnee! Wat ik daarnet zei, was om uw eigen bestwil, dat u wat zou uitrusten.'
'Ik zal nog alle tijd hebben om uit te rusten wanneer ik met pensioen word gestuurd. Ik heb nog niet kunnen aangaan bij het raadhuis van het achtste arrondissement waar het huwelijk is voltrokken, noch in Hotel Washington waar mevrouw Santoni voor haar huwelijk heeft gewoond. Ik verwacht daar te kunnen ontdekken waar ze vroeger heeft gewoond, en via haar kan ik wellicht het adres van het dode meisje te weten komen.'
'Ze heeft de twee laatste maanden in de rue de Clichy gewoond, bij een zekere mevrouw Cremieux, een weduwe die haar een kamer van haar appartement had verhuurd.' Lognon beet op zijn lippen.
'We weten niet wat ze daarvoor deed. Bij de weduwe Cremieux heeft zij de naam van Louise Laboine opgegeven. Haar hospita heeft haar identiteitsbewijs niet gezien.'
'Kan ik mijn onderzoek voortzetten?' Wat voor zin had het daartegen bezwaar te maken? 'Welzeker, mijn waarde, als u dat wilt. Maar overwerk u vooral niet.'
'Ik dank u wel.'
Maigret bleef op zijn eentje geruime tijd zitten staren, zonder (Ie stoel te zien waarop even tevoren inspecteur Nurks had gezeten.
Nog steeds traden, net als op een fotoplaat, nieuwe trekken van Louise Laboine naar voren, maar het geheel bleef wazig. Was ze, toen ze in de laatste twee maanden geen vast werk had gehad, soms op zoek geweest naar Jeanine Armenieu? Het was bijvoorbeeld mogelijk dat ze eensklaps in de krant had gelezen dat die ging trouwen met Marco Santoni en dat er bij die gelegenheid een grote receptie zou worden gehouden in de Romeo.
In dat geval had ze de krant pas laat in de middag gelezen, omdat het al over negenen was toen zij zich naar mademoiselle Irene had gerept om een avondjapon te bemachtigen.
Ze had tegen tienen de winkel in de rue de Douai verlaten.
Wat had ze buiten op straat uitgevoerd tussen tien uur en middernacht? Het is van de rue de Douai naar de rue Caumartin niet meer dan twintig minuten lopen.
Moest je aannemen dat zij die hele tijd weifelend op straat had rondgelopen?
Het rapport van dokter Paul lag nog op zijn bureau. Maigret liep het vluchtig door. Daar stond heel precies dat de maag van het dode meisje een zekere hoeveelheid alcohol bevatte. Wanneer je evenwel de maitre d'hotel mocht geloven, dan had het meisje geen gelegenheid gehad iets te drinken in de betrekkelijk korte tijd die zij in de Romeo had doorgebracht. Dan had ze of van tevoren zich moed ingedronken, of ze had daarna gedronken, tussen het ogenblik waarop ze de bruiloft had verlaten en dat waarop ze dood was aangetroffen op de place Vintimille.
Hij deed de deur naar de inspecteurskamer open en riep Janvier.
'Ik heb een karweitje voor je. Je gaat naar de rue de Douai. Die loopje te voet af tot aan de rue Caumartin, waarbij je onderweg binnenstapt in alle kroegjes en alle cafes om daar de foto te laten zien.'
'Die in avondjapon?'
'Ja. Probeer aan de weet te komen of ze het meisje maandagavond tussen tien uur en middernacht hebben gezien.' Maigret riep hem terug op het moment dat Janvier de deur weer achter zich dicht wilde doen.
'Als je Lognon tegenkomt, vertel je hem niet watje uitvoert.'
'Begrepen, chef!'
Het blauwe valies stond in een hoek van het vertrek, en het leek wel alsof dat hun niets meer te leren had. Het was een goedkoop valies, zoals die in alle warenhuizen en in de omgeving van de stations worden verkocht. Het was versleten.
Maigret verliet zijn bureau en liep de gang af naar dat van zijn collega Priollet van de zedenpolitie. Priollet was bezig zijn post te tekenen en Maigret keek, rustig zijn pijp rokend, daarbij toe. 'Heb je me nodig?'
'Alleen maar voor een inlichting. Ken je een zekere Santoni?'
'Marco?'
'Ja.'
'Die is pas getrouwd.'
'Wat weet je van hem af?'
'Hij verdient veel geld en geeft dat even vlot uit als hij het verdient. Een knappe vent, een liefhebber van vrouwen, goed eten en luxe auto's.'
'Niets op hem aan te merken?'
'Niets. Hij stamt van een goede Milanese familie. Zijn vader is een groot man in de vermout en Marco heeft de alleenvertegenwoordiging van dat merk voor heel Frankrijk. Hij komt veel in de bars aan de Champs-Elysees en in de grote restaurants, altijd in gezelschap van mooie vrouwen. Een paar maanden geleden heeft hij zich aan de haak laten slaan.'
'Door Jeanine Armenieu.'
'Ik wist niet hoe ze heette. We hebben geen enkele reden om ons te bemoeien met hem of met zijn liefdesperikelen. Ik heb alleen van zijn bruiloft gehoord, doordat hij een knalfuif heeft gegeven in een nachttent die hij voor die gelegenheid had afgehuurd.'
'Ik wou graag datje inlichtingen inwon over zijn vrouw. Ze heeft de laatste maanden gewoond in Hotel Washington. Ik heb informaties nodig over haar herkomst, wat ze deed voordat ze hem kende, haar vriendinnen en haar vrienden. Vooral haar vriendinnen.'
Priollet schreef met potlood een paar woorden op een notitieblok.
'Is dat alles? Staat het soms in verband met het lijk op de place Vintimille?'
Maigret knikte bevestigend.,
'Je hebt in je dossiers waarschijnlijk niets over een zekere Louise Laboine?'
Priollet wendde zich om naar een openstaande deur: 'Dauphin! Heb je de naam verstaan?'
'Jawel chef.'
'Wil je het even nakijken?'
Enkele minuten later klonk de stem van inspecteur Dauphin uit de aangrenzende kamer: 'Er is niets over haar.'
'Het spijt me, ouwe kerel. Ik zal me bezighouden met mevrouw Santoni. A propos, het zal moeilijk zijn om haar op korte termijn te ondervragen, want het jonge paar is volgens de kranen in Italie.'
'Ik verlang niet dat ze nu wordt ondervraagd.' De klok op de schoorsteen, dezelfde zwarte klok als in de kamer van Maigret, en in die van alle commissarissen, stond op even voor twaalven. 'Ga je mee een glaasje drinken?'
'Nu niet,' antwoordde Priollet. 'Ik verwacht bezoek.' Het leek wel alsof Maigret niet wist wat hij met zijn logge lichaam moest beginnen. Men zag hem langzaam de gang doorlopen en met een humeurig gezicht naar binnen kijken in de wachtkamer, waar twee, drie bezoekers zaten te kniezen. Enkele minuten later beklom hij de treden van een smalle trap en duwde onder de hanebalken van het paleis van justitie de deur van het laboratorium open. Moers zat over een microscoop heen gebogen.
Hier was de atmosfeer nooit gespannen, mannen in grijze jassen wijdden zich aan precisiewerkjes, hanteerden gecompliceerde apparaten in een vredige rust, en Moers was het beeld zelf van gemoedsrust.
'De zwarte japon,' zei hij, 'is nooit naar een stomerij geweest, maar de vlekken zijn vaak gereinigd met benzine, en ze werd geregeld afgeborsteld. Toch zijn er wel stofjes in het weefsel blijven zitten. Ik heb die geanalyseerd. Ik heb ook een aantal vlekken onderzocht, die er met benzine niet uit gingen. Daarbij ben ik groene verf tegengekomen.'
'Is dat alles?'
'Vrijwel. Verder nog een paar zandkorreltjes.'
'Rivierzand?'
'Zeezand, het soort zand dat je aan de kust van Normandie vindt.'
'Is dat niet hetzelfde zand als dat van de Middellandse Zee?'
'Nee. En ook niet als dat van de Grote Oceaan.' Maigret bleef nog wat hangen in het laboratorium en klopte zijn pijp leeg tegen zijn hak. Toen hij weer naar beneden ging, was het over twaalven en gingen de inspecteurs lunchen. 'Lucas zoekt naar u,' zei een hunner tegen hem, Jussieu, die aan zijn afdeling verbonden was. Hij trof Lucas aan met de hoed op zijn hoofd. 'Ik sta op het punt weg te gaan. Ik heb een notitie achtergelaten op uw bureau. Feret vraagt of u hem zo spoedig mogelijk wilt opbellen. Het schijnt in verband te staan met het dode meisje.'
Maigret ging terug naar zijn kamer en nam de telefoon van de haak.
'Wilt u me verbinden met de Vliegende Brigade van Nice?' Nog nooit waren er na publikatie van een foto in de kranten zo weinig telefoontjes binnengekomen. Tot dusver was het er slechts een geweest, dat van Rose, het dienstmeisje uit de rue de Clichy.
Toch hadden dozijnen, honderden mensen het meisje moeten opmerken, dat op zijn minst enige maanden lang in Parijs had rondgelopen. 
'Hallo! Feret?'
'Bent u daar, chef?'
Inspecteur Feret had onder Maigret gewerkt, voordat hij zijn aanstelling kreeg in Nice, waarheen hij overplaatsing had aangevraagd wegens de gezondheidstoestand van zijn vrouw. 'Ik heb, vanmorgen vroeg al, een telefoontje gekregen in verband met het meisje, waarnaar u een onderzoek instelt. O ja, weet u haar naam al?'
'Ze schijnt Louise Laboine te heten.'
'Dat klopt. Wil ik u nadere details geven? U moet wel weten dat het niet veel bijzonders is.' Ik heb uw instructies afgewacht alvorens een diepgaander onderzoek in te stellen. Vanmorgen dan ben ik tegen half negen opgebeld door een visvrouw, een zekere Alice Feynerou... Hallo!...'
'Ik luister.'
Maigret noteerde voor alle zekerheid de naam op een der papiertjes van Lognon.
'Zij beweert dat zij de foto heeft herkend die staat afgedrukt in de laatste Eclaireur. Maar wel van geruime tijd geleden. Van vier of vijf jaren geleden, naar het schijnt. Het meisje, dat toentertijd nog een kind was, woonde met haar moeder in het huis naast dat van de visvrouw.'
'Heeft die nog andere gegevens kunnen verschaffen?'
'De moeder was, naar het schijnt, een slechte betaalster, dat herinnert ze zich nog het beste:
"Mensen aan wie je nooit op de pof zou moeten leveren...," zei ze tegen mij.'
'Wat vertelde ze nog meer?'
'Moeder en dochter bewoonden een alleszins comfortabel appartement, niet ver van de avenue Clemenceau. De moeder moet vroeger een knappe vrouw zijn geweest. Ze is ouder dan gewoonlijk het geval is bij de moeder van een meisje van vijftien a zestien jaar. In die tijd was ze al ver over de vijftig. 'Waarvan leefde het tweetal?'
'Dat is een raadsel. De moeder besteedde veel zorg aan haar uiterlijk, ging gewoonlijk na de middag de deur uit en kwam pas laat in de nacht thuis.'
'Is dat alles? Komt er geen man voor in haar verhaal?'
'Geen man. Als er iets aan de hand was geweest, zou de visvrouw me dat maar al te graag hebben overgebriefd.'
'Zijn ze samen uit de buurt vertrokken?'
'Dat schijnt zo. Op een goeie dag zijn ze verdwenen en, naar het heet, hebben ze wat schulden achtergelaten.'
'Heb je gecontroleerd of de naam Laboine niet in je dossiers voorkomt?'
'Dat is mijn eerste zorg geweest. Er is niets te vinden. Ik heb nagevraagd bij mijn collega's. De naam komt een van de oudjes niet vreemd voor, maar hij kan het zich niet precies herinneren.'
'Wil jij je ermee belasten?'
'Ik zal mijn best doen. Wat wenst u speciaal te weten?'
'Alles. Wanneer het meisje uit Nice is weggegaan, wat er van de moeder is geworden. Hun bronnen van inkomsten. De mensen met wie ze omgingen. A propos, als het meisje toentertijd vijftien a zestien jaar was, ging ze waarschijnlijk nog naar school. Wil je dat eens bij de scholen ter plaatse nagaan?'
'Gesnopen. Ik zal u opbellen zodra ik nieuws heb.'
'Ga ook naar het casino, in verband met de moeder.'
'Daar dacht ik ook net aan.'
Nog een paar trekjes. Nu was het het beeld van een kind dat door dit telefoontje werd opgeroepen, een kind dat vis ging kopen bij een visvrouw, aan wie haar moeder nog geld schuldig was en die haar onheus ontving. Maigret trok zijn overjas aan, zette zijn hoed op en ging de trap af, waarop hij een man tussen twee agenten in tegenkwam, zonder hem aan te kijken. Alvorens de binnenplaats over te steken, liep hij binnen bij de afdeling logementen. Hij had de naam van Louise op een stukje papier geschreven, evenals die van Jeanine Armenieu.
'Wil je jullie mensen vragen deze beide namen op te zoeken in het kaartsysteem? Liever van het vorige jaar dan van dit jaar.' Het was maar beter dat die arme Lognon niet wist dat men een deel van zijn werk deed.
Na een gietbui was het sinds enkele minuten droog, de zon was doorgebroken en je zag de straatstenen al weer droog worden. Maigret stond op het punt een voorbijrijdende taxi aan te houden, maar veranderde van plan en begaf zich langzaam naar de Brasserie Dauphine, waar hij aan de toonbank bleef staan. Hij wist niet precies wat hij zou drinken. Twee inspecteurs, die niet aan zijn afdeling verbonden waren, hadden het over de pensioengerechtigde leeftijd. 'Wat zal het zijn, meneer Maigret?'
Je had kunnen menen dat hij in een slecht humeur was, maar degenen die hem kenden, wisten dat dat niet het geval was. Hij was alleen maar overal tegelijk, in de woning van de weduwe aan de rue de Clichy, bij de modiste in de rue de Douai, op de bank van de place de la Trinite, en nu in Nice, waar hij zich een schoolmeisje in een viswinkel voor ogen riep. Al die beelden vermengden zich, waren nog vaag, en uiteindelijk zou er wel iets uit voortkomen. Er was met name een beeld, wat hij maar niet van zich af kon zetten, namelijk dat van een naakt lichaam onder een felle elektrische schijnwerper, met daarnaast de gedaante van dokter Paul, in witte jas, die zijn rubberhandschoenen aantrok. 'Een pernod!' zei hij werktuiglijk.
Had Paul hem niet gezegd dat het meisje, voordat de klappen op haar hoofd waren neergekomen, op haar knieen was gevallen?
Ze was kort daarvoor enige tijd in de Romeo geweest, in de rue Caumartin, waar een taxichauffeur haar armzalige avondjapon had opgemerkt, waar de barman haar tussen de dansende paren door had zien schuiven, waar ze had gesproken met de maitre d'hotel, en daarna met de bruid. Vervolgens had ze door de regen gelopen... Ze was gesignaleerd terwijl ze de place Saint-Honore overstak, en daarna gezien op de hoek van de boulevard Haussmann en de Faubourg Saint-Honore.
Wat waren ondertussen haar gedachten? Waar ging zij heen? Waarop hoopte zij?
Ze had, zo te zeggen, geen geld meer, nog amper genoeg voor "een maaltijd. De oude mevrouw Cremieux had haar de deur uitgezet.
Ze had niet ver kunnen gaan, en ergens had ze oorvijgen gekregen, of vuiststompen, was ze op haar knieen gevallen, en had iemand haar op de hersenpan getimmerd met een hard en zwaar voorwerp.
Dat was, afgaande op de lijkschouwing, gebeurd tegen tweeen. Wat had zij gedaan van middernacht tot twee uur? Daarna was zij niet meer degene die iets had gedaan, maar de moordenaar, die zijn lijk midden op de place Vintimille had gedeponeerd.
'Een wonderlijk meisje!' bromde hij. 'Wat zegt u?' vroeg de kelner. 'Niets. Hoe laat is het?' Hij ging thuis lunchen.
'Wat die vraag aangaat, die je mij gisteren hebt gesteld...,' zei mevrouw Maigret, terwijl ze met hun beiden zaten te eten, 'ik heb daar de hele morgen over nagedacht. Er is nog een reden voor een meisje om een avondjapon te dragen.' Hij behandelde haar minder als kraakporselein dan Lognon, mompelde verstrooid, zonder haar ook maar een kans te geven:
'Ik weet het: voor een bruiloft.' Mevrouw Maigret zei niets meer.
Twee-, misschien ook driemaal hief Maigret die middag het hoofd op van zijn paperassen, keek naar de lucht en, aangezien die stralend blauw was met goudgerande wolkjes boven zonovergoten daken, onderbrak hij zijn werk met een zucht en stond op om het raam te openen.
Even zo vaak had hij amper gelegenheid gehad naar zijn plaats terug te keren en te genieten van een lentewindje, dat zijn pijp extra lekker deed smaken, of de papieren begonnen te trillen en op te waaien om uiteindelijk door het vertrek heen te dwarrelen.
Daarboven waren de wolken reeds niet weer wit en goudgerand, maar van een blauwachtig grijs en de regen viel schuin omlaag, kletterde buiten op de vensterbank, terwijl de mensen op de pont Saint-Michel opeens sneller begonnen te lopen, net als in de vroegere stomme films, en de vrouwen hun rokken in bedwang hielden.
De tweede keer was het geen regen die viel, maar hagel. De korrels kaatsten als pingpongballetjes, en toen hij het venster weer dichtdeed, trof hij ze tot midden in de kamer aan. Liep Lognon nu nog steeds buiten rond, met doffe blik en hangende oren, als een jachthond, om de hemel mocht weten wat voor spoor temidden van de menigte te volgen? Dat was heel wel mogelijk. Het was waarschijnlijk. Hij had niet opgebeld. Hij nam nooit een paraplu mee. Hij was er ook niet de man naar om samen met anderen te schuilen onder een koetspoort totdat de bui over zou zijn, maar zou er daarentegen een bitter genoegen in scheppen zich kletsnat te laten worden, door op zijn eentje midden in de bui over straat te lopen, het slachtoffer van onrechtvaardigheid en van zijn eigen plichtsbetrachting.
Janvier was tegen drieen teruggekeerd, lichtelijk tipsy. Het kwam zelden voor dat je hem zo zag, met feller schitterende ogen en een hesere stem dan normaal. 'Dat is gepiept, chef!'
'Wat is gepiept?'
Afgaande op de toon van zijn stem had je kunnen denken dat hij het meisje levend had weergevonden. 'U had gelijk.'
'Verklaar je nader.'
'Ik ben alle kroegjes en alle cafes afgeweest.'
'Dat zie ik.'
'Pas op de hoek van de rue Caumartin en de rue Saint-Lazare is ze ergens gaan zitten. De kelner die haar heeft bediend, heet Eugene. Hij is kaal, woont in Becon-les-Bruyeres en heeft een dochter van ongeveer dezelfde leeftijd als het vermoorde meisje.'
Janvier drukte zijn sigaret uit in de asbak en stak een nieuwe op.
'Ze kwam daar binnen tegen half elf en ging dichtbij de kassa in een hoekje zitten. Ze scheen het koud te hebben en bestelde een grog. Toen Eugene haar die bracht, vroeg ze om een muntje voor de telefoon. Ze ging de cel binnen, en vrijwel meteen kwam ze er ook alweer uit. Zij scheen geen verbinding te kunnen krijgen. Van dat ogenblik af tot middernacht heeft ze minstens tienmaal geprobeerd iemand op te bellen.'
'Hoeveel grogs heeft ze gedronken?'
'Drie. Om de paar minuten ging ze weer de cel binnen en draaide een nummer.'
'Heeft ze uiteindelijk succes gehad?'
'Dat weet Eugene niet. Elke keer weer verwachtte Eugene dat ze in tranen zou uitbarsten. Maar dat heeft ze niet gedaan. Op een gegeven ogenblik heeft hij geprobeerd een praatje met haar te beginnen, en toen keek ze hem aan zonder te antwoorden. U ziet dat het klopt. Even over tienen is ze weggegaan uit de winkel in de rue de Douai. Dan heeft ze net de tijd gehad om te voet de rue Caumartin te bereiken. Ze is daar in het cafe
gebleven om te proberen iemand aan de telefoon te krijgen tot het moment waarop ze zich naar de Romeo heeft begeven.
Drie grogs, dat is voor een jong meisje geen kleinigheid. Ze moet hem om hebben gehad.'
'En geen geld meer op zak,' merkte Maigret op.
'Daar had ik niet aan gedacht. Het is waar. Wat doe ik nu verder?'
'Heb je niets om handen?'
'Alleen routine karweitjes.'
Nu zat ook hij over zijn bureau heen gebogen en ongetwijfeld betreurde hij het dat zijn rondgang niet nog langer had geduurd.
Maigret bladerde dossiers door, maakte aantekeningen en belde af en toe een andere afdeling op. Het was bijna vijf uur toen hij Priollet zijn kamer zag binnenkomen, die hem, alvorens te gaan zitten, vroeg: 'Stoor ik je niet?'
'Helemaal niet. Ik ben bezig oude zaakjes af te handelen.'
'Ken je Lucien, een van mijn inspecteurs, die bij jou in de buurt woont?'
Maigret herinnerde zich hem vaag. Het was een kleine dikkerd met pikzwart haar, wiens vrouw een drogisterij dreef in de rue du Chemin-Vert. Hij zag hem 's zomers nogal eens zitten in de deuropening van de winkel, wanneer Maigret met zijn vrouw ging dineren bij dokter Pardon. 'Een kwartiertje geleden heb ik je vraag op goed geluk voorgelegd aan Lucien, zoals ik die aan al mijn mannen heb overgebracht.'
'Over Jeanine Armenieu?'
'Ja. Hij keek me aan en fronste zijn wenkbrauwen. "Dat is eigenaardig," zei hij tegen me. "Mijn vrouw heeft het net onder de lunch nog tegen mij gehad over haar. Wacht u eens even. Ik probeer me haar woorden te herinneren. O ja:
'Herinner jij je nog dat knappe roodharige kind met haar mooie buste die in het huis hiernaast heeft gewoond? Die heeft nu een rijk huwelijk gesloten. Voor de bruiloft hebben ze een hele nachtgelegenheid afgehuurd.' Mijn vrouw heeft haar naam ook genoemd. Dat is inderdaad Armenieu. Ze liet erop volgen: 'Die zal nu wel geen gummiwaren meer bij me komen kopen.' " '
Maigret had haar dus bij zich in de buurt kunnen tegenkomen, mevrouw Maigret had haar boodschappen wellicht gedaan in dezelfde winkels als zij, want zij kocht vrijwel alle levensmiddelen in de rue du Chemin-Vert. 'Lucien heeft mij gevraagd of hij er werk van moest maken. Ik heb hem geantwoord dat jij de zaak ongetwijfeld liever zeifin handen wilde houden.'
'Niets over Santoni?'
'Niets van belang, behalve dan dat zijn vrienden verbaasd waren dat hij ging trouwen. Tot dusver hebben zijn liefdes nooit lang geduurd.'
Het was tussen twee buien in. De zon straalde, de straten droogden op. Maigret verlangde er naar buiten te zijn, en stond op het punt zijn jas en zijn hoed te pakken toen de telefoon ging.'
'Hallo! U spreekt met commissaris Maigret.'
Nice was aan de telefoon. Daarginds had Feret blijkbaar nieuws, want zijn stem klonk al even opgewonden als die van Janvier daarnet.
'Ik heb de moeder gevonden, chef! Om haar te pakken te krijgen moest ik naar Monte Carlo gaan.'
Zo gaat het bijna altijd. Uren, dagen lang schiet je niets op, soms zelfs in weken niet, en dan komen opeens alle gegevens tegelijk binnen.
'Zat ze in het casino?'
'Daar zit ze nog. Ze heeft me uitgelegd dat ze niet bij de roulette weg kan, voordat ze haar inzetten terug heeft en haar daggeld heeft gewonnen.'
'Gaat ze er elke dag heen?'
'Net zoals andere mensen naar kantoor gaan. Ze speelt totdat ze de paar honderd francs heeft gewonnen die ze nodig heeft om te kunnen leven. Dan gaat ze ook weg zonder ooit door te spelen.'
Maigret kende het systeem.
'Wat voor weer is het daar bij jullie?'
'Prachtig weer. Het zit hier stikvol vreemdelingen die zijn gekomen om carnaval te vieren. Morgen hebben we het bloemencorso en ze zijn op het ogenblik bezig de estrades neer te zetten.'
'Heet zij Laboine?'
'Op haar identiteitsbewijs staat Germaine Laboine, maar ze laat zich Liliane noemen. De croupiers kennen haar als Lili. Ze is bij de zestig, zwaar geverfd en behangen met imitatiejuwelen. Kent u dat soort? Ik heb de grootste moeite gehad om haar weg te sleuren van de roulettetafel, waar ze geinstalleerd zat als een oude stamgast. Om haar zo ver te krijgen, heb ik haar bruutweg moeten meedelen: "Uw dochter is dood".'
Maigret vroeg: 'Had ze dat niet uit de kranten vernomen?'
'Ze leest geen kranten. Dat soort mensen houdt zich alleen maar bezig met de roulette. Elke morgen kopen ze een blaadje waarin de lijst staat van de nummers die de vorige dag en de nacht daarvoor zijn uitgekomen. Het is een heel groepje dat in Nice dezelfde autobus neemt en dat op de speeltafels afstormt net zoals de verkoopsters in de warenhuizen op hun eigen toonbanken afstormen.'
'Hoe was haar reactie?'
'Dat is moeilijk te zeggen. Rood was net voor de vijfde keer achtereen uitgekomen en zij had op zwart gezet. Eerst schoof ze een paar fiches op het tableau. Haar lippen bewogen zonder dat ik kon verstaan, wat ze zei. Pas toen zwart eindelijk uitgekomen was, en ze haar winst had binnengehaald, stond ze op.
"Hoe is dat gebeurd?" vroeg ze mij toen.
"Wilt u niet even met me meegaan naar buiten?"
"Dat kan ik nu niet. Ik moet de tafel in de gaten houden. Niets belet ons om hier te praten. Waar is dat gebeurd?"
"In Parijs."
"Is ze overleden in het ziekenhuis?"
"Er is haar iets overkomen. Men heeft haar dood aangetroffen op straat." "Een ongeluk?" "Een moord."
Dat scheen haar te verrassen, maar ze bleef op een afstand staan luisteren naar de stem van de croupier, die de uitkomsten meedeelde. Op een gegeven ogenblik onderbrak ze mij: "Wilt u me even excuseren?"
En toen ging ze een aantal fiches op een der vakjes zetten. Ik heb me afgevraagd of ze verslaafd was aan bedwelmende middelen. Maar dat neem ik achteraf toch niet aan. Ze is zo ver heen dat ze nog slechts een soort automaat is, begrijpt u me?'
Maigret zei van ja. Hij had wel meer zulke gevallen meegemaakt.
'Het heeft heel wat tijd gekost om een paar inlichtingen uit haar los te peuteren. Ze zei telkens maar weer: "Waarom wacht u niet tot vanavond, als ik terug ben in Nice? Ik zal u alles vertellen wat u maar wilt. Er valt niets te verbergen." Luistert u nog naar me, chef? Bedenkt u wel, dat zij niet helemaal ongelijk had met te beweren dat ze onmogelijk uit het casino weg kon. Het is haast een vak wat die mensen uitoefenen. Ze bezitten een zeker kapitaaltje, net genoeg om hun eerste inzet een aantal keren te verdubbelen. Zolang ze in staat zijn om met verdubbelen door te gaan, totdat hun kleur eindelijk uitkomt, lopen ze geen enkel risico. Ze moeten derhalve genoegen nemen met een kleine winst, net genoeg om te kunnen leven en elke dag hun autobus te betalen. De directie van het casino kent ze precies. In hun groepje zitten ook een paar mannen, maar het zijn in hoofdzaak vrouwen die al op leeftijd zijn. Wanneer het druk is en alle tafels bezet zijn, worden ze weggewerkt door hun het bedrag te geven dat ze anders na verloop van enige uren zouden hebben gewonnen...'
'Woont ze alleen?'
'Ja. Ik heb afgesproken dat ik haar vanavond kom opzoeken, wanneer ze weer thuis is. Ze woont op een gemeubileerde kamer in de rue Greuze, bij de boulevard Victor-Hugo. Haar japonnen stammen van tien jaar geleden, of nog langer, evenals haar hoeden. Ik heb haar gevraagd of zij getrouwd was, en daarop gaf zij ten antwoord:"Dat hangt ervan af wat u getrouwd noemt."
Ze heeft me verteld, dat zij artieste is geweest en dat ze jarenlang onder de naam "Lili France" tournees heeft gemaakt door het Nabije Oosten en Klein-Azie. Dat is u zeker ook wel duidelijk?'
In Parijs bestonden vroeger theateragentschappen, die dat soort artiesten engageerden. De hele kunst bestond hierin dat ze een paar danspassen of enkele liedjes moesten instuderen. Vervolgens werden ze naar Turkije, naar Egypte, naar Beiroet gestuurd, waar ze in de cabarets werkten als animeermeisjes.
'Is haar dochter daar geboren?'
'Nee. Ze is in Frankrijk geboren, toen haar moeder bijna veertig jaar oud was.'
'In Nice?'
'Zo heb ik het althans begrepen. Het is niet gemakkelijk om
iemand te ondervragen die de ogen gevestigd houdt op het balletje van de roulette en wier vingers telkens krampachtig samentrekken wanneer dat balletje stilhoudt. Tenslotte zei ze op besliste toon: "Ik heb niets verkeerds gedaan, niet waar? Laat u mij dan met rust. Als ik u nu toch beloof vanavond antwoord te geven op uw vragen..." '
'Is dat alles wat je aan de weet bent gekomen?'
'Nee. De dochter is er vier jaar geleden vandoor gegaan met achterlating van een brief, waarin ze meedeelde dat ze niet meer terug zou komen.'
'Toen was ze dus ongeveer zestien jaar?'
'Zestien jaar precies. Ze is er vandoor gegaan op haar verjaardag en heeft haar moeder nooit meer iets van zich laten horen.'
'En heeft die de politie niet gewaarschuwd?'
'Nee. Me dunkt dat ze het niet onplezierig vond van haar af te zijn.'
'En heeft ze nooit vernomen wat er van haar was geworden?'
'Ze heeft een paar maanden later een brief gekregen van een zekere juffrouw Pore, die in de rue du Chemin-Vert woont en die haar schreef dat ze beter zou doen met wat op haar dochter te letten, en dat ze haar liever niet alleen in Parijs moest laten. Ik weet het huisnummer van juffrouw Pore niet. Mevrouw Laboine heeft me beloofd me dat vanavond te geven.'
'Ik weet hoe ik haar kan vinden.'
'Wist u van haar af?'
'Min of meer.'
Maigret wierp Priollet, die zat te luisteren, een blik toe. Dezelfde tip kwam nu opeens van verschillende kanten tegelijk. 'Hoe laat heb je met haar afgesproken?'
'Zodra ze terugkeert in Nice. Dat kan even goed vanavond om zeven uur zijn als om middernacht. Dat hangt van de roulette af.'
'Bel me dan op aan de boulevard Richard-Lenoir.'
'Afgesproken chef.' Maigret hing op.
'Volgens het telefoontje van Feret uit Nice,' zei hij, 'heeft Jeanine Armenieu in de rue du Chemin-Vert blijkbaar bij een zekere juffrouw Pore gewoond. En die kende Louise Laboine ook.'
'Ga je daar op af?' Maigret deed de deur open: 'Ga je mee, Janvier?'
Enkele ogenblikken later stapten ze in de wagen. In de rue du Chemin-Vert stopten ze voor de drogisterij en troffen daar de vrouw van Lucien aan achter de toonbank in een donkere winkel, waar het goed rook naar Sint-Janskruiden.
'Wat kan ik voor u doen, meneer Maigret?'
'Naar het schijnt kent u Jeanine Armenieu?'
'Heeft mijn man u dat verteld? Ik had het net vanmiddag nog over haar, in verband met haar huwelijk, waarvan ik in de krant heb gelezen. Het is een verdraaid knappe meid.'
'Is het lang geleden dat u haar hebt gezien?'
'Minstens driejaar. Wacht eens even. Het was voordat mijn man zijn loonsverhoging kreeg. Dan is het bijna drie en een halfjaar. Ze was nog piepjong, maar al volkomen ontwikkeld, al echt een vrouwtje, en alle mannen keken op straat naar haar om.'
'Woonde ze in het huis hiernaast?'
'Bij juffrouw Pore, een goede klant van me, die bij de telefoon werkt. Juffrouw Pore is haar tante. Ik meen dat ze op het laatst niet meer met elkaar overweg konden en dat het meisje toen heeft besloten op zichzelf te gaan wonen.'
'Is ze, voor zover u weet, thuis?'
'Als ik me niet vergis begint ze deze week om zes uur 's morgens en is ze om drie uur klaar. Er bestaat kans dat u haar aantreft.'
Maigret en Janvier gingen even later het huis ernaast binnen. 'Juffrouw Pore?' vroegen ze aan de concierge. 'Tweede verdieping, links. Er is al iemand.' Er was in het pand geen lift. De trap was donker. In plaats van een drukbel hing er naast de deur een koord, dat binnen in de woning een bel met een schelle klank in beweging bracht. De deur ging prompt open. Een magere vrouw met scherpe trekken en zwarte oogjes keek hen streng aan. 'Wat wilt u?'
Op het moment dat Maigret haar antwoord wilde geven, ontwaarde hij in het schemerdonker daarbinnen het gelaat van inspecteur Lognon.
'Neemt u me niet kwalijk, Lognon. Ik wist niet dat ik u hier zou vinden.'
Inspecteur Nurks keek hem berustend aan. Juffrouw Pore mompelde:
'Kent u elkaar?'
Ze besloot hen binnen te laten. In de keurig onderhouden woning rook het naar eten. Ze stonden nu in een klein eetkamertje en wisten zich geen van vieren een houding te geven. 'Bent u hier al lang, Lognon?'
'Amper vijf minuten.'
Dit was niet het geschikte moment om hem te vragen hoe hij dit adres had ontdekt. 'Hebt u al iets te horen gekregen?' Het antwoord kwam van juffrouw Pore: 'Ik was begonnen hem te vertellen wat ik wist, en daarmee was ik nog niet klaar. Dat ik niet naar de politie toegegaan ben, toen ik de foto in de krant had gezien, komt doordat ik haar niet met zekerheid heb herkend. In drie en een halfjaar kunnen mensen sterk veranderen, vooral op die leeftijd. Bovendien houd ik er niet van me te bemoeien met dingen die me niet aangaan.'
'Jeanine Armenieu is een nichtje van u, niet waar?'
'Ik had het niet over haar, maar over haar vriendin. Wat Jeanine betreft, die is feitelijk de dochter van mijn halfbroer, en ik kan hem geen geluk wensen met de manier waarop hij haar heeft opgevoed.'
'Komt ze uit de Midi?'
'Als u Lyon de Midi noemt. Mijn arme broer werkt daar in een spinnerij, en sedert hij zijn vrouw heeft verloren, is hij niet meer dezelfde man.'
'Wanneer is zijn vrouw gestorven?'
'Het vorige jaar.'
'En het is vier jaar geleden dat Jeanine Armenieu naar Parijs verhuisd is?'
'Ongeveer vier jaar, ja. Ze was toen zeventien en wilde haar eigen leven leiden. Het schijnt dat alle meisjes tegenwoordig zo zijn. Mijn broer heeft me geschreven dat hij niet in staat was zijn dochter tegen te houden, dat ze had besloten om weg te gaan, en nu kwam hij mij vragen of ik haar in huis wilde nemen. Ik heb hem geantwoord dat dat goed was en dat ik misschien zelfs wel een baantje voor haar zou kunnen vinden.' Ze sprak elke lettergreep afzonderlijk met nadruk uit, alsof haar woorden van buitengewoon belang waren. Terwijl ze hen beurtelings aankeek, vroeg ze opeens: 'Waarom bent u, als u toch allemaal bij de politie hoort, eigenlijk afzonderlijk hier gekomen?'
Wat moest je daarop antwoorden? Lognon boog het hoofd. Maigret zei:
'We zijn verbonden aan verschillende afdelingen.'
Puur uit lompheid zei zij, met een blik op de indrukwekkende gedaante van Maigret:
'Me dunkt dat u de meest belangrijke bent. Wat is uw rang?'
'Commissaris.'
'Bent u commissaris Maigret?'
En toen hij bevestigend knikte, schoof ze hem een stoel toe. 'Gaat u zitten. Ik zal u alles vertellen. Waar was ik ook nog weer? O ja, bij de brief van mijn halfbroer. Ik kan die wel opzoeken als u dat wilt, want ik bewaar alle brieven die ik krijg, ook die van mijn familie.'
'Dat is niet beslist nodig. Dank u wel.'
'Zoals u wilt. Kortom, ik kreeg die brief dus, ik antwoordde erop, en op een goeie morgen kwam mijn nichtje tegen half acht aanzetten. Dit detail alleen al geeft u een indruk van haar mentaliteit. Overdag lopen er uitstekende treinen, maar zij moest per se een nachttrein nemen. Omdat dat romantischer is, begrijpt u wel? Gelukkig was het een week dat ik in de tweede ploeg zat. Ik zeg niets over de manier waarop ze zich had opgedirkt, noch over haar kapsel. Maar tegen haar zelf heb ik er wel een paar woorden over gezegd, en dat zonder voor haar te verhelen dat ze, als ze niet met de vinger wilde worden nagewezen in de buurt, beter een andere stijl kon kiezen.
Het appartement, dat ik nu al tweeentwintig jaar bewoon, is niet groot en ook niet luxueus, maar ik bezit toch in elk geval twee slaapkamers. Een daarvan heb ik Jeanine ter beschikking gesteld. Een week lang ben ik met haar uitgegaan om haar Parijs te laten zien.'
'Wat waren haar plannen?'
'Vraagt u me dat nog? Een rijke man vinden, dat was haar plan. Als ik de kranten mag geloven, is ze daarin geslaagd ook. Alleen zou ik daarvoor nooit over hebben gehad wat zij ervoor over heeft gehad.'
'Heeft ze een betrekking gevonden?'
'Als verkoopster in een zaak aan de grote boulevards. In een winkel in lederwaren vlak bij de place de l'Opera.'
'Is ze daar lang gebleven?'
Zij wilde het verhaal op haar manier doen en verheelde hem dit niet.
'Als u me voortdurend vragen stelt, zult u nog maken dat ik de draad van mijn gedachten kwijtraak. Ik zal u alles vertellen, maakt u zich daar maar geen zorgen over. We woonden dus hier met ons beidjes. Of juister gezegd, ik meende dat we hier met ons beidjes woonden. Om de week ben ik 's morgens vrij en de andere week 's middags na drieen. Er gingen maanden voorbij. Het was in de winter. Die winter was het erg koud. Ik bleef mijn boodschappen hier in de buurt doen, zoals ik dat altijd gewoon ben geweest. En het was het eten waardoor ik het eerst argwaan heb gekregen, vooral vanwege de boter, die ongewoon snel verdween. Het brood ook. Soms kon ik in de provisiekast het restantje vlees of koek niet vinden waarvan ik zeker wist dat ik het erin had opgeborgen. "Heb jij die kotelet soms opgegeten?" "Ja, tante. Ik had vannacht wat honger." Ik zal er niet over uitweiden. Ik heb het pas later begrepen. Weet u wat er werkelijk aan de hand was? Al die tijd woonde er, zonder dat ik dat wist, nog een derde iemand in mijn appartement.
Geen man, laat ik u op dat punt meteen geruststellen. Een meisje. Dat meisje wier foto in de krant heeft gestaan en wier lijk is gevonden op de place Vintimille. Overigens, onder ons gezegd, wel een bewijs dat ik gelijk had me ongerust te maken, want dat zijn van die dingen die mensen zoals u en ik niet overkomen.'
Ze pauzeerde ook niet een keer om op adem te komen. Ze stond daar maar met haar rug tegen het raam, de handen saamgevouwen op haar platte buik, en de woorden stroomden achter de woorden, de zinnen achter de zinnen aan, als een soort gebed zonder einde.
'Ik ben bijna klaar met mijn verhaal, maakt u zich maar geen zorgen. Ik wil geen misbruik maken van uw tijd, want u zult het wel erg druk hebben.'
Ze richtte zich uitsluitend tot Maigret, en Lognon speelde in haar ogen alleen nog maar de rol van een figurant. 'Toen ik op een morgen bezig was aan het huiswerk, liet ik een klosje garen vallen dat onder het bed van Jeanine rolde, en ik bukte me om dat op te rapen. Laat ik u eerlijk bekennen dat ik een gil heb geslaakt, en ik zou wel eens willen weten wat u in mijn plaats zou hebben gedaan. Er lag daar iemand onder het bed, iemand die me aankeek met de ogen van een kat. Ik ben nog blij dat het een vrouw was. Zodoende was ik niet zo heel erg bang. Voor alle zekerheid heb ik toch maar eerst de pook gepakt, en toen zei ik: "Kom daar onder uit."
Ze was nog niet eens zo oud als Jeanine, amper zestien. Maar als u dacht dat ze heeft gehuild, dat ze me vergiffenis heeft gevraagd, dan vergist u zich. Ze bleef me maar aanstaren, alsof van ons beiden ik eigenlijk het meest van een monster had.
"Wie heeft u hier in huis binnengelaten?" "Ik ben een vriendin van Jeanine."
"Is dat een reden om u onder het bed te verschuilen? Wat deed u daar, onder het bed?"
"Ik wachtte tot u weg zou gaan."
"Om wat te doen?"
"Om ook weg te gaan."
Kunt u zich dat voorstellen, meneer de commissaris? Dit was al weken, al maanden lang aan de gang. Ze was tegelijk met mijn nichtje naar Parijs gekomen. In de trein hadden die twee met elkaar kennis gemaakt. Ze reisden derde klas, en daar ze niet in slaap konden komen, hebben ze elkaar de hele nacht zitten vertellen van hun meisjesproblemen. Het meisje, dat Louise heette, had net genoeg geld bij zich om twee of drie weken voort te kunnen.
Ze heeft een baan gevonden op een of ander kantoor waar ze postzegels op enveloppen moest plakken, maar haar chef schijnt haar al heel gauw bepaalde voorstellen te hebben gedaan, en toen heeft ze hem een klap in zijn gezicht gegeven. Dat heeft ze mij tenminste verteld, maar dat hoeft niet per se de waarheid te zijn.
Toen ze zonder geld zat en ze het hotelletje waar ze sliep was uitgezet, is ze Jeanine komen opzoeken, en die heeft haar aangeboden om hier een paar nachten te slapen, totdat ze een ander baantje zou hebben.
Jeanine heeft mij dat niet dun/en zeggen. Ze liet haar vriendin binnen in de woning terwijl ik niet thuis was, en Louise hield zich schuil onder het bed van mijn nichtje, totdat ik in slaap was gevallen.
De weken dat ik in de tweede ploeg zat, moest ze onder het bed blijven liggen tot half drie 's middags, aangezien mijn werk dan om drie uur begint.'
Maigret deed van het begin af aan zijn best om niet te glimlachen, want de tante keek hem onafgebroken aan en zou ook het geringste blijk van ironie niet hebben gewaardeerd. 'Kortom...,' zei ze weer.
Het was minstens de derde maal dat ze dit woord herhaalde, en Maigret kon niet nalaten op zijn horloge te kijken.
'Als ik u verveel...'
'Helemaal niet.'
'Hebt u een afspraak?'
'Ik heb nog wel de tijd.'
'Ik ben zo klaar. Ik wil er alleen maar uw aandacht op vestigen dat maandenlang ieder woord van mij is gehoord door een derde persoon, door een avonturierster die ik niet eens kende en die mijn doen en laten bespiedde. Ik leefde mijn leventje van alledag thuis, zo meende ik, zonder te vermoeden...'
'Hebt u aan haar moeder geschreven?'
'Hoe weet u dat? Heeft zij u dat verteld?' Lognon keek ontgoocheld. Hij had dit Pore-spoor ontdekt, en dat had hem waarschijnlijk lange en afmattende tochten door Parijs gekost. Hoeveel stortbuien waren op zijn schouders neergekomen, zonder dat hij de moeite had genomen om ergens te schuilen?
Maar Maigret had het niet nodig gehad zijn kantoor te verlaten. Bij hem kwamen de gegevens binnen zonder dat hij daarvoor zelf moeite hoefde te doen. En nu had hij het Pore-spoor niet alleen vrijwel gelijktijdig met Lognon ontdekt, maar hij scheen er ook nog meer van af te weten. 'Ik heb niet meteen aan haar moeder geschreven. Allereerst heb ik dat meisje de deur uit gezet en haar aangeraden hier nooit meer een voet binnenshuis te zetten. Ik zou haar toch zeker hebben kunnen aanklagen?'
'Voor huisvredebreuk?'
'En voor het voedsel dat ze mij al die maandenlang heeft ontstolen. Toen mijn nichtje thuiskwam, heb ik haar onomwonden verteld wat ik dacht van haar en van haar relaties. Jeanine was al niet veel beter, zoals ik heb gemerkt, toen ze mij op haar beurt een paar weken later verliet om een kamer te nemen in een hotel. De jongedame wilde vrij zijn, begrijpt u wel? Om mannen te kunnen ontvangen!'
'Weet u zeker dat ze die ontving?'
'Waarom zou ze anders behoefte hebben gevoeld om in een hotel te gaan wonen, terwijl ze hier kost en inwoning had? Ik heb haar uitgehoord over haar vriendin. Zo ben ik aan de naam en het adres van haar moeder gekomen. Ik heb bijna een week lang geaarzeld en toen een brief geschreven, waarvan ik het afschrift heb bewaard. Ik weet niet of die brief zijn uitwerking heeft gehad. In elk geval kan ze niet beweren dat ik haar niet heb gewaarschuwd! Wilt u hem soms zien?'
'Dat is niet nodig. Bent u in contact gebleven met uw nichtje, nadat ze bij u weg was gegaan?'
'Ze is me zelfs nooit meer komen opzoeken en heeft er niet eens aan gedacht me met nieuwjaar een kaartje te sturen. Zo zal, dunkt me, de hele jongere generatie wel zijn. Het beetje wat ik van haar afweet, heb ik vernomen van mijn broer, die er niets van snapt. Ze verstaat de kunst om hem in te palmen. Af en toe schrijft ze hem en dan vertelt ze hem dat ze werkt en dat ze goed gezond is, waarbij ze telkens belooft hem weldra te zullen komen opzoeken.'
'En is ze nog nooit weer in Lyon geweest?'
'Een enkele keer, met Kerstmis.'
'Heeft ze geen broer of zuster?'
'Ze heeft een broer gehad, maar die is gestorven in een sanatorium. Kortom...'
Maigret begon de keren te tellen, werktuiglijk. 'Ze is meerderjarig. Ik geloof wel dat ze mijn broer van tevoren van haar huwelijk op de hoogte heeft gesteld. Hij heeft er mij niets van gezegd. Zelf ben ik dat nieuws te weten gekomen uit de krant. En het is wel heel merkwaardig dat haar vriendin vermoord is uitgerekend in de nacht van haar bruiloft, vindt u niet?'
'Gingen ze nog geregeld met elkaar om?'
'Hoe zou ik dat moeten weten? Maar als u mij naar mijn mening vraagt, dan zal een meisje als Louise haar vriendin niet gemakkelijk loslaten. Dat soort mensen wat op andermans kosten leeft en zich onder bedden verstopt, laat zich nergens door afschrikken. En die Santoni is echt een rijke man...'
'Dus u hebt uw nichtje al in geen drie jaar meer ontmoet?'
'Nog iets langer dan driejaar. Wel heb ik haar het vorige jaar, omstreeks juli, een keer in een trein zien zitten. Dat was op het gare Saint-Lazare. Ik ging die dag naar Mantes-la-Jolie. Het was erg heet. Ik had een vrije dag en ik snakte naar buitenlucht. Op het spoor naast onze trein stond een andere, een luxe sneltrein, waarvan me werd gezegd, dat die naar Deauville ging. Op het moment dat we begonnen te rijden, zag ik Jeanine zitten in een coupe. Ze wees mij aan aan iemand in haar gezelschap, en wierp me op het laatste ogenblik een ironisch knikje toe.'
'Was ze in gezelschap van een vrouw?'
'Dat heb ik niet kunnen zien. Ik had de indruk dat ze uitstekend gekleed was, en die trein bestond uitsluitend uit eerste klassewagons.'
Janvier had, zoals gewoonlijk, aantekeningen gemaakt, maar niet veel, want dit gekwebbel kon in weinig woorden worden samengevat.
'Was u in de tijd dat uw nichtje hier woonde niet op de hoogte van haar kennissenkring?'
'Als je haar hoorde, had ze helemaal geen kennissen. Het is moeilijk om vertrouwen te stellen in een meisje dat mensen onder haar bed verstopt.'
'Ik dank u wel, juffrouw.'
'Is dat alles wat u wenst te weten?'
'Tenzij u nog andere inlichtingen kunt verschaffen.'
'Ik zou niet weten wat. Nee. Als me nog iets te binnen mocht schieten...'
Ze zag hen tot haar spijt naar de deur gaan. Ze zou wat graag nog iets te vertellen hebben gehad. Lognon liet Maigret en Janvier voorgaan en ging als laatste de trap af. Buiten op het trottoir wist de commissaris niet goed wat hij tegen hem moest zeggen.
'Neemt u me niet kwalijk, mijn waarde. Als ik geweten had dat u daar was...'
'Het doet er niet toe.'
'U hebt goed werk geleverd. Waarschijnlijk zal het nu verder wel vlug gaan.'
'Betekent dat dat u mij niet langer nodig hebt?'
'Dat heb ik niet gezegd...'
De vrouw van Lucien stond naar hen te kijken door het raam van de drogisterij.
'Op dit ogenblik heb ik niets speciaals voor u te doen. Wellicht is het tijd dat u wat rust neemt en eens wat doet aan uw bronchitis.'
'Het is alleen maar een verkoudheid. Overigens dank ik u wel.'
'Wil ik u ergens afzetten?'
'Nee. Ik ga wel met de metro.'
Hij wilde goed het verschil laten uitkomen tussen hen die in de auto wegreden, en hemzelf die op de metro toestapte, waar hij, aangezien het zes uur was, in de drukte opeengepakt zou staan.
'Mijn felicitaties. Als u nog wat nieuws te weten mocht komen, belt u me dan op. Van mijn kant zal ik u ook op de hoogte houden.'
Toen hij weer alleen met Janvier in de auto zat, verzuchtte Maigret:
'Die arme Lognon! Ik zou er heel wat voor over hebben gehad als ik pas na zijn vertrek daar was aangekomen.'
'Gaat u terug naar de quai?'
'Nee. Zet me maar bij mijn huis af.'
Dat was vlakbij. De tijd ontbrak hun om in te gaan op wat ze net hadden vernomen. Allebei waren ze met hun gedachten ongetwijfeld bij het zestienjarige meisje, dat bij haar moeder was weggelopen en dat zich maandenlang elke dag had moeten verstoppen onder een bed.
De weduwe Cremieux had gezegd dat ze een trotskopje was, dat zich niet verwaardigde met anderen te praten. Rose, het dienstmeisje van de Larchers, had haar urenlang helemaal alleen zien zitten op een bank op het square de la Trinite.
Helemaal alleen ook was ze tot tweemaal binnengestapt in het zaakje van mademoiselle Irene. Helemaal alleen was ze naar de Romeo gegaan, en helemaal alleen, tenslotte, was ze daar weer uit gekomen en had ze het aanbod geweigerd van een taxichauffeur, die haar later in de regen de place Saint-Augustin had zien oversteken om vervolgens de Faubourg Saint-Honore te bereiken.
Daarna was er niets anders meer dan een dood lichaam, dat uitgestrekt lag op het natte plaveisel van de place Vintimille. Ze was niet meer in het bezit van de fluwelen cape, noch van het zilveren handtasje, die ze beide had geleend, en ze miste een van haar schoenen met hoge hakken. 'Tot morgen, chef.'
'Tot morgen, mijn beste Janvier.'
'Geen instructies?'
Het was onmogelijk Jeanine Armenieu te ondervragen, die nu mevrouw Santoni was geworden en haar wittebroodsweken doorbracht in Florence.
'Ik verwacht vanavond een telefoontje uit Nice.' Er moesten nog heel wat open plekken worden ingevuld. En ergens was iemand die het meisje had vermoord en het lijk vervolgens had overgebracht naar de place Vintimille.
Onder het avondeten vertelde mevrouw Maigret over het dochtertje van hun buren, dat die dag voor de eerste keer naar de tandarts was geweest en had gezegd... Ja, wat had ze ook nog meer gezegd? Maigret was zich er niet van bewust dat hij maar half luisterde, terwijl hij naar zijn vrouw keek, wier stem voortkabbelde als een prettig muziekje, en die nu haar verhaal onderbrak om te vragen: 'Lach je nu niet?'
'Je hebt gelijk, dat is heel grappig.'
Hij was even afwezig geweest. Dat overkwam hem wel vaker. In die gevallen keek hij de mensen aan met grote ogen en een ietwat starende blik. Mensen die hem niet kenden, konden niet weten dat ze voor die ogen niet meer waren dan een soort muur of een achtergrond.
Mevrouw Maigret ging er niet verder op door, maar ging de vaat doen, terwijl hij zich in zijn leunstoel installeerde en de krant opensloeg. Nadat de afwas was gedaan, klonk er geen ander geluid meer in de woning dan af en toe het geritsel van papier, wanneer een pagina werd omgeslagen, en tot tweemaal toe hoorde je buiten de regen vallen. Toen ze hem tegen tien uur de krant weer zorgvuldig op zag vouwen, hoopte ze een ogenblik dat ze naar bed zouden gaan, maar haar man zocht een tijdschrift op uit de krantenstapel en begon opnieuw te lezen. Daarop nam ze harerzijds haar naaiwerkje weer ter hand en zei af en toe een zinnetje zonder belang om de stilte te vullen. Het deed er weinig toe of hij dan al of niet antwoord gaf, dan wel volstond met een gebrom: het maakte de sfeer wat huiselijker.
Op de verdieping boven hen hadden de mensen de radio uitgedaan en waren naar bed gegaan. 'Wacht je ergens op?'
'Mogelijk wordt er nog opgebeld.'
Feret had hem beloofd dat hij de moeder van Louise nogmaals zou gaan ondervragen, zodra ze thuiskwam uit Monte Carlo. Het was uiteraard denkbaar dat Feret was opgehouden door ander werk. Op de avond voor het bloemencorso zouden ze het daarginds wel druk hebben.
Later merkte mevrouw Maigret op dat haar man vergat de bladzijde om te slaan. Hij had zijn ogen nog open. Ze wachtte nog een hele tijd en stelde toen voor:
'Als we toch maar eens naar bed gingen?'
Het was al over elven. Maigret maakte geen bezwaar. Hij schakelde de telefoon over op de slaapkamer, nam het toestel mee en zette dat op zijn nachtkastje.
Ze kleedden zich uit en gingen achtereenvolgens naar de badkamer om het dagelijkse ritueel te verrichten. Toen hij eindelijk in bed lag, deed Maigret het licht uit en wendde zich om naar zijn vrouw om haar te omhelzen. 'Goedenacht.'
'Goedenacht. Probeer in slaap te komen.' Hij dacht nog steeds aan Louise Laboine en aan de andere figuren die achtereenvolgens waren opgedoken uit de naamloze massa als een soort van lijkstoet. Het enige verschil met daarnet, was dat die gedaanten nu wazig en grotesk werden, op het laatst zich onderling verwarden zodat ze een andere rol dan hun eigen gingen spelen.
Nog later meende Maigret dat hij bezig was een partijtje schaak te spelen, maar hij was zo moe en het spel duurde al zo lang dat hij de stukken niet meer herkende, de koningin aanzag voor de koning, de lopers voor paarden, en niet meer wist waar hij zijn torens had gelaten. Dat was benauwend, want de chef sloeg hem gade. De partij was voor de quai des Orfevres van het grootste belang. Zijn tegenspeler was namelijk niemand anders dan Lognon, die met een sarcastische glimlach zelfverzekerd zat te wachten op de kans om Maigret schaakmat te zetten.
Dat mocht niet gebeuren. Het prestige van de quai stond o]3 het spel. Daarom stonden ze met hun allen achter hem toe te kijken, Lucas, Janvier, de kleine Lapointe, Torrence, en nog anderen die hij niet kon onderscheiden. 'U hebt voorgezegd!' zei Lognon tegen iemand die zich vlak bij de schouder van de commissaris bevond. 'Maar dat doet er niet toe.'
Hij, Lognon, was volkomen alleen. Hij had niemand om hem te helpen. Wat zouden de mensen wel zeggen als hij won?
'Zegt u maar net zoveel voor als u wilt. Het enige wat ik verlang, is dat er niet wordt geknoeid.'
Waarom dacht hij dat Maigret van plan was te knoeien? Was dat dan soms zijn gewoonte? Had hij ooit van zijn leven geknoeid?
Als hij nu zijn koningin maar terug kon vinden, waar het hele spel om draaide, dan zou hij er wel uit komen. Het was het beste om de vakjes nogmaal stuk voor stuk na te gaan. Zijn koningin kon toch niet weg zijn.
Daar belde de telefoon. Hij strekte zijn arm uit en had enige tijd nodig om de elektrische schakelaar te kunnen vinden.
'U wordt opgebeld uit Nice.'
De wekker stond op tien minuten over enen.
'Bent u daar, chef?'
'Een ogenblikje, Feret.'
'Heb ik verkeerd gedaan met u wakker te maken?'
'Nee. Je hebt goed gedaan.'
Hij dronk een teug water. Toen stak hij, daar zijn pijp nog gestopt op het nachtkastje lag, die op. 'Mooi! Nu kun je je gang gaan.'
'Ik wist niet wat ik moest doen. Daar ik de zaak alleen maar ken uit wat erover in de kranten heeft gestaan, kan ik moeilijk beoordelen wat van belang is en wat niet.'
'Heb je die mevrouw Laboine gesproken?'
'Ik kom net bij haar vandaan. Ze is pas om half twaalf uit Monte Carlo thuisgekomen. Ik ben bij haar thuis geweest. Ze woont in een soort pension, waar kennelijk niet anders wonen dan zulke oude zottinnen als zij. Het merkwaardige is dat het bijna allemaal gewezen actrices zijn. Er is ook nog een voormalige paardrijdster uit een circus en de pensionhoudster heeft, als je haar mag geloven, vroeger gezongen in de Opera. Het is moeilijk u duidelijk te maken wat voor gevoel je daar krijgt. Niemand lag nog in bed. 's Avonds zit iedereen, die niet naar het casino is, te kaarten in een salon, waar alles een eeuw oud schijnt te zijn. Het lijkt er wel een beetje op of je in het wassenbeeldenmuseum bent. Ik verveel u toch niet?'
'Nee.'
'Dat ik u dit alles vertel, is omdat ik weet dat u zich liefst persoonlijk op de hoogte stelt. En daar u niet hier kon komen...'
'Ga verder.'
'Om te beginnen weet ik nu waar ze vandaan komt. Haar vader was onderwijzer in een dorp in de Haute-Loire. Ze is op haar achttiende jaar naar Parijs gegaan en is twee jaar lang figurante geweest in het Chatelet. Op het laatst mocht ze een paar danspasjes maken in De Reis om de Wereld in 80 Dagen en in Michael Strogoff. Daarvandaan is ze naar de Folies-Bergere gegaan. Tenslotte heeft ze, met een hele troep, haar eerste tournee gemaakt door Zuid-Amerika, waar ze enige jaren is gebleven. Het is onmogelijk exacte data van haar los te krijgen, want ze haalt alles door elkaar. Luistert u nog? Ik heb me opnieuw afgevraagd of ze soms bedwelmende middelen gebruikt. Nu ik haar nauwkeuriger kon gadeslaan, heb ik begrepen dat het dat niet is. In de grond is ze niet bepaald schrander, en misschien is ze zelfs niet volkomen normaal.'
'Is ze nooit getrouwd?'
'Daar kom ik nu op. Ze was in de dertig toen ze begon te werken in de cabarets in het Nabije Oosten. Dat was voor de oorlog. Ze heeft rondgezworven in Boekarest, Sofia en in Alexandrie. Ze is enige jaren achtereen in Kairo geweest en ze schijnt zelfs een reis naar Ethiopie te hebben gemaakt. Ik heb deze gegevens stukje bij beetje uit haar moeten lospeuteren. Ze zat uitgeput op een stoel over haar opgezwollen benen te strijken en vroeg me op een gegeven ogenblik of ze haar corset mocht uittrekken. Kortom...' Dit woord deed Maigret denken aan juffrouw Pore, de tante van Jeanine Armenieu, en aan haar eindeloze monoloog. Mevrouw Maigret sloeg hem met een open oog gade. 'Toen heeft ze op haar achtendertigste jaar in Istanboel een zekere Van Cram ontmoet.'
'Hoe is die naam?'
'Julius van Cram, een Hollander naar het schijnt. Volgens haar had hij het voorkomen van een echte heer en woonde hij in het Pera-Palace.'
Maigret had de wenkbrauwen gefronst in een poging om zich te herinneren wat die naam voor hem inhield. Hij was er zeker van haar niet voor het eerst te hebben gehoord. 'Weet je hoe oud Van Cram is?'
'Hij was veel ouder dan zij. Hij moet toentertijd al over de vijftig zijn geweest, en dat wil zeggen dat hij nu al dicht bij de zeventig zou zijn.'
'Is hij dood?'
'Dat weet ik niet. Wacht u eens even! Ik zal proberen u alles chronologisch te vertellen om niets te vergeten. Ze heeft mij een foto van zichzelf uit die tijd laten zien, en ik moet erkennen dat ze toen nog een knappe vrouw was, wel al rijp, maar van een aantrekkelijke rijpheid.'
'Wat voerde Van Cram uit?'
'Daar schijnt ze zich niet om te hebben bekommerd. Hij sprak vlot een aantal talen, met name Engels en Frans. Duits ook. Hij was een geregeld bezoeker van de soirees op de ambassades.
Hij schijnt op haar verliefd te zijn geworden en ze hebben een tijdlang samen gewoond.'
'In het Pera-Palace?'
'Nee. Hij had voor haar, niet ver van het hotel, een appartement gehuurd. Neemt u me niet kwalijk, chef, dat ik niet nauwkeuriger ben. Maar als u eens wist hoeveel moeite het mij heeft gekost om die inlichtingen uit haar los te krijgen! Om de haverklap onderbrak ze haar eigen verhaal om me te vertellen van een vrouw die ze in een of ander cabaret had leren kennen en me de levensgeschiedenis daarvan te doen, om vervolgens te gaan jammeren:
"Ik weet wel dat u me voor een slechte moeder aanziet..." Op het laatst bood ze mij een glaasje likeur aan. Wanneer ze al geen bedwelmende middelen gebruikt, dan zit ze toch in elk geval wel achter de fles heen.
"Geen droppel voordat ik naar het casino ga!" zei ze tegen mij en: 'En onder het spelen drink ik ook niet. Een glaasje achteraf, om de zenuwspanning te kalmeren." Ze heeft me uitgelegd dat van alle menselijke bezigheden spelen de meest uitputtende is.
Ik kom weer op Van Cram. Na verloop van een paar maanden kwam zij tot de ontdekking dat ze zwanger was. Het was de eerste keer dat dat haar overkwam. Ze kon het niet geloven. Ze heeft het verteld aan haar minnaar, in de verwachting dat die haar zou aanraden om het kind weg te laten maken.'
'Was ze daartoe bereid?'
'Dat weet ze niet meer. Ze praat er over als over een lelijke poets die het lot haar heeft gebakken.
"Ik had daarvoor al honderdduizend maal zwanger moeten zijn, en gebeurd is me dat pas op mijn achtendertigste jaar!" Dat zijn haar eigen woorden. Van Cram nam het heel rustig op. Een paar weken later bood hij haar aan met haar te trouwen.'
'Waar zijn ze getrouwd?'
'In Istanboel. Dat maakt de situatie juist zo gecompliceerd. Ik geloof dat ze echt verliefd op hem was. Hij heeft haar meegenomen naar een kantoor, ze weet niet precies waar, en daar heeft ze papieren getekend en een eed afgelegd. Toen hij haar vervolgens vertelde dat ze getrouwd was, geloofde ze hem zonder meer.
Enkele dagen later heeft hij haar voorgesteld, in Frankrijk te gaan wonen.'
'Samen?'
'Ja. Ze zijn met een Italiaans schip naar Marseille vertrokken.'
'Had zij een pas op de naam van Van Cram?'
'Nee. Die vraag heb ik haar gesteld. Ze hadden, naar het schijnt, geen tijd om haar pas te laten veranderen. Ze hebben samen twee weken doorgebracht in Marseille, en zijn daarvandaan naar Nice gekomen. Hier is het kind ook geboren...'
'Woonden ze in een hotel?'
'Ze hadden een alleszins comfortabel appartement gehuurd, niet ver van de promenade des Anglais. Twee maanden later is Van Cram, die even de deur uit was gegaan om sigaretten te kopen, niet teruggekomen en ze heeft hem daarna nooit meer weergezien.'
'Heeft ze niets meer van hem gehoord?'
'Hij heeft haar herhaaldelijk geschreven, zo ongeveer overal vandaan, uit Londen, uit Kopenhagen, uit Hamburg, uit New York, en elke keer stuurde hij haar geld.'
'Een aanzienlijk bedrag?'
'Soms wel. Andere keren was het haast niets. Hij vroeg haar dan hem te schrijven hoe ze het maakten, vooral hoe hun dochter het maakte.'
'En heeft ze dat ook gedaan?'
'Ja.'
'Poste restante, zeker?'
'Jawel. In die tijd begon ze te gokken. Haar dochtertje werd groot en ging naar school.'
'Heeft die haar vader nooit gezien?'
'Ze was twee maanden oud toen hij verdween, en sindsdien is hij niet meer in Frankrijk geweest, althans voor zover zijn vrouw weet. De laatste geldzending, van een jaar geleden, was vrij groot, maar ze heeft alles in een enkele nacht verloren.'
'Heeft Van Cram haar nooit gevraagd waar zijn dochter zat? Hij wist toch zeker wel dat ze uit Nice vertrokken was naar Parijs?'
Jawel. Maar de moeder wist het adres van het meisje niet.'
'Is dat alles, ouwe kerel?'
'Vrijwel. Ik had niet de indruk dat ze volkomen oprecht was, toen ze beweerde niets af te weten van de middelen van bestaan van haar man... O ja, het belangrijkste zou ik nog bijna vergeten... Toen ze haar identiteitsbewijs enkele jaren geleden moest laten vernieuwen, wilde ze die nu laten uitschrijven op de naam van Van Cram. Bij die gelegenheid hebben ze haar gevraagd naar haar trouwboekje. Ze heeft toen het enige document laten zien dat in haar bezit is en dat in het Turks is gesteld. Ze hebben dat zorgvuldig bestudeerd en het naar het Turkse consulaat gestuurd. Uiteindelijk kreeg zij te horen dat het een waardeloos stuk papier was en dat ze helemaal niet getrouwd was.'
'Heeft dat haar een schok gegeven?'
'Nee. Niets kan haar nog schokken, behalve wanneer ze twaalf maal achtereen rood ziet uitkomen, terwijl zij al die tijd haar inzet op zwart verdubbeld heeft. Wanneer je haar hoort praten, krijg je de indruk te maken te hebben met iemand die niet helemaal normaal is. Ze leeft niet in dezelfde wereld als wij. Toen ik het tegen haar had over haar dochter, was ze geen ogenblik ontroerd. Ze zei alleen maar heel nuchter: "Ik wil voor haar hopen dat ze niet al te erg heeft geleden..." '
'Je gaat nu zeker slapen?'
'Jammer genoeg niet! Ik moet nog naar Juan-les-Pins waar ze in het casino net een valsspeler hebben betrapt... Hebt u mij niet meer nodig, chef?'
'Voor het ogenblik niet. Een moment. Heeft ze je een foto laten zien van haar ex-man?'
'Ik heb haar daarom gevraagd. Het schijnt dat ze er slechts een bezat, die ze heeft genomen zonder dat hij het wist, want hij was als de dood voor foto's. Toen haar dochter naar Parijs vertrokken is, heeft die hem blijkbaar meegenomen, want sindsdien is de foto verdwenen.'
'Dank je wel.'
Meteen hierna legde Maigret de telefoon weer op de haak en in plaats van zijn hoofd weer neer te vlijen op het kussen en het licht uit te doen, stond hij op om een nieuwe pijp te gaan stoppen.
De weduwe Cremieux had hem gesproken van een portretje dat haar onderhuurster bewaarde in haar portefeuilletje, en hij had zijn gedachten te zeer geconcentreerd op het meisje zelf om daaraan aandacht te schenken. Hij bleef daar staan in pyjama met zijn blote voeten in zijn pantoffels. Zijn vrouw wachtte zich wel hem vragen te stellen. Wellicht was zijn droom er oorzaak van dat hij aan Lognon dacht. Had hij tegen hem die dag niet, zonder daar veel betekenis aan te hechten, gezegd: 'Ik zal u op de hoogte houden.'
En nu kon het bestaan van Julius van Cram de hele loop van het onderzoek wijzigen.
'Ik zal hem morgenvroeg opbellen,' mompelde hij op halfluide toon.
'Wat zeg je?'
'Niets. Ik had het tegen mezelf.'
Hij zocht het nummer op van inspecteur Nurks thuis, aan de place Constantin-Pecqueur. Op die manier zou hem niets kunnen worden verweten.
'Hallo!... Zou ik uw man even kunnen spreken, alstublieft? Neemt u me niet kwalijk dat ik u wakker heb gemaakt, maar...'
'Ik sliep niet. Ik slaap geen enkele nacht meer dan een of twee uur.'
Het was mevrouw Lognon, wier stem tegelijk zuur en klaaglijk klonk.
'U spreekt met commissaris Maigret.'
'Ik had uw stem al herkend.'
'Ik zou graag een paar woorden willen zeggen tegen uw man.'
'Ik dacht dat hij in gezelschap van u was. In elk geval heeft hij mij verteld dat hij voor u aan het werk was.'
'Hoe laat is hij de deur uit gegaan?'
'Meteen na het avondeten. Hij heeft vlug wat gegeten en deelde me onder het heengaan mee dat hij waarschijnlijk de hele nacht niet thuis zou komen.'
'Heeft hij u niet gezegd waar hij heen ging?'
'Dat zegt hij mij nooit.'
'Ik dank u wel.'
'Is het dan niet waar dat hij voor u aan het werk is?'
'Zeker wel.'
'Maar hoe komt het dan dat u niet weet...'
'Het is niet gezegd dat ik altijd precies weet waar hij zit.' Ze was hierdoor niet overtuigd, verdacht hem van een leugen om haar man te dekken, en stond ongetwijfeld op het punt om nog meer vragen te stellen toen hij weer ophing. Meteen hierna belde hij het tweede wijkbureau op, waar een zekere Ledent de telefoon beantwoordde. 'Is Lognon daar niet?'
'Hij heeft hier de hele nacht geen voet binnen de deur gezet.'
'Welbedankt. Als hij nog mocht komen, vraag hem dan mij thuis op te bellen.'
'Afgesproken, meneer Maigret.'
Opeens kwam er nu een lelijke gedachte bij hem op, haast net als in zijn droom. Het verontrustte hem plotseling te weten dat Lognon erop uit was, zonder enige aanwijzing te bezitten wat hij bezig was uit te spoken. Er viel niets meer na te sporen in de nachtgelegenheden, noch iets na te vragen bij de chauffeurs. Ook de Romeo scheen niets meer te kunnen opleveren. Toch was Lognon deze nacht op jacht. Diende daaruit te worden afgeleid dat hij een spoor had ontdekt? Maigret was niet jaloers op zijn collega's, noch minder op zijn inspecteurs. Als een zaak tot een goed einde werd gebracht, gunde hij hun praktisch altijd de eer daarvan. Het kwam zelden voor dat hij mededelingen verstrekte aan de pers. Die middag nog had hij Lucas opdracht gegeven de journalisten, die op de quai ingeschreven stonden, te woord te staan. Toch stemde dit geval hem even humeurig. Want het was waar dat Lognon, evenals in het partijtje schaak uit zijn droom, alleen stond, terwijl Maigret de hele organisatie van de C.R. achter zich had, ongeacht nog de steun van de vliegende brigades en het hele politieapparaat. Hij bloosde van deze gedachten, maar kwam daarom niet minder in de verleiding, zich aan te kleden en naar de quai des Orfevres te gaan. Hij had daar werk te doen nu hij wist van wie de foto was, die Louise Laboine haar moeder had afgekaapt en die ze als een schat had bewaard. Zijn vrouw zag hem de eetkamer binnengaan, het buffet openmaken en zich een glaasje pruimenbrandewijn inschenken.
'Kom je niet weer in bed?'
Logischerwijze moest hij nu gaan en zijn instinct zette hem daar toe aan. Dat hij het niet deed, had tot doel Lognon zijn kans te geven, en zichzelf te straffen voor de lelijke gedachte die bij hem was opgekomen.
'Die zaak schijnt je niet met rust te laten?'
'Ze is ook gecompliceerd genoeg.'
Het was overigens eigenaardig, want tot dusver hadden zijn gedachten niet om de moordenaar gedraaid, maar om het slachtoffer, en was het hele onderzoek ook uitsluitend over haar gegaan. Nu men haar eindelijk een beetje beter kende, werd het mogelijk zich af te vragen wie haar had vermoord. Wat kon Lognon toch uitvoeren? Hij liep naar het raam en keek naar buiten. Er stond een volle maan, de lucht was helder. Het regende niet meer. De daken glansden. Hij klopte zijn pijp leeg, kroop log weer in bed, en gaf zijn vrouw een kus: 'Wek me op de gewone tijd!' Ditmaal was zijn slaap droomloos. Toen hij rechtop in bed koffie zat te drinken, scheen de zon. Lognon had hem niet opgebeld, waaruitje zou opmaken dat hij niet op zijn bureau was geweest en dat hij ook niet thuis was gekomen. Op de quai des Orfevres woonde hij het dagrapport bij zonder aan de gesprekken deel te nemen, en zodra dat afgelopen was, klom hij de trap op naar het archief. Daar staan in rekken op kilometerslange rijen de dossiers van alle mensen die met de justitie in aanraking zijn gekomen. De bediende hier had een grijze stofjas aan, waardoor hij er uitzag als een magazijnmeester, en het rook er naar oud papier net als in een uitleenbibliotheek.
'Wil je eens kijken of je iets hebt onder de naam Van Cram, Julius van Cram?'
'Is het van de laatste tijd?'
'Het kan wel twintig jaar en zelfs nog langer geleden zijn.'
'Als u een ogenblikje wilt wachten?'
Maigret ging zitten. Tien minuten later bracht de beambte hem een dossier met de naam Van Cram, maar dat ging over een Joseph van Cram, employe bij een verzekeringsmaatschappij in Parijs, uit de rue de Grenelle, die twee jaar geleden veroordeeld was wegens valsheid in geschrifte en die nog niet ouder was dan achtentwintig. 'Geen andere Van Crams?'
'Alleen een Von Kramm, met een K en twee m-men, en die is nu vierentwintig jaren geleden in Keulen gestorven.' Beneden waren nog meer dossiers, die niet alleen over veroordeelden gingen maar over allen waarmee de politie zich te eniger tijd had moeten bemoeien. Daar kwam je de Van Cram van de verzekeringsmaatschappij en de Von Kramm uit Keulen opnieuw tegen.
Door bestudering van de kartotheek van internationale avonturiers en door daarvan allen uit te schakelen die niet in het Nabije Oosten hadden gewoond en wier leeftijd niet overeenstemde met die van de man van mevrouw Laboine, hield Maigret tenslotte slechts enkele kaarten over, waaronder een met de volgende inhoud:
Hans Ziegler, alias Ernst Marek, alias John Donley, alias Joey Hogan, alias Jean Lemke (zijn ware naam en zijn herkomst zijn onbekend). Is gespecialiseerd in oplichterijen. Spreekt vlot Frans, Engels, Duits, Nederlands, Italiaans en Spaans. Een beetje Pools.' Het was de politie van Praag, die dertig jaar geleden naar alle landen het portret van een zekere Hans Ziegler had gestuurd, die zich met behulp van een medeplichtige op frauduleuze wijze een aanzienlijk geldbedrag had toegeeigend. Hans Ziegler beweerde in Munchen te zijn geboren, en droeg toen een blonde snor.
Londen maakte korte tijd later kennis met dezelfde man, onder de naam van John Donley, geboren in San Francisco, en Kopenhagen had hem gearresteerd onder de naam van Ernst Marek.
Elders kwam je hem weer onder andere namen tegen: Joey Hogan, Jules Stieb, Carl Spangier.
Zijn uiterlijk veranderde in de loop der jaren eveneens. In het begin was het een lange, slanke man, ook al bezat hij een fors beendergestel. Allengs werd hij gezetter, terwijl zijn voorkomen een zekere waardigheid kreeg.
Hij was nog kras voor zijn leeftijd en kleedde zich met grote zorg. In Parijs had hij gewoond in een groot hotel aan de Champs-Elysees, te Londen in het Savoy-hotel. Overal verkeerde hij in selecte gelegenheden en overal was zijn optreden onveranderlijk eender, overal volgde hij een techniek die sinds lang door anderen was uitgestippeld, maar die hij met een uitzonderlijke behendigheid toepaste.
Ze werkten met hun tweeen samen, maar van zijn handlanger wist men niets anders af dan dat hij jeugdiger was en een Middeneuropees accent had.
In een elegante bar spoorden ze een slachtoffer op, een welgesteld man, bij voorkeur een fabrikant of een zakenman van buiten.
Na een paar glaasjes te hebben gedronken in gezelschap van zijn slachtoffer begon Jean Lemke, of Jules Stieb, of John Donley, al naar het geval, te klagen dat hij het land niet kende. 'Ik zit dringend verlegen om een vertrouwensman,' zei hij. 'Ik ben belast met een opdracht die me bezwaart, want ik vraag me af hoe ik die tot een goed einde moet brengen. Ik ben zo bang me te laten bedotten!'
De rest varieerde, maar de grote lijnen ervan waren steevast dezelfde. Een oude, schatrijke dame, bij voorkeur een Amerikaanse, wanneer het geval zich afspeelde in Europa, had hem een aanzienlijke som gelds ter hand gesteld, die moest worden uitgedeeld onder een zeker aantal verdienstelijke personen. Hij had het geld hierboven, in bankbiljetten, op zijn kamer liggen. Maar hoe kon hij, in een land dat hij niet kende, oordelen over de in aanmerking komende gevallen? O ja! De oude dame had erbij gezegd dat een deel van de geldsom, een derde deel bijvoorbeeld, of een kwart, mocht worden afgehouden om de onkosten te bestrijden. Zou zijn nieuwe vriend - want hij was toch een vriend, niet waar? - die een eerlijk man was, niet zo goed willen zijn hem bij te staan? Vanzelfsprekend zou dat derde part dan met hem worden gedeeld... Dat was nog een heel aardig stapeltje. Hij was verplicht om voorzichtig te werk te gaan en achtte zich genoopt bepaalde garanties te verlangen... Als zijn vriend nu eens zijnerzijds een zekere geldsom op de bank stortte als bewijs van goede trouw...
'Wacht u hier een ogenblikje op me... Of nog beter, gaat u even mee naar mijn kamer...'
Daar waren de bankbiljetten. Het was een hele tas vol, in indrukwekkende bundels.
'We nemen die mee, we gaan langs uw bank, waar u dat bedrag opneemt...'
Dat bedrag verschilde al naar het land.
'Dan gaan we dat geheel storten op mijn rekening, terwijl ik u mijn tas met bankbiljetten overhandig, die u dan alleen nog maar hoeft uit te delen, nadat u uw eigen aandeel er af hebt genomen...'
In de taxi lag de tas met de bankbiljetten tussen hen beiden in. Het slachtoffer nam zijn geld op. Voor zijn eigen bank, gewoonlijk een groot gebouw in het centrum van de stad, liet Lemke,alias Stieb, alias Ziegler, enz..., de tas achter onder de hoede van zijn metgezel. 'Ik moet hier even zijn...'
Hij snelde naar binnen met het geld van zijn slachtoffer, dat hem nooit weerzag en weldra tot de ontdekking kwam dat de bundels bankbiljetten met uitzondering van die bovenop, alleen maar uit krantepapier bestonden.
Meestal had de man, wanneer hij werd gearresteerd, niets bezwarends in zijn bezit. De opbrengst van de diefstal was verdwenen, meegenomen door een handlanger aan wie hij het geld had overgegeven temidden van het drukke gedoe binnenin het bankgebouw.
In een enkel dossier, afkomstig van de Deense politie, werd hier nog aan toegevoegd:
'Volgens inlichtingen die wij niet hebben kunnen controleren, zou het hier in werkelijkheid gaan om een Nederlands onderdaan, genaamd Julis van Cram, geboren te Groningen. Zoon van goede huize, heeft Van Cram op zijn tweeentwintigste jaar een baan gekregen op een bank te Amsterdam, waarvan zijn vader administrateur was. Hij sprak reeds verschillende talen, had een uitstekende opleiding genoten en kwam in Amsterdam veel op de Yacht Club.
Twee jaar later is hij verdwenen en enkele weken daarna kwam men tot de ontdekking dat hij een deel van de gelden van de bank had meegenomen.'
Jammer genoeg was het onmogelijk gebleken foto's te bemachtigen van die Van Cram, wiens vingerafdrukken men al evenmin bezat.
Door de data te vergelijken deed Maigret nog een andere belangwekkende ontdekking. Anders dan de meeste misdadigers en zwendelaars opereerde deze man zelden tweemaal achter elkaar. Hij besteedde er weken, soms maanden aan om zijn slag voor te bereiden, en die ging altijd om een aanzienlijke geldsom.
Daarna duurde het gewoonlijk enige jaren voordat men hem weer terugvond aan een ander einde van de wereld, waar hij zijn spelletje opnieuw speelde met dezelfde handigheid, dezelfde volmaakte afwerking van het detail. Duidde dit er niet op dat hij, alvorens opnieuw te beginnen, wachtte totdat hij krap bij kas kwam te zitten? Bewaarde hij soms een appeltje voor de dorst? Had hij ergens een spaarpotje verstopt? Zijn laatste optreden dateerde van zes jaren' geleden en had plaats gegrepen in Mexico. 'Wil je even hier komen, Lucas?'
Lucas keek verrast naar de stapels dossiers op het bureau. 'Ik zou graag willen dat je een aantal telegrammen verstuurde. Maar laat allereerst iemand naar de weduwe Cremieux gaan, in de rue de Clichy, om de zekerheid te krijgen dat dit personage inderdaad dezelfde is als die wiens foto zij heeft gezien in het tasje van haar huisgenote.' Hij gaf hem de lijst van landen waar de man had gewerkt, met de naam waaronder men hem daar had gekend. 'Bel verder Feret in Nice op -- of hij nog eens naar mevrouw Laboine toe wil gaan en proberen van haar de data en de plaatsen van herkomst los te krijgen van de postwissels die ze heeft ontvangen. Ik betwijfel of ze de strookjes daarvan wel heeft bewaard, maar we mogen die kans niet missen.' Hij veranderde opeens van onderwerp: 'Is er geen nieuws van Lognon?'
'Zou die aan de telefoon komen?'
'Ik weet het niet. Wil je zijn huis even opbellen?' Hij kreeg mevrouw Lognon aan de telefoon. 'Is uw man al weer thuis?'
'Nog niet. Weet u nog altijd niet waar hij zit?' Ze maakte zich ongerust en zelf begon hij op zijn beurt ook ongerust te worden.
'Ik vermoed,' zei hij om haar gerust te stellen, 'dat hij iemand tot buiten de stad heeft geschaduwd.'
Hij sprak maar op goed geluk over schaduwen, en moest de jeremiades van mevrouw Lognon aanhoren, die erover klaagde dat aan haar man steevast de ondankbaarste en gevaarlijkste karweitjes werden opgedragen. Kon hij haar dan ten antwoord geven dat Lognon, telkens wanneer hij zich in de nesten had gewerkt, dat volkomen eigenmachtig had gedaan, meestal nog wel in strijd met de instructies die hem waren verstrekt?
Hij was er zozeer op gebrand om goed werk te doen, verlangde zo vurig een goede beurt te maken, dat hij er blindelings op los stormde, elke keer weer ervan overtuigd dat hij nu eindelijk zou tonen wat hij waard was.
Inmiddels besefte men heel goed wat hij waard was. Hijzelf was de enige die dat niet wist.
Maigret belde de tweede wijk op, waar men al evenmin iets had gehoord van inspecteur Nurks. 'Heeft niemand in de buurt hem gezien?'
'Ik heb daar niets over gehoord.'
Lucas, die een inspecteur naar de rue de Clichy had gestuurd, zat in de aangrenzende kamer zijn telegrammen telefonisch door te geven. Janvier stond in de deuropening te wachten totdat Maigret zou ophangen, om hem instructies te vragen. 'Ik meen dat commissaris Priollet u graag wilde spreken. Hij is straks hier geweest, maar u was niet op uw kamer.'
'Ik was boven.'
Maigret begaf zich naar de kamer van Priollet, die bezig was een handelaar in verdovende middelen te verhoren, wiens neusvleugels trilden en die rode randen om zijn ogen had. 'Ik weet niet of je daar nog altijd belang in stelt. Misschien heb je die informatie ook al langs een andere weg ontvangen. Maar vanmorgen is mijn aandacht erop gevestigd dat Jeanine Armenieu vrij lange tijd heeft gewoond in een appartement in de rue de Ponthieu.'
'Heb je het nummer?'
'Nee. Het is niet ver van de rue de Berri en beneden is er een bar.'
'Welbedankt. Geen nieuws over Santoni?'
'Niets. Ik geloof niet dat er ook maar iets op hem valt aan te merken en hij zal in Florence wel in de zevende hemel zijn.'
Maigret trof Janvier nog steeds op zijn kamer aan.
'Pakje hoed en je jas.'
'Waar gaan we heen?'
'Naar de rue de Ponthieu.'
Waarschijnlijk zou hij daar nog iets meer over zijn dode te weten komen. Zij bleef bij al zijn bemoeienissen op de voorgrond staan. Maar die verwenste Lognon begon allengs ook een belangrijke rol te spelen. En jammer genoeg was er over die rol niets bekend.
'De man, die eens heeft gezegd: "Vooral niet teveel ijver," had hartstikke gelijk,' gromde de commissaris, terwijl hij zijn jas aantrok.
Het was niet erg waarschijnlijk dat inspecteur Nurks nog steeds door de straten rondsjouwde van het ene adres naar het andere. De vorige dag had hij om vijf uur, voor zover daar peil op viel te trekken - en met hem was het niet gemakkelijk om ergens peil op te trekken - nog geen enkel spoor. Hij was naar huis gegaan om te eten en meteen daarna weer vertrokken. Alvorens weg te gaan stak Maigret zijn hoofd om de hoek van de inspecteurskamer:
'Laat iemand voor alle zekerheid de stations opbellen om zich ervan te vergewissen dat Lognon niet in de trein is gestapt.' Bijvoorbeeld achter iemand aan die hij schaduwde. Dat was best mogelijk. En dan had hij wellicht geen gelegenheid gehad om de quai of zijn bureau op te bellen. In dat geval beschikte hij ook over gegevens, die de anderen niet hadden. 'Gaan we, chef?'
'We gaan.'
Maigret, die uit zijn hum was, liet de wagen stoppen op de place Dauphine om een glaasje te gaan drinken. Het was niet waar dat hij afgunstig was op Lognon. Als die de moordenaar van Louise Laboine zou weten te vinden, dan vond hij dat prachtig. Wanneer hij hem arresteerde, dan was het: bravo!
Maar, potverdorie, hij had wel iets van zich kunnen laten horen, net als ieder ander.
Terwijl Janvier het pand binnenging om zich te orienteren, bleef Maigret met de handen in zijn zakken aan de rand van het trottoir staan en overwoog dat de rue de Ponthieu wel een soort coulisse van de Champs-Elysees leek, of de achtertrap daarvan. Elke grote verkeersader van Parijs bezit zo, veelal parallel eraan, een nauwere en drukke straat, waar je kroegjes vindt en levensmiddelenzaken, restaurants voor chauffeurs en goedkope hotels, kappers en kleine zaakjes. Vlakbij was een wijnproeflokaal. Hij had zin daar binnen te gaan en stond al op het punt dat te doen, toen Janvier naar buiten kwam. 'Het is hier, chef!'
Reeds bij het eerste huis hadden ze gevonden wat ze zochten. De loge van de concierge was niet lichter dan de meeste in Parijs, maar de concierge was jong, aantrekkelijk, en in een geverniste houten box spartelde een baby. 'U bent ook van de politie, niet waar?'
'Waarom zegt u: "ook"?'
'Omdat hier gisteravond al iemand van de politie is geweest. Ik wou net naar bed gaan. Het was een kleine man en hij keek zo triest dat ik, voordat ik merkte dat hij verkouden was, dacht dat hij zijn vrouw verloren had en dat hij huilde.' Het kostte moeite om niet te glimlachen bij deze beschrijving van inspecteur Nurks. 'Hoe laat was dat?'
'Ongeveer om tien uur. Ik was me aan het uitkleden achter het kamerscherm en ik heb hem even moeten laten wachten. Komt u voor dezelfde geschiedenis?'
'Hij heeft u zeker vragen gesteld in verband met juffrouw Armenieu?'
'Jawel. En ook over haar vriendin, die vermoord is.'
'Hebt u haar portret in de krant herkend?'
'Ik meende haar te herkennen.'
'Heeft ze bij u in huis gewoond?'
'Gaat u zitten, heren. Vindt u het goed dat ik doorga met het eten voor de kleine klaar te maken? Als u het te warm hebt, geneert u zich dan niet, maar trekt u gerust uw jas uit.' Op haar beurt vroeg zij:
'Behoort u niet tot dezelfde afdeling als die van gister? Ik weet niet waarom ik u dat zo vraag. Het zijn mijn zaken niet. Zoals ik al tegen uw collega heb gezegd, was de eigenlijke huurster, op wier naam het appartement was gehuurd, juffrouw Armenieu, juffrouw Jeanine, zoals ik haar noemde. Nu is ze getrouwd. Dat heeft in de kranten gestaan. Wist u dat?' Maigret knikte bevestigend. 'Heeft ze lang bij u in huis gewoond?'
'Ongeveer twee jaren. Toen ze hier kwam, was ze nog jong en links en kwam ze mij vaak om raad vragen.'
'Werkte ze?'
'In die tijd was ze typiste op een kantoor, hier niet ver vandaan, ik weet niet precies waar. Ze nam het kleine appartement op de derde verdieping, dat uitziet op de binnenplaats, maar erg aardig is.'
'Woonde haar vriendin dan niet met haar samen?'
'Jawel. Maar, zoals ik u al heb verteld, was zij het die de huur betaalde en stond het contract op haar naam.' Ze wilde niets liever dan praten. En dat ging haar des te gemakkelijker af doordat ze deze zelfde inlichtingen de vorige dag ook al had verstrekt.
'Ik weet al van tevoren wat u mij gaat vragen. Ze zijn hier ongeveer zes maanden geleden vandaan gegaan. Of liever gezegd, juffrouw Jeanine is het eerst vertrokken.'
'En ik dacht dat het appartement op haar naam stond?'
'Jawel. De maand was bijna om. De huur liep nog voor een dag of drie, vier. Op een avond kwam juffrouw Jeanine hier zitten op de plaats waar u nu zit, en kondigde mij aan: "Ik heb er genoeg van, mevrouw Marcelle. Ditmaal heb ik me vast voorgenomen er een einde aan te maken." ' Maigret informeerde: 'Waaraan een einde te maken?'
'Aan het samenwonen met de andere, haar vriendin, Louise.'
'Konden ze het samen niet vinden?'
'Dat is nu precies wat ik wilde proberen u uit te leggen. Juffrouw Louise bleef nooit eens even staan om een praatje te maken en ik weet dan ook vrijwel niets van haar af, behalve door haar vriendin, zodat ik eigenlijk alleen maar een klokje heb horen luiden. De eerste tijd meende ik dat het twee zusjes waren, of nichtjes, of jeugdvriendinnen. Toen heeft juffrouw Jeanine mij verteld dat ze elkaar gewoon in de trein hadden leren kennen, twee of drie maanden eerder.'
'Mochten ze elkaar niet?'
'Ja en nee. Dat is moeilijk te zeggen. Ik heb al verscheidene meisjes van die leeftijd zien komen en gaan. We hebben er hier nu nog twee van dat slag, die dansen in het Lido. Een derde is manicure bij de Claridge. Merendeels vertellen ze mij van hun persoonlijke aangelegenheden. Na enkele dagen heeft ook juffrouw Jeanine dat gedaan. Maar die andere, Louise, heeft me nooit in vertrouwen genomen. Een hele tijd heb ik gemeend dat ze hooghartig was, maar toen ben ik me gaan afvragen of het geen verlegenheid was van haar kant, en nu nog ben ik geneigd om dat voor de waarheid te houden. Ziet u, wanneer zulke jonge meisjes aankomen in Parijs en zich verloren voelen temidden van die miljoenen mensen, dan zijn er twee mogelijkheden: of zo'n kind houdt zich groot, doet flink, slaat een hoge toon aan, of anders sluit ze zich op in zichzelf.
Juffrouw Jeanine was wel een beetje van de eerste soort. Ze
stond nergens voor. Ze ging vrijwel elke avond uit. Na een paar weken kwam ze 's nachts om twee of drie uur thuis en had ze al geleerd hoe ze zich moest kleden. Ze was hier nog geen drie maanden of ik hoorde haar midden in de nacht al naar boven gaan met een man.
Dat waren mijn zaken niet. Ze woonde op zichzelf. We hebben hier geen familiepension.'
'Hadden ze ieder een eigen kamer?'
'Ja. Maar met dat al! Louise moest desondanks alles wel horen en 's morgens diende ze noodgedwongen te wachten totdat de man was verdwenen om zich te kunnen wassen of om naar de keuken te gaan.'
'En heeft dat aanleiding gegeven tot ruzies?'
'Daar ben ik niet zeker van. In twee jaren gebeurt er heel wat en ik heb hier in huis tweeentwintig huurders. Ik kon niet voorzien dat een van hen zich zou laten vermoorden.'
'Wat doet uw man?'
'Hij is maitre d'hotel in een restaurant op de place des Ternes. U hebt er toch geen hinder van als ik de kleine te eten geef?' Ze zette hem in zijn stoel en begon hem het ene hapje na het andere te voeren, zonder de draad van haar gedachten te verliezen.
'Ik heb dit alles gisteren verteld aan uw collega, die aantekeningen maakte. Als u mij naar mijn mening vraagt, dan geef ik u ten antwoord dat juffrouw Jeanine heel precies wist wat ze wilde en dat ze zich vast had voorgenomen dat, hoe dan ook, te bereiken. Ze ging niet zomaar met iedereen uit. De meeste mannen die hier wel zijn geweest hadden een eigen auto, die ik 's morgens voor de deur zag staan wanneer ik de vuilnisemmers buiten zette. Ze hoefden niet per se jong te zijn, maar ze waren evenmin oud. Wat ik u probeer duidelijk te maken, is dat het haar niet alleen om het pleziertje ging. Wanneer ze mij vragen stelde, kreeg ik een idee van waar het
haar om te doen was. Als ze bijvoorbeeld een afspraakje had gemaakt in een restaurant, dat ze niet kende, wou en zou ze weten of dat al dan niet een chic restaurant was, hoe je je diende te kleden als je daar naar toe ging, enzovoort. Ze heeft er niet langer dan zes maanden over gedaan om Parijs van een bepaalde kant te leren kennen als haar eigen zak.'
'Ging haar vriendin nooit met haar mee uit?'
'Alleen wanneer ze naar de bioscoop gingen.'
'Hoe bracht Louise haar avonden door?'
'Meestal bleef ze daarboven op haar kamer. Soms ging ze een ommetje maken, zonder ooit ver uit de buurt te gaan, als was ze bang.
Ze waren ongeveer even oud, maar naast die andere was juffrouw Louise nog maar een kind.
Dat was het juist waaraan juffrouw Jeanine zich soms ergerde. De eerste keer, dat ze hierover begon, zei ze tegen mij: "Als ik toen, in de trein, maar had kunnen slapen in plaats van met haar te kletsen!"
Toch staat het voor mij vast dat zij, vooral in het begin, het niet onplezierig vond iemand te hebben met wie ze kon praten. Misschien is het u ook wel eens opgevallen, dat jonge meisjes die in Parijs hun geluk komen beproeven, bijna altijd met hun tweeen samen gaan wonen.
Later beginnen ze dan allengs een hekel aan elkaar te krijgen. Zo is het ook in dit geval gegaan, en dat nog wel des te sneller doordat juffrouw Louise zich niet kon aanpassen en nooit een baantje langer hield dan enkele weken. Ze had niet veel geleerd. Het schijnt dat ze veel spelfouten maakte en dat dat een struikelblok voor haar was om op een kantoor te werken. Wanneer ze ergens was aangenomen als verkoopster, dan volgden er onveranderlijk moeilijkheden. Of het was de baas, of een afdelingschef, die probeerde met haar naar bed te gaan.
In plaats van hun op een handige manier aan hun verstand te brengen dat zij daar niet van was gediend, ging ze hoog te paard zitten, gaf hun een draai om de oren, of liep weg en smakte de deur achter zich dicht. Een keer waren er diefstallen gepleegd in de zaak en viel de verdenking op haar, hoewel ze vast en zeker onschuldig was.
Let u wel, dat alles heeft haar vriendin mij verteld. Uit mezelf weet ik alleen maar dat er periodes waren waarin juffrouw Louise geen werk had en later dan anders de deur uitging om de adressen af te lopen uit de kleine advertenties.'
'Aten ze gewoonlijk hierboven?'
'Bijna altijd. Behalve wanneer juffrouw Jeanine buitenshuis ging eten met vrienden. Het vorige jaar zijn ze met hun beiden een weekje op vakantie geweest naar Deauville. Of liever gezegd, ze zijn samen afgereisd, maar de kleine - ik bedoel Louise - is het eerst teruggekeerd, en Jeanine is pas verscheidene dagen later weer thuisgekomen. Ik weet niet wat daarginds is voorgevallen. Ze hebben toen een tijdlang geen woord met elkaar gewisseld, maar bleven toch samenwonen in hetzelfde appartement.'
'Kreeg Louise wel post?'
'Nooit particuliere brieven. Ik heb haar zelfs aangezien voor een weesje. Haar vriendin heeft mij verteld dat ze een moeder had, in het zuiden, een halve gekkin, die zich niet om haar dochter bekommerde. Af en toe kreeg juffrouw Louise, wanneer ze schriftelijk op advertenties had gesolliciteerd, een paar brieven met gedrukt briefhoofd, en dan wist ik wel hoe laat het was.'
'En Jeanine?'
'Die kreeg om de twee, drie weken een brief uit Lyon. Van haar vader die daar woont, een weduwnaar. En verder voornamelijk stadstelegrammen om afspraakjes met haar te maken.'
'Is het al lang geleden dat Jeanine u haar verlangen kenbaar heeft gemaakt om zich te ontdoen van haar vriendin?'
'De eerste keer dat ze het daar over had, is nu al meer dan een jaar geleden, misschien ook wel anderhalf jaar, maar het kwam vooral aan de orde wanneer ze ruzie hadden gehad, of wanneer die andere haar baantje weer eens was kwijtgeraakt. In zo'n geval verzuchtte Jeanine:
"Als ik er aan denk dat ik bij mijn vader weg ben gegaan om vrij te zijn, en dat ik me die gans op de hals heb gehaald!" De volgende dag, of twee dagen later, was ze dan weer blij haar thuis te vinden, daarvan ben ik overtuigd. Het was haast net als in een huwelijk. U bent, neem ik aan, beiden getrouwd?'
'Is het nu zes maanden geleden dat Jeanine Armenieu u de huur heeft opgezegd?'
'Ja. Ze was de laatste tijd sterk veranderd. Ze kleedde zich beter, ik bedoel, met duurdere dingen, en kwam geregeld in gelegenheden van een klasse beter dan die waarin ze tot dusver had verkeerd. Ze kreeg bloemen en dozen chocolade, die afkomstig waren uit de Marquise de Sevigne. Het was me volkomen duidelijk.
Op een avond kwam ze dan ook bij mij zitten in mijn loge om me mee te delen:
"Ditmaal ga ik echt weg, mevrouw Marcelle. Ik heb niets op het huis hier tegen, maar ik kan niet eeuwig blijven samenwonen met dat kind."
"U gaat toch niet trouwen?" vroeg ik voor de grap.
Ze lachte daar niet om, maar mompelde:
"Nog niet meteen. Wanneer het zo ver komt, zult u het wel uit de krant vernemen."
Ze had toen blijkbaar al kennis gemaakt met meneer Santoni. Ze was heel zelfverzekerd en haar glimlachje was veelzeggend. Ik heb mijn scherts nog wat verder gedreven:
"Krijg ik ook een uitnodiging van u voor de bruiloft?" "Ik beloof niet dat ik u zal uitnodigen, maar ik zal u een leuk cadeautje sturen." '
'En heeft ze dat ook gedaan?' vroeg Maigret. 'Nog niet. Ze zal het waarschijnlijk wel doen. Vast staat in elk geval dat ze haar doeleinden heeft bereikt en dat ze nu haar wittebroodsweken doorbrengt in Italie. Om nog even terug te komen op die avond, toen heeft ze me opgebiecht dat ze weg wilde gaan zonder iets tegen haar vriendin te zeggen en dat ze er wel voor zou zorgen dat die haar niet weer kon vinden. "Anders ziet ze nog kans, zich opnieuw aan mij vast te klampen!"
Ze heeft gedaan wat ze mij had aangekondigd, en heeft een ogenblikje waarop de andere de deur uit was benut om haar beide koffers mee te nemen. Ze heeft me zelfs, voor alle zekerheid, niet eens een adres achtergelaten. "Ik zal zo nu en dan wel eens aankomen om te zien of er ook post voor mij is." '
'En hebt u haar weergezien?'
'Drie of vier keer. De huur liep toen nog een paar dagen. Op de laatste morgen is juffrouw Louise bij me gekomen om me mee te delen dat ze noodgedwongen hier uit huis weg moest gaan. Ik moet eerlijk bekennen dat ik medelijden met haar had. Ze huilde niet. Haar lip trilde terwijl ze met me sprak, en ik voelde aan hoe hulpeloos ze was. Ze bezat aan bagage niets anders dan een enkel blauw valiesje. Ik heb haar gevraagd waar ze naar toe ging, en daarop gaf ze mij ten antwoord dat ze dat niet wist.
"Als u nog een paar dagen wilt blijven, totdat ik een andere huurder vind..."
"Ik dank u wel, maar dat wil ik liever niet."
Dat was typerend voor haar. Ik heb haar weg zien lopen over het trottoir, met haar valies in de hand, en toen zij om de hoek van de straat verdween, had ik de neiging om haar terug te roepen en haar wat geld te geven.'
'Is zij u ook nog eens weer komen opzoeken?'
'Ze is hier nog wel eens geweest, maar niet om mij op te zoeken. Dat was om mij het adres te vragen van haar vriendin.
Ik heb haar ten antwoord gegeven dat ik dat niet kende. Ze heeft me vast niet geloofd.'
'Waarom wilde zij haar terugvinden?'
'Vermoedelijk om weer met haar aan te pappen, of om haar om geld te vragen. Uit de toestand van haar kleren kon je gemakkelijk opmaken dat het haar slecht ging.'
'Wanneer is ze hier voor de laatste keer geweest?'
'Dat is ruim een maand geleden. Ik had net de krant zitten lezen en die lag nog op de tafel. Ik had ongetwijfeld niet moeten doen wat ik heb gedaan.
"Ik weet niet waar zij woont," heb ik tegen haar gezegd, "maar er staat net iets over haar in de krant onder het stadsnieuws."
Dat was waar. Er stond zoiets als:
Marco Santoni, van de vermout, vertoont zich elke avond in Maxim's in gezelschap van een bekoorlijke mannequin, Jeanine Armenieu.' Maigret keek Janvier aan, die het had begrepen. Een maand geleden was Louise Laboine voor de eerste keer komen aanzetten in de rue de Douai om een avondjapon te huren bij mademoiselle Irene. Moest dat niet zijn geweest met de bedoeling om naar Maxim's te gaan teneinde haar vriendin te ontmoeten?
'Weet u niet of zij haar ook heeft getroffen?'
'Ze heeft haar niet getroffen. Juffrouw Jeanine was een paar dagen later bij me, en toen ik haar die vraag stelde, begon ze te lachen:
"We gaan vaak souperen in Maxim's, maar toch ook niet elke avond," zei ze. "Bovendien betwijfel ik of ze die arme Louise wel zouden hebben binnengelaten." '
Maigret informeerde: 'Hebt u dat alles verteld aan de inspecteur die hier gisteravond was?'
'Misschien niet met zoveel details, omdat er daarbij ook zijn die ik me pas later heb herinnerd.'
'Hebt u hem anders niets verteld?'
Maigret probeerde er achter te komen wat in hetgeen hij zojuist had vernomen Lognon op een spoor had kunnen brengen. De vorige avond om tien uur bevond hij zich in deze zelfde conciergeloge. En sindsdien wist men niets meer van hem af.
'Wilt u me een ogenblik de tijd gunnen om mijn zoontje naar bed te brengen?'
Ze veegde zijn gelaat af, deed hem op de tafel een schone luier aan, en ging met hem binnen in een soort alkoof, waar ze haar zoete woordjes hoorden fluisteren.
Toen ze terugkwam, scheen haar gezicht een beetje zorglijker te staan.
'Ik vraag me nu af of het mijn schuld niet is wat er is voorgevallen. Als die meisjes maar niet zo geheimzinnig deden, dan zou het alles zoveel gemakkelijker zijn! Dat juffrouw Jeanine mij haar adres niet heeft achtergelaten, om niet door haar vriendin lastig te worden gevallen, dat begrijp ik best. Maar die andere, juffrouw Louise, had me het hare toch wel kunnen geven. Het is nu een dag of tien, misschien ook iets langer geleden, precies weet ik het niet meer, dat hier een man is gekomen die mij vroeg of hier inderdaad een zekere Louise Laboine woonde.
Ik heb hem geantwoord dat dat niet het geval was, dat ze al enige maanden geleden was vertrokken, maar dat ze nog in Parijs woonde, dat ik haar adres niet kende, maar dat ze mij af en toe kwam opzoeken.'
'Wat voor soort man?'
'Een vreemdeling. Uit zijn accent meende ik te kunnen opmaken dat het een Engelsman was of een Amerikaan. Geen rijk en ook geen voornaam iemand. Een klein, mager mannetje, dat - ja, juist - wel een beetje lijkt op die inspecteur van gisteren. Ik weet niet waarom, maar hij deed mij denken aan een clown.
Hij scheen teleurgesteld te zijn en vroeg nog door om te weten te komen of ik verwachtte haar spoedig weer te zien. "Misschien morgen, misschien pas over een maand," heb ik hem geantwoord.
"Ik zal een briefje voor haar achterlaten."
Hij nam plaats aan tafel, vroeg mij om papier en een envelop en begon met potlood te schrijven. Ik heb de brief opgeborgen in een leeg vakje en er verder niet meer aan gedacht.
Toen hij drie dagen later terugkwam, stond de brief er nog steeds en keek hij nog erger teleurgesteld.
"Ik zal niet zo heel lang kunnen wachten," zei hij tegen mij.
"Binnenkort moet ik er weer vandoor."
Ik heb hem gevraagd, of het belangrijk was en daarop gaf hij ten antwoord:
"Voor haar, ja. Heel belangrijk."
Hij nam de brief weer tot zich en schreef een andere, waarvoor hij ditmaal rustig de tijd nam, alsof hij was genoopt om tot een besluit te komen. Tenslotte gaf hij mij die brief met een zucht.'
'Hebt u hem daarna niet meer gezien?'
'Alleen nog de dag daarop. Drie dagen later kwam juffrouw Jeanine bij mij op bezoek. Die middag heeft ze mij, erg opgewonden, aangekondigd:
"U zult binnenkort wel over me in de krant lezen." Ze had net inkopen gedaan in de buurt en was beladen met pakjes, die afkomstig waren uit de duurste zaken. Ik heb haar gesproken over de brief voorjuffrouw Louise en haar verteld van de bezoeken van het magere mannetje.
"Als ik maar wist, waar ik haar kan vinden." Ze scheen na te denken.
"Misschien zou u beter doen met die brief aan mij toe te vertrouwen," zei zij tenslotte. "Naar ik Louise ken, zal het niet lang meer duren of ze komt mij opzoeken. Zodra ze uit de kranten verneemt waar ik ben..."
Ik heb even geaarzeld. Ik was van mening dat ze ongetwijfeld gelijk had.'
'Hebt u haar de brief overhandigd?'
'Ja. Ze bekeek de envelop en stopte die in haar tasje. Pas op het ogenblik dat ze wegging, zei ze opeens tegen mij: "U zult nu niet lang meer hoeven wachten op uw cadeautje, mevrouw Marcelle!" '
Maigret had zwijgend, met gebogen hoofd, naar de grond zitten staren.
'Is dat alles wat u tegen de inspecteur hebt gezegd?'
'Ik meen van wel. Ja. Ik ben nog aan het nadenken. Ik zou niet weten wat ik verder nog had kunnen vertellen.'
'Is Louise daarna niet meer hier geweest?'
'Nee.'
'Ze wist dus niet dat haar vroegere vriendin een brief voor haar had?'
'Ik neem aan van niet. In elk geval heeft ze dat niet van mij te weten kunnen komen.'
Maigret had in dit ene kwartiertje heel wat meer vernomen dan hij had gehoopt. Maar opeens liep het spoor nu weer dood.
Lognon nam thans zijn gedachten nog meer in beslag dan Louise Laboine, alsof inspecteur Nurks opeens de hoofdrol was gaan spelen. Hij was hier geweest en had ditzelfde verhaal te horen gekregen. Daarna was hij van het toneel verdwenen. Een ander zou de vorige avond, met de wetenschap die hij bezat, Maigret hebben opgebeld om hem de gegevens mee te delen en om instructies te vragen. Maar Lognon niet! Die had erop gestaan om helemaal op zijn eentje de zaak volledig uit te zoeken.
'U schijnt elders te zijn met uw gedachten,' merkte de concierge op.
'Ik mag aannemen dat de inspecteur u niets gezegd heeft, geen enkele opmerking heelt gemaakt?'
'Nee. Bij het heengaan heeft hij mij bedankt en toen is hij rechtsaf de straat in gegaan.'
Wat kon hij anders doen dan eveneens dank u wel zeggen en op zijn beurt heen gaan? Zonder Janvier te raadplegen sleepte Maigret hem mee naar het proeflokaal, dat daareven zijn aandacht had getrokken, bestelde twee pernods en dronk zijn glas zwijgend leeg.
'Wil je de tweede wijk eens opbellen en informeren of ze iets van hem hebben gehoord. En bel vervolgens zijn vrouw op, voor het geval dat ze op het bureau niets mochten weten. Vergewis je er tenslotte ook nog van of hij geen contact heeft opgenomen met de quai.'
Toen Janvier de cel uitkwam, dronk Maigret langzaam van een tweede aperitief.
'Niets!'
'Ik weet maar een verklaring, namelijk dat hij met Italie heeft getelefoneerd.'
'Gaat u dat nu ook doen?'
'Ja. We krijgen die verbinding op kantoor vlugger.' Toen ze daar aankwamen, was vrijwel iedereen weg om te lunchen. Maigret liet zich de hotellijst van Florence geven, zocht de meest luxueuze uit en kreeg bij het derde te horen dat de Santoni's daar hun intrek hadden genomen. Ze bevonden zich niet op hun kamers, die ze een half uur geleden hadden verlaten om beneden in het restaurant te gaan lunchen. Daar kreeg hij ze even later te pakken, en hij bofte dat de maitre d'hotel, die in Parijs had gewerkt, een beetje Frans kende.
'Wilt u mevrouw Santoni verzoeken aan de telefoon te komen?'
Toen de maitre d'hotel de boodschap had overgebracht, hoorde Maigret een agressieve mannenstem:
'Ik zou wel eens van u willen weten wat deze geschiedenis
moet betekenen?'
'Met wie spreek ik?'
'Met Marco Santoni. De afgelopen nacht zijn wij wakker gemaakt onder het voorwendsel dat de politie in Parijs dringend verlegen zat om een inlichting. Vandaag achtervolgt u ons in het restaurant.'
'Neemt u me niet kwalijk, meneer Santoni. U spreekt met
commissaris Maigret van de Centrale Recherche.'
'Daarmee is mij nog niet duidelijk geworden wat mijn vrouw te maken heeft met...'
'Het is ons niet te doen om haar. De zaak is alleen dat een van haar vroegere vriendinnen is vermoord.'
'Dat heeft die vent vannacht al aan ons verteld. En wat zou dat? Is dat een reden om...'
'Uw vrouw had een briefin bewaring gekregen. Die brief zou het ons waarschijnlijk mogelijk maken...'
'Is het daarvoor per se nodig tweemaal op te bellen? Ze heeft alles wat ze wist verteld aan de inspecteur.'
'Die inspecteur is verdwenen.'
'O!'
Zijn woede zakte.
'In dat geval zal ik mijn vrouw roepen. Ik hoop dat u haar dan verder met rust zult laten en dat u zult zorgen dat haar naam niet in de kranten komt.'
Er volgde een gefluister van stemmen. Jeanine bevond zich blijkbaar bij haar echtgenoot in de telefooncel.
'Ik luister!' zei zij.
'Neemt u me niet kwalijk, mevrouw. U weet al waar het over gaat. De concierge uit de rue de Ponthieu heeft u een brief overhandigd die bestemd was voor Louise.'
'Ik heb er spijt van dat ik die onder mijn hoede heb genomen!'
'Wat is er met die brief gebeurd?'
Er volgde een stilte en Maigret meende een ogenblik dat de verbinding was verbroken.
'Hebt u haar die brief ter hand gesteld op de avond van uw huwelijk, toen zij u is komen opzoeken in de Romeo?'
'Zeker niet. Ik heb er geen ogenblik over gedacht om die brief mee te nemen op de avond van mijn huwelijk.'
'Is die briefde reden geweest waarom Louise u kwam opzoeken?'
Weer een stilte, als werd er geaarzeld. 'Nee. Ze had daarvan zelfs nog niet gehoord.'
'Wat wilde ze dan?'
'Dat ik haar geld zou lenen, uiteraard. Ze heeft me gezegd dat ze geen sou meer bezat, dat haar hospita haar de deur uit had gezet, en ze gaf me te verstaan dat haar geen andere uitkomst meer over bleef dan zelfmoord te plegen. Niet zo duidelijk als ik dat nu zeg. Met Louise is er nooit iets duidelijk.'
'Hebt u haar geld gegeven?'
'Drie of vier biljetten van duizend francs. Ik heb ze niet geteld.'
'Hebt u haar verteld van de brief?'
'Ja.'
'Wat hebt u haar precies gezegd?'
'Wat er in stond.'
'Had u hem gelezen?'
'Ja-'
Opnieuw een stilte.
'U kunt me geloven of niet. Dat was niet uit nieuwsgierigheid.
Ik ben het trouwens niet eens geweest die hem open heeft gemaakt. Marco heeft hem in mijn tasje gevonden. Ik heb hem het hele verhaal verteld en hij wilde mij niet geloven. Toen heb ik tegen hem gezegd:
"Maak hem maar open. Dan zul je het wel zien." ' Nu sprak ze op meer gedempte toon tegen haar metgezel, die zich ook nog in de cel bevond.
'Stil toch,' zei ze tegen hem. 'Het is verstandiger om de waarheid te zeggen. Daar komen ze toch achter.'
'Herinnert u zich de inhoud nog?'
'Niet woord voor woord. Hij was slecht geschreven, in slecht Frans, vol spelfouten. De inhoud kwam hierop neer:
Ik heb u een heel belangrijke boodschap mee te delen en ik moet u dringend spreken. Vraag naar Jimmy in de Pickwick's Bar, in de rue de l'Etoile. Als ik er niet ben, zal de barman u vertellen waar u mij kunt vinden.
Bent u daar nog, commissaris?' Maigret die notities maakte, gromde: 'Gaat u voort.'
'Verder stond er nog in de brief:
Het kan gebeuren dat het me niet mogelijk is lang genoeg in Frankrijk te blijven. In dat geval zal ik het stuk achterlaten bij de barman. Hij zal u vragen uw identiteit aan te tonen. U zult het later wel begrijpen.'
'Is dat alles?'
'Ja.'
'Hebt u deze boodschap overgebracht aan Louise?'
'Ja.'
'Scheen zij het te begrijpen?'
'Niet meteen. Toen scheen ze aan iets anders te denken en is ze weggegaan met een bedankje aan mij.'
'Hebt u in de loop van die nacht niets meer van haar gehoord?'
'Nee. Hoe zou dat hebben gekund? Pas toen ik twee dagen later toevallig de krant doorkeek, ben ik te weten gekomen dat zij dood was.'
'Denkt u dat zij naar de Pickwick's Bar toe is gegaan?'
'Dit is wel waarschijnlijk, niet? Wat zou u in haar plaats hebben gedaan?'
'Was er buiten u en uw echtgenoot niemand bekend met de brief?'
'Dat weet ik niet. Die is een dag of twee, drie in mijn tasje blijven zitten.'
'Woonde u in Hotel Washington?'
'Jawel.'
'Hebt u daar geen bezoek ontvangen?'
'Niemand anders dan Marco.'
'Waar bevindt de brief zich nu?'
'Die heb ik ongetwijfeld samen met andere paperassen opgeborgen.'
'Bevinden uw bezittingen zich nog in het hotel?'
'Zeker niet. Die heb ik de dag voor de bruiloft overgebracht naar het huis van Marco, met uitzondering van mijn toiletgerei en een paar kleren die de huisknecht op de dag zelf is gaan ophalen. Meent u dat die boodschap in verband staat met haar dood?'
'Dat is heel wel mogelijk. Heeft ze daarover geen enkele opmerking gemaakt?'
'Geen enkele.'
'Heeft ze nooit met u gesproken over haar vader?'
'Eens op een dag heb ik haar gevraagd van wie de foto was die zij bewaarde in haar portefeuilletje, en daarop gaf ze me ten antwoord dat dat het portret van haar vader was.
"Leeft hij nog?" vroeg ik toen verder.
Daarop keek ze mij aan als iemand die niet op een onderwerp in wenst te gaan en geheimzinnig doet. Ik heb toen mijn mond maar gehouden. Een andermaal dat we over onze ouders praatten, informeerde ik: "Wat doet je vader?"
En weer staarde ze mij op diezelfde wijze zwijgend aan, dat was zo haar manier van doen. Nu ze dood is, is het niet het ogenblik om kwaad van haar te spreken, maar...'
Haar metgezel legde haar kennelijk het zwijgen op.
'Ik heb u nu alles verteld wat ik weet.'
'Ik dank u wel. Wanneer denkt u terug te keren in Parijs?'
'Over een week.'
Janvier had het gesprek gevolgd door een meeluisteraar. 'Me dunkt dat we nu het spoor van Lognon weer te pakken hebben,' zei hij met een slim glimlachje. 'Ken je de Pickwick's Bar?'
'Die heb ik in het voorbijgaan wel eens gezien, maar ik ben er nog nooit binnen geweest.'
'Ik ook niet. Heb je honger?'
'Mijn nieuwsgierigheid wint het daarvan.'
Maigret deed de deur naar het aangrenzende kantoor open en riep Lucas toe:
'Geen nieuws van Lognon?'
'Niets, chef.'
'Als hij opbelt kun je me bereiken in de Pickwick's Bar in de rue de l'Etoile.'
'Ik heb net bezoek gehad, chef, van een logementshoudster uit de rue d'Aboukir. Ze heeft er wel tijd voor nodig gehad om tot dit besluit te komen. Naar het schijnt heeft ze het de laatste dagen zo druk gehad dat ze geen krant heeft ingekeken. Om kort te gaan, ze kwam ons vertellen dat Louise Laboine vier maanden lang bij haar in huis heeft gewoond.'
'In welke tijd?'
'Kort geleden. Ze is er nu twee maanden geleden vandaan gegaan.'
'Dus op het moment dat ze haar intrek nam in de rue de Clichy.'
'Ja. Ze werkte als verkoopster in een zaak aan de boulevard Magenta. Het is een van die zaken die op het trottoir een afdeling gelegenheidskoopjes hebben. Het meisje heeft daar een deel van de winter gezeten, uiteindelijk een bronchitis opgelopen en zodoende een week lang op haar kamer moeten blijven.'
'Wie zorgde er voor haar?'
'Niemand. Haar kamer was op de bovenste verdieping. Het logement is er een van het minste allooi, waar in hoofdzaak Noord-Afrikanen wonen.'
Nu waren de lege plekken vrijwel allemaal opgevuld. Het werd mogelijk de geschiedenis van het meisje te reconstrueren van het ogenblik af waarop ze haar moeder in Nice had verlaten, tot aan de nacht waarin ze Jeanine had weergevonden in de Romeo. 'Ga je mee, Janvier?'
Het ging er nu verder alleen nog maar om te reconstrueren hoe zij ongeveer twee uur lang haar tijd had besteed in die laatste nacht.
De taxichauffeur had haar gezien op de place Saint-Augustin en later, nog altijd te voet op pad in de richting van de Are de Triomphe, op de hoek van de boulevard Haussmann en de Faubourg Saint-Honore.
Dat was de weg die je moest volgen om in de rue de l'Etoile te komen.
Louise, die nooit in staat was geweest haar leven te organiseren, die geen ander steunpunt had gevonden om zich aan vast te klampen dan een meisje dat ze had ontmoet in een trein, liep snel, moederziel alleen door de motregen, alsof ze gehaast op weg was naar een rendez-vous met haar Noodlot.
De pui, tussen het pothuis van een schoenmaker en een wasserij waar je strijksters bezig zag, was zo smal, dat de meeste voorbijgangers ongetwijfeld niet eens vermoedden dat daar een bar gevestigd was. Van het inwendige viel niets te onderscheiden ten gevolge van de groene bodems van flessen die als ruitjes dienst deden. Boven de deur, die werd gemaskeerd door een donkerrood gordijn, hing een soort ouderwetse lantaarn, waarop de woorden Pickwick's Bar stonden geschilderd in min of meer gotische letters. Zodra hij over de drempel heen was gestapt, voltrok zich een verandering in Maigret, die harder scheen te worden, onpersoonlijker, en eenzelfde verandering voltrok zich onwillekeurig in de houding van Janvier.
Aan de bar viel, zo lang als ze was, geen kip te bekennen. Ten gevolge van de groene flessebodems en de smalle gevel was de gelagkamer somber, met hier en daar glansplekken op het houtwerk.
Een man in hemdsmouwen, die bij hun binnenkomst was opgestaan, maakte een gebaar van iets wegleggen, ongetwijfeld een broodje dat hij bezig was op te eten, waar hij, onzichtbaar achter de bar, had gezeten, toen de deur openging. De mond nog vol keek hij de naderbij komenden aan, zonder een woord te zeggen, zonder dat er op zijn gezicht enige uitdrukking te lezen stond. Hij had zeer zwarte, haast blauwe haren, dikke wenkbrauwen die hem een eigenzinnig voorkomen gaven, een kuiltje middenin de kin, zo diep als een litteken.
Maigret scheen hem amper aan te zien, maar het was duidelijk dat ze elkaar over en weer hadden herkend en dat dit niet de eerste keer was dat ze tegenover elkaar stonden. Hij liep langzaam naar een van de krukjes toe, ging daarop zitten,
knoopte zijn jas los en schoof zijn hoed naar achteren. Janvier volgde zijn voorbeeld. Na een stilte vroeg de barman: 'Drinkt u iets?'
Maigret keek Janvier weifelend aan: 'En jij?'
'Ik doe net als u.'
'Twee pernods, als je die hebt.'
Albert schonk hun in, zette een karaf ijswater op de mahoniehouten toog, en wachtte af. Een ogenblik leek het wel alsof ze er een spelletje van gingen maken, wie het langst het stilzwijgen zou kunnen bewaren. De commissaris was het die de stilte verbrak. 'Hoe laat is Lognon hier gekomen?'
'Ik wist niet dat hij Lognon heette. Ik heb hem altijd inspecteur Nurks horen noemen.'
'Hoe laat?'
'Een uur of elf misschien? Ik heb niet op de klok gekeken.'
'Waar heb je hem heen gestuurd?'
'Nergens heen.'
'Wat heb je tegen hem gezegd?'
'Ik heb antwoord gegeven op zijn vragen.'
Maigret pikte olijven uit een schaaltje dat op de toog stond, en at die de een na de ander op met een gezicht alsof hij aan iets anders dacht.
Reeds bij zijn binnenkomst had hij de barman, toen deze achter zijn toonbank opgestaan was, herkend als een zekere Albert Falconi, een Corsicaan, die hij minstens tweemaal de gevangenis in had geholpen op beschuldiging van onwettig hazardspel, en eenmaal wegens het smokkelen van goud naar Belgie. Een andermaal had Falconi onder verdenking gestaan op Montmartre een der leden van de bende Marseillanen te hebben neergeknald, maar men had geen bewijzen tegen hem
kunnen inbrengen en hij was weer vrijgelaten. Hij moest een jaar of vijfendertig zijn.
Aan weerszijden vermeed men het gebruik van overbodige woorden. Ze waren hier in zeker opzicht vaklui onder elkaar en de zinnen die werden gesproken, bezaten het volle gewicht van hun betekenis.
'Heb je dinsdag, toen je de krant las, het meisje herkend?' Albert ontkende dit niet, erkende ook niets, maar bleef de commissaris aanstaren met een onaandoenlijke blik. 'Hoeveel klanten waren er in de zaak toen ze hier maandagavond kwam?'
Maigret overzag de zaal aandachtig in haar lengte. Er bestaan in Parijs een aantal van dergelijke bars, en de voorbijganger die er spontaan binnenstapt, terwijl er geen kip is, vraagt zich wellicht af waarvan ze bestaan. Dat komt doordat ze een publiek van stamgasten hebben, die allen min of meer tot eenzelfde milieu behoren en die elkaar regelmatig treffen om dezelfde tijd.
's Morgens zou Albert wel niet open zijn. Waarschijnlijk was hij net binnengekomen en had hij zijn flessen nog niet eens weer helemaal gerangschikt, 's Avonds daarentegen waren alle krukjes ongetwijfeld bezet, zodat er nog net genoeg ruimte overbleef om daar achter langs de muur heen te kunnen lopen. Achterin was een steil trapje zichtbaar, dat naar het souterrain leidde. Zijnerzijds scheen ook de barman de krukjes te tellen.
'Het was praktisch vol,' zei hij tenslotte. 'Dat was tussen twaalf en half een?'
'Veel dichter bij een uur dan bij twaalven.'
'Had je haar al eens eerder gezien?'
'Dit was de eerste keer.'
Ongetwijfeld had iedereen naar Louise omgekeken en haar nieuwsgierig opgenomen. Ais er in deze zaak vrouwen kwamen, waren dat hoertjes, ook al totaal andere wezens dan dit meisje. Haar verschoten avondjapon, de fluwelen cape die niet bij haar paste, hadden zeer zeker enige sensatie verwekt. 'Wat deed ze hier?'
Albert fronste zijn wenkbrauwen, als iemand die probeert zich iets te herinneren. 'Ze ging zitten.'
'Waar?'
Hij keek opnieuw naar de krukjes.
'Ongeveer waar u nu zit. Het was de enige plaats, dicht bij de deur, die vrij was.'
'Wat heeft ze gedronken?'
'Een martini.'
'Heeft ze meteen een martini besteld?'
'Toen ik haar vroeg wat ze wilde gebruiken.'
'En verder?'
'Ze is geruime tijd gebleven zonder iets te zeggen.'
'Had ze een handtasje bij zich?'
'Dat had ze op de bar gelegd. Een zilveren tasje.'
'Heeft Lognon je deze vragen ook gesteld?'
'Niet in dezelfde volgorde.'
'Ga verder.'
'Ik wil liever antwoord geven.'
'Heeft ze je gevraagd of je een brief voor haar had?' Hij knikte bevestigend. 'Waar was die brief?'
Hij draaide zich om als in een vertraagde film, en wees naar een plaats tussen twee flessen in, die kennelijk niet vaak werden gebruikt, waar twee of drie enveloppen stonden, die voor klanten waren bestemd. 'Hier.'
'Heb je hem haar gegeven?'
'Ik heb haar om haar identiteitsbewijs gevraagd.'
'Waarom?'
'Omdat men mij had verzocht dat te doen.'
'Wie?'
'Die vent.'
Hij zei ook niet een keer een woord meer dan het strikt nodige en probeerde kennelijk in de momenten van stilte de volgende vraag te raden. 'Jimmy?'
'Ja.'
'Ken je zijn achternaam?'
'Nee. In een bar geven de mensen hun achternaam niet gauw op.'
'Dat hangt van het soort bar af.'
Albert haalde de schouders op als om te kennen te geven dat hij zich hierdoor niet beledigd voelde.
'Sprak hij Frans?'
'Voor een Amerikaan vrij goed.'
'Wat voor soort man is het?'
'Dat weet u beter dan ik, is het niet?'
'Zeg het toch maar.'
'Ik kreeg de indruk dat hij een aantal jaren in de lik had gezeten.'
'Een mager kereltje dat er ongezond uitziet?'
'Ja.'
'Was hij maandag hier?'
'Hij was vijf of zes dagen tevoren uit Parijs vertrokken.'
'Kwam hij daarvoor hier elke dag?'
Albert bevestigde dit zonder blijk te geven van ongeduld en, aangezien de glazen leeg waren, pakte hij de fles pernod. 'Hij bracht hier het grootste deel van zijn tijd door.'
'Weet je waar hij woonde?'
'Vermoedelijk in een hotel in de buurt, ik weet niet welk.'
'Had hij je die envelop meteen al gegeven?'
'Nee. Hij had me alleen gezegd dat als het meisje naar hem kwam vragen, ik haar moest zeggen hoe laat ze hem zou kunnen aantreffen.'
'Hoe laat kwam hij hier gewoonlijk?'
"s Middags na vier uur, en verder praktisch de hele avond, tot heel laat.'
'Hoe laat sluit je?'
'Om twee of drie uur 's morgens, dat hangt ervan af.'
'Praatte hij wel met je?'
'Soms.'
'Over zichzelf?'
'Over koetjes en kalfjes.'
'Heeft hij je ronduit gezegd dat hij uit de gevangenis kwam?'
'Hij heeft me dat te verstaan gegeven.'
'Sing-Sing?'
'Ik meen van wel. Als Sing-Sing in de staat New York ligt, aan de oever van de Hudson, dan is dat het.'
'Heeft hij je niet op de hoogte gesteld van wat er in de envelop zat?'
'Nee. Hij heeft alleen maar gezegd dat het belangrijk was. Hij had haast om weer weg te komen.'
'Vanwege de politie?'
'Vanwege zijn dochter. Die gaat de volgende week trouwen, in Bal timore. Dat is de reden waarom hij weer moest vertrekken zonder langer te wachten.'
'Heeft hij je een beschrijving gegeven van het meisje dat zou komen?'
'Nee. Hij heeft me alleen op het hart gebonden me ervan te vergewissen dat zij het inderdaad was. Daarom heb ik haar gevraagd naar haar identiteitsbewijs.'
'Heeft ze de brief hier in de bar gelezen?'
'Ze is naar beneden gegaan.'
'Wat is daar beneden?'
'De toiletten en de telefoon.'
'Meen je dat ze haar brief beneden is gaan lezen?'
'Dat neem ik aan.'
'Heeft ze haar tasje meegenomen?'
'Jawel.'
'Hoe keek ze toen ze weer boven kwam?'
'Ze was toen minder gedeprimeerd dan daarvoor.'
'Had ze gedronken voordat ze hier kwam?'
'Dat weet ik niet. Dat is wel mogelijk.'
'Wat heeft ze toen verder gedaan?'
'Ze is weer op haar plaats aan de bar gaan zitten.'
'Heeft ze nog een tweede martini besteld?'
'Zij niet. Die andere Amerikaan.'
'Welke andere Amerikaan?'
'Een forse vent met een litteken en bloemkooloren.'
'Ken je hem niet?'
'Hem ken ik niet eens van voornaam.'
'Wanneer is die begonnen bij je in de zaak te komen?'
'Ongeveer tegelijk met Jimmy.'
'Kenden ze elkaar?'
'Jimmy kende hem vast en zeker niet.'
'En die ander?'
'Ik had de indruk dat hij hem naging.'
'Kwam hij hier op dezelfde tijden?'
'Ongeveer, in een grote grijze slee, die hij voor de deur parkeerde.'
'Heeft Jimmy het tegen jou niet over hem gehad?'
'Hij heeft me gevraagd of ik hem kende.'
'En heb je hem geantwoord van niet?'
'Ja. Het scheen hem niet met rust te laten. Toen heeft hij later tegen me gezegd dat het ongetwijfeld de FBI was, die zich afvroeg wat hij in Frankrijk was komen uitvoeren, en die zijn gangen naging.'
'Geloof je dat dat ook het geval was?'
'Al tijden lang geloof ik niets meer.'
'Bleef die andere hier nog komen nadat Jimmy weer was vertrokken naar de Verenigde Staten?'
'Regelmatig.'
'Stond er een naam op de envelop?'
'Louise Laboine. En de plaatsnaam: Parijs.'
'Konden de klanten dat van hun plaats af lezen?'
'Zeker niet.'
'Ga je nooit een ogenblikje uit de bar weg?'
'Niet wanneer er klanten zijn. Ik vertrouw geen sterveling.'
'Heeft hij de jongedame aangesproken?'
'Hij heeft haar gevraagd of hij haar iets mocht aanbieden.'
'En nam ze dat aan?'
'Ze keek me aan alsof ze me om raad wilde vragen. Je kon zien dat ze het niet gewend was.'
'Heb je haar een seintje gegeven om het maar aan te nemen?'
'Ik heb haar geen enkel seintje gegeven. Ik heb niets anders gedaan dan twee martini's inschenken. Daarop ben ik naar de andere kant van de toog gegaan, waar ik geroepen werd, en heb ik verder niet meer op haar gelet.'
'Zijn het meisje en de Amerikaan samen weggegaan?'
'Ik meen van wel.'
'Per auto?'
'Ik heb het geluid van een motor gehoord.'
'Is dat alles wat je aan Lognon hebt verteld?'
'Nee. Hij heeft mij nog andere vragen gesteld.'
'Welke?'
'Bijvoorbeeld of die vent niet had getelefoneerd. Daarop heb ik hem geantwoord dat dat niet het geval was geweest. En verder of ik wist waar hij woonde. Ik zei dat ik ook dat niet wist. Tenslotte vroeg hij nog of ik er in het geheel geen idee van had waar hij naar toe kon zijn gegaan.'
Hierop keek Albert Maigret aan met een nadrukkelijke blik en wachtte af.
'En?'
'U zult er precies evenveel van afweten als inspecteur Nurks.
De avond tevoren had de Amerikaan me gevraagd wat de beste weg was naar Brussel. Nu wilde hij weten wat daar het beste hotel was. Ik heb hem ten antwoord gegeven dat ik altijd afstapte in het Palace, tegenover de Noorderstatie.'
'Hoe laat was het toen je dit aan Lognon vertelde?'
'Bijna een uur in de morgen. Het nam meer tijd dan met u, omdat ik ook de klanten moest bedienen.'
'Ben je in het bezit van een spoorwegboekje?'
'Als het u te doen is om de treinen naar Brussel, dan is dat overbodige moeite. De inspecteur is de trap afgegaan om het station op te bellen. Die nacht was er geen trein meer. De eerstvolgende vertrok om half zes 's morgens.'
'Heeft hij tegen je gezegd dat hij die zou nemen?'
'Dat hoefde hij me niet meer te zeggen.'
'Wat heeft hij naar jouw mening tot vijf uur 's morgens uitgevoerd?'
'Wat zou u in zijn geval hebben gedaan?' Maigret dacht na. Er was sprake geweest van twee vreemdelingen, die allebei in de buurt schenen te hebben gewoond, en die allebei de Pickwick's Bar hadden ontdekt. 'Meen je dat Lognon de hotels hier in de buurt is afgegaan?'
'U bent het toch die een onderzoek instelt, niet? Ik ben niet verantwoordelijk voor inspecteur Nurks.'
'Wil je eens naar beneden gaan en Brussel opbellen, Janvier? Informeer bij het Palace of ze Lognon ook hebben gezien. Hij moet tegen half tien 's morgens zijn aangekomen. Misschien zit hij nog steeds te wachten op de aankomst van die Amerikaan in zijn auto.'
Terwijl de inspecteur weg was, zei hij geen woord, en Albert
was, als beschouwde ook hij het gesprek als beeindigd, weer achter de bar gaan zitten en verder gaan eten. Maigret had het tweede glas niet aangeraakt, maar het schaaltje met olijven leeg gegeten. Hij zat te staren naar het perspectief van de zaal, naar de rij krukjes, naar het trapje achterin, en het leek wel alsof hij dit toneel bevolkte met de mensen die hier maandagavond waren geweest, toen Louise Laboine in de blauwe avondjapon en de fluwelen cape, met een zilveren tasje in haar hand, binnen was gekomen. In zijn voorhoofd zat een diepe rimpel. Tweemaal deed hij zijn mond open om te spreken, maar beide keren bedacht hij zich. Er verstreken meer dan tien minuten en de barman had alle tijd om zijn maaltijd te beeindigen, de broodkruimels van het tafeltje op te vegen en zijn kop koffie uit te drinken. Daarop pakte hij een onfrisse lap, en net begon hij het stof van de flessen in het buffet af te wissen toen Janvier weer opdook. 'Hij is aan de telefoon, chef. Wilt u hem spreken?'
'Dat is niet nodig. Zeg hem maar dat hij terug kan komen.' Janvier weifelde, niet in staat zijn verbazing te verbergen, en vroeg zich af of hij het wel goed had verstaan, of Maigret dit wel had overwogen. Tenslotte maakte hij, gewend als hij was om te gehoorzamen, rechtsomkeert en mompelde: 'Goed!'
Albert, inmiddels, had niet gebeefd, maar daarentegen waren zijn trekken harder geworden. Hij ging werktuiglijk verder met de flessen een voor een af te stoffen en in de spiegel achter het buffet kon hij de commissaris zien, aan wie hij de rug toekeerde.
Janvier kwam terug. Maigret vroeg: 'Heeft hij geprotesteerd?'
'Hij begon aan een zin die hij niet heeft afgemaakt, en volstond met te zeggen:
"Aangezien het een bevel is!"
Maigret daalde van zijn krukje af, knoopte zijn jas dicht, zette zijn hoed recht.
'Ga je aankleden, Albert,' zei hij simpelweg. 'Wat?'
'Ik heb gezegd: ga je aankleden. We gaan naar de quai des Orfevres.'
De ander scheen het niet te begrijpen. 'Ik kan de bar niet alleen laten...'
'Je hebt toch een sleutel, niet?'
'Wat wilt u eigenlijk van me? Ik heb u verteld wat ik wist.'
'Wil je dat we je met geweld meenemen?'
'Ik kom al. Maar...'
Hij zat op zijn eentje achterin het autootje en gedurende de hele rit zei hij geen woord. Hij keek strak voor zich uit als iemand die tracht iets te begrijpen. Janvier sprak al evenmin. Maigret rookte zwijgend zijn pijp. 'De trap op!'
Hij liet hem voor zich uit zijn kamer binnengaan. In zijn
bijzijn vroeg hij aan Janvier:
'Hoe laat is het nu in Washington?'
'Het moet daar acht uur 's morgens zijn.'
'In aanmerking genomen de tijd die je nodig zult hebben om de verbinding te krijgen, zelfs met voorrang, zal het dan niet ver meer voor negenen zijn. Vraag voor mij de FBI aan. Als Clark daar is, probeer hem dan aan de telefoon te krijgen. Ik
zou hem graag spreken.'
Bedachtzaam trok hij zijn jas uit en zette zijn hoed af, die hij beide opborg in de kast.
'Je kunt je jas uittrekken. We zijn voorlopig nog niet klaar.'
'U hebt me nog steeds niet verteld waarvoor...'
'Hoeveel uren nebje hier in deze kamer gezeten op de dag dat we het hebben gehad over die goudstaven?' Albert hoefde hiervoor zijn geheugen niet langdurig te raadplegen.
'Vier.'
'Is je dinsdagmorgen niets in de krant opgevallen?'
'De foto van dat meisje.'
'Er was nog een andere foto, van drie kerels, zware jongens, die de bijnaam hadden gekregen van "de Spookbende". Het was drie uur in de morgen toen ze hebben bekend. Het was toen een hele tijd geleden dat ze deze kamer waren binnengegaan. Dertig uren.'
Maigret ging op zijn plaats zitten, rangschikte zijn pijpen en scheen daar de beste uit te kiezen.
'Jij daarentegen hebt er de voorkeur aan gegeven er na vier uur een einde aan te maken. Mij persoonlijk blijft dat onverschillig. We zijn hier met een stuk of wat die elkaar kunnen aflossen, en we hebben alle tijd.' Hij draaide het nummer van de Brasserie Dauphine. 'U spreekt met Maigret. Wilt u mij wat broodjes en bier laten brengen?... Voor hoeveel personen?' Hij herinnerde zich dat Janvier ook niet had geluncht. 'Voor twee! Direct, ja. Vier pilsjes, uitstekend.' Hij stak zijn pijp op en liep naar het raam, waar hij een ogenblik bleef staan kijken naar de drukte van wagens en voetgangers over de pont Saint-Michel. Achter hem stak Albert een sigaret op met een hand die zelfverzekerd wilde doen, en met het ernstige gezicht van iemand die het voor en tegen van iets afweegt. 'Wat wilt u weten?' vroeg hij tenslotte op nog aarzelende toon. 'Alles.'
'Ik heb u de waarheid gezegd.'
'Nee.'
Maigret draaide zich niet om om hem aan te kijken. Zo, van achteren gezien, wekte hij echt de indruk van iemand die niets anders heeft te doen dan afwachten, zijn pijp roken en onderwijl kijken naar de drukte buiten.
Albert zweeg opnieuw. Hij zweeg lang genoeg om de kelner van de Dauphine de tijd te geven binnen te komen met zijn dienblad en dat neer te zetten op het bureau. Maigret deed de deur naar de inspecteurskamer open. 'Janvier!' riep hij. Deze verscheen:
'Ik krijg de verbinding nu binnen twintig minuten.'
'Tast toe. Dit is voor ons beiden.'
Tegelijkertijd beduidde hij hem om in de aangrenzende kamer zijn broodje te gaan opeten en zijn bier te drinken. Maigret installeerde zich op zijn gemak en begon te eten. De rollen waren nu omgekeerd. Daarnet, in de Pickwick's Bar, was het Albert geweest die achter zijn toonbank had zitten eten.
De commissaris scheen zijn aanwezigheid te hebben vergeten, en je zou erop hebben gezworen dat hij aan niets anders dacht dan aan kauwen en af en toe een slok bier drinken. Zijn blik dwaalde over de paperassen die verspreid op het bureau lagen.
'U voelt u zeker van uw zaak, he?'
Hij knikte bevestigend, de mond vol.
'Verbeeldt u zich dat ik door zal slaan?'
Hij haalde de schouders op als om te kennen te geven dat dat hem koud liet.
'Waarom hebt u inspecteur Nurks teruggeroepen?' Maigret glimlachte.
En op dit moment drukte Albert de sigaret, die hij in de hand had, van woede te pletter, waarbij hij kennelijk zijn vingers brandde, en gromde: 'Stik!'
Hij stond onder te grote spanning om te blijven zitten en stond op, liep naar het raam, drukte zijn voorhoofd tegen het glas en keek op zijn beurt naar de verkeersdrukte buiten. Toen hij zich weer omdraaide, had hij zijn besluit genomen en zijn opwinding was gezakt, zijn spieren hadden zich ontspannen. Zonder daartoe te zijn genood nam hij een slok uit een van de twee glazen bier, die nog op het dienblad stonden, wiste zich de mond af en ging weer op zijn plaats zitten. Het was zijn laatste uitdagende gebaar, om zijn gezicht te redden. 'Hoe hebt u het geraden?' informeerde hij. Maigret gaf rustig ten antwoord: 'Ik heb het niet geraden. Ik wist het meteen al.'
Maigret deed enkele halen aan zijn pijp en keek de ander zwijgend aan. Het leek wel alsof hij, net als een acteur, even pauzeerde om meer gewicht te geven aan wat hij ging zeggen. Nu was dit geenszins aanstellerij. Slechts vaag zag hij het gezicht van de barman voor zich. Zijn gedachten waren bij Louise Laboine. Al die tijd dat hij zwijgend in de bar aan de rue de l'Etoile had gezeten, terwijl Janvier beneden aan het telefoneren was, had hij getracht zich haar voor de geest te roepen, terwijl ze de bar vol bezoekers binnenstapte in haar armzalige avondjapon en de fluwelen cape die niet bij haar paste.
'Zie je,' mompelde hij tenslotte, 'jouw verhaal is voortreffelijk op het eerste gezicht, haast al te voortreffelijk, en ik zou het hebben geloofd, als ik het meisje niet had gekend.' Albert vroeg, zonder dat te willen, verbaasd: 'Kende u haar?'
'Ik heb haar uiteindelijk vrij goed leren kennen.' Nu nog, onder het spreken, stelde hij zich haar voor, terwijl ze zich schuilhield onder het bed, bij juffrouw Pore, en later, wanneer ze ruzie had met Jeanine Armenieu in hun appartement aan de rue de Ponthieu. Hij volgde haar naar haar schamele onderkomen aan de rue d'Aboukir en tot voor de winkel aan de boulevard Magenta, waar ze werkzaam was in de koude wind.
Hij had elk zinnetje kunnen herhalen dat hem over haar was gezegd, zowel de woorden van de concierge als die van de weduwe Cremieux.
Hij zag haar binnengaan bij Maxim's, net zoals hij haar, een maand later, in de Romeo, tussen de bruiloftsgasten door zag scharrelen.
'Om te beginnen is het hoogst onwaarschijnlijk dat ze aan de bar zou zijn gaan zitten.
Omdat ze voelde dat ze daar niet op haar plaats was, omdat iedereen haar aankeek en bij de eerste oogopslag zag dat ze een tweedehands avondjapon aan had.
Zelfs wanneer ze was gaan zitten, zou ze nog geen martini hebben besteld. De fout die jij hebt gemaakt, is datje aan haar hebt gedacht als aan een willekeurige klant van je, en toen ik je vroeg wat ze had gedronken, heb je automatisch ten antwoord gegeven:
"Een martini." '
'Ze heeft niets gedronken,' gaf Albert toe. 'En ze is evenmin naar het souterrain gegaan om haar briefte lezen. Zoals dat wel meer voorkomt in bars met stamgasten als het jouwe, staat er geen enkele aanduiding bovenaan de trap. En zelfs wanneer die er wel had gestaan, dan betwijfel ik nog of zij wel de moed zou hebben gehad om achter de ruggen langs te gaan van een twintigtal bezoekers, die voor het merendeel ongetwijfeld helemaal of half dronken waren. Tenslotte hebben de kranten niet alle resultaten van de lijkschouwing bekendgemaakt. Ze hebben meegedeeld dat de maag van de dode alcohol bevatte, zonder daaraan toe te voegen dat het in dit geval om rum ging. En een martini maak je van gin en vermout.'
Maigrets stem had niets triomfantelijks, wellicht doordat zijn gedachten nog steeds bij Louise waren. Hij sprak op halfluide toon, als tegen zichzelf.
'Heb je haar werkelijk de brief overhandigd?'
'Ik heb haar een brief overhandigd.'
'Bedoel je te zeggen, een envelop?'
'Ja.'
'Waarin blanco papier zat?'
'Ja.'
'Wanneer heb je de echte brief opengemaakt?'
'Toen ik er zeker van was dat Jimmy in het vliegtuig naar de Verenigde Staten zat.'
'Heb je hem naar Orly laten volgen?'
'Ja.'
'Waarom? Je wist toch nog niet wat er in stond.'
'Een vent die uit de gevangenis komt en zich de moeite getroost de oceaan over te steken om een jong meisje een boodschap over te brengen, dat riekt naar iets belangrijks.'
'Heb je de brief bewaard?'
'Ik heb hem vernietigd.'
Maigret geloofde hem, overtuigd als hij was dat Albert verder geen moeite meer zou doen om te liegen. 'Wat stond erin?'
'Ongeveer het volgende:
Ik heb me misschien niet zo erg veel met je bemoeid tot dusver, maar eens zul je begrijpen dat dit beter voor je was. Wat men je ook mag vertellen, beoordeel mij niet te streng, ledereen kiest zijn eigen weg, veelal op een leeftijd waarop je nog niet het oordeel des onderscheids bezit, en daarna is het te laat.
Je kunt vertrouwen stellen in de geen die je deze brief ter hand zal stellen. Wanneer je die ontvangt, zal ik dood zijn. Laat datje niet droevig stemmen, ik ben op een leeftijd om heen te gaan.
Voor mij is het een troost te weten dat je voortaan gevrijwaard zult zijn voor gebrek. Vraag, zodra je dat kunt, een paspoort aan voor de Verenigde Staten. Brooklyn is een voorstad van New York, dat heb je wellicht al op school geleerd. Daar zul je, op het hieronder aangegeven adres, een Pools kleermakertje vinden, genaamd...
Albert hield op. Maigret gaf hem een wenk om door te gaan. 'Ik herinner me niet...'
'Toch wel.'
'Goed dan!...
...genaamd Lukasek. Ga naar hem toe. Laat hem je paspoort zien, en hij zal je een zekere geldsom aan bankbiljetten overhandigen...
'Is dat alles?'
'Er stonden verder nog drie of vier sentimentele zinnetjes, die ik me niet meer herinner.'
'Heb je het adres onthouden?'
'Ja. 1 214, 37th Street.'
'Wie heb je bij dat zaakje betrokken?'
Albert toonde opnieuw neiging zijn mond te houden. De blik van Maigret woog nog steeds loodzwaar op hem, en hij zwichtte daarvoor.
'Ik heb de brief laten zien aan een kameraad.'
'Wie?'
'Bianchi.'
'Leeft hij nog altijd samen met dikke Jeanne?' Deze kerel, die ervan verdacht werd het opperhoofd van de bende der Corsicanen te zijn, had Maigret minstens tienmaal gearresteerd, waarvan hij er slechts eenmaal in was geslaagd hem te laten veroordelen. Dat was overigens een vonnis van vijfjaar geweest.
De commissaris stond op en deed de deur naar de aangrenzende kamer open. 'Is Torrence daar?' Men ging hem opzoeken.
'Neem twee of drie mannetjes mee. Ga na of dikke Jeanne nog altijd in de rue Lepic woont. Er bestaat een goede kans datje Bianchi bij haar aantreft. Wanneer hij daar niet is, dien je van haar te weten te komen waar je hem kunt vinden. Wees voorzichtig, want hij is in staat om zich te willen verdedigen.' Albert hoorde het onbewogen aan. 'Ga verder.'
'Wat wilt u nog verder?'
'Bianchi kon niet zo maar iedereen naar de Verenigde Staten sturen om naar Lukasek toe te gaan en de poet op te vragen. Hij heeft aangenomen dat de Pool instructies had gekregen en van het meisje zou verlangen haar identiteit te bewijzen.' Dit sprak zozeer vanzelf, dat hij geen antwoord verwachtte. 'Derhalve hebben jullie gewacht totdat ze zich in de Pickwick's zou vertonen.'
'Het was niet de bedoeling haar koud te maken.' Albert was verbaasd toen hij Maigret hoorde antwoorden: 'Daar ben ik van overtuigd.'
Het waren beroepsmisdadigers die geen onnodig risico namen. Het enige wat ze nodig hadden, was het identiteitsbewijs van het meisje. Zodra ze dit document in hun bezit hadden, zouden ze wel een paspoort in handen weten te krijgen voor een of andere figurante, die de plaats van Louise Laboine kon innemen.
'Was Bianchi bij jou in de bar?'
'Ja.'
'Is zij de deur uit gegaan zonder de envelop open te maken?'
'Ja.'
'Had je baas een auto voor de deur staan?'
'Met de Getatoeeerde aan het stuur. Na wat ik al heb gezegd, kan ik even goed doorgaan.'
'Hebben ze haar gevolgd?'
'Ik was niet bij ze. Wat ik ervan afweet, hebben ze me achteraf verteld. U zult de Getatoeeerde in Parijs tevergeefs zoeken. Hij heeft de beverd gekregen na wat er is voorgevallen, en is hem gesmeerd.'
'Naar Marseille?'
'Waarschijnlijk wel.'
'Ze waren zeker van plan haar haar tasje af te kapen?'
'Ja. Ze zijn haar voorbij gereden. Bianchi is uit de wagen gestapt op het ogenblik, dat ze hen weer inhaalde. De straat was leeg. Hij heeft het tasje gegrepen, zonder te weten dat dat met een kettinkje aan de pols van het kind vastzat. Ze is op haar knieen gevallen. Toen hij haar de mond zag opendoen om te schreeuwen, heeft hij haar in het gezicht geslagen. Naar het schijnt klampte ze zich aan hem vast en probeerde om hulp te roepen. Toen heeft hij een knuppel uit zijn zak te voorschijn gehaald en haar doodgeslagen.'
'Heb je dat verhaal over die tweede Amerikaan alleen verzonnen om Lognon weg te werken?'
'Wat zou u in mijn plaats hebben gedaan? Die inspecteur Nurks snapte er geen barst van.'
Met dat al was de inspecteur gedurende het grootste deel van het onderzoek bijna voortdurend de C.R. voor geweest. En wanneer hij zich meer had geconcentreerd op de geestesgesteldheid van het meisje, zou hij uiteindelijk het succes hebben geboekt waarop hij al zolang wachtte zonder er meer in te geloven.
Waaraan zou hij nu wel zitten te denken in de trein waarmee hij terugkeerde uit Brussel? Hij zou wel foeteren op zijn tegenspoed, er meer dan ooit van overtuigd zijn dat de hele wereld tegen hem samenspande. Technisch gesproken had hij geen enkele fout gemaakt, en geen enkele politiecursus leert jezelf te verplaatsen in de huid van een meisje dat in Nice is grootgebracht door een halfgekke moeder.
Jarenlang had Louise koppig gezocht naar haar plaats in de wereld zonder die te vinden. Verdoold in een samenleving die zij niet begreep, had ze zich wanhopig vastgeklampt aan de eerste de beste vriendin, en die had haar tenslotte in de steek gelaten.
Een eenzame figuur, had zij zich schrap gezet in een vijandige wereld, waarin ze vergeefs probeerde de regels van het spel te leren.
Van haar vader wist ze ongetwijfeld niets af. Als klein kind reeds moest ze zich hebben afgevraagd waarom haar moeder niet net was als de anderen, waarom zij met hun beiden een ander leven leidden dan de buren.
Met inspanning van al haar krachten had ze geprobeerd zich aan te passen. Ze was weggevlucht. Ze had de kleine advertenties gelezen. En terwijl Jeanine Armenieu zonder moeite een baantje vond, liet zij zich overal waar ze zich aandiende de deur uit zetten.
Was zij op het laatst, evenals Lognon, tot de overtuiging gekomen dat er een soort samenzwering tegen haar bestond? In welk opzicht was zij anders dan de anderen? Waarom was alle rampspoed neergekomen op haar hoofd? Zelfs haar dood was, zo te zeggen, een ironische speling van het lot. Als het kettinkje van haar zilveren tasje niet vast had gezeten om haar pols, zou Bianchi ermee hebben volstaan haar dat te ontrukken, en zou de auto in volle vaart zijn weggereden.
Wanneer ze in dat geval haar verhaal aan de politie had verteld, zou niemand haar hebben geloofd. 'Waarom hebben ze het lijk naar de place Vintimille gebracht?'
'Om te beginnen konden ze haar niet bij mijn bar in de buurt laten liggen. Verder scheen ze, met de kleren die ze aan had, beter te passen op Montmartre. Ze hebben daar de eerste de beste stille plek uitgekozen.'
'Hebben ze al iemand naar het Amerikaanse consulaat gestuurd?'
'Vast niet. Ze wachten af.'
'Inspecteur Clark is aan de telefoon, chef.'
'Je kunt me het gesprek hier wel doorgeven.' Het was enkel nog maar een kwestie van verifieren, en dat Maigret een paar vragen had te stellen aan de FBI, kwam feitelijk voort uit persoonlijke nieuwsgierigheid. Het gesprek met Clark werd, zoals altijd, half gevoerd in het gebrekkige Engels van Maigret, halfin het gebrekkige Frans van de Amerikaan, waarbij beiden hun uiterste best deden de taal van de ander zo goed mogelijk te spreken. Voordat Clark in staat was te begrijpen waarover het ging, moest Maigret alle schuilnamen opnoemen van Julius van Cram, alias Lemke, alias Stieb, alias Ziegler, Marek, Spang-Ier, Donley...
Het was onder de naam Donley dat hij een maand geleden was begraven in de Sing-Sing-gevangenis, waar hij een straf van acht jaren uitzat wegen oplichting.
'Is de poet opgespoord?'
'Slechts voor een klein deel.'
'Was het veel?'
'Ruim honderdduizend dollar.'
'Had hij een medeplichtige die Jimmy heette?'
'Jimmy O'Malley. Die heeft slechts drie jaar gekregen en is twee maanden geleden weer in vrijheid gesteld.'
'Hij is naar Frankrijk toe gekomen.'
'Ik dacht dat zijn dochter dezer dagen zou trouwen.'
'Hij is terug gereisd voor de bruiloft. Het geld bevindt zich in Brooklyn, bij een Poolse kleermaker, Lukasek genaamd.'
Er klonk toch even een trillende klank van triomf in de stem van Maigret.
'Lukasek, die wellicht niet weet wat hij in bewaring heeft, heeft opdracht om het pakje ter hand te stellen aan een meisje dat Louise Laboine heet.'
'En komt die ook?'
'Helaas niet.'
Het woord was hem ontsnapt. Om dit te corrigeren, het hij er vlug op volgen:
'Ze is deze week in Parijs overleden.'
Hij wisselde nog enkele beleefdheden, en zelfs een paar grapjes, uit met Clark, die hij in geen jaren meer had ontmoet. Toen hij weer ophing scheen hij verbaasd te zijn Albert daar nog steeds op zijn stoel te zien zitten, bezig een sigaret te roken.
De mensen van de FBI zouden vrijwel zeker de dollars opsporen en ze teruggeven aan een of andere bankier aan wie ze toebehoorden, of wellicht ook aan een verzekeringsmaatschappij, want er bestond een redelijke kans dat de bankier was verzekerd tegen diefstal. Het Poolse kleermakertje zou de gevangenis ingaan. Vermoedelijk zou Jimmy O'Malley, omdat hij zich met deze boodschap had belast, in plaats van de bruiloft van zijn dochter in Baltimore bij te wonen, zijn plaats in de Sing-Sing weer innemen.
Het lot van Louise had afgehangen van een kleinigheid, van een kettinkje dat vastzat om een pols. Wanneer mademoiselle Irene, uit de rue de Douai, een ander model handtasje had meegegeven aan het meisje, dat op een avond bij haar was gekomen om een japon te huren...
En wanneer ze tijdig was aangegaan in de rue de Ponthieu, zodat de brief haar persoonlijk ter hand was gesteld... Zou Louise Laboine dan naar Amerika zijn gegaan? Wat zou ze daarna hebben gedaan met de honderdduizend dollar?
Maigret dronk zijn glas bier leeg. Het was lauw. Hij maakte zijn pijp leeg, niet in de asbak, maar in de kolenkit, door haar tegen zijn hak te slaan. 'Wil je even hier komen, Janvier?'
Hij wees hem de barman, die direct begreep waar het om ging. Het begon voor hem routine te worden.
'Neem hem mee naar je kantoor, stel zijn verklaring op schrift, laat hem die tekenen en breng hem naar het huis van bewaring. Ik bel rechter Comeliau wel op.'
Het was het vaste repertoire. Dit interesseerde hem niet meer. Op het ogenblik dat Albert de deur uitging, riep hij hem terug: 'Ik was de drie pernods vergeten.'
'Die zijn voor rekening van het huis.'
'Nooit van zijn leven!'
Hij gaf hem een paar biljetten en mompelde, net zoals hij dat zou hebben gedaan in de bar aan de rue de l'Etoile: 'Laat maar zitten.'
En net alsof hij nog achter zijn toog stond, gaf de barman werktuiglijk ten antwoord: 'Dank u wel.'
Maigret en de blauwe avondjapon
content001.xhtml
content002.xhtml