Halfacht in de avond was het. Met een zucht van vermoeidheid en
verademing tegelijk, de zucht van een dikke man aan het eind van
een hete juli-dag, trok Maigret automatisch zijn horloge uit zijn
vestzak. Toen reikte hij naar de dossiers, die op zijn
mahoniehouten bureau verspreid lagen en rangschikte ze ordelijk op
een stapeltje. De gecapitonneerde deur was achter hem dichtgevallen
en hij was de belendende wachtkamer doorgelopen: er zat niemand op
de rode fauteuils. De oude verdiepingportier zat in zijn glazen
hokje, de gang van de Justitiële Politie was leeg, een lang
perspectief van zonbeschenen grijs. Hij verrichtte de handelingen
van elke dag, stapte zijn bureau weer binnen. Er hing een
hardnekkige geur van tabak, niettegenstaande het raam aan de quai
des Orfèvres wijd openstond. De dossiers legde hij op éen hoek van
het bureau, klopte zijn nog warme pijp op de vensterbank uit, ging
weer zitten en tastte met zijn rechterhand machinaal naar de plaats
waar zijn andere pijp placht te liggen. Die was er niet. Hij had er
een stuk of drie, éen van steen, die altijd vlak bij zijn asbak
lag. Maar die heel goede pijp, waar hij nu naar zocht en die hem
altoos het lekkerst smaakte, kon hij niet vinden. Het was een dikke
pijp van bruyèrehout, licht gebogen, hij had haar tien jaar geleden
van zijn vrouw gekregen ter gelegenheid van een verjaardag. Hij
noemde die altijd 'm'n goeie oude pijp'. Nu, om kort te gaan, die
was er niet.
Hij klopte op zijn zakken en stak er verbaasd zijn handen in. Hij
ging op de zwart-marmeren schoorsteen zoeken en dacht er eigenlijk
niet bij. Het was niets ongewoons, dat hij een van zijn pijpen niet
dadelijk kon vinden. Hij liep een paar maal zijn werkkamer rond en
opende het kabinetje, waarin het handen-wasfonteintje was
geborgen.
Zoals mannen dat gewoonlijk in zulke omstandigheden doen, bleef hij
nog een beetje onnozel verder zoeken. Hij had dat fonteintje
namelijk de hele middag niet meer gebruikt en bovendien had hij die
pijp nog in zijn mond gehad toen rechter Coméliau hem had opgebeld.
Tenslotte belde hij de portier.
'Zeg Emile, is er nog iemand hier geweest, toen ik bij de baas
was?'
'Nee commissaris, geen mens.'
Opnieuw zocht hij al zijn zakken na, in zijn broek, zijn
colbertjasje. Hij had het voorkomen van een dikke man, wie het
tegenliep en van al dat ronddraaien kreeg hij het warm.
Hij ging het bureau van de inspecteurs binnen, waar nu niemand meer
was. Natuurlijk had hij zijn pijp hier laten liggen. Het was vreemd
en prettig om daar te staan in een stilte alsof er aan de quai des
Orfèvres een algehele vakantie was ingegaan. Maar zijn pijp lag
hier ook niet. Toen klopte hij bij de chef aan, maar die was ook
juist weggegaan. Hij stapte er binnen, maar wist van tevoren wel
dat hij haar hier niet vinden zou. Toen hij hier om zes uur was
binnengelopen om over een paar lopende zaken en zijn vakantie te
keuvelen, rookte hij een andere pijp.
Nu was het twintig voor acht. Hij had beloofd om acht uur thuis te
zijn, want zijn schoonzuster en haar man zouden komen eten. Wat had
zijn vrouw weer gevraagd mee te brengen? Ah ja, fruit. Perziken
zouden wel goed zijn, had zij gezegd.
Maar op weg naar huis door de dampig zware avondlucht bleef hij
toch aan zijn pijp denken. Het hield hem onwillekeurig bezig, zoals
wij allen wel eens worden vastgehouden door een klein, maar niet te
verklaren voorval. Hij kocht de perziken, ging naar huis, omarmde
zijn schoonzuster, die nog dikker was geworden en deelde de borrels
rond. Dat was nou net het moment, waarop hij zijn goede pijp tussen
zijn tanden had moeten hebben. 'Heb je 't druk?' 'Nee, 't is nogal
rustig.'
Dat was wel meer zo. Twee van de collega's waren al
met vakantie. De derde had die morgen opgebeld om te zeggen,
dat er familie van hem van buiten was gekomen en dat hij er twee
dagen afnam om zich met hen bezig te houden.
'Toch zie je eruit alsof je ergens mee bezig bent, Maigret,' zei
zijn vrouw onder het eten.
Maar hij kon haar toch niet bekennen, dat hij zich zo druk maakte
over zijn pijp. Hij hoefde er toch geen drama van te maken. Maar
het nam toch niet weg, dat die pijp hem maar niet losliet.
Om twee uur had hij aan zijn bureau gezeten. Lucas was hem over een
geval van oplichting komen spreken en vervolgens de inspecteur
Janvier, wiens vrouw in verwachting was.
Daarna was hij heel op zijn gemak, na zijn jas te hebben
uitgetrokken en zijn das wat te hebben losgeschoven, een rapport
gaan schrijven over een zelfmoord, die men een ogenblik voor moord
had gehouden. Toen rookte hij uit die dikke pijp.
Daarna hadden ze Gégène binnengebracht, een kleine pooier, die zijn
meid een peut met een mes had gegeven. Ze had hem 'geïrriteerd' zei
hij. Maar Gégène was niet bij zijn bureau gekomen en had bovendien
de armbandjes aan gehad.
Ze waren nu aan de likeur toe. De beide vrouwen bespraken
keukenaangelegenheden. Zijn zwager had er afwezig naar zitten
luisteren onder het roken van een sigaar. Van buiten kwamen door
het open raam de geluiden van de boulevard Richard-Lenoir naar
binnen. Hij had zijn bureau die middag zelfs niet verlaten om zijn
halve fles wijn bij de Brasserie Dauphine te gaan halen. O ja, toen
was die vrouw nog gekomen. Roy heette ze, of Leroy. Er was geen
afspraak geweest. Emile was haar komen aandienen:
'D'r is een dame met haar zoon voor u.' 'Waarover?'
'Dat wil ze niet zeggen. Ze wil per se de chef spreken.' 'Laat maar
binnen.'
't Was puur toeval geweest, dat hij er tijd voor had, want anders
had hij haar niet ontvangen. Het was een bezoekje van zo weinig
belang geweest, dat hij zich zelfs nu de details niet meer goed kon
herinneren. Zijn zwager en schoonzuster gingen weg. Terwijl zijn
vrouw de kamer weer opruimde zei ze: 'Je bent vanavond niet erg
spraakzaam geweest. Er is tóch iets aan de hand.' 'Nee,
integendeel, alles in orde, hoor.' Hij kon haar toch niet van de
pijp vertellen. Buiten werd het nacht en Maigret zette zich, als
tienduizenden Parijzenaars op dat uur, in zijn hemdsmouwen voor het
open raam om nog een pijp te stoppen in de koelte van de nacht. Die
vrouw - ja, ze heette toch Leroy - had zich recht tegenover de
commissaris neergelaten. Ze deed dat een beetje traag, zoals mensen
doen, die zich hebben voorgenomen deftig te zijn. Een vrouw van een
jaar of vijfenveertig, van het soort dat op de weg terug begint in
te drogen. Maigret persoonlijk hield meer van het soort, dat met de
jaren ook in omvang toeneemt.
'Ik ben u maar persoonlijk komen opzoeken, meneer de
hoofdcommissaris . . .'
'De hoofdcommissaris zélf is er niet. Ik ben commissaris Maigret.'
Hé, dat schoot hem nu pas te binnen! Het had haar niets gedaan. Zou
ze geen kranten lezen, zou ze nooit van hem gehoord hebben? In
ieder geval scheen het voor haar een beetje een teleurstelling te
zijn, dat zij niet bij de hoofdcommissaris was gebracht. Zij had
een klein gebaar met de hand gemaakt, dat zoveel zeggen wilde als:
nu, daar moet ik mij dan maar in schikken. De jongen daarentegen,
die eigenlijk Maigret's aandacht nog niet getrokken had, scheen
zich wat hoger op te richten en zijn blik had zich met een zekere
gretigheid op de commissaris gericht.
'Ga je nog niet naar bed, Maigret?' vroeg zijn vrouw, die met de
perziken gereed was en zich begon uit te kleden. 'Ja, zo dadelijk,'
antwoordde de commissaris.
Wat had die vrouw hem ook weer te vertellen gehad? Wat had ze
gepraat! Met een stortvloed van woorden, met een nadrukkelijkheid,
zoals men die alleen kent van mensen, die zelfs aan hun geringste
uitspraak het grootste belang hechten. Zij leven in voortdurende
angst dat men hen niet au sérieux neemt.
Dat was echt iets voor vrouwen, vooral zij, die de vijftig in
zicht krijgen.
'Ik woon met mijn zoon ...'
Daar had ze trouwens wel gelijk aan, want Maigret had maar met een
half oor naar haar geluisterd. Weduwe was zij. Al een jaar of wat,
vijf of tien, dat was hij al weer vergeten. In ieder geval al een
poos, want zij had geklaagd, hoe moeilijk het was haar zoon op te
voeden. 'Alles heb ik voor hem gedaan, commissaris.' Hoe kon hij
nou zijn aandacht bepalen bij zulke algemeenheden, die duizenden
vrouwen van dezelfde leeftijd met precies dezelfde nadrukkelijkheid
en net zo'n verongelijkt gezicht zeggen? Er was trouwens nog een
bijkomstigheid geweest met betrekking tot het verhaal van haar
weduweschap. Wat was dat ook weer? O ja...: 'Mijn man was
beroepsofficier,' had zij gezegd en haar zoon had dat toen
rechtgezet door op te merken: 'Nee, moeder, hij was adjudant. Bij
de Intendance in Vincennes.'
'Mag ik uitspreken? Als ik officier zeg, bedoel ik officier. Als
hij niet gestorven was, gedood bij zijn werk voor meerderen, die
hem nooit naar waarde hebben geschat en die hem alles overlieten,
dan was hij officier geweest op het ogenblik, dat hij ...'
Maigret was zijn pijp niet vergeten. Hij keerde de kwestie in zijn
gedachten nog steeds om en om. Dat woord Vincennes had de zaak weer
naar voren gebracht. Hij herinnerde zich heel duidelijk, dat op het
ogenblik, dat die naam werd uitgesproken, hij zijn pijp nog in de
mond had gehad. En er was in dat gesprek maar eenmaal van Vincennes
sprake geweest.
'Pardon, wat is uw adres?' onderbrak hij haar verhaal. De naam van
die straat was hij op het ogenblik vergeten, maar het was ergens in
Charenton, vlak voorbij de quai de Bercy. In zijn voorstelling van
dat adres zag hij een brede Seinekade met pakhuizen en lossende
vrachtschepen.
' 't Is een klein huis van twee verdiepingen, meneer, tussen een
cafeetje en een boedelopslag.' Haar zoon had op een stoel bij een
hoek van zijn bureau
gezeten. Hij hield zijn strooien hoed op zijn knieën. Ja, een
strooien hoed had die jongen gedragen. 'En mijn zoon wilde maar
niet, dat ik u zou opzoeken directeur, pardon, ik bedoel
commissaris. Maar ik heb tegen hem gezegd: "Als jij je niets te
verwijten hebt," zei ik, "dan kan ik geen enkele reden bedenken,
waarom wij niet
Wat voor een japon had zij ook weer aangehad? Iets zwarts met geel
er in. Zo een japon als rijpere vrouwen dragen, die gevoel voor
stijl hebben. Haar hoedje was nogal ingewikkeld geweest, misschien
al talloze malen veranderd. Zij had zwartgaren handschoenen
aangehad. En zij zat met een zeker welbehagen naar haar eigen stem
te luisteren. Al haar zinnen begon zij met: 'Ja en denkt u eens
even in ...' Of ook wel met: 'En nou zeggen ze wel, dat.. /
Maigret die, om haar te woord te staan, zijn jasje weer had
aangetrokken, kreeg het gloeiend heet en werd verschrikkelijk
slaperig. Allemachtig, wat een karwei! Wat speet het hem, dat hij
haar niet meteen naar de inspecteur had gezonden.
'En nu ben ik al verschillende keren thuisgekomen, dat het me
opviel, dat er iemand in huis was geweest.'
'Wacht u even. Woont u daar alleen met uw zoon?'
'Ja. Ik heb eerst ook wel gedacht dat hij het geweest was.
Maar het is altijd gedurende de uren, dat hij op zijn
werk is.'
Maigret had de jongen, die het er niet mee eens scheen te zijn,
eens aangekeken. Het was een type, dat hij wel kende. Niet ouder
dan zeventien jaar, lang en mager, met rossig haar en rond zijn
neus wat sproeten. Stiekem? Misschien wel. Zijn moeder zou straks
wel zoiets van hem gaan zeggen, want zij was van het soort, dat
graag van haar kinderen kwaadspreekt. In elk geval leek de jongen
nogal verlegen en gesloten. Hij zat voor zich op de grond te staren
of naar een willekeurig voorwerp op het bureau en wanneer hij dacht
dat men niet op hem lette, wierp hij op Maigret een snelle,
stekende blik. Het was duidelijk, dat het hem niets beviel, daar te
zitten. Hij was het met zijn moeder blijkbaar niet eens over de
nuttigheid van deze maatregel. Schaamde hij zich misschien een
beetje voor haar, voor haar gewichtigheid en geklets? 'Wat doet uw
zoon?' 'Hij is kappersleerling.'
En de jongeman had zich gehaast eraan toe je voegen: 'Omdat ik een
oom in Niort heb, die een kapperszaak heeft en mijn moeder het in
haar hoofd heeft gehaald .. / 'Men behoeft er zich helemaal niet
voor te schamen kapper te zijn. U gelooft toch ook, dat hij de zaak
waar hij werkt overdag niet kan hebben verlaten, nietwaar meneer de
commissaris? Daar heb ik mij trouwens al van overtuigd.'
'Vertelt u eens, heeft u uw zoon ervan verdacht, dat hij tijdens uw
afwezigheid weer terug was gekomen? En hebt u hem ook
nagegaan?'
'Ja zeker, commissaris. Ik verdenk niemand in het bijzonder, maar
ik weet nu eenmaal, dat mannen tot alles in staat zijn.'
'En wat had u gedacht, dat uw zoon bij u thuis had kunnen zoeken?'
'Dat weet ik niet.'
Toen, na een korte stilte: _
'Zou hij misschien meisjes mee naar huis kunnen hebben genomen? Een
maand of drie geleden heb ik in een van zijn zakken een briefje van
een vriendin gevonden. Als zijn vader...' 'Hoe bent u er eigenlijk
zo zeker van, dat er iemand in uw buis geweest is?'
'Nou ziet u, dat merk ik altijd dadelijk. Zodra ik de voordeur
opendoe, kan ik al zeggen ...'
Wat zij vertelde was niet erg wetenschappelijk, maar toch heel
plausibel, menselijk heel aanvaardbaar. Maigret zelf had ook wel op
zo'n manier bepaalde indrukken ondergaan.
'Ja, en verder?'
'Verder? Nu, nog verschillende kleinigheden zoals bijvoorbeeld de
deur van de linnenkast, die ik nooit met de sleutel afsluit en die
ik op een keer op slot vond.' 'En liggen er kostbaarheden in uw
linnenkast?' 'Nee, alleen ons linnen- en ondergoed en wat
familiebezittingen. Maar er was ook niets verdwenen, als u dat
bedoelt. Verder was er in de kelder ook een kist verplaatst.' 'En
wat zat daar in?' 'Lege flessen.'
'Dus al met al is er niets verdwenen uit uw huis?' 'Nee, ik geloof
van niet.'
'Hoe lang al krijgt u nu de indruk, dat men uw woning
binnendringt?'
'Het is geen indruk, het is een zekerheid. Ongeveer drie
maanden.'
'En hoe vaak is dat, volgens u, in die tijd gebeurd?' 'Een keer of
tien, alles bij elkaar, denk ik. Na de eerste maal heeft het een
hele tijd geduurd, wel een week of drie, voordat ik weer merkte,
dat er iemand binnen was geweest. In ieder geval heb ik het in die
tijd niet gemerkt. Toen gebeurde het tweemaal achtereen. Daarna
hield het weer een week of drie, of nog langer, op. Toen begonnen
die bezoeken weer, een paar dagen achter elkaar en eergisteren,
toen dat verschrikkelijke onweer er was, heb ik natte voetstappen
op de grond aangetroffen.'
'Kunt u zeggen of het schoenen van een man of een vrouw waren?'
'Ik zou zeggen van een man, meneer, maar daar ben ik niet zeker
van.'
Ze had nog een heleboel meer te vertellen gehad. Wat had ze zonder
enige aandrang zitten kletsen! Vorige maandag, een dag waarop de
kapperszaken altijd gesloten zijn, had zij haar zoon mee naar de
bioscoop genomen. Toen had zij hem dus goed in het oog kunnen
houden. Zij had hem de hele middag niet losgelaten en zij waren
samen naar huis teruggegaan. 'En kijk, ze waren weer binnen
geweest.' 'Maar toch wil uw zoon niet, dat u naar de politie gaat?'
'Precies, commissaris, en dat begrijp ik nu ook niet. Hij heeft
zelf de sporen gezien, net als ik.' 'Héb jij die sporen gezien,
jongeman?' Hij had daar niet op geantwoord en een gezicht gehad,
alsof hij in moeilijkheden zat. Wat betekende dat nu? Was zijn
moeder aan het overdrijven en was er eentje bij haar op de
loop?
'Weet u ook op welke wijze die bezoekers uw woning
binnenkomen?'
'Door de voordeur, denk ik. De ramen laat ik nooit openstaan. Om
van het binnenplaatsje binnen te komen, is de muur veel te hoog en
dan zouden ze toch ook bij de buren moeten overklimmen.' 'Heeft u
geen sporen op het slot gevonden?' 'Geen krasje. Ik heb er zelfs
met een vergrootglas van mijn overleden man naar gezocht.' 'En
heeft niemand een sleutel van het huis?' 'Niemand. Mijn dochter zou
er nog wel een kunnen hebben (hier had de zoon een lichte beweging
gemaakt) maar die woont met haar man en twee kinderen in Orléans.'
'Staat u met haar op goede voet?'
'Ik heb haar altijd voorgehouden, dat het dom was om met een
nietsnut te trouwen. Maar wat dat betreft, wij zien elkaar toch
bijna nooit. ..'
'Bent u vaak van huis? U heeft mij gezegd, dat u weduwe bent.
Het lijkt mij dat een militair pensioen niet erg hoog is.'
Zij had een waardig en tegelijk bescheiden gezicht getrokken.
'Ik werk, meneer. Natuurlijk. In het begin, toen mijn man pas dood
was, heb ik kamers verhuurd aan twee mensen. Maar die waren toch zo
smerig! Als u gezien had in welke toestand zij de kamers
achterlieten!'
Maigret had toen niet zitten luisteren, maar nu hij er aan
terugdacht, herinnerde hij zich toch heel goed de woorden en zelfs
de toon waarop zij had gesproken. 'Ik ben nu sinds een jaar dame
van gezelschap bij mevrouw Lallemant. Ben zeer welgestelde dame,
haar zoon is arts. Zij woont alleen, dicht bij de sluis van
Charenton en ik ga daar alle middagen naar toe . .. 't Is eigenlijk
meer een soort vriendin van mij,.ziet u.' Eerlijk gezegd kon het
Maigret geen lor schelen. Was ze gek? Misschien ook wel. Dat deed
er ook niet toe. Maar het was het soort bezoek, waar je een heel
uur aan kwijtraakte ... De chef was toen binnengekomen, of
eigenlijk, zoals zijn gewoonte was, had de deur een eindje
opengedaan.
Hij had een blik op het bezoek geworpen en had daarvan meteen al
gezien, wat er aan de hand was. 'Zou je een ogenblikje tijd hebben
Maigret?' had hij gevraagd.
Zij hadden in het belendende kantoorvertrek even staan praten over
een juist telegrafisch binnengekomen verzoek tot aanhouding uit
Dijon.
'Nou, dat kan Torrence dan het best opknappen,' had Maigret
gezegd.
Hij had op dat ogenblik niet meer zijn goede pijp, maar een der
andere. De beste pijp had hij dus, logischerwijs even eerder, toen
de rechter Comeliau opbelde, op zijn schrijftafel neergelegd. Maar
hij had er toen niet naar omgezien.
Hij was weer binnengekomen en had, voor het raam naar buiten
kijkend, met zijn handen op zijn rug verder staan praten.
'Om kort te gaan, er is dus niets bij u gestolen, mevrouw?' 'Nee,
dat denk ik niet.'
'Dus ik bedoel, u kunt geen klacht wegens diefstal formuleren?'
'Nee, dat kan ik niet, gezien dat er niets ...'
'U heeft dus alleen de indruk, dat er de laatste
maanden gedurende uw afwezigheid overdag iemand de
gewoonte heeft om uw huis binnen te dringen.'
'Een keer zelfs des nachts.'
Heeft u iemand gezien?'
'Nee, wel gehoord.'
'Wat heeft u gehoord?'
'Er is in de keuken een kopje gevallen en gebroken. Ik ben
dadelijk naar beneden gegaan om te kijken.'
'Had u een wapen?'
'Nee, maar ik was niet bang.'
'En er was niemand?'
'Er was niemand meer. De stukken van het kopje lagen op de grond.'
'Heeft u geen kat?'
'Nee, wij hebben geen kat en geen hond. Die maken de boel te
smerig.' 'En kan er geen kat bij u zijn binnengekomen?'
De jongeman op zijn stoel zat een kwelling te doorstaan, leek het
wel.
'Moeder, neemt u niet te veel van de commissaris zijn tijd?'
'Dus, om kort te gaan, mevrouw, u weet niet wie er bij u
binnendringt en heeft er ook geen idee van wat hij bij u kan
zoeken?'
'Nee, niet het minste idee. Wij zijn altijd eerlijke mensen geweest
en .. /
'Als ik u dan een raad mag geven, laat u uw slot veranderen. Dan
kunnen wij eerst eens zien of die geheimzinnige bezoeken blijven
voortgaan.' 'Doet de politie er niets aan?'
Maigret had ze zachtjes naar de deur geleid. Het was nu bijna tijd
dat de chef hem op zijn bureau verwachtte. 'Ik zal morgen in ieder
geval eens een van mijn mannetjes bij u langs sturen. Maar wat
betreft het volledig in het oog laten houden van uw woning, ik
geloof toch niet dat er gronden zijn ..
'En om hoe laat komt die politieman dan?' 'In de morgen bent u
thuis, is het niet?' 'Behalve wanneer ik boodschappen ga doen.' 'Is
om een uur of tien dan goed?... Afgesproken dan, morgen om tien
uur. Tot ziens mevrouw, tot ziens jongeman.'
Hij belde en Lucas kwam binnen.
'Ha, ben jij het? Wil je morgenochtend om tien uur ever naar dit
adres gaan. Je zult wel zien waar het om gaat.' Hij had er geen
fiducie in. Politie-hoofdbureaus deelden met kranteredacties het
voorrecht, dat zij alle gekken van een grote stad tot zich
trekken.
Nu zat hij voor zijn open raam van de toenemende koelte te genieten
en bromde: 'Zo'n vervloekte kwajongen.'
Want er was voor hem geen twijfel meer aan, dat die de pijp van
zijn bureau had gegapt.
'Ga je nog niet naar bed?'
Toen was hij maar naar bed gegaan. Hij was gemelijk en mopperig.
Zijn bed voelde klam en warm aan. Hij bleef wakker liggen en bromde
nog meer. In de ochtend stond hij op zonder lust, zoals wanneer men
met een nare gedachte is ingeslapen. Het was geen voorgevoel te
noemen, maar toch wist hij best - zoals ook zijn vrouw het wist
zonder het hem te willen zeggen - dat hij met het verkeerde been
uit bed gestapt was. De lucht was bovendien zwaar en de hemel
onweersachtig. Hij wandelde naar zijn bureau langs de Seine-oever
en het overkwam hem tweemaal, dat hij zijn hand in zijn zak stak op
zoek naar zijn beste pijp. Blazende klom hij de stoffige trappen
op. Emile ving hem op en zei: 'D'r zit iemand op u te wachten,
commissaris.' Hij ging even in de wachtkamer gluren en ontdekte
madame Leroy, die op het uiterste puntje van een groen overtrokken
pluche stoel zat, alsof ze gereed was om overeind te vliegen. Zij
had hem onmiddellijk in de gaten en wierp zich op hem, aan de
grootste opwinding ten prooi, wanhopig, geëxalteerd, slachtoffer
van. duizend emoties door elkaar en tegelijk.
Zij pakte hem bij zijn revers en riep:
'Wat heb ik u gezegd! Vannacht zijn zij weer gekomen! En mijn zoon
is verdwenen. Gelooft u mij nu? O, ik heb wel gevoeld, dat u dacht,
dat ik gek was! Maar zo gek ben ik niet. En stel u voor, stel u
voor ...' Zij grabbelde in haar tas en haalde er een zakdoek met
blauwe rand uit te voorschijn, die zij triomfantelijk voor zijn
ogen heen en weer zwaaide.
'Dit dan, is dit een bewijs? Wij hebben helemaal geen zakdoeken met
blauwe rand in huis. Maar deze heb ik bij de poot van de
keukentafel gevonden. En dat is nog niet alles.'
Maigret keek de lange gang door, waar de gebruikelijke
ochtenddrukte heerste en waar men nu naar hen bleef staan kijken.
'Komt u even met mij mee, zei hij. Hier had je dan de pech,- die
hij had voelen aankomen. Hij duwde de deur van zijn bureau open en
gooide zijn hoed op de haak.
'Zo, gaat u maar zitten, ik luister al. U zegt dus dat uw zoon
...?'
'Ik zeg, dat mijn zoon vannacht verdwenen is en dat op het ogenblik
de hemel alleen weet, waar hij is heen gegaan.'
Het was niet duidelijk, wat zij van dat vertrek van haar zoon nu
eigenlijk precies dacht. Toen straks met de onverwachte hevigheid
van een onweer haar tranen waren losgebroken had ze gekermd:
'Weet u, ik ben er zeker van, dat zij hem hebben vermoord. En al
die tijd heeft u er niets aan gedaan. Alsof ik niet wist, wat u van
mij gedacht hebt! U heeft mij voor een gekkin gehouden. Jawel, dat
heb ik best gemerkt en nu is-ie vast al dood. Nu blijf ik helemaal
alleen achter, zonder dat iemand voor mij kan zorgen.'
Enfin, toen ze dan buiten waren, in de taxi die onder de groene
schaduw van de bomen aan de quai de Bercy reed, waar het er
eigenlijk uitzag als een laan ergens in de provincie, had zij haar
zelfbeheersing weer teruggekregen en haar scherpe blik.
'Weet u, commissaris, die jongen is altijd een slappeling geweest.
Hij heeft nooit aan de vrouwen weerstand kunnen bieden. Precies
zijn vader; die heeft mij zo'n verdriet aangedaan!'
Maigret had op de bank naast haar gezeten, Lucas zat naast de
chauffeur. Buiten de gemeente Parijs, in de gemeente Charenton,
heette de weg nog altijd quai de Bercy, maar er stonden geen bomen
meer. Aan de overzijde van de Seine waren allemaal
fabrieksschoorstenen. Aan deze zijde waren pakhuizen en hier en
daar buitenhuizen, gebouwd in de tijd dat dit deel van Parijs nog
platteland was en die nu ingebouwd waren tussen nieuwere
huurwoningen. Op een hoek van een straat bevond zich een cafeetje
van een bijtend rode kleur met hardgele letters. Er stonden enkele
ijzeren tafeltjes voor en twee laurierboompjes in tonnen. Madame
Roy - nee, Leroy - klopte op het ruitje achter de chauffeur.
'Hier is het,' zei zij. 'Wilt u alstublieft niet naar de rommel
kijken. U begrijpt wel, dat ik vanmorgen niets aan mijn huishouden
heb kunnen doen.'
Zij zocht de huissleutel in haar tas. De voordeur was somber bruin
en de buitenmuren van een rokerig grijs. Maigret had gelegenheid op
te merken dat er inderdaad nergens sporen van het forceren van slot
of deur waren te zien.
'Komt u binnen. Ik denk, dat u alles wilt bekijken. U zult de
stukken van het gebroken kopje nog vinden, waar ik ze vond.'
Zij loog niet, wanneer zij zei, dat bij haar thuis alles altijd
ordelijk was. Er was geen stofje te vinden, alles droeg de sporen
van een strenge regelmaat. Maar allemachtig, wat was het daar
triest! Erger dan triest: luguber. Een nauw gangetje, dat van onder
bruin en langs de bovenhelft donker geel geschilderd was. De deuren
waren bruin.
Het behang zat er zeker al twintig jaar op de muur en was zo
verschoten, dat het geen kleur meer had. De vrouw bleef maar aan
éen stuk praten. Misschien was dat wel haar gewoonte ook als zij
alleen was in deze drukkende stilte.
'Wat mij het meest verbaast is dat ik niets heb gehoord. Ik slaap
heel licht en word verschillende keren op een nacht wakker. Maar
deze nacht moet ik als een blok geslapen hebben. Ik vraag mij af
...' Maigret keek haar aan.
'U vraagt zich af, of men u geen slaapmiddel heeft ingegeven?'
'Dat is toch onmogelijk. Dat kan hij toch niet gedaan hebben?
Waarom zou hij zoiets doen? Zegt u eens, waarom zou hij dat nu
doen?"
Zou zij weer zo agressief worden? Het ene ogenblik leek zij haar
zoon de schuld in de schoenen te willen schuiven en het andere
ogenblik scheen zij hem als slachtoffer te willen beschouwen.
Intussen ging Maigret, loom en langzaam, de kleine woning rond en
kreeg niettemin een gevoel van bewegingloosheid. Hij voelde zich
daar als een spons, die langzaam de sfeer rondom zich opzoog. En
intussen volgde die vrouw hem op de voet, volgde elk van zijn
gebaren, zijn blikken, uitdagend, vorsend, poogde elk van zijn
gedachten te raden. Ook Lucas bespiedde elke beweging van zijn chef
op deze zonderlinge rondgang die zo weinig van overtuigend belang
scheen te zijn i en zelfs iets zots had.
'De eetkamer is rechts, aan de andere kant van de gang. Maar
wanneer wij alleen zijn, zoals meestal, eten wij in de keuken.'
Zij zou hoogst verbaasd en misschien verontwaardigd zijn geweest,
wanneer zij had geweten, dat waar Maigret zo naarstig naar
liep te zoeken zijn goede pijp was. Hij besteeg de trap, nog nauwer
dan het gangetje, met een wankele leuning en krakende treden. Zij
volgde hem en legde uit. Zij had een onuitsprekelijke behoefte aan
uitleggingen leek het wel.
'Joseph had het kamertje links. O mijn hemel, daar begin ik al met
van "had" te spreken, alsof...' 'Heeft u niets aangeraakt?'
'Niets, ik zweer het u. Zoals u ziet is het bed wel gebruikt maar
ik wed, dat hij niet heeft geslapen. Mijn zoon woelt
verschrikkelijk in zijn slaap, 's Morgens vind ik de dekens altijd
op een hoop gerold en soms liggen zij zelfs op de grond. Hij droomt
vaak zwaar en soms schreeuwt hij zelfs in zijn slaap.'
Tegenover het bed stond een kast, waarvan de commissaris de deuren
opende. 'Zijn al zijn kleren hier?'
'Niet alles. Dan hadden zijn pak en zijn overhemd over de stoel
moeten hangen, want daar is hij niet erg netjes op.'
Het was mogelijk, dat de jongen beneden gerucht had gehoord, in de
keuken was gaan kijken en daar overmeesterd was door wie weet welke
geheimzinnige bezoeker. 'Heeft u hem gisteravond wel in bed
gezien?' 'Ik kom hem altijd goedenacht wensen, wanneer hij in bed
ligt. Dat heb ik gisteravond ook gedaan. Hij had zich al uitgekleed
en zijn kleren lagen over die stoel daar. Wat de sleutel
betreft...'
Zij kreeg plotseling een idee. Ze legde Maigret uit: 'Ik blijf
altijd het laatst beneden en sluit de voordeur dan met de sleutel.
Die sleutel bewaar ik in mijn kamer, onder mijn hoofdkussen, om te
voorkomen, dat.. .' 'Stond uw man vaak op 's nachts?'
Daarop antwoordde zij waardig en smartelijk: 'Dat heeft hij eenmaal
gedaan, nadat wij drie jaar getrouwd waren.'
'O, en van dat ogenblik af heeft u zich aangewend de sleutel onder
uw hoofdkussen te bewaren?' Daarop gaf zij geen antwoord, maar het
werd Maigret duidelijk, dat de vader zijn hele verdere huwelijk
door even streng bewaakt was als zijn zoon.
'En heeft u vanmorgen de sleutel weer op zijn gewone plaats
aangetroffen?'
'Jazeker, commissaris. Ik heb er niet dadelijk aan gedacht, maar
nu schiet het mij weer te binnen. Hij wilde dus zelf niet weggaan,
denkt u wel?' 'Wacht eens even. Uw zoon is gaan slapen, daarna is
hij weer opgestaan en heeft zijn kleren aangetrokken.' 'O, maar
kijkt u eens! Hij heeft zijn das niet omgedaan, die ligt daar op de
grond.' 'En zijn schoenen?'
Zij ging naar een hoek van het vertrekje, waar twee versleten
schoenen op enige afstand van elkaar stonden. 'Nee, ook niet. Hij
moet op zijn pantoffels zijn weggegaan.'
Nog altijd was Maigret op zoek naar zijn pijp, zonder hem echter te
vinden. Hij wist trouwens niet precies, waar hij naar zocht. Op
goed geluk doorzocht hij dit arme en grauwe kamertje, waar de
jongen had gewoond. In de kast hing nog een kostuum, een blauw, het
'goede pak', dat hij alleen op zondag had gedragen, en er stonden
een paar lakschoenen. Enkele overhemden, de meeste versleten en
gelapt aan boord en manchetten. Een aangebroken pakje
sigaretten.
'Tussen twee haakjes, rookte uw zoon geen pijp?'
'Dat zou ik hem op zijn leeftijd niet hebben toegestaan.
Een dag of veertien geleden is hij thuisgekomen met
een pijpje, dat hij zeker op een bazar gekocht had, want het
was rommel. Ik heb hem het ding uit zijn mond getrokken en in de
kachel gegooid. Zijn vader had in vijfenveertig jaar nog nooit een
pijp gerookt.'
Maigret zuchtte en begaf zich naar de slaapkamer van madame Leroy,
die hem opnieuw uitlegde, dat zij die nog niet gedaan had en of hij
de rommel wilde verontschuldigen. Het was daarbinnen stotend van
schamelheid. 'Boven is nog een zolder, waar wij de eerste maanden,
nadat mijn man gestorven was, hebben geslapen, toen wij huurders
hadden. Luistert u eens, gelooft u, als hij zonder schoenen en das
is weggegaan, dat ze hem .. / 'Mevrouw,' zuchtte Maigret, 'ik kan
er niets van zeggen.' Twee uur lang doorzocht Lucas de woning met
de grootste nauwkeurigheid tot in de verste hoeken, op de hielen
gevolgd door madame Leroy, die men nu en dan hoorde opmerken:
'Hier, deze lade bijvoorbeeld is op een keer opengemaakt. Ze hebben
zelfs de stapels linnengoed onderin ondersteboven gekeerd.'
Buiten brandde een gouden zon met stralen als dikke strepen honing,
doch binnen heerste een eeuwige somberheid, een eeuwige
vreugdeloosheid. Maigret voelde zich steeds meer spons worden en
het ontbrak hem aan moed om de anderen op hun onderzoekingen te
volgen. Voordat hij de quai des Orfèvres verliet, had hij een der
inspecteurs opgedragen om naar Orléans te telefoneren, om zich er
van te overtuigen, dat die dochter de laatste tijd niet naar Parijs
was geweest. Dat was voor alle zekerheid goed.
Moest hij aannemen, dat Joseph buiten medeweten van zijn moeder een
sleutel had laten maken? Maar wanneer hij dan van plan was om die
nacht te vertrekken, waarom had hij dan zijn das en zijn schoenen
thuis gelaten?
Maigret wist nu hoe die pantoffels er ongeveer uitzagen. Die maakte
madame Leroy uit zuinigheid zelf van oude lappen met zolen van
vilt. Alles was hier zo arm, zo pijnlijk verstikkend arm en dat
werd nog geaccentueerd doordat de vrouw het wilde loochenen.
Zij had hem van de vroegere huurders verteld. De eerste, die bij
hen was gekomen toen zij een kaart achter de ramen geplaatst had,
was een oude vrijgezel geweest, die werkte bij Soustelle, de
grossier in wijnen, waar zij straks langs waren gekomen op de quai
de Bercy. 'Een erg prettige huurder, commissaris. Heel
welgemanierd. Nu ja, welgemanierd kon je ook weer niet zeggen van
iemand, die overal zijn pijp uitklopte. Bovendien had hij de
gewoonte, elke nacht op te staan en zich beneden een warme groc
klaar te maken. Op een nacht kwam ik hem op de trap tegen in zijn
nachthemd en onderbroek. Maar hij was wel belezen.'
De tweede kamer was eerst gehuurd door een metselaar, een voorman,
zei zij, maar haar zoon zou het haar wel weer verbeterd hebben. De
metselaar had haar het hof gemaakt en wilde absoluut met haar
trouwen. 'Hij vertelde altijd hoe zuinig hij was en van het huisje,
dat hij bezat in de buurt van Montlufon, waar hij met mij wilde
gaan wonen als wij getrouwd waren. Begrijpt u goed, ik heb hem
niets, geen woord, geen gebaar ooit kunnen verwijten. Wanneer hij
thuiskwam zei ik altijd: "Wilt u eerst uw handen even wassen,
meneer Germain." En dan ging hij ze aan de gootsteen wassen. Hij
heeft op zijn vrije zondagen het binnenplaatsje- met cement
aangestreken, en ik heb nog moeten aandringen om het cement zelf te
mogen betalen.'
De metselaar was ten slotte, misschien ontmoedigd, vertrokken en
was vervangen door de heer Bleustein. 'Dat was een buitenlander.
Hij sprak uitstekend Frans met maar een licht accent. Hij was
handelsreiziger en kwam maar een- of tweemaal in de week slapen.'
'Hadden uw huurders de sleutel?'
'Nee, meneer de commissaris, want in die tijd was ik altijd thuis.
Wanneer ik toch weg moest liet ik hem altijd tussen een richel van
de vensterbank achter en zij wisten, dat zij hem daar konden
vinden. Op een gegeven ogenblik is meneer Bleustein niet meer
teruggekomen. In zijn kamer heb ik niets dan een gebroken kam, een
oude sabel en een beetje verscheurd linnengoed gevonden.' 'Had hij
u niet opgezegd?'
'Nee, en toch was ook hij een zeer welgemanierd man.'
Op de naaimachine, die in de hoek van de eetkamer stond, lagen
enkele boeken. Maigret bladerde ze ongeïnteresseerd door. Het waren
romannetjes in heel goedkope uitgaven, meest avonturenromans. Hier
en daar stonden in de marge van sommige bladzijden twee
dooreengestrengelde letters, soms met potlood, soms met inkt
geschreven. Het waren een J en een M, de M gewoonlijk groter en met
meer omslag geschreven dan de J. 'Kent u iemand, wiens naam met een
M begint, madame Leroy?' riep hij naar beneden, langs de trap. 'Een
M?... Nee, ik zou niet weten ... O wacht eens ... D'r is wel een
schoonzuster van mijn man, die Marcelle heet, maar die is in
Issoudun in het kraambed gestorven.' Het was al middag toen Maigret
en Lucas weer buiten stonden.
'Zullen we iets drinken, chef?'
En ze gingen het zich gemakkelijk maken in het kleine rode cafeetje
op de hoek. Ze hadden allebei even zwaar het land in. Lucas nog het
meest.
'Wat een hol!' zuchtte hij. 'O kijkt u eens, dit stukje papier heb
ik nog gevonden. U raadt nooit waar. In dat pakje sigaretten. Die
knaap moet als de dood zijn voor zijn moeder, zou je zo zeggen.
Als-ie briefjes van zijn vriendinnetjes in pakjes sigaretten moet
verbergen.' Het was een klein liefdesbriefje van de volgende
inhoud:
'Lieve Joseph,
Je hebt mij echt verdriet gedaan met gister te zeggen, dat ik wel
nooit een man als jij zou willen trouwen, omdat ik je toch
miskende. Je weet heel goed, dat ik zo niet ben en dat ik van jou
net zoveel hou als jij van mij. Ik ben er zeker van, dat je op een
dag wel een belangrijk man zult worden. Maar wacht in 's hemelsnaam
niet meer zo dicht bij de zaak op mij. Ze hebben je opgemerkt en
mevrouw Rose, die ook wordt afgehaald, maar die een feeks is, heeft
er al opmerkingen over gemaakt. Wacht in het vervolg maar aan de
ingang van de Métro op mij. Morgen niet, want dan komt mijn moeder
me halen, om naar de tandarts te gaan. En haal je nu vooral geen
malligheden in je hoofd. Ik omhels je, zoals ik je ook liefheb,
' je Mathilde.
'Nou, daar hebben we het dan!' zei Maigret, die het papiertje
zorgvuldig in zijn portefeuille borg. 'Hebben we wat?' vroeg
Lucas.
'De J en de M, het leven! Dat begint zo en het loopt af in
een kleine woning, waar voor zulke dingen geen plaats in de
gedachten mag worden ingeruimd. En dan te bedenken, dat die snotaap
er met mijn pijp vandoor is gegaan!'
'Gelooft u dus werkelijk, dat ze die gegapt hebben?' Lucas geloofde
er niet aan, dat was duidelijk. En evenmin aan die hele belevenis
van moeder Leroy. Hij had nu al rijkelijk genoeg van de hele zaak
en begreep niets van de
houding van zijn chef, die ernstig wie-weet-wat-voor ideeën aan het
herkauwen was.
'Als hij die pijp van mij niet heeft gegapt...' begon Maigret
peinzend.
'Ja, maar wat voor bewijs heeft u daar dan voor?' 'Ach, jij
begrijpt het niet. Ik zal mijn mond maar houden. Kelner,
afrekenen!'
Zij stonden naast elkander op de autobus te wachten en keken over
de nu bijna geheel verlaten kade uit, waar de hijskranen waren
achtergebleven. De beurtschepen leken te sluimeren.
In de autobus vroeg Lucas:
'Gaat u naar huis?'
'Ik blijf liever op kantoor, vanmiddag.'
En plotseling met een korte grijns rond het mondstuk van zijn
pijp geplooid, zei Maigret:
'Zo'n arme bliksem!'... Die arme adjudant, die zijn vrouw misschien
maar eenmaal in zijn leven heeft bedrogen en die voor de rest van
zijn bestaan elke nacht in zijn eigen woning zat opgesloten!'
Toen, na een ogenblik in gedachten te zijn verzonken: 'Is het je
wel eens opgevallen, Lucas, dat er op de kerkhoven veel meer graven
van weduwen dan van weduwnaars zijn? "Hier rust Jansen, 1901" en
daarnaast een veel jonger graf met "Hier rust de weduwe Jansen,
1930". Ze is haar man wel in het graf gevolgd, maar negenentwintig
jaar later.'
Lucas probeerde zijn chef maar niet te begrijpen en stapte over op
een andere buslijn, om thuis té gaan koffiedrinken.
Maigret deed die middag de lopende zaken af, terwijl ze op
Herkenningen druk voor hem bezig waren alle Bleustein op te zoeken,
die ooit op enigerlei wijze met de politie in contact geweest
waren. Lucas bracht verder een goed deel van zijn middag door in de
omgeving van de place de la République.
Het onweer kwam nog niet los. De warmte werd steeds drukkender,
afgesloten onder een loden lucht met wolken, die blauwpaars
als een bloedblaar werden. Maigret had al wel een keer of tien met
een onwillekeurig gebaar zijn hand uitgestrekt naar de pijp, die er
niet meer was en elke keer had hij gebromd: 'Die verdomde jongen!'
Tweemaal had hij al opgebeld naar de inspecteurskamer: 'Lucas nog
niet terug?' 't Was toch niet zo'n kunststuk om de collega's van
Joseph Leroy in de knipsalon te ondervragen. En vandaar was het
toch een kleine moeite om die Mathilde van de liefdesbriefjes op te
scharrelen. Eerst heeft die Joseph Maigret's pijp gestolen. De
volgende nacht verdwijnt-ie op pantoffels (als je dat pantoffels
moet noemen) maar verder helemaal aangekleed. Plotseling onderbrak
Maigret zijn lezing van een procesverbaal, vroeg Herkenningen aan
en informeerde op ongeduldige toon, die hem overigens helemaal niet
eigen was:
'Nou, hoe zit het nou met die Bleustein?' 'We zijn er nog mee
bezig, commissaris. D'r zijn 'r een heel stel, valse en echte. Wij
zijn nu bezig de data en adressen te ziften. In ieder geval hebben
wij er geen een, die op de quai de Bercy domicilie heeft gehad.
Zodra ik wat vind bel ik u terug.'
Eindelijk verscheen Lucas. Een Lucas in voortreffelijke stemming
omdat hij eerst een half karafje wijn bij de Brasserie Dauphine,
beneden om de hoek, soldaat had gemaakt.
'Daar zijn we weer, chef. Maar 't heeft tijd gekost! Ik dacht, dat
dat zo bekeken zou zijn, maar jawel! Die Joseph is een raar stuk
vreten, die met zijn geheimen niet op zijn tong loopt. Een kapsalon
was 't van hier tot gunder. Vast wel vijftien of twintig
klapstoelen op een rij voor spiegels en net zoveel bedienden er
achter. En een drukte van heb-ik-jou-daar! "Joseph?" zei de baas,
een kleine dikzak met peper-en-zout haar. "Welke Joseph bedoelt u?"
want ze hebben er daar een heel stel. Maar toen wist-ie het. "Ah,
ja," zei-d-ie, "Joseph-met-de-knopies! En wat heeft die dan
uitgehaald?"
Ik vroeg 'm of ik zijn personeel even mocht ondervragen en toen ben
ik van de ene stoel naar de andere gegaan met allemaal van die
kerels, die aldoor maar grinnikten en knipoogjes gaven. "Joseph,"
zeiden ze, "nee, die hebben we nooit gezelschap gehouden. Die gaat
er altijd alleen vandoor. Of-ie een kippetje had? Nou, 't kon wel,
maar met zó'n smoel..."
Of-ie hun wel eens iets vertelde. Net zoveel als aan een
hobbelpaard, zeiden ze. Meneer schaamde zich voor zijn vak en dacht
er niet over om zich met zijn collega's af te geven.
Ziet u, chef, zo was hun toon ongeveer. En dan moest ik telkens
wachten totdat ze met hun klant klaar waren. De baas begon me ook
nogal vervelend te vinden. Enfin, eindelijk kwam ik bij de cassa
met de' caissière. Een heel mollig meisje van een jaar of
dertig.
"Joseph heeft toch geen domheden uitgehaald?" was het eerste wat
zij mij vroeg. "Wel nee, juffrouw, integendeel," zei ik. "Hij had
hier toch een vriendinnetje in de
buurt, is het niet?" '
Maigret bromde: 'Nou, kan het niet wat beknopter?' 'Ja, dat moet
ook wel, als u dat meisje van hem nog wilt bekijken. Nou, om kort
te gaan* die caissière kreeg altijd de briefjes voor Joseph,
wanneer Mathilde niet hun afspraak kon nakomen. Dat briefje, dat ik
uit dat sigarettenpakje gevist heb, moet van eergister geweest
zijn. 't Was een bakvis, die zenuwachtig de kapsalon binnenkwam,
het briefje aan de cassa afgaf en erbij fluisterde: "Wilt u dit aan
meneer Joseph geven?" ' De caissière had het betrokken kind
toevallig enkele malen een lederzaak op de boulevard Bonne-Nouvelle
zien binnengaan. Nou, toen was het gauw bekeken en ik heb die
Mathilde opgescharreld.' 'Je hebt haar, hoop ik, toch niets
gezegd?' 'Ze weet niet eens, dat ik naar haar gekeken heb. Ik heb
haar baas alleen gevraagd, of hij een juffrouw had die Mathilde
heet en toen heeft hij mij haar vanuit zijn kantoortje aangewezen.
Hij wilde haar nog roepen, maar ik heb hem gevraagd, haar nergens
iets van te zeggen. Als het u nu schikt, ze komt over een half uur
de winkel uit.'
'Juffrouw, zou ik u even mogen spreken?'
'Nee, meneer, volstrekt niet.'
'Een paar woorden maar ...'
'Nee meneer, wilt u alstublieft doorlopen!'
Een klein meiske, maar met een heel aardig snuitje.
Maar potdomme, die dacht toch niet dat Maigret... Nou, dan
maar zó!
'Politie, juffrouw!'
'Wat! Maar wat moet u dan van mij..
'Ja, ik wilde u heus maar een paar dingen vragen. Het gaat
over uw vriend.'
'Joseph? Wat heeft hij dan gedaan?'
'Dat weet ik niet, juffrouw, maar ik wilde graag weten, waar hij op
het ogenblik is.'
Op hetzelfde ogenblik dacht hij: 'Verrek, dat is stom van me!' Dat
besefte hij opeens toen hij haar ongerust om zich heen zag kijken.
Wat had hij haar ook moeten aanspreken, inplaats van dat hij haar
rustig gevolgd was? Ze had toch een afspraak met Joseph voor
vandaag, bij de ingang van de Métro. Ze verwachtte hem daar toch
aan te treffen? Waarom liep zij nu langzamer, inplaats van
vlugger daar naar toe te gaan? 'Is hij dan niet op zijn werk, zoals
altijd?' 'Nee, juffrouw. En dat weet u ook wel, misschien nog beter
dan ik.'
'Wat bedoelt u daarmee, meneer?'
Het was nu in de spitsuren op de grote boulevards; hele optochten
haastten zich naar de trappen van de Métro. 'Laten wij hier even
blijven staan,' stelde hij haar voor. Zo noopte hij haar in de
buurt van de Métro-ingang te blijven. Zij was zenuwachtig, dat was
wel duidelijk. Zij wendde haar hoofdje in alle richtingen. Ze had
al de frisheid van haar achttien jaren, een klein rond gezichtje,
een echte Parisienne. 'Wie heeft u van mij verteld?'
'Och, dat doet er niet toe. Wat weet u precies van
Joseph af?'
'Wat wilt u dat ik van hem weet?'
Ook de commissaris speurde nu de zich voorthaastende menigte af.
Hij begreep, dat als Joseph daar onder was en hem met Mathilde zag
spreken, hij zeker zo gauw mogelijk zou proberen te verdwijnen.
'Heeft uw vriend u nooit over een op handen zijnde verandering in
zijn omstandigheden gesproken? Nee, nu moet u niet gauw een
leugentje staan te bedenken, want ik zie u er al mee bezig?' 'Maar
waarom zou ik tegen u liegen?' Hij zag haar nadenkend op haar lip
staan bijten. 'Ziet u wel! Nu stelt u mij een wedervraag om
intussen over een leugen te kunnen nadenken.' Zij stampte op het
trottoir met haar hakje. 'En wie bewijst mij bovendien, dat u van
de politie bent?' Hij toonde haar zijn kaart. 'U geeft toe, dat
Joseph onder zijn onbeduidendheid gebukt ging?'
'Nou én?'
'Daar leed hij erg onder, overdreven erg.' 'Hij wilde geen kapper
blijven. Is dat soms een misdaad?' U weet heel goed, dat ik dat
niet bedoel. Hij had een afschuw van het huis waar hij woonde en
van het leven, dat hij leidde ... Hij schaamde zich zelfs voor zijn
moeder, was het niet?'
'Dat heeft hij me nooit gezegd.'
'Maar u merkte dat wel. Nu goed dan. Heeft hij u de laatste tijd
nooit eens gesproken van een verandering die er in zijn bestaan zou
intreden?' 'Nee.'
'Hoe lang kent u hem al?'
'Ruim zes maanden, 't Was in de winter. Hij kwam bij ons in de zaak
om een portefeuille te kopen. Ik begreep wel, dat hij ze te duur
vond, maar dat durfde hij niet te zeggen en hij kocht er toch een.
's Avonds merkte ik hem op straat op. Hij heeft mij een tijdlang
gevolgd, zonder dat hij mij durfde aanspreken.' 'Waar ging u samen
heen?'
'Meestal zagen wij elkaar maar enkele minuten op straat. Nu en dan
is hij met me meegereisd met de Métro tot aan halte Championnet,
waar ik in de buurt woon. Wij hebben op zondag wel eens samen naar
de bioscoop kunnen gaan, maar dat was meestal heel moeilijk,
vanwege mijn ouders.'
'Bent u nooit met hem meegegaan, wanneer zijn moeder niet thuis
was?'
'Nooit! Daar kan ik een eed op doen! Een keer alleen heeft hij mij
willen wijzen waar hij woonde, vanuit de verte, om het me uit te
leggen.'
'Waarom hij zich zo miserabel voelde? Ziet u nu wel...' 'Heeft hij
kwaad gedaan?'
'Wel nee, kindje. We zijn hem alleen maar kwijt. En ik had een
beetje op u gerekend, wel niet zo heel erg, maar toch een beetje,
om hem terug te vinden. Ik hoef u zeker niet te vragen of hij
ergens anders in de stad een kamer heeft?'
'Daaraan kun je wel zien, hoe weinig u hem kent! Bovendien had hij
daar geen geld voor. Alles wat hij verdiende gaf hij aan zijn
moeder. Ze liet hem er nauwelijks genoeg van houden voor een paar
sigaretten.' Opeens kreeg zij een kleur.
'Als wij naar de bioscoop gingen betaalden wij ieder onze eigen
plaats en op een keer . . .' 'Nu, gaat u maar verder.'
'Och, hemel, waarom ook niet! Er was toch niets slechts aan! Op een
keer, ongeveer een maand geleden, zijn wij samen de stad uitgegaan.
Hij had niet eens genoeg bij zich om de lunch te betalen.' 'Waar
bent u toen heen gegaan?'
'De Marne langs. We zijn bij Chelles uit de trein gestapt en hebben
toen tussen de Marne en het kanaal gewandeld.' 'Dank u wel,
juffrouw.'
Was zij nu opgelucht, dat zij Joseph niet op hen had zien af komen?
Of gepikeerd? Hij dacht van alle twee. 'Waarom zoekt de politie
naar hem?' 'Dat heeft zijn moeder ons gevraagd. Maakt u zich maar
niet ongerust, juffrouw. En gelooft u mij nu: wanneer u iets van
hem weet, kunt u niets beter doen, dan ons even te berichten, zo
gauw u kunt.'
Toen hij haar had gegroet, had hij haar langzaam, aarzelend, de
trappen van de Métro zien afdalen. Op zijn bureau lag een
kattebelletje op hem te wachten. Het was een formuliertje van
Herkenningen.
Bleustein, 37 jaar oud, 15 februari 1919, vermoord op zijn kamer in
hotel Negresco te Nice aangetroffen. Hij
had daar enkele dagen eerder zijn intrek genomen. Bleustein ontving
veel bezoek op zijn kamer, vaak nog laat in de nacht. De moord was
gepleegd met een kleine revolver cal. 6.35, die nooit gevonden is.
Het destijds ingestelde onderzoek heeft nooit kunnen vaststellen,
wie de dader was. De bezittingen van de vermoorde waren grondig
overhoop gehaald door de moordenaar en men trof in de kamer de
volgende ochtend een onbeschrijfelijke wanorde aan.
De identiteit van Bleustein zélf is nooit geheel opgehelderd en men
heeft tevergeefs gepoogd uit te vinden, waar ! hij vandaan kwam.
Hij was met de luxetrein uit Parijs gekomen. De mobiele brigade van
de politie te Nice bezit ongetwijfeld alle verdere inlichtingen. De
datum van de moord op Bleustein kwam overeen met die op welke
Bleustein van zijn kamer aan de quai de Bercy verdwenen was.
Maigret, die nog weer eens tevergeefs een greep naar zijn afwezige
pijp deed, bromde: 'Zo'n kleine idioot!'
Er zijn refreinen, wanneer men in een trein zittend het bonken van
de wielen op de lasplaatsen hoort, die zich onontkoombaar aan het
oor opdringen en dan precies de cadans van een bepaalde zin
schijnen te bevatten. Het was een oude taxi, die Maigret had
genomen, toen een daverend onweer eindelijk was losgebarsten, op
welks dak de regen kletterde in het ritme van
'door-de-fa-mi-lie-wordt-op-sporing-ver-zocht . . .'
door-de-fa-mi-lie-wordt-op-sporing-ver-zocht...'
Want tenslotte had hij geen enkele reden om zich hier te bevinden,
in het donker op weg door de regen met een jong meisje naast zich
in de hoek gedoken en de lijdzame kleine Lucas op het bankje
tegenover zich. Wanneer een figuur als madame Leroy zich komt
opdringen, behoort men niet eens haar lamentaties aan te horen.
'Er is dus niets bij u gestolen, mevrouw U kunt geen klacht wegens
diefstal indienen? Ja, dan spijt het me, maar dan kunnen wij verder
niets voor u doen.' En zelfs als haar zoon verdwenen was, had hij
moeten antwoorden: 'Is hij vertrokken? Ja, maar mevrouw, wanneer
wij alle mensen, die op een dag van huis gegaan zijn, moesten gaan
opsporen, dan hadden wij aan de gezamenlijke Parijse politie nog
niet genoeg!'
'Door de familie wordt opsporing verzocht', dat was zijn enige
motief. En het ging van zijn tijd voor alle andere, belangrijke
opsporingen, af. Het zou hem benieuwen wat de resultaten gingen
zijn. Bovendien was de auto nu de gemeente Parijs uitgereden en
bevond hij zich op een gebied waar hij officieel nog niets te maken
had óok. Ze zouden hem zijn onkosten niet eens mogen vergoeden op
het hoofdbureau. En dat allemaal eigenlijk om die pijp van hem.
Het onweer was losgebarsten toen hij uit zijn taxi gestapt was voor
het huis aan de quai de Bercy. Toen hij had aangebeld, was madame
Leroy juist op haar eentje in de keuken aan het eten. Brood, boter
en een zure haring. Maar ondanks al haar ongerustheid poogde zij
toch gauw de zure haring te verbergen! 'Herkent u deze man,
mevrouw?'
En zonder aarzelen, maar met de grootste verbazing had zij
geantwoord: 'Maar dat is mijn vroegere huurder, meneer Bleustein.
Wat gek... op deze foto is hij gekleed als een...'
Ja, Maigret begreep het wel; op deze foto was Bleustein gekleed als
een heer, als een man van welstand. In Charen-ton had hij er maar
schameltjes uitgezien. Hij vertelde haar maar niet dat hij deze
foto had moeten zoeken in een jaargang van een groot geïllustreerd
blad, omdat hij in de politie-archieven niet te vinden was.
'En wat beduidt dat, meneer de commissaris? Wie is die man nu? Wat
heeft hij gedaan?'
'Hij is dood. Vertelt u mij eens, heeft u hetzelfde idee gehad als
ik?' Hij wierp een blik door het vertrek, waar alle kasten en laden
waren leeggehaald. Ze kreeg een kleur en begon haar verdediging al
voor te bereiden. Maar vanavond had de commissaris zoveel tijd
niet.
'U heeft alles in uw huis doorzocht nietwaar. Dat hoeft u niet te
ontkennen. U wilde weten of uw zoon niets heeft meegenomen, is het
niet? Nu, wat zijn de resultaten?' 'Niets, verzeker ik u. Er
ontbreekt niets. Wat had u dan gedacht? Waar gaat u naar toe?'
Want hij was weer gehaast weggegaan en in zijn taxi geklommen. Nog
meer tijd verloren en dan nog wel op zo'n stomme manier! Straks had
hij dat meisje voor zich gehad op de boulevard Bonne-Nouvelle en
hij had haar adres niet gevraagd. Nu moest hij haar hebben.
Gelukkig woonde de eigenaar van dié leerzaak in het pand. Nieuwe
taxi. Grote druppels sloegen op het asfalt uiteen, de
voorbijgangers haastten zich naar huis, de auto spoot opzij hele
fonteinen weg. 'Rue Chapionnet. Nummer 67 ...'
Daar viel hij binnen, midden in een kleine kamer waar vier personen
om de tafel zaten: vader, moeder, de dochter en een jongen van een
jaar of twaalf. Ze waren aan de soep bezig. Mathilde richtte zich
overeind, geschrokken, haar mond open om een kreet te geven. 'Neemt
u mij niet kwalijk, mevrouw, meneer. Ik zou graag uw dochter even
willen meenemen om een klant te identificeren, die zij in de winkel
heeft gezien. Zoudt u zo vriendelijk willen zijn even met mij mee
te gaan, juffrouw?'
Door de familie wordt opsporing verzocht! Ha, dit was nog wat
anders dan een keurig lijk te vinden, dat dadelijk alle
gegevens verstrekt, die men nodig heeft. Of een moordenaar
achterna zitten, die alleen maar een aantal waarschijnlijke
pogingen tot ontkoming zal ondernemen.
Maar met amateurs was dat wat anders. Aldoor maar huilen en
beven en denken aan wat men papa en mama ervan vertellen
moet!
'Waar gaan wij nu heen?'
'Naar Chelles.'
'Gelooft u, dat hij daar is?'
'Ik weet er absoluut niets van, juffertje. Chauffeur, gaat u eerst
even langs de quai des Orfèvres.' En daar had hij Lucas ingeladen,
die al op hem zat te wachten. Door de familie wordt opsporing
verzocht! Hij zat achter in de auto met Mathilde, die bijna tegen
hem aan geleund zat. Grote regendruppels drongen door het lekke dak
naar binnen en vielen op zijn linkerknie. Tegenover hem zag hij het
gloeiende sigarettepuntje van Lucas. 'Kunt u zich Chelles nog goed
herinneren, juffrouw?' 'O ja, best!'
Ja, wat bliksem, was dat ook niet haar mooiste liefdesherinnering?
De enige maal, dat zij Parijs had kunnen ontvluchten, dat zij samen
door het hoge gras langs de rivier hadden gerend!
'Denkt u, dat u ons ook in het donker wel de weg kimt wijzen?'
'Ik geloof van wel. Als wij maar eerst naar het stationnetje
rijden, want wij zijn er toen met de trein aangekomen.'
'Vertelde u niet, dat u samen hebt koffie gedronken in een
hotelletje?'
'Ja, een heel oud en verwaarloosd hotelletje, zo vuil en griezelig,
dat wij er bijna bang van waren. We hadden een weg gekozen, die
langs de Marne loopt. Plotseling was die niet meer dan een voetpad.
Wacht eens, links is een stilgelegde kalkoven. En dan, ongeveer
vijfhonderd meter verder een klein huisje met maar éen verdieping.
We waren eigenlijk verbaasd, dat het daar was. We zijn er
binnengestapt, rechts was een zinken toonbank, de muren waren gewit
en er hingen een paar reclameplaten aan. Er waren maar twee ijzeren
tafeltjes en een stuk of wat stoelen. Die man zag er uit...' 'Wie
bedoelt u nu? De kastelein?'
'Ja. Hij was klein en bruin en zag er uit of hij eigenlijk heel
andere belangen had. Ik weet niet hoe ik u dat moet zeggen. Het was
zo een idee. We vroegen of wij er iets konden eten en hij heeft ons
toen pastei gebracht, verder worst en later konijn, dat hij eerst
had opgewarmd. Maar het smaakte erg goed. De kastelein bleef wat
met ons kletsen en wij spraken over het hengelen, want het zijn
meest hengelaars, die in zijn zaak komen. Er stond trouwens een
heel pak hengels in de hoek van het vertrek. Maar je kreeg toch zo
het idee, dat hij wat anders te doen had. Ik weet niet hoe het
kwam.'
'Is het hier?' vroeg Maigret door het ruitje, want de chauffeur had
geremd.
Het was een klein stationnetje. Er schenen een paar lichtjes in het
donker.
'Nu naar rechts,' zei het meisje, 'en dan nog eens de tweede weg
rechts. Daar hebben wij toen de weg gevraagd. Maar waarom dacht u
eigenlijk, dat Joseph hierheen was gekomen?'
Ja, waarom? Om niets, of beter gezegd, omdat hij zijn pijp terug
wou hebben, maar dat kon hij haar niet vertellen. Door de familie
wordt opsporing verzocht. Wat zouden ze om hem lachen! En toch
...
'Nu al maar rechtdoor, chauffeur,' legde Mathilde uit. 'Totdat u
bij de rivier komt. Daar is een brug, maar in plaats van daarover
te gaan, moet u linksaf slaan. Pas goed op, want de weg is hier
smal.'
'En vertel nu eens, kleintje, heeft Joseph de laatste tijd
nu niet gesproken van een mogelijke en zelfs
waarschijnlijke verandering in zijn omstandigheden?'
Veel later zou zij misschien net zo leertaai en dor worden als
moeder Leroy. Was zelfs moeder Leroy eens niet een zacht en
aardig jong vrouwtje geweest?
'Ja, hij verlangde er wel naar.'
'Ja, nee, ik bedoel niet in de verre toekomst. Ik bedoel
nu weldra, binnen heel korte tijd.'
'Hij wilde wel graag iets anders dan kapper zijn.'
'En hij verwachtte daar al gauw het geld voor te
hebben, nietwaar?'
Hij legde haar het vuur na aan de schenen. Ze was zo bang haar
Joseph te verraden!
De auto was nu langzamer gaan rijden en volgde een heel slechte weg
langs de Marne. Links lagen enkele bouwvallige woningen verspreid
en een heel enkele welvarende villa. Hier en daar priemde een
lichtje door het donker en af en toe blafte er een hond.
Onverwachts, ongeveer een kilometer van de brug af, werden de
karresporen dieper en de taxi kwam tot stilstand. De chauffeur
draaide zich om en zei: 'Verder kan ik niet rijden.'
Het regende nu nog veel harder. Toen zij uitstapten, werden zij
onmiddellijk doorweekt; alles was kletsnat, modderig, de grond
glibberde onder hun voeten weg, takken van struiken streken langs
hun kleren. De chauffeur kroop weer brommend in zijn wagen,
vastbesloten een uiltje te knappen. Zij begonnen, als Indianen,
achter elkaar te lopen.
'Wat gek, ik dacht, dat het veel dichter bij was. Ziet u het huis
nog niet?'
De Marne stroomde vlak langs de weg. Hun voeten klotsten in de
plassen. Maigret liep voorop, de dikste takken ontwijkend. Mathilde
liep vlak achter hem en de optocht werd besloten door Lucas, die er
met de onverschilligheid van een Newfoundlander achteraan sjokte.
Het meisje begon bang te worden.
'De kalkoven en de brug heb ik wel gezien. We kunnen toch niet
verkeerd zijn gelopen?'
'Er zijn anders een boel redenen,' bromde Maigret, 'waarom het u
dit keer langer valt dan toen u hier met Joseph liep ... Hé, kijk
daar eens, een lichtje, links.' 'O, daar is het beslist!' 'Ssst! Nu
moet u geen geluid meer maken.' 'Maar gelooft u dan dat...'
En Maigret antwoordde plotseling met een andere, scherpe stem: 'Ik
geloof niets, juffrouw. Ik geloof nooit wat.' Hij wachtte totdat
zij naast hem waren gekomen en sprak toen zacht met Lucas: 'Jij
blijft hier met dat meiske wachten. Beweeg je niet, behalve wanneer
ik je roep. Buk je' eens wat, Mathilde, je kunt van hier af de
voorkant van het huis zien. Is dat het?' 'O ja, ik weet het
zeker.'
Maigret's dikke rug schoof nu al tussen haar en het kleine
lichtpuntje. Toen stond zij alleen met Lucas naast zich in de
nacht, doorweekt, in de regen, langs de rand van het water en met
geen ander gezelschap dan een kleine, onverstoorbare man, die
bedaard sigaret na sigaret rookte.
Mathilde had niet overdreven, toen zij gezegd had, dat de plaats
verontrustend, om niet te zeggen sinister was. Opzij van het huis
stond een vervallen tuinhuisje, waarvan de luiken gesloten waren.
De deur van het huis stond open, want de regen begon de temperatuur
pas een beetje te verfrissen. De vuile vloer werd geel
verlicht.
Plotseling doemde Maigret uit de duisternis op en bleef, groter
lijkend dan bij was, in de deuropening even staan. Hij tikte aan
zijn hoed en zei, langs de in zijn mond geklemde pijp:' 'n Avond
heren!'
Er waren daarbinnen twee mannen, die aan een ijzeren tafeltje
hadden zitten praten. Tussen hen in stonden een fles wijn en twee
dikke glazen. Een van de mannen, een kleine kerel in hemdsmouwen,
wendde langzaam het hoofd om en keek een beetje verbaasd. Hij stond
op, hees zijn broek op en mompelde: 'Goeienavond.' De ander bleef
met zijn rug naar Maigret toe zitten, maar het was beslist Joseph
Leroy niet. Hij had een imposante gestalte en droeg een lichtgrijs
herenkostuum. Het vreemde was, dat hoewel Maigret's entree toch een
beetje onverwacht was, deze man geen vin verroerde; het leek haast
of hij zich speciaal moest inspannen om niet op te springen. Op een
stenen klok aan de muur stond het tien over twaalf, maar het moest
in werkelijkheid nog later zijn. Het zou niet meer dan natuurlijk
zijn, wanneer de man zich had omgewend naar wie zo laat nog kwam
binnengestapt.
Maigret bleef bij de tapkast overeind staan, terwijl het water hem
met straaltjes uit zijn kleren liep en donkere plekken op de vloer
rond zijn voeten maakte. 'Heeft u een kamer voor mij, baas?'
De ander nam, om tijd te winnen, eerst achter zijn toonbank plaats.
Er stonden daar maar een stuk of drie twijfelachtige flessen. Eerst
begon hij te vragen: 'Wat had u willen hebben?'
'Daar kom ik dadelijk aan. Ik heb eerst gevraagd of u een kamer
voor mij heeft.'
'Nee, tot mijn spijt niet. Bent u te voet gekomen?' Ditmaal was het
Maigret's beurt om een vraag te negéren en te zeggen: 'Mag ik een
glas wijn.' 'Ik dacht toch, dat ik een auto hoorde.' 'Ja, dat kan
wel. Heeft u dus helemaal geen kamers?'-En aldoor maar die rug op
enkele meters afstand. Een rug die volkomen bewegingloos bleef en
wel uit steen gehouwen scheen. Er was daar geen elektriciteit. Het
vertrek werd alleen verlicht door een stinkende petroleumlamp. Als
die man zich aldoor niet omdraaide .. . Als hij die houding zo
stijf en bewegingloos volhield .. . Maigret voelde zich niets op
zijn gemak. Hij had juist uitgerekend, dat, gegeven de oppervlakte
van de gelagkamer en de keuken er achter, er zich boven toch
minstens drie kamers moesten bevinden. Aan het uiterlijk van de
kastelein, aan de hele verwaarloosde boel en alle rommel kon hij
zien, dat er vast geen vrouw in het huis was. Toch had hij juist
zachte voetstappen boven zijn hoofd gehoord; dat moest toch iets te
betekenen hebben, want de kastelein had zijn hoofd automatisch een
beetje schuin opgeheven en scheen zich niet op zijn gemak te
voelen.
'Heeft u veel gasten op het ogenblik?' 'Nee, geen mens. Alleen
...'
Hij wees naar de man, of eigenlijk gezegd de roerloze rug op de
stoel bij het tafeltje en plotseling kreeg Maigret het gevoel van
een ernstig gevaar. Hij begreep, dat hij nu heel vlug en zonder éen
verkeerde beweging te maken moest handelen. Hij had nog de tijd om
de man zijn hand naar de petroleumlamp te zien uitsteken, toen
sprong hij naar voren.
Hij kwam toch nog te laat. Met een geluid van brekend glas kwakte
de lamp tegen de grond en tegelijkertijd verspreidde zich een
sterke petroleumlucht door het vertrek. 'Dat dacht ik wel,
smeerlap, ik had je wel herkend!' Hoorde hij in het donker. Hij had
de man bij zijn jas te pakken en probeerde hem beter aan te
grijpen, maar de ander trachtte zich door trappen te bevrijden. Het
was volkomen donker. Zelfs de deuropening tekende zich maar vaag
tegen de sterreloze donkerte daar buiten af. De vraag was, wat de
baas van het zaakje zou gaan doen. Zou die zijn klant te hulp
komen?
Maigret trapte terug, maar voelde zich toen plotseling in zijn hand
gebeten. Hij wierp zich met zijn volle gewicht op zijn tegenstander
en samen vielen zij op de grond, tussen het gebroken glaswerk.
'Lucas!' schreeuwde Maigret uit alle macht, 'Lucas!' De man was
gewapend, want Maigret voelde de harde vorm van een revolver in
zijn . jaszak. Hij moest er dus voor zorgen, dat daar geen hand bij
kwam. Nee, de kastelein bemoeide zich er niet mee. Daar hoorde hij
niets van. Die was blijkbaar roerloos of misschien onverschillig
achter zijn tapkast blijven zitten. 'Lucas! ...' 'Hier kom ik al,
chef.'
Buiten kwam Lucas door de plassen aangeplonsd, ze hoorden hem
herhaaldelijk zeggen: 'Nee, buiten blijven, hoort u? Ik verbied u
naar binnen te gaan.' Dat was natuurlijk tegen Mathilde, die het
zeker bestierf van angst.
'Kreng, als je nog 's het hart hebt te bijten, sla ik je de hersens
in, hoor je!'
En Maigret's elleboog zorgde, dat de revolver in de zak bleef. De
kerel was al even woest als hij. Ze waren tegen de tafel gerold en
die was boven op hen gevallen. 'Hierheen, Lucas, steek je
zaklantaarn 's aan!' 'Alstublieft, chef.'
Plotseling werden de twee ineengestrengelde mannen door een bleke
lichtstraal beschenen.
'Wel, alle mensen, Nico, dat ik je hier nou moet tegenkomen!' 'Als
je maar weet, dat ik je meteen al aan je stem herkende.' 'Hier
Lucas, tik 'm es op z'n kop. Dat beest is gevaarlijk. Hard hoor,
dan kalmeert-ie. Mooi zo, nog een keer. Wees maar niet bang, want
't is een harde .. .' En Lucas sloeg uit alle macht met zijn
gummistok op de kop van de kerel.
'Zo, en nou de armbandjes maar. Fijn is-ie. Als ik nou een ogenblik
verwacht had dat beest hier aan te treffen. Ziezo, dat hebben we
weer gehad. Nou mag je overeind komen, Nico. Doe nou maar niet of
je bewusteloos bent, want ik ken die kersepit van jou wel, die kan
d'r wel tegen. Hé, kastelein!'
Hij moest nog een keer roepen en dat maakte het des te vreemder,
dat hij de stem van de waard uit het donker achter de tapkast
hoorde klinken. 'Heren...'
'Is er geen andere lamp of een kaars in huis?'
'Ik zal een kaars voor u zoeken. Als u mij even in de keuken
wilt bijlichten.'
Maigret drukte zijn zakdoek op zijn pols, waarin de ander hem
geweldig had gebeten. Bij de deur hoorden ze snikken. Dat was
Mathilde, die niet wist wat er daarbinnen gebeurd was en misschien
geloofde, dat het Joseph en de commissaris geweest waren.
'Kom maar binnen, kleintje. Wees maar niet bang, ik geloof, dat we
nu gauw klaar zijn. Hier Nico, ga jij maar zitten en haal het niet
in je kop om een vin te verroeren ...'
Hij legde zijn revolver en die van zijn tegenstander op een
tafeltje binnen het bereik van zijn hand. De waard kwam met een
kaars terug, zo bedaard alsof er niets was gebeurd.
'Nou, en haal nou die jongen naar beneden,' zei Maigret. Even
aarzelde de man. Zou hij het ontkennen?
'Hoor je me niet? Haal die jongen naar beneden!' En terwijl hij een
paar passen naar de deur deed zei hij hardop: 'Hebben jullie hier
dan tenminste een pijp voor me?' Tussen haar tranen door vroeg het
meisje: 'Maar bent u er zeker van, dat hij hier is en dat er niets
met hem is gebeurd?'
Maigret gaf geen antwoord, maar zat te luisteren. Boven klopte de
waard op een deur. Hij stond dringend, halfluid te spreken.
Brokstukken van het gesprek konden ze beneden horen.
'Het zijn twee heren uit Parijs, met een juffrouw. U
kunt gerust opendoen. Ik bezweer u .. . !'
'Als ze hem nou gedood hebben ...!'
Maigret haalde zijn schouders op en begaf zich op zijn beurt
naar de trap.
'Let je op ons pakje, Lucas? Heb je gezien, dat het onze oude
vriend Nico is? En ik, die nog wel dacht dat hij zijn tijd uitzat
in Fresnes!'
Hij ging de trap op en schoof de waard opzij, die bij de deur van
een kamer stond, voorovergebogen. 'Joseph, ik ben het, commissaris
Maigret. Doe maar gerust open, jonge man.' En tegen de waard:
'Nou, waar dacht u nog aan? Ga maar gerust naar beneden en geef die
jonge dame een grogje of wat je voor opwekkends hebt. Nou, Joseph,
heb je me gehoord?' Er draaide een sleutel in het slot en Maigret
duwde de deur open.
'Zeg, d'r is hier geen licht.'
'Wacht u maar even. Ik heb nog een stukje kaars over, dat zal ik
even aansteken.'
Josephs handen trilden en de angst was van zijn gezicht
te lezen, toen het door het kaarsje verlicht werd.
'Is hij nog steeds beneden?' vroeg hij. En toen, verward, door
andere gedachten getroffen: 'Hoe heeft u me kunnen vinden? Wat
hebben ze u gezegd? Wie is die juffrouw?' De kamer deed echt
provinciaals aan, met een hoog bed, dat niet was opgemaakt en een
commode, die, als voor een geregeld beleg, tegen de deur geschoven
was. 'Waar heb je 'm gestopt?' vroeg Maigret, alsof het de
gewoonste zaak van de wereld was.
Joseph zag hem verbluft aan en begreep toen opeens, dat de
commissaris alles wist. Als God de Vader daar voor hem had gestaan,
had hij niet anders kunnen kijken. Met trillende handen tastte hij
naar het achterzakje van zijn broek en haalde er een pakje in
krantepapier uit te voorschijn. Zijn haar zat in de war, zijn
kleren waren gekreukeld. Automatisch keek de commissaris omlaag
naar zijn voeten, die slechts in vormloze pantoffels gestoken
waren.
'M'n pijp ...'
De jongen stond nu op het punt te gaan huilen. Zijn mondhoeken
trilden en zijn gezicht stond kinderlijk. Maigret was nog bang, dat
hij zich op zijn knieën zou gaan werpen om vergiffenis te
smeken.
'Nou, kalm maar jongen, d'r zitten mensen beneden,' waarschuwde hij
hem. En glimlachend nam hij zijn pijp aan, die Joseph, nog harder
bibberend, hem overhandigde.
'Ssst, nou moet je je beheersen, want Mathilde komt de trap op. Die
kan het beneden niet langer uithouden. Haal eens een kam door je
haren.'
Hij nam een kan op om water in de waskom te schenken.
Maar er was geen water in.
'Hé, is die leeg?' verbaasde de commissaris zich.
'Ja, ik heb alles opgedronken.'
Maar natuurlijk. Dat hij daar niet aan gedacht had. Dat bleke
gezicht, die vermoeide trekken en die dikke ogen!
'Heb je honger?'
En zonder zich verder om te draaien, zei hij tegen Mathilde, die,
dat voelde hij, op de gang in het donker stond: 'Kom maar binnen,
kleintje. Maak je nu maar niet overstuur. Hij houdt van je, daar
kim je donder op zeggen, maar ik geloof wel, dat hij geweldige
honger heeft.'
Het was heerlijk om de regen op het dak en in het gebladerte te
horen tikken en heerlijker nog was het om de rijke, frisse lucht
van de vochtige buitennacht in te ademen. Zijn honger ten spijt
viel het Joseph toch niet mee om de sandwich met leverpastei, die
de waard voor hem had klaargemaakt, op te eten; zijn keel zat nog
dicht, en van tijd tot tijd hoorde men zijn adamsappel op en neer
gaan. Maigret echter was al aan zijn tweede of derde glas wijn en
hij rookte zijn eindelijk teruggevonden goede oude pijp. 'Zie je,
jongeman, zonder je nou in zulke streken te willen aanmoedigen,
geloof ik toch, dat ze de een of andere dag je lijk ergens tussen
het riet van de Marne hadden aangetroffen. De pijp van Maigret,
knaapje!' En het was niet zonder een zeker welbehagen, dat Maigret
die woorden uitsprak. De pijp van Maigret - hij was ijdel genoeg om
zich daardoor gestreeld te voelen. Ze hadden hem zijn pijp
ontstolen, zoals men het potlood van een groot schrijver of het
penseel van een beroemd schilder steelt. Dat had de commissaris wel
begrepen, van de eerste dag af aan. Door de familie wordt opsporing
verzocht. Daar had hij zich anders toch nooit mee ingelaten.
Maar kijk, zo een jongen, die onder zijn onbeduidendheid gebukt
gaat, komt hem daar zijn pijp gappen. En die jongen was nou de
volgende dag verdwenen. En had eerst zijn moeder trachten over te
halen om zich niet tot de politie te wenden.
Omdat hij natuurlijk die zaak zelf tot een oplossing wilde brengen,
bliksem nog toe! Omdat hij geloofde, dat hij daar de bekwaamheid
voor had. Met de pijp van Maigret tussen zijn tanden zag hij zich
slagen ... 'Wanneer heb je begrepen, dat die geheimzinnige bezoeker
bij jullie in huis naar diamanten kwam zoeken?' Joseph zou er graag
om gelogen hebben, maar na een blik op Mathilde te hebben geworpen
zag hij ervan af. 'Ik wist niet dat het diamanten waren. Het was
alleen duidelijk, dat het wel iets heel kleins moest zijn geweest,
want ze hadden in de kleinste hoekjes gezocht, zelfs in
pillendoosjes.'
'Zeg, Nico, luister eens! Hé, Nico!'
Die zat met geboeide handen op zijn knieën woedend voor zich uit te
staren.
'Toen je in Nice die Bleustein hebt vermoord .. .' Nico gaf geen
kik. Er vertrok geen spier op zijn benig gezicht. 'Zeg, je hoort me
toch wel. Anders zal ik het je wel laten horen, zoals jij dat
altijd zo sierlijk zegt. Toen je Bleustein in Negresco had koud
gemaakt, had je niet in de gaten, dat hij je verlinkte. Wil je nog
niet over spreken, hè? Ook goed, die tijd komt wel. Bleustein had
je zeker gezegd, dat die stenen in het huis aan de quai de Bercy
waren, nietwaar? Maar je had wel kunnen begrijpen, dat ze niet veel
ruimte innemen. Ze waren gemakkelijk te verbergen. Hij heeft je
misschien een verkeerde bergplaats uitgeduid, of je dacht, dat je
slimmer was dan hij. Enfin, we zullen het er nu maar niet over
hebben. En waar die diamanten vandaan komen, moeten de experts
morgen maar eens onderzoeken.
In ieder geval zat het je tegen, want voordat je er naar kon gaan
zoeken, hadden ze je in je kraag voor een oude zaak. Dat was geloof
ik een inbraak op de boulevard
Saint-Martin, is het niet? Ah ja, natuurlijk, ook diamanten. Tja,
als je je eenmaal gespecialiseerd hebt, hè? Dat heeft je dan drie
jaar. gekost. En toen je drie maanden geleden er uit kwam, ben je
rond dat huisje gaan scharrelen. Je had nog altijd de sleutel, die
Bleustein had gemaakt.. . Wat zeg je?... O, goed, goed, zoals je
wilt!' De jongen en het meisje zaten met stomme verbazing te
luisteren. Zij begrepen niets van Maigret's plagerijen, omdat zij
niet wisten, hoezeer hij de laatste uren in ongerustheid had
gezeten.
'Kijk eens hier Joseph - ja, ik blijf je nu maar bij je naam noemen
- nou zie je hoe gemakkelijk het allemaal gaat. Er komt een
onbekende een huis binnensluipen, drie jaar nadat dat huis geen
huurders meer neemt. Toen heb ik dadelijk gedacht aan iemand, die
uit de gevangenis ontslagen is. Een ziekte duurt meestal geen drie
jaar. Had ik maar meteen de lijsten van de ontslagenen ingezien,
dan had ik dadelijk onze vriend Nico eruit gepikt... Heb jij een
vuurtje voor me, Lucas? Mijn lucifers zijn kletsnat.' 'En vertel nu
eens, Joseph, wat er die nacht gebeurd is.' 'Ik wilde die dingen
vinden. Ik dacht, dat het wel iets heel kostbaars moest zijn, iets
dat een kapitaal vertegenwoordigde .. .'
'En toen je moeder mij eenmaal op het spoor had gezet, wilde je het
in ieder geval die nacht vinden, nietwaar?' De jongen boog zijn
hoofd.
'En om niet gestoord te worden heb je 's avonds wat in de thee van
je moeder gedaan, is het niet?' Hij durfde het niet te ontkennen.
Zijn adamsappel ging versneld op en neer. 'Ik wilde zo graag anders
leven!' hakkelde hij, zo zacht, dat het nauwelijks te horen was.
'Toen ben je op pantoffels naar beneden gekomen. Waarom was je er
zo zeker van, dat je het die nacht zou vinden?' 'Omdat ik het hele
huis al had doorzocht, op de eetkamer na. Ik had het in gedeelten
gedaan en was er zeker van, dat het alleen nog maar in de eetkamer
kon zijn.'
Toen trok er, door zijn vernedering heen, een trek van trots over
zijn gezicht. 'Maar ik heb ze gevonden.' 'Waar?'
'U heeft misschien wel opgemerkt, dat wij in de eetkamer een oude
gasverlichting hebben met kapjes en namaak-kaarsen van porselein.
Ik weet niet, hoe ik op het idee kwam, maar die kaarsen heb ik er
eens afgehaald. En daar binnenin zaten opgerolde papiertjes met
kleine harde voorwerpen erin.'
'Wacht even! Toen je van je kamer ging, wat was je toen van plan te
doen, wanneer je speurtocht succes zou opleveren?'
'Dat weet ik niet.'
'Was je niet van plan om dan voorgoed te vertrekken?' 'Nee, echt
niet.'
'Maar wel de poet eerst ergens anders verbergen?' 'Ja, dat wel.'
'Ook in het huis?'
'Nee. Want ik was er zeker van dat u terug zou komen om het huis te
doorzoeken en ze dan ook zou vinden. Ik wou ze in de kapsalon
verbergen. Later, veel later . ..' Nico zat plotseling te
grinniken. De waard zat roerloos achter zijn tapkast, zijn hemd was
niets dan een witte plek in de schermering.
'Toen je dan het geheim van die gaslamp had ontdekt. ..'
hernam Maigret.
'Ik was bezig de laatste weer op zijn plaats te zetten, toen ik
voelde, dat er iemand in de buurt was. Eerst dacht ik, dat moeder
het was. Ik had het elektrische licht uitgedaan en gebruikte een
zaklantaarn. Er was een man, die steeds dichterbij kwam. Toen ben
ik opeens naar de voordeur gesprongen en de straat op gerend. Ik
was doodsbang. Ik rende maar. De deur was met een slag
dichtgevallen. Ik liep op pantoffels, zonder hoed, zonder das. Ik
rende aldoor maar verder en hoorde stappen vlak achter mij.'
'Op de lange baan ben je toch niet zo snel als deze jonge haas,
Nico!' plaagde Maigret.
'Bij de Bastille is een politiepost, daar ben ik vlak langs gegaan,
omdat ik wist, dat hij me daar niet zou durven aanvallen. Zó kwam
ik bij het Gare de 1'Est en dat bracht mij op een idee.'
'Het idee om naar Chelles te gaan. Daar had je nog lieve
herinneringen! Nu, en verder?'
'Ik ben in de wachtkamer blijven zitten tot vijf uur in de morgen.
Er waren gelukkig wat mensen. Zolang die om mij heen waren ...'
'Ja, ik snap het.'
'Alleen, ik wist niet wie mij eigenlijk volgde. Ik keek de een na
de ander erop aan. Toen de loketten opengingen ben ik tussen twee
vrouwen gaan staan. Ik heb toen zo zacht mogelijk 'n kaartje
gevraagd. Er gingen verschillende treinen op ongeveer dezelfde
tijd. Ik ben eerst in de ene en toen in de andere gestapt. Op het
perron erin en over de rails eruit.'
'Zeg 's Nico, die knaap heeft jou heel wat meer moeite gegeven, dan
mij!'
'Omdat hij niet wist waar ik een kaartje naar toe had genomen. In
Chelles heb ik met uitstappen gewacht tot de trein weer reed.' 'Dat
is niet gek, lang niet gek!'
'Buiten het station ben ik eruit gesprongen. Er was nog niemand in
de straten. Ik ben dadelijk weer gaan rennen.
Ik hoorde niemand achter me. Toen ben ik hier aangekomen. Ik heb
dadelijk een kamer gevraagd, want ik kón niet meer, ik was doodop
en ik wilde zo gauw mogelijk.. Hij klappertandde nog, als hij eraan
dacht. 'Mijn moeder liet mij nooit veel geld houden. Op mijn kamer
telde ik na, wat ik nog had. 't Was maar vijftien frank en wat
klein geld. Toen wilde ik toch maar weer gauw vertrekken om thuis
te zijn vóór mijn moeder .. / 'En toen kwam Nico aan.'
'Ja, ik zag hem uit het raam in de verte uit een taxi stappen. Ik
begreep dadelijk, dat hij tot Lagny was doorgereden en toen naar
Chelles teruggegaan om mijn spoor weer op te pikken. Toen heb ik de
deur van mijn kamer afgesloten. Toen ik voetstappen op de trap
hoorde, heb ik de commode ervoor geschoven. Ik was er zeker van,
dat hij me zou vermoorden.'
'Zonder een ogenblik te aarzelen,' bevestigde Maigret. 'Maar hij
wilde toch zijn vingers niet branden met de waard zo dicht bij. Is
het niet, Nico? Dus toen heeft hij zich hier maar geïnstalleerd,
omdat hij dacht, dat je vroeg of laat toch wel weer uit de kamer
zou moeten komen... Al was het alleen maar om te eten.'
Buiten weerklonken stappen. Dat was de chauffeur, die, nu het
onweer over was, eens naar zijn klanten kwam kijken.
Maigret klopte zijn pijp zachtjes op zijn hak uit, stopte hem weer
en streelde hem teder.
'Als je 'm toch gebroken had ...' bromde hij. En toen, zonder
overgang:
'Nou kinderen, we moesten maar weer eens opstappen! Tussen twee
haakjes, wat ga je je moeder nou vertellen, Joseph?'
'Dat weet ik nog niet. 't Zal verschrikkelijk zijn!'
'Wel nee, m'n jongen, volstrekt niet. Je bent naar de eetkamer
gegaan, omdat je detective wou spelen. Toen zag je een man het huis
uitgaan en toen ben je 'm achternagelopen om voor politie te
spelen.'
Nico deed voor het eerst zijn mond open. Dat was alleen om op te
merken:
'En dan dacht-ie zeker, dat ik dat verhaaltje help vertellen,
hè?'
Waarop Maigret hem bedaard antwoordde: 'Ja zeker, Nico, goede
jongen. Als wij eerst maar even samen alleen zijn geweest, op mijn
bureau, hè?... Nou chauffeur, we moesten maar eens met zijn allen
in die badkuip van jou kruipen. Zijn we klaar?' Wat later
fluisterde hij Joseph, die met Mathilde in een hoek gedoken zat, in
het oor:
'En jij krijgt van mij een andere pijp! Nog een veel grotere, als
je dat wilt.'
'Ja, graag, commissaris, maar dan is het toch de uwe niet,'
antwoordde Joseph.