8
Toen lelia met een haarlok in haar gezicht en een valse blik in
haar ogen uit de slaapkamer kwam, was het duidelijk dat een scène
onvermijdelijk was. Ze kwam heel langzaam binnen, met grote
waardigheid, zonder te beseffen dat ze zo alleen maar belachelijk
was; ze wiegde met haar magere heupen, keek beurtelings naar de
beide vrouwen die al aan tafel zaten met een blik die spottend
moest zijn doch alleen maar kwaadaardig was. Sophie zei rustig:-Ga
zitten.
Lélia's bovenlip trok op. De zorg voor een zekere onbekommerdheid,
voor het comfort dat ze hier dank zij haar vriendin genoot,
weerhield haar nog. Toch kon ze het niet laten om te vragen met een
stem die nauwelijks hoorbaar was, zoals kinderen doen die een
bedreiging mompelen met de hoop dat men het niet zal verstaan:-O,
moet ik gaan zitten?
Het was nog tijd en het was bijna aangrijpend te zien hoe ze door
tegenstrijdige opwellingen heen en weer getrokken werd.
-Wil je dat werkelijk?
Nog één stap en het zou te laat zijn om terug te keren. Ze deed die
stap.
-Sedert je je familie teruggevonden hebt, vraag ik me af, of...
Ze sprak met rauwe stem en keek minachtendnaar de oude vrouw die in
de hoop een uitbarsting te bezweren, met een kalmerend gebaar haar
gerimpelde hand op de hand van Sophie legde.
-Ga zitten en houd je mond.
-Ik heb tenminste nog het fatsoen om me niet op te dringen als ik
voel dat ik te veel ben. Dat kan iedereen niet zeggen.
De teerling was geworpen. Lélia kreeg geen klap in haar gezicht
want Sophie zat en zij stond twee of drie stappen van haar af, maar
de uitdrukkingloze blik van Sophie was een vonnis.
-Neem het bord weg, Louise. Lélia bauwde haar na:-'Neem het bord
weg, Louise. ' Laat die meid maar ergens anders gaan eten! Laat dat
arme beest maar een ander hok zoeken! Hier is het vol op het
ogenblik. Ze heeft haar grootje teruggevonden en ze kan er geen
straatmeid meer bij hebben. Ik zag het wel aankomen, hoor! Straks
is het haar beurt, en dan komt de volgende weer.
Ze wees met haar vinger op Juliette.
-En jij zult nog wel eens inzien, dat zij een slecht mens is, dat
ze je haat en dat ze vanaf het ogenblik dat ze hier in huis gekomen
is alles doet om jou naar de haaien te helpen. Ga maar zo door,
meisje! Verdedig je maar als je durft. Maar ik zal het niet zien
wie het wint van de twee, want ik ga weg!
Ze ging weer naar de slaapkamer, trok de deur met zoveel geweld
achter zich dicht dat de sleutel uit het slot vloog. Maar die
aftocht was alleen maar voor het effect. Bijna onmiddellijk
verscheen haar gezicht opnieuw in de deuropening.
-Eet smakelijk!
De deur ging weer dicht en men hoorde haar haar koffers pakken.
Later kwam ze in de zitkamer terug, zonder de beide zwijgende
vrouwen met een blik te verwaardigen, om in de stapels
grammofoonplaten te zoeken en de hare eruit te halen. Juliette keek
Sophie aan alsof ze zeggen wilde:-Moet je haar niet
tegenhouden?
Maar Sophie deed of ze het niet begreep en at langzaam verder. Het
meisje liep zwijgend tussen de keuken en de zitkamer heen en weer.
Buiten viel de sneeuw. Men hoorde Lélia om een taxi telefoneren; ze
kwam een laatste maal binnen, in een mantelpakje onder haar bontjas
en met een bontmutsje op haar gebleekte haar. Ze liep naar
Louise.
-Ik geloof dat het gebruik is in de betere kringen om een fooi te
geven als je weggaat.
Ze reikte Louise een paar verkreukelde biljetten toe en toen deze
ze niet durfde aan te nemen, het ze ze op het tapijt vallen.
-Het ga jullie goed alle drie! Amuseer je maar! Ze had graag iets
beters gevonden om mee tevertrekken, maar de inspiratie wilde niet
komen en even later hoorde men de koffers tegen de gangmuren
stoten, de voordein: sluiten.
Het bleef lange tijd stil in de kamer en tenslotte zei Juliette met
rustige effen stem:-Dat is een vogeltje voor de poes.
Het was de tijd waarop de bars met hun hoge krukken, tussen de
Champs-Elysées en de Seine, waarSophie gewend was te komen, leeg
zijn en van het begin af aan had de middag een bizondere kleur, een
bizonder ritme gehad, alsof Sophie plotseling een onwezenlijke
wereld als in een nachtmerrie was binnengestapt.
Ze had van te voren geen enkel plan gemaakt. Ze was niet met de
bedoeling uitgegaan om te gaan drinken maar integendeel om zich te
bevrijden van haar kwellende gedachten door een grote rit zoals ze
de vorige dag al bijna gedaan had.
In haar rode wagen was ze door het Bois de Boulogne naar
Saint-Cloud gereden. Tóen ze nauwelijks op de autoweg gekomen was
had ze moeten afremmen en in een file moeten blijven achter de
auto's die, aangezien de weg hier en daar glad was door bevroren
sneeuw, in een tergend langzaam tempo reden. Twee, drie maal had ze
geprobeerd uit de file te kruipen maar dat was mislukt doordat de
weg versperd was door een verongelukte auto die dwars over de weg
stond, of doordat ergens een montagewagen bezig was.
Ze was tenslotte omgekeerd en was om te beginnen op de Avenue
George-V een café binnengegaan, nerveus en kregelig. - Een whisky,
Jean.
Ze zat alleen voor de lange rij flessen en glazen die met kleine
vlaggetjes versierd waren.
'... als je ingezien zult hebben dat ze een slechte vrouw is en dat
ze je haat... 'Lélia wist ook woorden te vinden die bleven
vasthaken. Ze had Sophie geen nieuws verteld, maarnu die zin
uitgesproken was, nu die gedachte in woorden vorm gekregen had, was
het enigszins alsof het daarmee een vaststaand feit geworden
was.
De commissaris van politie die zich zo graag als een man van de
wereld voor had willen doen, had op zijn manier de situatie
geschetst, een schets die zo ogenschijnlijk juist, maar evenals
bepaalde schilderijen te glad, te mooi was, en zijn oplossing die
zo eenvoudig leek, bestond slechts in schijn. - Nog een, Jean!
Ze zou juist genoeg drinken om weer zichzelf te worden, om een
zekere warmte te voelen van binnen, en dan zou ze ermee
ophouden.
Juliette had haar vragen beantwoord en deed niets liever dan nog
meer vragen beantwoorden, ze vond het heerlijk om zo haar innerlijk
bloot te leggen. Zoals ze met nadruk gezegd had, sprak ze alleen
over zichzelf, zij alleen was in het geding, ze beschuldigde
niemand. En toch, wat uit haar biecht naar voren kwam was meer
vernederend dan een uitvoerige beschuldiging.
Sophie trachtte alle kwellende gedachten van zich af te schudden,
iets van haar evenwicht terug te vinden. De barman stond, vóór
haar, met zijn ellebogen op de bar steunend, klaar om een praatje
te beginnen. Maar daar ze geen zin had om te praten of naar hem te
luisteren ging ze maar weg en zocht haar toevlucht in een ander
café, in de Rue Franss-Ier.
Hier zaten maar twee mensen, achterin, een paar dat straks het
eerste het beste huis binnen zou sluipen waar kamers per uur
verhuurd werden. Devrouw zou zich in de kale grauwe kamer uitkleden
en dan zouden ze samen vrijen, schaamteloos, als op een
pornografische foto.
Juliette...
Ze wilde overal aan denken behalve aan haar, maar onveranderlijk
kwam ze terug op haar grootmoeder, op woorden, brokstukken van
zinnen en gedachten die anderen geuit hadden en die als zaden in
haar waren blijven liggen en nu steeds zwaarder van betekenis
werden.
Enkele dagen tevoren hadden er voor Sophie geen banden, geen
wortels bestaan, en eigenlijk ook geen familie en nu had men haar
geketend aan doden, aan personen die haar aanzagen alsof zij
rechten op haar hadden, mede over haar toekomst hadden te
beslissen.
Zelfs haar vader, het enige wezen aan wie ze een flauwe herinnering
had bewaard die bijna vrij van bitterheid was, scheen aan de oude
vrouw toe te behoren, die hem in haar kamp getrokken had. Er had
een zekere verwantschap tussen hen bestaan - Juliette had niet
gelogen -, er waren ogenblikken van een heimelijk contact geweest,
chocolade, krentebollen, stilletjes op de punt van een kastje
neergelegd.
Het was absurd, maar met enkele woorden had de oude vrouw een
onwerkelijk beeld opgeroepen dat zich niettemin steeds scherper in
de geest van de jonge vrouw aftekende: haar vader en een jongere
Juliette, hand in hand, die elkaar met een gelukzalige glimlach
aanzagen, de Juliette die vroeger de mannen deed vragen waarover ze
zat te denken.
Twee, drie uur lang, terwijl ze verschillende malen de kou en de
sneeuw, die nu dichter viel, weer ingegaan was om zich vervolgens
met eenzelfde beweging weer op een hoge kruk te werken en weer met
een zelfde gebaar op de whiskyfles te wijzen, met een hand die bij
elke sigaret die ze aanstak iets sterker beefde, worstelde ze in de
hoop om haar grootmoeder te ontsnappen. Maar het lukte haar niet.
Integendeel. Het enige wat ze bereikte was dat ze nog vaster in de
wereld van de oude vrouw verstrikt raakte.
Had haar grootmoeder zich niet haar gehele leven in dit spel
geoefend? Ze was er bedreven in geworden en iedere stoot was raak.
Er waren er die zo scherp waren dat men ze op het moment zelf niet
voelde, maar pas later, wanneer de wond begon te ontsteken. Alles
scheen waar, alles was waar, van een meedogenloze, diabolische
waarheid.
Zelf had ze de moeite niet genomen om vragen te stellen, om haar
nieuwsgierigheid te laten blijken. Omdat ze alles wist! Ze had om
zo te zeggen niet over Sophie gesproken. Ze had haar niet
veroordeeld. Maar ze had haar gedwongen zichzelf te
veroordelen.
- Heeft u Lélia niet meegebracht?
De duisternis was gevallen. De bars begonnen vol te lopen en zich
met stemmen en rook te vullen. Sophie had de moed niet om naar huis
te gaan en om geen bekenden te ontmoeten stak ze de Champs-Elysées
over, reed de Rue du Colisée in.
Het was een ander soort mensen wat daar liep, ook de café's waren
anders. Als ze geen whisky konkrijgen ging ze weg, gevolgd door
spottende blikken.
Toen Lélia op die onhandige manier binnengekomen en toen weggegaan
was, had de oude vrouw maar één zin gezegd, kort en onherroepelijk
als een grafschrift. Ze had gelijk. Ze had altijd gelijk. Lélia zou
toch de een of andere dag weggegaan zijn. En het was waarschijnlijk
ook waar dat ze niet oud zou worden. Juliette had een feilloos
instinct om haar vinger op de zwakke plekken van de mensen te
leggen, op wonden waarvan men dacht dat ze dichtgegroeid waren. Ze
raakte ze heel zacht aan, zonder druk uit te oefenen, als bij een
liefkozing, maar dat deed pijn, een pijn die niet wegtrok maar
integendeel erger werd en uitstraalde.
Sophie was half dronken, dat voelde ze, ze zag het wanneer ze een
blik in de spiegel wierp tussen twee flessen door. Het was te laat
om op te houden en het was misschien ook beter zo. Wie weet of ze
vannacht naar de Quai de Bourbon zou terugkeren, of ze niet ergens
anders, het deed er niet toe waar, zou slapen, al was het alleen
maar om de oude vrouw die altijd op de loer lag, te tergen?
Wat haar het meest irriteerde was dat ze haar geen enkel verwijt te
maken had. Was het niet natuurlijk dat zij op haar leeftijd, nu ze
iemand van haar familie terugvond, de behoefte gevoelde om te
biechten, en had Sophie zelf haar niet daartoe aangezet?
Het zou moeilijk zijn om het allemaal uit te leggen. In Juliettes
mond kregen de woorden, en zelfs de namen van de mensen, een
diepere, een dreigende betekenis. De mensen over wie ze sprak
kregende versteende onbeweeglijkheid van standbeelden.
Terzelfdertijd sprak ze, zonder dat men het bemerkte, ook andere
woorden, de goede, de woorden die gewoonlijk kalmeren, maar wanneer
ze door haar uitgesproken werden hadden ze hun weldadig element
verloren.
Sophie deed ook al jarenlang wat ze kon. Neen! Dat kon, dat wilde
ze niet meer zeggen, noch denken, nu de ander verklaard had:-.. Wij
lijken te veel op elkaar, jij en ik..
Alsof zij beiden een Kaïnsteken aan het voorhoofd droegen!
Ze vocht tegen de gedachten die in haar hoofd woelden, zag
opgewekte gezichten, monden, ogen, wangen die rood waren van de
koude buiten; zij rook de geur van verschillende aperitiefs, van
koffie; overal om haar heen werd druk gepraat en sommigen stieten
elkaar aan met hun ellebogen terwijl ze naar haar wezen.
Ze haalde de schouders op. Dat alles, en de voorbijgangers die met
vlugge stap op de trottoirs liepen, de passagiers die onbeweeglijk
in het matte licht van de autobussen zaten, de bedelaar met zijn
baard vol sneeuw, de etalages, de donkere plekken, al dat gekrioel
behoorde tot een wereld waarvan zij door een onzichtbare muur
gescheiden was. Of was dat soms maar een droombeeld?
Juliette had gelijk. Hoe had ze het ook weer gezegd? Ze zou alles
direct moeten opschrijven om te voorkomen dat ze later alleen maar
zo ongeveer wist wat er gezegd was. Alles was van belang, vooral de
nuances, en bij haar grootmoeder was het een en al nuance!
Had ze niet tachtig jaar lang niet anders gedaan dan denken? Een
klein machinetje dat maar steeds doordraaide, onder een schedel die
nog slechts door een dunne sluier van haren bedekt was.
-'Ik heb me vastgeklampt... 'Neen! Er was iets anders, iets
belangrijkers, dat Sophie terug moest vinden omdat het speciaal
voor haar gezegd was.
Dat over die zieke hond was het ook niet. Dat hing er wel indirect
mee samen, maar het was toch iets anders.
-. Ik heb geprobeerd om te nemen.. 'Te nemen van de mannen, ja, hen
van hun kracht, hun gemoedsrust te beroven. - Maar ik heb ook
geprobeerd om te geven.. Had ze niet beweerd dat dat in wezen
hetzelfde was, een zelfde symptoom van zwakte per slot? Men neemt,
omdat men zwak is. Men geeft om zichzelf wijs te maken dat men
sterk is, dus ook omdat men zwak is. Het was vermoeiend als een
wandeling 's nachts in de karresporen van een landweg.
Had ze geprobeerd iets te geven aan Adrien, de tweede keer dat ze
met hem geleefd had?
Sophie had hem alleen maar in het donker op de Boulevard
Saint-Germain gezien. Voor haar was hij jarenlang slechts een vage
gestalte geweest, een herinnering uit haar kinderjaren waaraan ze
de naam clochard verbonden had.
Nu was hij Adrien geworden en zijn leunstoelmaakte deel uit van de
inboedel op de Quai de Bourbon. Maar haar grootvader was Prédicant,
zonder voornaam, en dat scheen Sophie, merkwaardig genoeg, volkomen
natuurlijk.
Een man keek haar aan met een vurige blik, een jonge Spanjaard in
een leren vest, met eeltige handen en een houding die tegelijk
verlegen en arrogant was.
Daarstraks, in de Rue Francois Ier, had ze in haar verbeelding een
kamer gezien, een bed, een paar, en daardoor, omdat ze zich dat
beeld met dezelfde anatomische nauwkeurigheid had voorgesteld als
de verhalen van Juliette, vlamde plotseling begeerte in haar op.
Was dat geen middel om te ontsnappen? Al was het ook maar voor een
ogenblik.
Ze wendde haar hoofd niet af, bleef de onbekende met zijn korte
snorretje en zijn aanmatigende glimlach die zijn tanden ontblootte,
strak aankijken.
De kelner sloeg hen van achter zijn toonbank gade.
- Hoeveel krijg je? vroeg ze.
De Spanjaard had haar, met een gebaar alleen, een vraag gesteld. Ze
had hem met een onmerkbaar knikje geantwoord en toen ze buiten tien
meter gelopen had hoorde ze snelle voetstappen achter zich.
Juliette had haar gevraagd de nertsvoering van haar regenjas te
mogen betasten. Maar de Spanjaard dacht niet aan zoiets, want hij
was er even zeker van dat het konijnenvel was als dat hij zich
vergiste in haar zelf.
Zij moest een hotel kiezen want hij was hier onbekend. Hij was een
en al verbazing over zon buitenkansje, begreep niet dat zij niet
vooruit om geld vroeg, verwonderde zich erover dat ze zich zonder
een woord te zeggen uitkleedde zelfs voordat ze de gordijnen
gesloten had.
Toen hij wegging ging ze niet met hem mee en toen het kamermeisje
even later met schone handdoeken binnenkwam lag ze in een diepe
slaap.
Sophie werd wakker zonder te weten dat het lang na middernacht was,
hoorde de bussen dicht langs de ramen voorbij rijden, begreep dat
ze niet op het Ile Saint-Louis was en zocht naar een schakelaar. De
sprei, de stoel, het tafelkleed waren van een twijfelachtige
zindelijkheid. Toen ze de trap afliep, kwam er iemand achter haar
aansnellen.
-Het is vijftienhonderd francs. Ik moet het nachttarief
berekenen.
Ze betaalde, in een droomtoestand, begon naar haar auto te zoeken
want ze wist niet meer waar ze die geparkeerd had. Ze ging nog
tweemaal een bar binnen alvorens de Avenue Georges-V te
bereiken.
-Ze haat me, mompelde ze gedachteloos, als iemand die een
bezweringsformule herhaalt.
Het deed er niet toe dat het Lélia was die dit gezegd had. Was
Lélia nu in Patate, bezig te zingen of alleen in haar hoekje te
drinken?
Het was immers een dag om zich te bedrinken? Voor Lélia even goed
als voor haar! Dat was het beste wat ze konden doen. De oude vrouw
had gewonnen. Ze zou het altijd winnen. Men kon haar niet
vermoorden. Juliette had Prédicant ook niet durven vermoorden,
omdat dat te gevaarlijk was.
Sophie reed en ze was er trots op dat ze op tijdeen rood stoplicht
zag en tegelijkertijd stilstond. Het scheen haar toe dat de agent
die op zijn post stond haar wantrouwend aankeek. Ze had niets
verkeerds gedaan. Ze was gestopt. Ze wachtte op het groen licht om
weer door te rijden en het was haar schuld niet dat de motor zo
krachtig was dat de wagen met een sprong vooruitschoot. Een
knoflooklucht deed haar weer aan de Spanjaard denken die ze nooit
terug zou zien en die haar voor een dronken snol gehouden had.
Ze had hem goed aangekeken. Ze had hem zelfs de gehele tijd
aangekeken, terwijl ze ondertussen steeds aan bepaalde woorden van
haar grootmoeder had gedacht. Ze moest tenslotte geen medelijden
met zichzelf gaan krijgen. Juliette vroeg niet om medelijden.
Juliette had geen medelijden. Wat had ze ook weer gezegd?
-\.. Neen, dat weet je niet. Als je het wist, zou je direct dokter
Barbanel laten komen. 'De commissaris van politie, die zo beleefd
was, had expres de moeite genomen om Sophie de oplossing voor te
komen stellen. Waarom zou dat de goede niet zijn? Wat had de oude
vrouw nog niet bekend, wat, dat verschrikkelijk genoeg was om haar
onmiddellijk te willen opsluiten?
-Ik ben dronken en ik haat haar.
Juliette had haar beroofd, niet van geld of van sieraden, niet van
iets dat vervangen kon worden, maar van datgene wat niemand een
ander mag ontnemen. Op dit moment was ze niet in staat om onder
woorden te brengen wat dat Was, omdat zeteveel gedronken had. Er
stond iets over in de Bijbel, dat ze op school geleerd had, want ze
was bij de zusters op school geweest.
-Ik haat haar! Ik haat haar!
Woedend zette ze de motor af, sprong uit de auto, smeet het portier
even luid dicht als Lélia de deur van de slaapkamer dichtgegooid
had. Ze maakte met opzet lawaai, omdat ze thuis was, bij Sophie
Emel, de echte, die moeite genoeg gehad had om te worden wat ze
was, en niet bij de Sophie die haar grootmoeder van haar trachtte
te maken.
Niemand had dat recht! Ze deed overal licht aan, trok haar
schoenen, haar jas niet uit, liep vastberaden door de keuken,
regelrecht naar de deur waarachter haar grootmoeder lag, wakker,
daar was ze zeker van. Toch moest ze geslapen hebben want haar
gezicht was slaperig, opgezet, met weer te rode konen en
roodomrande ogen. Ze was dronken! Twee lege flessen die naast een
vuil glas op de tafel stonden en er als een stilleven uitzagen,
bewezen dat.
Ze waren allebei dronken! Ze stonden gelijk! Vannacht was iedereen
dronken en dat was een goede gelegenheid om alles nu eens uit te
praten.
De oude vrouw was bang en zei niets terwijl Sophie met een resoluut
gezicht naar de zitkamer liep om whisky te halen en weer
terugkwam.
-Wil je ook?
-Nee, dank je. Ik heb al te veel gedronken.
-En als je gedronken hebt, heb je medelijden, is het niet?
Er kwam angst in Juliettes ogen.
-Wat bedoel je? Medelijden met wie? Lélia?
Ze was nog niet erg helder, want zij dacht nog aan Lélia terwijl
die allang niet meer in het geding was. Lélia zou op dit moment ook
wel dronken zijn.
-Medelijden met je zelf! Je hebt me verteld...
-Wat heb ik je verteld?
-Je hebt gezegd... Luister goed!... Je hebt tegen me gezegd dat je
geen medelijden met anderen had en dat, als ik alles wist...
Juliette trok haar dekens tot haar kin alsof ze bescherming
zocht.
-Weet je nog wel?
-Ik geloof het wel, ja.
-Het was vóór de lunch... Dat ik dan dokter Barbanel zou laten
komen...
-Wil je hem laten komen?
-Neen! Ik wil alleen weten, hoe slecht je bent. Want jij bent
slecht, is het niet?
-Ik ben ongelukkig, Sophie.
-Je kunt heel goed ongelukkig en slecht zijn tegelijk. Vertel
op!
-Wat moet ik je vertellen, in Godsnaam?
-Dat weet je wel. Ik zie het aan je ogen. Ik ben dronken, dat is
zo, maar ik ben volkomen helder.
Ze herhaalde, voldaan dat ze die woorden gevonden had:-Dronken,
maar helder!
-Sophie!
-Spreek.
-Wil je me kwijt? Wil je dat ik wegga?
-Ik wil dat je de waarheid vertelt.
-Welke waarheid?
Ze probeerde tussen de vragen door te kruipen.
-Je weet wel dat ik je de waarheid verteld heb.
-Maar niet helemaal.
-Wat heeft je op dat idee gebracht?
-Jij zelf.
-Drink niet meer, Sophie. Je weet niet hoe je er uit ziet. En ik
ben ziek. Ik voel me helemaal niet goed. Je deed beter met Louise
te roepen om me op te passen.
-Neen. Als je ziek bent, roep ik dokter Barbanel.
-Sophie, alsjeblieft!
-Spreek.
Toen Juliette voelde dat er geen ontkomen aan was, gaf ze zich
gewonnen.
-Het is iets met Adrien. Het raakt jou niet, want jij hebt hem niet
eens gekend en hij betekent niets voor jou.
-Wat heb je Adrien gedaan?
-Ik niets. Hij heeft het zelf gedaan. Ik ben heel oud, Sophie, een
oude vrouw die niet lang meer te leven heeft, en jij staat mij daar
maar te dreigen.
-Adrien!
-Hij was al maandenlang hulpbehoevend, hij kon niet meer van bed
komen en liet alles maar lopen. Maar toch moest ik wijn voor hem
gaan halen. Dat eiste hij, en hij wilde steeds meer hebben. En als
hij pijn had, kermde hij zo hard dat de buren op de muren begonnen
te kloppen. Hij was heel lelijk tegen me. Hij noemde me 'oud wijf'
en scheen mij overal verantwoordelijk voor te stellen. Ik was
doodop van het trappen lopen, vijf waren het er, om alles te gaan
halen wat hij hebben wilde.
Sophie hield de fles in haar hand, klaar om eenvolgende slok te
nemen, en ze had moeite om overeind te blijven.
-Hij heeft nooit een dokter willen hebben. Daar was hij bang voor.
Hij wist wel dat hij dan naar het ziekenhuis gebracht zou worden en
dat hij daar niet meer uitgekomen zou zijn.
-Heb je hem vermoord?
De oude vrouw werd lijkbleek opeens.
-Waarom vraag je dat?
-Omdat ik de waarheid wil weten.
-Het was mijn schuld niet. Het was zijn eigen schuld, dat heb ik je
al gezegd. Als hij al te veel pijn had nam hij pillen in, ik weet
niet eens wat het was. In de kroegen in de buurt van Saint-Paul had
hij, toen hij daar nog komen kon, een vroegere apotheker leren
kennen, die door de drank alles kwijtgeraakt was. 'De dokter'
noemden ze hem. Hij had een manie om medicijnen uit te delen die
hij uit zijn zakken haalde en die hij nog had uit de tijd dat hij
een apotheek had. Ik wist waar ik hem vinden kon als we geen pillen
meer hadden. Eén tegelijk, zei hij altijd met een eigenaardig
lachje. Hoogstens twee. Ik zweer je dat ik nu nog niet weet wat het
was. Toen, op een keer, nam Adrien er twee. Hij was dronken. Hij
gilde van de pijn. Dat kalmeerde hem en hij was een poosje versuft.
In zulke gevallen had hij geen benul meer van zijn toestand, dan
wist hij niet hoe laat het was, niets meer. Ik zal alles doen wat
je wilt, maar ik wil niet dat je me zo aankijkt. Ik zal weggaan als
je hét zegt, morgenochtend zodra het licht is, maar zet die fles
weg en kijk niet met zon dreigend gezicht naar me.
-Wat heb je precies gedaan?
-Ik kon het niet meer uithouden zo. Het was geen leven, voor hem
niet en voor mij niet. Na een minuut of tien, een kwartier, werd
hij wakker, keek op het nachtkastje en vroeg: 'Waarom geef je me
mijn pillen niet? Wil je me kapot hebben?'-Hij zei dat net zo. Dat
is de waarheid.
-Heb je ze hem gegeven?
-Dat moest ik van hem.
-Stierf hij direct?
-Vijf uur later.
-Heb je hem nog een derde keer van die pillen moeten geven?
Sophie keek, onbewust van de uitdrukking op haar gezicht, vol
afkeer naar de oude vrouw in haar nachtjapon, die zich uit het bed
had laten glijden om aan haar voeten op de knieën te vallen.
-Vergeef me, Sophie. Je hebt het me niet laten uitleggen. Je vroeg
me zo bruut. Het was anders.
Sophie duwde haar van zich af, dronk uit de fles alsof ze het
liefst zo gauw mogelijk op de plaats waar ze stond in elkaar wilde
zakken.
Adrien was van weinig of geen belang. Wat de oude vrouw met hem
gedaan had was ook niet belangrijk. Er speelde zich nu iets af
tussen hen tweeën, iets dat zij niet meer in de hand hadden.
-Helder! lachte ze smadelijk.
-Wat zeg je?
-Niets.
-Sophie!
Maar Sophie duwde de oude vrouw, die haar benen omvat hield weg,
liep de kamer uit, naarhaar eigen slaapkamer, deed de deur op slot
en liet zich met haar kleren aan op haar bed neervallen.
Met haar tanden op elkaar geklemd bleef ze liggen zonder zich te
verzetten tegen de gedachten die in haar kolkten. Het was als een
boze droom maar ze trachtte die niet te verjagen, integendeel, het
gaf haar een wellustig genot zich in die maalstroom te laten
meesleuren.
Geen medelijden! Alles werd onwaar door te grote waarheid. Er was
geen waarheid meer, geen tranen, geen glimlachen, alleen maar
versteende standbeelden!
-Sophie!
De oude vrouw riep ergens, maar ze kwam niet op het idee om te
antwoorden. Dat was allemaal al voorbij.
-Sophie, om Godswil, doe open! Ik moet je zien, je bij me voelen.
Je móét iets tegen me zeggen. Ik ben oud, ik ben ziek. Ik zal je
geen kwaad doen, ik beloof het je. Ik zal niets meer zeggen.
Ik...
Ze bonsde met haar vuisten op de deur en het klonk als een geluid
in een andere wereld.
-Sophie, als je niet open doet, ga ik...
Een ogenblik hief Sophie haar hoofd van het kussen op om te
luisteren.
-Als je niet open doet, als je niet zegt dat je mij vergeeft dan
doe ik wat ik gezegd heb en dan zul je me niet weer
terugzien...
De jonge vrouw liet haar hoofd weer vallen, het donkere woelen van
de boze droom keerde terug en tenslotte sliep ze in, met een
verbeten trek op haar gezicht.
Ze werd in haar slaap gestoord door een geklop dat van ver scheen
te komen, en een andere stem, van Louise, riep: --Juffrouwl... De
politie is er... -! begreep niet wat zij daarmee te maken had.
andere stem vroeg: er niet nog een sleutel? Ik geloof dat de
sleutel van mijn slaapkamer ook hier op past.
En opeens stond de dienstbode voor haar bed en schudde aan haar
schouder, hield een glas koud water tegen haar lippen.
Uw grootmoeder... "Wat?
Een jonge agent met een frisse kleur van de de nachtlucht, stond op
de drempel en zei verlegen:Ik zou graag willen dat u mee naar
beneden ging om het lijk te identificeren dat we zojuist op het
trottoir gevonden hebben, mijn collega en ik... Het was nog nacht.
De conciërge stond in eenpeignoir en met papillotten in haar haar
achter de glazen deur van de loge met een strak gezicht. Een
groepje, vijf of zes mensen, stond te wachten vers gevallen sneeuw
waarin voetstappen stonden.
De conciërge beweert dat het iemand is die bij woont. Is dat zo?
Het is mijn grootmoeder.
De beide agenten keken elkaar aan, keken toen - naar de wezenloze
jonge vrouw die naar alcohol rook en haar kleren van de vorige
avond nogaan had, haar schoenen en haar met bont gevoerde
regenjas.
-De commissaris zal aanstonds wel bij u boven komen.
Ze liep de trappen naar de vijfde etage op, stootte af en toe tegen
de muur. Louise stond haar op te wachten, met een streng, tragisch
gezicht.
-U mag me wel bedanken, dat ik niets gezegd heb.
En, toen Sophie haar niet scheen te horen:-En dan te bedenken dat u
die arme oude stumper midden in de nacht bent gaan wakker maken om
haar te kwellen! Ik zal vandaag nog niet weggaan, om u niet in
moeilijkheden te brengen. Maar zodra de formaliteiten voorbij
zijn...
Het kaartje van dokter Barbanel lag nog altijd op de marmeren
schoorsteenmantel en Sophie scheurde het machinaal in kleine
stukjes.
Toen ze eindelijk alleen was ging ze in de zitkamer zitten waar
iemand, de politieagent of Louise, het venster weer gesloten had,
en waar ze bleef wachten op de commissaris die zich wel aan het
aankleden zou zijn.
Toen haar blik toevallig op de klok viel was ze verbaasd dat het
pas vier uur was. In Patate zaten waarschijnlijk nog wel enkele
bezoekers, speelde de muziek nog.
Ze zou helemaal opnieuw moeten beginnen, zich aan iets anders
vastklampen.
Was het Juliette niet die dat gezegd had?
Nog steeds Juliette!