6
Op het ogenblik waarop hij de kellner wenkte om hem nog een
tweede glas te brengen, wist hij dat hij verkeerd deed. Hij had al
twee kannetjes wijn gedronken, een bij Gedeon, en een in de Gulden
Klok. Op gewone dagen, wanneer zijn bestaan daarginds, tussen het
station en Hotel Coinche, zijn normale gangetje ging, duurde het
vrij lang eer de wijn hem naar het hoofd steeg en meestal werden
zijn gebaren pas tegen de avond tegelijk beslister en onhandiger en
keek hij èen beetje geniepig naar de mensen, onder het mompelen
van:— Op een keer zullen ze eens wat zien... Op vrijdag dronk hij
niet in zijn gewone tempo en dan bleef het ook niet bij wijn, hij
wilde dan hier en daar nog wel eens een aperitief bestellen en na
zijn eten een of twee borreltjes.
Zijn dronkenschap doorliep dan onveranderlijk drie fazen. Gedurende
de eerste kroop hij in zijn schulp, al gauw overtuigd dat iedereen
het op hem gemunt had of hem verachtte. Hij loerde op de blikken,
zocht iets achter de onschuldigste zinnen en was er zeker van dat
het over hem ging, wanneer twee café-bezoekers aan de andere kant
van de zaal halfluid praatten.
Om zichzelf gerust te stellen, dronk hij dan wat meer. Inzijn geest
betekende dat: om zich wat kracht te geven. En om het wat sneller
te laten gebeuren deed hij beroep op sterkere dranken dan wijn.
De tweede fase duurde soms tot hij naar huis ging om te slapen en
Dambois afloste die met de laatste trein weer vertrok.
Hij was er zich van bewust dat hij sneller leefde, sneller dacht,
tegelijkertijd slimmer en sterker was, en hij begon steeds
spraakzamer te worden; hij liet lettergrepen weg want hij wist toch
wel wat hij bedoelde — liep van het ene café naar het andere, sprak
de bezoekers aan, onderbrak hun gesprekken en gaf rondjes weg,
bijna met hetzelfde uitdagende gezicht als Nicolas.
Zolang het duurde was het wel prettig. Hij strompelde niet meer,
hij zweefde. Maar als hij zich de volgende dag inspande om zich te
herinneren wat hij gedaan en gezegd had, schrok hij telkens toch
wel een beetje.
-Op een keer, zie je, zullen ze eens wat zien...
Was dat geen dreigement? Maar omdat hij die woorden lachend zei,
beseften de anderen dat niet. Hij gebaarde maar, zwaaide met zijn
armen en sprak ten laatste zo luid dat niemand anders meer te
verstaan was.
-Hou je bek toch, Theo!
-Luister 's, kereltje, ik ben dronken, dat weet ik. Maar het bewijs
dat ik weet wat ik zeg, is dat ik het toegeef. Als je stomdronken
bent, doe je dat dan? Geef nou eens eerlijk antwoord. Ik ben
eerlijk, en er zijn er niet veel die dat kunnen zeggen. Ik weet wel
dat er zijn die me als een'mindere' beschouwen. Dat woord ken je
niet, hè? Maar dat geeft niks. Pieker daar maar niet over. Als ik
maar weet wat het betekent, is het wel genoeg, want ik ben opgevoed
door die schoft van een Van Straeten, de man van Emma, en Van
Straeten zei iedere dag tegen me... Hij vergat nooit hoe laat het
was, zelfs niet op de dagen waarop hij de derde fase bereikte en
hij over zijn lot begon te jammeren, en soms tranen huilde, als hij
naar huis terug wankelde. Op een avond had hij eens lang
stilgestaan bij het hek van een boerderij om een varken in
vertrouwen te nemen dat ze vergeten waren in het hok te doen.
Vandaag doorliep hij zijn fazen bijzonder snel. Hij had er behoefte
aan. Door alsmaar in de spiegel naar het gezicht van Nicolas te
kijken kreeg hij schrikbeelden. Het was moeilijk uit te leggen. De
gedachten in zijn hoofd waren geen echte gedachten, maar een
mengelmoes daarvan, net als in dromen, een soort ideeën-modder,
waar hij onvermoeibaar doorheen waadde. Bijvoorbeeld: een man die
een andere man gedood heeft en kaart speelt... Want Nicolas speelde
belote met zijn vrienden en zijn gezicht had niet zo'n
verschillende uitdrukking als de hunne... Je zag een trouwring aan
zijn linkerringvinger... Waarmee had hij geslagen, hard genoeg om
de schedel op twee plaatsen in te deuken?... Daarna was hij
verplicht geweest het lijk te verminken... Ja, verplicht, om te
voorkomen dat ze het zouden herkennen... En ook het lijk had hij
nog geslagen om te doen geloven dat de man uit de trein op het
ballast gevallen was...
Voelde Nicolas zich nu voortaan anders? Was hij bang? Besefte hij
dat Gorre bij de notaris was en dat hij door maar verder te
snuffelen tenslotte wel achter de waarheid zou komen?
Want ondanks zijn rustige uiterlijk van bankbediende, was die Gorre
een slimme jongen. Misschien was hij het wel geweest die aan
Bordeaux en aan het schip gedacht had? ,Had de neger zijn
moordenaar aangekeken, toen hij stierf? Wist hij dat het een
familielid was die hem zo woest sloeg voor een zaak van veel
geld?
Hoe kon Nicolas met diezelfde handen kaartspelen en ze met een
achteloos of beslist gebaar, al naargelang het troeven of lage
kaarten waren, op tafel gooien? -Troef! En nog eens troef! En nog
een klein troef je voor schoppenaas!
Hij keek zijn tegenstanders aan, even trots alsof hij de
inspecteur, de notaris, de rechter en iedereen in zijn zak had
gestoken.
De slager was weerzinwekkend van kruiperigheid. Het was die slager
niet die bij de bevrijding moeilijkheden had gehad. Hij had
gedurende de oorlog net zoveel uitgehaald als die ander, maar hij
was glad genoeg geweest om tussen de mazen door te kruipen.
-Hij heeft het verdiend! zei hij over zijn concurrent. En over
Nicolas, toen de verzetsstrijders hem naar Amiens brachten:-Het
wordt tijd dat ze die schoft eens laten betalen!
Op bet ogenblik was Nicolas Cadieu, waarschijnlijk erfgenaam van de
oude Justin, van het huis op de place Gambetta, van de
opslagplaats, van de vrachtwagens en de boerderijen, niet meer van
hetzelfde slag als de anderen en Theo zelf was er van onder de
indruk gekomen. Het is waar dat Theo andere redenen had. Nu eens
aangenomen dat ontdekt zou worden dat Nicolas de neger vermoord
had, zouden ze hem dan durven te onthoofden? Dacht Nicolas eraan
dat hem dit op een dag zou kunnen gebeuren?
Hij zat nu nog hier, tussen de anderen, in de klamme atmosfeer van
het café, waar golven hitte van de geëmailleerde kachel stroomden.
De verslaggever schreef maar door en keek van tijd tot tijd eens op
met starende ogen die niets zagen.
- Schoppen! Jij, Marcel...
- Vrouw...
- Zeven...
- Ik troef af...
De jonge kellner die pas sinds een jaar of twee in Versins was,
volgde het spel met zijn doek in de hand en een patrijshond zat
zich onder het biljart te krabben. Op welke plek was het gebeurd?
Loerde Nicolas op straat op de neger? Wist hij dat hij zou komen?
Had hij hem, God weet hoe, naar de melkfabriek gelokt? En wat had
hij aan zijn vrouw verteld om zijn heen en weer geloop van die
nacht te verklaren? Misschien lag ze, bewust van wat er gebeurde,
in haar bed te bidden?
Hij wilde zich al die dingen niet meer afvragen, want hij vond geen
enkel aanvaardbaar antwoord. Nicolas moest de neger hebben
vermoord, daar was Theo niet vanaf te brengen. Waar en hoe. daar
had hij niets mee te maken. Om de merktekens van zijn kleren en
ondergoed af te halen, was hij gedwongen geweest hem uit te kleden
en hem zo helemaal naakt en bloedend te hanteren als die oude
vrouwen die de gestorvenen afleggen. Daarna had hij hem in zijn
auto of in een van zijn vrachtwagens geladen en omdat de weg niet
tot de spoordijk doorliep, had hij het lijk op zijn schouders
genomen...
-Emile!
Vooruit maar! Hij riep de kellner die meteen begreep en hem een
nieuw glas bracht.
Gorre was te geslepen en deed alles te snel. Als het zo vlug ging,
zou hij alles al weten nog eer Theo de tijd gehad had zijn geld in
ontvangst te nemen.
Wat zou er gebeuren, als hij nu plotseling, zomaar eens, in de
stilte, vanaf de plaats waar hij zat, met een kalme stem, maar toch
hard genoeg dat iedereen hem zóu kunnen horen, zeggen zou:-Ik heb
de neger gezien...
De verslaggever zou zo schrikken dat hij zijn gekrabbel zou
vergeten. En de anderen naast hem? En Nicolas?
-De neger die naar Versins-Haut liep...
Nicolas zou niets durven zeggen, maar hij zou snappen dat Theo
alles wist. Zou hij in staat zijn om door te kaarten zonder dat
zijn handen begonnen te beven?
Theo was niet zo stom om het zo aan te pakken, maar hij kreeg
allemaal van die aanvechtingen en dat was gevaarlijk. Er werd nu te
lang al geen aandacht meer aan hem besteed. Dat gebeurde met opzet,
gewild. Ze wilden die arme sukkel, die 'mindere', die ongevaarlijk
was omdat hij om zo te zeggen in zijn station opgesloten leefde,
niet kennen.
Zijn lippen bewogen zonder geluid te maken.
-Ze zullen eens wat zien...
De telefoon rinkelde in de telefooncel, want er was een echte
telefooncel, net als in het postkantoor, met een glazen deur. De
kellner nam het gesprek aan en ging naar de kaartspelers.
-Voor u, meneer Nicolas.
-Wie is het?
Hij had goede kaarten en wilde niet voor niets gestoord worden.
-Dat zal ik even vragen. Hij was spoedig terug.
-Uw broer zou u willen spreken.
Hij speelde eerst al zijn kaarten uit, alvorens op te staan en de
telefooncel in te gaan. Zou Emma, de ontvangster, hun gesprek
afluisteren? Als er niemand in het kantoor was, zou ze dat vast
doen.
-Vraag jij het hem? zei de slager tegen de huidenkoopman.
-Waarom zou ik het hem niet vragen? We zijn in een republiek, niet?
Dan heeft iedereen toch het recht om vragen te stellen? Dacht je
dat ik me van zijn oom wat aantrok?
Alsof de woorden een diepe en andere betekenis hadden, mompelde de
slager ernstig en hoofdschuddend:-Zijn oom, dat is wat anders.
-Nou, maar ik ben niet bang voor Nicolas, dat zul je eens
zien...
Het telefoongesprek duurde niet lang en Cadieu ging weer zitten
zonder dat de uitdrukking op zijn gezicht veranderd was.
-Wie moet er geven?
-De slager. __________________________________— ---------—Deze keek
de huidenkoopman veelzeggend aan. De huidenkoopman stelde eerst een
vraagje om het terrein te verkennen:-Gaat het weer goed tussen
Francois en jou tegenwoordig?
-Waarom niet?
-Indertijd...
-Indertijd dat was indertijd.
Zou de ander het al opgeven? Omdat hij er zich op had beroemd niet
bang te zijn en omdat zijn twee vrienden hem aankeken, durfde hij
niet terug. Zijn oren werden rood.
-Wie van jullie tweeën gaat nu in het grote huis wonen?
Nicolas werd niet boos, liet niets merken en om de tafel werd er
voelbaar opgelucht ademgehaald.
- Wie denk je? vroeg hij ironisch.
En om zeker te zijn goed te staan aangeschreven zei de slager toen
haastig:- Jij, natuurlijk!
De huidenkoopman kon nu wat minder gespannen en op de toon van een
gesprek verdergaan:- Zijn de formaliteiten nu spoedig
afgelopen?
- Dat kost zoveel tijd als er nodig is... En de slager
weer:- Het is de moeite waard om een beetje geduld te
hebben,hè?
Theo was woedend en moest zich met geweld inhouden om zich niet
plotseling in hun gesprek te mengen. Hij was de enige die wist, de
enige die werkelijk rekende, die Nicolas Cadieu bang kon maken, en
die drie anderen zaten hem maar op een misselijke manier het hof te
maken! Hij hoefde maar één woord te zeggen en ze zouden alle drie
weg gaan zonder zelfs hun glas leeg te drinken, opdat er niet zou
worden gezegd dat ze met een moordenaar geklonken hadden! Hij kwam
in opstand. Hij...
Hij stond op het punt nog een aperitief te bestellen en als hij het
niet deed, dan was het alleen maar omdat hij vreesde op te vallen.
Ze zouden zich afvragen waarom hij na zijn wijn achter elkaar drie
aperitiefs opdronk. Hij was al bijna net zo rood als op andere
dagen om acht uur 's avonds, als hij zijn partijtje domino begon
met Gedeon. De politie zou hem niet geloven, daar raakte hij
steedsmeer van overtuigd, of anders zouden ze niet noodzakelijk
Nicolas van die misdaad beschuldigen. Zelfs Gorre zou onder de
indruk komen. Hij kon ze nu wel uitleggen... Maar Nicolas? Het zou
volstaan hem diep in de ogen te kijken en te zeggen:-Ik heb de
neger op de weg zien lopen... Of Theo zou er ineens uit kunnen
gooien:-Je bent een moordenaar, Nicolas!
Zou hij hem dan in zijn nek durven springen om hem op zijn donder
te geven? Zou hij de aanvechting krijgen hem óók te vermoorden?
In ieder geval, als Nicolas iets tegen hem zei, zou hij hem met
'jij' aanspreken. Vroeger toen ze nog jongens waren en allebei met
de andere kinderen uit het dorp en uit Mauricourt speelden,
tutoyeerde hij hem. Later, toen Theo zijn werk aan het station
begonnen was, was de toestand anders en durfde hij niet meer.
Gedeon schepte misschien maar een beetje op, als hij zei dat hij de
oude Justin met jij en jou aansprak. Het was mogelijk. Gedeon was
ertoe in staat. Maar zeker is dat Theo het nooit met zijn eigen
oren had gehoord.
-Waarom heb je je klaveren niet weggegooid?
-Ik dacht dat de acht bij de slager zat.
-Die zat bij mij.
-Dat weet ik nu, maar ik wist het niet. Klootzakken! Nicolas stak
zijn hand op om de kellner te roepen.
-Een rondje voor allemaal.
En als hij nu eens niet erfde? Het geld dat hij bezig wasop te
maken was dat van de melk-coöperatie.
Hij lachte erom en durfde zelfs vrolijk te zeggen:- Op de
gezondheid van de oude!
- Op die van zijn opvolger!
Alles kon hem tot nu toe nu wel gelukt zijn, maar dat blééf zo niet
duren en in plaats van te zitten kaarten, zou hij er verstandiger
aan hebben gedaan zich eens wat meer bezig te houden met de gangen
van meneer Gorre, die juist op de stoep voorbijliep en haast had,
alsof hij naar een afspraak moest.
- Harten.
- Neem je?
- Ik pas.
- Ik niet.
Wat voor een indruk maakt het op de zoon van een blanke, op de
kleinzoon van Justin Cadieu, een donkere huid te hebben? Wit van
binnen, zwart van buiten... Ha! ha! Precies het omgekeerde van
Nicolas die...
- Kellner, hetzelfde!
Vooruit maar! Hij kon niet meer stil zitten en dacht door elkaar
aan een groene boot met een zoemende achterboord-motor en een
slepende vislijn en aan de grote neger van wie ze de hersens hadden
ingeslagen om te laten geloven dat hij zich te pletter gevallen
was. Hij was het tenslotte nog die wel wilde schreeuwen van angst,
terwijl Nicolas zat te kaarten! Als hij zich vanavond, morgen of de
volgende week lietpakken, dan was heel het leven van Theo naar de
maan, verloor het zijn zin, want in zijn station zou hij nooit meer
gelukkig kunnen zijn. Hij had gedacht dat hij niet gelukkig was.
Altijd had hij over zijn lot geklaagd en nu betreurde hij de tijd,
waarin hij alleen maar zonder er verder bij na te denken wat het
wel betekende voor zich uit bromde:-Op een dag zullen ze eens wat
zien...
Het was te laat om nog terug te gaan. Het was de schuld van
allemaal. Zonder hen zou hij er nu niet zo aan toe zijn. Als ze
alleen maar een beetje waardering voor hem hadden gehad! Maar
misschien begrepen ze dat woord niet eens!
-Wat ben ik je schuldig, Emile?
Nicolas had gewonnen. Kon hij wel verliezen? Als een grote meneer
betaalde hij toch.
-De twee rondjes?
-De drie, want je moet ons op de valreep nog maar vlug een derde
brengen.
Hij dronk staande zijn glas leeg; de kelner hielp hem zijn jekker
aan te trekken en reikte hem zijn groene hoed met een klein
fazanten-veertje erop.
-Tot vanavond, Nicolas?
-Misschien.
-Ga je niet naar Amiens?
-Morgen. Vandaag heb ik nog werk op de melkfabriek en ik moet ook
nog even naar de notaris. Hoeveel meter was het voor hij bij de
deur zou zijn? Vijfof zes, meer niet. De vloer was bedekt met
zaagsel en Theo zag een sigarettenpeukje vlak bij de voeten van
Nicolas die een, twee, drie stappen deed.... Toen, plotseling,
stond Theo op zonder het van te voren te hebben overwogen, zonder
zelfs nog te weten wat hij zou zeggen. Het moest vlug gaan en hij
bleef haken aan een stoel, die wankelde maar niet omviel. -Meneer
Cadieu!
Hij had geen Nicolas gezegd. Hij moest er uitzien als iemand die
iets kwam vragen, misschien wel een bedelaar. De ander keek hem
verbaasd, met opgetrokken wenkbrauwen en een vragende blik aan.
-Ik moet u spreken... Zijn handen en lippen trilden.
-Ben je dronken, Theo?
Het was als een slag in zijn gezicht, maar hij slaagde er toch in
te glimlachen.
-Nee, ik heb u werkelijk iets belangrijks te zeggen.
-Kom in dat geval maar even bij me op de melkfabriek.
-Wanneer?
-Voor vijven. Laten we zeggen om half vijf.
De anderen keken naar hem, ook de verslaggever die zijn wenkbrauwen
optrok, want in deze dagen kreeg alles in Versins betekenis, de
gangen van iedereen en alles wat er gezegd werd.
Als in een droom liep Theo weer naar zijn plaats en wanneer zijn
glas niet nog halfvol was geweest, zou hij ereen vierde besteld
hebben, al was het alleen maar om zich een houding te geven.
- Het is een vent! zuchtte de slager met bewondering en
afgunst.
Niet Theo natuurlijk, maar Nicolas.
- Geloof je, dat het waar is wat ze vertellen, dat de neger de
kleinzoon is van Justin?
- Ze zeggen zoveel!
- En als het eens waar was?
-Als je het mij vraagt, zal dat niets veranderen, want zoals ik
mijn Nicolas ken, zal hij zich niet van zijn stuk laten
brengen.
Heel Versins-Haut wist het jen iedereen dacht dat hij de enige was
die wist! Maar de enige die werkelijk de waarheid kende, was Theo
en hij was ook de enige die zijn mond hield.
Het werd steeds moeilijker. Nu had Nicolas, nog wel midden in het
café, hem weer uit de hoogte toegesproken en een onderhoud
toegestaan als aan de eerste de beste sollicitant. De anderen
hadden gegrinnikt, toen hem midden in zijn gezicht werd geslingerd
dat hij dronken was.
Als hij zijn mond maar eens zou open doen...
- Ik vraag me af waarom Leontine is weggegaan?
-Ze kan Nicolas niet uitstaan. Toen hij nog heel klein was had ze
al een hekel aan hem. Ze is zeker bang geworden dat hij in het huis
zou komen wonen en ze heeft hem maar liever de ruimte gelaten. Met
Francois zou het anders zijn. Francois was haar heveling. Ze mag
dan tien jaar ouder zijn dan hij, ik weet uit goede bron dat zij
het is geweest die hem heeft ontgroend toen zijn baard begon te
groeien.
- Om je dood te lachen! En de oom?
-De oom wist natuurlijk nergens van. Misschien heeft hij het later
gehoord en hebben ze daarom ruzie gekregen.
- Toch heeft hij Leontine gehouden.
-Hij zou niemand anders gevonden hebben om al het werk te doen dat
zij deed.
Theo ging maar liever weg en vergat bijna te betalen. Hij zwaaide
nog niet, maar toch meende hij achter zijn rug gelach te horen op
het moment waarop hij de deur uitging-Hij had de sprong gewaagd.
Van nu af was het te laat om nog terug te krabbelen. Het ging er om
het geld te krijgen voordat Gorre de waarheid zou ontdekken en het
zou nu vast wel in de loop van de middag achter de rug zijn. Was
Nicolas bang? Vermoedde hij wat Theo hem te zeggen had? Om half
vijf zouden er nog arbeiders in de melkfabriek zijn en als het
nodig was kon Theo om hulp roepen. Hij had geen vertrouwen in
Nicolas, wiens reacties je onmogelijk kon voorzien. Maar als de
mengmachine werkte, was het dan wel zeker dat ze zijn geroep zouden
horen?
Hij probeerde zich gerust te stellen, want hij begon bang te
worden.
-Dag Theo!
Hij keerde zich met een ruk om maar zag alleen een rug die hij niet
herkende. Het kon hem niets schelen. Hij wist nauwelijks dat hij
bij de Gulden Klok gekomen was en de deur openduwde. Twee
electriciens, die aan de transformator op het plein werkten, zaten
aan een van de tafels te eten en inspecteur Gorre zat in zijn
eentje aan een andere achter een papieren servet. Hij knikte Theo,
die hij herkend had, even toe.
-Er is konijn, zei Ricou, met zijn opgestroopte mouwen en een witte
schort om zijn buik geknoopt. Goed? Ook hier liep Theo in het
voorbij gaan tegen een stoel op die deze keer omviel; hij viel zelf
bijna ook en wist nog net zijn evenwicht te bewaren.
-Zeg 's, ben je aangeschoten?
-Bemoei je er niet mee.
-O, ook goed... Nou, wil je konijn?
-Kan me niet schelen.
Hij had geen honger. Hij had alleen maar haast om rode wijn te
drinken en de walgelijke smaak in zijn mond weg te spoelen. De hors
d'oeuvre werd gebracht: twee schijfjes worst, een sardientje en
bieten.
-Luister 's goed naar me, Ricou...
En omdat hij toen weer zijn mond hield, zei de herbergier
geduldig:-Ik luister.
-Ze beschouwen me als een 'mindere', hè? Jawel, ik weet wat ik zeg.
Zelfs jij houdt me daarvoor. Je hoefthet niet te ontkennen, want ik
neem het je niet kwalijk. De hoeveelste zijn we vandaag?
Om hem niet tegen te spreken wierp Ricou een blik op de kalender,
net zo een als bij Gedeon.
-De dertiende. Het was me nog niet opgevallen dat het een vrijdag
de dertiende is.
-Vrijdag dertien of geen vrijdag dertien, ik wil met je wedden. Om
duizend frank! Nee, tienduizend! Prent je goed in je hoofd wat ik
je zeg. Het volgend jaar op dertien december zeg ik 'barst' tegen
ze!
-Ga je dan met pensioen?
-Ook al.
-Wat nog meer?
-Dat is mijn geheim. Dat zul je nog wel zien.
-Eet nou maar!
-Ik heb geen honger.
-Het zal je goed doen.
-Jij denkt óók al dat ik dronken ben?
De inspecteur keek onverstoorbaar naar wat er gebeurde zonder op te
houden van zijn konijn te eten, dat lekker rook. En de vrouw van
Ricou gaf in de keuken waarvan de deur openstond de fles aan haar
jongste kind. -Neem die rommel maar weg en breng het konijn! De
wijn deed hem goed. Hij voelde zich hier beter op zijn gemak dan in
het Café du Commerce. In een herberg van dit soort zou hij van zijn
pensioen gaan genieten, op voorwaarde dat er mensen waren om mee te
kaarten. Bij Gedeon, waar ze 's avonds maar met zijn tweeën waren,
konden ze alleen maar domino spelen en Theo bezwoer zichzelf dat
hij later nooit meer een van die gelige, kleverige vierkantjes met
zwarte punten zou aanraken. De elektriciens hadden het over een
meisje uit Abbeville die met een van hun kameraden ging trouwen en
zo te horen leek het wel of ze allebei met haar naar bed waren
geweest.
-Ricou!
-Wat moet je?
-Ga eens kijken of er nog niertjes in de pan liggen... Daar hield
hij 't meest van, zowel bij konijn als bij kip.
-Ik heb ze net aan de inspecteur gegeven... Deze verontschuldigde
zich vriendelijk:-Neemt u me niet kwalijk. Als ik het geweten had,
zou ik niet zo egoïstisch zijn geweest.
Wat kon Theo antwoorden? Hij zei maar:-O, trekt u er zich maar
niets van aan. Ik krijg nog alle gelegenheid cm er te eten...
Dat gaf hem ineens zin om te lachen. Binnen een jaar zou hij zich
een hele schaal met niertjes laten opdienen. En daarvóór al, vanaf
morgen al zou hij er kunnen gaan eten in Abbeville of ergens
anders. Nee, morgen niet. Op een vrijdag, omdat er iemand nodig was
om hem in het station te vervangen. De inspecteur noch Ricou, kon
vermoeden dat hij rijk zou worden. Ze konden nog minder vermoeden
dat hij dadelijk om half vijf, alleen en ongewapend, voor een
moordenaar zou staan om hem midden in zijn gezicht te
zeggen:-Nicolas, je hebt de neger vermoord! Misschien niet zo
brutaal. Maar hij zou hem met jij aanspreken. Hij zou geen u meer
zeggen zoals in het Café du Commerce. In de melkfabriek zouden ze
op hetzelfde plan staan, als gelijke tegenover gelijke.
-Luister, Nicolas, ik ben geen kwade kerel en ik neem je niet meer
kwalijk wat je indertijd mijn dochter hebt aangedaan...
Nee! Hij moest hem ook niet gerust stellen.
-Je bent een sluwe vos, Nicolas, en je bent er altijd tussendoor
geglipt, want je loopt nog steeds rond. Maar nou wil het toeval dat
ik, Theo, net zo slim ben als jij en dat ik meer weet dan de
anderen over wat er op een bepaalde nacht is gebeurd...
Ook niet! Trouwens, hij zou zo'n lange zin nooit achter elkaar
kunnen uitspreken. Hij begon te zweten, niet alleen omdat het
konijn heet was, maar ook omdat hij ontdekte hoe moeilijk het zou
zijn.
Zou hij vijf of tien miljoen vragen? Met vijf zou hij nauwelijks
genoeg hebben om te doen wat hij zichzelf beloofd had en hij zou
verplicht zijn iedere frank om te keren. Van de andere kant, als
hij een te groot bedrag noemde...
-Ik ben gekomen om over zaken te praten...
Dat ging beter. Daarvoor was het wel noodzakelijk er zijn hoofd
goed bij te houden. Hij zou gaan zitten. Dat was makkelijker dan te
staan. Nicolas zou ook zitten aan de andere kant van het
bureau.
-Het is te nemen of te laten! Goede rekeningen, zoals ze zeggen...
Ik voor mij beloof je dat ik mijn mond zal houden op voorwaarde dat
jij...
Hij schonk zich nog eens in, terwijl Ricou naar de inspecteur toe
ging.
-Nog een beetje konijn, inspecteur?
-Dank u, ik heb eigenlijk al te veel gegeten. Hij was verrukkelijk.
Uw vrouw is...
-Ik heb hem zelf klaargemaakt. Is het waar dat de neger herkend
is?
-In zekere zin wel, ja, dat hoef ik u niet te verbergen, want
vanmiddag staat het toch in de Parijse bladen.
-Is het de kleinzoon van Justin Cadieu?
-Alles wat ik kan zeggen is dat er een neger ontscheept is die
ingeschreven stond onder de naam Henri Cadieu.
-Weten ze niet of hij getrouwd was?
-Tot nu toe niet. Hij droeg geen trouwring, maar voor de rest
wachten we op nieuws uit Mambala.
-Als het de kleinzoon van Justin Cadieu is, moet je toch wel zeggen
dat hij pech heeft gehad. Van zover te komen om hier te pletter te
vallen door van een rijdende trein te springen!...
Theo wachtte met oren die gonsden, maar Gorre gaf geen
antwoord.
-Wat ik me heb afgevraagd, ging Ricou voort zonder zich daar iets
van aan te trekken, dat is waarom niemand hem aan het station is
gaan afhalen. Anders moet je wel aannemen dat hij zijn komst niet
had aangekondigd.
De inspecteur bleef zwijgen.
-Wat neemt u na? Er zijn appelen, peren en biscuits. Ik kan u de
peren aanbevelen.
-Geeft u dan maar een peer. En een koffie, graag een filter als het
kan.
-Ik zal hem meteen klaarmaken.
Nog een complicatie! Er was niemand om de neger van de trein te
halen. Als ze hem niet verwachtten, als hij zijn komst niet had
aangekondigd, hoe kwam het dan dat Nicolas op de hoogte was?
Tenzij Henri Cadieu aan zijn grootvader bericht had gestuurd. De
grootvader was overleden vóór de aankomst van het schip. Ze hadden
hem zelfs op de dag van de aankomst in Bordeaux begraven. Iemand
kon de brief of het telegram hebben gezien.
-Geef mij ook maar een filter, Ricou.
Hij kreeg hoofdpijn en vroeg zich af of hij niet zou moeten
overgeven.
Alleen Leontine zou de kans hebben gehad een brief te lezen.
Pardon! Meneer Delfosse en de typiste waren er ook nog. Zij was pas
in Versins en ze kwam uit Touquet, een dikkerd maar nogal knap.
Theo kende haar, want ze nam iedere zaterdag de trein en kwam op
zondagavond weer terug. Ze droeg altijd een rode hoed. Gedurende de
week woonde ze in het nieuwe huis van de familie Delfosse. Leontine
zou niets tegen Nicolas gezegd hebben, want ze praatte niet meer
met hem en had een hekel aan hem, dathad de slager zo straks nog
bevestigd. Als zij iemand van de aankomst van de neger in kennis
had gesteld, dan was dat eerder Francois, voor wie ze een zwak had.
Meneer Delfosse was er ook de man niet naar om goed met Nicolas te
kunnen opschieten, en nog minder om te wensen dat hij zijn baas zou
worden.
Maar de typiste? Had Nicolas er niet altijd slag van gehad met
meisjes om te gaan, ook met Antoinette? Als de neger een telegram
had gestuurd, dan was er ook nog de postbeambte die
noodzakelijkerwijze op de hoogte was, misschien ook wel Dikke
Louis, de postbode. Dat waren al heel wat mensen. Gorre, die naar
Theo zat te kijken, alsof hij alleen maar een vlek op de muur was
geweest, vermoedde niet, terwijl hij in zijn tanden zat te
peuteren, dat de man daar vóór hem zulke subtiele gedachten door
zijn hoofd liet spelen. Was het niet om te lachen? Theo, de
baanwachter, wist er meer van dan de politie! Als hij alle troeven
die de politie en de rechter bezaten maar in zijn hand had, dan zou
hij de geschiedenis van de neger van A tot Z hebben kunnen
vertellen. -Hier zult u van opkijken, zei Ricou, terwijl hij een
half-gele, half mooi zacht-groene peer bracht. Die krijg ik van een
neef van me die kweker is in de Sarthe.
-En ik? vroeg Theo.
-Wou jij ook een peer? Heb je niet liever een appel?
-Als je tenminste niet vindt dat het te goed voor me is. -Word maar
niet boos! Maar omdat er nog maar een paar zijn en mijn vrouw er
dol op is...
- Hou ze dan maar voor je vrouw!
Het was altijd hetzelfde liedje! Voor hem was een appel uit de
streek goed genoeg en desnoods nog wormstekig, net als bij Gedeon.
En als ze wel zo goed waren om hem een filter te geven, dan was het
omdat de inspecteur er ook een gevraagd had.
- Breng me nog een Calvados. En kijk me maar niet zo aan alsof
je bang bent dat ik alles in diggelen zal slaan. Ik ben niet
dronken, hoor!
Eigenlijk zou het beter zijn als hij het een beetje was. Niet te
veel natuurlijk! Net genoeg om hem moed te geven rechtsom te slaan
als hij de weg afliep en het donkere en modderige pad naar de
melkfabriek op te gaan. Tegen die tijd zou het donker zijn. De
dagen waren kort, er zou licht branden in het huis waar de vrouw
van Nicolas wel zou zitten naaien.
In het andere gebouw, waar geen gordijnen hingen, zouden alle
vensters verlicht zijn. Het werd alleen gezeefd door het stof.
Jacqueline Cadieu zou ze uit haar raam alle twee kunnen zien. Theo
en haar man. Dat was een goed ding. Zelfs als de werklieden door
het geluid van de machine niets zouden horen, zou zij over het
binnenplein heen getuige zijn van wat zich tussen hen afspeelde.
Zou zij als het nodig was tussenbeide komen? Was zij daar niet te
bang voor? Wie weet of ze niet zou gaan bidden, als ze dat ook al
niet gedaan had toen Nicolas de neger had gedood?
Gedurende de oorlog ging Nicolas er prat op dat hij altijdeen
revolver in zijn zak had en liet hij graag een papier zien van de
Kommandantur, in het Duits en met stempels er op, dat volgens hem
het recht gaf om gewapend te zijn. Misschien was het wel waar. Hij
had er natuurlijk wel voor gezorgd daar niet meer over te praten,
toen de verzetslieden hem naar Amiens brachten. Wat had hij met de
revolver gedaan? Bewaarde hij die in huis of in een bureau-la?
Hij zou er in ieder geval geen gebruik van maken, want op die
manier zou hij zich laten pakken. Wie weet of hij misschien nu al
niet banger was dan Theo? Waarom dacht hij dat de stationschef hem
een onderhoud had gevraagd? Toch niet om met hem over 't station te
praten! En evenmin na zoveel jaar over Antoinette en haar kind.
Waarover dan? Hij wist waar de grote bocht was en waar het dorp en
waar je langs moest om van de ene plek naar de andere te gaan. Hij
wist ook hoe laat de neger was aangekomen, dat het volle maan was
en dat Theo de gedachte gehad kon hebben om door het raam te
kijken. Een en een is twee. Twee en twee is vier... Wat belette
Theo om te zeggen dat hij niet alleen de neger naar het dorp had
zien wandelen, maar dat hij bovendien daarna de vrachtauto van
Nicolas de weg naar de hoeve van Leon had zien inslaan? Zijn
oogleden prikten. Hij had behoefte aan frisse lucht. — Ik kom
vanavond ook bij je eten en betaal dan alles tegelijk.
Barstte ook Ricou, die nog altijd bij de tafel van de inspecteur
stond, niet in lachen uit op het ogenblik waarop Theo de deur
achter zich sloot?
Eigenlijk waren ze allemaal gemeen. Of liever nee, nietgemeen, maar
wreed! Dat was het woord. Ze waren wreedvoor mensen, zoals kinderen
het zijn voor dieren. Had Theo toen hij een kleine jongen was ook
geen padden geplaagd? Wie had dat niet gedaan? Maar later had hij
niemand gemarteld. Geen menselijke wezens. Aanstonds, om half vijf,
dan zou het anders worden. Hij zou zich op Nicolas wreken. En
daarmee op iedereen. Hij besefte niet dat hij halfluid sprak,
terwijl hij stond te wateren en ook niet dat zijn opgetrokken lip
zijn gele tanden bloot liet.
-Ze zullen eens wat zien... Om half vijf in de melkfabriek!
-Hier ben ik, Nicolas!... Theo-de-Mindere!... En nu tussen ons
tweeën!... Jammer dat niemand hem zou zien.
-Tien miljoen, geen stuiver minder. Dat of de guillotine. Wat kies
je?
-Schaam je je niet, smeerlap, zo voor ieders neus je behoefte te
doen? riep een vrouw die haar dochter naar school bracht tegen hem.
Het is toch wel erg er zo aan toe te zijn op dit uur van de
dag!
Hij keek haar met een flauwe blik aan, eerst met het gezicht van
een betrapt kind, maar daarna, alsof er plotseling iets in hem
gebeurde, lachte hij haar midden in haar gezicht uit.