IN HET OUDE HUIS

Franks gezicht drukte spanning uit, toen hij de wagen met grote snelheid over de weg joeg.
'Ik wist niet, dat die kar nog zo hard kon lopen, ' zei Joe bewonderend. Frank tuurde strak naar het weggedeelte, dat door de koplampen van de wagen helder werd verlicht.
'Ik vond het al gek, ' zei hij, 'dat meneer Dalrymple helemaal niets meer van zich liet horen. '
'Alles komt misschien nog in orde, ' mompelde Joe zonder veel overtuiging.
Op twee wielen reed Frank door een bocht. De jongens werden een onderdeel van een seconde verblind door de koplampen van een auto, die uit de tegenovergestelde richting kwam en aan de verkeerde kant van de weg reed. Frank klemde het stuurwiel krampachtig vast. Daar moest een botsing van komen! Maar de andere chauffeur merkte zijn fout nog net op tijd. Met een ruk, die zijn wagen gevaarlijk deed slingeren, stuurde hij zijn auto naar de goede kant van de weg.
Om de ander zoveel mogelijk plaats te laten, was Frank even van de weg afgereden. Gelukkig was de berm hard, zodat hij zijn kar zonder veel moeite weer op de weg kon brengen.
'Dat scheelde niet veel!' riep Joe uit.
Frank gaf weer meer gas en de wagen raasde voort.
Ze hadden ongeveer de helft van de afstand naar Bayport 'afgelegd, toen ze een klap hoorden.
Bang! Een van de achterbanden had het begeven.
De wagen schoot wild naar rechts, in de richting van een diepe sloot. Frank trapte uit volle kracht op de rem en probeerde de auto in bedwang te houden, maar kon niet voorkomen, dat de wagen met de voorwielen in de sloot terechtkwam en bijna loodrecht overeind ging staan.
'Dat is dat, ' zei Joe.
Ze stapten uit en bij het licht van Joe's zaklantaarn bekeken ze de wagen. De gesprongen achterband was helemaal aan flarden.
'Hadden we ons reservewiel nou maar bij ons, ' zei Frank.
'Dat is nog niet in orde, ' zei Joe. 'We konden het lek immers niet vinden?'
'Daar staan we dan en volgens mij zit er niets anders op dan op zoek te gaan naar een garage. '
'Laten we eerst maar proberen de wagen op de weg te krijgen, ' stelde Joe voor. 'Die band is toch niet meer te gebruiken; misschien kun je, als je langzaam rijdt, op de velg rijden tot we bij een garage komen. ' Frank stapte in de wagen en startte. De motor scheen het nog te doen. Toen probeerden de jongens de wagen uit de sloot te trekken, maar dat was onbegonnen werk.
Een andere wagen kwam langs. De jongens renden naar de kant van de weg en zwaaiden wild, maar in plaats van te stoppen, gierde de wagen voorbij.
'Die denkt zeker dat we hem willen beroven, ' zei Frank.
'Laten we maar op zoek gaan naar een garage, ' zei Joe. 'Anders staan we hier morgen nog. '
'Het is tenminste een kleine troost, dat onze wagen niet kan worden gestolen. '
'Vooruit, we moeten een garage hebben!'
Het duurde een hele tijd voor ze een garage vonden en natuurlijk was het ding gesloten. Ze verloren veel tijd met het zoeken naar de privé- woning van de garagehouder en nog meer voor ze de goede man ervan hadden overtuigd, dat ze zijn hulp broodnodig hadden.
'Mijn knecht is naar huis, ' zei de man, 'en zonder hem kan ik toch niets doen. Duik ergens onder en wacht tot morgen. '
'We moeten zo gauw mogelijk naar Bayport, ' drong Frank aan.
'Heb je een wagen te huur?' vroeg Joe.
'Ja, maar niet voor vreemden. Ik ken jullie niet en jullie gaan er niet met een wagen van mij vandoor. Vooruit, als het dan moet, zal ik jullie kar wel halen. Wanneer zullen de mensen nu toch eens leren te verongelukken tijdens de normale werkuren, in plaats van midden in de nacht?'
De jongens reden met de garagehouder mee en hielpen hem hun wagen uit de sloot te halen. Het was een heel eind na middernacht voor hun wagen weer in orde was. Ze moesten hun zakken omkeren om voldoende geld bij elkaar te schrapen voor de nieuwe band, die de garagehouder hun had geleverd. Maar daar gaven de Hardy's niet om. Ze konden verder rijden naar het Purdy-huis en dat was het voornaamste. 'We krijgen weer onweer, ' zei Frank, terwijl hij startte. Ze zagen in de verte de bliksem al flitsen en ze hoorden vaag het rommelen van de donder.
'Laat het maar regenen, ' zei Joe. 'Ik heb er een nat pak voor over, als we maar bijtijds komen. '
Een half uur later gleden de stralen van de koplampen over de inrijpoort van het Purdy-huis.
'Denk je, dat er nog steeds politiebewaking is?' vroeg Joe. 'Sinds de arrestatie van de havenschuimers niet meer, geloof ik. ' De inrijpoort stond ver open en Frank reed meteen naar binnen. Het huis was in diepe duisternis gehuld.
Frank parkeerde de wagen vlak voor het huis en liep naar de voordeur. Die was op slot en ze besloten naar de achterkant te gaan. Een koude regen sloeg hun in het gezicht, toen ze om het huis heen liepen. Nog even, en dan zou het onweer in volle woede losbarsten. De achterdeur was ook op slot, maar Frank had een loper en kreeg de deur open.
'Heb je je zaklantaarn?' vroeg Frank. 'Ja — hier. '
Ze gingen naar binnen en kwamen in de keuken terecht.
Frank had heel sterk het gevoel, dat ze niet alleen waren, maar toen Joe het licht van zijn zaklantaarn door de keuken liet glijden, zagen ze, dat er niemand was. Toch bleef Franks instinct hem waarschuwen, dat ze erg voorzichtig moesten zijn.
De jongens slopen naar de deur van de gang.
Toen hoorde Frank iets ritselen.
'Wat is dat?' fluisterde hij.
'Hoorde je wat?'
Ze bleven onbeweeglijk staan, terwijl Joe zijn lantaarn weer aanknipte. Er was niemand te zien. 'Loos alarm!' Ze gingen verder.
Joe, die de lantaarn vasthield, ging voorop. Hij stapte over de drempel.
Opeens ging de zaklantaarn uit. Frank hoorde de lantaarn, die uit Joe's hand was geslagen, vallen. Joe liet een waarschuwende schreeuw horen. Frank sprong in de duisternis vooruit en liep recht tegen een sterke arm, die hem onmiddellijk bij zijn keel greep. Hij begon als een tijger te vechten.
Frank en Joe verzetten zich uit alle macht tegen de aanvallers. De oudste van de Hardy's zag kans één arm los te rukken. Hij sloeg blindelings om zich heen en trof zijn tegenstander blijkbaar op een gevoelige plaats, want de man kreunde van pijn.
Toen kreeg Frank zo'n venijnige trap tegen zijn schenen, dat hij half door zijn knieën zakte en voor hij weer overeind kon komen, werd hij volledig knock-out geslagen.
De man, die veel sterker was dan hij, trok zijn armen achter zijn rug en bond zijn polsen stevig bij elkaar. Frank trapte als een ezel achteruit. Zijn tegenstander gaf hem een klap, die hem vloerde en bond toen ook zijn enkels bij elkaar. Een harde knuist duwde een prop in zijn mond. Daarop greep de man hem in zijn kraag en sleepte hem naar een andere kamer, waar hij op een stoel werd neergezet. Naar de geluiden te oordelen was ook Joe verslagen en op precies dezelfde wijze behandeld.
Het onweer was in volle hevigheid losgebroken. Het onweerde soms zo vlakbij, dat het oude huis op zijn grondvesten schudde. De regen stroomde neer.
Frank kon zich vrijwel niet meer bewegen en vroeg zich af of hij in de handen was gevallen van de vijanden van meneer Dalrymple. Misschien was de bankier al vermoord! Dan — als om hem tot het uiterste te brengen — hoorde hij het eentonige tikken van een klok.
'Dood terwijl de klok tikt!'
Hij hoorde iemand in de kamer heen en weer lopen; toen werd het opeens doodstil.
Frank probeerde de prop met zijn tong uit zijn mond te duwen, maar hij kreeg het niet voor elkaar.
Wat was er met Joe gebeurd? Ineens werd het licht in de kamer aangestoken.
Frank zag Joe op een stoel dicht bij hem zitten, net als hij gebonden en met een prop in z'n mond.
Ze waren in de eetkamer van het Purdy-huis. Ze zaten precies tegenover de grote staande klok met de zware, steeds heen en weer zwaaiende slinger.
Toen hoorden de jongens een verschrikkelijk, onbeschrijflijk gekakel. In de deuropening was een stokoude man verschenen.
Zijn schouders waren helemaal gebogen. Hij had een gerimpeld gezicht, dat de kleur van perkament had. Hij had lang, slordig zittend, grijs haar en gemene, kleine ogen. Zijn lange handen met de zwarte nagels leken op de klauwen van een roofdier.
Hij schuifelde op de jongens toe. Frank moest op zijn lippen bijten om zijn hoofd niet af te wenden.
Het was niet te geloven, dat ze beiden zouden zijn overwonnen door deze oude en kennelijk zwakke man, maar voorlopig was er niemand anders te zien.
De oude man staarde de jongens beurtelings met strakke blikken aan en begon dan weer te kakelen.
'Jullie kwamen hier naartoe om alle raadsels op te lossen, hè?' vroeg hij met een schelle stem. Hij grijnsde.
'Nou, ' zei hij, 'je krijgt je zin. Jullie zullen de oplossing van alle raadsels vinden, maar je zult het aan niemand verder kunnen vertellen. ' Hij wees met zijn benige wijsvinger naar Frank en Joe en besloot: 'Jullie hebben mijn laatste waarschuwing in de wind geslagen en daarvoor zullen jullie moeten boeten. '