4
Hoog boven in deTara-toren vergeleken Juultje en ik onze herinneringen en we waren het helemaal eens: ja, zo en niet anders was die trouwerij in 1966 verlopen.
‘Ze zag er werkelijk uit als een filmster,’ zei Juultje. ‘Die ogen net sterren, dat Colgate-gebit, die hoed. Zoals ze daar voor je bureau zat, en later bij ons thuis — ik zie het weer helemaal voor me.’
Ze keek peinzend naar Bangkoks skyline, trillend in de hitte.
‘En nu is ze tachtig, in de tachtig,’ zei ik. ‘Geen wonder dat ze niet beneden wou komen. Ze weet natuurlijk ook hoe wij ons haar herinneren. Met die hoed en die filmstertanden en die ogen. Tachtig! Ik denk dat we ons rot geschrokken waren als ze inderdaad die trap was komen afstrompelen. Alle illusies verstoord, onze sweet memories en de hare.’
Maar Juultje piekerde verder: ‘Nee hoor, sommige mensen worden heel mooi oud en vertonen zich juist graag! Misschien was er iets anders? Ze kwamen toen ook niet op ons afscheid, weet je nog? Ze lieten niets van zich horen toen we uit Bangkok weggingen. Dat vonden we erg eigenaardig. Is niks voor die correcte Van Dreumen, zei jij. We hadden dat vandaag best aan hem kunnen vragen. En, o ja, later —’ ze ging rechtop in haar stoel zitten, ‘dat verhaal van George Meyer —’
Onze afscheidsreceptie in 1969 werd druk bezocht. Tenslotte hadden we ruim drie jaar in Bangkok gewoond. Maar Jan en Vinnie van Dreumen kwamen niet opdagen. We misten ze wel en ik belde de volgende morgen naar zijn zaak om tot ziens te zeggen, maar hij was naar Chiengmai en Mrs Van Dreumen was met hem mee. Indertijd had ik ze dan wel mogen trouwen, zei ik tegen Juultje, maar op verder contact waren die lui kennelijk niet gesteld geweest.
De banden met een vorige standplaats verslappen snel. Echte vrienden maak je in zo’n paar jaar zelden en een nieuwe werkkring in weer een ander land eist alle aandacht op. Met een enkele betere kennis wordt nog een briefje gewisseld, maar dat worden algauw nieuwjaarskaarten met niet meer dan een handtekening, en zelfs naar namen van mensen met wie je toch vrij intensief optrok moet je al na korte tijd naarstig zoeken in je geheugen.
Maar George Meyer herkende ik meteen toen ik hem in 1974 op de Kneuterdijk tegen het lijf liep. Twee, drie keer hadden we met hem en Kitty en onze gezamenlijke kinderschaar een weekend aan zee doorgebracht, in het toen nog rustieke Pattaya, en hij en ik tennisten vaak. Zelfs waren we een keer met een team van de Sportsclub naar wedstrijden in Penang afgevaardigd. Het tennissen bleek daar niet zo belangrijk, er werd voornamelijk gedronken, gegeten en gelachen met de Maleisische tegenstanders. George Meyer was een van de gangmakers, joviaal en uitbundig, en zo was ook zijn begroeting op de Kneuterdijk, vijf jaar na ons vertrek uit Bangkok. Hij was nog steeds scheepvaartagent, de zaken gingen prima prima, en onlangs was hij voor de vierde keer tot voorzitter van de Nederlandse Vereniging gekozen.
‘Ze konden weer eens niemand anders krijgen,’ zei hij. ‘Kom, we gaan een borrel drinken en even mijmeren over de good old days, ok�?’
In bodega De Posthoorn op het Korte Voorhout namen we eerst de familiezaken door. Hun kinderen en de onze ok�, Kitty ok�, Juultje ok�. Kitty en hij hadden er de laatste tijd wel over gedacht om eindelijk naar Europa te gaan, vanwege de kinderen, maar waar kon je je nog happy voelen na bijna twintig jaar Thailand en daarv��r ook nog Indonesi�. Europa, Holland, dat was goed voor een frisse neus op zijn tijd, maar iedere keer vlogen ze opgelucht terug naar Bangkok, dus ze wisten nog steeds niet hoe of waar op hun oude dag.
‘Sorry, maar welke jaren zaten jullie ook weer in Bangkok?’ vroeg hij.
‘Zesenzestig tot negenenzestig. Mooie tijd, goede herinneringen.’
Hij legde een vinger tegen zijn neus, dacht even na.
‘Dan heb je Wagersloot van de bank gekend. Verdronken in zijn eigen zwembad. Te veel gezopen, topzwaar dus. Heuvelaar van dat reisbureau waar we allemaal onze uitstapjes boekten? Door een cobra in zijn bil gebeten, hulp mocht niet baten. De Vlettertjes waren er toen ook al? Zij aan de haal met een Chinees, gelukkig een rijke, en hij inmiddels thuisgevaren met drie bloedjes van kinderen. It is me what, it is me what.’
‘Nog steeds een gezellige boel dus.’
‘Het ergste hebben we daarmee, geloof ik, gehad. Van Dreumen? Heb je Jan van Dreumen — verdomd, natuurlijk, jij hebt die mensen getrouwd, dat is ook zo! Een beetje stiekem, niemand mocht het weten, zo was het toch? Ooit nog iets van onze Jan gehoord? Nee? Nou, hij is er nog, hoor, en die vrouw van hem ook. Australi�, Nieuw-Zeeland of zoiets.’
‘Australi�. Ze heet Vinnie.’
‘Over Jan van Dreumen en die Vinnie kan ik je een prachtig verhaal vertellen, maar eerst nog een borrel.’Twee vingers in de lucht naar de ober, daarna boog hij zich vol voorpret naar mij toe. ‘Die story doet nog de ronde op de Hollandse feestjes, wordt steeds mooier in het gebruik, maar ik vertel jou wat er echt gebeurd is, want ik was erbij natuurlijk.
God, wat zonde dat jullie die onvergetelijke avond gemist hebben!’
‘Vertel, George.’
‘Prachtig, maar tegelijk ook tragisch, verdomd tragisch.’ Hij slurpte de kop van zijn jonge klare. ‘Tenminste, zo voelden wij het later, Kitty en ik. Wat leven we nu? O ja, vierenzeventig, en het gebeurde drie jaar geleden, of vier, nee, toch drie —’
George Meyer was een groot verhalenverteller, herinnerde ik mij, maar toen onder de parasol op het strand van Pattaya moesten we altijd lang op de clou wachten en ook nu, achter het raam van De Posthoorn, ging hij er weer op zijn gemak voor zitten.
‘Plaats van handeling: Narai Hotel. Was dat er al in jouw tijd? Een van die luxe tenten die ze in de sixties in no time uit de grond stampten, booming business vanwege al die Amerikanen in Vietnam die naar Bangkok kwamen voor een goeie fuck, weet je nog wel? Onze Thaise vrienden, Buddha may bless them, hebben altijd op charmante doch uiterst winstgevende wijze van andermans oorlogen weten te profiteren en, laten we eerlijk zijn, door die oorlog van Nixon loopt ook mijn scheepvaartbusiness nog steeds als een tiet, als een tiet!’
Dit laatste riep hij iets te hard. Bejaarde Haagse hoofden draaiden onze kant uit, niet van schrik, maar uit nieuwsgierigheid.
‘Prima volkje, de Thai! En zoals ze nu weer soepel en geruisloos dat massale sekstoerisme uit Europa verwerken! Ik neem al jaren mijn petje af voor de Siamezen.’
Nooit liet Van Dreumen zich zien op vaderlandse feesten, dus men was verbaasd toen hij opeens de balzaal binnenstapte, met zijn dame, en in hun kielzog een onbekende heer. Vooral de oude garde keek zijn ogen uit. Na al het geroddel kregen ze dan eindelijk die vrouw te zien. Hij, George, was ook toen weer eens voorzitter en had, zoals men dat van hem gewend was, een swingend programma in elkaar gezet, al zei hij het zelf. Diner, bingo met mooie prijzen, welwillend door bevriende bedrijven ter beschikking gesteld, en dansen na. Hij had Jan van Dreumen enthousiast begroet. Long time no see, Janneman, en al die tijd heb je je vrouw voor ons verborgen gehouden, welkom, welkom, zoiets had George geroepen. Die vrouw van Van Dreumen zag er werkelijk imposant uit. Ze had iets, hoe moest hij het noemen, ze had iets van een ouderwetse filmdiva, Ginger Hogers of zo, nou ja, piepjong was ze niet meer, dus dat klopte, maar een allure, man! Wat een allure had die Vinnie van Dreumen, dat vond Kitty ook. Van Dreumen was nog altijd de stroeve vogel uit de tijd dat George en hij geregeld onderhandelden over de transportkosten van ladingen marmelade en ander snoepgoed. Weinig woorden, nooit uit de plooi, die orang, ook als vrijgezel nooit door iemand op een kuitenflikker betrapt. ‘A crashing bore’, noemden de Engelsen zo’n type. En waarom was onze Jan na al die jaren plotseling op de clubavond komen opduiken? Vanwege een Maastrichtse exporteur van chocoladeproducten. Op doorreis naar Jakarta (want in Indonesi� konden ze nog steeds niet buiten Hollandse hagelslag) was die heer in Bangkok afgestapt om zijn agent Van Dreumen te bezoeken en een indruk op te doen van de Nederlandse kolonie daar ter plaatse. Met zulke plechtige woorden had Van Dreumen zich tegenover zijn oude makker uitgedrukt. Dit is de heer Hagelslag uit Maastricht die een indruk komt opdoen et cetera. Typisch onze Jan! En een tikkeltje arrogant ook. Alsof de glorieuze Nederlandse Vereniging in Thailand (gewaardeerd door ons vorstenhuis, want ieder jaar zond men op koninginnedag een telegram van trouwe aanhankelijkheid naar Soestdijk en praktisch omgaand kregen ze dan in Bangkok de groeten terug) een rots vol exotische apen was.
Onze diva, Ginger van Dreumen dus, mengde zich volkomen op haar gemak en gearmd met de chocoladebaron onder de leden, hier en daar een handje gevend, alsof ze al jaren bij de vereniging over de vloer kwam. Kitty en ook anderen hadden dat wel brutaal gevonden, om het zacht uit te drukken.
De heer Meesvanger was er die avond ook. Die moest ik mij volgens George vast herinneren: tot de ‘alleroudste Hollandse hap in Siam’ behorend, maar net als Van Dreumen geen habitu� van de vereniging, want daar voelde hij zich te belangrijk voor. ‘Financial Advisor’ stond er op zijn visitekaartje, pure poeha, adviseren kon iedereen, spullen verkopen was veel moeilijker. Toean Meesvanger verkeerde bij voorkeur uitsluitend met ministers, generaals en ambassadeurs. Helaas, helaas, zuchtte George, uitgerekend die avond had hij besloten te midden van het plebs een potje bingo te komen spelen. Zijn vrouw was ski�n in Zwitserland, de man verveelde zich, vandaar.
‘Zie je dat heertje nog voor je?’ vroeg George.
‘Ik geloof niet dat ik hem ooit een hand heb mogen geven.’
‘Geen wonder. Je rang was toen te laag. Fluim eerste klas, die Mees, verwaand als de pest, maar ja, hij hielp mij wel eens aan een aardig projectje door mijn naam te droppen bij deze of gene hoge bons, dus moest ik hem aan de eretafel zetten, wat hij natuurlijk heel normaal vond.’
Ook de Van Dreumens en hun gast bombardeerde George spontaan tot vips (‘Een goed voorzitter moet kunnen improviseren.’) en daarom werd het voor de bestuursleden en hun dames wel een beetje inschikken aan de hoofdtafel, die naar Amerikaans gebruik op een podium stond, met uitzicht op het lagere volk aan de tafeltjes rond de dansvloer. In een hoek van de zaal, ook op een podium, swingde het orkestje van Primo Surat, dat ik zeker ook nog zou kennen. Toentertijd het populairste strijkje van Bangkok, weken tevoren volgeboekt en zeer duur — maar hij, George, had die Primo ontdekt in een soort hoerentent achter Sathorn (‘Wat ik daar deed, vertel ik een andere keer.’) en hem aan zijn artiestennaam geholpen, dus kreeg hij die muzikanten altijd voor een vriendenprijsje.
Vinnie van Dreumen begroette ook de andere bestuursleden, hun vrouwen en de heer Meesvanger als oude bekenden. George had daar achteraf gezien de grootste bewondering voor. Tegen Meesvanger, die ze nooit eerder ontmoet had, zei ze bijvoorbeeld: ‘The great Mr Meesvanger himself! I heard so much about you.’
De grote adviseur keek even verbluft als de anderen toe hoe Vinnie de vreemdeling uit Limburg op de stoel naast Kitty pootte. Die plaats, aan de rechterhand van de voorzittersvrouw, had George voor Meesvanger in gedachten, maar het was te laat om in te grijpen. Toean Hagelslag had al plaatsgenomen.
Ook kon George niet voorkomen, zo snel ging alles, dat Meesvanger aan het voeteneind van de tafel terechtkwam, naast de vrouw van de penningmeester. Ongelukkiger kon niet, want haar man, sleutelfiguur in de vereniging, bekleedde in het dagelijks leven een uiterst ondergeschikte klerkenpositie op Meesvangers eigen kantoor.
En recht tegenover de Financi�le Tovenaar zat Van Dreumen. Ook op een bescheiden plaatsje dus. Diva Vinnie was ongevraagd neergeploft tussen George en zijn vice-voorzitter, de lange Ridderbos van de Verenigde Naties, volgens de laatste gegevens thans werkzaam in Pakistan. George wist verdomd niet meer hoe Vinnie zo bliksems vlug op die ereplaats beland was. Hij had het Kitty later niet kunnen uitleggen.
Meesvanger verlaagde zich niet tot conversatie met zijn tafeldame. Hij zat bijna onafgebroken Van Dreumen aan te staren en goot zich ondertussen in hoog tempo vol met dubbele whisky‘s. Het kon niet anders of hij had de obers heimelijk bevolen dat zijn glas vanavond permanent gevuld moest blijven.
‘Je zult je afvragen hoe ik die details nog zo precies weet,’ zei George. ‘Om te beginnen voelde ik aan mijn water, als voorzitter, dat er aan die kant van de tafel een geladen sfeertje ontstond, en verder is het wetenschappelijk bewezen dat het geheugen van een mens onbewust scherper begint te registreren in situaties die aan een ramp voorafgaan. Dat heb ik zelf in Reader’s Digest gelezen. Want een ramp werd het, nou ja, er zijn veel ergere dingen op de wereld, ramp is dus een groot woord, laten we zeggen, het was een incident daar in het Narai, maar wel een onvergetelijk incident, wat ik al zei, geloof ik. Onvergetelijk, en dat terwijl de annalen van onze roemruchte vereniging sowieso al barsten van de onvergetelijke incidenten. Om een klein voorbeeld te noemen, ver voor jouw tijd, toen Klaas Bollewijn, zegt je niks, aan net zo’n feestmaal bekendmaakte dat hij met zijn collega Landman van vrouw ruilde, en die tantes zaten er rustig bij! Goeie ouwe tijd. Ik ben er wel een beetje trots op dat ook de perkara Meesvanger-schuine-streep-Van-Dreumen zich onder mijn voorzitterschap heeft afgespeeld, geen wonder eigenlijk, kan ik ook niet helpen, om heel eerlijk te zijn, want ik werd steeds weer herkozen.’
Hij grijnsde zeer breed. Prettige ouwehoer, die George, altijd geweest, de ideale voorzitter, maar nog altijd moeite met de clou.
‘En toen?’ vroeg ik.
George wou nog even kijken naar de tekst van zijn welkomstspeech, maar dat was niet eenvoudig omdat Gingers gebabbel ter linkerzijde hem afleidde. Een speling van het lot dat ze hier vanavond tussen louter Hollanders mocht zitten, ving hij op. Ze stamde aan moederskant af van Hollandse piraten en een voorvader met een Hollandse achternaam, die haar jammer genoeg niet te binnen wou schieten, was nog pas 150 jaar geleden in de stad Adelaide wegens roofmoord publiekelijk opgehangen en zij durfde te wedden dat niet een van de hier aanwezige Dutchmen zo’n illuster voorgeslacht had. Krankzinnig mens, maar oercharmant, had George gedacht terwijl hij een laatste correctie in zijn toespraak probeerde aan te brengen. De gast uit Limburg en vooral de lange Ridderbos, maar ook Kitty, lachten om alles wat Vinnie van Dreumen beweerde.
Kitty gaf hem een knikje. Met andere woorden: steek nou in godsnaam je speech af, dan hebben we dat tenminste gehad. En dus begaf de voorzitter zich naar de microfoon bij het orkestje van Primo Surat, zijn ontdekking. Applaus, sissen om stilte, de stemming onder de leden zat er al goed in, men verheugde zich op zijn vast ook dit keer weer oer-geestige verhaal. Daar besteedde hij altijd veel werk aan. Hij memoreerde de hoogtepunten uit het voorbije verenigingsjaar (autorally, paaseieren zoeken in de tuin van klm-hotel Plaswijck, de jaarlijkse cabaretvoorstelling, gekostumeerde en gemaskerde bals, huldiging van kegelkoning en -koningin, de verjaardag van de echte koningin, het sinterklaasfestijn en nog veel meer) en op vele prominenten uit de kolonie maakte hij humoristische, soms zelfs kritische, dat wou zeggen ironische, toespelingen die steeds met daverend gelach beloond werden.
Het ging die avond perfect als altijd. George knikte tevreden bij de herinnering.
‘Maar ja, je krijgt als voorzitter natuurlijk ervaring in het afsteken van lullepotten. Gieren en brullen op de juiste momenten en ook doodse stilte als ik even ernstig werd, bijvoorbeeld om de verdronken Wagersloot te herdenken. En wat ik de mensen altijd voorhoud: je bent tenslotte met zijn allen in zo’n vreemd land ambassadeurs van Nederland, nietwaar. Ik bedoel, je hebt als beschaafde Nederlanders een voorbeeldfunctie. Dus toch in zo’n toespraak niet alleen grappen en grollen, maar ook onze lieden, vooral de jongeren en de nieuwkomers, wijzen op hun verantwoordelijkheid terzake. Ach, als diplomaat snap je wat ik bedoel. En verder stip ik altijd de hechte banden tussen de koningshuizen van Thailand en Nederland aan, en memoreer ik de vele Nederlands-Indische militairen die in de oorlog tegen de Jappen in Siam hun laatste rustplaats vonden. Ook geen overbodige luxe wat die jongeren betreft.’
Hij blikte even ernstig naar het Korte Voorhout.
‘We hebben je dat een paar keer horen doen. Uitstekend,’ zei ik.
Hij knikte, nog steeds even ernstig.
‘Voor de vierde keer ben ik nu voorzitter van die club. Dat schept verplichtingen. Wat ik nu zeg heeft er wel niets mee te maken, maar ik hoop eigenlijk dat ik doodga in Thailand. Een mooiere plek op aarde om onder de grond gestopt te worden kan ik zo gauw niet bedenken.’
Het werd nu toch echt tijd voor de rest van zijn verhaal.
‘En die ramp die geen ramp was?’ vroeg ik.
De olijke blik kwam snel terug in zijn ogen.
‘Na mij sprak de Tijdelijk Zaakgelastigde, een collega van jou dus, ook aan de eretafel gezeten, ben zijn naam even kwijt, geen lolbroek, en die deed de groeten van zijn chef, onze ambassadeur, die in Zwitserland van een welverdiend verlof genoot, misschien wel samen met de vrouw van Meesvanger, hahaha! Je ziet, mijn overrijpe dirty mind heeft niet geleden in al die Siamese jaren. Maar daar gaat het nu niet over.’
Toen George na zijn warm toegejuichte rede terugkwam aan tafel had Vinnie van Dreumen hem hartelijk op de wang gezoend. Ze had geen woord van zijn verhaal begrepen, zei ze, maar gelet op de reacties in de zaal moest hij een briljant spreker zijn. Met haar lofprijzing nog in zijn oor had hij Kitty’s zuinige glimlachje en de paars aangelopen kop van Meesvanger in een en dezelfde flits geregistreerd.
De soep werd opgediend, dat ging nog goed, maar toen de volgende gang, gebraden eend met toebehoren, voor hem stond hoorde hij Meesvangers stem snijdend boven het gekletter van vorken en messen uit: ‘Zeg Van Dreumen, dat tokootje van je loopt niet zo geweldig meer, h�? Sneu, hoor.’
Pesterig toontje, beledigend, maar Van Dreumen hapte niet, keek wel even vlug naar zijn Maastrichtse gast.
‘Ach, ik houd het hoofd boven water,’ zei hij.
‘Maar heb ik goed begrepen,’ ging Meesvanger verder, en nu luisterde de halve tafel mee, ‘jawel, het is toch zo dat je tegenwoordig als lucratief zijlijntje ook imitatie-antieke rommel verkoopt. Imitatie, ik bedoel, echt kunnen die spullen toch niet zijn. Authentiek, ik bedoel authentieke antieke kunst, the right stuff dus — je moet toch jaren en jaren gestudeerd hebben om die te herkennen, of niet soms, mevrouw?’
Met deze vraag richtte hij zich voor het eerst tot zijn tafeldame, die meteen heftig ja knikte.
‘Ik zie dat toch anders,’ zei Van Dreumen. ‘Antieke kunst en wat echt is of niet en wat mooi is en wat niet, is volgens mij vooral een kwestie van aanvoelen, van liefde, of noemt u het maar intu�tie. Je wordt er opeens door gepakt, is mijn eigen ervaring.’
Hij hapt, hij trapt erin, had George gedacht.
Meesvanger, elleboog op tafel, glas in de hand, eend onaangeroerd voor zich, speelde grote verbazing: ‘Gepakt, gepakt? Hoe bedoel je, gepakt?
Had hij geknipoogd tegen de vrouw van zijn laagste kantoorbediende? George dacht van wel, maar hij durfde er niet op te zweren.
De andere disgenoten hadden nu allemaal mes en vork in ruststand en luisterden gespannen toe. Alleen Ginger Rogers ging kalmpjes verder met het snijden van reepjes eend. De chocolademan zat ver over de tafel gebogen om alles wat er gezegd werd goed te kunnen volgen. Geroezemoes in de zaal, zacht muziekje van Primo Surat, maar aan de eretafel nu diepe stilte.
Meesvanger wachtte niet op Van Dreumens antwoord. Hij leunde nu met twee ellebogen op tafel.
‘Net als de meeste anderen hier heb ik als pure leek de indruk, nee, ik bedoel de intu�tie dat ik als koper van antiek voortdurend gepakt word. Kom nou, man, die branche, vooral hier in Thailand, is toch even corrupt en louche als het sjacheren met zesdehands auto‘s, om maar een goed voorbeeld te noemen.’
Ook wat de gangbare handelsmoraal betrof was de heer Meesvanger de grote autoriteit aan tafel. Er werd van alle kanten beamend geknikt en gemompeld.
‘O nee,’ zei Van Dreumen rustig, ‘dat ben ik niet met u eens. Natuurlijk zijn er ook in de antiekwereld charlatans en oplichters, maar bij mij is alles wat ik te koop aanbied honderd procent authentiek, dat kan ik u en iedereen hier verzekeren.’
‘Je gaf geen antwoord op mijn vraag, Dreumelaar!’
Meesvanger leunde nog verder over tafel, de eend weggeschoven, vingers om zijn zoveelste glas gekromd. ‘Heb je ervoor gestudeerd, vroeg ik. Heb je een diploma of zoiets? Heb je je antiekhobby aangemeld bij de Board of Trade? Dat je alles weet van hagelslag en appelstroop en ander broodbeleg is ons afdoende bekend, maar hoe en waar heb je plotseling geleerd of zo’n lullig beeldje echt is of niet? Dat willen wij hier, als potenti�le klanten van je, gvd wel graag weten, of niet soms, beste mensen?’
Tot Georges ergernis weer rondom hem het geknik van Meesvangers vleiers, en helaas helaas, jammer jammer, Van Dreumen ging bloedernstig op het dronkemansgesar in.
‘Ik verdiep mij al jaren in de materie,’ zei hij. ‘Eerst als hobby, inderdaad, maar het is allang meer dan dat, en ik heb veel literatuur — ik geef toe, er komt natuurlijk ook fingerspitzengef�hl aan te pas en dat kun je niet leren.’
‘Ik kom gauw eens bij je kijken,’ wierp George ertussendoor, om de spanning uit de lucht te halen.
‘Hobby, fingerspitzendinges,’ gromde Meesvanger en keek de tafel rond. ‘Klinkt allemaal niet erg serieus, vinden de dames en heren ook niet?’
‘Ha, daar is het dessert,’ zei Kitty. ‘En dadelijk begint onze jaarlijkse bingo,’ legde ze aan de Maastrichtse heer uit. ‘De hoofdprijs vanavond is een vliegretourtje Amsterdam, daar zit iedereen op te azen, zoals u begrijpt.’
Meesvangers eend verdween ongemolesteerd en hij was de enige die niet van zijn ijs lepelde. Hij bleef Van Dreumen somber aanstaren. Daar was hij alweer: ‘Zeg Dreumelmans, in dit verband ook nog proficiat met je huwelijk.’
‘Dank u,’ zei Van Dreumen afgemeten en beheerst. ‘Alleen begrijp ik niet wat u bedoelt met in dit verband.’
‘Nou, man, wat ik zo-even allemaal zei natuurlijk. Als ik de dame goed bekijk moet ik mijn woorden eigenlijk terugnemen, eerlijk is eerlijk.’
Nu luisterde de hele tafel weer mee, zag George, en Vinnie fluisterde in zijn oor: ‘What the heil is he talking about?’
Meesvanger keek triomfantelijk grijnzend om zich heen. Hij was waar hij zijn wou: ‘Nogmaals, eerlijk is eerlijk. Wie die tante, sorry ik bedoel lady daar goed bekijkt, mag niet twijfelen aan Van Dreumens kundigheden als antiquair. Hobby, vingergevoelgef�hl, hij doet er nogal bescheiden over, maar hij weet verdomd goed hoe je oude schatten opgraaft, of niet soms, jongelui, dames en heren, zegt u nou zelf.’
Van Dreumens ijslepel kletterde op zijn bord. Wapengekletter, had George meteen gedacht. Ingrijpen, ingrijpen — maar ook de Tijdelijk Zaakgelastigde der Nederlanden, toch het hoogste, offici�le gezag aan tafel, deed niets, keek met een geamuseerd lachje toe, en hijzelf, de voorzitter —verdomd, hij deed of hij Kitty’s angstige wenken niet zag.
‘Wat bedoel je precies?’ vroeg Van Dreumen. Zijn stem klonk hees, maar overal aan tafel hoorbaar, want bij toeval had Surats orkestje juist nu een pauze ingelast.
‘What’s the matter, what’s the matter,’ vroeg Vinnie om zich heen, maar niemand gaf haar antwoord.
‘Wat ik bedoel?’ riep Meesvanger vrolijk. ‘Nou, precies wat ik zeg, man! Zij is toch zo te zien verreweg het interessantste stuk in je collectie! Ik denk dat iedere kerel hier dat met mij eens is.’
Ingrijpen, ingrijpen, schoot het weer door George heen, maar hij was te laat.
Van Dreumen, de koele, stijve, was opgesprongen en rond de tafel gerend, panterachtig, had Meesvanger met stoel en al achterovergetrokken, lag bovenop hem, timmerde razend met zijn vuisten op hem in. George zag Meesvangers bril met een sierlijk boogje op de dansvloer terechtkomen. Meesvanger maakte reutelende geluiden, zijn benen fietsten in de lucht. Knalrode sokken droeg die man! Internationaal financieel adviseur, chic bureau in een wolkenkrabber, om de dag dinerend met ministers, droeg giftig rode, hoerige sokken! Het kostte George, de lange Ridderbos en de zaakgelastigde veel gesjor en geruk voordat zij Van Dreumen van zijn slachtoffer hadden losgetrokken. De anderen bleven als verstard op hun stoel toekijken, ook de heer uit Maastricht die zijn Bangkokse agent een moordaanslag zag plegen. Vinnie was natuurlijk wel opgesprongen.
‘Jesus Christ, goddammit, Jan, Jan, will anybody tell me for Christ’s sake — Jan, Jan!’ Zoiets had ze geroepen, en ze had George opzij geduwd en haar armen om Van Dreumen heen geslagen.
‘Jan, Jan, darling, darling—‘
Van Dreumen hijgde gierend, zijn handen beefden, zijn ogen zagen niets, ook Vinnie niet, leek het. Meesvanger lag nog op de grond, knie�n hoog opgetrokken, een hand voor zijn gezicht, een hand in zijn kruis, schouders gekromd, een bange hond die zich dood houdt. De lange Ridderbos wou hem overeind helpen, ook twee obers schoten toe, maar hij kromp angstig nog dieper in elkaar. ‘Mijn bril, mijn bril!’ riep hij.
De zaakgelastigde sprak bezwerende woorden die tegen niemand in het bijzonder gericht leken: ‘Rustig aan, niks aan de hand, niks aan de hand, kalm aan maar.’
Nu begonnen andere feestgangers zich nieuwsgierig voor het podium te verdringen.
‘Wat is er gebeurd?’ werd er geroepen. ‘O god, daar ligt meneer Meesvanger! Meneer Meesvanger is niet goed geworden!’
Snelle actie was nu geboden, had George gedacht. Hij was weer helemaal de koele voorzitter. In zo’n situatie moest je de meute afleiden.
‘Alles onder controle!’ bulderde hij de zaal in. ‘Over twee minuten bingo! Music, Primo, please!’
Toen hij zich weer omkeerde zag hij Van Dreumen naar de uitgang van de zaal wankelen, Vinnies arm om zijn schouder, hun gast achter hen aan. Meesvanger hadden ze op een stoel gehesen. De penningmeester van de vereniging zat met een aandoenlijk bezorgd gezicht op zijn knie�n voor zijn gebeukte baas en zijn vrouw legde een servet gevuld met ijsblokjes op Meesvangers hoofd. Die had zijn bril alweer op zijn neus. Veel aanwezigen lieten de eerste bingoronde voorbijgaan, gaapten het tafereeltje op het podium nog steeds aan.
Het was een heel bijzondere avond en iedereen had erg genoten, zei men na afloop tegen de voorzitter, en dat meneer Meesvanger zo ad rem was, met die opmerking over mevrouw Van Dreumen die op een antieke kussenkast leek, nee, dat had niemand van hem verwacht.
‘Zo is het toen gebeurd,’ eindigde George Meyer zijn vertelling in De Posthoorn, 1974. ‘En die chocoladeboer heeft in elk geval een onvergetelijke indruk van de Hollandse kolonie in Thailand mee naar huis genomen. Dolce vita! Nu heb jij ook het echte verhaal uit de eerste hand, compleet met de authentieke dialogen, haha! Mooi, h�?’
‘Ik was er graag bij geweest.’
‘Een slechte verliezer de heer Meesvanger. Na die avond heeft hij overal rondgebazuind wat de reden van Jan van Dreumens woedeaanval was. Getrouwd met een minstens twintig jaar oudere kat in de zak. Bad loser, die Meesvanger, en volgens Kitty zo jaloers als de pest, met zijn vrouw eeuwig in Zwitserland. Heb je dat serpent gekend? Ging zelfs ski�n in hartje zomer. Kan je nagaan.’
‘Zijn Meesvanger en Van Dreumen nog steeds in Thailand?’
‘Ja, voorzover ik weet. Meesvanger in geen eeuwen gezien. Zijn kantoor wordt nu gerund door de penningmeester van toen. Van Dreumen ook in geen tijden ontmoet, zaak allang op de fles, alleen nog bij tijd en wijle dat antiek, heb ik gehoord. Kom, nog een borrel en dan begeef ik mij op mijn tandvlees naar het station. Bij wijze van spreken.’
Ook dat Narai-incident lag inmiddels ongeveer negentien jaar achter ons, rekenden we uit in onze Tara-suite. Je blijft rekenen in het leven. George en Kitty —nooit meer iets van gehoord, ondanks de eed van eeuwige vriendentrouw, door hem en mij lichtelijk beneveld gezworen in een Haagse stationshal. En Meesvanger was ongetwijfeld ook allang niet meer in Bangkok. Jammer dat er nu hoogstwaarschijnlijk geen getuigen meer waren van Van Dreumens woeste charge. Zijn ridderlijke verdediging van Vinnies eer mocht niet vergeten worden. Maar je wist nooit: misschien was er op de voorleesavond, morgen, toch nog iemand die zich al die oude namen herinnerde.