Hoofdstuk 12
Op de zesentwintigste dag van juni stond Fortunata vroeg op. Haar eerste gedachte was dat het de dag van Aldwins begrafenis was. Het werd als vanzelfsprekend aangenomen dat de hele huishouding daarbij aanwezig zou zijn. Dat waren ze hem wel verschuldigd, om uiteenlopende redenen, na jarenlange dienst, onopvallend maar gewetensvol, jaren waarin ze vertrouwd waren geraakt met zijn onschuldige, neerslachtige aanwezigheid, en vanwege het medelijden en het vage gevoel dat ze op de een of andere manier tekort waren geschoten nu hij zo onverwacht aan zijn einde was gekomen. En de laatste woorden die ze tegen hem had gezegd, waren een verwijt geweest! Verdiend misschien, maar nu, minder redelijk, een verwijt aan haar!
Arme Aldwin. Hij had zijn zegeningen nooit geteld, was altijd bang geweest ze te verliezen, als een vrek zijn goud. En in zijn kwellende angst om te worden ontslagen had hij Elave iets afschuwelijks aangedaan. Hij had het echter niet verdiend van achteren te worden neergestoken en in de rivier te worden gegooid en ondanks haar bezorgdheid en angst om Elave, die hij had gekwetst, had ze hem op de een of andere manier op haar geweten. Juist op deze ochtend nam hij Fortunata's gedachten volledig in beslag en dreef hij haar voort over een weg die ze niet graag volgde. Maar als gerechtigheid wordt ontzegd aan de ontoereikenden, de wrokkenden en de bedroefden, aan wie is ze dan wél verschuldigd?
Hoe vroeg het ook was, het leek erop dat iemand haar voor was geweest. De winkel zou de hele dag dicht zijn, beluikt en schemerig, en Jevan had dus geen reden om zo vroeg op te zijn, maar hij was al uitgegaan voordat Fortunata in de zaal kwam.
'Hij is naar zijn werkplaats,' zei Margaret toen Fortunata naar hem vroeg. 'Hij moet een paar verse huiden in de rivier laten weken, maar hij komt op tijd terug voor Aldwins begrafenis. Had je hem nodig?'
'Nee, niets dat niet kan wachten,' zei Fortunata. 'Ik zag hem niet, dat is alles.'
Ze was blij dat de huishouding de handen vol had aan de toebereidselen voor weer een herdenkingsbijeenkomst, zo kort na de eerste, de avond waarop ze voor oom William hadden gewaakt en deze hele reidans van tegenslagen was begonnen. Margaret en de meid waren in de keuken bezig, Girard was meteen na het ontbijt naar het erf gegaan om Aldwins laatste waardige gang te regelen naar de kerk die hij bij leven had verwaarloosd. Fortunata liep de beluikte winkel binnen en begon bij slechts het licht dat door de kieren van de luiken sijpelde snel en stil te zoeken tussen de nog niet gesneden huiden en de gereedschappen en in elke hoek van de nette, spaarzaam ingerichte kamer. Alles stond open en bloot te kijk. Ze had nauwelijks verwacht iets vreemds te vinden en besteedde er niet veel tijd aan. Ze deed de deur naar het schemerige vertrek weer dicht en liep weer naar de lege zaal en over de trap naar Jevans slaapkamer, boven de doorgang naar de straat.
Misschien had hij vergeten dat ze al van kindsbeen af wist waar alles in dit huis werd bewaard of niet beseft dat zelfs kleinigheden waarvoor ze nooit enige belangstelling had gehad nu van groot belang konden zijn. Ze had hem nog geen aanleiding gegeven om aan zulke dingen te denken en ze bad op dit ogenblik in stilte dat ze hem nooit aanleiding zou hóeven geven. Wat ze nu ook deed, ze zou zich schuldig voelen, maar dat kon ze verdragen; ze kon niet anders. De martelende onzekerheid kon ze niet verdragen. Nog nooit, had Jevan gezegd, had hij de moeite genomen zijn handschriften weg te sluiten, nooit voordat haar kostbare bruidskistje erbij was gelegd. Het kon natuurlijk heel goed een liefderijk gebaar van lof en dank zijn om haar te vleien, ware het niet dat hij haar geschenk blijkbaar ook wegsloot wanneer hij 's nachts alleen in zijn kamer was. Ze wist het, al voordat ze haar hand op het deksel legde om het op te tillen en merkte dat het op slot zat. Als hij nu zijn sleutels bij zich had gehouden toen hij het huis verliet, kon ze niet verder gaan over deze vreselijke weg. Maar dat had hij niet nodig gevonden, want ze hingen op hun gewone plaats, aan een haak in de kast waar hij zijn kleren bewaarde, in een hoek van de kamer. Haar hand trilde toen ze de kleinste uitkoos en metaal doordringend over metaal knarste voordat ze hem in het slot van de boekenkist kon steken.
Ze tilde het deksel op en bleef roerloos op haar knieën naast de kist zitten, de bewerkte rand met beide handen zo strak omklemmend dat haar vingers verstijfden en pijn deden van de spanning. Er was maar één oogopslag voor nodig, niet de lange, onthutste blik die ze in de kist wierp en op de in het gelid staande ruggen en de lege ruimte aan de ene kant. Er was geen donker kistje te zien, geen ivoren heilige met grote ogen en een rond voorhoofd die haar blik beantwoordde. De witste van de bleke ruggen, zij aan zij met zijn roodgeverfde metgezel, Jevans gekoesterde Franse bidboek, dat hij enkele jaren geleden op de Sint-Pietersmarkt had gekocht van een of andere voorzichtige dief of heler, lag op zijn gewone plek tussen de andere, zonder zijn nieuwe en kostbare omhulsel. Het boek was achtergebleven, het kistje waarin het zo mooi paste was weg en Fortunata kon slechts één reden bedenken en slechts één plaats waar het naar toe was gebracht.
In een plotseling aanval van haast en paniek sloot ze het deksel en een lok haar bleef hangen achter de ruwe rand van het slot. Ze rukte hem los terwijl ze opstond, in koortsachtige haast om uit deze kamer te ontsnappen en elders haar toevlucht te zoeken, tussen gewone gebeurtenissen en onschuldige mensen, weg van de wetenschap waarvan ze wenste dat ze haar met rust had gelaten, maar die ze nu niet ongedaan kon maken, en van het pad dat ze had betreden in de hoop dat het onder haar voeten zou verdwijnen en dat ze nu tot het einde toe moest volgen.
Aldwin werd halverwege de ochtend naar zijn laatste rustplaats gedragen, begeleid door Girard van Lythwood en diens voltallige huishouden en met alle plechtigheid naar het hiernamaals geloodst door pastoor Elias, die nu tevreden was over de geloofsbrieven van zijn parochiaan en al zijn twijfel had laten varen. Fortunata stond naast Jevan aan het graf en voelde hoe de tegenstromingen van medelijden en afgrijzen haar geest verscheurden toen zijn mouw de hare raakte. Ze had hem gadegeslagen tussen de anderen die de baar droegen, had hem een handvol aarde in het graf zien werpen en hem met een streng en beheerst gezicht in de donkere kuil zien staren toen de aardkluiten dof neerploften en de dode bedekten. Een in ontmoediging en neerslachtigheid geleid leven lijkt misschien een gering verlies, maar wanneer het door moord wordt weggerukt, lijken het vergrijp en het verlies monsterlijk. Daar ging Aldwin dan, weg uit deze wereld die hem schijnbaar nooit tevreden had kunnen stellen, en daar gingen Girard en zijn verwanten, op weg naar huis; ze hadden hun plicht tegenover hun ongelukkige bediende gedaan. Ze waren allemaal stil aan tafel, maar de leemte die Aldwin had achtergelaten was op zijn hoogst smal en zou zich weldra sluiten als een onschuldige verwonding en geen litteken achter laten.
Na de maaltijd ruimde Fortunata de schotels af en ging naar de keuken om de pannen te helpen afwassen. Ze wist niet zeker of ze wat ze moest doen uitstelde omdat ze geen bijzondere belangstelling voor haar doen en laten wilde wekken of vanuit een wanhopig verlangen het helemaal niet te doen. Maar ze kon het niet halverwege onafgemaakt laten. Het was nog altijd mogelijk dat ze zich nodeloos kwelde. Er was misschien een goede verklaring, zelfs nu nog, en als /e niet afmaakte waaraan ze was begonnen, zou ze het wellicht nooit weten. De waarheid is een dwingeland. Ze stak het erf over en glipte onopgemerkt de beluikte winkel in. De sleutel van de werkplaats in Frankwell hing op zijn vaste plaats, waar Jevan hem openlijk en vreedzaam had neergehangen toen hij van zijn ochtendlijke bezigheden was teruggekeerd. Fortunata pakte hem en verborg hem in haar keurslijfje.
'Ik ga naar de abdij,' zei ze met haar hoofd om de zaaldeur, 'om te zien of ik Elave nog een keer kan spreken of minstens te vragen of er nog iets is gebeurd. De bisschop kan nu elke dag een boodschap sturen. Coventry is niet zo ver.'
Niemand maakte bezwaar, niemand bood aan om mee te gaan. Ze vonden natuurlijk dat ze na de ochtendlijke aanraking met de dood niets beters kon doen dan de zomernamiddag ingaan en haar gedachten, hoe bezorgd ze misschien ook waren, op leven en jeugd te richten.
Omdat alleen de ogen van de winkel, blind en beluikt nu, uitkeken over straat, doordat de ramen van het huis allemaal in de poot van de L zaten en uitkeken over de lange strook van erf en tuin, zag niemand haar uit de doorgang komen en niet linksaf slaan naar stadspoort en abdij, maar rechtsaf, naar de westelijke brug en de voorstad Frankwell.
Broeder Cadfael, gewoonlijk niet tot aarzelen geneigd, had de hele ochtend en een uur van de vroege namiddag besteed aan nadenken over de gebeurtenissen van de voorgaande dag en aan pogingen om vast te stellen hoeveel van wat hem dwarszat op feiten berustte en hoeveel op puur giswerk. Het was zeker dat het kistje van Fortunata ooit een boek had bevat en afgaand op de sporen was het lange tijd op die manier gebruikt, dat dat zwakke lavendelkleurige waas op de voering was achtergebleven en een gerafeld, vliesdun stukje purperkleurig leer in een hoek tussen voering en hout. Bladgoud wordt aangebracht op een lijmlaag en vervolgens gepolijst. Hoewel de bladen te dun en te fijn zijn om buiten in de kloostergaarde of bij het minste zuchtje wind te worden verwerkt, is goed afgewerkt verguldsel heel duurzaam. Er zou veelvuldig gebruik en vaak in en uit een goed passend kistje lichten voor nodig zijn voordat zelfs die paar nietige stofjes goud waren weggesleten. Hoe langer hij erover nadacht, hoe zekerder hij wist dat er ergens een boek was dat bij dat kistje hoorde en dat ze elkaar een eeuw of langer gezelschap hadden gehouden. Als ze lang geleden uiteen waren gegaan, misschien doordat het boek werd gestolen, in heidense handen was gevallen of zelfs vernietigd, wat voor bruidsschat was het dan geweest die de oude William zijn pleegdochter had gestuurd?
Want hij was er nu even zeker van als Elave dat het niet die zes vilten zakjes met zilveren duiten waren geweest. En stel dat het inderdaad een boek was geweest, veilig in zijn prachtige kistje, onaangeroerd en ongelezen over de halve wereld vervoerd vanwege zijn waarde voor een meisje wanneer ze de huwbare leeftijd had bereikt? Waarde als iets dat kon worden verkocht en slim verkocht om zoveel mogelijk op te leveren. Boeken hebben nog een andere waarde, voor degenen die er voor eeuwig en onherroepelijk verliefd op zijn geworden. Er zijn mensen die ervoor zouden willen bedriegen, stelen, liegen, zelfs wanneer ze nooit tegenover een ander met hun schatten zouden kunnen pronken. Er een moord voor plegen? Het was niet onmogelijk. Maar dat reikte ongetwijfeld veel verder dan de huidige zaak, want waar was het verband? Wie dreigde? Wie stond in de weg? Niet een ternauwernood geletterde schrijver, die stellig niets gaf om zeldzame handschriften die lang geleden door volmaakte kunstenaars waren vervaardigd.
Plotseling, en enigszins tot zijn eigen verbazing, want hij was zich er niet van bewust geweest dat de bedoeling had postgevat, hield Cadfael op met het wieden van het onkruid in zijn kruidenbedden, legde zijn schoffel weg en ging op zoek naar broeder Winfrid, die in de moestuin met de hand aan het wieden was.
'Zoon, ik heb iets te doen, als vader abt het goedvindt. Ik kan vóór de vespers terug zijn, maar als ik later kom, zorg dan dat alles in orde is en sluit mijn werkplaats af voordat je gaat.'
Met één grote vuist op het groen dat hij had ontworteld strekte broeder Winfrid zich een ogenblik tot zijn volledige, stoere lengte uit om de opdracht te bevestigen. 'Dat zal ik doen. Moet er nog iets worden omgeroerd?'
'Niets. Je kunt er je gemak van nemen wanneer je hier klaar bent.'
Niet dat hij dat letterlijk zou opvatten. Broeder Winfrid beschikte over zoveel werkdrift, dat hij er een voortdurende uitlaatklep voor moest vinden, anders zou ze hem waarschijnlijk uiteenrijten. Cadfael mepte hem op zijn schouder, liet hem aan zijn ijverige werk en ging op zoek naar abt Radulfus.
De abt zat in zijn werkkamer over de rekeningen van de kellenaar gebogen, maar hij schoof ze opzij toen Cadfael belet vroeg en schonk de vragensteller zijn volledige aandacht.
'Vader,' zei Cadfael, 'heeft broeder Anselm u verteld wat we gisteren hebben ontdekt met betrekking tot het kistje dat uit het Oosten is meegebracht voor het meisje Fortunata? En wat we, met enig voorbehoud, uit het onderzoek ervan hebben besloten?'
'Dat heeft hij,' zei de abt. 'Ik vertrouw op Anselms oordeel over zulke dingen, maar het blijven gissingen. Het lijkt waarschijnlijk dat er zo'n boek is geweest. Bijzonder jammer dat het verloren is gegaan.'
'Vader, ik ben er niet zeker van dat het verloren is. Ik heb reden om aan te nemen dat wat in dat kistje naar Engeland kwam, niet het geld is dat er nu in zit. Er bestond een verschil in gewicht. Dat zegt de jongeman die het uit het Oosten heeft meegebracht en dat zeg ook ik, want ik heb het in handen gehad op de dag dat hij het bij het huis van Girard van Lythwood heeft afgeleverd. Ik vind,' zei Cadfael heftig, 'dat wat we hebben opgemerkt ook aan de schout moet worden gemeld.'
'Denk je,' zei Radulfus, hem ernstig opnemend, 'dat het verband houdt met de enige zaak die Hugh Beringar bij mijn weten nu in handen heeft? Maar dat is een geval van moord. Wat kan een boek, aan- of afwezig, over die misdaad te zeggen hebben?'
'Toen Aldwin was vermoord, vader, werd er toen niet door de meesten van uitgegaan dat de jongeman die hij kwaad had gedaan hem uit wraak had vermoord? Nu weten we echter dat het niet zo was. Elave heeft hem geen haar gekrenkt. En wie anders had reden de man naar het leven te staan vanwege die aanklacht van hem?
Niemand. Ik ben tot de overtuiging gekomen dat de oorzaak van zijn dood niets te maken heeft met zijn beschuldiging jegens Elave. Toch lijkt het erop dat het iets te maken had met Elave zelf, met zijn komst naar Shrewsbury. Al wat is gebeurd, heeft sindsdien plaatsgevonden. Is het niet mogelijk, vader, dat het verband houdt met wat hij naar dat huis heeft gebracht? Een kistje dat van gewicht verandert en de ene dag aanvoelt als een massief houten blok en een paar dagen later rammelt van het zilvergeld. Dat op zichzelf is al vreemd. En al wat vreemd is binnen en rondom dat huishouden, waar de dode jarenlang heeft gewoond en gewerkt, kan betekenis hebben.'
'En moet worden meegerekend,' besloot de abt. Hij dacht enkele minuten zwijgend na over wat hij had gehoord. 'Goed, het zij zo. Ja, Hugh Beringar moet ervan weten. Ik heb geen vermoeden wat hij eruit zal opmaken. God weet dat ik er zelf niets uit kan opmaken, nog niet, maar als het één lichtstraaltje kan werpen om de weg naar gerechtigheid één stap verder te wijzen, ja, dan moet hij het weten. Ga naar hem toe, als je wilt. Neem er al de tijd die je ervoor nodig hebt en ik zal bidden dat ze goed zal worden gebruikt.'
Cadfael vond Hugh niet in zijn eigen huis bij de Mariakerk, maar in het kasteel. Hij liep juist met grote passen over het voorplein met een haast die op een merkwaardige manier tegelijk op opgetogenheid en geprikkeldheid leek te wijzen toen Cadfael over de oprit vanaf de straat en door de diepe tunnel van de poorttoren liep. Hugh bleef staan en draaide zich onmiddellijk om.
'Cadfael! Je komt net op tijd, ik heb nieuws voor je.'
'En ik voor jou,' zei Cadfael, 'als het mijne nieuws kan worden genoemd. Maar ik vind dat je het moet horen, voor wat het waard is.'
'En Radulfus vond het goed? Dan moet het hout snijden. Kom mee naar binnen, dan wisselen we uit wat we hebben,' zei Hugh en hij ging hem voor naar het wachthok en de voorkamer in de poorttoren, waar ze alleen konden zijn. 'Ik wilde juist onze vriend Conan gaan bezoeken,' zei hij met een wat wrange glimlach, 'voordat ik hem loslaat. Ja, dat is mijn nieuws. Het heeft even geduurd voordat we al zijn doen en laten op die dag hebben kunnen nagaan, maar we hebben uiteindelijk een keuterboer aan de rand van Frankwell opgescharreld die hem kent en die hem die namiddag ruimschoots vóór de vespers over de weiden naar zijn kudde heeft zien gaan. Hij kan Aldwin onmogelijk hebben vermoord; de man was ruim een uur later nog springlevend.'
Cadfael ging langzaam zitten en slaakte een lange, diepe zucht.
'Zo, dus die is ook buiten schot! Zo zo! Ik heb hem nooit een waarschijnlijke moordenaar gevonden, maar zekerheid is iets anders.'
'Ik evenmin,' beaamde Hugh spijtig, 'maar ik heb de pest in over de tijd die het ons heeft gekost om getuigen te vinden en die dwaas was zo misselijk van angst dat hij zich amper kon herinneren wie hij op zijn weg door Frankwell was tegengekomen. En maar liegen, als zijn verstand al werkte. Maar hij is onschuldig en kan dadelijk weer naar zijn werk, zo vrij als een vogeltje. Ik wens Girard veel genoegen met hem!' zei Hugh vol afkeer. Hij zette zijn ellebogen op de kleine tafel tussen hen in en keek Cadfael strak aan. 'Onvoorstelbaar! Hij zwoer dat hij Aldwin niet meer had gezien sinds die er na de verwijten van het meisje vol schuldgevoel vandoor was gegaan om te proberen het ongedaan te maken - tot hij merkte dat we wisten dat ze een uur of zo samen in het bierhuis hadden gezeten. Toen gaf hij het toe, maar hij zwoer dat dat alles was. Maar nee hoor, zoals bleek. Een van die gretige knapen die Elave op de Voorstraat hadden opgejaagd, vertelde ons het volgende stuk van het verhaal. Hij had hen de brug zien oversteken en de weg naar de abdij zien nemen, Conan met zijn arm overredend om Aldwins schouder en snel en dringend op hem in pratend. Tot ze zagen dat de jacht in volle gang was. Ze kregen de schrik van hun leven, zegt hij; je zou haast denken dat ze hen achternazaten! Ze verdwenen zó ijlings tussen de bomen, dat je alleen hun achterste nog zag. Ik denk dat dat voorgoed een einde maakte aan Aldwins voornemen om met zijn slechte geweten naar de abdij te gaan. Wie weet of hij, nadat die jonge priester hem de biecht had gehoord, weer moed heeft gekregen... Vandaag pas heeft Conan bekend dat hij hem een tweede keer achterna is gegaan. Ik vermoed dat ze alle twee een tikkeltje aangeschoten waren. Maar uiteindelijk ging hij toch naar zijn kudde, toen hij er zeker van was dat Aldwin veel te bang was om zich er nog langer mee te bemoeien.'
'Dus je bent je hoofdverdachte kwijt,' zei Cadfael peinzend.
'Mijn enige. En het spijt me niets, voor zover het die dwaas zelf betreft, dat hij onschuldig is gebleken. Nou ja, aan moord tenminste,' verbeterde Hugh zichzelf. 'Maar de gegadigden waren van meet af aan al dun gezaaid. Wat doen we nu?'
'Wat we nu doen,' zei Cadfael, 'is dat ik jou vertel waarvoor ik ben gekomen, want zeker nu Conan van het toneel is verdwenen wordt het nog belangrijker dan ik dacht. En daarna zouden we, als je het ermee eens bent, alles uit Conan kunnen wringen wat hij weet, tot en met de laatste druppel. Voordat je hem vrijlaat. Ik weet niet eens of iemand het met je heeft gehad over het kistje dat Elave mee naar huis heeft gebracht voor het meisje, bij wijze van bruidsschat?
Van de oude man, voordat hij in Frankrijk stierf?'
'Ja,' zei Hugh verwonderd, 'het is ter sprake geweest. Jevan vertelde me erover, bij wijze van verklaring waarom Conan zich van Elave zou willen ontdoen. Hij vond haar aardig, Conan, op een koele manier, maar hij begon haar stukken aardiger te vinden toen ze een bruidsschat had. Zegt Jevan. Maar dat is alles wat ik ervan weet. Waarom? Wat heeft dat kistje met de moord te maken?'
'Ik heb me vanaf het begin verbaasd,' zei Cadfael, 'over het ontbreken van een beweegreden. Wraak, zei iedereen, naar Elave wijzend, maar toen de jonge Eadmer dat ondermijnde, wat bleef er toen over? Conan had Aldwin er misschien van willen weerhouden zijn aanklacht in te trekken, maar zelfs dat was wankel en nu vertel je me dat ook dat niet klopt. Wie had zo'n ernstige grief tegen Aldwin dat het zelfs maar een klap tijdens een ruzie waard was, laat staan moord? Het was al moeilijk genoeg de arme drommel ook maar op te merken, laat staan een hekel aan hem te hebben. Hij had niets dat de moeite waard was, had tot nu toe niemand ooit echt kwaad gedaan. Geen wonder dat gegadigden dun gezaaid zijn. Toch liep hij iemand voor de voeten of vormde hij een bedreiging, of hij het nu wist of niet. Dus aangezien zijn verraad jegens Elave niet de oorzaak was van zijn dood, begon ik meer aandacht te besteden aan het huishouden waar beide mannen, hoe los ook, aan waren verbonden; aan elke kleinigheid, vooral aan al wat nieuw was, aangezien deze uitbarsting zo onverwacht en zo heftig was. Alles was rustig tot Elave thuiskwam. Het enige dat hij dat huis binnenbracht, afgezien van zichzelf, was Fortunata's kistje. Het was zelfs op het eerste gezicht niet zomaar een kistje. Dus toen Fortunata ermee naar de abdij kwam met het voornemen het geld te gebruiken om de vrijlating van Elave te bewerkstelligen, vroeg ik of we het nader mochten onderzoeken. En we hebben het volgende ontdekt.'
Hij vertelde het nauwgezet, met alle gegevens over het goud en het purper, de gewichtsverandering, de mogelijke en verontrustende wijziging van de inhoud. Hugh luisterde zonder hem in de rede te vallen. Toen zei hij langzaam: 'Zoiets zou, als het inderdaad daar in huis is geweest, voldoende zijn om wie dan ook in verleiding te brengen.'
'Iedereen die de waarde ervan besefte,' zei Cadfael. 'In geld of vanwege de zeldzaamheid.'
'En bovenal zou het iemand moeten zijn die het kistje had geopend en had gezien wat het bevatte. Voordat het aan de anderen bekend werd gemaakt. Weten we of het meteen nadat de jongen het afleverde is geopend? Of hoe kort daarna?'
'Dat weet ik niet,' zei Cadfael. 'Maar je hebt iemand in hechtenis die het misschien wel weet. Iemand die misschien zelfs weet waar het werd opgeborgen, wie er in de buurt is geweest, wat er in de loop van die paar dagen over is gezegd. Zaken die Elave, omdat hij er niet was, allemaal niet kon weten. Waarom ondervragen we Conan niet nog een keer, voordat je hem vrij laat?'
'In gedachten houdend,' waarschuwde Hugh, 'dat ook dat op niets kan uitdraaien. Misschien hebben er altijd al munten in gezeten, maar beter verpakt.'
'Engelse munten, en zoveel?' zei Cadfael, een draad oppakkend die hij nog niet had overwogen, maar hem te dun vindend. 'Na zo'n reis en haar geschonken vanuit Frankrijk? Maar als hij haar al geld heeft gestuurd, moet het Engels geld zijn geweest. Hij had het misschien voor zoiets achtergehouden, toen hij eenmaal ziek werd. Nee, er staat niets vast, alles glijdt door mijn vingers.'
Hugh stond vastbesloten op. 'Kom, laten we eens gaan kijken wat we uit meester Conan kunnen wringen, voordat hij door de mijne glipt.'
Conan zat in zijn stenen kerker en keek hen vanaf hun binnenkomst weifelend en schichtig aan. Hij had een smal uitzicht op de lucht, een hard maar beslaapbaar bed, genoeg te eten en geen werk. Hij begon juist te wennen aan het aanvankelijk verrassende feit dat niemand belangstelling had om hem af te tuigen. Dat nam niet weg dat hij zich onbehaaglijk en bang voelde wanneer Hugh verscheen. In zijn pogingen om zich van de verdenking van moord vrij te pleiten had hij zoveel leugens verteld, dat hij nu moeite had zich te herinneren wat hij eigenlijk had gezegd en bang was zich nog verder in de nesten te werken.
'Conan, jongen,' zei Hugh, luchtig naar hem toe lopend, 'er is nog een kleinigheid waarmee je me kunt helpen. Je weet het meeste van wat er in het huis van Girard van Lythwood omgaat. Je weet dat het kistje voor Fortunata uit Frankrijk is meegebracht. Geef antwoord op een paar vragen en ditmaal geen leugens meer. Vertel me over dat kistje. Wie waren erbij toen het het huis binnenkwam?'
Met een gevoel van onbehagen over deze zijsprong die hij niet bevatte, antwoordde Conan op zijn hoede: 'Dat waren Jevan, meesteres Margaret, Aldwin en ik. En Elave! Fortunata was er niet; die kwam later.'
'Werd het kistje toen geopend?'
'Nee, de meesteres zei dat het moest wachten tot meester Girard thuiskwam.' Karig met woorden tot hij de achterliggende bedoeling begreep liet Conan het daarbij.
'Dus ze borg het op, nietwaar? En je hebt gezien waar? Zeg op!'
Hij begon zich steeds onbehaaglijker te voelen. 'Ze zette het in de kast, op een hoge plank. Dat hebben we allemaal gezien.'
'En de sleutel, Conan? Zat de sleutel erbij? En was je er niet nieuwsgierig naar? Wilde je niet zien wat erin zat? Begonnen je vingers niet te jeuken voordat het donker werd?'
'Ik heb er niet aan gezeten,' riep Conan bang en verdedigend. 'Ik heb er niet in gesnuffeld, ik niet. Ik ben er nooit in de buurt geweest.'
Zo gemakkelijk was het! Hugh en Cadfael wierpen elkaar een blik van dankbare verbazing toe. Stel de juiste vragen en de weg opent zich voor je. Haast liefderijk gingen ze naast de zwetende Conan zitten.
'Wie dan wel?' vroeg Hugh.
'Aldwin! Hij snuffelde in alles. Hij pakte nooit iets weg,' zei Conan koortsachtig, wanhopig proberend de verdenking koste wat het kost van zichzelf af te wentelen, 'maar hij móest het weten. Hij was altijd bang dat er iets tegen hem werd bekokstoofd. Ik heb het niet aangeraakt, maar hij wel.'
'En hoe weet je dat, Conan?' vroeg Cadfael.
'Hij heeft het me naderhand verteld. En ik had hen gehoord, beneden in de zaal.'
'En wanneer was dat, dat je hen hoorde - beneden in de zaal?'
'Diezelfde avond.' Conan haalde diep adem. Hij begon zich weer wat geruster te voelen; niets van dit alles scheen per slot van rekening in zijn richting te wijzen. 'Ik had Aldwin in de keuken achtergelaten en was naar bed gegaan, maar ik sliep nog niet. Ik had hem niet de zaal horen binnengaan, maar ineens hoorde ik Jevan boven aan de trap roepen: "Wat doe je daar?" en toen Aldwin beneden, heel haastig, dat hij zijn pennemes in de kast had laten liggen en dat hij het morgen nodig zou hebben. En Jevan zei, pak het dan en ga naar bed en hou op met andere mensen te storen. En Aldwin kwam haastig naar boven, met hangende pootjes. Ik hoorde Jevan naar de zaal lopen en naar de kast. Ik denk dat hij hem op slot deed en de sleutel meenam, want de volgende morgen zat hij op slot. Ik vroeg Aldwin later wat hij van plan was geweest en hij zei dat hij er alleen maar even in had willen kijken. Hij had het kistje al open gehad en had het toen haastig weer dicht moeten doen en moeten proberen te verbergen wat hij deed toen Jevan naar hem riep.'
'En hééft hij gezien wat erin zat?' vroeg Cadfael, hoewel hij het antwoord al kende en de bittere spot ervan proefde.
'O nee! Hij deed eerst alsof hij het wel had gezien, maar me niet wilde vertellen wat het was, maar ten slotte moest hij toegeven dat hij er geen glimp van had opgevangen. Hij had het deksel amper open of hij moest het haastig weer dichtdoen. Het had hem niets opgeleverd,' zei Conan, bijna voldaan, alsof hij zijn kameraad op de een of andere manier de baas was geweest met die verspilde nieuwsgierigheid.
Het had hem zijn dood opgeleverd, dacht Cadfael met afschuwelijke zekerheid. En allemaal voor niets! Hij had niet eens tijd gehad om te zien wat het bevatte. Misschien had niemand het gezien. Misschien was het die snuffelende nieuwsgierigheid geweest die andermans belangstelling had gewekt, met noodlottige gevolgen.
'Goed, Conan,' zei Hugh, 'je kunt opgelucht ademhalen en jezelf gelukkig prijzen. Iemand aan de Welshe kant van de stad zweert dat hij je ruim vóór de vespers naar Girards kudde heeft zien gaan, de dag dat Aldwin werd vermoord. Je staat niet meer onder verdenking. Je kunt naar huis als je wilt; de deur is open.'
'En hij had het niet eens gezien,' zei Hugh toen ze weer zij aan zij het voorplein overstaken.
'Maar er was iemand die dacht van wel en die zelf een kijkje heeft genomen,' zei Cadfael, 'en toen verloren was! Onherroepelijk! En over een dag of twee, hooguit drie, zou Girard thuiskomen, het kistje zou worden geopend, iedereen zou weten wat erin zat en het zou van Fortunata zijn. Girard is een goed koopman, hij zou er het hoogst mogelijke bedrag voor krijgen - zij het op geen stukken na de werkelijke waarde. Maar als hij niet zelf wist waar hij het het best kon verkopen, zou hij weten waar hij het kon vragen. Als het was wat ik begin te vermoeden, had je met het bedrag dat in de plaats ervan werd achtergelaten nog niet één bladzijde kunnen kopen.'
'En er stond maar één leven in de weg dat het kon verraden,' zei Hugh. 'Zo leek het tenminste. En allemaal voor niets; de arme drommel had niet eens de tijd om te zien wat er te zien had moeten zijn wanneer het kistje werd geopend. Cadfael, mijn hoofd loopt om. Gisteren, toen Anselm het kistje onderzocht, met bladgoud, purperverf en al, waren Girard en het meisje er toen bij? Stel dat een van hen slim genoeg was om hetzelfde te denken als wij? Zou een man, wanneer hij eenmaal zover was gegaan, ophouden wanneer hetzelfde gevaar opnieuw om de hoek kwam kijken?'
Het was een nieuwe en onrustbarende gedachte. Cadfael hield zijn pas een ogenblik in en dacht geschokt na.
'Ik denk niet dat Girard er iets achter heeft gezocht. Het meisje dat is een ander geval! Ze denkt dieper na dan je zou zeggen en zij is degene voor wie veel op het spel staat. Ze is jong en vriendelijk en heeft nog nooit zo rechtstreeks met een plotseling en onverdiende dood te maken gehad. Ik vraag het me af. Ik vraag het me werkelijk af! Ze was inderdaad één en al aandacht, miste niets, zei weinig. Hugh, wat ben je van plan?'
'Kom,' zei Hugh, een besluit nemend. 'We gaan samen een bezoek brengen aan het huishouden van Lythwood. We hebben smoesjes genoeg. Ze hebben vanmorgen hun vermoorde huisgenoot begraven, ik heb vanmiddag een verdachte uit het huishouden vrijgelaten en ik wil nog steeds de moordenaar vinden. Niemand hoeft achterdochtig te worden door mijn vragen, nog niet, niet voordat ik al zijn bewegingen van die dag heb nagetrokken zoals ik met Conan heb gedaan. En we weten in elk geval waar het meisje is tot jij of ik weer met haar kunnen praten en ervoor kunnen zorgen dat ze niets doet om zichzelf in gevaar te brengen.'
Omstreeks dezelfde tijd waarop Hugh en Cadfael uit het kasteel vertrokken, had Jevan van Lythwood een reden om naar zijn kamer te gaan om zijn beste wambuis, dat hij voor Aldwins begrafenis had aangetrokken, uit te trekken en op te bergen en het lichtere, gemakkelijkere overkleed aan te trekken waarin hij werkte. Hij betrad zijn kamer zelden zonder een vergenoegde, bezitterige blik te werpen op de kist waarin zijn boeken zaten en dat deed hij ook nu. Het zonlicht, vanuit de hemel afdalend naar de gouden, verzadigde uren van de late namiddag, viel schuin door het westelijke raam naar binnen, verguldde een hoek van het deksel en viel juist nog op de metalen plaat van het slot. Er wapperde iets ragfijns aan de bewerkte rand, verschijnend en verdwijnend terwijl het bewoog op een niet volslagen roerloze lucht. Vier of vijf lange haren, donker maar glanzend, af en toe een korte rossige glans vertonend. Zonder het licht dat ze nog juist bereikte zouden ze onzichtbaar zijn geweest.
Jevan zag ze, staarde ernaar, maar zijn gezicht veranderde niet. Toen pakte hij de sleutel van de haak, ontsloot de kist en tilde het deksel op. Er was niets aangeraakt. Er was niets veranderd, op de paar zonverlichte haren na, die bewogen als levende dingen en rond zijn vingers krulden toen hij ze voorzichtig losmaakte van de ruwe rand waarachter ze waren blijven haken.
In bedachtzaam stilzwijgen deed hij de kist weer dicht en op slot en daalde af naar de beluikte winkel. De sleutel van de werkplaats stroomopwaarts, op de rechteroever van de Severn even buiten de stad, hing niet meer aan de haak.
Hij stak het erf over en keek in de zaal, waar Girard met de rekeningen bezig was die Aldwin onaf gewerkt had achtergelaten. Margaret zat aan het andere einde van de tafel een hemd te verstellen.
'Ik ga weer naar de huiden,' zei Jevan. 'Ik moet nog iets afmaken.'
Hoofdstuk 13
De verwelkoming in Girards huis was des te hartelijker omdat Conan slechts een kwartier geleden was thuisgekomen, stralend van opluchting en zo te zien zonder van zijn paar dagen opsluiting te hebben geleden. Girard was een nuchter man en geneigd de doden met rust te laten wanneer de levenden er eenmaal op hadden toegezien dat ze kregen wat hun toekwam en hen naar behoren uitgeleide hadden gedaan naar een betere wereld. Wat er over was van zijn handelshuis scheen nu gezuiverd van alle blaam en het kon de zaken zonder inmenging voortzetten.
Twee leden echter ontbraken.
'Fortunata?' zei Margaret in antwoord op Cadfaels vraag. 'Ze is na het eten de deur uit gegaan. Ze zei dat ze naar de abdij ging om te proberen Elave nog een keer te spreken of in elk geval te horen of er al iets was gebeurd in zijn zaak. Ik vermoed dat u haar op de terugweg wel zult tegenkomen en anders treft u haar daar wel.'
Dat was in elk geval een pak van Cadfaels hart. Waar kon ze beter zijn, of veiliger? 'Dan kan ik maar beter naar huis gaan voordat mijn verlof afloopt,' zei hij vergenoegd,
'En ik hoopte iets meer te weten te komen van uw broer,' zei Hugh.
'Ik heb zoveel over dat kistje van uw dochter gehoord dat ik nieuwsgierig ben geworden. Er is me verteld dat het oorspronkelijk misschien is gemaakt om een boek in te doen. Ik vroeg me af wat Jevan daarvan zou zeggen. Hij weet alles over het maken van boeken, van de onbewerkte huid tot en met het binden. Ik zou hem graag eens raadplegen als hij tijd heeft. Maar misschien mag ik het kistje zien?'
Ze vertelden hem graag alles wat ze wisten. Er hing geen voorgevoel, geen zindering in het huis. 'Hij is net weg naar zijn werkplaats,' zei Girard. 'Hij is er vanmorgen ook al geweest, maar hij zei dat hij nog iets moest afmaken. Hij kan elk ogenblik terugkomen. Kom binnen en wacht even, hij kan er zo zijn. Het kistje? Ik denk dat we er niet bij kunnen voordat hij thuis is. Fortunata heeft het hem gisteren gegeven. Het is bedoeld voor een boek, zei ze, en oom Jevan is degene die boeken bezit. Laat me het kistje aan hem geven. Hij gebruikt het voor het boek waar hij de meeste waarde aan hecht, zoals ze ook wilde. Hij zal het u graag laten zien. Het is een heel mooi ding.'
'Dan val ik u niet lastig, als hij er niet is,' zei Hugh. 'Ik kom een andere keer wel; het is vlak bij.'
Ze namen tegelijk afscheid en Hugh liep met Cadfael mee tot aan de kop van de Wyle. 'Ze heeft hem het kistje gegeven,' zei Hugh, verbaasd zijn wenkbrauwen fronsend. 'Wat kan dat te betekenen hebben?'
'Aas,' zei Cadfael nuchter. 'Ik denk nu inderdaad dat ze dezelfde gedachtengang heeft gevolgd als ik. Maar niet om te bewijzen eerder om te weerleggen als ze kan. Maar ze móet het weten. Hij is een nauwe, gewaardeerde verwant, maar ze is niet iemand die haar ogen kan sluiten en doen alsof er niets is gebeurd. Maar misschien hebben we allebei ongelijk, zij evengoed als ik. Nou ja, in het ergste geval is ze veilig in de abdij. Ik ga haar daar zoeken. En wat die ander betreft...'
'Die ander,' zei Hugh, 'kun je aan mij overlaten.'
Cadfael liep onder de boog van het poorthuis door en kwam terecht in een nijvere drukte. Het scheen dat hij was aangekomen vlak na een belangrijk persoon, voor wiens ontvangst de hoogwaardigheidsbekleders van het huis zich haastig verzamelden. Broeder poortwachter was met wapperende pij toegesneld om een teugel te nemen, broeder Jerome vocht met een stalknecht om een andere, prior Robert kwam met zijn langste passen uit de richting van de kloosterhof en broeder Denis aarzelde, nog niet wetend of de nieuwkomer in het gastenverblijf of bij de abt zou worden ondergebracht. Een zwerm broeders en novicen drentelde op eerbiedige afstand rond, klaar om weg te rennen voor elke boodschap die zich kon voordoen en drie of vier schooljongens stonden, zich wijselijk buiten het bereik van opmerkzaamheid en berispingen houdend, openlijk te staren, één en al oor en oog. En in het midden van deze drukte stond diaken Serlo, die juist van zijn muilezel was gestegen en de rokken van zijn toog uitschudde. Een beetje stoffig van de rit, maar even rond, blozend en gezond als altijd en overduidelijk gelukkiger nu hij de bisschop had meegebracht en alle beslissingen met een gerust hart aan hem kon overlaten.
Bisschop Roger de Clinton steeg juist van een grote ruin, met de levendigheid en de veerkracht van iemand die half zo oud was. Hij moest, dacht Cadfael, tegen de zestig lopen. Hij was nu veertien jaar bisschop en droeg zijn gezag even gemakkelijk en recht door zee als zijn eenvoudige rijkleding en met hetzelfde vaderlijke zelfvertrouwen. Hij was lang en leek nog langer door zijn rechte houding. Een strenge, bekwame man, zonder dikdoenerij, want dat had hij niet nodig. Hij had iets, dacht Cadfael, van de krijger-bisschoppen die tegenwoordig zo zeldzaam waren. Zijn gezicht had even goed dat van een soldaat als van een priester kunnen zijn, met havikachtige trekken, rechtstreeks en vastberaden, met doordringende grijze ogen die even snel en besluitvaardig samenvatten als ze zagen. Hij nam het schouwspel om hem heen met één alles-omvattende blik op en gaf zijn teugels aan de portier terwijl prior Robert, één en al eerbied en hartelijkheid, op hem af kwam. Ze liepen samen naar het abtshuis en de groep, beroofd van zijn middelpunt, verspreidde zich geleidelijk. De paarden werden ontlast van hun zadeltassen en naar de stallen geleid, de rondhangende broeders begaven zich weer aan het werk en de kinderen slenterden weg op zoek naar ander vermaak tot ze bijeen zouden worden gedreven voor hun vroege avondmaal. Cadfael dacht aan Elave, die aan de overkant van de binnenplaats vaag de geluiden had moeten horen die de komst van zijn rechter aankondigden. Cadfael had Roger de Clinton slechts twee keer eerder gezien en kon niet weten in wat voor stemming en met wat voor gedachten hij naar deze netelige kwestie toe was gekomen. Maar hij was in elk geval zelf gekomen en zag eruit alsof hij volledig bekwaam was om de verantwoordelijkheid voor zijn bisdom en de geestelijke gezondheid ervan terug te nemen van iedereen die het waagde zijn gezag aan te tasten.
Maar eerst moest Cadfael Fortunata zien te vinden. Hij benaderde de portier met zijn vraag. 'Waar zou ik de dochter van Girard van Lythwood kunnen vinden? Ze zeiden in het huis dat ze hier was.'
'Ik ken haar,' zei de portier knikkend, 'maar ik heb haar vandaag niet gezien.'
'Ze heeft thuis gezegd dat ze hier naar toe ging. Kort na het middageten, zei haar moeder.'
'Ik heb haar niet gezien of gesproken en ik ben sinds de middag het grootste deel van de tijd hier geweest. Een paar boodschappen, maar dat was een kwestie van een paar minuten. Ze kan natuurlijk zijn binnengekomen toen ik even weg was, maar ze zou iemand met gezag moeten aanklampen. Ik denk dat ze bij de poort zou hebben gewacht tot ik terug was.'
Dat dacht Cadfael ook. Maar als ze tijdens het wachten de prior in het oog had gekregen, of Anselm, of Denis, had ze heel goed een van hen met haar verzoek kunnen benaderen. Cadfael ging op zoek naar Denis, wiens taak hem meestal in de buurt van de binnenplaats hield en in het zicht van de poort, maar Denis had Fortunata niet gezien. Ze kende Anselms kleine koninkrijk in de noordgang; misschien was ze daar naar toe gegaan, op zoek naar iemand die ze kende. Maar Anselm schudde kordaat zijn hoofd. Nee, ze was hier niet geweest. Ze was niet alleen niet te vinden binnen de kloostermuren, het zag er zelfs naar uit dat ze er de hele dag geen voet had gezet.
Toen de klok voor de vespers klepte, had Cadfael nog steeds niet besloten wat hem te doen stond en hij werd streng herinnerd aan de verplichtingen van de roeping die hij vrijwillig had aanvaard en waarvan het verwaarlozen hem soms reden gaf tot zelfverwijt. Er zijn meer manieren om een probleem te benaderen dan door het te lijf te gaan. De geest en de wil hebben ook iets te zeggen in de eindeloze strijd. Cadfael liep naar het zuidportaal en sloot zich aan bij de stoet van zijn broeders die naar de schemerige, koele grot van het koor liepen. Hij bad vurig voor Aldwin, dood en begraven in zijn meelijwekkende menselijke onvolmaaktheid, en voor William van Lythwood, tevreden en van zijn zonden ontslagen thuisgekomen om op zijn eigen plaats te rusten. En hij bad voor al degenen die verstrikt zaten in en gekweld werden door verdenking, twijfel en angst, de schuldigen zowel als de onschuldigen, want wie heeft het dringendst bijstand nodig? Of hij nu een dwaze hersenschim verzon rondom een boek dat misschien niet eens bestond of zich gesteld zag tegenover een groot gevaar voor iedereen die op te veel kennis stuitte, één misdaad was hard en klaar als kristal: iemand had Aldwin de schrijver zijn trieste, onschadelijke leven ontnomen, over wie degene die hij had gekwetst eerlijk had gezegd:
'Alles wat ik volgens zijn zeggen heb gezegd, heb ik inderdaad gezegd.' Maar iemand anders, wie hij niets had misdaan, had heel behendig een dolk tussen zijn ribben gestoken en hem gedood. Getroost maar zich niet minder bewust van zijn verantwoordelijkheid kwam Cadfael uit de vespers. Het was nog volop licht, maar het had de schuin invallende avondglans en de stilte die alle kleuren scheen te vervagen tot een doorschijnende parelachtige glans. Hij kon nog één keer navraag doen voordat hij verdere stappen ondernam. Het was mogelijk dat Fortunata, zich afvragend of het zin had zo kort na het eerste bezoek opnieuw toegang tot Elave te vragen, tijdens een korte afwezigheid van de poortwachter iemand bij de poort had gevraagd de gevangene een boodschap te brengen. Dat was iets waartegen niemand bezwaar kon hebben, gewoon om hem eraan te herinneren dat zijn vrienden aan hem dachten en hem vroegen moed te houden. Het betekende misschien niets dat Cadfael haar op de terugweg niet was tegengekomen. Ze was misschien al weer in de stad geweest en had de tijd ergens anders voor benut voordat ze weer naar huis was gegaan. Hij zou in elk geval even met de jongen praten en zich ervan vergewissen dat hij zich niet nodeloos ongerust maakte.
Hij pakte de sleutel van de haak in het portaal en verschafte zich toegang tot de cel. Elave draaide zich om aan zijn kleine tafel en keerde hem een gefronst gezicht toe, want hij had in het schemerige licht met half dichtgeknepen ogen en gerimpeld voorhoofd zitten lezen in een van Augustinus' meer menselijke en levendige sermoenen. De overduidelijke wolk trok weg zodra hij de kleine lettertjes van de tekst in de steek liet. Anderen zaten over hem in angst, maar het leek Cadfael dat Elave zelf volkomen vrij was van angst en er gedurende zijn hechtenis nog niet zo kalm uit had gezien.
'Je hebt iets van een monnik in je,' zei Cadfael, zijn gedachte hardop verwoordend. 'Straks eindig je nog onder een koorkap.'
'Dat nooit,' zei Elave heftig en hij lachte luid bij de gedachte.
'Nou ja, het zou misschien ook wel verspilling zijn, gezien de voornemens die je voor de toekomst hebt. Maar je hebt er de juiste instelling voor. Over de wereld zwervend of opgesloten in een stenen cel, niets brengt je uit je evenwicht. Des te beter. Heeft iemand je verteld dat de bisschop er is? In eigen persoon! Hij heeft blijkbaar een hoge dunk van je. Coventry is dichter bij de woelingen dan Shrewsbury en hij moet zijn kerk daar goed in het oog houden. Dat hij tijd neemt voor je zaak, is een bewijs van het belang ervan. En het kon wel eens een korte tijd zijn, want hij ziet eruit als iemand die snel tot een besluit kan komen.'
'Ik heb het geroezemoes gehoord, alsof er iemand aankwam,' zei Elave. 'Ik hoorde hoeven op de keien, maar ik wist niet wie het kon zijn. Dan zal hij me zeker wel gauw nodig hebben?' Bij Cadfaels vragende blik glimlachte hij, maar hij bleef ernstig. 'Ik ben gereed. Ik wil het ook. Ik heb mijn tijd hier goed benut. Ik heb ontdekt dat zelfs die Augustinus in de loop der jaren vaak van gedachten is veranderd. Neem nou zijn vroege geschriften: die zeggen het tegenovergestelde van wat hij op latere leeftijd beweerde. En daar tussenin nog een stuk of tien veranderingen. Cadfael, heb je er wel eens aan gedacht wat voor verspilling het zou zijn als je iemand verbrandde voor wat hij dacht toen hij twintig was, wanneer wat hij op veertigjarige leeftijd misschien zou schrijven zou worden bejubeld als het meest gezegende van de heilige geschriften?'
'Dat is de soort beweeggronden waarnaar de meeste mensen nooit luisteren,' zei Cadfael. 'Anders zouden ze ervoor terugdeinzen welk leven ook te beëindigen. Je hebt vandaag geen bezoek gehad?'
'Alleen van Anselm. Waarom?'
'En geen boodschap van Fortunata gekregen?'
'Nee. Hoezo?' herhaalde Elave dringender toen hij zag dat Cadfael zijn wenkbrauwen fronste. 'Alles is toch goed met haar, hoop ik?'
'Dat hoop ik ook,' beaamde Cadfael, 'en dat zou ook moeten. Ze heeft tegen haar verwanten gezegd dat ze naar de abdij ging om te vragen of ze je nog een keer kon zien of te horen of er al vorderingen werden gemaakt; daarom vroeg ik het. Maar niemand heeft haar gezien. Ze is hier niet geweest.'
'En dat zit je dwars,' zei Elave scherp. 'Waarom zou dat erg zijn?
Waar denk je aan? Wordt ze ergens door bedreigd? Maak je je zorgen?'
'Laten we zeggen dat ik blij zou zijn als ik wist dat ze veilig thuis was. En dat zal ze ook wel. Zorgen, nee dat niet. Maar bedenk wel dat er een moordenaar rondloopt, nauw verbonden aan dat huishouden, en ik zie liever dat ze thuis is en in veilig gezelschap blijft dan dat ze in haar eentje ergens naar toe gaat. Maar voor vandaag heb ik Hugh Beringar het huis en iedereen die in en uit gaat in de gaten laten houden, dus maak je geen zorgen.'
Ze hadden geen van beiden aandacht besteed aan de geluiden buiten, het korte klepperen van hoeven op de binnenplaats, de snelle woordenwisseling, kort en zacht en vervolgens de lichte voetstappen die haastig naderbij kwamen. Ze schrokken beiden op toen de celdeur werd opengegooid, zodat er een stoot avondlucht naar binnen drong terwijl Hugh Beringar naar binnen stormde.
'Ze zeiden dat ik je hier kon vinden,' zei hij schel en buiten adem van de haast. 'Ze zeiden dat het meisje hier niet is en sinds gisteren niet is geweest. Is dat waar?'
'Is ze niet thuisgekomen?' zei Cadfael verbijsterd,
'Zij niet en die ander evenmin. Meesteres Margaret begint zich zorgen te maken. Het leek me het beste hierheen te komen en het meisje zelf naar huis te brengen, als ze er nog was, maar nu hoor ik dat ze hier niet is geweest. Ik weet dat ze niet thuis is, want daar kom ik net vandaan. Zo lang weg, en niet waar ze zei dat ze zou zijn.'
Elave pakte Cadfael bij een arm en schudde hem in zijn ontsteltenis en angst heftig heen en weer. 'Die ander? Welke andere? Wat is er aan de hand? Wil je zeggen dat ze misschien in gevaar is?'
Cadfael weerde hem af en vroeg Hugh: 'Heb je iemand naar de werkplaats gestuurd?'
'Nog niet. Ze had veilig en wel hier kunnen zijn. Ik ga er nu zelf heen. Kom mee. Ik leg het vader abt naderhand wel uit.'
'Graag,' zei Cadfael heftig en hij liep naar de deur, maar Elave klampte zich radeloos aan hem vast en liet zich niet afschudden.
'Je móet het me vertellen. Welke andere? Wie? Wie is het die haar bedreigt? De werkplaats... van wie?' En op hetzelfde ogenblik wist hij het en hij kreunde de naam hardop: 'Jevan! Het boek - je gelooft erin... Je denkt dat hij...?' Hij sprong op en rende naar de openstaande deur, maar Hugh, zich schrap zettend tussen de deurposten, versperde hem de weg.
'Laat me gaan. Ik móet gaan! Laat me naar haar toe gaan.'
'Dwaas,' zei Hugh bot, 'maak het niet erger voor jezelf. Laat het aan ons over. Wat zou je meer kunnen doen dan wij? De bisschop is er al, dus zorg liever voor je eigen welzijn en vertrouw erop dat wij voor het hare zullen zorgen.' En hij stapte ver genoeg opzij om Cadfael met een beweging van zijn hoofd te kunnen bevelen: 'Naar buiten, en doe de deur op slot.' Zonder plichtplegingen pakte hij de tegenstribbelende Elave beet, duwde hem terug en lichtte hem beentje, zodat hij op het bed duikelde. Tegen de tijd dat Elave weer als een wilde kat was opgesprongen, stond Hugh buiten en had Cadfael de sleutel omgedraaid. Brullend van woede en wanhoop beukte de nog altijd gevangen Elave op het hout. Ze hoorden hem op de deur bonzen en hen wild naroepen terwijl ze naar het poorthuis liepen. Alle ramen stond wagenwijd open en hij zou aan de overkant van de binnenplaats en in het gastenverblijf nog te horen zijn.
'Ik heb een paard voor je laten zadelen,' zei Hugh, 'zodra ik hoorde dat ze hier niet was. Ik kan me niet voorstellen waar ze nog meer naar toe kan zijn gegaan en aangezien hij daarheen is gegaan... Heeft ze rondgesnuffeld? Heeft hij dat ontdekt?'
De poortwachter had de bevelen van de schout uitgevoerd alsof ze van de abt zelf kwamen en leidde met een snelle draf een al gezadelde pony het stalerf af.
'We gaan dwars door de stad, dat is sneller dan eromheen rijden.'
Het beuken op de celdeur was al opgehouden. Elaves stem zweeg. Maar de stilte was onheilspellender dan de woede was geweest. Elave spaarde zijn krachten en beidde zijn tijd.
'Ik heb medelijden met degene die die deur vanavond weer opent,' zei Cadfael ademloos terwijl hij de teugels greep. 'En binnen een uur moet iemand hem eten brengen.'
'Tegen die tijd ben je terug met beter nieuws, als het God belieft,' zei Hugh. Hij sprong in het zadel en reed voorop naar de Voorstraat. Tussen het klokgelui dat de getijden aankondigde, was het binnenstromende licht Elaves enige tijdsaanduiding en hij kon het verstrijken van opnieuw een zonnige dag nauwkeurig afmeten aan die welke hij al in zijn kleine vertrek had doorgebracht. Zodra hij adem schepte en zich tot stilte dwong, wist hij dat het niet lang zou duren voordat de novice die zijn eten bracht met zijn houten blad en zijn kruik zou aankomen. Deze verwachtte slechts de hoffelijke ontvangst waaraan hij gewend was geraakt van een gevangene die zich grimmig tot geduld had gedwongen en die te rechtvaardig was om een jonge broeder die bevelen uitvoerde de schuld te geven van zijn beproeving. Ze hadden er een grote, potige jongeman voor gekozen, met een onschuldig gezicht en vriendelijke manieren. Elave wenste hem geen kwaad en zou hem dat ook niet doen als het aan hem lag, maar wie tussen hem en Fortunata stond, moest oppassen. De indeling van de cel was in zijn voordeel. Het venster en de tafel eronder werden door de open deur onttrokken aan het gezicht van iemand die binnenkwam, tot hij weer werd dichtgedaan. De meest voor de hand liggende plek om het blad neer te zetten was het voeteneind van het bed. Na zoveel bezoeken had hij alle oplettendheid, waartoe hij tot dusver geen reden had gehad, afgelegd en hij was gewend de deur met elleboog en schouder ver open te duwen, monter naar binnen te stappen en regelrecht naar het bed te lopen om zijn vrachtje neer te zetten. Pas daarna deed hij de deur dicht en ging er met zijn brede rug tegenaan staan, een kameraadschappelijk praatje aanknopend tot de maaltijd achter de rug was. Elave onthield zich van het onwaardige schreeuwen van smeekbeden waar niemand acht op zou slaan of antwoord op zou geven en ging grimmig zitten wachten op de voetstappen waaraan hij gewend was geraakt. Zijn naamloze novice had de tred van een reus en een zwaar lijf. Het klepperen van zijn sandalen op de keien had meer weg van een hartelijke schoudermep. Er was geen vergissing mogelijk, zelfs niet wanneer het smalle raam Elave geen blik had geboden op de weerbarstige bruine ring van zijn kruinschering voordat de broeder de hoek omsloeg en de deur bereikte. En daar moest hij het blad op zijn ene hand in evenwicht houden terwijl hij de sleutel omdraaide. Tijd te over voor Elave om roerloos achter de deur te staan wanneer de jongeman even nietsvermoedend als altijd naar binnen liep, recht op het bed af.
De smalle ruimte was er de oorzaak van dat Elave tegen de nietsvermoedende jongen opbotste en hem tegen de tegenoverliggende muur smeet. De gevangene was de deur al uit, de binnenplaats op en rende al als een haas naar het poorthuis voordat iemand besefte wat er was gebeurd. Hij werd op de voet gevolgd door de novice, met langere benen en een geduchte snelheid, en een kreet die de poortwachter waarschuwde en broeders, knechts en gasten als een zwerm bijen naderbij lokte uit zaal, kloosterhof en stalerf. Degenen die het snelst van begrip waren en het meest belust op een veelbelovende achtervolging, renden op Elaves vliegende gedaante af. De minder ijverigen kwamen naderbij om toe te kijken. Het leek erop dat de eerste waarschuwende kreet zelfs het huis van de abt had bereikt, want Radulfus en zijn gast kwamen verontwaardigd naar buiten om de opschudding te bezweren.
De kans van slagen was van meet af aan klein geweest, maar zelfs toen vier of vijf geschokte broeders Elave als één man de weg versperden en hem vastpakten, dreef hij de hele waggelende groep bijna tot de boog van de poort voordat ze zó zwaar aan hem hingen dat hij tot stilstand kwam. Kronkelend en worstelend werd hij op zijn knieën gedwongen en buiten adem en naar lucht happend viel hij voorover op de keien.
Boven hem zei een stem koel: 'Dit is de man over wie u het had?'
'Dit is hem,' zei de abt.
'En tot dusver heeft hij geen moeilijkheden gegeven, niemand bedreigd, geen vluchtpoging gedaan?'
'Niet één keer,' zei Radulfus, 'en ik verwachtte het ook niet.'
'Dan moet er een reden zijn,' zei de gelijkmoedige stem. 'Kunnen we niet beter onderzoeken welke dat kan zijn?' En tegen degenen die Elave nog steeds wantrouwig vasthielden terwijl hij hijgend op de grond lag: 'Laat hem opstaan.'
Elave zette zijn handen op de keien en kwam op zijn knieën overeind. Versuft schudde hij zijn gekneusde hoofd en keek op naar een paar sierlijke rij laarzen, eenvoudige donkere hozen en onderkleed en een sterk, vierkant, gebiedend gezicht met een smalle, kromme neus en grijze ogen die strak en onverstoorbaar gericht waren op de verwarde haren en het besmeurde gezicht van deze vermeende ketter. Ze keken elkaar met diepe, geboeide belangstelling aan, rechter en beschuldigde, zorgvuldig de toestand in ogenschouw nemend op een uitgestrekt gebied van geloof en fouten, rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid, waarover ze elkaar ondanks alle drijfzand en valstrikken moesten proberen te ontmoeten.
'Jij bent Elave?' zei de bisschop zachtmoedig. 'Elave, waarom ren je nu weg?'
'Ik ren niet weg, maar ergens naar toe!' zei Elave, een verbaasde zucht slakend. 'Mijn heer, er is een meisje in gevaar, als het is zoals ik vrees. Ik heb het zojuist gehoord. En ík heb haar in gevaar gebracht! Laat me gaan en haar in veiligheid brengen; ik zweer dat ik terug zal komen. Mijn heer, ik houd van haar, ik wil haar als mijn vrouw... Als ze bedreigd wordt, moet ik naar haar toe.' Hij was weer op adem gekomen. Hij stak zijn hand uit en klampte zich vast aan de zoom van het onderkleed van de bisschop. Een ongelovige hoop welde in hem op, want hij werd niet weggeduwd of ontweken. 'Mijn heer, mijn heer, de schout is naar haar op zoek, hij zal u naderhand vertellen dat het waar is wat ik zeg. Maar ze is de mijne, ze hoort bij mij en ik bij haar en ik moet naar haar toe. Mijn heer, geloof me op mijn woord, mijn heiligste woord, mijn eed, dat ik terug zal komen om mijn oordeel te ondergaan, hoe dat ook zal luiden, als u me deze avond maar enkele uren wilt laten gaan.'
Abt Radulfus deed heel weloverwogen twee stappen terug, met zoveel gezag dat alle omstanders zich eveneens zwijgend terugtrokken, maar met grote ogen bleven toekijken. En Roger de Clinton, die zich binnen enkele ogenblikken een mening over iemand kon vormen, stak zijn hand uit om die van Elave in een sterke greep te nemen en hem overeind te helpen. Met een gezaghebbend gebaar de weg tussen Elave en de poort vrijmakend, zei hij tegen de wachtende poortwachter: 'Laat hem gaan.'
De werkplaats waar Jevan van Lythwood zijn schaapsvellen bewerkte, lag een eind voorbij de laatste huizen van de voorstad Frankwell, eenzaam op de rechteroever van de rivier, aan de voet van een steile uiterwaarde, tegen de achtergrond van een rij bomen en struiken hoger op de helling. Hier rees de grond en was het water zelfs in de zomer diep, snel en krachtig, uitmuntend geschikt voor Jevans doel. Het maken van velijn vereiste een niet-aflatende toevoer van water, stromend water gedurende de eerste dagen, en deze plek, waar de Severn snel stroomde, was volmaakt voor de met netten bespannen houten raamwerken waarop de ruwe huiden werden bevestigd. Zo kon het water er onbelemmerd overheen stromen, dag en nacht, tot de huiden klaar waren om te worden ondergedompeld in de oplossing van ongebluste kalk en water, waar ze veertien dagen in zouden doorbrengen voordat de laatste haren eraf werden geschraapt, en nadien nogmaals veertien dagen om verder te bleken. Fortunata was vertrouwd met de gang van zaken die uiteindelijk de dunne, roomblanke vellen opleverde waar haar oom terecht zo trots op was. Maar ze verspilde geen tijd bij de van netten voorziene kooien in de rivier. Niemand zou daar iets van waarde verbergen, hoeveel lagen wasdoek er ook ter bescherming omheen waren gewikkeld. Toen ze langsliep, deed een zwakke geur van vlees van de wekende huiden haar neusvleugels trillen, maar de stroom was snel genoeg om de ergste stank te verstrooien. In de werkplaats vermengde de vleesstank zich met de scherpe geur van de kalktonnen en de aangenamere van voltooid leer.
Ze draaide de sleutel om in het slot, nam de sleutel mee, ging naar binnen en deed de deur achter zich dicht. Doordat de werkplaats sinds die ochtend dicht was geweest, hing er een doordringende geur en het was er donker, maar ze durfde de luiken niet open te doen om het licht rechtstreeks op Jevans grote tafel te laten vallen, de plaats waar hij de huiden schoonmaakte, afschraapte en met puimsteen gladschuurde. Alles moest er gesloten en verlaten uitzien. Er stonden geen huizen in de buurt, geen pad liep er vlak langs. En ze had nu stellig tijd genoeg en geen reden tot haast. Wat niet meer in huis was, moest hier zijn. Hij had geen andere zo afgezonderde en zo eigen plek. Ze kende de indeling van de werkplaats, waar de tonnen met kalk stonden, één voor het eerste weken wanneer de huiden over de rivier waren aangevoerd, en een voor het tweede, wanneer beide kanten waren schoongeschraapt van haren en vleesrestjes. Het laatste spoelen gebeurde in de rivier, voordat de vellen op een rek werden gespannen, in de zon werden gedroogd en werden onderworpen aan herhaalde en grondige schoonmaakbeurten met puimsteen en water. Jevan had het ene rek dat in gebruik was die ochtend binnengehaald. De opgespannen huid voelde zacht en warm aan.
Ze wachtte enkele ogenblikken om haar ogen aan het donker te laten wennen. Door de kieren tussen de luiken sijpelde wat licht naar binnen. Het dak bestond uit een dikke laag stro, verwarmd door de zon en enigszins inzakkend tussen de steunbalken, en de lucht was adembenemend, bijna verstikkend.
Jevans werkplaats werd zorgvuldig schoongehouden, maar stond propvol met alle gereedschappen van zijn ambacht: de kalktonnen, netten voor de kooien in de rivier, stapels huiden in opeenvolgende trappen van gereedheid, de droogrekken en de rekken met messen, puimsteen en droogdoeken. Er stonden ook een kleine olielamp, voor het geval hij in het laatste licht iets moest afmaken, en een doos met vuursteen en tondel, pluis, houtmolm en in zwavel gedoopte zwammen om het aan te steken. Fortunata begon te zoeken bij het weinige licht dat tussen de luiken door naar binnen drong. De kalktonnen kon ze overslaan, maar ze waren zodanig opgesteld, dat ze één kant van de werkplaats in duisternis hulden en erachter was de lange plank met huiden in uiteenlopende graden van voltooidheid. Die waren gemakkelijk genoeg te gebruiken om een betrekkelijk klein kistje aan het oog te onttrekken; het kon ertussen worden gestopt en door de nog niet bij gesneden randen worden verborgen. Ze had er lange tijd voor nodig om ze allemaal te doorzoeken, want ze moesten in de goede volgorde opzij worden gelegd om juist zoals ze ze had gevonden te worden teruggelegd, zeker wanneer ze zich vergiste en er niets anders te vinden was dan alleen het kistje. Maar het was veel te laat om daar nog in te geloven. Als dat waar was, waarom zou hij het dan verstoppen, het uit de kist halen en zijn gebedenboek beroven van zijn schitterende hoes?
Het fijne, wollige stof danste in de dunne straal laat zonlicht en kriebelde in haar keel en neus terwijl ze de ene huid na de andere verlegde. Eén stapel werd geleidelijk weer op zijn plaats gelegd, de tweede werd huid na huid afgebroken, maar er waren alleen maar schaapsvellen. Toen ze daarmee klaar was, liet het licht haar in de steek doordat de zon naar het westen was gedraaid en niet meer door de kieren scheen. Ze had de lamp nodig om de donkere hoeken van het vertrek te doorzoeken, waar twee of drie houten kisten een allegaartje van afsnijdsels bevatten, slechte stukken die de moeite waard waren om te bewaren voor kleinere bladen en katernen die klaar waren voor gebruik, van een paar grote, tweemaal gevouwen vellen tot de kleine, smalle, in zestien stukken gevouwen huiden die werden gebruikt voor kleine spraakkunstboeken of leerteksten. Ze wist dat Jevan die nooit op slot deed. De werkplaats zelf werd na werktijd afgesloten en velijn was voor dieven niet erg verleidelijk. Als een van de kisten nu wel op slot zat, zou dat op zichzelf al veelbetekenend zijn.
Het duurde even voordat de houtmolm een vonk ving en aarzelend met een kleine vlam opflakkerde, voldoende om de lampepit aan te steken. Ze liep ermee naar de rij kisten en zette hem op het deksel van de middelste, zodat het licht in de eerste zou vallen wanneer ze die opende. Als er niets in de kisten zat, hoefde ze verder nergens te kijken; de gereedschapsrekken stonden open en bloot, de zware tafel was leeg op de sleutel na die ze erop had gelegd. Ze kwam aan de derde kist, waarin de slechte stukken en het af snijdsel werden gegooid, maar ook daar was alles zoals het hoorde. Ze had overal gezocht en niets gevonden.
Ze zat op haar knieën op de vloer van aangestampte aarde en liet het deksel zakken, toen ze de deur hoorde opengaan. Bij het zachte piepen van de scharnieren verstarde ze en ze hield haar adem in. Toen, heel langzaam, deed ze de kist dicht.
'Je hebt niets gevonden,' zei Jevans stem achter haar, zacht en mild. 'Je zult niets vinden. Er is niets te vinden.'
Hoofdstuk 14
Fortunata legde haar handen op de kist waar ze overheen gebogen had gezeten en stond langzaam op voordat ze zich naar hem omdraaide. In het gele schijnsel van de lamp zag ze zijn gezicht in witte vlekken en diepe schaduwholten, volmaakt strak, niets verradend. Maar het was te laat voor veinzen. Ze hadden zich beiden al verraden; zij door het spoor dat ze blijkbaar thuis had achtergelaten en waardoor hij was gewaarschuwd, en door haar aanwezigheid hier; hij door haar achterna te komen. Het was veel te laat om te doen alsof er niets te verbergen was, niets te beantwoorden, niets te verantwoorden. Te laat om te proberen het vertrouwen dat ze altijd in hem had gehad te herstellen. Hij wist dat het weg was, zoals zij nu boven elke twijfel verheven wist dat er reden toe was. Ze nam plaats op de kist die ze zojuist had dichtgedaan en zette de lamp op de kist ernaast. En omdat zwijgen nog moeilijker leek dan praten, zei ze slechts: 'Ik vroeg me af waar het kistje was. Ik zag dat het weg was.'
'Ik weet het,' zei hij. 'Ik heb de sporen gezien die je hebt achtergelaten. Ik dacht dat je het me had geschonken. Moet ik me verantwoorden voor wat ik ermee doe?'
'Ik was nieuwsgierig,' zei ze. 'U wilde het voor uw mooiste boek gebruiken. Het verbaasde me dat het in één dag uit de gunst was geraakt. Maar misschien hebt u een mooier gevonden om zijn plaats in te nemen.'
Hij schudde zijn hoofd en kwam een paar stappen verder het vertrek in, tot de hoek van de tafel waar ze de sleutel op had gelegd. Dat was het ogenblik waarop ze het volkomen zeker wist en er brak iets in haar herinneringen aan hem, haar als een gewonde plant in dringende haast dwingend om op te groeien. Het licht liet zijn gedwongen glimlachende gezicht zien, maar het leek meer op een stuiptrekking van pijn. 'Ik begrijp je niet,' zei hij. 'Waarom moest je je er stiekem mee bemoeien? Had je me niet kunnen vragen wat je wilde weten?'
Zijn hand gleed haast steels naar de sleutel. Hij trok zich terug naar de schaduw bij de deur en tastte, zonder zijn blik van haar af te wenden, krabbelend naar het slot en sloot hen samen in. Het kwam Fortunata voor dat ze er goed aan zou doen een beetje bang te worden, maar al wat ze voelde was een onthutste bedroefdheid die haar verkilde tot in haar hart. Ze hoorde haar stem zeggen: 'Heeft Aldwin zich er stiekem mee bemoeid? Was dat de oorzaak van zijn dood?'
Jevan zette zijn schouders schrap tegen de deur en staarde haar met koppige verdraagzaamheid aan, alsof hij te maken had met iemand die om onverklaarbare redenen gek was geworden, maar zijn bewust geduldige glimlach bleef strak en gespannen, als een doodskramp.
'Je praat in raadsels,' zei hij. 'Wat heeft dit met Aldwin te maken? Ik weet niet wat voor rare gedachte je in je hoofd hebt gehaald, maar het is een hersenschim. Als ik de schat die je me hebt gegeven wil laten zien aan een vriend die hem kan waarderen, vind je dan dat ik hem op de een of andere manier heb ondergewaardeerd of misbruikt?'
'O nee!' zei Fortunata op de vlakke toon van hulpeloze wanhoop.
'Daar komt u er niet mee. U bent vandaag nergens anders geweest, niet alleen. Als dat de enige reden was, zou u boek en al hebben gepakt om het te laten zien. U zou hebben gezegd wat u van plan was. En dan zou u me niet achterna zijn gekomen. Dat was een fout. U zou hebben gewacht. Ik heb niets gevonden, maar door uw komst weet ik nu dat er iets te vinden is. Waarom zou u zich anders zorgen maken?' Ze werd gegrepen door een plotselinge woede over zijn onaangedane en zelfmisleidende poging tot minachting, die vergeefs probeerde haar te kleineren. 'Waarom blijven we doen alsof?' riep ze. 'Wat heeft het voor zin? Als ik het had geweten, had ik u het boek gegeven of genoegen genomen met uw bod, als dat was wat u wilde. Maar nu staat er moord, moord, moord tussen ons en is er geen terugkeer of vergeten mogelijk. Dat weet u even goed als ik. Waarom spreken we niet openlijk? We kunnen hier niet eeuwig blijven, zonder vooruit of terug te kunnen. Zeg op, wat moeten we nu?'
Daar had hij evenmin antwoord op als zij. Haar handen waren net als de zijne gebonden. Ze hingen samen in het luchtledig en konden geen van beiden het touw doorsnijden dat hen bond. Hij zou een moord moeten plegen, zij zou hem aan de kaak moeten stellen voordat ze een van beiden weer vrij konden zijn. Geen van beiden konden ze het en geen van beiden zou zich ten slotte ervan kunnen weerhouden. Er was geen antwoord. Hij haalde diep adem en bracht een kreunend geluid voort.
'Meende je dat? Had je me kunnen vergeven dat ik je heb beroofd?'
'Zonder meer. Ik kan missen wat je van me hebt weggepakt. Maar wat je Aldwin hebt afgepakt, is onvervangbaar en niemand anders dan Aldwin heeft het recht het je te vergeven.'
'Hoe weet je,' vroeg hij plotseling heftig, 'dat ik Aldwin ooit kwaad heb gedaan?'
'Omdat u, als u dat niet had gedaan, het ter plekke zou hebben ontkend, in weerwil van wat ik meen te weten. O, waarom, waarom? Zonder dat had ik mijn mond kunnen houden. Voor u zou ik het hebben gedaan. Maar wat heeft Aldwin gedaan, dat hij zo aan zijn einde moest komen?'
'Hij had het kistje opengemaakt,' zei Jevan zwaar, 'en erin gekeken. Verder wist niemand het. Als het in het bijzijn van ons allemaal zou zijn geopend, zou hij het eruit hebben geflapt. Nu weet je het! Hij was een nieuwsgierige dwaas die me in de weg liep en me had kunnen verraden en dan zou ik het kwijt zijn geweest, voorgoed. .. Het kwam door het kistje dat ik me iets begon af te vragen. En hij was me voor en had gezien wat ik naderhand zag... en koesterde.'
Zijn lange, heftige toespraak was onderbroken geweest door lange, zware stilten, alsof hij minutenlang had vergeten waar hij was en tot wat voor gehoor hij zich richtte. Buiten begon het zacht te schemeren. Binnen begon de lamp lager te branden. Het leek Fortunata alsof ze al heel lang hier waren.
'Ik had slechts tijd tot Girard thuis zou komen. Ik heb het diezelfde nacht gepakt en al wat ik had ervoor in de plaats gelegd. Ik wilde je niet alles afpakken, ik betaalde wat ik nam... Maar Aldwin was er nog. Wanneer kon die iets voor zich houden? En mijn broer was op weg naar huis...'
Opnieuw een loden stilte, waarin hij van zijn plaats bij de deur onrustig door de hele kamer schuifelde, langs waar ze bijna vergeten zat, zwijgend en stil.
'Toen hij die dag achter Elave aan rende, had ik me er bijna bij neergelegd. Mijn woord tegen het zijne! Gewaagd... maar ik had me er bijna mee verzoend. Zelfs nu - begrijp je het niet? - is het mijn woord tegen het jouwe, als je dat wilt.' Hij zei het zonder nadruk, bijna onverschillig. Maar hij had zich haar weer herinnerd, een gevaar zoals die ander. Zijn rusteloze pas dreef hem terug naar de tafel. Hij liet de hand waar hij de sleutel niet in had langs het rek met de messen glijden, in een soort verstrooide streling van een ambacht waarvan hij had genoten en waarin hij had uitgeblonken.
'En uiteindelijk was het puur toeval. Kun je dat geloven? Toeval dat ik het mes bij me had... Het was niet gelogen: ik was die middag hier geweest om te werken. Ik had een mes gebruikt - dit mes...'
Tijd en stilte bleven lange tijd hangen toen hij het van het rek pakte, het langzaam uit de leren schede trok en zijn lange vingers over het dunne, scherpe lemmet liet glijden.
'Ik had de schede aan mijn riem gedaan en hem vergeten toen ik afsloot om naar huis te gaan. Ik wilde door de stad in het Heilig Kruis naar de vespers gaan, omdat het de dag van de overbrenging van Sint Winifred was...'
Hij keek haar donker en indringend aan terwijl ze slank en stil naast de lamp op de kist zat en hem met haar grijze ogen strak aankeek. Eén keer slechts zag hij haar even naar het mes in zijn hand kijken. Hij draaide het lemmet peinzend om, zodat het blonk in het licht. Hoe gemakkelijk kon hij haar nu doden, de buit meenemen waarvoor hij had gemoord en naar het westen vluchten, zoals zoveel gezochten vóór hem hadden gedaan. Wales was niet ver; vluchtelingen staken die grens naar beide kanten over. Maar er is meer nodig dan alleen maar de gelegenheid. De tijd verstreek en het was alsof deze patstelling eeuwig zou voortduren, als een soort zelfgeschapen vagevuur.
'... Ik was laat, ze waren allemaal al binnen, ik hoorde zingen. En toen kwam hij uit dat kleine deurtje naar de kamer van de priester!
Als hij dat niet had gedaan, zou ik de kerk in zijn gegaan en zou er geen dode zijn gevallen. Geloof je dat?'
Opnieuw had hij zich haar herinnerd als het nichtje op wie hij dol was geweest. En ditmaal wilde hij een antwoord; er klonk honger in de trilling van zijn stem.
'Ja,' zei ze, 'dat geloof ik.'
'Maar hij kwam. En toen ik zag dat hij de weg naar de stad nam, om naar huis te gaan, veranderde ik van gedachte. Het gebeurt in een oogwenk, in een ademtocht, en dan verandert alles. Ik voegde me bij hem en liep met hem op. Er was niemand die het zag, ze waren allemaal in de kerk. En ik herinnerde me het mes... dit mes! Het was heel gemakkelijk... niets onbetamelijks... Hij had pas gebiecht en bijna tevredener dan ik hem ooit had meegemaakt. Boven aan het pad naar de rivier stak ik hem in zijn rug en droeg hem door de struiken naar beneden, naar de boot onder de brug. Het was nog bijna volop licht, zodat ik hem daar verstopte tot het donker was. Toen was er niemand meer die me kon verraden.'
'Behalve u zelf,' zei ze, 'en nu ik.'
'En jij doet het niet,' zei Jevan. 'Je kunt het niet... net zo min als ik jou kan doden...'
Ditmaal was de stilte langer en nog gespannener en de benauwde, verstikkende lucht in het vertrek verdoofde Fortunata's zintuigen. Het was alsof ze zich voorgoed hadden opgesloten in een afgesloten wereld waar niemand kon komen om de spanning tussen hen te verbreken en hen weer in beweging te zetten, voorwaarts of terug. Jevan begon opnieuw te ijsberen, na elke paar stappen omdraaiend en verkrampend alsof hij heftige pijn had. Dat ging lange tijd zo door, tot hij plotseling bleef staan, met een diepe zucht de handen liet zakken die nog steeds het mes en de sleutel vasthielden en doorging alsof er slechts een tel was verstreken sinds hij voor het laatst had gesproken:'... en toch zal één van ons uiteindelijk moeten wijken. Er is niemand die ons kan bevrijden.'
Hij had het nog maar nauwelijks gezegd toen er op de deur werd gebonsd en de stem van Hugh Beringar luid en opgewekt riep:
'Bent u daar, meester Jevan? Ik zag het licht tussen de luiken. Ik heb uw verwanten even geleden goed nieuws gebracht, maar u was er niet. Open de deur, dan hoort u het nu!'
Eén geschokt ogenblik lang bevroor Jevan waar hij stond. Ze voelde hem haast verstijven, maar zijn roerloosheid duurde niet langer dan het knipperen van een ooglid, voordat hij zich er met een uiterste krachtsinspanning uit bevrijdde alsof hij het gewicht van de wereld torste en ergens de meest zakelijke stem vandaan haalde om een antwoord te roepen.
'Een ogenblikje. Ik ben hier bijna klaar.'
Hij liep naar de deur en draaide de sleutel katachtig zacht om. Ze was opgestaan, maar niet van haar plaats gekomen, zich afvragend wat hij van plan was, maar vervuld van een soort lijdzame verbazing die haar ervan weerhield zich te bewegen. Hij pakte haar met zijn linkerhand bij de arm, stak zijn arm door de hare en nam haar stevig en liefderijk bij de pols, innig als een minnaar of een liefhebbende vader. Er werd geen dreigend of smekend woord gezegd, geen verzoek om zwijgen of onderworpenheid. Misschien was hij er, anders dan zij, al zeker van. Maar ze zag hoe hij het mes omdraaide in zijn rechterhand, zodat het lemmet tegen zijn onderarm lag en zijn mouw het verborg. Zijn lange vingers lagen bekwaam en zelfverzekerd om het hecht. Hij trok haar mee naar de deur en ze liep gewillig mee. Met de hand waarin hij het mes had deed hij de deur wijd open en leidde haar mee naar de groene uiterwaarde en in de zoele, wolkeloze avond die binnen de opperste duisternis had geleken.
'Goed nieuws is altijd welkom,' zei hij, Hugh vanaf enkele meters afstand aankijkend met een open en zorgeloos gezicht waarvan hij met al zijn wilskracht de korte, ijzige bleekheid had verdreven. 'Ik zou het toch binnenkort hebben gehoord - we zijn op weg naar huis. Mijn nicht heeft mijn werkplaats geveegd en schoongemaakt. U had geen omweg voor me hoeven maken, mijn heer, maar het was erg vriendelijk van u.'
'Ik maak geen omweg,' zei Hugh. 'We waren in de buurt en uw broer zei dat u hier was. De kwestie is dat ik uw scheper heb vrijgelaten. Conan mag dan een leugenaar zijn, een moordenaar is hij niet. Hij heeft zich ten slotte voor elk uur van de dag kunnen verantwoorden en zit vrij van blaam weer thuis. U kunt het net zo goed van mij horen; u vroeg zich, na alle leugens die hij had verteld, misschien af hoe diep hij in deze zaak verwikkeld was.'
'Betekent dat dat u de echte moordenaar hebt gevonden?' vroeg Jevan kalm.
'Nog niet,' zei Hugh met een even zelfverzekerd en misleidend gezicht, 'maar het verkleint de mogelijkheden. U zult wel blij zijn dat u hem terug hebt. En hij is doodsblij dat hij terug is, dat kan ik u verzekeren. Ik neem aan dat het meer invloed heeft op uw broers kant van de zaak dan op de uwe, maar volgens Conan heeft hij u wel eens geholpen met de huiden.' Hij was naar de deur van de werkplaats gelopen en gluurde nieuwsgierig naar binnen, in een spelonk die schemerig werd verlicht door de kleine gloeiworm van de lamp die nog brandend op het deksel van de kist stond. Het gele schijnsel vervaagde in het licht dat door de wijd openstaande deur naar binnen stroomde. Hughs blikken dwaalden met de belangstelling van een leek over de grote tafel en het beluikte raam, de kisten en de kalktonnen en bleef hangen op het lange messenrek aan de muur, messen om schoon te maken, te ontvlezen, te schrapen en bij te snijden. En een van de scheden was leeg.
Cadfael, die met de paarden enigszins afzijdig stond, tussen de boomgordel die zich in een wijde boog uitstrekte van de rivier aan zijn linkerhand naar de open helling van de uiterwaarde aan zijn rechter, had een goed uitzicht op de buitenkant van de werkplaats, de grazige helling en de drie gestalten bij de open deur. De zon stond laag, maar was nog niet achter de rij struiken verdwenen en het schuin invallende licht uit het westen verlichtte alles met een gouden, glinsterende helderheid en vond elk punt waarvan het kon weerkaatsen. Cadfael keek aandachtig; misschien dat hij op deze afstand dingen zag die Hugh, die vlak bij stond, ontgingen. De manier waarop Jevan Fortunata's arm vasthield en haar dicht tegen zich aan drukte, beviel hem niets. Die omarming, helemaal niets voor een zo koel en zelfgenoegzaam iemand als Jevan van Lythwood, zou Hugh stellig niet zijn ontgaan. Maar had hij gezien wat Cadfael in één robijnrode straal van de ondergaande zon en één ogenblik slechts zag: het staal van het mes dat fonkelde onder Jevans rechtermouw?
Er was niets vreemds aan de houding van het meisje, afgezien misschien van de ongewone strakheid van haar gezicht. Ze zei niets, maakte geen gebaar van angst of wantrouwen, vond het niet onprettig dat ze zo werd vastgehouden of liet het niet merken als het wel zo was. Maar ze wist ongetwijfeld wat Jevan in zijn andere hand had.
'Dus hier voltrekt u uw wonderen,' zei Hugh, nieuwsgierig de werkplaats binnenlopend. 'Ik heb me vaak over uw ambacht verbaasd. Ik weet wat u vervaardigt, ik heb het in gebruik gezien, maar ik heb nooit begrepen hoe de vellen aan die witte kleur komen, als je bedenkt hoe de rauwe huiden eruitzien.'
Als een nieuwsgierige vreemdeling liep hij rond door het vertrek, loerde in hoeken maar vermeed het messenrek, want de leemte was te duidelijk zichtbaar als hij er te dichtbij kwam en er niets van zei. Hij probeerde of Jevan ongerust werd of binnen dingen te verbergen had, maar Jevan ontspande zijn greep niet, trok Fortunata slechts mee naar de deuropening en liep Hugh niet verder achterna. Die gespannen en gekluisterde manier van bewegen begon er nu inderdaad onheilspellend uit te zien en het verbreken ervan begon een kwestie van leven of dood te lijken. De paarden leidend kwam Cadfael wat dichterbij.
Hugh was weer uit de hut gekomen, nog steeds starend, nog steeds nieuwsgierig. Hij liep langs het innig verbonden paar en daalde af naar de oever, waar de met netten bespannen kooien in de rivier voor anker lagen. Jevan volgde hem, maar hij bleef de arm van het meisje, die in de holte van zijn zijde gedrukt lag, vasthouden. Vrouwen lopen links, zodat hun man zijn rechterarm vrij heeft om haar met vuist of zwaard te verdedigen. Jevan hield Fortunata zo stevig aan zijn linkerzijde opdat ze binnen het bereik van zijn mes zou zijn wanneer dit verkeerd zou aflopen. Of was het voor hemzelf bestemd?
Elave was net als de ruiters door de stad gekomen, over de ene brug naar binnen en over de andere naar buiten. Hij rende na de eerste opwinding niet meer als een bezetene, maar met een gestage snelheid waarvan hij wist dat hij die kon volhouden. Van jaren her herinnerde hij zich nauwkeurig het kortste pad langs de voorstad en stroomopwaarts naar de bocht waar de stroom een diepe bedding had uitgesleten. Toen hij over de richel kwam, kon hij een blik werpen op de eenzame werkplaats in de uiterwaarde onder hem, hoog genoeg op de helling om, behalve in een heel slecht jaar, zelfs het dooiwater te vermijden. Hij bleef tussen de bomen in dekking staan om het schouwspel onder zich op te nemen en intussen op adem te komen.
En daar waren ze, vlak bij de deur van de werkplaats, die in de bovenstroomse kant van de hut zat, om het avondlicht uit het westen zo lang mogelijk te benutten, zoals de brede opening aan de landinwaarts gerichte zuidmuur het licht het grootste deel van de dag binnenliet. Hij onderscheidde de twee met netten bespannen rekken in het water aan de manier waarop het wateroppervlak golfde. Ze lagen iets stroomafwaarts, waar de verhoogde oever een goede ankerplaats bood. Achter de gestalten van Jevan en Fortunata stond de deur van de hut ver open, in een misleidend vertoon van eerlijkheid, zoals de armen van oom en nicht een misleidend vertoon van genegenheid waren. In al de jaren van haar jeugd had Jevan het meisje nooit zo vrijuit geknuffeld en aangehaald als Girard. Hij was een heel andere man, gesloten, zelfgenoegzaam, niet geneigd tot aanraken ofte worden aangeraakt, niet uitbundig in zijn voorkeuren. Hij was op zijn koele, plagende manier een goede oom voor haar geweest, hij had ongetwijfeld van haar gehouden, maar nooit zó. Het was geen liefde die hen nu verbond. Wat was ze geworden? Zijn gijzelaar? Zijn bescherming, voor korte tijd of langer? Als ze niets over hem kon onthullen en hij zeker van haar was, waarom zou hij haar dan zo dicht tegen zich aan moeten drukken? Ze had los van hem kunnen staan en hem des te beter aan een schijn van gewoonheid kunnen helpen om de schout in elk geval vandaag nog af te weren. Hij hield haar zo stevig vast omdat hij niet zeker van haar was; hij moest haar door zijn greep eraan herinneren dat, als ze iets verkeerds zei, hij zich kon wreken.
Elave kroop onder dekking van de bomen, die met een wijde, steeds smaller wordende boog afdaalden naar de Severn, naar de stroomopwaarts gerichte zijde van de hut en liet zich zo'n vijftig passen van de oever tussen kreupelhout en struiken zakken. Hij was er nu dichterbij, hij kon het geluid van stemmen horen, maar niet wat ze zeiden. Tussen hem en de groep stond broeder Cadfael met de paarden, zich voorlopig ervan weerhoudend naderbij te gaan. En het was allemaal spel, zag Elave nu, een spel om een schijn van gewoonheid tussen al die mensen op te houden. Niets mocht het bederven; een te openhartig woord of een dreigende beweging kon een ramp uitlokken. Zelfs hun stemmen klonken terloops, licht en luchtig, als van bekenden die elkaar op straat de laatste nieuwtjes vertellen.
Hij zag dat Hugh de werkplaats in liep en zag dat Jevan Fortunata niet losliet om hem te volgen, maar onwrikbaar buiten bleef staan. Hij zag de schout weer te voorschijn komen, opgewekt glimlachend. Hij liep de twee rakelings voorbij en wuifde Jevan met zich mee naar de rivier, maar toen ze hem achterna kwamen, bewogen ze zich als één persoon. Toen kwam Cadfael zelf plotseling in beweging. Hij leidde de paarden verder de helling af om zich bij hen te voegen. Hij leek Jevan plotseling als het ware op de hielen te zitten, maar deze draaide zijn hoofd niet om en liet zijn greep niet verslappen. En al die tijd ging Fortunata met een stil en oplettend gezicht zwijgend waarheen ze werd geleid.
Wat ze nodig hadden, wat ze probeerden te bereiken, was een afleiding, iets dat dat aaneengeklonken paar zou scheiden en Hugh in staat zou stellen het meisje ongedeerd weg te trekken. Als hij haar eenmaal kwijt was, kon met Jevan worden afgerekend. Maar ze waren slechts met hun tweeën en hij was zich scherp van allebei bewust en kon het zodanig aanleggen dat ze alle twee op een armlengte afstand bleven. Zolang hij Fortunata's arm vasthield, was hij veilig en zij in gevaar en niemand kon zich veroorloven de schijn dat alles was zoals het hoorde, te verbreken.
Maar hij, Elave, wel! Van hem was Jevan zich niet bewust en voor hem kon hij niet op zijn hoede zijn. Er moest iets zijn dat Jevans vertoning zou verbreken, zodat hij zijn schild zou loslaten en hij weerloos zou zijn. Maar er zou slechts één kans zijn. Een laatste lange, rode straal van de ondergaande zon drong door de sluier van de struiken, verbleekte de zwakke gele gloed in de hut, die Elave al die tijd onbewust had gezien, en glinsterde tegelijk een ogenblik lang op de pols van Jevans rechterhand. Elave herkende het staal onmiddellijk en wist waarom Hugh zoveel geduld oefende. Wist ook wat hem te doen stond. De hele groep was, met de paarden aan de teugel, stroomafwaarts gelopen naar de kooien waar de huiden op de stroom deinden. Nog enkele passen en hij kon de werkplaats gebruiken als dekking om de uiterwaarde over te steken naar de openstaande deur.
Hugh Beringar deed het woord en veinsde belangstelling voor de velijnbereiding in een poging om Jevans aandacht zodanig af te leiden dat deze zijn waakzaamheid zou laten verslappen. Om hem af te leiden, volgde Cadfael hem met de paarden op de voet, maar Jevan keek niet één keer om. Hij had de deur van de hut ongetwijfeld open laten staan en de lamp laten branden om de schout te dwingen uiteindelijk op te stijgen en weg te rijden en de toegeeflijke ambachtsman zijn werkplaats te laten afsluiten voor de nacht. Hugh was er even sterk op gebrand zelfs dat eindeloze geduld uit te putten. En terwijl ze daar in patstelling op de oever van de Severn stonden, was hier één en niet meer dan één vrije man die kon handelen. Elave kwam uit zijn dekking te voorschijn en rende onder beschutting van de hut naar de openstaande deur en de schemerige werkplaats in, waar hij de lamp oppakte. De dakbedekking was oud, droog door de warme zomer en boog tussen de steunbalken diep door. Hij hield er de vlam van de lamp op twee plaatsen tegenaan, boven de lange tafel, waar de trek vanaf de luiken het vuur zou aanwakkeren, en vlak bij de deuropening terwijl hij weer naar buiten liep. Daar trok hij de brandende pit uit de lamp en gooide hem op het dak, gevolgd door de nog overgebleven olie. De bries die op windstille dagen na zonsondergang vaak opstak, wakkerde juist aan vanuit het westen en ving de kleine vlam, die als een dunne, kronkelende vuurslang het dak op kroop. In de hut hoorde hij een geluid als van een reuzenzucht en vlammen laaiden op en likten langs de ene strobos naar de andere over de dakbedekking tussen de balken. Elave rende verder, niet naar de beschutting van de struiken, maar naar de luiken aan de landkant van de hut. Hij rukte aan de planken tot een van de helften meegaf en openzwaaide. Een rookgolf gutste naar buiten, gevolgd door lange vuurtongen toen de lucht de brand aanwakkerde. Hij sprong terug en bleef op een afstand staan kijken naar het verschrikkelijke dat hij had gedaan terwijl de rook golfde en vlammen uit het dak sloegen. Cadfael was de eerste die het zag en alarm sloeg. 'Brand! Kijk, je hut staat in brand.'
Jevan draaide, misschien slechts half gelovend, zijn hoofd om en zag wat Cadfael had gezien. Hij slaakte één afgrijselijke kreet van wanhoop, smeet Fortunata zo plotseling en ruw van zich af dat ze bijna viel, gooide het mes weg, zodat het rechtop in het gras bleef staan, en rende als een bezetene regelrecht op de hut af. Hugh gilde hem na: 'Blijf staan. Je kunt niets doen!' en rende achter hem aan. Maar Jevan had slechts aandacht voor de toren van vuur en rook die de zonsondergang waartegen hij haar zag verduisterde en de roze en bleekgouden hemel zwart kleurde. Hij rende om de hut heen naar de verst verwijderde muur en door de rook die uit de deuropening kwam naar binnen.
Elave, die juist op tijd om de hoek kwam om oog in oog met hem te staan, zag een van afgrijzen vertrokken gezicht met een open, krijsende mond en bezeten ogen voordat Jevan zonder te blijven staan doorliep naar de verstikkende duisternis daar binnen. Elave greep hem zelfs bij zijn mouw om hem van zo'n dwaasheid te weerhouden. Jevan draaide zich om en gaf hem een klap in zijn gezicht, zodat hij wankelde terwijl een vuurtong tussen hen door schoot en hen uiteendreef. Achterwaarts struikelend en in het gras vallend zag Elave de kolkende rook een ogenblik wijken voor een windvlaag. Hij staarde recht in de deuropening en móest wel zien wat er binnen gebeurde.
Jevan was zonder ergens op te letten door de rook naar voren gestruikeld en klom op de lange tafel. Hij rekte zich uit en stak beide armen tot de ellebogen in de brandende dakbedekking die boven zijn hoofd bungelde, tastend naar iets dat hij daar had verstopt. Hij had het te pakken en rukte er woest aan om het naar beneden te halen, kreunend en kronkelend van de pijn in zijn verbrande handen. Toen was het alsof de helft van het ondermijnde dak in een geweldige uitbarsting van vuur over hem heen zakte en hij verdween in een duizelingwekkende roos van vuur en met een lange kreet van angst en woede.
Elave krabbelde overeind en rende met zijn armen beschermend voor zijn gezicht naar voren. Hugh bleef buiten adem in de deuropening staan en ze werden, hoestend en naar frisse lucht snakkend, teruggedreven door de hitte. En plotseling stormde er een zwarte gedaante tussen hen door, een staart van rook en vonken achter zich aan slepend, zijn kleren en haren in brand, zijn handen beschermend en hartstochtelijk om een vormeloos voorwerp geslagen. Hij jammerde met een hoog geluid, als de wind 's winters in deur en schoorsteen. Ze sprongen naar hem toe om te proberen de vlammen uit te slaan, maar hij was te snel. Hij rende over de grazige helling, een levende fakkel, en sprong ver het water in. De Severn siste en spatte en Jevan was verdwenen, stroomafwaarts meegevoerd langs zijn eigen netten en huiden, langs Fortunata die verstijfd en verstomd van de schrik in Cadfaels armen lag, verdwenen over dit vrij stromende stuk van de rivier om ergens waar de stroom trager was en het water ondieper aan te spoelen waar de Severn als een lus om de stad lag.
Fortunata zag hem voorbijkomen, draaiend op de stroom en weldra uit het gezicht verdwijnend. Hij zwom niet. Beide armen omklemden heftig de doordrenkte last waarvoor hij had gemoord en nu stierf.
Het was voorbij. Er kon nu niets meer worden gedaan voor Jevan van Lythwood en niets voor zijn in lichterlaaie staande werkplaats dan hem laten uitbranden. Er stond niets zo dicht in de buurt dat het eveneens vlam kon vatten, alleen het lege veld. Het was voor Hugh zowel als voor Cadfael het belangrijkste, deze twee geschokte en verwarde zielen veilig terug te brengen naar een echte wereld, te midden van vertrouwde dingen, al moest het voor een van hen een terugkeer betekenen naar een van afgrijzen vervuld en zwaar getroffen huishouden en voor de ander naar een stenen cel en een dreigende veroordeling. Al wat Fortunata hier en nu telkens en telkens weer kon zeggen, was: 'Hij zou me geen kwaad hebben gedaan - nooit!' en ten slotte, na vele herhalingen, bijna onhoorbaar: 'Of toch?' En uit Elave was voorlopig niets anders te krijgen dan de van afgrijzen vervulde woorden: 'Zo heb ik het niet gewild! Hoe kon ik het weten? Hoe kon ik het weten? Dat heb ik hem nooit toegewenst!' En ten slotte zei hij in een soort van tegen zichzelf gerichte razernij: 'En we weten niet eens of hij ergens schuldig aan is; zelfs nu weten we het niet.'
'Ja,' zei Fortunata toen, uit haar ijzige verdoving ontwakend. 'Ik weet het. Hij heeft het me verteld.'
Maar dat was een verhaal dat ze nog niet volledig kon vertellen en Hugh zou haar ook niet hebben toegestaan er nu tijd aan te verspillen, want ze was verkild door een onnatuurlijk koude van binnenuit en hij wilde haar thuis hebben.
'Zorg jij voor die knaap, Cadfael, en lever hem af waar zijn bisschop hem wil hebben, voordat de aanklacht tegen hem wordt uitgebreid met spijbelen. Ik breng Fortunata terug naar haar moeder.'
'De bisschop weet dat ik weg ben,' zei Elave, zichzelf dwingend om te antwoorden met een hoog ophalen van zijn schouders dat de verbijsterende last die ze droegen nog niet kon afschudden. 'Ik heb het hem gesmeekt en hij heeft me verlof gegeven.'
'Is het heus?' zei Hugh verbaasd. 'Dat pleit voor hem zowel als voor jou. Ik heb goede hoop voor zo'n bisschop.' Met een veerkrachtige sprong zat hij in het zadel en stak zijn hand uit naar Fortunata. Zijn geliefde schonkige appelschimmel zou het geringe gewichtsverschil niet eens merken. 'Help haar omhoog, jongen... zo ja, jouw voet op de mijne. En wees nu verstandig en laat alles tot morgen rusten. Ik zorg wel voor al het nodige.' Hij had zijn mantel uitgetrokken en over de schouders van het meisje gelegd en haar veilig in zijn armen genesteld. 'Morgen, Cadfael, kom ik in alle vroegte naar de abt. We zien elkaar nog wel voordat de dag voorbij is.'
Ze waren verdwenen, in galop de helling op, hun rug gekeerd naar de brand die al begon te doven tot een geblakerde, smeulende hoop hout zonder dak en naar de op netten rustende schaapshuiden die op de snelle stroom deinden terwijl het water onder de andere oever glad en bijna stil was.
'En wij gaan er ook vandoor,' zei Cadfael terwijl hij de teugels van de pony pakte. 'Niemand kan hier nog iets doen. Het is achter de rug en het had allemaal veel erger gekund. Hier, rijd jij, dan loop ik met je mee en begeven we ons kalmpjes huiswaarts.'
'Zou hij haar iets hebben gedaan?' vroeg Elave na een lange stilte terwijl ze over de grote weg liepen tussen de welvarende huizen en winkels van Frankwell en de westbrug naderden.
'Hoe moeten we dat weten als ze er zelf niet eens zeker van is?
Gods voorzienigheid heeft het voorkomen. Dat moet genoeg voor ons zijn. En jij was zijn werktuig.'
'Voor Girard ben ik het werktuig van de dood van zijn broer,' zei Elave. 'Het kan niet anders of hij verwijt het me. Wat kan ik nu nog meer van hem verwachten?'
'Zou het voor Girard beter zijn geweest als zijn broer was blijven leven om te worden opgehangen?' vroeg Cadfael. 'En als zijn naam was bezoedeld door het schandaal? Nee, laat Girard maar aan Hugh over. Hij is een verstandig man, hij zal je niets verwijten. Je hebt hem zijn dochter terugbezorgd; hij zal je haar niet misgunnen wanneer het zover is.'
'Ik heb nog nooit eerder iemand gedood.' Elaves stem klonk vermoeid en nadenkend. 'Ondanks al die mijlen die we hebben afgelegd, met gevaren en gevechten genoeg onderweg, betwijfel ik of ik ooit bloed heb doen vloeien.'
'Je hebt hem niet gedood en je moet niet meer opeisen dan je toekomt. Zijn eigen daden werden zijn dood.'
'Denk je dat hij zich misschien ergens op de oever heeft kunnen trekken? Levend? Kan hij nog in leven zijn, na dat alles?'
'Alles is mogelijk,' zei Cadfael. Maar hij herinnerde zich de armen in de smeulende mouwen die zich stevig vouwden om het voorwerp dat Jevan uit het vuur had gerukt, het lange lichaam dat onder hen in het water voorbij was gedreven, roerloos en geluidloos en hij twijfelde er nauwelijks aan wat er de volgende dag zou worden gevonden, ergens in de lus rond de stad. Kalm stapte de pony over de brug en door de straten. Op de helling van de Wyle snoof hij de avondlucht op en zijn tred werd sneller toen hij zijn stal en zijn gerieflijke huis rook. Toen ze de binnenplaats betraden, kwamen de broeders juist uit de completen. Abt Radulfus kwam te voorschijn uit de kloosterhof en liep tussen zijn hoge gasten in naar zijn eigen onderkomen. Ze waren juist op tijd om een broeder van het huis te zien die, op een van de pony's van de abdij, de van ketterij beschuldigde en drie uur geleden op zijn erewoord vrijgelaten gevangene binnenleidde. De ruiter was besmeurd en zwart van de rook, zijn handen en het haar bij zijn slapen waren enigszins verzengd door vuur. Het was een omstandigheid die hij tot dusver niet had opgemerkt, maar die de kleine stoet in de ogen van kanunnik Gerbert nóg aanstootgevender maakte. Broeder Cadfaels kalme aanvaarding van dit onbetamelijke schouwspel maakte het vergrijp slechts dubbel zo erg. Hij hielp Elave afstijgen, klopte hem bemoedigend op zijn schouders en kuierde met de pony naar de stallen, het aan de gevangene overlatend vrijwillig, blij zelfs, naar zijn cel terug te keren, alsof hij inderdaad thuiskwam. Dit was geen manier om een vermeende ketter in hechtenis te houden. Kanunnik Gerbert vond het schandalig wat hier in de abdij van de heilige Petrus en Paulus allemaal gebeurde.
'Zo zo!' zei de bisschop onverstoorbaar, waarderend zelfs. 'Wat die jongeman verder ook mag zijn, hij is een man van zijn woord.'
'Ik vraag me af,' zei Gerbert koel, 'of uwe doorluchtigheid ooit zo'n kans had moeten wagen. Als u hem kwijt was geraakt, zou dat een ernstige nalatigheid zijn geweest en een zware krenking voor de Kerk.'
'Als ik hem kwijt was geraakt,' zei de bisschop onaangedaan, 'zou hij meer en erger zijn kwijtgeraakt. Maar hij komt terug zoals hij is gegaan, heelhuids!'
Hoofdstuk 15
De volgende ochtend vroeg broeder Cadfael in alle vroegte een gesprek aan met de abt om verslag uit te brengen van de gebeurtenissen. Tot zijn genoegen zag hij Hugh aankomen toen hij zelf juist naar buiten kwam. Hughs gesprek met abt Radulfus duurde langer. Er was veel te vertellen en nog veel te doen, want er was nog geen spoor gevonden van Jevan van Lythwood, dood of levend, sinds hij als een brandende fakkel, met zijn haren rechtop en in vuur en vlam, in de Severn was gesprongen. Ook Radulfus had die dag ernstige en belangrijke zaken voor de boeg. Roger de Clinton had een hekel aan tijdverspilling en was nodig in Coventry. Hij had zich voorgenomen tijdens het kapittel van deze morgen hoe dan ook een einde te maken aan deze zaak en naar zijn rusteloze en kwetsbare stad te vertrekken.
'O ja. Ik heb kanunnik Gerbert het laatste nieuws van Owains grenzen gebracht,' zei Hugh terwijl hij opstond om te vertrekken.
'Graaf Ranulf is voorlopig tot een vergelijk gekomen; het komt Owain goed uit een tijd lang de vrede te bewaren. De graaf komt vanavond weer in Chester aan. De kanunnik zal wel opgelucht zijn dat hij zijn reis kan voortzetten.'
'Ongetwijfeld,' zei de abt. Hij glimlachte niet, maar zelfs in die vier lettergrepen lag een klank van tevredenheid.
Elave verscheen geschoren, gewassen en door de goede diensten van broeder Denis voorzien van een schoon hemd en een fatsoenlijke mantel, in ruil voor zijn verzengde en ontoonbare eigen mantel. Het was bijna alsof de gemeenschap tijdens zijn enkele dagen durend verblijf zozeer aan hem gewend was geraakt en zo weinig meer geneigd was hem in enigerlei opzicht als gevaarlijk of verdoemd te beschouwen, dat ze hem allemaal de gunstigst mogelijke verschijning wilden meegeven om hem een zo goed mogelijke indruk te laten maken, een welwillende samenzwering die helemaal vanzelf was ontstaan.
'Ik heb inlichtingen ingewonnen,' zei de bisschop, de vergadering openend, 'over het doen en laten van deze jongeman. Bij enkelen die hem goed kennen en met hem te maken hebben gehad en bij wat ik in deze korte tijd met eigen ogen heb waargenomen. Laat niemand van de aanwezigen denken dat de rechtschapenheid van iemands gedrag niets te maken heeft met een aanklacht wegens ketterij. De schrift zegt duidelijk: Aan de vruchten kent gij de boom. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen en een slechte geen goede. Voor zover men mij heeft kunnen inlichten, schijnen de vruchten van deze man de vergelijking te kunnen doorstaan met wat de meesten van ons kunnen tonen. Ik heb van niet één gehoord die rot kan worden genoemd. Houd dat in gedachten. Het doet ter zake. Wat betreft de aanklacht die tegen hem is ingediend, dat hij dingen heeft gezegd die rechtstreeks strijdig zijn met de leer van de Kerk... Laat iemand ze nu voor me herhalen.'
Prior Robert had ze opgeschreven en las ze voor met onbewogen stem en onpartijdig gezicht, alsof zelfs hij had gevoeld hoezeer de stemming binnen het klooster was omgeslagen ten gunste van de beklaagde.
'Mijn heer, er zijn kort samengevat vier punten. Ten eerste, dat hij niet gelooft dat kinderen die ongedoopt sterven verdoemd zijn. Ten tweede en als reden voor het eerste, dat hij niet gelooft in de erfzonde, maar beweert dat de staat van pasgeboren kinderen dezelfde is als de staat van Adam vóór de zondeval, een staat van onschuld. Ten derde, dat hij beweert dat iemand door zijn eigen daden zijn heil kan verdienen, wat door de Kerk wordt beschouwd als een ontkenning van de goddelijke genade. Ten vierde, dat hij verwerpt wat de heilige Augustinus heeft geschreven over de predestinatie: dat het aantal uitverkorenen al is bepaald en niet kan worden gewijzigd, en dat alle anderen verdoemd zijn. Hij zei dat hij het hield bij Origenes, die schreef dat alle mensen uiteindelijk zouden worden gered, aangezien alle dingen van God komen en tot God moeten weerkeren.'
'En die vier punten zijn de hele kwestie?' zei de bisschop peinzend.
'Jawel, mijn heer.'
'En wat zeg jij ervan, Elave? Word je op een van deze punten onjuist aangehaald?'
'Nee, mijn heer,' zei Elave kordaat. 'Ik sta achter alle vier, zij het dat ik die Origenes nooit heb genoemd, want ik kende de naam niet van de man die schreef wat ik geloofde en nog steeds geloof.'
'Uitstekend! Laten we het eerste punt beschouwen, je verdediging van kinderen die ongedoopt sterven. Je bent niet de enige die het moeilijk heeft met hun verdoemenis. In geval van twijfel, raadpleeg de Heilige Schrift. Die kan geen ongelijk hebben. Onze Heer,' ging de bisschop verder, 'beval dat kinderen vrijuit naar hem toe moesten kunnen komen, want hun, zei hij, behoort het koninkrijk der hemelen. Naar mijn beste weten heeft hij nooit gevraagd of ze wel waren gedoopt voordat hij hen in zijn armen nam. Hij beloofde hun ongetwijfeld de hemel. Maar zeg me, Elave, welke waarde je dan wel hecht aan de kinderdoop, als die niet de enige weg naar het heil is?'
'Het is een verwelkoming in de Kerk en het leven,' zei Elave, nog niet zeker van zijn zaak en zijn rechter, maar hoopvol gestemd.
'We komen onschuldig ter wereld, maar dat lidmaatschap en die zegen zijn er om ons te helpen onze onschuld te bewaren.'
'De onschuld bij de geboorte brengt ons bij het tweede punt, dat deel uitmaakt van dezelfde gedachtengang. Je gelooft niet dat we belast met de zonde van Adam te wereld komen?'
Bleek, opstandig en onverzettelijk zei Elave: 'Nee, dat geloof ik niet. Het zou onrechtvaardig zijn. Hoe kan God onrechtvaardig zijn? Tegen de tijd dat we volwassen zijn, hebben we genoeg aan onze eigen zonden.'
'Dat geldt ongetwijfeld voor ieder mens,' zei de bisschop met een spijtige glimlach. 'De heilige Augustinus, die hier is genoemd, beschouwde de zonde van Adam als voortgezet in al diens nakomelingen. Het is misschien goed een gedachte te wijden aan wat de zonde van Adam in feite was. Volgens Augustinus was het de vleselijke gemeenschap tussen man en vrouw, die hij beschouwde als de wortel van alle kwaad. Ook dat is een twijfelachtig punt. Indien dat in alle gevallen zo is, hoe kan het dan dat God zijn eerste schepselen opdracht gaf vrucht te dragen, zich te vermenigvuldigen en de aarde te bevolken?'
'Onthouding is niettemin een meer gezegende weg,' zei kanunnik Gerbert koel maar voorzichtig, want Roger de Clinton was op eigen grond, nobel en hoog in aanzien.
'De daad is, evenmin als onthouding van de daad, op zichzelf goed of slecht,' zei de bisschop beminnelijk, 'maar slechts in het licht van de bedoeling en de geest waarin het wordt gedaan. Wat was uw derde punt, vader prior?'
'De kwestie van de vrije wil en de goddelijke genade,' zei Robert.
'Met name of iemand uit vrije wil kan kiezen om goed te doen in plaats van kwaad en of hij, door dat te doen, een stap naar zijn redding kan zetten of dat niets van wat hij doet, hoe deugdzaam ook, hem kan helpen, maar alleen de goddelijke genade.'
'Wat dat betreft, Elave,' zei de bisschop met een blik op het vastberaden gezicht dat hem met zulke doordringende en sombere ogen aankeek, 'mag je je mening geven. Ik probeer niet je in de val te lokken, ik wil het weten.'
'Mijn heer,' zei Elave, zorgvuldig zijn woorden kiezend, 'ik geloof inderdaad dat we een vrije wil hebben gekregen en dat we die kunnen en moeten gebruiken om te kiezen tussen goed en kwaad, als we mensen zijn en geen beesten. Het is stellig het minste dat we verschuldigd zijn: te pogen onze eigen redding te verdienen door juist te handelen. Ik heb de goddelijke genade nooit ontkend. Het is ongetwijfeld de grootste genade dat ons de mogelijkheid is geschonken om te kiezen en de kracht om daar een juist gebruik van te maken. En ziet u, mijn heer, wanneer er een laatste oordeel is, zal en kan dat zich niet uitspreken over Gods genade, maar over wat ieder voor zich ermee heeft gedaan, of hij zijn talent heeft begraven of er gebruik van heeft gemaakt. Het is voor onze daden dat we ons zullen moeten verantwoorden wanneer de tijd is gekomen.'
'Wanneer je dat denkt,' zei de bisschop terwijl hij hem belangstellend opnam, 'begrijp ik dat je niet kunt aanvaarden dat het aantal uitverkorenen reeds vaststaat en dat de rest van ons eeuwig verloren is. Als dat zo is, waarom zouden we er dan naar streven? En ernaar streven doen we. Het is de mens aangeboren een doel te hebben en ernaar toe te werken. En God weet beter dan wie ook dat genade, waarheid en rechtschapenheid even goede doelen zijn als elk ander. Wat is redding anders? Het is niet slecht je verplicht te voelen haar te verdienen en niet te wachten tot ze wordt gegeven als een aalmoes aan een bedelaar, onverdiend.'
'Dit zijn geheimen waarover de wijzen moeten nadenken, als iemand het durft,' zei Gerbert vol kille afkeuring maar ook wat afwezig, want een deel van zijn gedachten hield zich al bezig met de doorreis naar Chester en de fijnzinnige onderhandelingskunst die hij in de vingers moest hebben wanneer hij daar aankwam. 'Voor een onwetende leek is het aanmatigend.'
'Het was aanmatigend van Onze Heer om in de tempel met de schriftgeleerden te redetwisten,' zei de bisschop, 'aangezien hij zowel een mensenkind als God was en in beide opzichten trouw aan zijn aard. Maar hij heeft het gedaan. Wij schriftgeleerden in de tempels van vandaag doen er goed aan ons te herinneren hoe kwetsbaar we zijn.' Met die woorden leunde hij achterover op zijn koorstoel en keek Elave enkele ogenblikken heel ernstig aan.
'Mijn zoon,' zei hij toen, 'ik vind geen schuld in je omdat je het hebt gewaagd een verstand te gebruiken dat, ik weet zeker dat je dat zou zeggen, eveneens een geschenk van God is en bedoeld om te worden gebruikt in plaats van nutteloos te worden begraven. Bedenk alleen dat ook jij je kunt vergissen en kwetsbaar bent op je eigen manier zoals ik dat ben op de mijne.'
'Mijn heer,' zei Elave, 'dat heb ik maar al te goed geleerd.'
'Niet zo goed, hoop ik, dat je je talent nu gaat begraven. Het is beter een te diepe voor te ploegen dan te blijven staan en lui te worden. Ik vraag slechts één proef, dat is genoeg voor me. Als je oprecht gelooft in de woorden van de geloofsbelijdenis, in aanwezigheid van deze vergadering en van God, zeg die dan nu voor me op.'
Elave was begonnen even helder te stralen als de zon die schuin over de vloer van de kapittelzaal viel. Zonder verder aandringen, zonder ook maar even na te denken, begon hij met luide, heldere en blijde stem: 'Ik geloof in God, de almachtige vader, schepper van hemel en aarde...'
Dit maakte sinds zijn jeugd ongerept deel uit van zijn onderbewustzijn. Hij had het geleerd van zijn priesterlijke weldoener, van wie hij had gehouden, die in zijn ogen geen kwaad kon doen en met wie hij het jarenlang regelmatig en blij had gezongen zonder zelfs maar te vragen wat het betekende, alleen maar aanvoelend wat het betekende voor de zachtmoedige leraar die hij aanbad en navolgde. Dit was zijn geloof, niet door hem zelf uitgebeiteld, maar ontvangen, eerder een aanroeping dan een geloofsbelijdenis. Na al zijn twijfel, zijn zoeken en zijn opstandigheid waren het zijn onschuld en rechtzinnigheid die zijn redding bezegelden. Hij was juist zegevierend aan het einde gekomen, in de wetenschap dat hij vrij en gewroken was, toen Hugh Beringar stil de kapittelzaal betrad, met onder zijn arm een in dikke lagen wasdoek gewikkeld bundeltje.
'We hebben hem gevonden,' zei Hugh, 'onder de brug, verstrikt in de ketting waaraan jaren geleden een bootmolen voor anker heeft gelegen. We hebben zijn lichaam naar huis gebracht. Girard weet alles wat we hem konden vertellen. Met Jevans dood kan er een einde komen aan deze hele zaak. Hij heeft de moord bekend voordat hij stierf. Het is niet nodig de hele wereld kond te doen van iets dat zijn verwanten nog dieper zou kwetsen en verdriet doen.'
'Nee,' zei Radulfus.
Ze zaten gezevenen in broeder Anselms hoek in de noordelijke kloostergang, maar kanunnik Gerbert was er niet bij. Hij had het stof van deze twijfelachtig rechtzinnige abdij al van zijn laarzen geschud, een paard bestegen dat zich volledig van zijn kreupelheid had hersteld en hunkerde naar beweging, en was met zijn lijfknecht en zijn stalknechts naar Chester vertrokken, onderweg ongetwijfeld oefenend wat hij tegen graaf Ranulf moest zeggen en overleggend hoeveel hij van hem gedaan kon krijgen zonder hem in ruil iets belangrijks te beloven. Maar de bisschop had, toen hij hoorde wat Hugh bij zich had en wat voor wederwaardigheden het had meegemaakt, voldoende menselijke nieuwsgierigheid gehad om te wachten en de afloop zelf mee te maken. Hij was in gezelschap van Anselm, Cadfael, Hugh, abt Radulfus, Elave en Fortunata, die zwijgend hand in hand zaten, hoewel ze de omstrengeling terughoudend tussen hun lichamen verborgen. Ze waren nog enigszins versuft door de té plotselinge en té ruwe ervaring en nog niet helemaal doordrongen van deze even plotselinge en verwarrende bevrijding van de spanning. Hugh had met weinig woorden verslag uitgebracht. Hoe minder er nu over zijn dood werd gezegd, hoe beter het was. Jevan van Lythwood was heengegaan, uit de Severn gehaald onder dezelfde boog van dezelfde brug waar hij zijn slachtoffer tot het donker verborgen had gehouden. Na verloop van tijd zou Fortunata aan hem terugdenken zoals ze hem altijd had gekend: een gewone oom, vriendelijk maar niet uitbundig. Op een dag zou het er niet meer toe doen dat ze nog steeds niet zeker wist of hij haar inderdaad zou hebben gedood zoals hij al eerder een getuige had gedood, liever dan op te geven wat hij uiteindelijk hoger had gewaardeerd dan zijn leven. Het grillige lot had gewild dat Aldwin volgens Conan er nooit in was geslaagd te zien wat er in het kistje zat. Jevan had voor niets gedood.
'En dit,' zei Hugh, 'had hij nog in zijn armen, tegengehouden door de stenen van de steiger.' Hij legde het op Anselms werktafel. Er vielen nog enkele druppels water af toen het omhulsel werd verwijderd. 'Het behoort zoals jullie weten toe aan deze vrouwe en ze heeft gevraagd het hier te openen, in aanwezigheid van u, mijne heren, als getuigen die bekend zijn met zulke werken als hierin kunnen worden aangetroffen.'
Hij vouwde laag na laag open terwijl hij sprak. De buitenste, verzengd en vol gaten, was al verwijderd, maar Jevan had zijn schat alle mogelijke bescherming geboden en toen de laatste lagen waren verwijderd, lag het kistje ongerept, onaangetast door vuur of water, voor hen, met de bewerkte sleutel nog in het slot. De ivoren ruitvorm staarde met grote Byzantijnse ogen naar hen omhoog van onder het hoge, ronde voorhoofd dat met een passer getekend had kunnen zijn voordat de weelderige haardos was ingekerfd en de baard en de ouderdoms- en denkrimpels. De krullende bladeren glansden en de gladde randen weerspiegelden het licht. Nu aarzelden ze allemaal om de sleutel om te draaien en het deksel te openen. Het was Anselm die er ten slotte zijn hand op legde en het opende. Van weerszijden bogen ze zich naar voren om te kijken. Fortunata en Elave kwamen naderbij en Cadfael maakte plaats voor hen. Wie hadden méér recht?
Het deksel ging open boven een purperkleurige band, omrand met een rijk kantwerk van gouden bladeren, bloemen en ranken en met in het midden een fijnzinnige ruit van goud, een tweeling van de ivoren op het kistje. Hetzelfde eerbiedwaardige gezicht en vorstelijke voorhoofd, dezelfde dwingende ogen die in de eeuwigheid staarden, maar deze was op kleinere schaal gemaakt, geen kop, maar een bovenlichaam, en met een kleine harp in zijn handen. Met voorzichtige eerbied draaide Anselm het kistje om en ondersteunde het boek met zijn handpalm terwijl hij het op de tafel liet glijden.
'Geen heilige,' zei hij, 'zij het dat ze hem vaak afbeeldden met een heiligenkrans. Het is koning David en wat we hier hebben is zonder enige twijfel een psalter.'
Het purperkleurige velijn van de band was over dunne plankjes gespannen en toen Anselm het boek opende, bleken het eerste en het laatste katern eveneens goud op purper te zijn. De overige bladzijden waren heel fijn en glad afgewerkt en bijna hagelwit. Het titelblad bevatte een schildering van de spelende en zingende psalmist, als een keizer op zijn troon gezeten en omringd door aardse en hemelse muzikanten. De heldere kleuren sprongen sprankelend van de bladzijde, even schitterend als de geluiden die de koninklijke minstreel aan zijn snaren ontlokte. Hier geen machtige, zware Byzantijnse blokdruk, klassiek en indrukwekkend, maar soepele, fijnzinnige sierlijke vormen, even plooibaar en ijl als de wijnranken die de afbeelding omringden. Alles rimpelde en kronkelde en was sierlijk verlengd. Ertegenover, op een blad zo zacht als zijde, stond de titel in gouden uncialen. Op de volgende bladzijde echter, het opdrachtblad, veranderde het schrift in een nette, vloeiende, ronde hand.
'Dit is niet oosters,' zei de bisschop terwijl hij naar voren boog om het beter te kunnen bekijken.
'Nee, het zijn Ierse minusculen, het eilandschrift.' Anselms stem werd nog eerbiediger en vervuld van ontzag terwijl hij blad na blad omsloeg tot de ivoren blankheid van het belangrijkste deel van het boek, waar het goud van de letters plaatsmaakte voor een rijk blauwzwart. De getallen en initialen bloeiden in verrukkelijke kleuren, doorweven en omringd door allerlei weidebloemen, klimrozen, kleine kruidentuinen niet groter dan een duimnagel, waar vogels zongen in takken nauwelijks dikker dan een haar en schuwe dieren uit de beschutting van in bloesem staande struiken leunden. Nietige, volmaakte vrouwen zaten lezend op met gras begroeide zitbanken onder egelantierbogen. Gouden fonteinen klaterden in ivoren bakken, zwanen dreven op kristallen rivieren, oneindig kleine schepen waagden zich op zeeën ter grootte van een traan.
In het laatste katern kregen de bladeren weer hun keizerlijke purper, de afsluitende jubelpsalmen waren weer in goud geschreven en het psalter eindigde met een firmament vol zwevende engelen, een paradijs vol heiligen met stralenkransen en een van aanschijn veranderde aarde vol geredde zielen die de psalmist gehoorzaamden en God prezen op het toppunt van zijn macht, met elk de mens bekend instrument. En alle ritselende bladeren, alle heiligenkransen, alle klaroenen en harpen, de snaarinstrumenten en de orgels, de tamboerijnen en de luide cimbalen waren van glanzend goud. De bewoners van hemel en paradijs en aarde waren even soepel en ijl als de ranken van roos, kamperfoelie en druif die zich tussen hen door slingerden. Het uitspansel boven hen was even blauw als de lisbloemen en maagdenpalmen onder hun voeten, tot waar de vleugeltoppen van de engelen opgingen in een zenit van oogverblindend goud, waar het opperste geheim uit het gezicht verdween.
'Het is een wonder,' zei de bisschop. 'Ik heb nog nooit zoiets gezien. Dit is van onschatbare waarde. Waar kan zoiets zijn vervaardigd? Waar waren kunstenaars zoals deze?'
Anselm bladerde terug tot de bladzijde met de opdracht en las langzaam en hardop het gouden Latijn:
Gemaakt in opdracht van Otto, Koning en Keizer, voor het huwelijk van zijn geliefde zoon, Otto, Prins van het Romeinse Rijk, met de hoogst Nobele en Bevallige Theofanu, Prinses van Byzantium, is dit boek een geschenk van Zijne Christelijke Hoogheid aan de Prinses. Diarmaid, monnik van Sankt Gallen, heeft het geschreven en verlucht.
'Iers schrift en een Ierse naam,' zei de abt. 'Gallus zelfwas een Ier en veel landgenoten zijn hem daarheen gevolgd.'
'Onder wie één,' zei de bisschop, 'die dit uiterst kostbare en wondermooie voorwerp heeft gemaakt. Maar het kistje is er ongetwijfeld later bij gemaakt en door een andere Ierse kunstenaar. Misschien dat de hand die het ivoor op de band heeft gemaakt ook dat op het kistje maakte. Misschien bracht ze in haar gevolg zo'n kunstenaar mee naar het Westen. Het is inderdaad een huwelijk van twee beschavingen, zoals het huwelijk waarvoor het bestemd was.'
'Ze zijn in Sankt Gallen geweest,' zei Anselm, geleerde en geschiedkundige, terwijl hij liefderijk maar zonder begeerte keek naar het mooiste en zeldzaamste boek dat hij waarschijnlijk ooit zou zien. 'Ze zijn er geweest in hetzelfde jaar dat de prins trouwde, vader en zoon. Dat is opgetekend. De jongeman was zeventien en wist handschriften te waarderen. Hij nam er verscheidene mee uit de boekerij en die werden niet allemaal teruggebracht. Is het te verwonderen dat iemand die van boeken hield het, wanneer hij dit hier eenmaal had gezien, tot de rand van de waanzin begeerde?'
Cadfael, die zwijgend wat afzijdig stond, wendde zijn blik af van de zuivere, heldere kleuren die bijna tweehonderd jaar geleden door een vaste hand en een geest vol liefde waren aangebracht en keek naar het gezicht van Fortunata. Elave stond waakzaam vlak naast haar en Cadfael wist dat de jongen in de beschutting van hun lichamen haar hand nog steeds vasthield, even stevig als Jevan haar ooit bij haar arm had gehouden toen ze de enige broze versperring was tussen verraad en verwoesting. Ze staarde maar naar het prachtige ding dat William haar als bruidsschat had gestuurd. Haar ogen waren neergeslagen en haar lippen strak in een bleek, stil gezicht. Het was niet de schuld van Diarmaid, de Ierse monnik uit Sankt Gallen, die zijn lieflijkste kunst had gelegd in een liefdesgeschenk of in elk geval een huwelijksgeschenk, het meest verhevene van de eeuw, een huwelijk tussen keizerrijken! Het was niet zijn schuld dat dit ding twee doden had veroorzaakt en de bruid aan wie het was gezonden tegelijk verrijkte en beroofde. Was het te verwonderen dat zoiets volmaakts een tot dusver onberispelijke liefhebber van boeken had verleid tot begeerte, diefstal en moord?
Ten slotte keek Fortunata op en zag dat de ogen van de bisschop over de tafel en zijn stralende last heen op haar waren gericht.
'Mijn kind,'zei hij, 'je hebt hier een uiterst kostbaar geschenk. Als je het wilt verkopen, zal het je inderdaad een grote bruidsschat opleveren, maar vraag raad voordat je er afstand van doet en bewaar het veilig. Abt Radulfus zal het zeker voor je onder zijn hoede willen houden, als je dat wilt, en ervoor zorgen dat je van goede raad wordt voorzien wanneer je met een koper zou onderhandelen. Al moet ik je vertellen dat het in werkelijkheid onmogelijk zou zijn een prijs te bepalen voor wat van onschatbare waarde is.'
'Mijn heer,' zei Fortunata, 'ik weet wat ik ermee wil doen. Ik kan het niet houden. Het is prachtig en ik zal het me altijd herinneren en blij zijn dat ik het heb mogen zien. Maar zolang het bij me blijft, zal het een bittere herinnering voor me zijn en het zal me bedorven en misbruikt lijken. Niets lelijks had het ooit mogen bezoedelen. Ik heb liever dat het met u meegaat. In de schatkist van uw kerk zal het wel zuiver en gezegend zijn.'
'Ik begrijp je afkeer,' zei de bisschop zachtmoedig, 'na al wat er is gebeurd, en ik vind dat je terecht verdriet hebt dat een ding van schoonheid en genade zo is misbruikt. Maar als dat is wat je echt wenst, moet je aannemen wat de boekerij van mijn bisdom je voor het boek kan betalen, al moet ik je vertellen dat ik niet kan uitgeven wat het waard is.'
'Nee!' Vastbesloten schudde Fortunata haar hoofd. 'Er is al voor betaald, er mag niet nogmaals voor worden betaald. Als het geen prijs heeft, moet er geen prijs voor worden gegeven. Maar ik kan het schenken zonder verlies te lijden.'
Roger de Clinton, zelf een besluitvaardig man, herkende een even sterke vastberadenheid, eerbiedigde die en keurde die goed. Maar naar eer en geweten bracht hij haar in herinnering: 'De pelgrim die het je over de halve wereld heen heeft gestuurd en het je als bruidsschat heeft gezonden, heeft ook recht van spreken. En het was zijn wens dat dit een geschenk voor jou zou zijn en voor niemand anders.'
Ze beaamde het met een korte neiging van haar hoofd, heel ernstig. 'Maar toen hij het me eenmaal had geschonken, zou hij hebben gezegd dat het van mij was, om weer weg te geven indien ik dat wenste, en hij zou het niemand hebben misgund. Zeker,' zei Fortunata kordaat, 'u en de Kerk niet.'
'Maar hij wilde ook dat zijn geschenk zou worden gebruikt om je te verzekeren van een goed huwelijk en een gelukkig leven,' zei de bisschop.
Ze keek hem vast en ernstig aan, met Elaves hand warm in de hare en Elaves gezicht als een afspiegeling van het hare aan haar schouder. 'Dat is al gebeurd,' zei Fortunata. 'Het beste van wat hij me heeft gestuurd, houd ik.'
Kort na de nonen waren ze allemaal vertrokken. Bisschop De Clinton en zijn diaken Serlo waren op de terugweg naar Coventry, waarheen een van Rogers voorgangers de hoofdzetel van zijn bisdom had verplaatst, hoe wel het nog altijd vaker Lichfield werd genoemd dan Coventry en beide kerken zichzelf beschouwden als een kathedraal. Elave en Fortunata waren samen teruggekeerd naar de bedroefde huishouding bij de Alkmundkerk, waar het stoffelijk overschot van de moordenaar nu op dezelfde schraagbaar lag in hetzelfde bijgebouw als waar zijn slachtoffer had gelegen, en waar Girard, die Aldwin had begraven, nu voorbereidingen moest treffen voor de begrafenis van Jevan. De grote scheuren die waren ontstaan in het weefsel van een hecht huishouden zouden zich langzaam sluiten, maar daar was tijd voor nodig. Ongetwijfeld zouden de vrouwen even vurig bidden voor de moordenaar als voor de vermoorde. Het psalter van prinses Theofanu ging, zorgvuldig en eerbiedig verpakt in de zadelrol, met de bisschop mee. Hoe het ooit zijn weg terug had gevonden naar het Oosten, naar een klein klooster achter Edessa, zou niemand ooit weten, en op zekere dag, misschien over tweehonderd jaar, zou iemand zich verbaasd afvragen hoe het van Edessa in de boekerij van Coventry was terechtgekomen en ook dat zou een raadsel blijven. Boeken zijn duurzamer dan hun schrijvers, maar de Ierse monnik Diarmaid had zijn onsterfelijkheid in elk geval veiliggesteld. Zelfs het gastenverblijf was nagenoeg leeg. Het feest was voorbij en degenen die enkele dagen waren blijven hangen, wikkelden de zaken die ze nog in Shrewsbury hadden gehad af en maakten zich reisvaardig. De midzomerluwte tussen de overbrenging van Sint Winifred en de Sint-Pietersmarkt bood tijd om de korenvelden van de abdij te oogsten, achter de moestuinen van de Gaye, waar de aren al geel tot rijping kwamen. De jaargetijden vervolgden hun gelijkmatige tred. Slechts mensen kwamen en gingen, stelden daden of onthielden zich daarvan, voortijdig. Broeder Winfrid was, tevreden met zijn werk, de buksheg aan het snoeien en floot er een deuntje bij. Cadfael en Hugh zaten zwijgend en bespiegelend op de bank tegen de noordmuur van de tuin, wat slaperig geworden in de zon en door de lieflijke loomheid die komt wanneer de spanning is weggetrokken. De kleuren van de rozen in de bedden in de verte veranderden in de kleuren van Diarmaids sierlijke randen en de witte vlinder op de zachtblauwe bloem van de venkel was veranderd in een klein schip op een zee niet groter dan een parel.
'Ik moet gaan,' zei Hugh voor de derde keer, maar hij maakte geen aanstalten.
'Ik hoop,' zei Cadfael ten slotte terwijl hij met een zucht in beweging kwam, 'dat we het woord ketterij nooit meer horen. Als we dan toch bezoek moeten krijgen van de bisschop, mag het dan altijd zo goed aflopen. Met een ander had het op een banvloek kunnen uitdraaien.' En peinzend vroeg hij: 'Was het dwaas van haar om er afstand van te doen? Ik zie het nog altijd voor me. Ik kan me bijna indenken dat iemand het begeert tot de dood toe, de zijne of die van een ander. De kleuren branden tot in je hart.'
'Nee,' zei Hugh, 'ze was niet dwaas, maar heel wijs. Hoe had ze het ooit kunnen verkopen? Wie had zoiets kunnen betalen, behalve een koning? Nee, door het bisdom te verrijken, heeft ze zichzelf verrijkt.'
'Trouwens,' zei Cadfael na een lange,
genoeglijke stilte, 'hij heeft er haar een redelijke prijs voor
gegeven. Hij heeft haar Elave teruggegeven, vrij en goedgekeurd.
Wie weet heeft ze al met al nog de beste koop gedaan.'
~~~