Hoofdstuk 4

 

De regen was opgehouden tegen de tijd dat hij weer op straat kwam.

Hij had zijn sokken te drogen gehangen in de badkamer en ook een briefje voor zijn moeder achtergelaten op de keukentafel, zodat ze als ze thuiskwam geen hartverlamming zou krijgen wanneer ze een paar mannensokken in de badkamer zag hangen. De regen had de straten schoon gewassen en ook de hitte van de dag die was blijven hangen weggespoeld. Alles rook fris en schoon en zoet. Hij herinnerde zich dat hij als kind in Harlem op blote voeten in het regenwater in de goot stond te stampen. Hij herinnerde zich dat ze na een zomerstorm geknikkerd hadden en de knikkers over de modderpoelen langs de stoeprand hadden geschoten.

Hij herinnerde zich ook... Ja, die middag had het ook zo geregend, ja. Dat was in de Bronx, hij was net zestien en hij had zich bij de Orioles aangesloten, die eerste zomer met de club. Het was Benny die het meisje meebracht. Ze woonde vier of vijf blokken van het clubhuis vandaan, ze was misschien veertien. Toen Benny haar die middag mee naar de kelder nam droeg ze een minirok en een katoenen bloes, er ontbrak een knoop aan die bloes, hij herinnerde zich nog dat ze onder de bloes een witte beha droeg. Zij en Benny stonden net binnen de kelderdeur. De grammofoon speelde. 'Dit is Laurie,' zei Benny. 'Laurie houdt van neuken, hè Laurie?'

Het meisje was, tja, een beetje achterlijk. Ze deden haar bloes uit en speelden met haar tieten, grote tieten had ze, en daarna trokken ze haar panties uit en neukten ze haar een voor een op de bank, haar rok zat om haar middel gefrommeld en de Beatles zongen naar hartenlust. Er waren die middag zes jongens in het clubhuis. Vier van hen waren nog maagd, Colley inbegrepen. Het regende toen het zijn beurt was. Colley was de derde om het met haar te doen. Ernie, de leider, was het eerste aan de beurt natuurlijk. Daarna kwam de minister van Oorlog, Benny. Toen Colley, die als opperbevelhebber belast was met het indreunen van koppen met honkbalslaghouten als er kerels niet opletten of dope rookten of er tussenuit knepen wanneer het hommeles was met een andere club. Het meisje lag alsmaar te giechelen terwijl hij haar neukte en de regen sloeg tegen de geverfde kelderramen. Colley had er later gemengde gevoelens over.

De vader van het meisje kwam de volgende dag naar de club, 'n dikke Italiaan, kende nauwelijks Engels, Colley had niet gedacht dat er nog zulke oliebollen rondliepen. Die bleef maar roepen dat ze geprofiteerd hadden van zijn onschuldige dochter. 'Jullie ebben van mijn Laurie geprofiteerd,' gilde hij, verdomde vuilnisophaler, nog in zijn bruinig-groene uniformbroek en een hemd, kwam recht van zijn werk eerst naar huis om zijn overhemd uit te trekken en vlug een glas moedgevende wijn te drinken, wat de Orioles aan zijn adem konden ruiken terwijl hij onder het uiten van dreigende geluiden in het clubhuis rondstampte. Ernie zei hem dat hij beter op zijn dochter moest letten als hij niet wilde dat ze verkracht werd en daarna zei hij de Italiaan dat hij moest maken dat hij wegkwam voordat hij neergeschoten werd. Colley zat op de bank en woog het kleine .25 kaliber pistool op de palm van zijn hand. De man keek naar het pistool en riep toen dat hij het er niet bij zou laten en daar ging hij briesend en puffend. Hij liet het er wél bij omdat hij bang was dat de Orioles het hem betaald zouden zetten en ook omdat hij niet wilde dat de hele buurt te weten kwam dat zijn idiote dochter door een bende bezoedeld was.

Colley liep door de regen.

Hij wist niet precies waar hij heen wilde of wat hij wilde gaan doen. Hettwas bij tweeën in de ochtend, de straten waren glibberig van de regen en bijna verlaten, op 'n stel zwarte gozers na die met die zijdelingse glijgang over het trottoir schuifelden, cool dachten zij, hooggehakte schoenen, grote pooiershoeden, hoewel ze geen van tweeën meiden hadden zitten. Dachten dat het cool stond om op pooiers te lijken. Neem een man als Benny, hij was een pooier, maar hij zag eruit als jouw oom Dominick die 's zondags op de mandoline komt spelen.

Grappig zoals de meeste jongens in de club precies werden wat je van ze verwachtte. Benny bracht altijd meisjes mee en nu was Benny een pooier. Ernie zocht altijd ruzie - grote handen aan z'n lijf, gezwollen knokkels - en nu was Ernie een zwaargewicht bokser, bokste onder de naam Ernie Pass, wat een afkorting was van

Ernie Passaro. En Duke, die ze uit de club geschopt hadden omdat hij dope spoot, werd een full-time junkie, stapte later van die gewoonte af en begon in het spul te handelen. Hij werd gearresteerd vlak nadat Rockefeller de wetten in de staat New York veranderd had. Als je Duke ooit terugzag zou hij vijfentachtig zijn met een lange witte baard. Duke's moeder ging hem nog elke maand in de Sing-Sing opzoeken. Dezelfde godvergeten reis die Colley's eigen moeder altijd maakte toen hij zijn tijd uitzat voor...

Daar.

Daar had je het.

Precies wat hij bedoelde met jongens die werden wat je van ze verwachtte - hijzelf inbegrepen. Bij de Orioles had hij zijn entree gemaakt met een pistool. De reden waarom ze zijn kont kwamen kussen was omdat hij dat pistool in Benny's neus had gestoken en klaar stond om de trekker over te halen. Zou het ook gedaan hebben als iemand hem die dag dwarsgelegen had. De eerste keer dat hij gearresteerd werd was vanwege een wapen. Dat was in januari, de winter nadat hij bij de Orioles was gekomen. Ze hadden herrie met een andere club die zich de Draken noemden, een stel Spaans-Italianen die nauwelijks Engels spraken, ze hadden van die zijden jasjes aan versierd met een draak die zich over het hele rugpand kronkelde, je zou bijna denken dat ze een Chinese bende waren. Een jongen op de club heette Macho. Hij had zichzelf die naam gegeven, het moest betekenen dat hij lef had. Macho kwam op een dag langs, zei iets tegen een van de meisjes. Polste haar. Petie zat net op de stoep voor het clubhuis. Hij hoorde wat Macho tegen het meisje zei, hij sprong van de stoep. 'Hee,' zei hij tegen die knul, 'let op je woorden, heb je me gehoord?'

Macho zei geen woord. Macho trok een mes en stak dat tot het handvat in Petie. Ze moesten Petie naar het ziekenhuis brengen, daar naaiden ze zeven hechtingen in zijn zij. Daarna was het hommeles en degene die ze speciaal te 'pakken wilden nemen was Macho.

Die januari droeg Colley nog steeds de .25 bij zich die hij de zomer daarvoor gekocht had. Het was geen slecht wapen. Sommige van die zaterdagavonddingetjes vielen de eerste de beste keer dat je ze gebruikte in je handen uit elkaar of ze ontploften in je gezicht. Dat kwam omdat ze zo goedkoop gemaakt werden. Dit was geen slecht pistool. Het was een Astra Firecat en was gemaakt in Spanje en geïmporteerd door Firearms International. Spiksplinternieuw kostte het dertig dollar; Colley had het tweedehands gekocht van de zwarte jongen die instrumenten van de schoolband stal, maar het had hem even goed dertig dollar gekost. Op de kolf aan het ondereind stond het woord FIRECAT in het metaal geponst. Het was geen slechte naam en het was ook geen slecht wapen. Of dat dacht Colley tenminste in die tijd toen hij nog een kind was en gewend raakte aan wapens. Het was de Firecat die Colley onder Benny's neus had geschoven. Het was de Firecat die hij op de palm van zijn hand woog op de dag dat Laurie's oliebol van een vader stampij kwam maken in de club.

Het was de Firecat die hij gebruikte om Macho die avond in januari in de keel te schieten.

Colley was zestien jaar oud, hij was in juli zestien geworden. Zijn verjaardag was op de veertiende juli. Hij vertelde iedereen die hij tegenkwam dat hij op de dag van de bestorming van de Bastille geboren was. Praktisch niemand wist wat hij bedoelde. Alleen een vent in de gevangenis. Brenet heette hij, zijn vader en moeder kwamen uit Frankrijk en hij wist wat de dag van de Bastille betekende. Ze waren aan het werk in de wasserij, Colley had in die tijd dat baantje in de wasserij, hij vertelde Brenet dat hij geboren was op de dag van de bestorming van de Bastille. Stomme klootzak begon zo hard hij kon de Marseillaise te zingen, komt er een bewaker bij, die zegt: 'Hee, wat is hier aan de hand?'

'Het is een code,' zegt Brenet tegen de bewaker. 'We bereiden een ontsnapping voor en we zingen er in code over.'

'Wat ben jij 'n lolbroek,' zegt de bewaker, maar zijn ogen staan loerend en er ligt een achterdochtige uitdrukking op zijn gezicht. Hij weet niet of hij Brenet moet geloven of niet. Brenet port Colley in z'n ribben en zegt: 'Zeven uur, geef het door.' Colley gokt erop dat de bewaker gevoel voor humor heeft. 'Zeven uur,' zegt hij tegen hem, 'geef het door,' maar hij geeft hem geen por tussen z'n ribben. Geef je een bewaker een por, dan zal hij je een por terug geven met zijn stók en een maand eenzame opsluiting.

'Erg lollig,' zegt de bewaker.

In Sing-Sing kon je altijd lachen.

Colley ontkwam op zijn zestiende aan gevangenisstraf alleen omdat een officier van justitie medelijden met hem had. Tuurde vanachter zijn stoel en zijn brillenglazen naar beneden, zag een gladgeschoren Nicholas Donato in zijn blauwserge communiepak met zijn babybruine ogen naar hem opkijken, besloot de veroordeling op te schorten in plaats van hem weg te sturen. De misdaad die ze Colley ten laste hadden gelegd, met recht, was tweedegraads mishandeling. Als hij een bonafide volwassene was geweest, was die misdaad strafbaar met vijf jaar staatsgevangenis of een boete van duizend dollar of beide. Maar Colley was een 'jonge volwassene', in het strafrecht omschreven als iemand die ouder was dan zestien maar nog geen eenentwintig, en als hij dan beschuldigd was van tweedegraads mishandeling, dan zou hij in plaats daarvan veroordeeld zijn tot een verbeteringsgesticht voor 'een periode van onbepaalde duur, aan te vangen en te beëindigen zoals in WvS 75.10 bepaald wordt'. In zo'n geval zou het hof geen minimum of maximum veroordeling uitspreken. Dat was goed. Het zou nog beter zijn, dacht Colley's advocaat, wanneer hij zich schuldig zou verklaren aan de lichtere beschuldiging van derdegraads mishandeling.

De assistent van de officier van justitie die de zaak behandelde was van Spaanse afkomst, net zoals zijn cliënt Luis Josafat Albareda. Colley hoorde pas hoe Macho in werkelijkheid heette nadat hij op hem geschoten had. De assistent zei tegen Colley's advocaat dat aangezien het strafrecht wel degelijk de basis vormde van het rechterlijk beroep, hij Colley niet toe zou staan een derdegraads mishandeling te bepleiten, niet als er een wapen bij was komen kijken, niet als een .25 kaliber pistool was gebruikt om de arme Luis Josafat in de keel te schieten, met als gevolg dat hij drie uur lang zonder behoorlijke medische hulp in de sneeuw had liggen bloeden - dat kwam omdat Colley zijn hinderlaag goed overdacht had en Macho te pakken nam in een verlaten steegje tussen twee flatgebouwen.

'Hee! Macho!'

Macho draaide zich om en reikte al naar zijn mes toen Colley het vuur opende. Hij vuurde tweemaal, het eerste schot miste hem. De kogel ketste tegen de steegmuur en een stuk baksteen vloog door de lucht, daarna ricocheerde hij zing zing zing verder door de steeg en vuurde Colley het tweede schot af en begon er bloed uit Macho's hals te stromen.

De assistent van de officier van justitie betoogde dat de arme Luis Josafat een deel van zijn strottenhoofd kwijt was geraakt door de schietpartij en nu door een geluidsdoos sprak. 'Deze fijne jongen die pas zeventien jaar oud is moet nu de rest van zijn leven in deze gehandicapte positie doorbrengen,' zei de assistent en klonk sprekend als Pancho Villa, wat de advocaat van Colley dan ook een lach ontlokte, waarna hij snel zijn mond met zijn dikke handje bedekte. Toen de assistent erop gewezen werd dat de arme Luis Josafat een jongen was die zelf talloze malen gearresteerd was voor misdaden die varieerden van het in bezit hebben van narcotica tot poging tot aanranding, van insluiperij tot mishandeling, besloot de assistent om de Spaanse trouw te verzaken ten gunste van de zekerheid van zijn baan en stemde prompt toe in de zwakkere beschuldiging.

De officier van justitie was een Italiaan, dat kon ook geen kwaad. 'Colley? Ben jij dat?' zei een stem.

Hij stond stokstijf stil midden op de stoep.

'Colley?' zei ze.

'Ja?'

'Colley?'

Het begon op een van zijn grootvaders opera's te lijken. Goed dan, dacht hij. Het is Colley. En wie mag jij dan wel zijn?

'Terry,' zei ze.

Hij keek. Banden sisten tegen het van de regen glibberige asfalt. 'Terry,' zei ze weer.

In de neonstilte ontsnapte stoom aan een riool langs de goot. Jezus Christus dacht hij. Ze zag er... Jezus Christus. De laatste keer dat hij haar gezien had was vier jaar geleden ... of vijf? Het jaar voordat hij wegens een gewapende roofoverval in de bak belandde, wanneer was dat ook weer? Hoe kon hij het jaar vergeten, de maand, de dag, het uur en de minuut, de patrouillewagen die langs de stoep tot stilstand kwam terwijl hij naar zijn eigen wagen rende. 'Sta stil, pleurislij er.' Aardige taal voor een politiefunctionaris. 'Sta stil!' en ze smeten hem tegen een muur en gooiden hem heen en weer en een van hen vond het pistool waar hij het zodra hij de agent hoorde roepen in de goot gegooid had. Elf september vier jaar geleden. En een jaar daarvoor was Teresa Brufani naar Vermont vertrokken. Ze was toen twintig, hij vierentwintig. Hij keek haar nu aan. Hij wist dat ze Terry was, dat had ze hem net zelf verteld. Anders zou hij haar niet herkend hebben.

Hij herinnerde zich haar haar als bruin en zacht; hij placht haar gezicht in beide handen te nemen, waarop zij naar hem toe leunde en haar haar over zijn eigen gezicht viel en zij haar lippen naar de zijne boog. Het haar was nu blond en dicht tegen haar hoofd geknipt in een mannelijke coupe. Enorme gouden oorringen aan haar oren. Blauwe oogschaduw op haar oogleden, lippenstift als een wond op haar mond. Ze had nooit make-up gedragen toen hij haar kende, jaren geleden, zelfs geen lippenstift.

Ze had een zwarte regenjas aan, de kraag hoog opgeslagen, de ceintuur strak om haar middel. Ze had hoge schoenen aan die met gemak vijf centimeter aan haar lengte toevoegden. Hij voelde zich klein in haar aanwezigheid terwijl hij zich altijd veel langer had gevonden. Ze rookte een sigaret en liet die meteen op de grond vallen en trapte er op hoewel hij op de natte stoep onmiddellijk sissend uitging. Hij herinnerde zich dat hij eens lang geleden bezwaar had gemaakt dat ze rookte en ze was er om hem mee opgehouden. Hijzelf rookte twee pakjes per dag. Maar zij was er om hem mee opgehouden. Hij herinnerde zich op dat moment weer alles van haar.

'Hallo Terry,' zei hij.

Ze stonden zowat anderhalve meter van elkaar naar elkaar te kijken, de stoom uit het riool trok over de stoep tussen hen door. Ze waren bijna drie jaar intiem met elkaar omgegaan en toen was ze naar Vermont vertrokken en hij was doorgegaan met wat zij gezegd had niet te kunnen verdragen en uiteindelijk werd hij er voor gepakt. Zeven jaar had de officier van justitie gezegd. Keihard tuig, volgende zaak. Nu stonden ze anderhalve meter van elkaar verwijderd op het trottoir, vijf jaar van elkaar verwijderd, een eeuw van elkaar verwijderd. Ze raakten elkaar niet aan, ze bewogen niet, ze stonden naar elkaar te kijken als vreemden, wat ze ook waren, naar elkaar te kijken door de stoom.

'Hee,' zei ze.

'Hoe maak jij 't?' zei hij.

'Geweldig,' zei ze. 'Geweldig.'

'Ik dacht dat je in Vermont zat.'

'Nee.'

'Dat dacht ik.'

'Ik ben al sinds mei terug.'

'Ach,' zei hij.

'Tjonge,' zei ze, 'dat ik je zo maar tegenkom.'

'Ja,'- zei hij.

'Bied je me iets te drinken aan, of...'

'Jazeker,' zei hij, 'zeker.'

'Of wil je hier de hele nacht zo blijven staan?'

'Nee, ja, ik wil je iets te drinken aanbieden. Hee, hoe vind je dat, hè?'

Hij pakte haar bij de elleboog en ze liepen de straat in naar de Blue Moon. Er stonden drie zwarte gozers op de stoep, ze bekeken Terry van onder tot boven. Was het zoals vroeger geweest, dan had Colley de Orioles opgeroepen en waren die verdomde nikkers binnen een minuut in het ziekenhuis terechtgekomen. Hij wierp ze een vuile blik toe. Een van de nikkers lachte alsof z'n makker een goeie mop verteld had. Colley wierp hem weer een vuile blik toe en hij wendde zich af. Binnen loeide de jukebox. Een rock song, Colley herkende de melodie of de groep niet. Als je ouder wordt weet je niet meer wie wat speelt. Er zat gemengd publiek: blanken, zwarten, een paar Portoricanen. Colley vond een tafeltje in een alkoof, te dicht bij de keuken en te dicht bij de jukebox.

'Dit goed?' zei hij.

'Ja hoor,' zei ze.

'Het is niet te dicht bij de keuken, hè?'

'Nee nee, het is prima.'

'Want ik heb de pest aan kookluchtjes.'

'Ja, maar ik zie niks anders, jij?'

'Nee,' zei hij.

'Prima dus,' zei ze en grinnikte. 'Wat moeten we anders?'

'Goed,' zei hij en beantwoordde de grinnik en hielp haar uit haar jas. Hij was verbaasd om wat ze er onder droeg. Ze was gekleed voor een feestje. In een van die nauwsluitende synthetische japonnen, laag van boven en kort van onderen, met een strook onderaan de rok en lange mouwen. Groen.

'Ben je uit geweest?' zei hij.

'Hè?' zei ze.

'Je bent helemaal opgetut.'

'O, ja,' zei ze.

Hij hing de jas op en ze gingen tegenover elkaar zitten. Colley keek rond naar de ober. Een zwarte jongen stond tegen de jukebox geleund een keus te maken. Aan het tafeltje aan de andere kant van het gangpad zat een zwart meisje met twee zwarte gozers. Ze bewoog haar vingers naar Terry en Terry bewoog haar vingers terug 'Wie is dat?' vroeg Colley.

'Vriendin van mij,' zei ze.

'Woon je hier in de buurt nu?'

'Ja,' zei ze.

'Hoe was het daar in Vermont?'

'Tamelijk goed.'

Waarom ben je dan teruggekomen?'

'Ik was het zat.'

'Wat voerde je daar uit eigenlijk?' zei hij en probeerde de blik van de ober te vangen.

'We hadden een winkel,' zei Terry.

'Wie wij?'

'Ik en twee andere meisjes, en drie jongens. We maakten dingen en verkochten die in de winkel.'

'Wat voor dingen?'

'Nou, weet je wel. Ringen, geëmailleerde broches en kettingen ...'

'O, het was een juwelierswinkel,' zei Colley.

'Nee nee, we verkochten ook andere dingen. Placemats, weet je wel, en gebatikte T-shirts en sandalen. We maakten allemaal dingen en verkochten die in de winkel.'

'Wat maakte jij?'

'Ik? Ik maakte van die ... Er was zo'n jongen met kralen die hij in Iran gekocht had. Wij kochten die kralen van hem en ik maakte er kettingen van.'

'Zat er geld in?'

'Niet veel, maar genoeg om van te leven.'

'Maar je werd het zat, hè?'

'Ja,' zei Terry en knikte.

'Hee daar,' zei Colley en knipte mèt zijn vingers naar de ober. De ober kwam naar de tafel.

'Hoe gaat het?' zei hij tegen Terry.

'Niet slecht,' zei ze.

'Wat wil je drinken?' vroeg Colley.

'Het gewone recept,' zei ze.

Colley keek haar aan.

'En u?' zei de ober.

'Ik neem een Dewar met water,' zei hij. De ober liep weg. 'Kom je hier veel?' vroeg Colley.

'Sinds ik terug ben,' zei Terry en knikte. 'Wat heb jij uitgevoerd? Wanneer ben je uit de gevangenis gekomen?' vroeg ze.

'Vlak voor Kerstmis.'

'Heb je voorwaardelijk of wat?'

'Ja, ik word geacht voorwaardelijk te hebben.'

'Wat betekent dat, geacht te hebben?'

'Nou, ik ga niet naar de reclasseringsambtenaar.'

'Kan je daar geen moeilijkheden mee krijgen?'

'Inderdaad,' zei hij. 'Maar je kan ook moeilijkheden krijgen als je de straat oversteekt, waar of niet?'

'Ze kunnen je toch weer terugsturen naar de gevangenis? Omdat je niet naar de reclasseringsambtenaar bent gegaan?'

'Ja.'

'Waarom ga je dan niet?'

'Ik wil niet,' zei hij.

'Je zou toch eigenlijk wel moeten.'

'Dit klinkt net als vroeger,' zei hij. 'Wanneer was het, vier, vijf jaar geleden? Je drong er altijd op aan om er mee op te houden.'

'Dat had je ook moeten doen.'

'Zeker zeker,' zei hij.

'Je werd gearresteerd, hè?'

'Dat was gewoon pech hebben.'

De ober bracht hun drankjes. Terry's 'gewone recept' was een borrelglas whisky met een glas water ernaast. Ze pakte het borrelglas op, knipoogde naar Colley en sloeg de inhoud achterover.

'Je drinkt het puur nu, hè?' zei hij.

'Ja,' zei ze en pakte het glas water.

Een paar tellen zwegen ze. Colley vond het moeilijk om iets te bedenken om over te praten. De laatste keer dat ze bij hem was had ze hem verteld dat ze naar Vermont ging. Hij had willen weten waarom ze zo'n eind weg ging en ze had hem gezegd dat ze van hem weg wilde. Als hij ophield met wat hij deed, zou ze niet gaan. Maar als hij doorging... Hoor eens, had hij gezegd, ga, blijf, doe wat je wilt verdomme, ik ga mijn levensstijl voor niemand veranderen. Hij keek haar nu aan. Ze glimlachte naar hem over de rand van het waterglas. Toen zette ze het glas neer, deed haar tas open en haalde er een pakje sigaretten uit.

'Ik zie dat je weer rookt,' zei hij.

'Ja,' zei ze en streek een lucifer aan en hield die bij het uiteinde van de sigaret. Ze blies de rook naar het plafond en leunde toen achterover, een arm op de leren bovenrand, de ander gebogen, haar elleboog op tafel.

'Hoe was het in de nor?' zei ze.

'Rottig,' zei hij. 'Wat denk je anders?'

'Waar zat je eigenlijk?'

'In Sing-Sing.'

'Dat moet een goeie zijn,' zei ze.

'Er zijn geen goeie,' zei hij.

'Daar werd Di Santo heen gestuurd,' zei ze. 'Hij vertelde me dat het een goeie was.'

'Di Santo werd naar Attica gestuurd.'

'Nee, Sing-Sing.'

'Attica, vertel mij wat. Het was Attica.'

'Waar is dat?'

'Ook in New York.'

'Nou ja, waarheen dan ook. Di Santo zei dat het een goeie was.'

'Het is daar erger dan in Sing-Sing. Daar hadden ze al die opstanden, een paar jaar geleden, waarbij een heel stel kerels om het leven kwam.'

'Dat moet gebeurd zijn toen ik in Vermont zat,' zei ze. 'Ik las daar praktisch geen kranten. We hadden zelfs geen radio in huis.'

'Wie is wij?'

'Ik en de anderen. We woonden allemaal samen in zo'n oud bouwvallig huis dat we gehuurd hadden.'

'Wat waren jullie, hippies of iets dergelijks?'

'Nee nee,' zei Terry en haalde haar schouders op. 'We woonden gewoon samen, dat is alles.'

'Drie jongens en drie meisjes,' zei Colley.

'Ja.'

'Wat hadden ze, die jongens? Lang haar?'

'Ja.'

'Baarden?'

'Ja.'

'Dan waren het hippies, niet waar?'

'Ja hoor eens, noem ze hoe je wilt, oké?'

'Ik noem ze wat ze waren. Hippies waren het. Wat heb je daar al die tijd uitgespookt? Al die tijd dope gerookt?'

'Ja, we rookten altijd dope,' zei Terry en zuchtte. 'En hadden orgieën.'

'Wat?' zei Colley.

'Elke dinsdag,' zei ze.

'Wat?'

'We hadden elke dinsdag orgieën,' zei ze. 'Dinsdags de hele dag. Dat was onze orgiedag.'

'Ik probeer ernstig te zijn en jij steekt de draak met me,' zei hij. 'Jij bent uit de Bronx vertrokken, je was een aardig meisje, je wist zelfs niet wat een marihuanasigaret was. En je vertrekt naar Vermont met die verdomde hippies en opeens ben je ...'

'Ik ging daarheen omdat jij niet op wilde houden met wat je aan het doen was.'

'Je kan niet verwachten dat een man zijn manier van leven 'Je was een misdadiger, Colley,' zei ze.

'Dat klopt. Ik was een misdadiger,' zei hij. 'Dat ben ik nog, als je 't weten wilt. Prima.'

'Prima. En ik wilde niet meemaken dat ze je kwamen arresteren. Zo simpel lag dat. Ik wist door de manier waarop jij leefde dat het gewoon een kwestie van tijd was voordat ze je zouden arresteren. Dus ging ik naar Vermont. Omdat ik van je hield,' zei ze, en de tafel viel stil, de bar viel stil, de straat viel stil, de hele wereld viel stil.

'Nou,' zei hij.

'Ja,' zei ze.

Hun stemmen klonken zachter nu. Ze had hem er net aan herinnerd dat ze van hem gehouden had, en misschien betekende dat niet langer iets voor hem, misschien willen mensen niet horen dat er eens van ze gehouden werd, misschien willen ze alleen maar horen dat er nu van ze gehouden wordt, hier en nu, in de tegenwoordige tijd, laat de verleden tijd maar zitten. Maar ze had van hem gehouden, ze had hem net gezegd dat ze van hem gehouden had, eens, lang lang geleden.

'Ik hield ook van jou,' zei hij. De woorden klonken hem vreemd in de oren. Zodra de woorden over zijn lippen kwamen, wilde hij dat hij ze niet gezegd had. Hij meende plotseling in gevaar te zijn omdat hij ze gezegd had. Hij kende deze griet niet eens met haar k< ii tc haar en zo laag uitgesneden jurk dat je bijna haar tepels kon

zien. Groene oogschaduw boven haar ogen, vuurrood geveilde lippen, sigaretterook langs haar gezicht. 'Dat was lang geleden.' voegde hij er snel aan toe.

'Ja,' zei ze. 'Mensen veranderen,' zei ze. 'Maar ik kan het me nog herinneren.'

'Zeker,' zei hij en knikte. Zijn glas was leeg, hij wilde nog wat drinken. Hij wenkte de ober en toen die naar hun tafel kwam bestelde hij dit keer een dubbele borrel en vroeg Terry of ze iets wilde en ze zei dat ze het best vond. Ze zwegen tot de ober de drankjes bracht, alsof ze geen van beiden het terrein wilden verkennen dat net geopend was. Zodra de ober de glazen neergezet had pakten ze die op. Terry sloeg haar borrel weer in een slok achterover en pakte toen het waterglas en begon kleine teugjes van het water te nemen. Colley nam een grote slok en zette daarna zijn glas neer. 'Herinner jij je die keer dat we naar Coney Island gingen?' zei ze, 'en het reuzenrad vast kwam te zitten en we daar bijna drie uur in gezeten hebben? Weet je dat nog, Colley?'

'Ja, dat herinner ik me nog,' zei hij. Hij nam kleine teugjes van zijn borrel en luisterde naar haar terwijl ze een hemel vol sterren beschreef, de lichten van het pretpark beneden hen, de muziek-geluiden van de calliope, de zachte wind die van de Atlantische Oceaan aan kwam waaien. Ze hadden eikaars hand vastgehouden en over de toekomst gepraat. Gevangen op het reuzenrad had hij haar misschien al wel voor de tiende keer beloofd dat hij geen diefstallen meer zou plegen. De belofte had haar tot tranen toe geroerd en zo hadden ze daar gezeten, zwaaiend in het schuitje bovenaan het reuzenrad, pratend over wanneer de bruiloft plaats zou vinden en wat voor soort nette baan Colley zou kunnen krijgen, en waar ze zouden gaan wonen: zouden ze in de Bronx blijven of verhuizen naar Mont Vernon of nog verder? Zelfs toen had hij gelogen. Hij had een klus gepland en gezekerd voor diezelfde nacht en hij wist dat hij er mee door zou gaan, wat hij haar vanavond op dit rad ook mocht beloven. Hij wilde omhoog reiken en de sterren aanraken.

Hij had haar van Ernie gestolen, ze was Ernie's meisje. Ernie bokste toen al, dat was twee jaar nadat de club opgeheven was, de Duke was al verslaafd geraakt en ervan af gekomen en handelde in het spul; iedereen zei dat hij connecties met de Maffia had, maar Colley betwijfelde dat. Benny had toen al twee meisjes zitten, beiden ervaren beroeps die elke week genoeg geld binnen brachten om hem een tamelijk goed leventje te bezorgen. Zijn ambitie was, vertelde hij Colley, om een kudde van twaalf meisjes te hebben en er zijn gemak van te nemen. Colley zei hem dat er een betere man dan Benny nodig was om twaalf meisjes in bedwang te houden en Benny had hem de armgroet gebracht. Colley zelf had er al 'n stuk of twaalf diefstallen op zitten en begon er goed van te leven. Hij polste Benny of die met hem mee wilde doen, zei dat hij een goeie chauffeur kon gebruiken. Benny zei dat hij het liever bij zijn meisjes hield. Zo was de situatie toen Colley Terry ontmoette. Hij ontmoette haar toen zij zestien en hij eenentwintig was; ze was in die tijd verloofd met Ernie Pass. Ze noemden hem toen allemaal Ernie Pass omdat hij beroepsbokser was geworden, eigenlijk was hij altijd weg naar gevechten in gehuchten van plaatsen, wat de reden was waarom Terry Brufani zoveel alleen was. Colley ontmoette haar op een feestje met hamsandwiches en bier in een zaal op Westchester Avenue, een van zijn achter-achter-achterneven had het heilig vormsel ontvangen. De familie Brufani was ook uitgenodigd en daar was ze: Terry Brufani, zeventien jaar, rijp als een Siciliaanse olijf. Ze dansten de hele avond samen, maar toen hij haar vroeg of ze de volgende zaterdag mee naar de film wilde of zoiets vertelde ze hem dat ze verloofd was met Ernie Pass. 'Ken je hem?' zei ze. 'Ernie Pass, de prijsvechter?'

'Ja, ik ken hem,' zei Colley. 'Ik heb hem een keer z'n hersens ingeslagen.'

Hij ging het de volgende dag bij de jongens navragen en ze zeiden allemaal dat het waar was. Ze was verloofd met Ernie Pass, ze waren van plan in het voorjaar te trouwen. Colley zei: 'Dat is heel interessant om te horen,' en hij ging naar de snoepwinkel en zocht haar telefoonnummer op en belde haar. Haar moeder zei dat ze aan het werk was. Hij vroeg waar ze werkte en mevrouw Brufani zei op een bank op Fordham Road en Jerome Avenue. Colley keek op zijn horloge. Het was twee uur. Toen Terry om drie uur de bank uit kwam stond hij haar op de stoep op te wachten. Die nacht gingen ze samen naar bed in een motel op de Post Road. Ze was geen maagd meer, hij kende niemand die nog maagd was. Ze vertelde hem dat Ernie ze zou vermoorden als hij er achter kwam.

Hij wachtte niet tot Ernie er achter kwam. Voor Colley was de man die de knikkers opraapte de man die de eerste zet deed. Als je een kruidenierszaak ging beroven wachtte je ook niet tot de man achter de toonbank een geweer te voorschijn had gehaald. Jij stak de revolver in zijn gezicht, zei hem zijn bek te houden of hij ging er aan. Zo had hij het de eerste keer gedaan en zo deed hij het nog steeds. De eerste zaak die hij beroofd had was een lommerd geweest op Tremont Avenue. Hij ging er naar binnen denkend dat hij wel een goeie camera kon gebruiken. Hij was toen negentien. Hij was ervan af gekomen met een opgeschorte veroordeling omdat hij Macho in z'n keel had geschoten en hij had aan al zijn verplichtingen voldaan en had een schone lei. Ze hadden de club nog, maar er viel niet veel meer te knokken en de jongeren begonnen de zaak over te nemen. Toen hij en Benny en Duke en Ernie negentien, twintig waren vonden de jongere kinderen ze al oude mannen. Een paar jongens - Jimmy Giglio en Petie Sanero - waren al getrouwd. Een jongen, Angelo Di Santo, zat een straf uit in Attica.

Colley vond dat hij een camera nodig had en besloot ook dat hij een fotowinkel in zou gaan en een revolver onder de vent zijn neus houden en een camera stelen. Toen besloot hij om in plaats daarvan een pandjeshuis te nemen en hij koos dat op Tremont Avenue. Toen hij er binnen kwam zei hij de man z'n bek te houden, dit was een overval, maar om de een of andere reden vroeg hij niet om een camera, nee, hij vroeg de man hem al het geld uit de kassa te geven. De buit bedroeg achthonderd dollar en wat kleingeld. Hij heeft nooit geweten waarom hij die eerste diefstal pleegde of waarom hij doorging met overvallen plegen.

Toen ze de club nog hadden pikten ze af en toe een paar dollars van kinderen en werden er altijd in deze of gene winkel diefstallen gepleegd. Maar Di Santo was de enige die er echt in had gezeten, in de echte misdaad. Niet die lullige dopehandel of een stal hoeren houden of gokken, zoals Jimmy deed hoewel hij al getrouwd was. Di Santo had inbraken gepleegd voordat hij gearresteerd werd en naar Attica gestuurd. Ze beschuldigden hem van inbraken, hij zou daar lang in Attica moeten zitten. Colley probeerde zich vaak te herinneren hoe hij zich op die dag van zijn eerste diefstal had gevoeld, wat was er door zijn hoofd gegaan vóór hij het gedaan had? Zijn motivatie, weet je wel. Het enige wat hij zich kon herinneren was dat hij echt een camera wilde hebben. En dat hij besloten had er een te stelen. En dat hij besloten had een wapen te gebruiken Maar waarom had hij dan een pandjeshuis gekozen in plaats van een fotowinkel? En waarom had hij geld genomen in plaats van een camera? Hij kon er niet achter komen. Hij zou er nooit achter komen.

De kwestie met Ernie Pass werd geregeld toen Ernie terugkwam uit een stad in het noorden waar hij een gevecht geleverd had met een zwarte bokser die Tornado Jackson heette, en die aangesloten was bij een club die zich de Schorpioenen noemden, waarmee de Orioles in het verleden talloze keren overhoop hadden gelegen. Colley wachtte niet af of Ernie naar hem toe zou komen. Hij wist dat Ernie het zo langzamerhand wel gehoord zou hebben over hem en Terry, daarom ging hij regelrecht naar het huis van Ernie. Mevrouw Passaro was in de keuken bezig Spaanse pepers te bakken op het gasfornuis.

'Hee hallo, Colley,' zei ze. 'Ik zie je nooit meer hier.'

Mevrouw Passaro zei dat tegen alle jongens die in de club hadden gezeten. Ze vond het een persoonlijke belediging dat geen van de jongens eens langs kwam om met haar te praten of een glas melk bij haar in de keuken te drinken, nu Ernie bokser was en altijd onderweg.

'Waar is Ernie?' zei Colley.

'Op z'n kamer,' zei mevrouw Passaro en gebaarde met haar hoofd naar de keukendeur. Colley wist waar Ernie's kamer was. Toen ze nog klein waren ging hij daar 's morgens vroeg heen, wekte Ernie en dan deden ze met z'n tweeën de ronde bij de andere jongens. Ernie was wakker nu en luisterde naar de radio. Het was misschien tien uur in de ochtend, een streep zonlicht viel door het raam naast Ernie's bed. Overal aan de muur hingen foto's van Ernie, boksfoto's: Ernie met zijn gehandschoende linkerhand onder zijn kin, rechterhand gekromd om de knockoutstoot te geven, Ernie poserend met de oefenzak, Ernie met zijn arm om de vent die zijn manager was, een jood die Oscar Holmes heette, maar oorspronkelijk Horowitz. Er hingen ook aankondigingen van gevechten aan de muur uit steden waar Ernie gevochten had. Het aanplakbiljet in het midden kondigde Ernie als laatste op de lijst aan in de St. Nicholas Arena. Dat was waarschijnlijk zijn grootste gevecht geweest. Hij verloor tussen twee haakjes.

Colley kwam meteen ter zake. 'Ernie,' zei hij, 'ik wil je iets vertellen voordat je het van anderen hoort..

'Ik heb het al gehoord,' zei Ernie.

'Over mij en...?'

'Je bewijst me een dienst,' zei Ernie. 'Je mag haar hebben. Ik heb me suf gepiekerd over een manier om van haar af te komen. Ik heb in Albany een meisje ontmoet, daar ga ik nu al drie maanden mee.'

'Nou, oké dan,' zei Colley.

Hij had moeilijkheden verwacht, maar alles ging zo cool. Hij kwam er nooit achter of Ernie echt een meisje in Albany had of dat hij maar deed alsof, om moeilijkheden voor zichzelf te ontlopen. Hoe dan ook, Terry was nu officieel van hem. Het was net of je geld stal uit iemand anders z'n kassa. Voor je het stal was het geld van hem, daarna werd het van jou. Terry werd van hem op de ochtend dat hij naar Ernie's huis ging, dat maakte het officieel. Op weg naar buiten zei mevrouw Passaro: 'Wil je wat chocoladepudding? Ik heb lekkere chocoladepudding gemaakt.'

Hij ging aan de keukentafel zitten en kreeg wat chocoladepudding. Uit Ernie's kamer klonk de radio. Hij had het gevoel dat er die dag ergens een einde aan kwam.

Het zwarte meisje dat in de alkoof tegenover de hunne zat kwam naar hun tafel en onderbrak Terry's verhaal over de avond dat ze vast zaten op het reuzenrad. Ze fluisterde wat in Terry's oor en Terry knikte en het zwarte meisje ging terug naar de twee zwarte gozers.

'Ik moet nu gaan,' zei Terry, terwijl ze haar sigaretten in haar tas stopte en de tas dicht deed en van de bank schoof. 'Het was leuk je weer eens te zien. Doe je moeder de groeten van me, wil je?'

'Hee, waar ga je heen?' zei Colley.

'Bedankt voor de borrels,' zei Terry en stak over naar de andere alkoof.

'Hee,' zei Colley.

Die zwarte gozers waren nu opgestaan. Een van hen bekeek Terry van onder tot boven. Colley had de neiging om die kerel overhoop te slaan. Het zwarte meisje stelde ze aan Terry voor en de gozer die haar van top tot teen bekeken had legde zijn arm om haar heen, zijn vingers gespreid op haar heup. Colley keek naar het zwarte meisje en probeerde haar thuis te brengen. Het drong opeens tot hem door dat het 't hoertje was dat eerder op de avond het kus-geluid gemaakt had bij de ingang naar de flat van zijn moeder. Hij zag hoe Terry en het zwarte meisje met de twee zwarte gozers weggingen.

Jezus, dacht hij.

Nee, dat kon niet.

Jezus.

Hij bestelde nog een glas en zat daar in z'n eentje te drinken en te luisteren naar liedjes die hij niet kende en zich dingen in te beelden die waarschijnlijk niet waar waren. Ze kende het meisje waarschijnlijk gewoon oppervlakkig, maar dat meisje was een hoer, dat meisje had kusgeluiden gemaakt in de hal van het flatgebouw waar zijn moeder woonde. En de jurk die Terry aan had, een feestjurk, het was weliswaar zaterdagavond, maar ze had alleen op straat gelopen om twee uur in de ochtend, gekleed in een feestjurk met lange mouwen. Moesten de lange mouwen de sporen van de injectienaald op haar armen bedekken, was ze een junkie zoals bijna elk hoertje was dat Colley kende? Nee, dacht hij, kom nou, ze is geen junkie, ze is zelfs geen hoer, ze kent dat meisje waarschijnlijk gewoon, ze had hem net toch zelf verteld dat het een vriendin van haar was. Toen het meisje naar haar zwaaide. Zeker had ze dat gezegd. Verdomme, zijn eigen moeder kreeg zwarte vrouwen op de koffie, dus waarom zou Terry geen zwart meisje kennen, de hele klotenbuurt was zwart aan het worden, het was niet meer dan natuurlijk dat je zwarte mensen kende als je hier in de buurt woonde. Maar het meisje had kusgeluiden gemaakt.

Plotseling moest hij pissen. Hij stond van tafel op, verbaasd dat zijn benen zo onvast aanvoelden; had hij zoveel gedronken? Er stonden drie zwarte jongens op het herentoilet. Hij werd altijd zenuwachtig als hij het herentoilet in ging en er andere jongens tegen de de wasbakken geleund stonden te roken en te praten -vooral als ze zwart waren. Hij ging een van de hokjes binnen en deed de deur achter zich op slot en trok zijn rits open en haalde zijn lui te voorschijn. Begon met zijn lui in zijn hand te pissen en te huilen omdat Terry een hoer was, Terry een junkie-hoer was, en o jezus, hij stond daar te huilen en te pissen en hij bleef huilen lang nadat de stroom urine gestopt was, stond daar met zijn lui in zijn hand in de toiletpot te kijken en te huilen.

Tenslotte schudde hij zijn lui droog en stopte hem terug in zijn broek en ritste de gulp dicht en droogde zijn ogen af en dacht jezus, Terry is een hoer, jezus, ze ging weg met die twee gozers, jezus Hij waste zijn gezicht en handen aan de wasbak en dacht weer aan Terry zoals ze was toen ze nog kinderen waren - maar nee, we konden onszelf nou niet direct kinderen noemen, dacht hij. Ze was twintig en ik was vierentwintig en dan ben je geen kind meer, maar jezus, hoe ben ik zo vlug zo oud geworden?

Hij kwam het herentoilet uit en liep naar de bar en klom op een leren kruk naast een zwart meisje dat waarschijnlijk ook een hoer was net als Terry en haar vriendin. Hij zei geen woord tegen haar. Hij bestelde nog een dubbele whisky en toen die kwam dronk hij er langzaam van. Hij wilde niet al te dronken worden. Hij vermoedde dat hij al te dronken was, maar hij wilde niet nog meer dronken worden. Het meisje bleef hem maar bekijken alsof ze probeerde uit te maken of hij een beurt wilde hebben of niet en tenslotte zei ze: 'Heb je een vuurtje?'

Hij keek haar aan en zei: 'Wat bén je, een hoer?'

'Ja,' zei ze. 'Heb je een vuurtje?'

'Wil je een vuurtje of zoek je een klant, wat is het?'

'Op dit moment wil ik een vuurtje,' zei ze.

'Hier heb je een vuurtje,' zei hij en hij haalde een boekje uit zijn zak en streek een lucifer af en hield die bij het uiteinde van haar sigaret.

'Bedankt,' zei ze.

'Ken je Terry Brufani?' vroeg hij.

'Nee, ik ken geen Terry Brufani,' zei ze. 'Wie is dat?'

'Een hoer,' zei hij. 'Net als jij.'

'Nee, ik ken haar niet.'

'Wat weet je dan wél verdomme?' zei hij. 'Jij weet niks. Wat bén je?' zei hij. 'Een junkie?'

'Wat maakt dat uit?' zei ze.

'Niets. De hele klotenwereld is vol junkies en hoeren en gewapende rovers, wat maakt het voor verschil?'

'Geen verschil,' zei ze.

'Geen,' zei hij. 'Klopt.'

'Klopt,' zei ze.

'En inbrekers,' zei hij.

'Wat?'

'In de wereld. Inbrekers.'

'Klopt.' zei ze.

Het schoot hem te binnen dat dit de tweede keer binnen vier of vijf uur was dat hij dronken was - wie hield dat bij verdomme? Maar dat was omdat hij een smeris doodgeschoten had. Als je een smeris doodschiet heeft een mens het recht om dronken te worden. Misschien had hij ook wel het recht om zijn geluk te beproeven, door die zwarte kut een staaltje te laten zien.

'Hoe heet je?' zei ze.

'Colley,' zei hij, 'en vraag me in godsnaam niet waar dat een afkorting van is.'

'Waar is dat een afkorting van?'

'Niets. Hoe heet jij?'

'Barbara,' zei ze. 'Vraag me niet waar dat een afkorting van is.'

'Hoor eens,' zei hij, 'vind je het erg als ik je wat vertel?'

'Wat dan?'

'Ik ben nog nooit met een zwart meisje naar bed geweest.'

'Dan heb je wat gemist,' zei ze.

'Is het lekker?'

'O nou!' zei ze.

'Ja, hè?'

'O nou nou nou,' zei ze.

'Nou, misschien ga ik het wel proberen,' zei hij. 'Hoor eens,' zei hij, 'hoeveel zou me dat kosten?'

'Politie,' zei iemand aan zijn elleboog.

Colley reikte automatisch in zijn zak naar de revolver en herinnerde zich toen dat het wapen bij zijn moeder thuis lag, in de kast, achterin. Hij draaide zich om, zijn vuist gebald, klaar om te vechten, hij had vanavond een agent gedood. Maar de agent hier in de bar keek niet eens naar hem, hij hield zijn penning op naar de barkeeper. Links van hem stond een andere vent, zo'n verdomde stille in burger, zijn blik was ook op de barkeeper gericht.

'Ja, wat is er?' zei de barkeeper.

Het was een blanke barkeeper in een buurt die steeds zwarter werd; Colley veronderstelde dat hij elke dag van de week wel smerissen binnen kreeg. De helft was surveillant en viel hem waarschijnlijk lastig om de een of andere lullige overtreding: je hebt je vuilnis niet buiten gezet, je toilet lekt, je servetten zijn smerig, je verdomde gulp staat open.

'Ken je iemand die Nicholas Donato heet?' vroeg de agent.

Colley verstijfde.

'Nicholas wie?' vroeg de barkeeper.

'Donato. Woont hier verderop, zijn moeder althans. Boven de pizzeria. Ken je hem?'

'Waarom moeten jullie hem hebben?' zei de barkeeper.

'Ken je hem of niet?' zei de agent.

'Wil je wat prijzen horen?' zei het meisje.

'Ja,' zei Colley en draaide zich om op zijn kruk en keek het meisje recht in het gezicht. Ze was de lelijkste vrouw die hij van zijn leven gezien had, mee-eters over haar hele gezicht, het soort gelaatskleur dat alleen negers hebben, een blonde scheefgezakte pruik op haar hoofd, een paar gouden tanden voor in haar mond, geen beha onder haar jurk, tieten tot haar navel.

'Ja, liefje,' zei hij, 'laten we 't over prijzen hebben.'

'Heb je de penning gezien of heb je 'm niet gezien?' vroeg de agent aan de barkeeper.

'Heb ik gezien.'

'Oké. Ken je iemand die Nicholas Donato heet en lig niet te lullen over waarom we hem moeten hebben. Oké?'

'Waarom moeten jullie hem hebben?' zei de barkeeper.

De agent keek zijn metgezel aan. 'De lolligste thuis,' zei hij.

'Ja,' zei zijn metgezel.

'Goed, lolligste thuis, hij heeft iemand doodgeschoten, nou goed?'

'Wil je de nacht met mij alleen doorbrengen?' fluisterde het meisje.

'Wat bedoel je?' zei Colley.

'Je kunt ook de nacht doorbrengen met mij en mijn vriendin samen.'

'En weet je waar we hem kunnen vinden?' zei de agent.

'Wie heeft hij doodgeschoten?' vroeg de barkeeper.

'Een rechercheur,' zei de agent.

'Dat is een schande,' zei de barkeeper. Uit zijn toon viel op te maken dat het hem niets kon schelen als elke rechercheur in de stad morgen doodgeschoten zou worden, samen met het hele geüniformeerde politiekorps. 'Echt een schande.'

'Zei u dat iemand een rechercheur heeft doodgeschoten?' vroeg het hoertje, waarbij ze over Colley heen leunde om tegen de agent te praten.

'Ja,' zei de agent en draaide zich naar haar toe. 'Overval op een drankzaak op White Plains Avenue. De andere rechercheur die erbij was heeft hem herkend. Dus, ken je hem of niet?' vroeg hij aan de barkeeper.

'Nee, ik ken hem niet,' zei de barkeeper.

De agent wendde zich tot het hoertje. 'Ik hoop dat je niet op klanten zit te azen, zusje,' zei hij.

'Broer,' zei ze, 'ik weet niet wat je bedoelt met het woord azen.'

'Ja, oké,' zei de agent en hij en zijn metgezel draaiden zich om en begonnen naar de deur te lopen. Over zijn schouder zei hij tegen niemand in het bijzonder: 'Hou je koest.'

'Dus wat zal het zijn?' vroeg het hoertje aan Colley. 'Ik en Cynthia voor vannacht?'

'Wat?' zei Colley. 'Wie is Cynthia?' In de spiegel achter de bar zag hij de agenten de zaal doorlopen.

'Cynthia. Mijn vriendin.'

'Best best,' zei Colley. Zijn voorhoofd was nat van het zweet. Hij trok zijn zakdoek te voorschijn en veegde het af. De agenten deden de deur open, de agenten stapten de stoep op. Hij kwam van zijn kruk af, klopte haastig op de hand van het hoertje, zei: 'Een andere keer, schatje,' en liep van de bar weg toen de barkeeper zei: 'Hee, er ligt nog een rekening, met uw welnemen.'

'Klopt,' zei Colley. 'Sorry.' Hij trok zijn portefeuille. De hoer zat hem kwaad aan te kijken. 'Hoeveel is het?' vroeg Colley. 'Frank, wat heeft hij aan de tafel gehad?' riep de barkeeper naar de ober.

'Wat bedoel je met een andere keer?' zei het hoertje.

'Een andere keer,' zei Colley. 'Echt, ik ben bezet vanavond. Hoeveel is het, hè?' zei hij ongeduldig.

'Hou je gemak,' zei de barkeeper. De ober stond nu aan de servicebar zijn rekeningen na te kijken. Eindelijk vond hij die van Colley en gaf hem aan de barkeeper. 'En je had een dubbele hier aan de bar,' zei de barkeeper.

'Klopt,' zei Colley. 'En schrijf wat de dame heeft zitten drinken er ook maar bij.'

'Bedankt,' zei het hoertje. Het klonk als 'Val dood'.

De barkeeper wisselde een twintig-dollarbiljet. Colley schoof een fooi van twee dollar over de bar.

'Geldsmijter,' zei het hoertje.

Een stuk of zes politiewagens stonden buiten op straat en overal op de stoepen liepen geüniformeerde agenten, walkie-talkies in hun hand, die mensen aanhielden en hen vragen stelden. Hij had van z'n leven nog niet zoveel agenten gezien, behalve toen hij nog klein was en in Harlem woonde en een Spanjaard zich in een flat in Spaans Harlem opgesloten had, tussen Park en Madison. Hij was er met een vriend heen gelopen en het was een complete belegering. De agenten met megafoons en traangas en machinegeweren, allemaal met kogelvrije vesten en de Spanjaard boven in de flat die naar beneden schoot. Ze kregen hem er uiteindelijk uit. De menigte op straat leek teleurgesteld. Daar had je een kerel die het hele verdomde politiekorps leek het wel op een afstand hield en die mensen op straat waren om te beginnen al niet dol op agenten en ze wilden dat die Spanjaard daar voor altijd bleef zitten en die agenten liet zien wie de baas was. Maar natuurlijk schoten de agenten hem dood en dat was dat, het feest was voorbij. De menigte begon zich al te verspreiden voordat de broeders van de ambulance met zijn lichaam op een brancard onder een rubberzeil het flatgebouw uit kwamen.

Colley begon de enormiteit van wat hij gedaan had in te zien. Verkracht je een oude vrouw, snij je haar hart eruit, hang je haar aan haar duimen aan een lantaarnpaal, dan ontsteekt de politie officieel in woede. 'Afschuwelijk misdrijf,' zegt de hoofdrechercheur. 'We zetten er niet alleen onze moordbrigade op, maar we schakelen ook dienstrechercheurs en patrouillemensen uit de hele stad in, Staten Island inbegrepen, om maar te zwijgen van de politiefunctionarissen die op verlof of vakantie zijn, of ze nu in burger of in uniform zijn.' De volgende dag begon de hele zaak, als ze de kerel niet vingen, te bekoelen. Op de derde dag zaten de smerissen te gapen en elkaar te vragen hoe de Yankees het deden. Maar een agent doden? Een van henzelf? Als je een rassenrel hier op straat had dan kreeg je een handjevol agenten die iedereen aanmaanden kalm aan te doen terwijl de bakstenen van de daken vlogen. Maar een agent doden? Moet je ze zien, de klootzakken. Het waren er minstens vijftig die mensen aanhielden en vroegen ... Hij bleef midden op de stoep staan.

De agenten hier op straat hadden iets wat de rechercheurs in de bar een paar minuten geleden niet gehad hadden. Colley zag nu dat een man in burger, geleund tegen het spatbord van een Chevrolet 74, foto's stond uit te delen, en hij hoefde niet te raden wat er op die foto's stond, hij wist het verdomd goed. Een ervan had de rechercheur die ze uitreikte of een van de patrouillemannen die ze in ontvangst had genomen laten glippen. De ontsnapte foto kleefde op het natte trottoir nog geen meter van de plek waar Col-ley stond en hij staarde naar zijn eigen foto, zoals hij er vier jaar geleden uit gezien had, toen hij gearresteerd werd voor de roofoverval op de kleermakerij. Ze hadden hem eerst mee naar het 46e district genomen, waar hij ingeschreven werd en toen naar een cel in de binnenstad van het gerechtsgebouw, waar ze de volgende ochtend zijn foto genomen hadden. Er stonden nummers dwars over zijn borst op de foto's. Zijn haar was langer toen en hij had in die dagen een snor laten groeien, hij had de snor laten staan vlak nadat Terry naar Vermont was vertrokken. Maar het was onmiskenbaar zijn gezicht, wat voller misschien; hij was behoorlijk afgevallen in de bajes. Zo'n smeris hoefde alleen maar de snor en een paar pondjes weg te denken, het haar wat te kortwieken, en daar had je Nicholas Donato in hoogst eigen persoon - hier middenin een gewapend kamp van de politie die hem het liefst ter plekke dood zou schieten.

Een agent naderde hem, mogelijk omdat hij daar midden op de stoep stond te staren naar zijn eigen op het beton vastgeplakte foto. De agent had een walkie-talkie in zijn rechterhand en in zijn linker de foto. Ze hielden nauw contact in deze operatie omdat ze met een dolle politiemoordenaar te maken hadden. Ze wilden er wel zeker van zijn dat deze vijand hen niet allemaal in de rug schoot terwijl zij mensen op straat vroegen of ze Nicholas Donato gezien hadden, deze man hier op deze politiefoto van vier jaar geleden.

'Neem me niet kwalijk, meneer?' zei de agent.

Colley keek op. Hij had zijn revolver niet bij zich, zijn revolver lag in de flat van zijn moeder. Als hij de revolver had gehad zou hij onmiddellijk het vuur geopend hebben en hem dan gesmeerd zijn, zijn kans wagen, wat kon het verdommen.

'Ja? zei hij.

Er kwam nog een agent naar waar Colley en de eerste agent op de stoep stonden. 'Heb jij al zo'n foto, Mike?'zeide tweede agent. 'Ja,' zei de eerste agent.

'Misselijke klootzak, hè?' zei de tweede agent en lachte. 'Meneer,' zei de eerste agent, 'we zoeken een man die Nicholas Donato heet, hij woont hier in de straat bij zijn moeder. Zegt die naam u iets?'

'Nee,' zei Colley, 'die zegt me niks.' Hij haalde zijn zakdoek te voorschijn en snoot zijn neus en bleef daarna zijn neus afvegen en schoonmaken, poetsen bijna, alleen maar om de zakdoek het onderste deel van zijn gezicht te laten bedekken.

'Dit is een foto van hem,' zei de agent. 'Vier jaar geleden genomen, die snor zou hij nu niet meer kunnen dragen. Herkent u hem misschien?'

'Nee,' zei Colley en snoot weer zijn neus. 'Ik ken hem niet.'

De tweede agent stond hem aan te staren.

'Dat alles?' zei Colley.

'Wacht even,' zei de tweede agent en keek naar de foto in zijn hand.

'Mike,' zei hij en reikte al naar de revolver in zijn holster toen Colley het op een lopen zette.

Hij was het gewend in deze straten te vluchten voor de politie. Jaren geleden, toen ze de club nog hadden, vluchtte hij gemiddeld twee keer in de week. De agenten kenden hem in die dagen van gezicht. Ze kenden Ernie die leider was, en Benny, die minister van Oorlog was, en Colley, die opperbevelhebber was. De grote drie. De drie die de leiding over de Orioles hadden. Meer dan honderd leden in die dagen. Vierentwintig hier in het blok en nog zo'n zeventig verspreid over een halve mijl. Op een keer toen er gesodemieter was tussen de Schorpioenen en een andere Italiaanse bende bij de ingang van het park vroeg de leider van de Italiaanse bende aan Ernie of hij assistentie kon verlenen bij een botsing die op zaterdagochtend in het park plaats zou vinden. Ernie zei dat hij wel honderd jongens naar het park kon dirigeren door alleen maar met zijn vingers te knippen. Die zaterdag veegden ze de straat aan met die Schorpioenen.

Achter hem klonken schoten; ze kraakten met broze nauwkeurigheid door de koele vroege ochtendlucht. Het nachtvolkje was op de been, ze zaten op stoepen en groepten samen op straathoeken, ze weken uiteen om Colley door te laten. De schoten klonken onecht. Na die schoten in de drankzaak, na die schoten waardoor een agent gedood en een ander gewond werd, klonken geen van deze schoten echt. Maar ze dienden ook om andere agenten te waarschuwen. Als agenten schoten horen en een man zien rennen, dan hoeven ze niet te vragen of hij het slachtoffer of de dader is, ze weten automatisch dat de rennende vent de vent is die iets op zijn geweten heeft. Colley rende en de mensen op de stoep gingen opzij om hem door te laten, doken eigenlijk meer weg omdat ze revolvers hoorden kraken en omdat ze wisten dat de afgeschoten kogels niet altijd degene raakten voor wie ze bestemd waren. Achter hem waren schietende agenten en vóór hem begonnen agenten in de gaten te krijgen wat er aan de hand was. Ze waren hier alleen om een man te zoeken die een agent gedood had, ze waren hier alleen met foto's en walkie-talkies en 'n stuk of twaalf politiewagens en zo'n vijftig agenten in uniform en god mocht weten met hoeveel stillen in burger en nu stuitten ze op twee agenten die op een vluchtende man schoten, maar ze keken toch nog onthutst. Een stel agenten nota bene week uiteen en liet hem door en begon daarna te roepen: 'Hee! Hee, jij daar!' toen hij ze allang voorbij was en de hoek om stoof.

Hij kende deze straten, hij wist hoe hij vluchten moest door deze straten.

Voor zich uit zag hij nog meer agenten, die wisten niet wat erom de hoek gebeurd was, maar ze hadden het schieten gehoord en er was genoeg tijd verstreken intussen om hun revolvers te trekken. Ze sprintten op dc hoek af juist toen hij de bocht nam en hij zwenkte scherp naar links. Zijn schoenen met leren zolen glipten onder hem vandaan, hij wou dat hij schoenen met zachte zolen droeg zoals vroeger. Maar hij viel niet, hij herkreeg zijn evenwicht en rende verder naar de open plek naast de kruidenierswinkel. Hij zag geen agenten meer vóór zich, ze zaten nu allemaal achter hem aan, schietend. Onder een lantaarnpaal stond een groep zwarte jongens met bendejasjes aan, ze sperden hun ogen wijd open toen ze de schoten hoorden en begrepen dat hier iets aan de hand was, niet van die halfwas straatbende flauwekul, man, maar iets geweldigs, 'n dief die hier in de nacht voorbij kwam rennen, 'n desperado, 'n dolle en demente moordenaar. De jasjes die ze tegenwoordig droegen zagen er sjofel en verschoten en goedkoop uit, niet zoals wat de Orioles droegen toen de club nog hoogtij vierde, of wat de Schorpioenen zelfs droegen. En de Draken - je moest toegeven dat die Spanjaarden fantastische jasjes droegen, het bloed uit de keel van Luis Josafat Albareda over het voorpand van gele zij, de naam Macho met groen garen over zijn hart.

Colley was nu op de open plek gekomen. Er zaten ratten, ze scharrelden over het vuilnis, hij schrok zich half dood, ze piepten en renden lawaaiig weg toen hij op de schutting af rende. De agenten achter hem schreeuwden verschillende aanwijzingen en bevelen en vloekten en stommelden en gedroegen zich over het geheel genomen als de stomme klootzakken die ze ook waren. 'Deze kant op' of 'Niet schieten, hier zijn burgers' of 'De open plek, hij is op de open plek' of 'Haal een wagen, we hebben licht nodig', een mengelmoes van geluid achter Colley terwijl hij over het hem bekende open terrein rende naar een schutting waarover hij in zijn jeugd honderden keren heen geklauterd was.

Hij glimlachte toen hij de schutting bereikte. Hij wist dat als hij eenmaal over deze schutting was geklauterd, de agenten geen schijn van kans meer hadden. Hij wist dat achter deze schutting een netwerk lag van achterplaatsjes en gangetjes, kelders van verlaten gebouwen, brandtrappen naar daken die aan andere daken grensden, luchtkokers waar je overheen kon springen, daken die uitkwamen op daken die uitkwamen op daken, tot hij een blok verderop te voorschijn kon komen en een straat oversteken om opnieuw een labyrint in te duiken van gangetjes en achterplaatsjes. In tien minuten zou hij in een totaal andere buurt zitten, een buurt die tot het territorium van de Schorpioenen placht te behoren. De agenten hadden het nakijken als hij over de schutting was. Hij sprong. Hij klauterde tegen het houten vlak op als een kat met duizend klauwen. Hij ging er schrijlings bovenop zitten terwijl kogels om hem heen jankten en afketsten tegen de bakstenen muur van het verlaten gebouw aan de overkant en toen draaide hij met opzet zijn hoofd om en keek naar de agenten. Hij provoceerde ze, daagde ze uit hem van de schutting te schieten met hun speelgoedpistooltjes, schiet hem eraf, die agentenmoordenaar, klootzakken, en win zo'n poppetje op een wandelstok - die avond in Coney Island op het reuzenrad, de beloftes die hij gedaan had, Terry blijkt een hoer te zijn. Zijn thuiskomst was een miskleun geweest, alles was misgegaan behalve dit moment, dit opbeurende moment waarin de smerissen over het vuilnis op hem af kwamen rennen, de ratten weg scharrelden, de revolvers plopten in de nacht met kleine gele lichtflitsen, de kogels langs zijn hoofd zoemden: hij was Superman, hij kon op hoge gebouwen springen, hij kon sneller gaan dan voortijlende locomotieven, hij was onoverwinnelijk, hij was onverwoestbaar.

Hij barstte in lachen uit.

Zijn gelach deed de agenten verstarren.

Het schieten hield op.

Meteen was Colley over de schutting en veilig.