'Waarom zou dat zo zijn? Hoe komt het dat ninjutsu zoveel macht over een mens heeft?'
Nangi dacht even na hoe hij haar moest antwoorden. Hij besloot de waarheid te vertellen. 'Ninjutsu is een eeuwenoude kunst,' begon hij.
'Ouder zelfs dan Japan.'
'Is het dan geen uitvinding van de Japanners?'
'Nee. Wij Japanners zijn niet zo goed in het uitvinden. Onze kracht ligt in het verfijnen. Onze taal, het grootste deel van onze cultuur, komt oorspronkelijk uit China. Wij hebben bijvoorbeeld de Chinese taal bijgeschaafd en de ideogrammen gestroomlijnd. Dat is Japans. Zo ligt het ook met ninjutsu. Dat is oorspronkelijk afkomstig uit China, hoewel niemand precies weet wéér of door welke sensei het is ontwikkeld.'
Justine voelde zich niet in het minst gerustgesteld. Integendeel, ze had er kippevel van gekregen. 'Misschien zouden we het beter kunnen begrijpen wanneer we méér te weten konden komen over de oorsprong van ninjutsu. Dan zouden we Nicholas misschien kunnen helpen.'
'Maar dat is onmogelijk, mrs. Linnear. U wilt weten wat niet te weten fe.'
Justine had het gevoel of ze in een doolhof zat. Maar er moest toch een uitgang te vinden zijn. 'U heeft de rode en de zwarte ninjutsu genoemd, die strengere beperkingen schijnen te hebben dan het katholieke priesterschap.' Justine keek hem onderzoekend aan. 'Misschien dat Nicholas kan veranderen van rood naar - zijn er nog meer vormen van ninjutsu?'
'Nee.' Nangi leek nog meer te willen zeggen, maar hij aarzelde. Justine voelde iets. 'Misschien moet een leerling niet te veel kennis in één keer gegeven worden,' zei ze met een blik op zijn gezicht. 'Maar een echtgenote heeft zekere privileges die een gewone leerling niet heeft.'
Eén moment leek Nangi heel erg oud. Misschien dat hij haar toch onderschat had. Door de kracht van haar intellect en haar intuïtie was ze tot de kern van de zaak doorgedrongen. 'Goed,' zei hij. 'Ik sprak de waarheid toen ik zei dat er maar twee vormen van ninjutsu waren, rood en zwart. Er bestaat echter ook nog de term Shironinja. Dat betekent Witte Ninja.'
Hij zweeg zo lang dat Justine gedwongen was te vragen: 'Witte Ninja. Wat is dat?'
'Dat,' antwoordde Nangi met grote moeite, 'is een ninja die zijn krachten kwijt is.' Hij wilde haar nog niet alles vertellen, namelijk, dat voor een Shironinja het verlies van zijn krachten gepaard ging met het verlies van zijn geloof.
Justine dacht dat ze Nicholas' gedrag begon te begrijpen. 'Kan dat de reden zijn waarom Nicholas mij heeft buitengesloten?'
'Dat is heel goed mogelijk,' knikte Nangi. 'Voor iemand als Nicholas is Shironinja zijn het ergste dat hem kon overkomen. Daarom wil hij u nu niet in zijn buurt hebben.'
'Waarom niet? Ik zou hem kunnen helpen. Hij is nu zo alleen, zo in zichzelf teruggetrokken.'
Nangi's ogen zwierven rusteloos door het schip van de kerk, langs de donkere, houten banken. 'Probeert u het alstublieft te begrijpen, mrs. Linnear. Hij zou in geval van een aanval te kwetsbaar zijn.'
'Aanval?' Justine voelde de slang van de angst kronkelen. 'Saigo en Akiko zijn dood. Wie zou hem kwaad willen doen?'
Nangi zei niets.
Justine's zenuwen waren tot het uiterste gespannen; ze voelde dat er iets was. 'Wat houdt u voor mij achter, Nangi-san? Vertel het me alstublieft. Ik moet het weten. Mijn hele bestaan staat op instorten en ik weet niet waarom. U wel?'
Nangi keek haar met zijn ene goede oog strak aan. 'Mrs. Linnear, Shironinja, Witte Ninja, is een kunstmatig opgeroepen toestand. Begrijpt u mij? Het is een subtiele vorm van een aanval. Een slotaanval van iemand die bedreven is in Kan-aka-na-ninjutsu, zwarte ninjutsu.'
'Dus er is iemand; een andere vijand, een Zwarte Ninja sensei.'
Nangi sloot zijn goede oog een moment. 'Zelfs een Zwarte Ninjasen sei heeft niet voldoende kennis om Shironinja teweeg te brengen, mrs. Linnear.'
Justine kon bijna niet meer spreken. Een verschrikkelijke angst maakte zich van haar meester. Ze rilde. 'Wie dan?' Het was een fluistering, hees en met dichtgeknepen keel.
'Dat waar niet over gesproken wordt,' zei Nangi. 'Een dorokusai, een ding dat naar slijm stinkt.'
'Wat is het? In godsnaam, Nangi-san, vertel het me!'
'Geduld.' In een voor hem bijzonder ongewoon gebaar legde Nangi heel even zijn hand over de hare. 'Laten we Nicholas gaan opzoeken, mrs. Linnear. Laat hem maar vertellen wat er is gebeurd. Als hij inderdaad Shironinja is, dan is het nodig dat u alles weet.'
Cotton Branding en Shisei aten kreeft die hij op de grill had klaargemaakt, groenten die Shisei roerbakte in een elektrische wok die ze had gevonden, een groene salade en dikke hompen Italiaans brood. '
Samen maakten ze een karton van zes flesjes bier soldaat, en voor hij het wist stond hij weer bij de koelkast voor een tweede karton. Branding wist dat hij dronken was-door de seks, het eten, het biermaar vooral door Shisei. Hij wilde haar nooit meer laten gaan. Het was een droom, natuurlijk, maar een gelukkige droom, een heerlijke droom, en Branding genoot ervan.
Ze praatten over van alles. Branding, zittend op de veranda met het geluid van de branding in zijn oren, speelde het klaar zo weinig mogelijk te zeggen. Hij was behoorlijk ver weg, maar niet zo ver dat hij haar niet meer stiekem op de proef stelde.
Branding was sinds de eerste dagen van zijn huwelijk met Mary niet meer zo gelukkig geweest als tijdens die lange middag en avond. Hij verwachtte elk moment dat zij over zijn werk zou beginnen, en dan speciaal over zijn komende strijd met zijn vijand, Douglas Howe. Eerlijk gezegd was Shisei te goed om waar te zijn. Het feit dat zij juist op dit moment in zijn leven was gekomen, had zich als een parel in de oester in zijn geest vastgezet. Daar groeide het, en was het gaan etteren, zodat hij na de extase weer in de werkelijkheid terugviel. Het was ook geen wonder dat hij paranoïde begon te worden. Branding had het vermoeden dat Douglas Howe, en Howe's aanhoudende tegenwerking van Brandings ASCRA-nota, hem eindelijk op de zenuwen begonnen te werken. In opdracht van het Johnson Institute in Washington was er vijfjaar lang onderzoek gepleegd. Naar aanleiding van het rapport over dat onderzoek had het Advanced Strategie Computer Research Agency van het ministerie van Defensie een subsidie van veertien miljard dollar over vijfjaar aangevraagd teneinde het Hive Project te kunnen financieren. Branding, als voorzitter van de Senaatscommissie voor Fiscale Controle, had als eerste inzage in het rapport gehad, en hij was meteen in actie gekomen. Het Hive Project betrof de constructie van een computer die niet op een enkele processor was aangesloten, net als alle andere computers, maar gekoppeld zou zijn aan een neuraal netwerk dat zo gecompliceerd was als de hersens van een bij - vandaar de naam van het project. Deze computer zou in feite in staat zijn te denken. Met gebruikmaking van radar, sonar en Loran zou de computer - volgens het rapport van het Johnson Institute - vriend van vijand kunnen onderscheiden; hij zou de baan van een projectiel kunnen kiezen en die onmiddellijk kunnen veranderen als inlichtingen van buiten dat nodig mochten maken; hij kon de menselijke spraak verstaan, en erop reageren. De toepassingen leken eindeloos. Douglas Howe, voorzitter van de Senaatscommissie voor de Legeronderdelen, was fel gekant tegen Brandings ASCRA-nota. Zijn argument was dat hij niet nóg zo'n flop wilde financieren als het Artificial Intelligence Initiative. Er waren vierhonderd miljoen dollar gestoken in de vervaardiging van een stel 'waarnemende kunstmatige hersenen'. De onderzoekers hadden zoveel geld in de schoot geworpen gekregen, dat ze niet meer wisten wat ze ermee moesten doen, met als gevolg dat er grote bedragen waren verdwenen. Maar Branding wist dat er méér achter Howe's tegenstand zat.
De strijd, die al lang bezig was, dreigde nu uit te lopen op wat veel mensen in het Capitool zagen als een persoonlijke vendetta, waarin Howe probeerde Brandings enorme invloed in de Senaat te vernietigen, of ten minste schade te berokkenen. Die invloed werd gesymboliseerd door de ASCRA-nota. Die verbitterde strijd was uitgegroeid tot méér dan Democraten tegen Republikeinen, of zelfs liberalen tegen conservatieven. Het had nu iets van een slagveld, waar de tegenpartijen zich hadden ingegraven, tot de tanden bewapend, en vast besloten dat slechts één van hen de strijd zou overleven.
Maar Shisei bleef hem verbazen. In plaats van vragen te stellen over zijn werk, sprak ze over de onderwerpen die haar het meest aan het hart gingen: ecologie en seks. Branding begon Shisei's persoonlijkheid nu een beetje te kennen en hij zag in dat ze geobsedeerd werd door gezondheid: een gezonde wereld, een gezond leven. Voor haar was een vitaal seksleven even belangrijk voor de gezondheid als goed eten of dagelijkse gymnastiek.
Binnen in het huis bracht George Shearing 'Mood Indigo' ten gehore. Dromerig sloot Branding zijn ogen. Half en half hoorde hij Shisei zeggen dat ze een douche ging nemen.
Hij voelde dat ze langs hem liep. Toen was hij alleen op de veranda met de nacht, de zee en de muziek. Diep ademde hij de zware, zilte nachtlucht in. George Shearing maakte plaats voor de rauwe stem van Grace Jones. Hij moest weer denken aan de lange middag die ze vrijend hadden doorgebracht. In gedachten zag hij Shisei op zijn bed liggen, en de begeerte naar haar stroomde als een opwekkend middel door zijn aderen.
Toen hij overeind kwam, voelde hij dat zijn broek strak kwam te zitten in het kruis. Hij duwde de hordeur open en de stem van Grace Jones spoelde over hem heen. Herinneringen warrelden door zijn hoofd. Hij liep langs de keuken, door de woonkamer, door de gang. De muziek volgde hem. Hij hoorde het geluid van het sproeiende water en trok de deur van de badkamer open.
Binnen was het heet en dampig. Branding liet zijn broek zakken en stapte eruit. Hij trok zijn overhemd uit. Hij kon Shisei's lichaam zien, een donkere bewegende figuur achter het doorschijnende douchegordijn. Ze stond met haar rug naar hem toe, haar armen opgeheven in de waterstraal, haar handen om de sproeikop heen.
Hij was erg hard. Hij voelde het kloppen tussen zijn benen, en hij haalde moeilijk adem. Hij voelde zich een seksmachine. Hij voelde zich weer vijfentwintig.
Glimlachend keek Branding toe terwijl Shisei zich waste. Hij herinnerde zich dat ze hem niet haar rug had willen toekeren. Maar nu zou hij haar wel van achteren kunnen nemen, zoals de dieren paarden, en zoals hij het nog nooit met Mary of met de vrouwen met wie hij vóór Mary omging, had gedaan.
Trillend van begeerte greep Branding het douchegordijn en met één ruk trok hij het opzij. En staarde als aan de grond genageld naar Shisei's rug.
Het was een van die momenten in iemands leven die in werkelijkheid nog geen tiende van een seconde duren, maar een eeuwigheid lijken te zijn - een beeld dat voor altijd op het netvlies gebrand lijkt te zijn. Het leek op het moment dat het Branding duidelijk werd dat Mary, de vrouw van wie hij hield, niet echt van seks hield. Een oneindig kort moment in een mensenleven - maar toch zó belangrijk dat het iemands leven onherroepelijk veranderde.
Branding staarde naar Shisei's rug, of beter gezegd, naar de afgrijselijk gedetailleerde tatoeage van een spin die zich daarop bevond. De reusachtige tekening bedekte haar hele rug. Het weerzinwekkende trosje van acht rode ogen boven op de kop, de twee paar gespreide aanhangsels van waaruit het gif komt dat de prooi moet verlammen en vloeibaar maken, zijn acht harige,-scharnierende poten die zich van het ene schouderblad naar het andere en van de bovenkant van de ene bil naar de andere uitstrekten.
Toen reageerde Shisei. Ze draaide haar hoofd met een ruk om om hem over haar schouder aan te kunnen kijken. Door het verschuiven van de spieren in haar rug kwam de spin in beweging, en leek te dansen in een misselijkmakende cadans op de zang van Grace Jones. Branding schreeuwde het uit.
Ik lijk wel gek, dacht Tomi. Met de nacht was de regen gekomen. Het waséén rode regen, of een blauwe regen, dat hing ervan af langs welke kleur neonreclame men liep.
Een massa paraplu's veranderde de straten van Tokio in velden vol griezelig zwarte bloemen, door de storm heen en weer geblazen en druipend van het water.
Tomi, na haar werk op weg naar huis, dook het portiek van een schitterend verlichte pachinko-hal binnen. Haar voeten en benen waren nat. Steeds weer was ze door de onophoudelijk bewegende mensenmassa opzij geduwd zodat ze in een plas stapte. Ze had geprobeerd Nicholas Linnear te vinden. Eerst had ze naar zijn kantoor bij Sato International gebeld, maar daar hadden ze geen idee waar hij zou kunnen zijn. De telefoon bij hem thuis werd niet opgenomen. Nogmaals draaide ze het nummer van Sato International, en vroeg een onderdirecteur te spreken. Ditmaal kwam ze achter de reden van Nicholas Linnears afwezigheid. Ze kreeg een ingeving en vroeg het adres van zijn arts. Daarna belde ze de praktijk van die arts en wéér bofte ze. Er werd haar verteld dat hij de volgende ochtend om tien uur een afspraak had met dr. Hanami. Tomi nam zich voor daar dan ook te zijn.
In werkelijkheid dacht ze echter niet voornamelijk aan Nicholas Linnear. Wel aan Senjin Omukae. Die kreeg steeds meer macht over haar, en daar maakte Tomi zich toch wel zorgen over.
Senjin Omukae was niet alleen haar commandant, en daarom verboden, hij was bovendien Senjin de individualist, de Ondoorgrondelijke. Dat was zijn bijnaam onder de mensen buiten de afdeling moordzaken. Hij was, behalve heldhaftig, voornamelijk onbekend. Hij werd gevreesd; volgens zeggen zelfs door degenen die hem de hoge rang van afdelingschef hadden bezorgd.
Dat zij zich tot die man aangetrokken voelde, was een bron van zorg voor Tomi. En dat was dan ook de reden dat zij op deze regenachtige avond besloot de Schavuit op te zoeken.
De Schavuit, anders bekend als Seji Hikoko, was haar beste vriend. Ze hadden elkaar op school leren kennen, en het was de Schavuit geweest die haar had gesteund toen ze zo dramatisch brak met haar familie, met haar hele manier van leven. Wat dat betrof, was hij net als Senjin. Hij zag en waardeerde haar voor wat ze was, niet alleen maar als een vrouw die haar plaats moest kennen. Uit dank had Tomi de Schavuit bijles gegeven toen hij dreigde te zakken voor zijn eindexamen filosofie. Het gevolg was een hechte band die Tomi nooit met iemand anders had gehad, zelfs-vooral! - niet met iemand van haar eigen familie. De Schavuit had een usagigoya - letterlijk een konijnehol - zoals in Tokio een moderne flat wordt genoemd: klein, krap en bedompt. Maar ach, het was een plek om te slapen.
De usagigoya van de Schavuit lag in Asakusa, waar hij regelmatig omging met Kabuki-acteurs en sumo-worstelaars. Tomi was graag in deze wijk, hoewel ze er wel herinnerd werd aan haar lage plaats op de maatschappelijke ladder. Als politierechercheur zou ze zich nooit kunnen permitteren hier te wonen, zelfs niet in zo'n klein konijnehol. De Schavuit was thuis. Maar ach, rond deze tijd was hij altijd thuis. Hij zat te spelen met zijn draagbare computerterminal, die nu twee tot drie keer zo snel werkte als hij had gedaan toen de Schavuit hem nog maar pas had.
Tomi hoorde de denderende muziek van Billy Idol al in de gang. En toen de Schavuit de deur opendeed, sloeg ze bijna omver bij de explosieve rock 'n roll-klanken.
'Goeie God, hoe kun jij nog denken bij al die herrie?' schreeuwde ze terwijl ze haar paraplu en schoenen wegzette.
'Omdat het niets betekent.' De Schavuit grij nsde, trok haar naar binnen en deed de deur achter haar dicht. 'Ik kan me er lekker bij concentreren.'
Zoals gewoonlijk was het binnen een geweldige rommel. Een enorme hoeveelheid computerapparatuur stond in onoverzichtelijke stapels door de hele kamer. Op de vloer, de stoelen, de kleine bank, boven de video. Het tv-scherm werd gevuld door Harrison Ford die door een futuristisch Los Angeles op zoek was naar moordzuchtige robots in Bla- de Runner.
Op de stereotoren gaven rode en groene lampjes de stemsterkte van Biily Idol weer. En net als Billy Idol had ook de Schavuit zijn haar platinablond geverfd. Het stond als een borstel recht overeind op zijn hoofd, opzij wat korter dan bovenop. Net als Tomi was hij begin dertig. Maar terwijl zij van een spichtige teenager in een volwassen vrouw was veranderd, had hij nog steeds het magere, slungelachtige lichaam van een jonge jongen. Hij was net een uit de kluiten gewassen jonge hond, onopgevoed maar lief.
Er vormde zich een plas water om Tomi op de vloer, maar dat scheen de Schavuit niet te deren. Van tijd tot tijd had Tomi behoefte even te ontsnappen aan de werkelijke wereld, vol mannelijke pressie, constante angst voor berispingen en gezichtsverlies. Te midden van deze rommel en chaos en bij het altijd opgewekte humeur van de Schavuit kon Tomi dan even schuilen. Ze hielp hem met wat voor project dan ook waarmee hij bezig was en voelde zich dan nuttig en gewaardeerd. Maar vanavond moest ze na kunnen denken, dus haalde ze hem over er even tussenuit te gaan en met haar te gaan eten.
Zoals altijd gingen ze naar Koyanagi, hun favoriete shitamachi, een restaurant in oude stijl voor zakenlieden, waar ze onveranderlijk wnag; aten, geroosterde paling, de specialiteit van het huis.
'Waar was je eigenlijk mee bezig?' vroeg Tomi toen ze achter hun Sapporo-bier zaten.
'Ach, je weet hoe ik ben.' De Schavuit liet een jongensachtige grijns zien. 'Altijd aan het rommelen. Ik werk aan een kraker, een computerprogramma dat in andere programma's doordringt die uit veiligheidsoverwegingen gecodeerd zijn.'
'Maar zoiets is er toch al?'
'Krakers, ja. Daar zitten een paar hele gemene bij. En als ze betrapt worden, draaien ze tot het begin van de volgende wereldoorlog de bak in.' Hij grijnsde weer. 'Maar waar ik mee bezig ben is iets anders. Ik heb het MANTIS genoemd. Het is in feite een soort superkraker.'
Zijn grijns werd breder bij het zien van haar niet-begrijpende blik.
'Het komt erop neer dat MANTIS adaptable is, wat betekent dat hij op zijn manier kan denken. Ieder afgesloten programma heeft een eigen verdediging, zodat je als je daar binnen wilt dringen, een gespecialiseerd programma moet uitvoeren. Mijn kraker is zó gemaakt dat hij iedere verdediging kan aanvallen en binnendringen.'
Tomi schoot in de lach. Hij was echt geniaal. 'Laat de regering maar niet merken waar je mee bezig bent.'
'Nee. Ik kijk wel uit.' Hij nam een slok van zijn bier.
'Toch snap ik het niet,' zei Tomi. 'Je werkt voor Nakano Industries, een van de grootste keiretsu in het ontwerpen en fabriceren van elektronica. De regering oefent toch toezicht uit over Nakano, net als over alle grotere ondernemingen.'
'Dat is ook zo. Er zijn altijd vergaderingen met de mensen van MIHI.' De Schavuit keek stiekem om zich heen. Het leek zó op een parodie van een spion aan het werk dat zij in de lach schoot. 'Het zit namelijk zo,' zei hij, zijn blik weer op haar gericht, 'dat mijn chef het hoofd is van de researchafdeling bij Nakano. Volgens hem is wat wij daar uitvoeren zó theoretisch dat die MIHI-lui hem met rust laten.'
De Schavuit nam een laatste slok en bestelde voor hen beiden nog een biertje. 'Mijn chef is onderdirecteur bij Nakano. Ik werk nu zo'n anderhalf jaar voor die man. Hij heeft mijn persoonlijke gegevens doorgenomen, me van de technische afdeling laten roepen en me een hele week allerlei vragen gesteld. Het zal wel een soort test geweest zijn die hij me liet afleggen. Hoe dan ook, zes maanden geleden gaf hij me toestemming dat idee van die superkraker verder uit te werken. En nu is het bijna zover dat het werkt.' Hij grinnikte. 'Ik mag er eigenlijk met niemand over praten, maar ik denk niet dat dat ook voor jou geldt.'
Echt iets voor de Schavuit, dacht Tomi. De regels aanpassen als ze je niet aanstaan.
'Hé!' zei hij opeens. 'Weet je nog, die avond dat we mijn promotie gevierd hebben?'
'Hoe zou ik dat kunnen vergeten?' lachte Tomi. 'Ik heb een feest voor je gegeven dat het hele weekeinde heeft geduurd. Herinner je je die vrouw nog die de hele avond spookverhalen zat te vertellen?'
'Ben je mal? Ik ben al blij dat ik na die fuif mij n eigen naam nog wist. We hebben een hele doos Suntory-whisky soldaat gemaakt, hè?'
Tomi knikte. 'Plus nog een paar andere dozen.' Ze glimlachte. 'Dat waren mooie tijden.'
De Schavuit zag de glimlach van haar gezicht verdwijnen, en hij zette zijn glas neer. 'Ik zie dat jij vanavond iets op je hart hebt.' Voor hem stond iets op je hart hebben gelijk aan verdriet. 'Als dat het geval is, ben je aan het juiste adres. Wat voor steen hangt er om je nek?'
'Eigenlijk hangt hij om mijn hart,' zei Tomi.
'Ah! L'affaire d'amour. Bien! Legt u maar uit wat u dwars zit, mada- me.'
Tomi kon er niets aan doen, maar ze lachte. 'Is alles een grap voor jou?'
'Tuurlijk. Het leven is één grote grap, Tomi. Heb je het soms te druk gehad om dat op te merken?'
'De laatste tijd wel, ja.'
Hij knipoogde. 'Daar zullen we gauw iets aan doen. Vertel het me maar. Draai er niet omheen. Ik kan er wel tegen. Ik beloof je dat ik niet zal flauwvallen.'
Dit was precies wat Tomi had gewild. Maar nu aarzelde ze. Was het wel verstandig om de Schavuit over Senjin Omukae te vertellen? Tenslotte was dit voor haar een bijzonder serieuze zaak, terwijl de Schavuit er al een l'affaire d'amour van had gemaakt, een situatie waar hij naar alle waarschijnlijkheid de spot mee zou drijven.
'Goed,' zei hij, zijn armen over elkaar geslagen. 'Ik zie die twee verticale lijnen boven je neus. Ik ken je goed genoeg om te weten dat die alleen maar te voorschijn komen wanneer je je werkelijk zorgen maakt. Dus geen grapjes.' Hij stak zijn hand op. 'Erewoord.'
Onmiddellijk opgelucht begon Tomi haar verhaal over aantrekkingskracht en onbehaaglijkheid, over verwarrende gevoelens en haar angst voor de onaangename morele gevolgen.
Toen ze klaar was keek ze of ze op zijn gezicht kon lezen wat hij dacht. Maar de Schavuit had zijn gezicht in zijn bierglas begraven zodat ze niets kon zien.
Ten slotte zei de Schavuit: 'Je wilt kennelijk mijn advies, dus dat zal ik je geven, hoewel ik niet denk dat wat ik ga zeggen je zal bevallen.' Hij leegde zijn glas. 'Het is heel eenvoudig. Vergeet die kerel. Uit wat je me hebt verteld, maak ik op dat hij niet iemand voor jou is. Maar zelfs als dat wél zo was, hij is je commandant. Die situatie is zó gevaarlijk dat het risico om door te gaan het niet waard is.' Hij zette zijn lege glas opzij. 'Nou zeg ik niets meer, we gaan eten, en jij kunt wat ik heb gezegd rustig op je in laten werken.'
Tijdens het eten probeerde Tomi haar gevoelens te ontwarren. Ze wist dat ze opgelucht zou moeten zijn door wat de Schavuit had gezegd, want dat was een echo van wat een deel van haarzelf ook al had vermoed. Het beste was haar gevoelens voor Senjin Omukae te begraven, en verder te leven alsof hij alleen maar haar commandant was. Maar Tomi voelde geen opluchting, alleen maar een groeiende wanhoop. Want nu de Schavuit de situatie zo helder had weergegeven, wist ze dat ze niet kón doen wat het beste was. Haar weg liep in een andere, duistere, minder begrijpelijke richting.
'Ik wou dat ik je advies kon opvolgen,' zei Tomi.
De Schavuit haalde zijn schouders op. 'Advies is goedkoop, zelfs hier waar alles zo duur is.'
'Ik weet het. Maar ik waardeer je advies wel.'
Hij boog zich naar haar toe. Zijn gezicht stond ongewoon ernstig.
'Volg mijn raad dan op, Tomi. Ga uit. Spring eens uit de band. Je verdient een pleziertje.' Een grijns vrolijkte zijn gezicht weer op. 'Je bent veel te serieus.'
Ze legde haar hand over de zijne. 'Dank je wel, Seji. Je bent een goede vriend. Je hart is eerlijk.'
De Schavuit, misschien in verlegenheid gebracht door het compliment, trok zijn hand onder de hare vandaan. Hij bekeek haar sombere gezicht. 'Kom op.' Hij gooide voldoende yens op de tafel. 'Ik weet een club in Roppongi waar het feest dag en nacht doorgaat. We gaan dansen, we bedrinken ons, en dan kan alles en iedereen naar de hel lopen!'
Tomi lachte alweer. Ze volgde hem de kleurige en regenachtige nacht weer in. Voor het moment kon ze even haar zorgen van zich afzetten terwijl ze meedreef in het luilekkerland waar de Schavuit zich zo in thuisvoelde.
Met zijn hoofd in zijn handen zat Cotton Branding in zijn blootje op de rand van de badkuip te rillen. Shisei stond druipend voor hem.
'Zo,' zei Shisei, 'nu je me helemaal hebt gezien, ben je al net als de rest. Je begeerte is veranderd in walging.'
'Dat is niet waar.'
'Je moest jezelf eens kunnen zien. Je durft me niet eens aan te kijken.'
De verachting in haar stem verbrak de verschrikking. Hij hief zijn hoofd op en keek haar aan. 'Er is niets veranderd, Shisei.'
'O, alsjeblieft. Spaar me je leugens. Ik zie je gezicht toch. Alles is veranderd.'
'Niet alles,' zei hij. Hij ging met zijn handen langs elkaar, alsof hij ze warm wilde wrijven. 'Geef me even de tijd. Alsjeblieft.' Hij stond op.
'We hebben elkaar aan het schrikken gemaakt. Het minste dat we kunnen doen, is ons terugtrekken op een neutrale plek vóór we aan de volgende ronde beginnen.' Hij glimlachte haar vermoeid toe. 'En misschien komt er niet eens een volgende ronde.'
Shisei huiverde, en hij pakte een handdoek die hij haar aanreikte.
'Dank je,' zei ze terwijl ze zichzelf erin wikkelde. Branding draaide de douchekraan dicht. Hij zei: 'Ik geloof dat ik vanavond genoeg ben geschokt.'
'Geschokt,' zei zij bedroefd, 'dat is hoe de meeste mensen zich voelen. Die tatoeage stoot hen af.'
Branding hoorde verbazing in haar stem. 'Als het je iets kan schelen hoe andere mensen erover denken, waarom heb je het dan laten doen?'
Ze keek hem een moment aan. 'Ik heb het koud,' zei ze toen. 'Ik trek liever iets aan.'
Hij gaf Shisei haar wijde hemd, maar ze zei: 'Nee. Ik wil iets van jou aan.'
Hij haalde een van zijn pyjamajasjes, gaf het aan haar. Dat was alles wat ze nodig had. Het kwam tot halverwege haar dijen. Haar gouden vingernagels schitterden toen ze de knopen dichtdeed. De schouders hingen aandoenlijk langs haar armen naar beneden.
Het enorme huis leek opeens te klein. Ze gingen naar buiten. Om hen heen hoorden ze de branding van de Atlantische Oceaan, met zo nu en dan het droevige geluid van een misthoorn. Langs het strand liepen vogels met stramme poten in het zand te pikken naar de laatste stukjes voedsel voor die dag.
Na een tijdje gingen ze op de bank zitten, in het warme licht van de buitenlantaarn.
De schok was verdwenen. Maar wat was er voor in de plaats gekomen, vroeg Branding zich af. Hij had voor hen beiden een glas cognac ingeschonken. Zwijgend zaten ze te drinken, wetend dat ze allebei hun evenwicht terug moesten vinden.
Shisei's haar, glanzend en nog steeds vochtig, deed hem denken aan de pels van een nerts, dik en zacht en kostbaar. De blonde pony boven haar ogen maakte dat ze er op dit moment nóg kwetsbaarder uitzag. Toen, alsof hij een plens koud water over zich heen kreeg, herinnerde hij zich de spin op haar rug, en hij dacht: dit is een ander soort nerts.
'Shisei,' zei Branding éér zij de kans had iets te zeggen, 'ik wil niet net als alle anderen zijn.'
Lange tijd zei ze niets. Haar ogen, donker als de nacht, keken recht in de zijne. 'Is hier de politicus of de man aan het woord?' vroeg ze ten slotte.
'De man, hoop ik. Ik wil dat het de man is,' antwoordde Branding naar waarheid.
Heel even sloot Shisei haar ogen. 'En ik wil je geloven.' Ze zette haar glas neer. 'Je hebt me laten schrikken, Cook, toen je zomaar binnenkwam. Ik was er niet op voorbereid. De waarheid is, ik had nog geen manier bedacht om het je te vertellen - of me helemaal aan jou te laten zien.'
'Ben je dan zo afschrikwekkend?'
Shisei pakte haar glas weer, en Branding ontwaarde een glimp van de kwetsbare vrouw die ze hem niet durfde te laten zien. 'Vertel jij mij dat maar,'zei ze.
'Die afbeelding is afschrikwekkend.' Heel even zag hij de woede in haar ogen opvlammen, toen wendde ze haar blik van hem af.
'Ik hou niet van spinnen,' ging Branding verder. 'Ik ken ook niemand die dat wel doet.' Hij begreep dat hij niet te snel moest gaan, maar de weg voorzichtig moest aftasten. 'Aan de andere kant, het is een tatoeage, een kunstwerk.' Hij zag haar rillen. 'En ik moet toegeven dat het me intrigeert omdat het zich op jouw lichaam bevindt. Wil je me vertellen hoe dat gegaan is? Het moet een heel project zijn geweest, dat heel veel tijd heeft gekost.'
'Twee jaar,' zei Shisei, alsof dat een feit was om trots op te zijn. Alsof dat het enige punt was met betrekking tot die spin waar ze trots op kon •
zijn.
. 'Dat is lang.'
Zijn woorden waren bedoeld om haar op haar gemak te stellen. Maar zij reageerde door haar glas te pakken en het in één slok leeg te drinken. Ze slikte krampachtig, zich bijna verslikkend in de sterke drank. Haar ogen traanden ervan. 'O, God, Cook, je hebt er geen idee van hóe lang.'
'Deed het pijn?'
'Mijn ziel heeft er jarenlang pijn van gedaan,' zei Shisei. 'Die andere pijn stelde niets voor. Die was gauw verdwenen.'
'Ik wil weten wat er gebeurd is,' zei Branding.
'We hebben al geconstateerd dat veel onderwerpen taboe zijn.' Shisei schonk zich nog een glas cognac in, maar deze keer dronk ze er langzamer van. Toen zei ze: 'Cook, wat deed jij nadat je vrouw was gestorven, toen het zo'n pijn deed dat je dacht dat het nooit over zou gaan?
Vond je de dagen niet eindeloos duren? Wachtte je 's nachts niet op de komst van de dood, hoorde je zijn ademhaling vlak bij je, zag je zijn rode ogen als lampen in de duisternis? En heb je nooit eens, één of twee keer, verlangd naar de vergetelheid van de dood?'
Branding was geschrokken van haar felheid. Hij wist dat ze het over zichzelf had, niet over hem. Hij had nooit zo'n wanhoop gevoeld als zij beschreef, zelfs niet na de dood van Mary. En hij veronderstelde dat daar voor een deel zijn schuldgevoel vandaan kwam. Maar hij wist dat de manier waarop hij Shisei nu antwoordde belangrijk was. Ze stond op het punt zich voor hem open te stellen, en het lag nu in zijn macht haar de ene of de andere kant op te duwen.
'De menselijke natuur is zó dat het leven doorgaat, hoe wanhopig iemand ook is,'zei Branding. 'Dat heb ik ook gedaan... Om heel eerlijk te zijn, ik weet niet meer precies wat ik zag of hoorde na Mary's dood. Ik weet alleen dat ik de auto zie, ondersteboven en nog smeulend. Ik zie haar op een stretcher liggen, een deken over haar hoofd getrokken. Ik hoor een tv-presentator over haar dood spreken op dezelfde afstandelijke toon waarmee hij over de Vietnam-doden en de dood van Amerikaanse mariniers in Beirut sprak. Ik vind nog steeds dat de dood niet gedegradeerd mag worden tot iets onpersoonlijks.'
Shisei zuchtte, en het was of het afgelopen half uur wegviel. 'Cook, jij zult me niet in de steek laten, net als de anderen,' zei ze. 'Dat weet ik nu.' Ze liet haar hoofd tegen de rugleuning van de bank rusten, en weer leek ze zoveel op een klein meisje, dat Branding zijn hart voelde bonken. Hij wilde haar in zijn armen nemen, haar beschermen, tegen haar zeggen dat alles in orde zou komen.
'Je kunt niet weten hoeveel dat voor me betekent, Cook.' Haar vingers waren verdwenen in haar haar; ze trokken er hard aan, alsof die pijn ook deel uitmaakte van haar boetedoening. 'Ik ben ... misbruikt; ik ben onteerd. Ik heb liefgehad en ik ben gestraft voor die liefde.'
Branding keek haar aan alsof hij haar voor de eerste keer zag. Ze was net een ijsberg. Hij vroeg zich af hoeveel er van haar nog onder de oppervlakte verborgen zat.
'Je hebt het overleefd, Shisei,' zei hij. 'Is dat uiteindelijk niet het enige dat telt?'
'Heb jij wel eens gevangen gezeten?' vroeg Shisei, alsof ze hem wilde laten weten dat hij niets van haar leven afwist. 'Ik wel.' Ze stak haar arm omhoog en wees naar het wezen dat één met haar was geworden.
'Die spin is mijn straf - en mijn beloning.'
Branding probeerde wanhopig de nuances van haar persoonlijkheid te doorgronden. 'Shisei,' zei hij, 'ik begrijp het niet.'
Maar ze zat al voorover gebogen in haar handen te huilen. En toen hij haar stem eindelijk hoorde, liep er een rilling over zijn rug.
'Cook,' fluisterde ze, 'ik bid tot God dat je dat ook nooit zult kunnen.'
Tanzan Nangi woonde in een bijzonder ruim, houten huis dat rond de eeuwwisseling was gebouwd voor de beroemdste Kabuki-speler van die tijd.
Het imposante, brede bouwsel stond midden in een enorme tuin vol kersebomen, d wergesdoorns, en cipressen. In de aarde lagen platte stenen, grote en kleine, tussen varens, azalea's en donkerpaarse rododendrons. Binnen waren de muren van de gangen van glas, zodat men zich midden in een tuin waande, zelfs bij het guurste weer. Nangi zat alleen en staarde door het glas naar de maan die zich achter indigoblauwe wolken verstopte en dan weer te voorschijn kwam. Het huis om hem heen was stil; het rook naar ceder-en citroenolie. Diep in gedachten verzonken nipte Nangi van de groene thee die hij voor zichzelf had gezet. Hij dacht terug aan zijn gesprek met Justine Linnear.
Als Nicholas inderdaad Shironinja was, betekende het dat hij werd aangevallen. Maar door wie, en waarom? Nangi had Justine verteld dat zelfs een Zwarte Ninja sensei de macht niet had om Shironinja te veroorzaken in iemand die zo deskundig was als Nicholas. Nu sidderde Nangi bij de gedachte aan wat voor kwaad zich daarbuiten in de nacht zou kunnen bevinden, en zich gereed maakte om te doden. Als die kwade macht, zoals hij vermoedde, inderdaad tegen hen beiden was gericht , kon alleen Nicholas hen redden. Maar volgens Justine was Nicholas zijn krachten kwijt. Nangi hoorde een heel licht geluid achter zich, maar hij draaide zich niet om. De vage geur van jasmtjnbloesem vulde de kamer, en hij schonk nog een kopje thee in.
Begeleid door het geruis van zijde, liep Umi over de tatami-matten. Nu knielde ze geluidloos naast hem neer en nam de thee aan die hij haar aanbood. Nangi was zich bewust van de grote, donkere ogen die hem aankeken terwijl ze van haar thee nipte.
Umi zei: 'Het was koud in bed zonder jou naast me. Ik droomde dat het huis bewoond werd door een storm, en toen ik mijn ogen opende was ik alleen.'
In het halfduister glimlachte Nangi. Hij was gewend aan de poëtische manier waarop Umi sprak.
'Het was niet mij n bedoeling je wakker te maken,' zei hij. Het woord
'storm' dat ze gebruikte, maakte hem duidelij k dat zij de onrust van zijn geest had gevoeld.
Umi nam zijn handen in de hare. Ze was een danseres en haar naam betekende de zee. Dit was haar manier om hem te kalmeren, hem terug te brengen naar die plek aan het water waar men kan denken, waar men kracht kan putten uit de schaduwen en de stilte.
Ze was zo mooi - niet alleen haar gezicht, maar ook haar lichaam, slank, sierlijk, lenig en sterk als een jonge boom die wind en regen en sneeuw heeft overleefd.
'Er heerst hier duisternis,' zei Umi, 'dieper dan de nacht.' Ze greep zijn vingers één voor één beet. 'Leegte en chaos. De stabiliteit van de wereld wordt bedreigd. De Spinnevrouw roept, en de as wankelt. Het ijs komt.'
Nangi wist dat ze sprak over een deel van het scheppingsverhaal van de Noordamerikaanse Hopi-indianen - de dood van de Tweede Wereld. Vóór de schepping van onze wereld, was die wereld in een eeuwigdurende ijstijd gehuld door een vervloeking van de Spinnevrouw, die het Lied der Schepping zingt. En dat allemaal om het onverminderde kwaad dat de bewoners uithaalden.
Wanneer de Spinnevrouw riep, was dat vanwege het bestaan van een enorm kwaad. Dat was wat Umi bedoelde. Nangi kreeg er kippevel van. Het was dus waar, een ongekend kwaadaardige vijand bedreigde Nicholas. De angst ontplofte als een bom in zijn bewustzijn. Hij wilde tot God bidden, maar kon het niet. Hij was afgesneden door zijn eigen zonden, niet in staat vergiffenis te krijgen. Geschrokken realiseerde hij zich dat hij net zo machteloos was als Nicholas. Het verlies van zijn geloof was een verschrikkelijke klap voor hem, die hij naar de achtergrond had geschoven vanwege de huidige crisis. Maar nu besefte hij dat het deel uitmaakte van die crisis.
Lieve God, dacht hij, we zijn verloren.
En alsof ze zijn innerlijke stem had gehoord, zei Umi: 'Hoewel de Weg bekend is, zondigt de massa, en zij leven alsof zij een andere wijsheid van zichzelf hebben.'
De Weg betekende de Tao. Door de echo van Heraclitus in Umi's woorden kwam Nangi tot rust. Het herinnerde hem eraan dat de kennis van de Ouden tot zijn beschikking stond. Denkend aan Heraclitus moest hij ook aan Sun Tsu, De Kunst van het Oorlogvoeren, denken; en aan Yagyu Munenori, de synthese van het zwaard en de geest, ichiri, de Enige Code, de denkrichting die men moet gebruiken wanneer men zich niet kan terugtrekken in het geval van een aanval; de synthese van het universum: de Tao.
Op deze manier versloeg hij de chaos in zijn geest die door de angst was veroorzaakt. Het was niet alléén Shironinja, dacht Nangi. Zijn hele zakelijke samenwerking met Nicholas werd bedreigd door Kusunda Ikusa en Nami. Nu begon hij zich toch af te vragen of die twee aanvallen los van elkaar stonden of dat ze een slim uitgedachte aanval uit twee verschillende richtingen vormden.
Paranoia of waarheid? Nangi, zittend in het zilveren maanlicht, wist dat hij daarachter moest zien te komen.
De volgende dag ging Nicholas naar zijn dokter. Hij nam de trein naar Tokio, omdat hij zelf niet durfde te rijden. En hij'wilde niet door Justine gereden worden, hoewel een deel van hem daar nu juist naar verlangde. Hij had kort met Nangi gesproken en uitgelegd dat hij later die ochtend een afspraak met de dokter had. Na afloop zou hij misschien naar kantoor komen, dat hing ervan af hoe hij zich voelde. Nangi's overdreven bezorgdheid streek Nicholas tegen de haren in, nóg een teken van zijn verslechterende emotionele toestand.
De vroege ochtendmist rolde in grijze golven over de groene heuvelruggen. Verder was het landschap vaag, een gevolg van de snelheid van de trein en Nicholas' vermoeidheid.
Het zachte gezang van de rails deed hem denken aan de slaapliedjes die zijn moeder voor hem zong wanneer ze samen met de trein op bezoek gingen bij zijn tante Itami. Cheong beschouwde Itami als haar zus, hoewel Itami eigenlijk een zus was van Cheongs eerste echtgenoot, een Japanse officier die tijdens de oorlog in Singapore was gesneuveld. Dat was hoe Cheong en kolonel Denis Linnear elkaar hadden ontmoet: tijdens de oorlog in Singapore. De kolonel had Cheongs leven gered, en was verliefd op haar geworden.
Een tijd vol gevaar, lang geleden en ver weg. Maar Nicholas hield die tijd dicht bij zich, alsof het een talisman was waarmee hij de wanhoop die in hem groeide, kon afweren.
Maar het hielp niet. Zijn woede en zijn angst waren groter en sterker dan hij had gedacht. Hij wilde rustig zijn voor zijn gesprek met de dokter. Hij wilde zijn geduld bewaren, dat geschenk van zijn moeder, teneinde erachter te komen wat hij kon doen aan zijn geheugenverlies. Tokio was zilver en grijs. De mist omhulde de enorme neonreclames in Shinjuku, tot hun rood, groen en blauw alleen nog maar de kleur van as hadden. De torenflats leken halverwege geamputeerd te zijn en zagen eruit als stompjes van tanden en kiezen in de mond van een oude man.
Het kantoor van dr. Hanami lag op de twintigste verdieping van een enorme torenflat, compleet met plexiglas gangen en binnentuinen. Tegenover zijn bronzen deur rezen drie grote zwarte en witte rotsen op uit een kleine rotstuin.
Nicholas wachtte dertig minuten in een glanzend grijs gelakte kamer. Hij zat op een met grijs tweed beklede bank, waar zes bijpassende stoelen omheen stonden, tegenover het grijs metalen bureau van de receptioniste. Aan de muur hingen twee moderne litho's die Nicholas vreselijk lelijk vond. Hij stond op en liep zenuwachtig naar het raam. Hij kon smalle repen van de stad zien door de verticale grijze lamellen. De straten waren niet te zien. De mist had een laagje op het glas achtergelaten, dat de kleuren van de regenboog had. Hij staarde naar buiten, naar de diepe afgronden tussen de verschillende gebouwen. De fluorescerende lampen van een torenflat in de buurt brandden door de nevel met de gloed van een gasbrander.
Nicholas hoorde de receptioniste zijn naam roepen.
Dr. Hanami was een kleine, gezette man van een jaar of vijftig. Hij had een keurig verzorgde snor, en zijn zilvergrijze haar glom van de crème die hij erin had gesmeerd. Hij droeg een witte doktersjas boven een kostuum met een grijs krijtstreepje. Zijn kantoor zag grijs van de rook.
Hij nam een laatste trekje, drukte zijn peuk uit in een overvolle asbak en gebaarde Nicholas te gaan zitten. Hij hield zich nauwgezet aan Nicholas' wens dat hij niet rookte waar Nicholas bij zat, maar hij scheen niet te merken dat ze vaak in een blauwe walm met elkaar zaten te praten. Na een bezoek aan dr. Hanami gooide Nicholas onveranderlijk zodra hij thuiskwam zijn kleren in de wasmand.
'Zo,' zei dr. Hanami, 'hoe gaat het?' Hij zei het in het Engels. Dr. Hanami, wiens lunch meestal bestond uit een Bigu Maku van de McDonald's om de hoek, zag zichzelf als een expert in alles wat Amerikaans was.
Nicholas liet zich in een stoel van chroom en grijs plastic zakken en staarde de dokter aan.
Dr. Hanami speelde met zijn tinnen aansteker. Hij draaide hem rond tussen zijn wijsvinger en zijn duim. 'Het viel me op,' zei hij, 'dat dit niet een van uw regelmatige bezoekjes is.' Hij sloeg Nicholas' dossier open en keek de pagina's door. 'Alles ziet er hier prima uit. De röntgenfoto's, de laboratoriumproeven. Kan niet beter.' Hij keek op. 'Zijn er problemen?'
'Ja,' zei Nicholas terwijl hij de drang beheerste om uit zijn stoel op te springen. 'Dat mag je wel zeggen.'
'Hm. En wat voor vorm hebben die problemen aangenomen, als ik vragen mag?' De aansteker werd rond en rond gedraaid. Nicholas kon niet langer blijven zitten. Hij sprong overeind. Dr. Hanami schrok van het luide gerammel waarmee Nicholas de metalen lamellen opzij schoof en zijn gezicht tegen het raam drukte. De lucht buiten was al net zo smerig; hij kon de branderige lucht niet uit zijn neusgaten krijgen. Het had geen zin het nog langer uit te stellen. 'Vertel me eens, dokter,' vroeg Nicholas zonder zich om te draaien, 'bent u wel eens naar Nara geweest?'
Na een korte stilte antwoordde dr. Hanami: 'Ja. Vier jaar geleden ben ik met mijn vrouw een week op vakantie geweest in Nara. Hete minerale baden.'
'Dan weet u hoe mooi het daar is.'
'Ja, zeker. Ik denk er vaak genoeg over om er nog eens heen te gaan. Maar ik heb er helaas nooit tijd voor.'
Nicholas draaide zich om; het had geen zin nog langer naar die prut buiten te blijven kijken. 'Dokter, heeft u zich ooit afgevraagd hoe het leven zou zijn wanneer u plotseling geen operatie meer kon uitvoeren?'
Dr. Hanami keek hem niet-begrijpend aan. 'Wel, wanneer ik met pensioen ga, zal ik natuurlijk -'
'Nee,' zei Nicholas ongeduldig, 'Ik bedoel nu. Onmiddellijk. Van het ene moment op het andere.' Hij knipte met zijn vingers. 'Béng!'
'Ik kan niet zeggen dat ik -'
'Wel, dokter, ik kan niet leven zonder de schoonheid van Nara, waar ik mij in de vechtkunst heb gespecialiseerd. Niet de schoonheid die u en uw vrouw zien wanneer u naar de hete baden gaat. Hoewel die schoonheid ook heel bijzonder is. Nee, ik heb het over de schoonheid die ik heb geleerd te zien door Getsumei no michi. Kent u dat? Het MaanverlichtePad.'
Dr. Hanami knikte. 'Ik heb er natuurlijk van gehoord. Maar ik wist niet...'
Iets in het gezicht of de houding van Nicholas bracht de dokter tot zwijgen. 'U bent zo anders vandaag,' zei hij ten slotte. 'Wat is er gebeurd?'
Met een bonkend hart ging Nicholas weer tegenover dr. Hanami zitten , maar deze keer zat hij op het randje van zij n stoel. Hij leunde naar voren zodat zijn hoofd en bovenlichaam de ruimte tussen hen beiden overspanden. Hij wreef zijn handen langs elkaar, en kwam tot de ontstellende ontdekking dat ze klam van het zweet waren.
'U vroeg wat het probleem is, en dat zal ik u vertellen,' zei hij, dr. Hanami recht in de ogen kijkend. De emotie borrelde nu zó in hem op dat hij zich niet meer in bedwang kon houden. Hij wees naar de zijkant van zijn hoofd, waar de v/ond van de operatie zat. 'Ik kan me, verdomme, niets meer herinneren van die opleiding. Het is weg, foetsie, alsof het er nooit is geweest. Ik heb de hele nacht lopen verzinnen hoe deze... onmogelijkheid heeft kunnen gebeuren. En steeds weer kom ik op hetzelfde antwoord uit, dokter. Het enige antwoord dat ergens op slaat.'
Zijn gespierde handen grepen de rand van het bureau van dr. Hanami.
'U en dat ellendige scalpel van u. U heeft een te groot stuk uit me weggesneden, of misschien iets van het aangrenzende weefsel geraakt, dat weet ik niet. Maar wat ik wél weet, is dat mijn geheugen weg is, en dat is uw schuld.'
In de gespannen stilte zei dr. Hanami in het Japans: 'Misschien moest ik maar even om thee bellen.'
Welja, dacht Nicholas, in geval van een crisis vallen we terug op de oude tradities. Hij zat zó vol woede dat hij ervan stond te trillen. Dr. Hanami gaf via de intercom opdracht thee te laten brengen. Toen die werd gebracht op een zwart gelakt dienblad, stuurde de chirurg zijn receptioniste weg en begon zelf de thee klaar te maken; hij nam een klein beetje van de gebroken groene blaadjes, liet ze in het kokende water vallen, gebruikte de rieten klopper met de juiste snelheid om het water op te kloppen, en draaide het porseleinen kopje om en om teneinde een gelijkmatige verdeling te krijgen. Nicholas voelde zich tot rust komen, de enorme spanning vloeide uit hem weg als de lucht uit een lekke band. Stukje bij beetje liet hij zich achterover in zijn stoel zakken.
Op dat moment serveerde dr. Hanami hem de thee. Toen ze beiden hun kopjes leeg hadden, zei de chirurg: 'Zo, vertel me nu alles eens vanaf het begin.'
'Ik wil het met u hebben over een paar details in de geschiedenis van uw subject die me nog niet helemaal duidelijk zijn,' zei dr. Muku zodra Senjin tegenover hem zat.
Het was helemaal tegen zijn gewoonte dat dr. Muku tijdens zo'n psychoanalyse het initiatief nam. Senjin was als een van die vreemde, griezelige vissen die op de bodem van de zee leven, die zonder licht en vaak zonder ogen zelfs kunnen zien. Zonder dat hij er iets van kon zien, wist hij dat dr. Muku heel dicht in de buurt van de waarheid zat. Senjin was er bijna zeker van dat de psychiater vermoedde dat er geen psychopathisch 'subject' bestond, en verder dat het mysterieuze
'subject' in feite Senjin zelfwas.
Er zat natuurlijk een gevaar aan die kennis. Maar zelfs al was Senjin plotseling opgestaan om alles te bekennen, dan nog had dr. Muku er niets tegen kunnen beginnen. Immers, hij was met handen en voeten gebonden aan zijn gedragscode die hem verbood iets verder te vertellen van wat hij te weten was gekomen. Senjin had hem tijdens hun eerste gesprek nog eens voorgehouden dat alles wat zij bespraken vertrouwelijk was en dat niets daarvan buiten deze kamer mocht komen. Dr. Muku had daar gretig - misschien iets té gretig - mee ingestemd. Senjin had al vermoed dat dat zijn gewoonte was. Nu had hun relatie een nieuwe, een opwindende dimensie aangenomen. Tussen hen tweeen ontstond een strijd om de macht, een schermutseling die tot nu toe geen vaste vormen had aangenomen, en dus wisselend verlopen was. Het was als leven op het scherp van de snede, een reep stof om Senjins nek, die door de mollige handjes van dr. Muku strakker en strakker werd getrokken. Senjin voelde zich hard worden. Een adertje langs zijn slapen begon sneller te kloppen naarmate zijn bloed heter werd. Dit dodelijke spel was waar hij voor leefde.
'Bijvoorbeeld,' zei dr. Muku, 'wat voor soort opvoeding heeft het subject gehad? Heeft hij een normaal gezinsleven gekend?'
'Wat bedoelt u met normaal?' Senjin wist de sarcastische klank niet uit zijn stem te weren. 'Wordt in de psychologie het woord normaal niet als een vervalsing gezien?'
'In de psychologie misschien,' zei dr. Muku op sussende toon, 'maar in de psychotherapie niet altijd. Dat hangt ervan af.'
Hij glimlachte naar Senjin; volgens Senjin op een manier alsof hij wilde zeggen: Dat moet jij toch weten. Jij bent toch niet normaal, Senjin- san? 'U heeft natuurlijk gelijk,' ging dr. Muku verder. 'Maar het komt vaak voor dat een psychose zijn oorsprong vindt in het vroegere gezinsleven. En hier mogen we, ter wille van onze discussie, het woord normaal gebruiken, omdat ik wil wedden dat ons subject géén normale opvoeding heeft gehad.'
Senjin boog zich voorover. 'In welk opzicht?'
Dr. Muku haalde zijn schouders op. 'Misschien was zijn moedereen hoer, of heeft ze hem op de een of andere manier in de steek gelaten. Dat zou de oorzaak kunnen zijn voor zijn obsessie met Kiyohine en de Duivelsvrouw.' Dr. Muku haalde weer zijn schouders op. Omdat ze tegenover elkaar zaten in een kleine, afgesloten kamer, en omdat dr. Muku met zijn rug naar het raam zat, bevond zijn gezicht zich halfin de schaduw. 'Ons subject zou zelfs incestueuze gevoelens gehad kunnen hebben jegens zijn moeder. Dat soort schuldgevoel kan te zwaar zijn voor de psyche van een kind. Het is dan heel natuurlijk dat hij die ongewenste gevoelens kwijt probeert te raken door ze ergens anders op te richten, door ze in iets anders te veranderen - namelijk, het aangeboren kwaad in de vrouw. Hij zou zichzelf kunnen wijsmaken dat zijn moeder door woord of gebaar die taboegevoelens in hem heeft opgewekt.' Dr. Muku's ogen glinsterden achter zijn ronde brilleglazen.
'Wat denkt u ervan? Komt het u bekend voor?'
'Hoe moet ik dat weten?' zei Senjin onverschillig.
'Nou ja, u kent het subject veel beter dan ik.'
'Ja?' Senjin trok zijn wenkbrauwen op. 'Ik begin me af te vragen of wij hem allebei wel voldoende kennen.'
Dr. Muku schoof op zijn stoel heen en weer. 'Hoe komt u daarbij, Senjin-san?'
'Nou, ten eerste, het mysterie van de seks. Dat wil zeggen, voor zover ik weet heeft het subject geen van zijn slachtoffers verkracht.'
'Toch zijn het allemaal vrouwen, nietwaar?'
'Ja,' loog Senjin.
'Allemaal jong. Allemaal mooi.' Dr. Muku knikte instemmend.
'Wel, hij moet dichterbij gekomen zijn. Heel dichtbij. Het is nog slechts een kwestie van tijd voor hij zijn zaad aan hen verspilt.' Dr. Muku richtte zijn vinger op hem, alsof Senjin inderdaad het subject was.
'Ziet u, onze vriend moet het gevoel krijgen dat de werkelijke zaadlozing bijna gelijk staat aan het overhalen van de trekker van een pistool. Hij ziet zijn zaad als de kogels.'
Senjin zat doodstil. 'U bent wel erg zeker van uzelf, dokter.'
Dr. Muku haalde weer zijn schouders op. 'Niets is zeker in mijn werk, Senjin-san. Het is voornamelijk een kwestie van gissen. Net als een detective beweeg ik mij voorzichtig voort tussen de brokstukken van een gestoorde psyche. Ik vermoed dat mijn modus operandi niet veel verschilt van de uwe op de plaats van de misdaad. We zoeken allebei naar aanwijzingen die ons in staat stellen achter het wie en waarom van een tragedie te komen. Wanneer u een moordzaak moet oplossen, gaat u toch ook wel eens puur op een veronderstelling af?'
Senjin zag welke richting dit opging. Niet alleen begon dr. Muku hém nu te ondervragen, in plaats van andersom, maar de psychiater betrok Senjin zelf nu ook rechtstreeks in de conversatie. We zoeken allebei... en gaat u toch ook... Deze methode was onderdeel van een slimme ondervragingsmethode waarbij het onderwerp direct in de ondervraging werd betrokken teneinde eerlijke antwoorden uit te lokken. Senjin zei: 'Volgens mij komen de veronderstellingen waar u het over hebt alleen maar in films en boeken voor. Daar wordt het leven van de hoofdpersonen beheerst door een auteur.'
Dr. Muku keek Senjin onderzoekend aan. 'Maar is het in het werkelijke leven niet precies zo? Het leven beheerst ons karma. Ons lot ligt toch ook niet in onze eigen handen?'
Senjin glimlachte. De machtsbalans begon heel voorzichtig in beweging te komen. Hoe langer dr. Muku doorging met zijn ondervraging, hoe zekerder hij van zichzelf werd, hoe meer hij zijn eigen strategie onthulde en hoe geringer de bedreiging werd die hij vormde. Het werd tijd, vond Senjin, om de dokter nog iets verder uit de droom te helpen. 'Muku-san,' zei hij, 'heeft u wel eens van Kshira gehoord?'
'Nee, dat dacht ik niet.'
'Kshira is een vorm van lichamelijke en geestelijke discipline,' zei Senjin. 'Maar het is veel meer dan een filosofie. Het is een eigen werkelijkheid. Kshira is de taal van het geluid-iichtcontinuüm.'
Dr. Muku knipperde met zijn ogen. 'Het wat?'
Senjin stak een sigaret op, maar nam er slechts zo nu en dan een kort trekje van. 'Het geluid-iichtcontinuüm,' herhaalde Senjin. 'U heeft ongetwijfeld wel eens gehoord van ki, de onderliggende energie van alle dingen - mensen en dieren, de zee, de bossen, de aarde zelf. Wel, de Kshira sensei hebben een opzienbarende ontdekking gedaan, en wel deze: dat er verschillende vormen van ki zijn. Door ze te herkennen en in series tegelijk te gebruiken, wordt er een bron van enorme psychische en fysieke energie gecreëerd.'
Senjin zag dat dr. Muku sceptisch was. Zo verwonderlijk was dat niet. Wat de menselijke geest betreft, was dr. Muku vastgeroest in een streng begrensde cultuur van modern analytisch denken. Hij was, in Senjins ogen, een arme kreupele die niet in staat was iets te begrijpen behalve dat wat hij op school had geleerd.
'Het punt met Kshira is,' Senjin boog zich opeens naar voren, 'dat je er alle kanten mee uit kunt.' Hij nam een trekje van zijn sigaret die begon te sissen, en aan het eind vreemd blauw-wit begon te branden. Senjins hand bedekte het gezicht van dr. Muku éér de psychiater de kans kreeg zich te verzetten. Met zijn duim lichtte Senjin de bril van dr. Muku van diens neus. Het metalen montuur gleed weg in het klamme zweet dat op het voorhoofd van de psychiater was uitgebroken. Toen duwde Senjin het gloeiende eind van zijn sigaret in het linkeroogvan dr. Muku. Met zijn linkerhand, de vingers als spinnepoten over het gezicht van de dokter uitgespreid, hield hij dr. Muku onverbiddelijk op zijn plaats. Dr. Muku haalde wild uit met zijn armen terwijl de met fosfor bewerkte sigaret nog dieper in zijn oogkas brandde. Hij begon te huilen, een angstaanjagend, gesmoord geluid dat eigenlijk meer een vibratie was die uit zijn keel opsteeg.
Senjin bekeek hem alsof hij naar iemand op een tv-scherm keek, en hij glimlachte. 'Het "subject",' zei hij in dr. Muku's oor, 'heeft niet alleen vrouwen vermoord. Jonge vrouwen, mooie vrouwen.' Hij gebruikte de woorden van de psychiater zelf. 'U had het mis, dokter. Over mij. Over alles.'
Er hing een stank in de kamer die van dr. Muku afkomstig was, en Senjins tong verscheen tussen zijn half geopende lippen, alsof hij de stank proefde. De stank van de dood.
Senjin keek recht in dr. Muku's wild in het rond draaiende rechteroog. Er stroomden tranen uit, en Senjin veegde ze met een vinger weg. De pupil was vergroot, alsof de psychiater een drugverslaafde was. Senjin wilde dat dr. Muku hem kon vertellen hoe hij de pijn en de angst beleefde. Zijn analytische brein zou toch zeker orde in de chaos kunnen scheppen en de uitbarsting van gevoelens in herkenbare componenten kunnen onderverdelen.
'Muku-san, wat is er?' vroeg Senjin. 'Wat gebeurt er met u?'
Er lag een hele wereld in dat ene tranende oog, bepaald door ondraaglijke pijn, gevoegd bij het herkennen van de naderende dood. Toen verstrakte de blik en richtte zich op iets wat Senjin niet kon zien.
De fosfor brandde nog steeds door in zijn schedel, maar dr. Muku lag onderuit gezakt in zijn stoel. Hij zag er nu heel ontspannen uit, dacht Senjin.
Senjin boog zich langs het lichaam en trok de la van een houten bijzettafeltje open. Grommend haalde hij daar de uiterst kleine taperecorder uit. De wieltjes draaiden langzaam en namen trouw ieder woord, ieder geluid op. Senjin vermoedde al dat de dokter hun gesprekken was gaan opnemen zodra hij, door de tips die Senjin hem gaf, tot de slotsom was gekomen dat Senjin en het 'subject' één en dezelfde persoon waren.
Senjin zette de recorder uit en stak het ding in zijn zak. Toen keek hij naar dr. Muku. 'U zult nooit weten hoever u er in werkelijkheid naast zat,'zei hij.
Met half toegeknepen ogen keek hij terug in het verblindende zonlicht van zijn herinnering, naar het naspel van elke Kabuki-opvoering van Musume Dojoji. Hoe hij zijn vriendinnen trakteerde op een uitgebreid diner, hen aanmoedigde de psychologische motivatie van de twee hoofdpersonen met hem te analyseren. En hoe hij, verzadigd door die ongewone voorafjes, dan doorging met het hoofdgerecht, de langzame, pijnlijke, erotische moord. Senjin liet het doek zakken voor dat stralende licht der herinnering. Hij bukte zich en hees het lijk over zijn schouder. Eigenlijk, dacht hij, was het jammer dat dr. Muku hem geen antwoord meer kon geven. Maar aan de andere kant, dr. Muku moest hem nog een andere - belangrijker - dienst verlenen. Het was duidelijk dat dr. Hanami hem niet geloofde. Nicholas had zijn verhaal verteld. Hij was begonnen bij zijn vage onrustgevoelens in het ziekenhuis na de operatie en zijn mislukte pogingen om de napijn van de operatie te stoppen. En hij was doorgegaan tot de gebeurtenissen van de laatste vierentwintig uur, die hem afdoende hadden bewezen dat hij het gebruik van Getsumei no michi en alle andere aspecten van de vechtkunst had verloren.
Dr. Hanami had rustig zitten luisteren, de vingertoppen van zijn beide handen tegen elkaar gedrukt, en had met absolute zekerheid gezegd: 'Mijn beste mr. Linnear, wat u suggereert is eenvoudig onmogelijk. U kunt misschien denken dat u die zeer opmerkelijke gaven kwijt bent, maar laat me u verzekeren dat dat niet het geval is.'
Hij nam een paar röntgenfoto's uit Nicholas' map, draaide ze om en klemde ze tegen een paar lichtboxen aan de muur achter zijn bureau. Hij knipte de lichtboxen aan. 'Kijk,' hij wees naar een schaduw, 'hier bevond zich de tumor, langs de tweede hersenplooi, vlak boven de fissuur van de hippocampus. U kunt de omtrekken hier zien.' Hij'richtte zijn aandacht nu op de tweede röntgenfoto. 'Hier zijn we na de operatie. Zoals u ziet is alles prachtig aangepast aan de plooien. Het omringende gebied is absoluut met rust gelaten. Daar kan geen twijfel over bestaan, mr. Linnear. Geen enkele twijfel.'
'Wat is er dan met me gebeurd, dokter?'
Dr. Hanami dacht daar even over na. Hij knipte de lichtboxen uit, trok de röntgenfoto's los en deed ze weer in de map. Toen deed hij de map dicht en vouwde zijn handen eroverheen. 'Het is met dit soort zaken moeilijk met zekerheid te zeggen, maar het lijkt me dat we ons beter kunnen afvragen wat er met u gebeurt.' Dr. Hanami glimlachte bemoedigend. 'Na zo'n zware operatie als de uwe is het niet ongebruikelijk dat de patiënt het idee krijgt dat er mét het zieke weefsel een gedeelte van zijn persoonlijkheid is weggesneden.' Hij trok een notitieblokje naar zich toe en schreef er een naam en een telefoonnummer op. Daarna trok hij het blaadje los en gaf dat aan Nicholas.
'Wat is dit?'
'Dr. Muku is een uitmuntende psychiater, mr. Linnear. Zijn kantoor is recht tegenover de -'
'Denkt u dat ik dat nodig heb?' vroeg Nicholas ongelovig. 'Een psychiater?'
'Gezien uw huidige emotionele toestand, denk ik dat u daar bijzonder veel baat -'
'U snapt het nog steeds niet, hè, dokter?' Nicholas was woedend.
'Iemand - misschien was u het zelf wel - heeft me iets aangedaan terwijl ik op die operatietafel lag. Vertel me in godsnaam wat er is gebeurd!'
'Linnear-san, u moet rustig blijven,' zei dr. Hanami. 'Deze uitbarstingen doen u geen goed. Wanneer u weer helemaal tot rust bent gekomen, zult u in staat zijn alles in het juiste licht te zien.'
'U vertelt het me dus niet?'
'Linnear-san, ik verzeker u dat ik u niet meer ken vertellen.' Hij wierp een blik op Nicholas' dossier, alsof hij daarmee zijn woorden meer gewicht wilde geven. 'Uw operatie was in alle opzichten een succes. Wat betreft uw klacht, ik kan geen enkele medische reden vinden om te -'
Dr. Hanami zweeg. Hij keek op en zag dat zijn patiënt al verdwenen was.
Nicholas wist niet meer waar hij het zoeken moest. In één vreselijke flits besefte hij dat zijn hele opleiding tevergeefs was geweest. Hij besefte dat hij zonder Getsumei no michi niets was. Zijn geestkracht, die al minder was geworden door het verlies van zijn laatste toevluchtsoord, van de vertrouwdheid met de wereld om hem heen en van zijn kracht, kwijnde weg. Hij voelde zich als de enige overlevende van een schipbreuk, aangespoeld op een vreemde, vijandige kust. Hij dacht aan zijn moeder, Cheong, en hij wist dat hem nu nog maar één ding te doen stond. Zijn gedachten vlogen terug in de tijd naar die vreselijke herfst van 1963, toen hij hopeloos verliefd was geworden op Yukio en zich zo de woede van zijn neef Saigo op de hals had gehaald. Nicholas, had Cheong tegen hem gezegd, je grootvader, So-Peng, was een zeer wijs man. Hij was het die zei dat iemand in Azië nooit echt alleenis. Cheong had een koperen doos te voorschijn gehaald. Die doos was een aandenken van zijn grootvader, So-Peng. Op het gelakte deksel stond een vuurspuwende draak in gevecht met een woest uitziende tijger.
Voorzichtig, bijna eerbiedig, maakte Cheong de doos open. Erin lagen vier rijen glinsterende smaragden, vijftien in totaal. Je mag zes van deze smaragden gebruiken, had ze gezegd. Om ze in geld om te zetten als je dat echt nodig hebt. Oorspronkelijk waren het er zestien. Eén is er gebruikt om dit huis te kopen. Ze had diep gezucht. Er mogen hier nooit minder dan negen smaragden in liggen. Nooit. Waar je ze ook voor nodig hebt, je mag er nooit meer dan zes gebruiken. Nicholas, je weet dat mijn vader, So-Peng, deze doos aan je vader en mij heeft gegeven toen we uit Singapore weggingen. Het is een toverdoos. Hij heeft bepaalde krachten. Ze zweeg even, alsof ze ergens op wachtte. Ik zie datje niet begint te lachen. Goed. Ik geloof in de kracht van deze doos, van de zes smaragden, net zoals So-Peng deed. Hij was in alles een groot en wijs man, Nicholas. Hij was geen dwaas. Hij wist heel goed dat er in Azië dingen zijn die niet uit te leggen zijn; die eigenlijk niet in de moderne wereld thuishoren. Ze houden zich aan andere wetten; ze zijn tijdloos. Ze had hem glimlachend aangekeken. Daar geloof ik in. Als jij daar ook in gelooft, zal de kracht er voor je zijn wanneer je er op een dag behoefte aan hebt.
Nicholas geloofde in de erfenis van zijn grootvader, de kracht van de vijftien smaragden in de toverdoos. Hij had de schat zorgvuldig opge-borgen toen hij en Justine naar Japan waren teruggekomen. Hij was niet van plan ze ooit te gebruiken, maar hij wilde ze wel in zijn buurt hebben.
Nicholas wist dat hij zo snel mogelijk moest zien thuis te komen. Hij begreep dat nu de tijd was gekomen om de toverkracht van de smaragden aan te wenden. Hij wist niet meer waar hij het zoeken moest. Niet alleen was hij zijn vermogen kwijt om Getsumei no michi te vinden en de herinnering aan alles wat hij tijdens zijn ninjutsu-opleiding had geleerd. Hij had het vertrouwen verloren in alles waar hij in geloofde. Daar kon maar één enkele verklaring voor zijn: Shironinja. Maar als hij inderdaad Shironinja was, was dr. Hanami niet verantwoordelijk voor zijn geheugenverlies; dan was het helemaal geen medisch probleem. Ergens in Tokio had hij een vijand, en wel één met een onvoorstelbare kncht. Wie kon het zijn? Waarom was hij machteloos gemaakt met Shironinja.''
Nicholas huiverde. In gedachten bevond hij zich weer in de nevelen van zijn nachtmerrie. Hij stelde zich voor hoe de smaragden hem zouden redden van een wisse verdrinkingsdood in die kleurloze nevel. Een deel van hem vermoedde zelfs dat zijn grootvader So-Peng deze dag had voorzien en ervoor had gezorgd dat hij die doos zou krijgen, zoals ooit de Kolonel en Cheong hem hadden ontvangen.
So-Peng. Cheong had hem zoveel over haar vader verteld. Toch besefte Nicholas, wanneer hij aan hem dacht, dat hij maar heel weinig van de man en zijn leven wist. Veel minder dan hij over de Engelse ouders van de Kolonel wist - zijn vader, een Londense bankier, nuchter, eerlijk en tevreden; zijn moeder, een rijke joodse vrouw die, ondanks haar geld, nooit door de Engelse society was geaccepteerd. Ze had twee zoons gekregen, waarvan de eerste, William, aan waterpokken was gestorven. Drie jaar later, in de winter van 1915, had ze het leven geschonken aan Denis, Nicholas' vader. Nicholas was zó in gedachten dat hij de jonge vrouw niet zag die dr.. Hanami's kantoor binnen wilde gaan, terwijl hij eruit kwam. Hoewel ze haastig een stap opzij deed, botsten ze tegen elkaar op. Nicholas mompelde automatisch een verontschuldiging en liep verder in de richting van de lift.
'Linnear-san!'
Hij draaide zich om naar de vrouw die achter hem aanliep. 'U bent Nicholas Linnear.'
Het was weliswaar geen vraag, maar hij antwoordde toch met ja.
'Hallo. Ik ben Tomi Yazawa. Inspecteur bij de afdeling Moordzaken van de Tokiose politie.' Ze liet haar identificatie zien, die hij bestudeerde met de geamuseerde nieuwsgierigheid waarmee hij anders de buitenlandse sensatiebladen inkeek.
'Goedemorgen, miss Yazawa,' zei hij. 'Hoe komt het dat u weet wie ik ben?'
'Ik was op zoek naar u, mr. Linnear.'
'Zo. Nou, een andere keer misschien. Dit is werkelijk niet een geschikt-'
De liftdeuren schoven geruisloos open en Nicholas stapte in. Tomi volgde hem.
'Ah, u bent vasthoudend,' zei Nicholas. Zijn gedachten waren niet bij Tomi Yazawa en wat zij van hem zou willen. Wat dat ook was, het zou moeten wachten tot een gunstiger moment.
'Vasthoudendheid is een verplicht vak op de politieacademie,' zei Tomi.
Nicholas reageerde niet op haar grapje. Het enige dat hij wilde was hier weggaan.
'Ik begrijp dat het u nu niet goed uitkomt,' zei Tomi, 'maar ik moet u onmiddellijk spreken.'
Nicholas merkte opeens dat hij een velletje papier in zijn linkerhand had. Hij vouwde het open en las het door dr. Hanami haastig neergekrabbelde adres en telefoonnummer van dr. Muku, de psychiater. De psychiater bleek zijn kantoor in ditzelfde gebouw te hebben. Mooi, dacht hij. Hoeveel patiënten gaven die twee aan elkaar door? In gedachten zag hij de twee doktoren als tennisspelers die hun patiënten heen en weer over het net sloegen, en met elke slag een honorarium opstreken. Kwaad grommend propte hij het papier in een bal en smeet die tegen de bronzen liftwand.
'Mr. Linnear -'
De deuren gleden open. Ze waren terug in de enorme hal met zijn kunstwerk bestaande uit zwarte rotsen, een waterval en gebladerte, en Nicholas liep doelbewust op de uitgang af.
Tomi bukte zich en raapte het verkreukelde stukje papier op. Ze wierp er een snelle blik op eer ze hem naar de uitgang volgde. Bij de automatische deuren haalde ze Nicholas in.
'Mr. Linnear, alstublieft -'
'Een andere keer, inspecteur Yazawa.' Nicholas ging de deuren door.
Buiten op straat zei Tomi vastberaden: 'Mr. Linnear,, ik moet u spreken over een zaak op leven of dood. Uw leven. Uw dood.'Haar woorden zorgden ervoor dat hij even zijn pas inhield en Tomi maakte daar gebruik van. 'Ik had het u op een andere manier willen vertellen, maar u laat me geen keus. Volgens een bericht dat we gisteren hebben onderschept, staat u op de nominatie om vandaag over een week vermoord te worden in opdracht van het Rode Leger. Ik ben -'
Bij het horen van een gil die tegen de gevel van de wolkenkrabber weergalmde, zweeg Tomi. Een moment later werd de zon heel even verduisterd door een lichaam dat nog geen drie meter van hen vandaan op de straatstenen terechtkwam.
'Jezus!' hijgde Nicholas. 'Een springer!'
Tomi liet hem staan en baande zich een weg tussen de mensen door die kwamen toelopen. Nicholas ging haar achterna en zag haar naast de man neerknielen. Hij was op zijn rug terechtgekomen. Zijn ruggegraat en zijn benen waren op zoveel plaatsen gebroken dat zijn lichaam al bijna geen menselijke vorm meer had. Over de stoep sijpelde bloed, als een spinneweb rondom het gebroken lichaam. Overal glinsterden stukjes glas, sommige roze en rood en donkerbruin. Heel voorzichtig draaide Tomi het gezicht hun kant op. De achterkant was helemaal verpulverd, maar het bebloede gezicht was nog wel te herkennen.
'Goeie God!' zei Nicholas en Tomi keek op.
'Kent u deze man, mr. Linnear?'
Nicholas knikte. 'Dat is dr. Hanami, de chirurg die mij heeft geopereerd.' Hij keek omhoog en zag het gapende gat waar het raam van dr. Hanami's kantoor was geweest.
Tomi en Nicholas werkten zich door de druk gebarende mensenmassa heen. Tomi liet haar identificatie aan een geüniformeerde bediende zien, vertelde haar wat er was gebeurd en gaf opdracht de politie te bellen. Toen gingen ze met de lift naar boven.
'Eigenlijk hoort u hier helemaal niet samen met mij te zijn,' merkte Tomi op. 'We hebben geen idee wat er gebeurd is.'
Nicholas zei niets. Hij keek haar alleen maar aan.
'Hij kan gesprongen zijn,' ging Tomi verder. 'Of hij kan een duwtje hebben gekregen.'
'Waarom zou iemand een chirurg willen vermoorden?' vroeg Nicholas.
'Wraak wegens nalatigheid?' Tomi haalde haar schouders op. 'Waar-om wil het Rode Leger u dood hebben?'
Nicholas bleef haar aankijken. 'Vertelt u mij dat maar. Ik heb geen flauw idee.'
'Ik laat u met mij meegaan,' merkte Tomi op, 'omdat ik ben aangesteld als uw lijfwacht. Ik ben ter plekke bij een mogelijke misdaad, dus moet ik daarop reageren. U moet mij dus wel begeleiden.'
'Anders had u mij tegengehouden?'
'Ja,' zei Tomi. 'Dan had ik u tegengehouden.'
'Hoe?' Nicholas was niet in de stemming voor loze bluf van iemand die hij niet kende.
De deuren schoven open en ze holden door de gang naar het kantoor van dr. Hanami. Binnen stuitten ze op een bleke receptioniste die hen met grote ogen aanstaarde. Ze had haar armen om een in elkaar gedoken vrouw geslagen, kennelijk een patiënte, die hevig zat te huilen.
'Ik heb de politie gebeld,' zei de receptioniste tegen niemand in het bijzonder, maar ze knikte toen Tomi zich bekendmaakte. Ze wees naar een deur rechts van haar. 'Daar. Dat is het kantoor van de dokter.'
'Wie was de laatste patiënt van de dokter?' vroeg Tomi.
'Hij,' antwoordde de receptioniste, naar Nicholas wijzend.
'Was er iemand bij de dokter nadat Linnear-san weg was gegaan?'
'Ik weet het niet,' zei de receptioniste. 'De dokter vroeg me dit uur vrij te houden.'
'U heeft na het vertrek van Linnear-san niemand naar binnen zien gaan?'
'Nee.'
'Blijf hier,' zei Tomi tegen Nicholas.
'Dat had je gedacht,' zei hij, maar bij het zien van de revolver in haar hand bleef hij staan.
Tomi draaide aan de knop en gooide de deur wijd open. De verticale lamellen waren losgerukt van hun onderste bevestiging en klepperden in de wind. Links van het raam stond dr. Hanami's met papieren bezaaide bureau, zijn stoel met hoge rugleuning stond van hen afgedraaid, alsof hij van daaruit naar het raam gesprongen was. Voor de vensterbank stond een gewone stoel, daarmee was het raam ingeslagen.
'Nou,' zei Nicholas, 'één ding weten we nu. Het was geen ongeluk.'
Tomi liep de kamer door naar een zijdeur. 'Wat hebben we hier?'
Ze hief haar pistool en rukte de deur open. 'Deze komt op de gang uit,' zei ze. 'Als dr. Hanami is vermoord, is de moordenaar hierdoor binnengekomen en weer verdwenen zonder door de receptioniste gezien te worden.'
Tomi deed de deur weer dicht en liep naar het raam, op zoek naar bloed, een briefje, of iets anders wat haar zou kunnen vertellen of dr. Hanami's dood zelfmoord of moord was. Ze keek door het kapotte raam naar de stad beneden. 'God, dat is een heel eind.'
'Inspecteur.'
Tomi schrok op van Nicholas' stem. Ze keek naar wat hij scheen te zien. Van hieruit kon ze dr. Hanami's stoel van opzij zien. Er lag een hand op de leuning.
Tomi deed drie vlugge stappen en draaide de stoel naar zich toe. Ze zagen een kleine, gezette man van middelbare leeftijd in een streepjeskostuum. Het lange, warrige haar stond recht overeind, alsof hij een elektrische schok had gekregen. Een bril met een metalen montuur was op zijn voorhoofd geschoven, alsof hij diep in gedachten was verzonken. Tomi snakte hijgend naar adem bij het zien van de geblakerde oogkas die haar nietsziend aanstaarde.
'Jezus,' zei Nicholas. 'Wie is dat in vredesnaam?'
'Wat is er met hem gebeurd?' Tomi keek naar de fatale wond. 'Dit is gruwelijk.' Dichter bij het lijk was de onmiskenbare stank van verbrand vlees merkbaar. Hij is gebrand door iets kleins dat heel erg heet was.'
'Het moet helemaal doorgebrand zijn,' meende Nicholas. Tomi pakte een potlood van het bureau en gebruikte dat om een voorpand van het openhangende colbert van de dode man op te lichten. Voorzichtig haalde ze een portefeuille uit zijn binnenzak, die ze op het bureau liet vallen en met de punt van het potlood opende.
'Dr. Jugo Muku,' las ze van een rijbewijs. Ze keek op. 'Wacht eens even!' Ze haalde het stukje papier te voorschijn dat zij had opgeraapt nadat Nicholas het in de lift had weggegooid. 'Linnear-san, u had dr. Muku's naam bij u toen ik u ontmoette.' Ze keek hem aan.
'Van dr. Hanami gekregen,' zei Nicholas. Hij staarde naar het verminkte gezicht van dr. Muku. 'Hij had de indruk dat ik psychiatrische hulp nodig had. Zijn kantoor is hier in hetzelfde gebouw.'
'We moesten maar eens gaan kijken,' meende Tomi. Ze liep langs het raam. Haar aandacht werd getrokken door iets wat op een van de glasscherven zat. Ze deed een stap dichterbij en bekeek het eens goed.
'Linnear-san,'vroeg ze met de spanning hoorbaar in haar stem, 'welke kleur had het haar van dr. Hanami?' Op straat was dat vanwege het bloed en de hersenspetters niet te zien geweest.
'Grijs.' Nicholas kwam dichterbij. 'En hij gebruikte de een of andere haarcrème.' Hij keek naar de plek die Tomi's aandacht had getrokken. Een paar plukjes nat glimmend grijs haar zaten aan de scherpe punt van een glasscherf geplakt. 'Zoals dat daar.'
'Wat zou kunnen betekenen,' zei Tomi, 'dat hij met zijn hoofd vooruit door het raam is gegaan. Dat lukt geen mens, zelfs niet bij zelfmoord.'
'Je bedoelt dat hij gegooid moet zijn.'
Tomi deed het bewijsmateriaal in een envelop. 'Daar begint het steeds meer op te lijken. En dan is er nog de dood van dr. Muku -'
Ze keek op omdat net buiten haar gezichtsveld een schaduw opdook. Met open mond staarde ze naar het raam.
De zwarte schaduw was in een herkenbare vorm veranderd: die van een mens. Hij was helemaal in mat zwart gekleed, zodat Tomi zelfs zijn gezicht niet kon zien. De vorm rees op van het raamkozijn. Haar hersens leken niet meer te werken. De gedaante bevond zich buiten het raam.
Tomi wist dat zoiets onmogelijk was. En toch zag ze het! De gedaante verscheen in een fractie van een seconde. Tomi had het gevoel alsof ze een vrije val in een lift maakte. Haar maag kromp samen. Toch, terwijl de gedaante zonder geluid te maken naar binnen zwaaide, had ze nog de tegenwoordigheid van geest haar pistool te pakken en het te richten.
Ze had geen tijd meer. De gedaante botste met zo'n kracht tegen haar aan dat alle lucht uit haar longen werd geperst. Bijna zonder geluid te maken vloog ze naar achteren, over dr. Hanami's salontafel heen.
De bovenkant van haar ruggegraat smakte tegen de muur, haar hoofd sloeg naar achteren. Er schoten blauwe vonken achter haar ogen langs, en eindelijk gilde ze het uit. Maar dat geluid werd overstemd door het versplinteren van het glazen tafelblad. Half verdoofd en misselijk probeerde Tomi overeind te komen, maar ze viel terug, happend naar lucht.
Het gebeurde allemaal in één of twee seconden. Voor de oude Nicholas was dat tijd genoeg geweest om zich om te draaien, de situatie in zich op te nemen, en een tegenaanval in te zetten.
Maar dit was een heel andere Nicholas. Zijn hersens waren zonder Getsumei no michi niet in staat doelbewust en gecoördineerd op Tomi's onbekende aanvaller te reageren.
Hij begreep dat degene die dr. Muku had vermoord waarschijnlijk dezelfde was die dr. Hanami uit het raam had gegooid. Hij begreep dat die gedaante buiten het versplinterde raam, als een vlieg tegen het beton en staal van de wolkenkrabber had gehangen. Verder vermoedde hij, door de doelbewuste aanval op Tomi, dat de moordenaar koelbloedig op hen had gewacht. Er was niets mis met Nicholas' vermogen tot logisch denken. Wat hij kwijt was, was zijn vermogen om die logica in actie om te zetten. Nu stond hij tegenover de in het zwart geklede figuur en hij wist dat hij tegenover een ninja stond. Alleen een ninja had twee van zulke bizarre moorden kunnen verzinnen en uitvoeren. Alleen een ninja kon met zoveel gemak tegen de buitenmuur van een twintigste verdieping blijven hangen, zich door een versplinterd raam naar binnen zwaaien en vervolgens een politie-inspecteur onschadelijk maken. Nicholas voelde de koude angst weer in zich opkomen. Hij wist dat het geen toeval kon zijn dat hij juist op het moment dat hij zijn krachten kwijt was tegenover een andere ninja kwam te staan.
Het was dus waar. Hij was Shironinja. Hulpeloos en aangevallen. Wat betekende dat deze gedaante méér dan een ninja was. Veel méér en veel minder.
Nicholas zond een stil gebed op.
De gedaante had zich heel even niet bewogen, maar veranderde opeens in een wervelstorm van activiteit. Vaag drong het tot Nicholas door dat dit iets was wat hijzelf ooit ook had gekund. Hij probeerde zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de aanval, maar de gedaante was bij hem vóór hij zijn hersens aan het werk kon zetten.
De pijn explodeerde via de zenuwknopen in zijn borst, onderbuik en bekken. Zoals een rijtje dominostenen omvalt, zo voelde Nicholas hoe hij in gedeelten verlamd raakte door de korte, gemene stoten tegen de verschillende zenuwknopen. De pijn beperkte zich niet tot de plaats waar hij was geraakt. Door de manier van toeslaan trok hij door het zenuwstelsel van zijn hele lichaam.
Het slaan ging systematisch, bijna wetenschappelijk in zijn werk, waarbij zijn lichaam in vierkanten werd onderverdeeld. Nicholas wist dat hij centimeter na centimeter werd uitgeschakeld zonder dat hij er iets tegen kon beginnen. Dit was een koelbloedige demonstratie van absolute overheersing. Nicholas' geestkracht verschrompelde van wanhoop om zijn hulpeloosheid en de hopeloosheid van zijn toestand. Hoe moest hij verder leven als Shironinjal
Het antwoord was natuurlijk overduidelijk. Hij zou niet leven. Hij ging sterven.
Dat was de uiteindelijke les die deze meedogenloze aanval hem leerde. Tomi lag tegen de muur bij te komen van de aanval. Hijgend probeerde ze de duizeligheid van zich af te schudden. Ze realiseerde zich dat ze haar pistool niet meer had.
Ze zag hoe de gedaante Nicholas mishandelde, en wanhopig zocht ze naar haar wapen. Het lag een paar meter buiten het bereik van haar uitgestrekte hand. Met een pijnlijk gekreun duwde ze zich van de muur af en begon naar haar pistool te kruipen. Even later richtte ze het op de achterkant van het hoofd van de aanvaller. Ze wilde de trekker overhalen toen ze besefte dat ze het wapen op Nicholas gericht hield.
'Verdomme,' mompelde ze, waarna ze bluffend uitriep: 'Laat hem los of ik schiet!'
De gedaante draaide zich om, zodat Nicholas' hoofd en bovenlichaam zich tussen hem en Tomi bevonden. 'Ga je gang.' Het was een raspende stem, als een krijtje dat over een schoolbord krast. 'Schiet maar op me. Of op hem?'
De haren in haar nek gingen recht overeind staan toen Tomi besefte dat de gedaante haar achter zijn masker stond uit te lachen. Opeens zag ze de glinstering van een klein mes tegen Nicholas' keel.
'Leg je wapen neer,' zei de krassende stem, 'of ik vermoord hem meteen.' Als bewijs dat hij het meende, sneed hij héél even door. Tomi legde haar pistool neer.
'Schop het van je af,' beval de stem haar.
Ze deed wat haar gezegd werd, en had er meteen spijt van. Als in slow motion zag ze dat de gedaante Nicholas losliet. Hij kwam overeind en overbrugde de afstand tussen hen zonder dat Tomi snapte hoe hij dat deed. Ze voelde zich omhoog getild door een ongekende kracht. Toen werd ze met haar hoofd tegen de muur geslagen. Haar uitroep van verbazing en pijn verstomde toen ze het bewustzijn verloor. De gedaante liet haar vallen en draaide zich weer om. Nicholas probeerde naar de plek te kruipen waarheen Tomi haar wapen had geschopt. Het was tekenend voor zijn diepe wanhoop dat hij zijn toevlucht niet nam tot het arsenaal aan wapens binnen in hem, maar een mechanisch wapen te pakken probeerde te krijgen.
In één vloeiende beweging tilde de gedaante Nicholas op en smeet hem dwars door de kamer. Nicholas kwam op het bureau terecht waar hij overheen gleed tot zijn bij na-verlamde lichaam op de grond tussen het bureau en het kapotte raam neerkwam.
De gedaante stapte doelbewust, maar zonder zich te haasten om het bureau heen. Hij raapte Nicholas op en draaide zich met hem naar het raam.
Nicholas begreep wat hij van plan was en hij deed het enige dat hij nog kón doen. Hij spreidde zijn armen en benen om te voorkomen dat de gedaante hem door de opening van het raam zou manoeuvreren. Hij hoorde de gedaante lachen. Het was een vreselijk geluid, als speldeprikken in zijn huid. 'Denk je dat je je daarmee kunt redden?'
Nicholas kreunde bij de klap op zijn rechterschouder. Het gevoel verdween uit zijn arm, die er los bij kwam te hangen. Bij de volgende klap op zijn linkerschouder beet Nicholas op zijn onderlip om te voorkomen dat hij het uitschreeuwde van de pijn. Zijn rechterbeen volgde, daarna zijn linkerbeen. Hij ging door het raam heen. Nog steeds worstelde hij. Zo verdoofd als hij was, sloeg en schopte Nicholas om zich heen. Met schouders en billen probeerde hij zich schrap te zetten, terwijl de gedaante hem door de opening duwde. Zware klappen kwamen op zijn dijen terecht, op zij n-bovenarmen. Hij lette er niet op, concentreerde zich alleen maar op het niet in beweging komen. Toen kreeg hij een klap tegen de zijkant van zijn hoofd, vlak bij de half genezen operatiewond. Dat was te veel. Zijn lichaam verslapte halverwege het gat en hij werd er helemaal doorheen geduwd. Voor zijn gevoel duurde het een eeuwigheid toen hij twintig verdiepingen boven de straat uit het raam hing. Hij stelde zich het volgende moment voor, de val door de lucht, het hals over kop naar beneden tuimelen, het trottoir dat op hem afkwam. Hij zat weer midden in zijn nachtmerrie, en hij viel door de nevel, eindeloos lang. Alleen zou hij deze keer niet wakker worden.
Naar beneden kijkend in de koortsachtige drukte van Shinjuku hoorde Nicholas in gedachten het laatste zielige kreetje van zijn dochter. Hij bereidde zich voor op het sterven.
Toen, bijna vóór hij het wist, werd hij weer naar binnen getrokken. Het gemaskerde gezicht kwam vlak bij het zijne. 'Als je nu sterft, als je te gemakkelijk sterft,' zei de gedaante, 'zul je het nooit begrijpen. En pas wanneer je het begrijpt, zal de wanhoop bezit van je nemen. Die wanhoop zal je grondiger verpletteren dan een val uit dit raam.'
De gedaante gaf een korte, harde klap tegen de zijkant van Nicholas'
nek.
De nevel krulde zich als de gespleten tong van een adder om hem heen. In die nevel lagen geheimen verborgen die te angstaanjagend waren om te kunnen verdragen. Duisternis.
Na een kort verblijf in het ziekenhuis mocht Nicholas naar huis. Hij had een zo volledig mogelijk verslag aan de politie gegeven. Justine en Nangi kwamen hem halen. In het ziekenhuis had hij Tomi opgezocht. Ze was flink door elkaar geschud, maar volgens de CAT-scan bleek zij, in tegenstelling tot Nicholas, geen hersenschudding te hebben. Vanwege die lichte hersenschudding hadden ze hem het liefst nog een week in het ziekenhuis gehouden om allerlei tests uit te voeren. Nicholas stond er echter op onmiddellijk weg te mogen. Er werd een compromis gesloten van één nacht en nog een CAT-scan. Kennelijk bleken daaruit geen verdere complicaties, want de volgende middag om twaalf uur was Nicholas weer thuis.
Justine vertelde dat Tomi twee keer langs was geweest terwijl hij lag te slapen. Ze had Justine gevraagd haar te bellen zodra Nicholas thuiskwam. Ze zou dan naar hem toe komen. Thuis ging hij regelrecht naar de fitnessruimte. Met de grootste moeite duwde hij de met stootkussens beklede paal opzij. Daarna raapte hij de tatami-mat die eronder lag op, waarna hij met zijn vingernagels een luikje opentrok dat in de vloerplanken was aangebracht. Onder het luikje bevond zich een kleine ruimte met stalen wanden, een ruimte die Nicholas daar zelf had aangebracht nadat hij en Justine in dit huis waren gaan wonen. Nu haalde hij er een koperen doos uit. Op het deksel waren de gebroeders draak en tijger geschilderd. Het was de doos die zijn grootvader So-Peng aan kolonel Denis Linnear had gegeven en die nu het eigendom van Nicholas was. Met trillende vingers deed Nicholas het deksel open. In de bekleding van donkerblauw fluweel zaten zestien kuiltjes, één voor elk van de betoverde smaragden. Eén smaragd was door de Kolonel gebruikt om dit huis in Japan te kopen.
Denk eraan, Nicholas, hoorde hij zijn moeder zeggen, er mogen nooit minder dan negen smaragden overblijven.
'Ahh...'
Er klonk zo'n opluchting in zijn stem dat Justine haastig aan kwam rennen. 'Nick, wat is er?' vroeg ze. 'Wat is er gebeurd?'
'De vijftien smaragden zijn er nog,' verzuchtte Nicholas. Terwijl hij de doos terugzette, keek hij haar aan. 'Justine, je mag nooit aan iemand vertellen wat je zojuist hebt gezien, zelfs niet aan Nangi. Deze smaragden zijn heel bijzonder, ze hebben toverkracht. Ze zijn een erfenis van mijn grootvader So-Peng. Ze mogen nooit gebruikt worden en er mag niet over gesproken worden.' Hij trok de tatami weer op zijn plaats en schoofde paal erop. 'Beloof me dat, Justine!'
'Ik beloof het.'
Nicholas kwam overeind, een beetje onzeker, terwijl de woorden van zijn aanvaller in zijn oren klonken: Als je nu sterft, als je te gemakke- lijk sterft, zul je het nooit begrijpen.
Waarom doodde hij me niet toen hij de kans had, vroeg Nicholas zich af. Voor welk noodlot heeft hij mij in leven gehouden?
SINGAPORE/MALEISIË: Zomer, 1889
So-Peng, de grootvader van Nicholas Linnear, werd geboren in een familie van Chinese kooplieden, hardwerkende mannen die hun hele leven zwoegden en nooit eens geluk hadden in het leven. Zijn moeder was anders.
So-Pengs familie woonde al vierhonderd jaar in Maleisië, waar ze handelden in zijde, parelmoer en ivoor. Aangelokt door de adembenemende fortuinen die er in de pas geopende tinmijnen te verdienen waren, waren ze in het begin van de negentiende eeuw naar Kuala Lumpur getrokken, op de westkust van het schiereiland. De enorme geldsommen die ze verdienden waren weer even snel verdwenen, want ze gokten, ze investeerden verkeerd en soms werden ze gewoon opgelicht. Toch hielden ze vol, een deugd die in hun genen moest zitten, want ook So-Peng was een volhouder.
So-Peng woonde de eerste tien jaar van zijn leven vlak bij Pahang, aan de oostkust van Maleisië, waar zijn vader zijde en zwarte thee uit China importeerde. So-Peng had echter geen belangstelling voor het koopmanschap. Hij was veel intelligenter dan zijn vader en zijn ooms, en op negentienjarige leeftijd bijna net zo scherpzinnig als zijn moeder, die toen vierendertig was.
So-Peng leek heel erg op zijn moeder. Liang was een kindbruidje geweest en had hem gekregen toen ze nog maar vijftien was. Niemand wist waar ze vandaan kwam - of ze een Hokka was net als So-Pengs vader, óf ze eigenlijk wel echt Chinees was, of, zoals ook wel werd gezegd, van Sumatraanse afkomst. Ze sprak er nooit over en uit respect vroeg So-Peng er niet naar, hoewel hij brandde van nieuwsgierigheid. So-Pengs moeder was heel slim. Overal waar het gezin langer dan een paar weken woonde, kende So-Pengs moeder iedereen die ook maar enigszins belangrijk was. En wat belangrijker was, die mensen stonden vaak bij haar in de schuld.
In 1889, hij was toen negentien, had So-Peng al heel wat bereikt. Hij sprak bijvoorbeeld vloeiend een aantal Aziatische en oude Indo-Europese talen en dialecten. Zijn schooljaren had hij doorgebracht in Singapura, Leeuwenstad, zoals Singapore in 1100 voor Christus werd genoemd door de heersers van het Srivijayan-rijk. Daar had hij niet alleen les gekregen van de beste leraren in Maleisië, maar hij had ook gelegenheid gehad om door de achteraf straat j es te zwerven en om te gaan met de daar wonende Chinezen, Maleiers, Indiërs en Sumatranen. Hij had er in de havens gewerkt, op de markten, in de bars, restaurants en hotels, en hij had zelfs een half jaar gevaren op een van de nieuwe stoomschepen die meer en meer de plaats innamen van de zeilklippers. Hij had onmiddellijk begrepen dat met de komst van die stoomschepen Singapore zou uitgroeien tot een belangrijke havenstad. Tot dan was de stad voor de overzeese handel afhankelijk geweest van de moesson en de wind. Schepen die op eigen kracht konden varen, zouden het hele jaar door hun handelswaren in Singapore kunnen laden en lossen. So-Peng had dus vele baantjes gehad, maar een echt vak kende hij niet. Hij was negentien jaar, zijn hoofd zat vol kennis, maar hij bezat geen cent.
Zijn mooiste herinnering aan zijn kindertijd vóór hij met zijn ouders naar Singapore was verhuisd, was die van de warme nachten in mei. Dan glipten hij en zijn beste vriend, een Maleise jongen die Zhao Hsia heette, stiekem hun huis uit. Ze ontmoetten elkaar tussen de struiken rondom het strand van Rantau Abang.
Boven het strand straalden miljarden sterren, blauw-wit, blauwgroen en rood. Als ze geluk hadden, verlichtte de maan de kolkende branding, en verder op de Chinese Zee zagen ze de lichtjes van schepen die op weg waren naar Borneo of Thailand.
Maar hoe mooi ze het er 's nachts ook vonden, So-Peng en Zhao Hsia waren niet naar het strand gekomen om naar de sterren of voorbijvarende schepen te kijken. En ook niet om te zwemmen. Weldra verschoof hun blik van de met sterren bezaaide hemel naar de zilveren schuimkoppen op de golven. Eindelijk zagen ze de zwarte, halfronde bollen uit het zeewater oprijzen; daar hadden ze op gewacht. Terwijl So-Peng lag te kijken, leek het alsof hij miljoenen jaren in de tijd terugging en in een andere wereld terechtkwam.
Tussen de beschermende zandduinen kwamen de halfronde bollen tot stilstand. Weldra konden de jongens boven het gebrul van de branding en het gezoem van de ontelbare insekten uit het typische geluid horen van zand dat opzij werd geschoven.
So-Peng en Zhao Hsia wachtten, leerden geduld te hebben. Want het was eind mei, het begin van het schildpaddenseizoen. De jongens waren hier op verboden terrein. De reuzenschildpad uit dit gebied was voor de Maleiers en de Chinezen om diverse redenen zeer waardevol, niet op de laatste plaats vanwege zijn grote rugschild, dat een winstgevend exportartikel was op het schiereiland. Wat de jongens hier wilden gaan doen was streng verboden - haram, zou Zhao Hsia zeggen, die veel met moslims omging. Als ze werden betrapt, gingen ze de gevangenis in, en So-Peng vreesde dat zelfs zijn moeder dan niet in staat zou zijn hem vrij te krijgen.
Er waren al schildpadden op het strand. So-Peng en Zhao Hsia keken elkaar aan. Wat postuur betrof pasten zij niet bij elkaar. So-Peng was lang; hij stak een stuk boven de mollige Maleier uit. Wat zij gemeen hadden, was een flinke portie moed en onverzadigbare nieuwsgierigheid. Ze waren beiden geboren onderzoekers en wat hen in elkaar aantrok was hun fascinatie voor het vreemde en het bizarre. Langzaam kropen de jongens onder de bescherming van de struiken vandaan. Op hun buik gleden ze over het zand. Bij een schildpad gekomen, raakte Zhao Hsia het hoornen schild aan. Bij het licht van de sterren zag So-Peng dat het dier zijn kop en poten in zijn schild terugtrok, waarna de jongens de schildpad omrolden en haar eieren inpikten. Terug in de schaduw van varens en struiken braken ze de eieren voorzichtig open en dronken de dikke, vloeibare inhoud op. Tevreden likten ze hun lippen af terwijl ze zich aan die verboden lekkernij te goed deden.
Toen So-Peng bijna elf was, verhuisde het gezin naar Singapore. Nadien vroeg hij zich vaak af hoe het Zhao Hsia was vergaan, en of ze ooit nog eens samen in de duisternis van Ranau Abang op het verbodene zouden liggen wachten.
Het was eigenlijk een wonder dat So-Peng in de smeltkroes die Singapore was, nooit bij iets illegaals betrokken raakte. Wat nóg verwonderlijker was, was dat So-Peng door een paar moorden zijn ware roeping vond. In tien dagen tijd werden er twee scheepsleveranciers vermoord. Het was hoogzomer en heet. De zon brandde op de kades. De oceaan lag er spiegelglad bij; er stond geen zuchtje wind en binnenshuis draaiden de ventilatoren traag hun rondjes.
De moorden vervulden de mensen met afschuw, hoewel ze toch wel iets gewend waren. Volgens de Britse autoriteiten was het het werk van een concurrerende smokkelaarsbende. Omdat de moorden op de vierde en de veertiende van de maand plaatsvonden, en vier het teken van de dood was, waren de Chinezen ervan overtuigd dat de moorden een wraakactie waren voor iets wat de slachtoffers in het verleden hadden misdaan. Ook de Maleiers geloofden dat wraak het motief was, vanwege de varkenspoot die elk slachtoffer in de mond was gestoken. Beiden waren ze moslim, en varkensvlees is streng haram voor moslims. Men was er zeker van dat de moordenaars westerlingen waren, want men was ervan overtuigd dat geen enkele moslim, en zeker geen boeddhist,
• de regels van hun religie zó zou schenden.
Liang, So-Pengs moeder, dacht er heel anders over. Zij had de vreemde achtvormige metalen sterren gezien die de politie uit de opengesneden kelen van de twee lijken had gehaald, en op een avond noem-de ze tijdens het avondeten de moordenaar: tanjian. De tanjian, zei ze, hadden geen god, ze hingen geen enkele religie aan, en hadden dus geen bezwaar tegen godslasterlijk gedrag. Tanjian hadden hun eigen wetten, ze hielden zich aan hun eigen gedragscodes, die radicaal afweken van die van de maatschappij. Zij vormden onderlinge koninkrijkjes, ze waren de volgelingen van de nacht en van al het kwaad dat zich thuisvoelt in de duisternis.
So-Peng nam aan dat Liang dit verhaal vertelde om zijn broertjes en zusjes angst aan de jagen, want toen ze alleen waren zei ze tevreden:
'Zo, die zullen voorlopig alleen maar aan hun studie denken.'
'Bedoelt u dat alles over die tanjian gelogen was?' vroeg So-Peng.
'Het was geen leugen,' antwoordde ze. 'Maar ook niet de waarheid.'
So-Peng dacht even na. 'Is dit een raadsel?'
Ze glimlachte naar hem; een glimlach vol trots. 'Je bent al zo volwassen,'zei ze. Ze liet hem alleen om naar haar eigen kamers te gaan. So-Peng dacht na over wat ze had gezegd, en terwijl hij rusteloos door het huis zwierf probeerde hij het raadsel op te lossen. Hun huis was groot en stond in een rijke buurt. So-Pengs vader had, op aandringen van Liang, twee jaar geleden geïnvesteerd in een pas opgerichte firma die rotan, zwarte peper en muskaat uit Borneo importeerde; een investering die tot nu toe heel winstgevend was gebleken.
Na een tijdje benauwde de stilte in het huis hem. Buiten hoorde hij jonge stemmen kwaad tegen elkaar uitvallen, en hij liep de tuin door, de straat op.
Twee van zijn broertjes stonden tegenover een groepje van hun vrienden, als twee legers op het slagveld. Tussen hen in stond een kleine, gele hond te janken. Zijn achterlijf trilde, zijn staart hing tussen zijn achterpoten.
Een van So-Pengs broertjes had de hond stevig in zijn nekvel vast, zonder acht te slaan op de angst van het dier. Hij bleef het hondje naar zijn kant van de straat trekken, terwijl jongens van de andere groep het dier naar hun kant probeerden te trekken.
'Het is onze hond!' zei So-Pengs broertje uitdagend.
'Nee, hij is van ons!' riep de brutaalste van de andere jongens. Hij had een plat gezicht waarop zijn woede duidelijk te lezen was.
'Wij hebben hem gevonden,' zei So-Pengs andere broertje. 'Hij is van ons.'
'Jullie hebben hem vlak bij ons huis gevonden!' schreeuwde de jongen met het platte gezicht. 'Dat wil dus zeggen dat hij van ons is! En dat jullie dieven zijn!'
'Jullie zijn slecht!' zei So-Pengs broertje terwijl hij aan het hondje trok. Hij wees op de donkere littekens op de flanken van het diertje, waar geen haar meer groeide. 'Moet je zien hoe jullie hem mishandeld hebben! Wij haten jullie!'
'Wij haten jullie nog meer!' schreeuwden de andere jongens. So-Peng voelde zich onuitsprekelijk verdrietig bij het zien van de ruzie. Voor anderen was het misschien een onbelangrijke gebeurtenis, die weer snel vergeten zou worden. Maar So-Peng zag in deze kinderlijke strijd het zaad van iets veel omvangrijkere. Hij herkende de universele, onvermijdelijke strijd van de mens. De strijd tussen hen die niet tevreden zijn met wat ze hebben, en zij die te arm zijn om iets te bezitten. So-Peng liep op de twee namaak-legertjes af juist op het moment dat er vuisten werden gebald en stenen opgeraapt. Eén moment later en de voormalige vrienden zouden elkaar in de haren zijn gevlogen. Hij ging tussen de jongens in staan, en greep het trillende hondje, de enige onschuldige partij in deze strijd. Hij nam het in zijn armen en aaide het bange dier. Ogenblikkelijk hief het beestje zijn kop op en begon So-Pengs hand te likken.
'Dit dier is van geen van jullie,' zei hij.
'Maar, broer-'
So-Pengs felle blik onderbrak het protest van zijn broer.
'Wij willen hem hebben,' schreeuwde de jongen met het platte gezicht. 'Hij is van ons!'
'Wat wil je dan met hem doen?' vroeg So-Peng de jongen. 'Hem nog meer slaan?'
'Ik heb hem nooit geslagen!' Het was duidelijk dat de jongen stond te liegen.
'Maar je hebt hem wel geschopt,' zei So-Peng. Hij probeerde de jongen met zijn geest aan te raken. 'Je hebt hem precies zo gestraft zoals je ouders jou straffen. Is dat niet zo?' De jongen zei niets, maar zijn gebogen hoofd sprak boekdelen.
'Zie je wel?' zei So-Pengs broer triomfantelijk. 'Wij hadden gelijk!'
'En wat wilden jullie met het dier doen?' vroeg So-Peng aan zijn broertje.
De jongen haalde zijn schouders op. 'Hem houden. Hem laten gaan. Ik weet het niet. Wat maakt het uit?'
So-Peng vroeg: 'Heb je eraan gedacht hoe je hem gaat verzorgen?'
'Verzorgen?' So-Pengs broertje trok zijn neus op. 'Het is maar een hond.'
'Kijk eens naar hem. Hij is bang en hij heeft pijn, net als jij soms hebt. Maar ach, hoe kan ik ook denken dat jullie het zullen begrijpen?
Jullie zijn veel te egoïstisch, je denkt alleen maar aan jezelf en verder niet. Niemand van jullie verdient zijn vriendschap of zijn genegenheid.' De minachting in So-Pengs stem was zó overduidelijk dat deze de kinderen raakte.
'Wat gebeurt er nu met hem?' vroeg de jongen met het platte gezicht.
'Ik neem hem mee,' zei So-Peng.
'Maar wij zijn aan hem gewend,' zei de jongen.
So-Peng zei niets. Hij bleef de flanken van het hondje aaien. Het dier legde zijn kop op zijn arm, zuchtte tevreden en sloot zijn ogen.
'Ik wil niet dat hij weggaat,' zei de jongen met het platte gezicht opeens. 'Ik geloof - Hé, wij kunnen samen voor hem zorgen.'
'Ja,' stemden So-Pengs broertjes in. 'We kunnen met ons allen voor hem zorgen, hè, jongens?'
'Ja!' riepen ze allemaal uit.
'Misschien kunnen we hem iets leren,' zei een andere jongen.
'Net als een waakhond!' ging So-Pengs andere broertje verder. De jongens vormden nu weer één groep, die opgewonden hun plannen met de hond bespraken. So-Peng zette het dier neer. Het ging zitten, keek naar hem op en kwispelde. Plotseling wendden de jongens zich tot So-Peng. 'Wat denk je?'
vroeg de jongen met het platte gezicht.
'Dat ligt niet aan mij,' zei So-Peng. 'Het is mijn hond niet.'
'Maar hij is ook niet van ons,' zei So-Pengs broertje.
'Moet je hem echt meenemen?' vroeg de jongen met het platte gezicht. Nu de woede verdwenen was, straalde zijn gezicht zijn wanhopige behoefte aan liefde en aandacht uit. So-Peng glimlachte. Hij aaide de hond over zijn kop. 'Misschien kan ik hem voorlopig hier laten om te zien wat jullie met hem doen.'
De jongens hurkten om de hond heen, aaiden zijn kop en rug, terwijl het staartje sneller en sneller kwispelde.
De jongen met het platte gezicht kwam naar So-Peng toe. 'We haten elkaar niet echt, Oudere Broer.' Hij gebruikte de Chinese eretitel. 'Dat zeiden we zomaar.'
So-peng nam de vuist van de jongen en maakte hem open. De steen die hij had opgeraapt om te gooien, viel terug op straat.
'Woorden,' zei So-Peng, 'zijn vaak het begin.'
'Ik had die steen heus niet gegooid, Oudere Broer.'
So-Peng knielde naast de jongen neer. 'Ik weet dat je dat niet had willen doen.'
Na een tijdje zei de jongen: 'Ik geloof dat ik het begrijp.'
So-Peng keek de jongen aan. Hij had zijn macht niet nodig om te weten wat deze jongen nodig had. 'Toen ik zo oud was als jij,' zei hij,
'verlangde ik naar een oudere broer om mee te kunnen praten. Helaas, ik had geen oudere broer.'
'O, ik weet wat je bedoelt!' riep de jongen uit. Hij wilde nog iets zeggen, maar zweeg. So-Peng stond op. 'Volgende week heb ik iemand nodig bij het werk dat ik in de weekends doe. Denk je dat het iets voor jou zou zijn?'
De jongen knikte gretig. Weer kon hij geen woord over zijn lippen krijgen.
'Ik zal je komen halen - 's morgens vroeg.'
'Dat is niet nodig, Oudere Broer,' zei de jongen. 'Ik zorg dat ik bij zonsopgang hier ben.'
So-Peng lachte. 'Een uurtje later is vroeg genoeg.'
So-Peng ging door het poortje de tuin weer in. Het was er stil. Hij vroeg zich af waar zijn moeder was, en in gedachten zocht hij haar. Toen hij haar vond, stokte de adem in zijn keel. Hij voelde de golven van paniek die zij uitstraalde.
Onmiddellijk ging hij het huis binnen, naar de slaapkamer die ze met haar echtgenoot deelde. Ze was haar koffers aan het pakken.
'Waar gaat u heen, moeder?'
Met een ruk draaide ze zich om. Ze had een hoogrode kleur en streek een paar losse haren uit haar gezicht. Ze was een bijzonder knappe vrouw met een lang, smal gezicht, hoge jukbeenderen en vreemd diepliggende ogen. Haar oren waren klein, evenals haar voeten en handen.
'Het schild van een schildpad is in het vuur kapot gesprongen, een fengshui-man heeft de scherven gelezen. Hij heeft voorspeld dat jij hier bij mij zou komen.' Ze keek hem ernstig aan. 'Wanneer je niet was gekomen, had ik geweten dat de fengshui-man had gelogen; dat jij de uitverkorene niet was.'
So-Peng keek haar vragend aan. 'Wat bedoelt u?'
Ze schonk hem een plotselinge, stralende glimlach. 'Laten we dit ergens anders bespreken.'
Ze ging hem voor naar de tuin, die rond deze tijd verlaten was. De scherpe stank van de mangrovemoerassen in het noorden vermengde zich met de zoete geuren van de bloemen. In de verte blaften honden tegen de groeiende schaduwen. De straatlantaarns werden een voor een aangestoken door een Maleise jongen, wiens donkere hoofd SoPeng nét boven de stenen muur uit voorbij zag gaan. Liang en So-Peng gingen tegenover elkaar op de rotan stoelen zitten.
'Toen je nog in mij zat,' begon zij, 'voelde ik hoe je mij probeerde te bereiken, niet met je handen, maar met je geest. Ik zag kleuren -jouw kleuren, in de schaduwen van je nog onvolgroeide geest. Nadat je geboren was, voelde ik dat nog sterker, en ik wist dat jij mijn gave had geërfd. Daarna moedigde ik je aan die gave te ontwikkelen, zodat die ds het ware met je lichaam mee zou groeien.'
' 'Dat weet ik nog,' merkte So-Peng op. 'Dat was een bandtussen ons die niemand anders had. Ik kon met u spreken zonder mijn mond te openen, en ik kon uw antwoord horen zonder mijn oren de gebruiken.'
'Je bent nog jong, So-Peng,' zei Liang, 'maar de omstandigheden dwingen me je de volledige waarheid over die gave van je te vertellen. Nu denk je misschien nog dat het een zegen is, maar het kan heel gemakkelijk omslaan in een vloek. Wanneer de gave wordt gebruikt om de verkeerde redenen, hebzucht, jaloezie, wellust, kan het een grote kwade kracht worden. Wanneer je het zijn gang laat gaan, kan het je leven gaan beheersen. Je moet weten dat je niet ieders gedachten kunt lezen zoals de mijne - en ik de jouwe. Er zijn altijd twee mensen voor nodig, niet één. Begrijp je me?' Liang wachtte even tot ze hem zag knikken. 'Je kunt je gave gebruiken - zoals je ongetwijfeld al hebt gemerkt. Maar het kan een valstrik worden die je arrogant maakt - als je te veel op je gave gaat vertrouwen en je verblind raakt voor de ogenblikken dat het je een verkeerde richting instuurt. Je maakt jezelf dan dingen wijs die jij graag wilt horen, niet wat je door middel van je gave werkelijk ziet en hoort.'
Op dé achtergrond klonk het geklip-klop van een paard en wagen en in de verte rezen zachte stemmen in de schemering op. Hij stond op en liep naar de muur, waar hij zijn handen op de stenen legde. Nu begon hij te begrijpen waarom hij als kind zijn gave niet had willen gebruiken, waarom hij het altijd als een last had beschouwd die hij binnen in zich meedroeg.
Liang stelde voor een eindje te gaan wandelen. Zwijgend liepen ze door de straten tot ze bij de Queen Elizabeth Walk en de haven aan-kwamen. Liang keek haar zoon enige tijd aan. Ten slotte beantwoordde ze zijn zwijgende vraag.
'Ik kan je niet vertellen waar ik heen ga, So-Peng,' zei ze, 'alleen maar dat ik weg móet.'
Ze bleven staan bij een ijzeren hek dat voorbijgangers behoedde van de hoge kade in het water te vallen. So-Peng leunde op de ijzeren stang en staarde uit over de haven.
'Wie zijn de tanjian?' vroeg hij.
Liang glimlachte. 'Waarom denk je dat ik dat zou weten?'
'Omdat ik geloof dat u weet wét ze zijn.'
De vlammetjes van de straatlantaarns weerkaatsten in het water en So-Peng verbeeldde zich dat het de watergeesten waren - half beest, half zeewezen - die volgens de overlevering de haven van Singapore beschermden.
'Ik neem aan,' begon Liang, 'dat je de verhalen omtrent mijn afkomst hebt gehoord. Ik schijn Maleis te zijn, misschien half Maleis, half Chinees-Hakka, Teochew, misschien zelfs Sumatraans. De waarheid is' - ze keek haar oudste zoon recht aan - 'dat niemand mij kent.'
'Zelfs vader niet?'
Ze lachte hartelijk. 'Vooral je vader niet.'
Liang had drie belangrijke karaktereigenschappen. Ze was gul, ze was sympathiek en ze was beheerst. Jaren later, toen hij zijn studie verder afmaakte, zou So-Peng ontdekken dat er voor deze karaktereigenschappen in de Tao slechts één woord bestond, Da. En Da was de stem van God.
'Ik verzet me nooit tegen de goden,' zei Liang. 'Verder neem ik het de mensen om me heen niet kwalijk als ze gezondigd hebben of slecht zijn. Ik geef alleen maar om mijn kinderen, So-Peng, en om jou geef ik het meest.'
Er kwam een jongetje aangerend over de Queen Elizabeth Walk. Hij kwam naar het hek en stak zijn hoofd tussen de ijzeren staven door om in het water te kunnen kijken.
'Weet je dat je, de dag vóór je werd geboren, als volwassene in mijn droom verscheen?' zei Liang. 'Ik zag je gezicht, ik praatte met je, ik kende je hart. Daardoor weet ik nu welke koers jouw leven zal nemen, en ook mijn rol daarin.'
Het jongetje klom op het hek, naar So-Peng veronderstelde om iets wat hij in de haven had gezien, beter te kunnen bekijken. So-Peng richtte zijn aandacht weer op zijn moeder, die zei: 'Nu is de tijd gekomen dat je al je energie in je studie moet steken, zodat je tegen de tijd dat je dertig bent een carrière hebt opgebouwd. Zodat je op je veertigste geen twijfels over de wereld meer zult hebben. Zodat je op je vijftigste de wil van de hemel zult weten. Zodat je op je zestigste bereid zult zijn die wil op te volgen. Zodat je op je zeventigste in staat zult zijn de stem van je hart op te volgen door het pad der rechtvaardigen te bewandelen.'
Hij keek Liang aan. 'Hoe moet ik dat alles tot stand brengen, moeder?'
'Dat ligt helemaal aan jezelf,' zei ze. 'Maar ik zal je iets vertellen waar je iets aan hebt. In Zhuji, het dorpje in het noordoosten van China, waar ik ben geboren en opgegroeid, daar was een tempel die bewoond werd door heel bijzondere monniken. Ze zeiden dat ze afstamden van Chieh, de verdelger - zo werd hij tenminste door velen genoemd. Hij was een monarch die zó ontaard was dat hij in zijn eentje de vernietiging bewerkstelligde van zijn dynastie, de Hsia. Dat gebeurde lang geleden, bijna tweeduizend jaar vóór Christus. In het algemeen wordt aangenomen dat Chieh al het goede teniet deed dat door de Gele Keizer, die negenhonderd jaar vóór hem regeerde, was bewerkstelligd. Het kon de monniken niets schelen hoe de rest van de wereld op hun beruchte voorvader neerkeek. Zij beoefenden Tau-tau, een ingewikkelde vorm van vechtkunst die volgens hen was ontwikkeld door de decadente koning Chieh. Ze werden tanjian genoemd, de sluipers. Die tanjian-monniken aanbaden geen god, of je moest ervan uitgaan dat Chieh een god was. Sommigen geloofden dat inderdaad; anderen geloven dat nog steeds.' Liang zweeg even, alsof ze wilde zien wat het effect van haar woorden was op haar zoon.
'Hoe komt het dat u zoveel van die tanjian-monniken afweet?' vroeg So-Peng.
'Ik kende ze goed,' zei ze, 'omdat ik bij hen heb gewoond.' Ze keek haar zoon in de ogen, las zijn blik. 'Mijn vader was een tanjian-monnik.'
Ze hoorden een schreeuw. Het jongetje, dat op de bovenste stang had gebalanceerd, was uitgegleden en in het water van de haven gevallen, waar een sterke stroming stond. Er kwamen mensen aanhollen, die wanhopig gebaarden naar de opvarenden van een lichter. Die lag echter nog ver weg en het was duidelijk aan het gespartel van het kind te zien dat hij niet kon zwemmen. So-Peng klom op het hek om in het water te springen, maar zijn moeder hield hem tegen. 'Het is te gevaarlijk,' zei ze.
'Maar moeder -' Hij zag de blik in haar ogen en zweeg. Hij voelde de fluistering van een briesje, koel en onzichtbaar uit zijn moeders geest waaien.
Liang concentreerde zich nu volledig op het spartelende kind. SoPeng dacht heel even dat hij haar ogen zag gloeien, maar misschien was dat slechts de weerschijn van de straatverlichting.
In de haven kwam het kind dat tevergeefs had geworsteld om zijn hoofd boven water te houden nu omhoog, alsof hij door een onzichtbare hand werd gedragen. Hij keek om zich heen, angstig en tegelijkertijd verbaasd om het wonder dat hij aan de oppervlakte dreef alsof er geen verraderlijke stromingen bestonden.
So-Peng zag een dun straaltje transpiratie langs Liangs gezicht naar beneden lopen. Zijn eigen geest sidderde onder de kracht van haar aura. De lichter was nu vlakbij gekomen en een van de matrozen gooide een touw naar het kind. Even later was het jongetje in veiligheid. De menigte die zich op de kade had verzameld, barstte spontaan los in een luid applaus.
Liang draaide zich om. Ze leek heel erg kalm, en So-Peng was zich bewust van een onnatuurlijke stilte die als een beschermende deken om hen heen lag. Ze gingen op een stenen bank zitten en Liang sloot haar ogen.
Hij had verbaasd moeten zijn over wat zijn moeder zojuist had gedaan, maar dat was hij niet. Hij herinnerde zich dat jaren geleden een van zijn jongere zusjes ernstig ziek was geweest. De dokter was gekomen, had gedaan wat hij kon en was hoofdschuddend weer vertrokken. So-Peng had hem bij de deur fluisterend horen zeggen: 'Ze zal beslist sterven. Maak het haar zo makkelijk mogelijk, en bid. Dat is alles wat u nu kunt doen.'
Bij nader inzien had So-Peng die woorden natuurlijk niet echt kunnen horen. Wat hij had opgevangen, was de echo van die woorden in zijn moeders geest.
Toen had hij gezien dat Liang bij het ziekbed was neergeknield. Ze had de hand van haar dochtertje in de hare genomen en was zo bewegingloos blijven zitten. Achter Liang, op de schoorsteen, had een klok gestaan, en So-Peng was er van overtuigd dat dat de eerste en enige keer was dat die klok niet had geslagen op het hele uur. Het huis had als het ware gebaad in concentrische cirkels van warmte en licht, en hij had zijn moeders geest aan het werk gevoeld.
Later had hij gedacht dat hij alles had gedroomd, maar de volgende ochtend was zijn zusje uit haar koorts bijgekomen. Haar ogen stonden helder en de vlekjes op haar huid begonnen weg te trekken. Liang, nog steeds met het kleine handje in de hare geklemd, had de hele dag doorgeslapen. So-Peng haalde diep adem. Hij had tijd nodig om het verleden en het heden in elkaar te passen, om de stukjes van de puzzel in elkaar te schuiven.
'U herkende de manier waarop die twee kooplui vermoord waren,'
zei hij na een tijdje, 'vanwege uw vader.'
Liang deed haar ogen open. 'Jouw grootvader.' Ze knikte; haar ogen glansden.
'Tau-tau,' zei ze. 'Die werpsterren worden alleen maar door tanjian gemaakt. Al het andere, de dagen waarop de mannen werden vermoord, de varkenspoten in hun mond, dat was alleen maar bedoeld om de autoriteiten om de tuin te leiden. Oude tanjian-trucs.'
'Is mijn gave...' So-Peng had moeite het te vragen, hij was bang voor een bevestigend antwoord. Hij begon opnieuw. 'Is mijn gave een onderdeel van Tau-tau?'
'Nee,' zei Liang onmiddellijk. Ze voelde de spanning uit hem wegtrekken. 'Die is afkomstig van mijn moeder, die geen geboren tanjian was.'
'Wat doen de tanjian hier in Singapore?'
'Tanjian zijn van nature zwervers,' zei zijn moeder. 'Veel van hen zijn driehonderd jaar geleden naar Japan geëmigreerd. Tanjian zijn nooit tevreden, ze willen hun gebied aldoor uitbreiden. Dat komt misschien omdat ze niets van zichzelf hebben.'
'Hoe bedoelt u?'
Liang zuchtte. 'Tau-tau is een nihilistische trainingsmethode. Tanjian zijn meedogenloos. Ze zijn niet in staat tot het voelen van emoties zoals jij en ik. Als gevolg daarvan hebben zij geen bezittingen, en ze zijn jaloers op hen die dat wel hebben. Verder zijn het ook infiltranten. Ze verhuren zich voor het vuilste werk waar anderen te eervol of te laf voor zijn. Dit leert Tau-tau hen.'
Misschien dat So-Peng iets in zijn moeders stem hoorde, of in de uitdrukking op haar gezicht. Hoe dan ook, hij zei: 'Maar dat alles is niet de reden dat de tanjian in Singapore zijn.'
En zodra hij het had gezegd, wist hij dat het de waarheid was. Eindelijk zei Liang: 'So-Peng, toen je vóór je geboorte in mijn droom verscheen, zei je dit tegen me: "Maar dat alles is niet de reden dat de tanjian in Singapore zijn." Je vader en ik woonden toen nog niet in Singapore. We woonden buiten Kuala Lumpur, bij de tinmijnen. Ik had zelfs nog nooit gedacht aan een verhuizing naar Singapore, en na die droom besloot ik er nooit heen te gaan.'
'Wat gebeurde er?'
Ze glimlachte. 'Het leven ging door, So-Peng.' Haar ogen waren vochtig en donker als het water waaraan zij met So-Peng zat. 'En ik kwam tot het besef dat ik niet alleen maar een levenschenkende functie had, maar dat ik ook mijn kennis door moest geven. Zodra wij hier aankwamen, wist ik dat het geen toeval was dat ik in een tanjian-gezin was geboren en jaren later jou het leven schonk. Het werd me duidelijk dat die twee gebeurtenissen met elkaar verband hielden. Ik was bang voor dat verband, en vreesde het moment dat jij die woorden tegen me zou zeggen: "Maar dat alles is niet de reden dat de tanjian in Singapore zijn." '
Zijn moeder boog haar hoofd. Jaren later zou So-Peng zich herinneren dat het leek of de wereld om hen heen tot zwijgen was gebracht. En Singapore kennende, wist hij dat dat onmogelijk was. Toch was dat wat hij zich herinnerde.
'Nee,' zei Liang, 'dat alles is niet de reden dat de tanjian in Singapore zijn. De reden dat ze hier zijn, So-Peng, is om mij terug te brengen naar mijn familie in Zhuji.'
So-Peng zweeg lange tijd, en Liang zei ook niets, zodat hij de tijd had om het tot zich door te laten dringen. So-Peng was de eerste die de stilte verbrak. Hij zei: 'Maar waarom zouden de tanjian twee kooplui vermoorden? U kende ze niet eens.'
'Maak niet dezelfde fout die alle anderen ook maken,' zei Liang.
'Het gaat er niet om wie door de tanjian zijn vermoord, maar hóe ze zijn vermoord. De methode wijst op de aanwezigheid van de tanjian. Het is een waarschuwing aan mijn adres om te gehoorzamen of te sterven.'
'Bedoelt u dat ze die twee mensen alleen maar hebben gedood om u angst aan te jagen?'
'Dat is de methode van de tanjian,' zei Liang.
Uit een geheime bergplaats tussen haar kleren haalde ze een klein, zwart, fluwelen doosje te voorschijn. Ze hield het op de palm van haar hand alsof het een gevallen ster was.
'Maak het doosje open, mijn zoon.' Ze zei het op een toon alsof het een religieuze daad was, een oude rite die uitgevoerd moest worden. So-Peng deed wat hem werd gevraagd. Binnen in het doosje zag hij edelstenen liggen.
'Zestien smaragden,' zei Liang op dezelfde zangerige toon, 'één voor elk van de beginselen van Tau-tau, één voor iedere oprichter van de tanjian. Volgens de overlevering bevatten deze stenen hun geest, daarin verzegeld op het moment van hun sterven.'
So-Peng bekeek de stenen alsof ze leefden, alsof ze elk moment zijn hoofd af konden bijten. Hij zei: 'Dit is wat de tanjian willen.' Het was geen vraag.
Liang knikte. 'Ze willen mij terug, ze willen de smaragden terug. Het één gaat samen met het ander. De smaragden zijn van mij; we mogen niet gescheiden worden. Ze zijn heilig. Het is mijn heilige taak voor ze te zorgen. Ze hebben een macht die ver uitgaat boven iedere geldelijke waarde. Dit hier is het wezen, het hart en de geest van Tau-tau. Dit hier is goed en kwaad, mijn zoon. Bekijk de verschillen, leer ze van elkaar te onderscheiden. Met deze stenen in je bezit kun je alleen maar het leven van de rechtvaardige leiden.'
'Maar wat willen de tanjian er dan mee, moeder?'
'Zoals ik al zei, dit hier bevat goed zowel als kwaad: de geesten van de allereerste tanjian-monniken. Sommigen waren goed, sommigen slecht. De tegenwoordige tanjian, corrupt geworden door hun armoede, verward door hun veranderend gevoel voor moraal, willen het kwaad loslaten en die oeroude krachten voor hun eigen doeleinden gebruiken. Wanneer dat lukt, zal het goede voor altijd vernietigd worden.'
Er hing een sombere schaduw over Liangs gezicht.
'Zie je, binnen in deze mystieke zestien edelstenen bestaat een soort evenwicht. Wanneer hun aantal afneemt, beneden de negen komt, begint het evenwicht te wankelen en het kwaad, dat dan niet langer in bedwang gehouden wordt, zou te machtig worden.'
In de kleine vlammetjes van de straatlantaarns leken de stenen mat en zwart, volkomen kleurloos, zodat er een dreigende sfeer van uitging. So-Peng rukte zijn blik ten slotte los van de smaragden. Hij keek zijn moeder aan en vroeg: 'Zouden de tanjian u, een van hen, werkelijk doden?'
'Ik heb hun manier van leven afgezworen toen ik wegliep met jouw vader,' zei ze. Hij probeerde een spoor van verdriet in haar stem te horen, maar die was er niet. 'Hij is nog steeds knap, die vader van jou. En in die dagen helemaal! Hij had waarschijnlijk juist een winstgevende overeenkomst gesloten, want hij strooide met geld. Dat zal mij wel aangetrokken hebben. Maar wat me nog méér aantrok, was het idee om uit de tempel weg te kunnen. Ik had daar het gevoel of ik zou stikken; ik zou nooit een goede tanjian-vrouw kunnen worden. En je vader was heel anders dan de tanjian-mannen met wie ik was opgegroeid, die ik had leren verachten. Hij was zo vriendelijk, zo hartelijk - dat is ook de reden dat hij steeds al het geld verliest dat hij heeft verdiend.'
Ze glimlachte verdrietig, alsof haar man een kind was, een heerlijke zegening, die echter constant aandacht nodig had. 'Maar ik was bang voor mijn vaders woede - en met reden. Hij zou me niet hebben laten gaan als ik het hem had gevraagd. Dus deed ik dat niet. Ik ben gewoon met je vader vertrokken. Hij weet hier natuurlijk niets vanaf. Nog steeds niet. Daar heb ik wel voor gezorgd. Arme man! Wat zou hij er wel van denken?'
Liang keek naar haar zoon. In zijn gezicht zag ze haar geliefde echt-genoot. 'Wat ik deed was ongehoord. Hoeveel wetten van Tau-tau heb ik niet geschonden? In mijn achterhoofd heb ik steeds geweten dat ik voor die zonden zou moeten boeten. Maar ik heb steeds gehoopt dat die dag nooit zou komen. Nu is hij er toch.'
'Dus moet u vertrekken.'
'Ik wil mijn gezin niet in gevaar brengen.'
So-Peng zei: 'Als u weggaat, zal er geen gezin overblijven.'
Ze zweeg een tijdje. 'Maarzie je, lieveling, ik heb geen andere keus.'
Ze heeft gelijk, dacht So-Peng. Maar ik heb wel een keus. Hij was zich er ook vaag van bewust dat ze iets belangrijks voor hem achterhield. 'Vertel me alles wat u van de tanjian weet,' zei hij. Liang wierp hem een kleine, verdrietige glimlach toe. Ze schudde haar hoofd. 'Ik heb je al veel te veel verteld. Het gevaar is te groot.'
'Wat als u weggaat en het gevaar is nog steeds aanwezig?' vroeg SoPeng.
'Onmogelijk,' zei zijn moeder. 'Zodra ik terug ben in Zhuji, zal het gevaar geweken zijn.'
Toen, met de directheid van de jeugd, vroeg So-Peng: 'Maar als u niet het enige bent dat de tanjian willen?'
Liang begon te trillen. 'Daar wil ik niet over praten!' zei ze op scherpe toon. En toen, zachter: 'Laat je niet meeslepen door je verbeelding. Als je nu te veel op je gave vertrouwt, zal die je in de steek laten.'
So-Peng boog gehoorzaam zijn hoofd. 'Het spijt me, moeder,' zei hij. 'Desondanks geloof ik toch dat kennis macht is.' Hij hief zijn hoofd op en hun ogen ontmoetten elkaar.
Na een moment knikte Liang. Ze begon hem alles wat ze wist van de tanjian en Tau-tau te vertellen. Het was heel wat later toen ze daarmee klaar was.
So-Pengs broertjes en zusjes gehoorzaamden hun moeder altijd. SoPeng deed méér: hij luisterde naar haar. Toen ze dan ook de achtergrond van haar verleden aan hem onthulde en de filosofie achter Tautau, besloot So-Peng dat hij eerst de duisternis moest onderzoeken, teneinde zij n moeder en het gezin te kunnen redden. Omdat hij deer de tanjian zou vinden, de wezens van de nacht en van alle kwade dingen die zich in de duisternis thuisvoelen.
Hij ontdekte algauw dat de weg naar de duisternis de schemering was, en schemering staat gelijk aan misleiding, waarin zich altijd een element van waarheid bevindt. Teneinde deze verraderlijke wegen te kunnen bewandelen, moest men noch de waarheid spreken, noch lie-gen, maar een combinatie daarvan. So-Peng ging naar zijn neef Wan, die de kantoren van de Britse hoofdcommissaris van politie schoonhield. Het sprak vanzelf dat Wan alles wist van wat zich in het politiebureau afspeelde, wat heel wat méér was dan de hoofdcommissaris wist.
Wan zei: 'Wat moet je met die moorden, neef? Dat is een slechte zaak. Zelfs de Engelsen zien ertegen op ze te onderzoeken. Zij willen het verleden laten rusten. De Engelsen zijn bang. En nu ben ik ook bang.'
Desondanks liet Wan So-Peng alles zien wat de politie allemaal had verzameld met betrekking tot die twee gebeurtenissen. Om te voorkomen dat Wans overdreven angst op hem zou overslaan, concentreerde So-Peng zich op het lezen van de stukken.
'Er staat hier dat de moordwapens een soort werpsterren waren,' zei hij tegen Wan. 'Heeft de politie die hier?'
Wan knikte en liet ze aan So-Peng zien, die ze slechts een vlugge blik gunde, hoewel hij er erg nieuwsgierig naar was. Hij stelde Wan nog een paar misleidende vragen over het rapport en gaf het weer aan hem terug. Terwijl Wan het rapport opborg, maakte So-Peng zich stiekem van een van de werpsterren meester.
Nu hij evenveel over de moorden wist als de politie, voelde So-Peng zich klaar om Nightside binnen te gaan.
Nightside, dat woord was ongeveer de vertaling van een woord dat voor een deel uit het Maleis en voor een deel uit het Hokka-dialect afkomstig was. Het was een wij k van de stad waar de Engelsen nooit kwamen en de Babas, de Chinezen die in Singapore uit immigrantenouders waren geboren, zelden.
Nightside was het gebied van de samsengs, professionele criminelen, de onderwereld van Singapore. Deze mensen trokken zich niets aan van de westerse wetten. Ze maakten zich met zo'n regelmaat schuldig aan moord, afpersing, diefstal en inbraak dat ze dat soort bezigheden beschouwden als normaal werk.
Omdat So-Peng dit allemaal wist, ging hij ervan uit dat Nightside de meest logische plek was om te beginnen aan zijn zoekactie naar de tanjian. Nightside lag bij de haven. De Nightsiders waren een stel goddelozen die alleen maar aan sterke drank en opium dachten, en nooit aan morgen.
So-Peng ging van bar naar bar. In het begin werd hij met rust gelaten, alsof hij een halfgekke Baba was die per vergissing Nightside was binnengekomen en weldra vanzelf weer zou verdwijnen. Toen dat niet gebeurde, trok hij iets meer belangstelling, en toen hij vragen begon te stellen over de verblijfplaats van de mannen die de twee kooplui hadden vermoord, bracht dat heel wat nieuwsgierigheid en speculaties teweeg.
De leider van een van de ontelbare Chinese tongs, een samseng die Tik Po Tak heette, had bijzonder veel belangstelling voor So-Peng. Tak was een dikke man van een jaar of dertig. Hij was een sinkeh geweest een contractarbeider-die zijn twee oudere broers aan de cholera had zien sterven in het ruim van de Chinese jonk die hen op de vleugels van de moessonwind naar Singapore had gebracht.