'Dwaasheid', zei Edna. 'Dan komt er opnieuw een rel'.
'Die verdomde zwijnen uit Biarritz', zei Bill.
'Kom mee', zei Mike. 'Het is toch per slot een bar. Zij kunnen niet op een hele bar beslag leggen'.
'Goeie, ouwe Mike', zei Bill. 'Vervloekte Engelse zwijnen, om hier Mike te komen beledigen en te proberen de fiesta in de war te sturen'.
'Zulke mispunten zijn het nu', zei Mike. 'Ik heb een hekel aan Engelsen'.
'Zij mogen Mike niet beledigen', zei Bill. 'Mike is een beste kerel. Zij mogen Mike niet beledigen; ik verdraag dat niet. Wie kan het wat schelen, of hij failliet is gegaan?' Zijn stem begafhem.
'Wie kan dat wat schelen ?' zei Mike. 'Mij niet hoor. Jake ook niet; kan het jou wat schelen?'
'Neen', zei Edna. 'Ben je echt failliet?'
'Natuurlijk. Jou hindert het niet, hè, Bill ?'
Bill sloeg zijn arm om Mikes schouder. 'Ik wou voor de drommel, dat ik failliet was. Ik zou het die ellendelingen wel eens duidelijk maken!'
'Het komt enkel, omdat het Engelsen zijn', zei Mike. 'Voor mij maakt het trouwens nooit iets uit, wat Engelsen zeggen'.
'Vuile zwijnen', zei Bill. 'Maar ik zal die varkentjes wel eens wassen'.
'Bill!' Edna keek mij aan. 'Ga er alsjeblieft niet meer in, Bill. Het zijn zulke stommerds'.
'Dat zeg je daar goed', zei Mike. 'Stommerds zijn het. Ik wist wel, dat het dit was'.
'Zij moeten het laten, zulke dingen te zeggen over Mike', zei Bill.
'Ken je hen?' vroeg ik aan Mike.
'Neen. Ik heb hen nog nooit gezien. Zij zeggen, dat ze mij kennen'.
'Ik neem het niet', zei Bill.
'Kom, vooruit, laten wij naar Suizo gaan', zei ik.
'Het zijn een troepje vrienden van Edna uit Biarritz', zei Bill.
'Het zijn doodgewoon stommelingen', zei Edna.
'Eén van hen is Charley Blackman uit Chicago', zei Bill.
'Zie je wel, in Chicago ben ik nog nooit geweest', zei Mike.
Edna begon te lachen en kon niet ophouden.
'Neem me mee hier vandaan, jullie insolvente kerels', zei ze.
'Waarover begon die rel eigenlijk?' vroeg ik aan Edna.
Wij staken het plein over naar Suizo. Bill was verdwenen.
'Ik weet niet, wat er is gebeurd, maar iemand liet de politie roepen om Mike uit de achterzaal te houden. Er waren wat lui die gelijk met Mike in Cannes waren geweest. Hoe zit het met die Mike ?'
'Hij zal hun wel geld schuldig zijn', zei ik. 'Daar worden de mensen gewoonlijk giftig over'.
Vóór de kaartenbureaus op het plein stonden twee rijen mensen te wachten. Zij zaten op stoelen of hurkten op de grond met dekens en kranten om zich heen. Zij wachtten tot 's morgens de loketten zouden opengaan, want zij wilden kaartjes kopen voor het stieregevecht. Het werd lichter en de maan scheen. Enkelen uit de files sliepen.
In Café Suizo waren wij juist neergestreken en hadden Fundador besteld, toen Robert Cohn kwam opdagen.
'Waar is Brett?' vroeg hij.
'Ik weet het niet'.
'En zij was bij je'.
'Zij zal wel naar bed zijn'.
'Dat is zij niet!'
'Ik weet niet, waar zij is'.
Zijn gezicht zag vaalbleek onder het licht. Hij bleef staan.
'Zeg, waar zij is!'
'Ga zitten', zei ik. 'Ik weet niet, waar zij is'.
'Je bedondert me!'
'Je kunt je kop dichthouden'.
'Zeg, waar Brett is!'
'Ik zegje geen bliksem'.
'Jij weet, waar zij is'.
'Als ik het wist, zou ik het jou niet zeggen'.
'Ach, loop naar de bliksem, Cohn', riep Mike van het tafeltje. 'Brett is op de loop met dat stierenvechtertje. Ze zijn op hun huwelijksreis'.
'Hou jij je kop dicht!'
'Ach, loop naar de duivel!' zei Mike gelaten.
'Is zij daar werkelijk?' vroeg Cohn mij.
'Loop naar de bliksem!'
'Zij was bij jou. Is ze daar werkelijk ?'
'Loop naar de bliksem!'
'Ik zal je dwingen, het mij te zeggen' - hij kwam naar mij toe - 'jij verdomde koppelaar !'
Ik sloeg naar hem en hij dook. Bij het licht zag ik zijn gezicht op zij uitschieten. Hij sloeg mij en ik zat op het plaveisel. Toen ik begon op te krabbelen, sloeg hij mij tweemaal. Ik tuimelde achterover onder een tafeltje. Toen ik probeerde overeind te komen, voelde ik, dat ik geen benen had om op te staan. Ik had het gevoel, dat ik op de been moest zien te komen en moest proberen hem flink te raken. Mike hielp mij overeind. Iemand goot een karaf water over mijn hoofd uit. Mike hield zijn arm om mij heen en ik bemerkte, dat ik op een stoel zat. Mike trok mij aan mijn oren.
'Nou, zeg, je was buiten westen', zei Mike.
'Waar voor de drommel bleef jij dan ook ?'
'O, ik zat hier in de buurt'.
'Wilde jij je er niet mee bemoeien?'
'Hij heeft Mike ook tegen de grond geslagen', zei Edna.
'Maar hij heeft me niet knock-out geslagen', zei Mike. 'Ik lag gewoon ineens op de grond'.
'Gebeurt zo iets elke nacht met die Jiesta's van jullie?' vroeg Edna. 'Was dat niet mijnheer Cohn?'
'Ik ben heel goed in orde', zei ik. 'Mijn hoofd zit alleen een beetje wankel'.
Om ons heen stonden verscheidene kelners en een massa mensen.
' Vaya!' zei Mike. 'Ga weg. Loop door'.
De kelners schoven de mensen achteruit.
'Het was enig om te zien', zei Edna. 'Hij is zeker een echte bokser'.
'Dat is hij inderdaad'.
'Ik wilde, dat Bill erbij was geweest', zei Edna. 'Ik had graag Bill ook tegen de grond gebokst zien worden. Ik heb altijd al gehoopt, Bill eens te zien neerslaan. Hij is zo reusachtig'.
'Ik hoopte maar, dat hij een kelner zou vloeren en dan gearresteerd worden', zei Mike. 'Ik had de heer Robert Cohn met genoegen in het cachot zien stoppen'.
'Neen', zei ik.
'O neen', zei Edna, 'dat kunt u niet menen!'
'Toch wel', zei Mike. 'Ik hoor niet tot de knullen die graag
gemolesteerd worden. Ik doe zelfs nooit mee aan sportwedstrijden'.
Mike nam een borrel.
'Ik heb nooit van jagen gehouden, moet je weten. Altijd liep je gevaar, dat er een paard over je heen viel. Hoe voel je je nu, Jake?'
'Puik'.
'Wat bent u een aardig type', zei Edna tegen Mike. 'Is u heus failliet?'
'Ik ben een ontzaglijk groot bankroetier', zei Mike. 'Iedereen moet nog geld van me hebben. Ben jij aan niemand geld schuldig?'
'Tonnen'.
'Van mij moet iedereen nog geld hebben. Van Montoya heb ik nog honderd peseta's geleend'.
'Wat beroerd, datje dat hebt gedaan', zei ik.
'Ik zal ze terugbetalen', zei Mike. 'Ik betaal altijd alles terug'.
'Daarom is u zeker failliet gegaan, is het niet?' zei Edna.
Ik stond op. Van heel ver afhad ik hen horen praten. Alles leek wel een slecht komediestuk.
'Ik ga naar het hotel', zei ik. Toen hoorde ik hen over mij praten.
'Is hij wel goed in orde?' vroeg Edna. 'Wij kunnen beter met hem meelopen'.
'Ik ben puik in orde, hoor', zei ik. 'Ga niet mee. Straks zie ik jullie nog wel'.
Ik ging weg. Zij bleven aan het tafeltje zitten. Ik keek nog eens om naar hen en de lege tafeltjes. Bij een van de tafeltjes zat een man met zijn hoofd op zijn handen.
Toen ik het plein overstak naar het hotel, leek alles nieuw en anders. Nog nooit eerder had ik die bomen gezien. De vlaggestokken aan de voorgevel van . de schouwburg zag ik bepaald voor het eerst. Alles was anders. Ik voelde mij net zoals toen ik op een keer thuiskwam van een voetbalmatch buiten de stad. Ik droeg een valiesje met mijn voetbalspullen erin en liep een straat door van het station af in de stad waar ik mijn gehele leven had gesleten en alles was mij nieuw. Zij harkten de grasvelden en verbrandden dorre bladeren op de weg en ik bleef lang stil staan kijken. Alles was vreemd. Daarna liep ik door en mijn voeten leken heel ver van mij af en
iedereen leek van heel ver naar mij toe te komen; mijn voeten kon ik van verre horen lopen. Aan het begin van de wedstrijd had ik een trap tegen mijn hoofd gekregen. Zo was het nu ook, toen ik het plein overstak. Ook toen ik het hotel binnenkwam en de trap opging. Het trappenlopen duurde lang en ik had het gevoel of ik dat valiesje droeg. Er brandde licht in mijn kamer. Bill kwam naar de gang en wij stonden tegelijk op het portaal.
'Zeg', zei hij, 'ga eens naar Cohn kijken. Hij is zeker ergens in de verdrukking gekomen en nu vraagt hij naar jou'.
'Hij kan stikken voor mijn part'.
'Loop even door en ga bij hem kijken'.
Ik had geen lust mij nóg een trap op te slepen.
'Waarom kijkje mij zo raar aan?'
'Ik kijk je niet aan. Ga boven bij Cohn kijken. Hij is er beroerd aan toe'.
'Zoëven was je dronken', zei ik.
'Dat ben ik nog', zei Bill. 'Maar ga jij nu naar boven, bij Cohn kijken. Hij wil je bij zich hebben'.
'Goed dan', zei ik. Per slot was het alleen dat trappenlopen.
Ik ging de trap op met mijn droomvalies en liep het portaal over naar Cohns deur. De deur was dicht. Ik klopte.
'Wie is daar?'
'Barnes'.
'Kom binnen, Jake'.
Ik deed de deur open, ging naar binnen en zette mijn valies neer. Er brandde geen licht in de kamer. Cohn lag met zijn gezicht voorover in het donker op bed.
'Hallo, Jake'.
'Noem mij geen Jake!'
Ik stond bij de deur. Precies zo was ik toen thuisgekomen. Nu had ik behoefte aan een goed warm bad. Een boordevol heet bad, om daar plat op mijn rug in te liggen.
'Waar is de badkamer?' vroeg ik.
Cohn schreide. Daar lag hij nu met zijn gezicht in de kussens op het bed te huilen. Hij had een wit poloshirt aan van het soort dat hij in Princeton droeg.
'Het spijt mij zo, Jake. Vergeef mij alsjeblieft'.
'Je vergeven - verrek!'
'Vergeef mij toch in 's hemelsnaam, Jake'.
Ik zei niets. Ik stond daar maar bij die deur.
'Ik was razend; je moet begrijpen, hoe het was'.
'O, dat is al lang goed'.
'Ik kon dat van Brett niet uitstaan'.
'Je hebt me een koppelaar genoemd'.
Het kon mij niets scheien. Ik verlangde naar een warm bad in een boordevolle kuip.
'Dat weet ik wel. Denk er alsjeblieft niet meer aan. Ik was krankzinnig van woede'.
'In orde'.
Hij schreide. Zijn stem klonk raar. Daar lag hij in zijn witte shirt in het donker op bed. Zijn poloshirt.
'Morgenochtend ga ik weg'.
Hij huilde zonder enig geluid te geven.
'Ik kon het nu eenmaal niet uitstaan, dat van Brett. Ik heb een hel doorgemaakt, Jake. Gewoonweg een hel. Toen ik haar hier ontmoette, behandelde Brett mij alsof ik een volslagen vreemde was. Dat kon ik nu eenmaal niet uitstaan. Wij zijn samen geweest in San Sebastian. Dat zal je wel weten. Ik kan het niet meer uithouden'.
En daar lag hij op dat bed...
'Kom', zei ik, 'nu ga ik een bad nemen'.
'Jij was de enige vriend die ik had en ik hield zoveel van Brett'.
'Nu...' zei ik, 'tot ziens...'
'Het zal wel niets geven', zei hij. 'Het zal wel geen bliksem schelen'.
'Wat niet?'
'Alles. Zeg alsjeblieft, datje mij vergeeft, Jake'.
'Zeker', zei ik, 'in orde'.
'Ik voelde mij zo vreselijk. Ik heb zo'n hel doorgemaakt, Jake. Nu is alles weg. Alles!'
'Nu...' zei ik, 'tot ziens. Ik moet weg'.
Hij rolde zich om, ging op de rand van zijn bed zitten en stond toen op.
'Tot ziens, Jake', zei hij. 'Je wilt me wel een hand geven, is 't niet?'
'Zeker. Waarom niet ?'
Wij gaven elkaar een hand. In het donker kon ik zijn gezicht niet duidelijk onderscheiden.
'Nu', zei ik. 'Ik zie je morgenochtend wel'.
'Zodra het licht wordt, vertrek ik'.
'O ja', zei ik.
Ik ging de deur uit. Bill stond bij de kamerdeur.
'Is het goed met je, Jake?' vroeg hij.
'O ja', zei ik. 'Met mij is het goed'.
Ik kon de badkamer niet vinden. Na een poosje vond ik die en er stond een diepe stenen badkuip in. Ik draaide de kranen open, maar er kwam geen water uit. Ik ging op de rand van de badkuip zitten. Toen ik opstond, merkte ik, dat ik mijn schoenen had uitgetrokken. Ik zocht ernaar, vond ze en nam ze mee naar beneden. Ik vond mijn kamer terug, liep er binnen, kleeddè mij uit en ging naar bed.
Ik werd wakker met hoofdpijn; buiten weerklonk het rumoer der muziekkorpsen, die voorbijmarcheerden. Het schoot mij te binnen, dat ik beloofd had, Edna, Bills vriendinnetje, af te halen om de stieren over straat naar de arena te zien gaan. Ik kleedde mij aan, ging naar beneden en kwam in de koude morgenlucht. Er liepen veel mensen het plein over, die zich naar de arena haastten.
Aan de overkant van het plein stonden de twee rijen mensen voor de plaatskaartenbureaus. Zij wachtten nog op de kaarten, waarvan de verkoop om zeven uur zou beginnen. Schielijk stak ik de straat over naar het café. De kelner vertelde mij, dat mijn vrienden er geweest waren en alweer weggegaan.
'Met z'n hoevelen waren zij ?'
'Twee heren en een dame'.
Dat kwam uit. Bill en Mike met Edna. Zij was de vorige avond bang geweest, dat zij zonder haar zouden weggaan. Daarom moest ik stellig beloven, haar af te halen. Ik dronk mijn koffie en liep haastig met de andere mensen mee naar de arena. Ik was niet meer zo verdoofd. Enkel die hoofdpijn. Alles zag er helder en scherp omlijnd uit. De vroege ochtendlucht in de stad rook fris.
De weg van de rand der stad tot de arena was modderig. Langs de gehele afrastering die naar de arena liep, stond een dichte menigte; de balkons voor aan de huizen, ook de bovenrand van de arenamuur, alles was stampvol mensen. Ik hoorde de vuurpijl fluiten en wist, dat ik niet op tijd in de de arena kon wezen om daar de stieren te zien binnenkomen; ik schuifelde dus door de mensenmassa naar het hek. Men
drong mij dicht tegen de planken der heining. Tussen de beide afrasteringen van het looppad was de politie bezig de mensen op te stuwen. Zij liepen of holden verder naar de arena. Even daarna begonnen alle mensen hard te lopen. Een dronken man gleed uit en viel. Twee politieagenten grepen hem en gooiden hem over de heining. Nu holde de gehele massa. Uit de mensenmenigte steeg een luid geschreeuw op; toen ik mijn hoofd tussen de planken van de heining door stak, zag ik juist de stieren uit de straat in het lange looppad komen. Zij kwamen snel vooruit en haalden de mensen in. Vlak daarna kwam een andere dronken man met een blouse in zijn handen over de afrastering. Hij wilde de stieren tergen met de capa. De beide agenten ijlden erop af, grepen hem bij zijn kraag; de ene sloeg hem met zijn rubberknots en zij trokken hem tegen de omheining. Zij stonden plat tegen de planken gedrukt, toen de laatste mensen en de stieren voor- bijrenden. Er liepen zóveel mensen voor de stieren uit, dat de massa zich verdichtte en de vaart vertraagde bij het doorgaan van het hek naar de arena. Toen nu de stieren naast elkaar galopperend voorbijholden - zwaar en dreunend, met modderige flanken, zwaaiend met de horens - schoot er één voor de andere uit, haakte een man uit de hollende menigte in zijn rug en lichtte hem omhoog. Beide armen van de man hingen langs zijn zijden, zijn hoofd viel achterover, toen de stierhorens in zijn rug werden gepriemd; de stier hief hem eerst omhoog en liet hem daarna vallen. De stier greep een ander, die voor hem rende, maar de man verdween in de menigte en de mensenmassa was nu het hek door en de arena in met de stieren daarachter. De rode hekken van de arena gingen dicht, de menigte op de buitenbalkons van de arena werd naar binnen geduwd, er weerklonk geschreeuw en daarna werd er nog eens luid geschreeuwd.
De man die op de horens genomen was, lag met zijn gezicht naar beneden in de vertrappelde modder. Er klommen mensen over de rastering en ik kon de man niet onderscheiden, omdat er zoveel volk om hem heen stond. Van uit de arena weerklonken kreten. Aan de graad van hevigheid van zo'n geschreeuw kon men opmaken, hoe erg het was, wat daarbinnen gebeurde. Vervolgens schoot de vuurpijl omhoog, die aankondigde, dat de ossen de stieren uit de arena hadden gelokt en naar de kralen gehaald. Ik ging weg en liep
terug naar de stad. In de stad ging ik naar het café om nog een kop koffie en geroosterd brood met boter te gebruiken. De kelners waren bezig het café te vegen en de tafeltjes op te wrijven. Eén kwam naar mij toe om mijn bestelling aan te nemen.
'Is er nog iets gebeurd bij de encierro ?'
' Ik heb niet alles kunnen zien. Er was een man zwaar cogido'.
'Hier'. Ik legde één hand achter in mijn middel en de andere op mijn borst. Het had geleken of de horen daar uitgekomen was. De kelner l^nikte en sloeg met zijn servet de kruimels van het tafeltje.
'Zwaar cogido', zei hij. 'En dat bij wijze van sport! Alles voor hun genoegen'.
Hij ging weg en kwam terug met koffie, die veel te lang getrokken had, en een melkkannetje. Hij schonk tegelijkertijd koffie en melk in. Uit de lange tuiten kwam het in twee straaltjes in de grote kop. De kelner knikte.
'Zwaar cogido door zijn rug', zei hij. Hij zette de pot en de kan op tafel en ging op een stoel bij het tafeltje zitten. 'Een grote horenwond. En alles voor de aardigheid. Enkel voor de aardigheid. Hoe vindt u dat?'
'Ik weet het niet'.
'Dat is het juist. Alles voor de aardigheid. De aardigheid, moet u begrijpen'.
'Dus u bent geen aficionado ?'
'Ik? - Wat zijn stieren? Beesten. Wilde beesten'. Hij stond op en legde zijn hand achter in zijn rug. 'Pal door zijn rug. Een cornada, pal door zijn rug. En voor de aardigheid, moet u weten'.
Hoofdschuddend ging hij weg met de koffie- en de melkkan. Op straat liepen twee mensen voorbij. De kelner riep iets tegen hen. Zij keken ernstig. De een schudde zijn hoofd. 'Muerto!' riep hij.
De kelner knikte. De beide mannen liepen door. De kelner kwam naar mijn tafeltje toe.
'Hoort u dat? Muerto. Dood. Hij is dood. Met een horen door zich heen. En alles voor de aardigheid van één morgen. Esmuy flamenco'.
'Het is erg'.
'Niets voor mij', zei de kelner. 'Voor mij is er geen aardigheid aan'.
Wat later op die dag hoorden wij, dat de man die gedood was, Vicente Girones heette en dicht bij Tafalla vandaan kwam. De volgende dag lazen wij in de krant, dat hij achtentwintigjaar was en een boerderij, een vrouw en twee kinderen naliet. Elk jaar na zijn trouwen was hij geregeld de Jiesta gaan bijwonen. De volgende dag kwam zijn vrouw uit Tafalla om bij het lijk te wezen; de dag daarna werd er een lijkdienst gehouden in de kapel van San Fermin en de kist werd naar het spoorstation gedragen door leden van de dans- en drinkclubs van Tafalla. De trommels gingen voorop, de pijpers bliezen op hun dwarsfluitjes en achter de lieden die de lijkkist droegen, liepen de vrouw en de beide kinderen... Daarachter marcheerden alle leden der dans- en drinkclubs van Pamplona, Estella, Tafalla en Sanguesa die konden blijven om de begrafenis bij te wonen. De doodkist werd in de goederenwagen van de trein geladen en de weduwe en haar beide kinderen reden mee in een open derdeklaswagen. De trein zette zich met een ruk in beweging en reed daarop zachtjes door, steeds dalend rondom de rand van het plateau en verder langs de korenakkers, die golfden in de wind, over de vlakte de richting in van Tafalla.
De stier die Vicente Girones doodde, was nummer 118 van de stierenfokkerij van Sanchez Taberno en werd diezelfde middag gedood als derde stier van Pedro Romero. Onder algemeen applaus werd zijn oor afgesneden en aan Pedro Romero gegeven, die het op zijn beurt aan Brett gaf. En deze wikkelde het in een zakdoek van mij en liet oor en zakdoek beide achter, met nog een aantal peukjes van Muratti- sigaretten, ver weggeschoven in de lade van het bedde- tafeltje dat naast haar bed stond in Hotel Montoya, in Pamplona.
Toen ik terugkwam in het hotel, zat de nachtportier op een bank in de vestibule. Daar had hij reeds de gehele nacht gezeten ; hij was erg slaperig. Toen ik binnenkwam, stond hij op. Tegelijkertijd kwamen drie kelnerinnen terug. Zij waren naar de ochtendvoorstelling in de arena geweest. Lachend liepen zij de trap op. Ik volgde haar naar boven en ging mijn kamer binnen. Ik trok mijn schoenen uit en ging op bed liggen. Het raam naar het balkon stond open. De zon scheen helder de kamer in. Ik had in het geheel geen slaap. Het moet halfvier
zijn geweest, toen ik naar bed ging en om zes uur was ik wakker geworden door de muziekkorpsen. Mijn kaken deden aan weerskanten pijn; ik bevoelde ze met duim en vingers. Die vervloekte Cohn! De eerste de beste keer dat hij werd beledigd, had hij iemand moeten afranselen en daarna moeten verdwijnen! Hij was er zó sterk van overtuigd, dat Brett hem liefhad, dat hij was gebleven, denkend, dat die volhardende liefde alles zou overwinnen.
Er klopte iemand.
· 'Binnen!'
Bill en Mike. Zij giugen op mijn bed zitten.
'Wat een encierro', zei Bill. 'Wat een encierro'.
'Zeg, was jij er niet?' vroeg Mike. 'Bill, bel eens om bier'.
'Wét een morgen', zei Bill. Hij wiste zijn gezicht af. 'Mijn hemel, wat een morgen! En hier hebben wij onze ouwe Jake. Ouwe Jake, de menselijke boks-zandzak'.
'Hoe is het in de arena gegaan ?'
'Lieve hemel!' zei Bill. 'Wat is daar gebeurd, Mike?'
'Er kwamen stieren binnen', zei Mike. 'Voor hen uit liepen massa's mensen en de een of andere kerel struikelde en toen viel de hele troep over hem heen'.
'En over hen kwamen weer alle stieren heen', vulde Bill aan.
'Ik heb hen horen gillen'.
'Dat was Edna', zei Bill.
'Er bleven maar kerels met hun hemden waaieren'.
'Een van de stieren draafde langs de barrera en liep iedereen van de sokken'.
'Er werden zowat twintig lui naar de ziekenbarak gebracht', zei Mike.
'Wat een morgen!' zei Bill. 'Die verdomde politie bleef maar mensen arresteren die zelfmoord wilden plegen met behulp van de stieren'.
'Ten slotte namen de ossen h,en mee', zei Mike. 'Dat duurde zowat een uur', zei Bill.
'In werkelijkheid was het ongeveer een kwartier', protesteerde Mike.
'Ach, loop naar de duivel', zei Bill. 'Jij hebt meegevochten in de oorlog. Voor mij was het twee-en-een-halfuur'.
'Komt dat bier haast?' vroeg Mike.
'Waar hebben jullie die lieve Edna gelaten?'
'Zojuist thuisgebracht. Zij is naar bed gegaan'.
'Hoe vond zij het ?'
'Prachtig. Wij vertelden haar, dat het elke morgen zo ging'.
'Dat maakte diepe indruk op haar', zei Mike.
'Zij wilde ons ook de arena in hebben', zei Bill. 'Zij houdt van actie'.
'Ik zei, dat het niet fair zou zijn jegens mijn schuldeisers', zei Mike.
'Wat een ochtend!' zei Bill. 'En wat een nacht!'
'Hoe is het met je kaak, Jake?' vroeg Mike.
'Pijnlijk', zei ik.
Bill lachte.
'Waarom heb je geen stoel op hem stukgeslagen ?'
'Jij hebt goed praten', zei Mike. 'Jou zou hij evengoed tegen de vlakte gemept hebben. Ik zag niet eens, dat hij me raakte. Ik geloof, dat ik hem vlak tevoren zag en toen zat ik opeens plat op straat en Jake lag onder een tafeltje'.
'Waar is hij later heen gegaan?' vroeg ik.
'Hier is zij eindelijk', zei Mike. 'Hier is de schone dame met het bier'.
Het dienstertje zette het blad met de flesjes bier en de glazen op tafel.
'Breng nóg maar drie flesjes', zei Mike.
'Waar is Cohn heen gegaan, nadat hij mij geslagen had ?' vroeg ik.
'Weetje daar niets van?' Mike maakte een fles bier open. Met het glas dicht tegen de fles schonk hij een der glazen in.
'Heus niet?' vroeg Bill.
'Nu - hij kwam hier en trof Brett en die jonge stierenvechter in de kamer van de stierenvechter aan en toen vermoordde hij die arme, donderse stierenvechter'.
'Neen toch!'
'Jawel'.
'Wat een nacht!' zei Bill.
'Hij heeft die arme, donderse stierenvechter bijna van kant gemaakt. En daarna wilde Cohn Brett meenemen. Ik verbeeld me, dat hij een eerbare vrouw van haar wilde maken. Vervloekt aangrijpende scène'.
Hij nam een lange teug van zijn bier.
'Een echte ezel'.
'Wat gebeurde er verder ?'
'Brett nam hem onder handen. Zij joeg hem weg. Ze was, geloof ik, aardig op streek'.
'Daar kan je donder op zeggen', zei Bill.
'Toen legde Cohn het af; hij begon te huilen en wilde die stierenvechtersknaap een hand geven. Brett wilde hij ook een hand geven'.
'Dat ken ik. Mij heeft hij ook een hand gegeven'.
'Heus? Nu, zij moesten er niets van hebben. Die stierenvechter hield zich aardig goed. Hij zei niet veel, maar hij bleef aan het overeind gaan staan en weer neergesmakt worden. Toch kon Cohn hem niet knock-out krijgen. Het moet een verdraaid grappig gezicht geweest zijn'.
'Waar heb je dit alles gehoord ?'
'Van Brett. Vanmorgen heb ik haar gesproken'.
'Hoe is het afgelopen?'
'Het schijnt, dat het stierenvechtertje op het bed zat. Hij was zowat vijftien keer neergeslagen en wilde nog doorvechten. Brett hield hem tegen en wilde hem niet laten opstaan. Hij was verzwakt, maar Brett kon hem niet houden en hij kwam tóch overeind. Toen zei Cohn, dat hij hem niet meer zou slaan; zei, dat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen; zei, dat het slecht van hem zou zijn. Dus toen strompelde die jongen zo'n beetje op hem af. Cohn ging met zijn rug tegen de wand staan. "Dusje wilt mij niet slaan?" - "Neen", zei Cohn. "Ik zou me schamen". Toen sloeg die knaap hem zo hard als hij kon op zijn gezicht en ging toen op de vloer zitten. Hij kon niet meer opstaan, zei Brett. Cohn wilde hem ophelpen en te bed leggen. Hij zei, als Cohn hem hielp, dat hij hem zou vermoorden en dat hij hem in elk geval vanmorgen zou vermoorden, als Cohn niet zorgde, de stad uit te zijn. Cohn huilde en Brett had hem ook al de bons gegeven en hij wilde hun een hand geven. Dat heb ik je al verteld'.
'Vertel nu ook de rest', zei Bill.
'Het schijnt, dat het stierenvechtersjoch op de vloer zat. Hij zat te wachten tot hij wat bekomen zou zijn en weer kon opstaan om Cohn opnieuw een watjekouw te geven. Brett wilde niets weten van handengeverij en Cohn aan het jammeren, dat hij toch zoveel van haar hield en zij hem aan het uitleggen dat hij niet zo'n idiote ezelskop moest wezen. Toen boog Cohn zich om die knaap een hand te geven. Sans
rancune, weetje. Enkel en alleen om vergeving te vragen. En wéér geeft die jongen hem een slag in zijn gezicht'.
'Dat is me nog eens een knaap', zei Bill.
'Hij heeft Cohn afgetuigd', zei Mike. 'Ik geloof niet, dat Cohn ooit weer iemand te grazen zal willen nemen'.
'Wanneer heb je Brett gesproken ?'
'Vanmorgen. Zij kwam binnen om een en ander te halen. Zij past die jongen van Romero op'.
Hij schonk opnieuw een flesje bier leeg.
'Brett is er wel een beetje kapot van; maar zij verzorgt graag anderen. Zo zijn wij het samen eens geworden. Zij paste mij op'.
'Dat weet ik', zei ik.
'Ik ben aardig dronken', zei Mike. 'Ik denk er hard over dronken te blijven. Dit is nu wel heel vermakelijk, maar niet al te prettig. Voor mij is het niet zo heel prettig'.
Hij dronk het bier op.
'Ik heb Brett er van langs gegeven, moet je weten. Ik zei, dat zij zich beroerdigheid op haar hals haalde, als zij zich afgaf met joden en stierenvechters en dergelijke lui'. Hij boog zich voorover. 'Zeg, Jake, vind jij het erg, als ik die fles van jou leegdrink ? Jou brengt zij nog wel een andere'.
'Best hoor', zei ik. 'Ik zou er toch niet van gedronken hebben'.
Mike begon de fles open te peuteren. 'Zou je het erg vinden haar zelf even open te maken ?' Ik lichtte de dop eraf en schonk hem in.
'Weet je', vervolgde Mike, 'Brett hield zich aardig goed. Altijd trouwens. Ik gaf haar een vreselijke uitbrander over joden en stierenvechters en al dat soort lui en weetje, wat ze zei ? - "Ja, ik heb ook zo'n verdraaid gelukkig leven gehad met de Britse aristocratie!" '
Hij nam een slok.
'Dat was aardig raak. Ashley, die kerel door wie zij die titel heeft gekregen, was zeeman, moet je weten. Negende baronet. Als hij thuiskwam, wilde hij niet in een bed slapen. Dwong Brett altijd, op de vloer te liggen. Toen hij ten slotte een echte kwaaie kerel werd, placht hij haar te vertellen, dat hij haar zou vermoorden. Altijd sliep hij met een geladen dienstrevolver bij zich. Brett was gewoon, de patronen eruit te halen, als hij sliep. Zij heeft niet bepaald een gelukkig leven
gehad, die Brett. Verdomd schandalig; zij kan zo echt genieten van alles'.
Hij stond op. Zijn hand trilde.
'Ik ga naar mijn kamer; proberen wat te slapen'.
Hij lachte.
'Op deze jiesta's stellen wij het te lang zonder slaap. Nu ga ik eens beginnen, goed uit te slapen. Vervloekt verkeerd om niet genoeg te slapen. Je wordt er vreselijk zenuwachtig door'.
'Om twaalf uur zien wij je wel in Iruna', zei Bill.
Mike ging naar de deur. Wij hoorden hem in de kamer naast ons.
Hij belde; het kamermeisje kwam boven en klopte.
'Breng mij zes flesjes bier en een fles Fundador', beval Mike.
'Si, Senorito'.
'Ik ga naar bed', zei Bill. 'Die arme, ouwe Mike. Ik heb een vervloekte herrie over hem gehad, verleden nacht'.
'Waar? In de Milano-Bar?'
'Ja. Daar was een vent die Brett en Mike eens aan geld had geholpen om uit Cannes weg te komen. Hij was bliksems hatelijk'.
'Dat verhaal ken ik'.
'Ik wist er niets van. Niemand behoorde het recht te hebben, zulke dingen tegen Mike te zeggen'.
'Dat maakt het juist zo erg'.
'Zij hoorden er het recht niet toe te hebben. Ik wou voor de hier-en-ginder, dat zij er niet het recht toe hadden! Ik ga naar bed'.
'Is er in de arena iemand gedood?'
'Ik geloof van niet. Enkel zwaar gewond'.
'In het looppad is een man gedood'.
'Och, zo?' zei Bill.
HOOFDSTUK XI
Om twaalf uur zaten wij allen in het café. Het was er stampvol. Wij aten garnalen en dronken bier. Het was overvol in de stad. In elke straat was het heel druk. Voortdurend kwamen grote auto's uit Biarritz en San Sebastian aanrijden en werden geparkeerd op het plein. Zij voerden toeschouwers aan
voor de stieregevechten. Ook kwamen veel volle toerwagens. Er was er een met vijfentwintig Engelse dames. Zij zaten in haar grote, grijze autobus door haar toneelkijkers naar de fiesta te turen.
De dansers waren allen stomdronken. Het was de laatste dag van de fiesta. De fiesta was nog onafgebroken in volle gang, maar de auto's en toerwagens vormden eilandjes van toeschouwers. Als de wagens leegliepen, werden de inzittenden als opgelost in de menigte. Men zag hen enkel terug door hun sportkleding, vreemd afstekend aan een tafel volgepropt met boeren in zwarte kielen. Het feest slorpte zelfs de Engelsen uit Biarritz op, zodat men hen niet zag, of men moest dicht langs hun tafeltjes lopen. Voortdurend werd er op straat muziek gemaakt. De trommels bleven doordreunen en de pijpers bleven aan het fluiten. In de cafés zaten mensen uit volle borst te zingen met hun handen stijf om de tafels of om eikaars schouders.
'Daar komt Brett aan', zei Bill.
Ik keek en zag haar tussen het volk op het plein doorgaan.
Zij liep kaarsrecht met haar hoofd omhoog, alsof defiesta ter ere van haar werd gevierd, en zij het genoeglijk en vermakelijk vond.
'Hallo, jongens!' zei ze. 'Zeg, ik heb vreselijke dorst'.
'Nog een grote pul bier', zei Bill tegen de kelner.
'Garnalen ?'
'Is Cohn weg?' vroeg Brett.
'Ja', zei Bill. 'Hij heeft een auto gehuurd'.
Het bier werd gebracht. Brett greep de glazen pul om deze op te lichten en haar hand beefde. Zij zag het en begon te lachen, boog zich voorover en nam een lange teug.
'Lekker bier'.
'Heel lekker', zei ik. Ik maakte mij zenuwachtig over Mike. Ik geloof niet, dat hij had geslapen.. Hij moet al die tijd zijn blijven drinken, maar hij scheen zich goed te beheersen.
'Ik heb gehoord, dat Cohn je bezeerd heeft, Jake', zei Brett.
'Neen. Mij bewusteloos geslagen, dat was alles'.
'Nu, Pedro Romero heeft hij erg geblesseerd', zei Brett. 'Hij heeft hem lelijk gekwetst'.
'Hoe is het nu met hem ?'
'Hij zal wel opknappen. Hij wil de kamer niet uitgaan'.
'Ziet hij er erg gehavend uit?'
'Heel erg. Hij was werkelijk lelijk gekwetst. Ik zei, dat ik een luchtje wilde gaan scheppen en jullie even ging opzoeken'.
'Vecht hij vanavond ?'
'En of! Ik ga met jullie mee, als je dat niet erg vindt'.
'Hoe is het met je vriendje?' vroeg Mike. Hij had niet geluisterd naar wat Brett had gezegd.
'Brett heeft een stierenvechter aan de haak geslagen', zei hij. 'Zij hield er een jood op na, Cohn genaamd, maar met hem is het misgelopen'.
Brett stond op.
'Ik ben niet van plan naar dergelijke kletspraat van jou te luisteren, Mike'.
'Hoe gaat het met je vriendje?'
'Verduiveld goed', zei Brett. 'Kijk vanmiddag maar eens'.
'Brett heeft een stierenvechter in de wacht gesleept', zei Mike. 'Een mooie, verdomde stierenvechter'.
'Jake, loopje een eindje mee? Ik wilde je spreken'.
'Vertel hem vooral alles over je stierenvechter', zei Mike. 'Loop naar de duivel met je stierenvechter!' Hij drukte zo hard op de tafel, dat alle bierglazen en de schaal garnalen omvielen.
'Kom mee', zei Brett. 'Laten wij hier vandaan gaan'.
Te midden der menigte het plein overstekend, vroeg ik: 'Hoe gaat het ermee?'
'Na de lunch ga ik niet naar hem toe tot na het stierengevecht. Zijn mensen komen hem aankleden. Hij zegt, dat ze heel boos zijn over mij'.
Brett straalde. Zij was opgetogen. De zon scheen en het was een mooie dag.
'Ik voel mij totaal veranderd', zei Brett. 'Je kunt je geen voorstelling daarvan maken, Jake'.
'Wil je, dat ik iets voor je doen zal?'
'Neen. Enkel met mij meegaan naar het stieregevecht'.
'Zie ik je nog aan de koffietafel ?'
'Neen. Ik eet op zijn kamer'.
Wij stonden onder de galerij bij de deur van het hotel. Ze waren daar bezig tafeltjes naar buiten te dragen en deze onder de galerij te zetten.
'Zullen wij even een rondje door het park maken?' vroeg
Brett. 'Ik wil liever nog niet naar boven gaan. Ik verbeeld mij, dat hij nu slaapt'.
Wij liepen het plein af, de schouwburg voorbij en langs de kermisspellen met de mensenstroom mee tussen de beide rijen kramen door. Toen kwamen wij uit in een dwarsstraat, die naar de Paseo de Sarasate voerde. Daar konden wij de mensen zien wandelen, allen modieus geklede lieden. Zij liepen langs het andere eind van het park.
'Laten wij daar niet heen gaan', zei Brett. 'Nu wil ik liever niet aangegaapt worden'.
Wij stonden in de zon. Het was warm en behaaglijk na de regen en de zeedampen.
'Ik hoop maar, dat de wind zal gaan liggen', zei Brett. 'De wind doet hem veel kwaad'.
'Dat hoop ik ook', zei ik.
'Hij zegt, dat de stieren bijzonder goed zijn'.
'Ze zijn wel goed'.
'Is dat de San Fermin-kapel?'
Brett keek naar de gele muur van de kapel.
'Ja. Waar zondag de voorstelling is begonnen'.
'Laten wij er binnengaan. Vind je het vervelend? Ik zou eigenlijk wel graag een beetje voor hem willen bidden of zo'.
Door de zwaar lederen deur, die heel licht draaide, gingen wij naar binnen. Het was daar duister. Er baden veel mensen. Men zag hen pas, als de ogen zich hadden aangepast aan het halfdonker. Op een der lange, houten banken knielden wij neer. Na een poosje voelde ik, dat Brett naast mij verstarde en ik zag, dat zij strak voor zich uit staarde.
'Kom mee', fluisterde zij diep in haar keel. 'Laten wij zorgen, dat we wegkomen. Ik word verdraaid zenuwachtig'.
Buiten, in de warme, lichte straat, zag Brett op naar de toppen der in de wind wuivende bomen. Het bidden was niet bepaald een succes geweest.
'Ik weet niet, waardoor ik toch zo nerveus word in een kerk', zei Brett. 'Nooit knap ik daarvan op'.
Wij wandelden verder.
'Ik deug verdraaid slecht voor een godsdienstige sfeer', zei Brett. 'Ik heb er zeker niet het geschikte soort gezicht voor.
'Je moet weten', ging zij voort, 'dat ik in het geheel niet over hem pieker. Ik ben alleen maar blij met hem'.
'Mooi'.
'Toch zou ik liever willen, dat de wind ging liggen'.
'Tegen een uur of vier, vijf gebeurt dat meestal wel'.
'Laten wij dat hopen'.
'Je kon erom bidden', lachte ik.
'Dat helpt mij nooit een zier. Nooit heb ik iets gekregen waarom ik bad. Jij wel?'
'O ja!'
'Ach, praatjes', zei Brett. 'Maar het kan toch wel wezen, dat het sommige mensen gelukt. Jij ziet er niet erg godsdienstig uit, Jake'.
'Ik ben vrij godsdienstig'.
'Praatjes', zei Brett. 'Probeer vandaag maar niet, zieltjes te gaan winnen. De dag van heden heeft genoeg aan zijn eigen kwaad'.
Het was voor het eerst dat ik haar zo opgewekt en zorgeloos zag sedert de dag dat zij met Cohn op stap was gegaan. Wij waren weer terug bij het hotel. Nu waren alle tafeltjes buitengezet en aan verscheidene zaten reeds mensen te eten.
'Wil je een oogje houden op Mike?' vroeg Brett. 'Laat hem niet te erg worden'.
'Uw frienden sijn naar bofen chechaan', zei de Duitse maitre d'hótel met zijn afschuwelijk scherp accent. Hij speelde eeuwig en altijd voor luistervink. Brett wendde zich naar hem om:
'Dank u; had u anders nog iets?'
'Neen, Ma'am'.
'Mooi', zei Brett.
'Houd een tafeltje vrij voor drie personen', zei ik tegen de Duitser.
Hij vertoonde zijn vuile, roze-witte lachje.
'Eet mefrou hier?'
'Neen', zei Brett.
'Dan sal een tafeltje voor twee chenoech sijn, dunkt me'.
'Zeg niets tegen hem', waarschuwde Brett. 'Mike is stellig laveloos thuisgekomen', zei ze bij het naar boven gaan. Op de trap kwamen wij Montoya tegen. Hij boog, doch zonder een lachje.
'Ik vind je wel in het café', zei Brett. 'Hartelijk dank, Jake!'
Wij waren blijven staan op de verdieping waarop onze kamers lagen. Zij ging het portaal over naar Romero's kamer.
Zij klopte niet, doch deed gewoon de deur open, ging naar binnen en sloot de deur achter zich.
Ik stond voor Mikes deur en klopte. Geen antwoord. Ik draaide de knop om - niet gesloten. Er heerste een grote wanorde in de kamer. Alle valiezen lagen open en overal lagen kleren. Naast het bed stonden lege flessen. Op het bed lag Mike. Hij zag er uit als een dodenmasker van zichzelf. Hij sloeg zijn ogen op en keek mij aan.
'Hallo, Jake', zei hij heel langzaam. 'Ik pro-beer een beetje te sla-pen. Ik heb er al lang naar ver-langd een beetje te kunnen sla-pen'.
'Laat mij je toedekken'.
'Neen. ik ben lek-ker warm. - Ga niet weg. - Ik heb nog niet ge-sla-pen'.
'Je valt heus wel in slaap, Mike. Tob toch niet, jongen'.
'Brett heeft een to-re-a-dor te pakken', zei Mike. 'Maar haar jood is weg'.
Hij wendde zijn hoofd om en keek mij aan.
'Ver-domd mooi ge-val, is 't niet?'
'Ja. Ga nu slapen, Mike. Je hebt werkelijk slaap nodig'.
'Ik ben juist be-zig. Ik ga een beetje sla-pen'.
Hij sloot zijn ogen. Ik ging de kamer uit en sloot de deur zachtjes. Bill zat in mijn kamer de krant te lezen.
'Bij Mike geweest?'
'Ja. Laten wij wat gaan eten'.
'Ik wil niet hier beneden bij die ober eten. Hij deed verdomd onhebbelijk, toen ik Mike de trap opzeulde'.
'Tegen ons ook'.
'Laten wij in de stad gaan eten'.
Wij gingen naar beneden. Op de trap passeerden wij een meisje met een dienblad; een servet lag op hetgeen daarop stond.
'Daar gaat Bretts lunch', zei Bill.
'En-die van de jongen', zei ik.
Buiten onder de galerij kwam de Duitse ober op ons af. Zijn rode wangen blonken. Hij was zeer beleefd.
'Ik hep een tafeltje fan twee foor u, heren!'
'Ga daar dan bij zitten', zei Bill.
Wij staken het plein dwars óver en aten in een restaurant aan een zijstraat van het plein. In dat restaurant zaten enkel mannen te eten. In een dichte tabakswalm werd er gegeten,
gedronken en gezongen. Het eten zowel als de wijn was er best. Wij spraken niet veel. Naderhand gingen wij naar het café en sloegen gade, hoe de Jiesta haar kookpunt naderde. Kort na de lunch kwam Brett. Zij vertelde in Mikes kamer te hebben gekeken, waarbij zij bemerkte, dat hij sliep.
Toen de Jiesta overkookte naar het strijdperk van het stieregevecht, liepen wij mee met de mensenmassa.
Brett ging tussen Bill en mij in zitten. Vlak beneden ons bevond zich de callejon, de doorgang tussen de zitplaatsen en het rode hek van de barrera. Achter ons werden de betonnen banken dicht bezet. Verder naar voren was aan de andere kant van het hek het zand van de arena gladgewalst en mooi geel. Het zag wat doorweekt van regenwater, maar in de zon was het droog, vast en glad. De zwaardknechten en werklieden der arena kwamen de callejon door met op hun schouders rieten manden vol capa's en muleta's. Die dingen zaten vol bloedvlekken en lagen dicht opeengepakt in de manden. De zwaardknechten openden de zwaar-lederen degenfoedralen, zodat de met rood omwonden gevesten der bundels degens te zien kwamen, toen het leren foedraal tegen het hek stond. Zij vouwden het donker bevlekte rode flanel der muleta's open en bevestigden daaraan bdtons om de stof uitgespreid te houden en de matador meer houvast te verschaffen. Brett nam alles aandachtig waar. Zij was verdiept in de technische bijzonderheden.
'Zijn naam staat gestempeld op alle capa's en muleta's', zei ze. 'Waarom worden die doeken muleta's genoemd?'
'Dat weet ik niet'.
'Ik vraag me af, of die ooit gewassen worden'.
'Ik denk van niet. De kleur kon daarvan bederven'.
'Het bloed moet ze stijver maken', zei Bill.
'Wat raar', zei Brett, 'dat je ten slotte niets meer geeft om dat bloed'.
Beneden ons brachten de zwaardknechten in de nauwe doorgang van de callejon alles in gereedheid. Alle plaatsen waren bezet. Bovenin waren alle loges vol. Behalve in de loge van de president was nergens een lege plaats. Als hij verscheen, zou het gevecht beginnen. Aan de overzijde van het gladde zand stonden in de hoge doorgang, die naar de kralen leidde, de stierenvechters met hun armen in hun capa's; in afwachting van het signaal om het strijdperk binnen te
marcheren praatten zij samen-. Brett bekeek hen door de kijker.
'Hier, wil je ook eens kijken?'
Ik keek door de binocle en zag de drie matadores. Romero stond in het midden; links van hem Belmonte en rechts Marcial. Achter hen hun helpers. Achter de banderilleros, verderop in de doorgang en in de open ruimte van de kralen, waarop ik het gezicht had, zag ik depicadores. Romero droeg een zwart kostuum. Zijn driekante steek had hij laag over zijn ogen getrokken. Ik kon zijn gezicht niet duidelijk onderscheiden onder de hoed, doch het leek lelijk gehavend. Hij stond recht voor zich uit te kijken. Marcial stond heimelijk een sigaret te roken, hield deze bedekt met zijn hand. Belmonte stond met zijn vaalbleke, langwerpige gezicht en zijn ver uitstekende wolfskaak voor zich uit te staren. Hij keek nergens naar. Hij noch Romero scheen ook maar iets met de anderen te maken te hebben. Zij waren elk geheel alleen.
De president kwam binnen. Boven ons op de dure tribune werd in de handen geklapt; ik reikte Brett de kijker aan. Er weerklonken toejuichingen. De muziek zette in. Brett keek door de kijker.
'Hier, neem jij hem', zei ze.
Door de kijker zag ik Belmonte iets zeggen tegen Romero. Marcial ging kaarsrecht staan en wierp zijn sigaret weg. Recht vóór zich kijkend, met achterovergeheven hoofd en zwaaiend met de vrije arm, schreden de matadores voorwaarts. Achter hen kwam de gehele optocht, wijd uiteen, met statige tred, allen met geplooide capes en zwaaiend met de vrije arm, terwijl daarachter depicadores reden, die hun pieken als lansen omhooggericht hielden. Achteraan kwamen de beide spannen muilezels en de arenaknechts. De matadores maakten voor de loge van de president - hun hoeden ophoudend - een buiging en begaven zich daarna naar de ban era beneden ons. Pedro Romero deed zijn zware goudbrokaten cape af en reikte deze over het hek aan zijn zwaardknecht. Hij zei iets tegen de man. Dicht beneden ons zagen wij, dat zijn lippen opgezwollen waren en zijn beide ogen bont en blauw geslagen. Ook het overige deel van zijn gezicht was dik en zat vol blauwe plekken. De zwaardknecht nam de cape aan, keek op naar Brett, kwam bij ons en overhandigde de cape.
'Spreid haar voor je uit', zei ik.
Brett boog zich voorover. De cape was zwaar en wel glad, doch stijf van het goud. De zwaardknecht keek om, schudde zijn hoofd en zei iets. Een man naast mij boog zich tot Brett over: 'Hij wil niet hebben, dat u de cape uitspreidt', zei hij. 'U moet die opvouwen en op uw schoot houden'.
Brett vouwde de zware cape op.
Romero keek niet naar ons op. Hij sprak tegen Belmonte. Belmonte had zijn staatsiecape aan vrienden van hem laten brengen. Lachend keek hij naar hen met een wolfachtige grijns, enkel met zijn mond. Romero boog zich over de barrera en vroeg om de karaf met water. De zwaardknecht bracht deze en Romero sprenkelde water over de stof van zijn vecht- cape en wreef daarna met zijn geschoeide voet de onderrand der plooien door het zand.
'Waarvoor gebeurt dat?' vroeg Brett.
'Om het zwaarder te maken tegen de wind'.
'Zijn gezicht is lelijk toegetakeld', zei Bill.
'Hij voelt zich allesbehalve goed', zei Brett. 'Hij behoorde eigenlijk in bed te liggen'.
De eerste stier was bestemd voor Belmonte. Belmonte was een zeer bekwaam matador. Doch omdat hij dertigduizend peseta's kreeg en de mensen de gehele nacht in de rij hadden gestaan voor kaartjes om hem te zien kampen, eiste het publiek, dat hij méér dan heel goed zou zijn. De grote aantrekkelijkheid van Belmonte schuilt in zijn dicht bij de stier werken. Bij stieregevechten spreekt men van het 'terrein van de stier' en het 'terrein van de stierenvechter'. Zolang een stierenvechter op zijn eigen 'terrein' blijft, is hij betrekkelijk veilig. Iedere keer. echter dat hij op het 'terrein van de stier' komt, verkeert hij in groot gevaar. In zijn beste dagen werkte Belmonte altijd op het terrein van de stier. Op die wijze verschafte hij het publiek de sensatie van naderend onheil. De mensen gingen naar de corrida om Belmonte te zien, om tragische sensaties te beleven en wellicht de dood van Belmonte te aanschouwen. Vijftien jaar geleden zeiden zij, dat men er gauw bij moest wezen, als men Belmonte nog bij zijn leven wilde zien. Sedert die tijd heeft hij meer dan duizend stieren gedood. Toen hij zich terugtrok uit de arena, ontstond de legende, hoe zijn stierenvechten was geweest; toen hij zich nu weer in de arena vertoonde, zag het publiek zich teleurgesteld, omdat geen man van vlees en bloed zo dicht bij de
stieren kan werken als men meende, dat Belmonte had gedaan ... natuurlijk zelfs Belmonte niet!
Ook stelde Belmonte voorwaarden en hij stond erop, dat zijn stieren nooit heel groot mochten zijn en evenmin te gevaarlijke horens mochten hebben; zodoende ontbrak het element dat onmisbaar is om de sensatie van iets tragisch op te wekken; en het publiek, dat van Belmonte, die aan een fistel leed, driemaal zoveel verlangde als Belmonte ooit had kunnen geven, begon zich bekocht te gevoelen en Belmontes onderkaak kwam van minachting nóg verder naar voren en zijn gezicht werd nóg valer, en hij bewoog zich met nóg meer moeite, daar zijn pijn verergerde en ten slotte keerde de massa zich geheel tegen hem, terwijl hij daartegenover volslagen minachting en onverschilligheid aan de dag legde. Hij had gedacht, een verheffende middag te hebben en in plaats daarvan werd het een middag vol hatelijkheden, luidkeels uitgeschreeuwde beledigingen en ten langen leste een hagelbui van kussens, brokken brood en stinkende knollen, die hem werden toegesmeten in deplaza waar hij zijn grootste triomfen had gevierd. Zijn kaak schoot enkel nóg verder naar voren. Soms keerde hij zich om met zijn langkakige, witte roofdiertanden vertonende grijnslach, als hem iets bijzonder beledigends werd toegeschreeuwd, en maar steeds werd de pijn, die hij bij elke beweging moest verduren, erger en erger, totdat zijn grauwe gezicht ten laatste de kleur vertoonde van perkament; en nadat zijn tweede stier gedood was en de stortvloed van broodkorsten en kussens bedaard was, nadat hij de president zijn saluut had gebracht met dezelfde wolfs- kakige grijnslach en dezelfde minachtende ogen, nadat hij zijn zwaard had afgegeven over de barrera om te worden schoongewist en in de schede teruggeschoven, ging hij de callejon door en leunde over de barrera beneden ons, met zijn hoofd op zijn armen, niets ziende, niets horende, enkel zijn pijn doorstaande. Toen hij ten slotte opkeek, vroeg hij om een teug water. Hij slikte een weinig in, spoelde zijn mond, spuwde het water uit, nam zijn cape en ging het strijdperk weer binnen.
Omdat het publiek tegen Belmonte was, schonk het Romero zijn gunsten. Van het ogenblik af, dat hij de barrera verliet en op de stier toeliep, juichte het hem toe. Ook Belmonte bleef Romero gadeslaan, hield steeds zijn oog op hem gericht,
zonder dit te laten blijken. Aan Marcial schonk hij geen aandacht. Marcial was zo iets waarvan hij alles afwist. Hij had zijn afzondering verbroken om zich met Marcial te meten, wetend, dat het een bij voorbaat gewonnen wedstrijd zou zijn. Hij had erop gerekend te wedijveren met Marcial en de andere sterren der vervalperiode en hij wist, dat de grondigheid van zijn eigen prestaties in de arena zozeer zou afsteken bij de schijnschone aanstellerij van de stierenvechters uit het decadente tijdperk, dat hij zich alleen maar in de arena zou behoeven te vertonen. Nu was zijn terugkeer uit de afzondering bedorven door Romero. Altijd deed Romero lenig, rustig en fraai, wat hij, Belmonte, nu enkel bij tijden kon volbrengen. De massa gevoelde dit; zelfs de mensen uit Biarritz; zelfs de Amerikaanse gezant zag het ten slotte. Dit was een wedstrijd waaraan Belmonte zich niet vermocht te wagen, omdat hij enkel kon leiden tot een ernstige horenwond of de dood. Belmonte was niet goed genoeg meer gedisponeerd. Niet langer had hij zijn beste ogenblikken in de arena. Hij was er niet zeker van, dat er nog beste momenten mogelijk waren. De dingen waren niet meer wat zij waren geweest, en het leven manifesteerde zich nu enkel in flitsen. Flitsen van zijn vroegere grootheid beleefde hij met zijn stieren, maar deze telden niet mee, omdat hij daaraan tevoren zelf afbreuk deed door stieren uit te zoeken die niet zo gevaarlijk waren, waartoe hij uit zijn auto stapte en over een hek leunend de kudde in ogenschouw nam op de fokkerij van zijn vriend, de stierenfokker. Zodoende had hij twee kleine, gemakkelijk te bevechten stieren zonder grote horens tegenover zich; en als hij de vroegere grootheid weer in zich voelde opkomen - slechts een weinig daarvan, door de pijn heen, die hem nu steeds kwelde - dan telde deze niet meer mee, was bij voorbaat gefnuikt en hij hervond niet de vroegere bezieling. Het wis groots, doch het stierenvechten werd er niet meer door opgeheven tot iets heerlijks.
Pedro Romero bezat die grootheid. Hij ging op in het stierenvechten; en ik geloof dat hij de stieren liefhad en ook, dat hij Brett liefhad. Alles waarvan hij het in zijn macht had de plek vast te stellen, deed hij die gehele middag vlak vóór haar. Niet éénmaal keek hij omhoog. Op die wijze maakte hij de uitwerking sterker; en hij deed dit niet enkel voor haar, doch evengoed voor zichzelf. Omdat hij niet opkeek om te
vragen of het in de smaak viel, deed hij het innerlijk geheel voor zichzelf en het sterkte hem - en tóch deed hij het óók voor haar. Maar hij deed het niet voor haar ten koste van wit dan ook van zichzelf. De gehele middag trok hij daaruit profijt.
Zijn eerste succes vond plaats recht beneden ons. De drie matadores nemen beurtelings de stier onderhanden na elke aanval die hij op een picador doet. Belmonte was de eerste, Marcial de tweede en daarna kwam Romero. Alle drie stonden zij rechts van het paard. De picador gaf, met zijn hoed diep over zijn ogen getrokken en de schacht van zijn lans in een scherpe hoek op de stier gericht, zijn paard de sporen en bleef deze indrukken; met de teugels in zijn linkerhand reed hij het paard recht op de stier toe. De stier stond te kijken. Schijnbaar keek hij naar het witte paard, doch in werkelijkheid hield hij zijn aandacht gericht op die driehoekige stalen punt van de spies. Romero, die gespannen toekeek, zag de stier aanstalten maken om zijn kop om te draaien. Hij wilde niet aanvallen. Romero plooide zijn capa zo, dat de kleur de aandacht trok van de stier. De stier reageerde, viel aan, doch vond niet de rode flits, maar een wit paard en over dat paard boog zich een man diep voorover, die bliksemsnel de stalen punt aan de notehouten schacht in de spierbundel op de schouder van de stier stak en zijn paard op zij trok, toen hij de lans ronddraaide - een wond makend -, diep het staal in de schouder van de stier priemde en hem aan het bloeden bracht voor Belmonte.
De stier bleef niet doorzetten onder dat schrijnende staal. Hij wilde eigenlijk niet op dat paard af. Hij draaide zich om; de groep viel uiteen en met zijn capa lokte Romero hem weg. Zacht en vlot haalde Pedro hem naar zich toe, stond daarna stil en bood - rechtop en vastberaden vóór de stier staande - deze de capa aan. De staart van de stier ging omhoog en hij stootte toe, terwijl Romero zich vóór de stier uit bewoog, stevig op zijn benen staande en met zijn armen lokkend, zich steeds heen en weer wendend. De bevochtigde capa, zwaar van de modder, wapperde open, flapte als een opzwellend zeil, en vlak vóór de stier liet Romero hem rondwervelen. Aan het einde van de passade stonden zij weer vlak tegenover elkaar. Romero lachte. De stier wilde weer op de cape af en Romero liet deze opnieuw klapperen, ditmaal aan de andere
kant. Telkens liet hij de stier zo dichtbij komen, dat de man, de stier en de cape, die vlak voor de stier wervelde en wapperde, één scherp afgetekende massa vormden. Alles ging uiterst langzaam en beheerst. Het leek wel, of hij de stier in slaap wiegde. Vier van zulke passades voerde hij uit; hij eindigde met een halve draai, waardoor hij met zijn rug naar de stier kwam te staan en zich naar het applaudisserende publiek wendde met de hand op zijn heup en de capa over zijn arm, terwijl de stier zijn verdwijnende rug nakeek.
Met zijn eigen stieren was hij volmaakt goed. Zijn eerste stier kon niet goed zien. Na de eerste twee passades met de cape wist Romero precies, hoe slecht het gesteld was met het gezichtsvermogen van het dier. Daarnaar richtte hij zijn handgrepen in. Dit was geen 'schitterend' stierenvechten. Het was enkel 'geperfectioneerd' stierenvechten. De toeschouwers eisten, dat de stier vervangen zou worden. Zij maakten er een relletje van. Er kon nooit iets moois gebeuren met zo'n stier, die het rood van de capa en de muleta niet kon zien. Maar de president wilde niet het bevel geven, hem te vervangen.
'Waarom nemen zij geen ander?' vroeg Brett.
'Zij hebben voor dat dier betaald. Zij willen hun geld niet weggegooid zien'.
'Het is allesbehalve fair tegenover Romero'.
'Kijk maar eens, hoe hij te werk gaat met een stier die geen kleur kan onderscheiden'.
'Zo iets wil ik juist niet zien'.
Het wis niet prettig dit aan te zien, als je veel hield van degene die het deed.
Romero moest de stier die de kleur van de capes of het vuurrode flanel der muleta's niet kon zien, met zijn lichaam verleiden, hem aan te vallen. Hij moest zo dicht bij de stier komen, dat deze zijn lichaam zag en daarop afstoof - dan moest hij de aanval van de stier afwenden op het flanel en ten slotte de passade op klassieke wijze voltooien. De mensen uit Biarritz waren hiermee allesbehalve ingenomen. Zij meenden, dat Romero bang was en dat hij daarom telkens een stap op zij deed, als hij de aanval van de stier op zijn eigen lichaam overschakelde op het flanel. Zij zagen nog liever Belmontes imitatie van zichzelf of Marcials imitatie van Belmonte. In de rij achter ons zaten drie van die lui.
'Hoe kan hij zo bang voor die stier zijn ? Dat dier is zo suf, dat het enkel op de doek afkomt'.
'Het is nog maar een jong stierenvechtertje. Hij heeft het vak nog niet onder de knie'.
'Maar ik vond hem toch eerst prachtig met die cape'.
'Misschien is hij nu zenuwachtig'.
Geheel alleen midden in het strijdperk bleef Romero steeds hetzelfde doen: zó dichtbij komen, dat de stier hem duidelijk kon zien, zijn lichaam schijnbaar aanbieden, steeds een beetje dichterbij, terwijl de stier hem suffig gadesloeg, dan zó dichtbij, dat de stier meende, hem stellig te hebben, wéér zich aanbieden, eindelijk de aanval uitlokken en dan, vlak voordat de horens toestootten, de stier de rode doek bieden, waarop dan dat kleine, nauw merkbare schokje volgde, waaraan het kritisch oordeel der stieregevechtexperts uit Biarritz zich zozeer ergerde.
'Nu zal hij hem doden', zei ik tegen Brett. 'De stier is nog sterk. Hij heeft zich niet willen afmatten'.
Midden in het strijdperk wendde zich Romero om, vlak voor de stier, trok de degen uit de plooien der muleta, ging op de tenen staan en richtte rustig het lemmet. De stier stootte toe, toen Romero een uitval deed. Romero's linkerhand wierp de muleta over de kop van de stier om hem te verblinden, zijn linkerschouder kwam tussen de horens naar voren, toen het zwaard priemend uitschoot en één ogenblik waren hij en de stier één: Romero boven de stier uit met zijn rechterarm uitgestrekt omhoog tot waar het gevest van de degen tussen de schouders van het dier was gedreven. Daarop viel het levende beeld uiteen. Een lichte schok, toen Romero zich losmaakte; en daar stonden zij: hij met de ene hand omhoog vlak voor de stier; zijn witte blouse hing opengereten uit zijn zwarte mouw; de witte flarden dwarrelden in de wind; en de stier met het rode degengevest stijf tussen zijn schouders, steeds lager zinkende kop en ineenzakkende poten.
'Daar gaat hij', zei Bill.
Romero was dicht genoeg bij de stier om door deze gezien te worden. Met zijn hand nog steeds omhoog sprak hij de stier toe. De stier vermande zich, maar zijn kop kwam voorover en langzaam viel hij overzij, daarna sneller, en opeens lag hij met zijn vier poten omhoog.
Men reikte Romero de degen weer over en met de muleta in
de ene hand en in de andere de degen met het lemmet omlaag liep hij naar de loge van de president, maakte een buiging, richtte zich kaarsrecht op, ging naar de barrera en gaf degen en muleta aan de helpers.
'Een slechte', zei de zwaardknecht.
'Hij heeft mij doen zweten', zei Romero. Hij wiste zijn gezicht af. De zwaardknecht reikte hem de waterkaraf aan. Romero bevochtigde zijn lippen. Het deed hem pijn uit de karaf te drinken. Hij keek niet naar ons op.
Marcial had een grote dag. Zij juichten hem nog steeds toe, toen Romero^ laatste stier binnenkwam. Het was de stier die 's morgens op hol geslagen was en de man had gedood.
Gedurende Romero's eerste optreden was zijn gekwetste gezicht sterk in het oog gevallen. Bij alles wat hij deed, kwam het te zien. De geconcentreerde aandacht, toen hij zo vreselijk behoedzaam te werk moest gaan met de stier die slecht van gezicht was, bracht het aan de dag. Zijn geest was niet gefnuikt door de bokspartij met Cohn, maar zijn gezicht was murw geslagen en zijn lichaam gekwetst. Elke schermutseling met deze laatste stier wiste dat een beetje grondiger weg. Het was een goede stier, een forse stier met stevige horens; hij draaide en stootte steeds opnieuw krachtig en lenig. Dat zag Romero graag van stieren.
Toen hij zijn werk met de muleta voltooid had en gereed was om de doodssteek te geven, drongen de mensen erop aan, dat hij zou voortgaan. Zij wilden niet, dat de stier reeds gedood werd; zij wilden niet, dat alles afgelopen zou zijn. Romero ging voort. Het leek wel een leergang in stierenvechten. Alle passades verbond hij onderling, alle geheel af, langzaam, precies volgens model en geleidelijk. Geen trucs of goochelarij. Geen overhaasting. En telkens, als een passade het hoogtepunt bereikte, kreeg men het van binnen plotseling benauwd. De mensenmenigte bleef maar wensen, dat er nooit een eind aan zou komen.
Vierkant en stoer stond de stier op zijn vier poten om gedood te worden en dat deed Romero vlak beneden ons. Hij gaf de doodssteek niet zoals hij door de voorgaande stier genoodzaakt was geweest te doen, maar zoals hij zelf wilde. Hij wendde zich zó om, dat hij vlak voor de stier kwam te staan, trok zijn degen uit de plooien van de muleta en richtte het
lemmet. De stier hield hem in het oog. Romero sprak de stier toe en stampte met zijn ene voet. De stier viel hem aan. Romero wachtte de stoot af met omlaaggehouden muleta, met zijn oog gevestigd op het lemmet van zijn degen en stevig op zijn voeten staande. Daarna werd hij, zonder één stap voorwaarts te doen, één met de stier; hij stak de degen diep door tussen de schouders. De stier had met zijn blik het omlaaggehouden flanel gevolgd, dat verdween, toen Romero zich ver naar rechts wierp, en - alles was voorbij. De stier poogde vooruit te gaan; zijn poten begonnen te knikken; hij slingerde heen en weer; aarzelde, zeeg toen op zijn knieën neer en Romero's oudere broeder boog zich achter hem voorover en dreef een kort mes in de nek van het dier onder de wortel der horens. De eerste maal miste hij. Wéér dreef hij het mes in de nek en sidderend ging de stier overstag en verstijfde.
Met de horen van de stier in de ene hand en het mes in de andere keek Romero's broeder op naar de loge van de president. In het gehele stadion werd met zakdoeken gezwaaid. De president keek uit zijn loge omlaag en wuifde met zijn zakdoek. De broer sneed het gekerfde zwarte oor van de dode stier af en liep daarmee naar Romero. Log en zwart lag de stier op het zand met zijn tong uit zijn bek. Van alle kanten der arena kwamen jongens aanrennen. Zij begonnen rondom de stier te dansen.
Romero nam het oor over van zijn broeder en hief het omhoog naar de president. De president boog en Romero, die hard holde om de mensenmassa voor te blijven, kwam naar ons toe. Hij leunde over de barrera en gaf het oor aan Brett. Hij knikte en lachte. De menigte begon zich om hem te verdringen. Brett reikte hem de cape over.
'Beviel het je?' vroeg Romero.
Brett zei in het geheel niets. Met een lachje keken zij elkaar aan. Brett hield het oor in haar hand.
'Pas op voor het bloed', zei Romero grinnikend. De menigte wilde hem meevoeren. Verscheidene jongens jouwden Brett uit. Om hen heen verdrongen elkaar jongens, dansers, dronken mensen. Romero keerde zich om en poogde door de mensenmassa heen te komen. Maar men ging om hem heen staan om hem op te tillen en hem op de schouders te zetten. Hij verzette zich, hield de opdringende drom van zich af en begon, midden tussen hen in, zich een uitweg te banen naar
de uitgang; hij wilde niet op de schouders gedragen worden. Maar zij hielden hem vast en hieven hem omhoog. Het was heel ongemakkelijk: zijn benen werden uiteengespreid, terwijl zijn lichaam veel pijn deed. Zij tilden hem op en met hun allen holden zij naar het hek. Hij rustte met zijn hand op iemands schouder. Verontschuldigend keek hij naar ons om. Hardlopend ging de menigte met hem het hek uit.
Wij gingen alle drie naar het hotel terug. Brett ging naar boven. Bill en ik namen plaats in de beneden-eetzaal en gebruikten wat hardgekookte eieren, bespoeld met heel wat flesjes bier. Belmonte kwam in wandeltoilet beneden, vergezeld van zijn impresario en twee andere mannen. Zij gingen aan een tafeltje naast ons zitten eten. Belmonte at zeer weinig. Met de trein van zeven uur vertrokken zij naar Barcelona. Belmonte droeg een blauwgestreept overhemd en een donker pak en at zachtgekookte eieren. De anderen namen het er flink van. Belmonte praatte niet, beantwoordde enkel vragen.
Bill was heel moe na dit stieregevecht en ik eveneens. Wij namen beiden een stieregevecht zwaar op. Terwijl wij eieren zaten te eten, namen wij Belmonte en de lui aan zijn tafeltje eens op. De lieden die hij bij zich had, zagen er uit als door de wol geverfde zakenlui.
'Kom mee naar het café', zei Bill. 'Ik heb trek in een absint'.
Het was de laatste dag van de Jiesta. Buiten betrok de lucht weer. Het plein was stampvol en de vuurwerkexperts waren bezig hun grote stukken voor die avond op te stellen en deze te bedekken met beuketakken. Er stonden jongens te kijken. Wij kwamen voorbij stellages met vuurpijlen op lange bamboestelen. Buiten het café stond een dichte menigte. De muziek en het dansen bleven steeds doorgaan. Er kwamen reuzen en dwergen voorbij.
'Waar is Edna?' vroeg ik aan Bill.
'Ik weet het niet'.
Wij bleven naar het begin van de laatste avond der Jiesta zitten kijken. Door de absint leek alles weer wat hoopvoller. Ik gebruikte er geen suiker in en het was aangenaam bitter.
'Met Cohn heb ik medelijden', zei Bill. 'Hij heeft een afschuwelijke tijd gehad'.
'Och, laat Cohn toch stikken!' zei ik.
'Waar zou hij heen gegaan zijn, denk je?'
'Naar Parijs'.
'Wat zou hij gaan doen, denk je?'
'Och, laat hem maar stikken'.
'Wat zou hij gaan doen, denk je?'
'Weer aanpappen met zijn vroegere meisje, denk ik'.
'Wie was dat?'
'Iemand die Frances heette'.
Wij namen nog een absint.
'Wanneer ga je terug?' vroeg ik.
'Morgen'.
Even daarna zei Bill: 'Nu, het is een prachtig feest geweest'.
'Ja', zei ik. 'Er was voortdurend iets te doen'.
'Het is niet te geloven. Het lijkt wel een wonderbaarlijke nachtmerrie'.
'Zeker', zei ik. 'Ik zou alles wel geloven. Nachtmerries incluis'.
'Wat scheelt eraan ? Heb je het land ?'
'Verdomd het land'.
'Neem dan nog een absint. Hela, ober! Nog een absint voor deze heer'.
'Ik voel mij meer dan beroerd', zei ik.
'Drink dat dan op', zei Bill. 'Drink het langzaam op'.
Het werd van lieverlede donker. De fiesta ging maar steeds voort. Ik voelde mij dronken worden, doch knapte er niets door op.
'Hoe voel je je nu?'
'Ellendig beroerd'.
'Nog een glas ?'
'Dat helpt toch niet'.
'Probeer het in elk geval; je kunt nooit weten, wellicht geeft dit laatste de omkeer. Hela, ober! Nog een absint voor deze seflor'.
Ik schonk er dadelijk water bij en ging roeren in plaats van het water erin te druppelen. Bill legde er een blokje ijs in. Met een lepeltje roerde ik het ijs door het bruinachtige, troebele mengsel.
'Hoe is het?'
'Heerlijk'.
'Je moet het niet zo snel opdrinken. Daarvan word je onpasselijk'.
Ik zette het glas neer. Het zó schielijk op te drinken had niet in mijn voornemen gelegen.
'Ik voel mij tipsy'.
'Dat was juist de bedoeling'.
'Daarop had jij het toegelegd, hè?'
'Ja zeker, krijg maar een flinke roes. Je moet over die verdomde depressie heen komen'.
'Nu, tipsy ben ik al; daar was het je toch immers om begonnen ?'
'Ga zitten'.
'Ik wil niet gaan zitten', zei ik. 'Ik wil naar het hotel'.
Ik was erg dronken. Ik was veel erger dronken dan ik me herinnerde ooit geweest te zijn.
In het hotel ging ik naar boven. Bretts deur stond open. Ik stak mijn hoofd in de kamer. Mike zat op het bed. Hij zwaaide met een fles.
'Zo, Jake!' zei hij. 'Kom binnen, Jake'.
Ik trad binnen en ging zitten. Als ik niet strak naar één punt keek, draaide de kamer in de rondte.
'Brett, moetje weten, is er met die stierenvechter vandoor'.
'Neen toch?'
'Jawel. Zij heeft nog naar je uitgekeken, om afscheid te nemen. Met de trein van zeven uur zijn zij weggegaan'.
'Werkelijk?'
'Zeer verkeerd, zo iets te doen', zei Mike. 'Zij had het beslist niet moeten doen'.
'Neen'.
'Wil je wat drinken? Wacht even, dan bel ik om bier'.
'Ik ben al dronken', zei ik. 'Ik ga naar mijn kamer en naar bed'.
'Stomdronken? Dat ben ik zelf ook geweest'.
'Ja', zei ik. 'Stomdronken'.
'Nu, op je gezondheid', zei Mike. 'Zie wat te slapen, kerel'.
Ik ging de deur uit naar mijn eigen kamer en kroop in bed.
Het bed zeilde weg, zodat ik rechtop ging zitten en strak naar de muur bleef kijken om een vast punt te houden. Daar buiten op het plein werd de Jiesta voortgezet. Het zei mij niets. Later kwamen Bill en Mike bij me om mij over te halen met hen mee te gaan eten in de beneden-eetzaal. Ik hield me slapend.
'Hij slaapt. Laat hem liever met rust'.
'Hij is zo dronken als een kanon', zei Mike. Zij gingen weg.
Ik stond op, ging naar het balkon en keek naar het dansen op het plein. De wereld draaide niet langer om me heen. Zij zag er integendeel heel klaar en licht uit, alleen een zweem vertroebeld langs de randen. Ik waste mij, borstelde mijn haar. Vreemd zag ik er uit in de spiegel. Ik begaf mij naar beneden, ging de eetzaal binnen.
'Daar is hij!' riep Bill. 'Die beste, ouwe Jake! Ik wist wel, datje niet zo totaal laveloos was'.
'Hallo, ouwe zuiplap!' zei Mike.
'Ik kreeg honger en werd wakker'.
'Neem een bord soep', zei Bill.
Wij zaten met ons drieën aan tafel; het leek wel of er zes mensen waren heengegaan...
DERDE BOEK
HOOFDSTUK I
's Morgens was alles voorbij. De fiesta was ten einde. Ik werd tegen negenen wakker, nam een bad, kleedde mij aan en ging naar beneden. Het plein lag verlaten en ook in de straten liepen geen mensen. Enkele kinderen raapten op het plein eindjes op van vuurpijlen.
De cafés gingen juist open en de kelners droegen de witte, rieten stoelen naar buiten en zetten deze om de tafeltjes met marmeren blad in de schaduw der galerij. De straten werden geveegd en men spoot ze na met de brandspuit.
Ik ging op een rieten stoel zitten en leunde op mijn gemak achterover. De kelner maakte geen haast om bij mij te komen. De witpapieren aanplakbiljetten met de aankondiging van het uitladen der stieren en de grote extra-dienstregelingen der spoorwegen zaten nog op de zuilen der arcade. Een caféknecht met een blauw voorschoot aan kwam naar buiten met een emmer water en een dweil en begon de biljetten af te rukken, trok het papier er in flarden af en waste en wreef nog weg wat aan het gesteente bleef kleven.
De fiesta was voorbij.
Ik nam een kop koffie. Na een poosje kwam Bill naar mij toe. Ik zag hem het plein overgaan. Hij nam een stoel en bestelde een kop koffie.
'Ziezo', zei hij. 'Alles is nu weer voorbij'.
'Ja', zei ik. 'Wanneer ga je weg?'
'Dat weet ik nog niet. Mij dunkt, dat wij maar een auto moesten nemen. Ga jij niet naar Parijs terug?'
'Neen, ik kan nog wel een week wegblijven. Ik denk er hard over, naar San Sebastian te gaan'.
'Ik verlang ernaar, terug te gaan'.
'Wat gaat Mike doen ?'
'Die gaat naar Saint-Jean-de-Luz'.
'Laten wij een auto nemen en samen naar Bayonne gaan. Vanavond kan je vandaar verder gaan met de trein'.
'Goed. Dan gaan we na de lunch'.
'Best. Ik zal de auto bestellen'.
Wij gebruikten het koffiemaal en rekenden af. Montoya kwam niet bij ons. Een der meisjes bracht de rekening. De chauffeur stapelde de valiezen op de kap van de auto en bond ze vast, zette de overige bagage naast zich op de voorbank en wij stapten in. De auto reed het plein af, door de zijstraten, verder onder het geboomte door de heuvel af en liet Pamplona achter zich liggen. Het leek geen heel lange rit. Mike had een fles Fundador bij zich. Ik nam er een paar glazen van. Wij reden over de bergen Spanje uit; verder gingen wij langs witte wegen en door het dichtbeloverde, natte, groene Baskische land. Ten slotte bereikten wij Bayonne.
Bills bagage gaven wij af aan het station en hij kocht een kaartje naar Parijs. Om zeven uur tien ging zijn trein. Wij liepen het station uit en onze auto stond er nog.
'Hoe zullen we doen met die auto ?' vroeg Bill.
'Maak je maar niet druk over die auto, we zullen hem aanhouden', zei Mike.
'Best', zei Bill. 'Waar zullen we heen gaan ?'
'Laten wij naar Biarritz gaan en daar iets gebruiken'.
'Ouwe Mike, de verkwister', zei Bill.
Wij reden naar Biarritz en stapten uit de auto bij een zeer Ritz-achtig uitziende gelegenheid. Daar gingen wij de bar binnen en dronken op hoge taboeretten gezeten een whisky- soda.
'Voor mijn rekening', zei Mike.
'Laten wij erom dobbelen'.
Uit een diepe, leren dobbelbeker gooiden wij dus pokerdobbelstenen op. Bill was bij de eerste gooi af. Mike verloor tegen mij en gaf de barbediende een biljet van honderd francs. De whisky's kostten twaalf francs per stuk.
Wij namen nog een rondje en wéér verloor Mike. Elke keer gaf hij de barbediende een flinke fooi. In een zaaltje achter de bar speelde een goede jazzband. Het was een genoeglijke bar. Opnieuw bestelden wij een rondje. Nu viel ik uit met vier heren. Bill en Mike gooiden. Mike won de eerste gooi met vier boeren. Bill won de tweede. De laatste keer had Mike drie heren en liet die liggen. Hij gaf de dobbelbeker aan Bill.
Bill schudde flink en gooide op: drie heren, een aas en een vrouw.
'Jij moet betalen,Mike', zei Bill.'Ouwe Mike, de dobbelaar'.
'Het spijt me erg', zei Mike. 'Maar ik kan het niet opbrengen'.
'Hoe zit dat?'
'Ik heb geen geld', zei Mike. 'Ik ben blut. Ik heb nog net twintig francs. Hier, neem die twintig francs maar'.
Bills gezicht betrok zo'n beetje.
'Ik had nog net genoeg om Montoya te betalen. Het was nog een donderse bof, dat ik het had'.
'Ik wil wel een cheque van je verzilveren', zei Bill.
'Dat is verdomd aardig van je, maar ik kan geen cheques uitschrijven, weetje'.
'Hoe zie je nu aan geld te komen ?'
'O, er komt wel wat los. Ik heb nog twee weken achterstallige uitkering te wachten. En in dat kroegje in Saint- Jean-de-Luz ga ik op de pof leven'.
'Wat was je van plan met die auto?' vroeg Bill aan mij. 'Wou je die aanhouden ?'
'Dat maakt geen verschil. Het is wel een gekke geschiedenis'.
'Kom, jongens, laten wij er nog een nemen', zei Mike.
'Prachtig. Deze voor mijn rekening', zei Bill. 'Heeft Brett nog wat geld?' vroeg hij aan Mike.
'Dat zou ik niet denken; zij dokte zowat alles wat ik aan die ouwe Montoya betaald heb'.
'Heeft zij in het geheel geen geld bij zich ?' vroeg ik.
'Ik geloof van niet. Zij heeft nooit geld. Zij krijgt vijfhonderd pond per jaar en daarvan gaat driehonderdvijftig als interest naar de joden'.
'Ik veronderstel, dat die het aan de bron innen', zei Bill.
'Juist. Het zijn niet echt joden. Wij noemen hen maar zo. Het zijn Schotten, geloof ik'.
'Heeft zij totaal niets bij zich?' vroeg ik.
'Ik geloof eigenlijk van niet. Toen zij wegging, heeft zij alles aan mij gegeven'.
'Kom', zei Bill. 'Wij kunnen er evengoed nog een nemen'.
'Verdraaid goed idee', zei Mike. 'Je schiet nooit op met dat geleuter over financiën'.
'Neen', zei Bill. Bill en ik dobbelden om de volgende twee rondjes. Bill verloor en betaalde. Wij gingen naar de auto.
'Wil je soms speciaal ergens heen, Mike?' vroeg Bill.
'Laten wij gewoon een ritje maken. Misschien draagt dat bij tot mijn krediet. Een beetje rondrijden'.
'Prachtig. Ik zou graag naar de kust gaan. Laten wij naar Hendaye rijden'.
'Langs de kust heb ik nergens krediet'.
'Je kunt nooit weten', zei Bill.
Wij reden langs de zeeboulevard. Daar had men het groene voorgebergte, de witte villa's met rode daken, plekken bos en de zeer blauwe oceaan bij springvloed, terwijl het water ver over de kust golfde. Wij reden Saint-Jean-de-Luz door en passeerden dorpjes verderop aan de kust. Achter het golvend land, dat wij doorsneden, zagen wij de bergen waarover wij gereden hadden, toen wij terugkwamen uit Pamplona. De weg liep rechtdoor. Bill keek op zijn horloge. Het was tijd om terug te gaan. De chauffeur reed achteruit het gras in om te keren. Achter ons lagen de bossen, in de laagte een strook weidegrond en dan kwam de zee.
Bij het hotel waar Mike in Saint-Jean-de-Luz zou logeren, hielden wij stil en hij stapte uit. De chauffeur bracht zijn valiezen binnen. Mike stond naast de auto.
'Dag, jongens', zei Mike. 'Het was een donders mooie Jiesta'.
'Tot ziens, Mike', zei Bill.
'Ik zie je nog wel', zei ik.
'Zit niet over het geld in', zei Mike. 'Betaal de auto maar, Jake. Dan stuur ik je mijn aandeel nog wel'.
'Tot ziens, Mike'.
'Tot ziens, jongens. Jullie zijn donders aardig geweest'.
Wij gaven elkaar een hand. Uit de auto wuifden wij Mike toe. Hij stond ons op de weg na te kijken.
Vlak voordat de trein vertrok, kwamen wij in Bayonne aan. Een kruier kwam met Bills bagage aandragen. Ik ging zover mogelijk mee.
'Tot ziens, maat', zei Bill.
'Tot ziens, jongen'.
'Het is daverend geweest. We hebben een denderende tijd gehad'.
'Zie ik je nog in Parijs?'
'Neen. De zeventiende moet ik aan boord zijn. Tot ziens, maat!'
'Tot ziens, ouwe jongen!'
Hij ging het hek door naar de trein. Voor hem uit liep de kruier met zijn bagage. Ik zag de trein optrekken. Bill stond bij een der ramen. Het raam ging voorbij, de overige wagens volgden en toen waren de rails leeg. Ik ging het station uit naar de auto.
'Hoeveel krijgt u van mij ?' vroeg ik de chauffeur.
De prijs naar Bayonne was vastgesteld op honderdvijftig peseta's.
'Tweehonderd peseta's'.
'Hoeveel komt erbij, als je mij op je terugweg meeneemt naar San Sebastian ?'
'Vijftig pesetas'.
'Nu moetje me niet in m'n nek zien'.
'Vijfendertig peseta's'.
'Zoveel is het mij niet waard', zei ik. 'Breng mij naar Hotel Panier Fleuri'.
Bij het hotel betaalde ik de chauffeur en gaf hem een fooi. De wagen zat dik onder het stof. Ik wreef het hengelfoedraal door het stof. Dit scheen het laatste wat mij verbond met Spanje en het feest. De chauffeur bracht de auto in de versnelling en reed de straat uit. Ik zag hem de hoek omgaan, om de weg naar Spanje in te slaan. Ik stapte het hotel binnen en men gaf mij een kamer. Het was dezelfde kamer waarin ik had geslapen, toen Bill en Cohn en ik in Bayonne waren. Dat leek heel lang geleden. Ik waste mij, deed een schoon overhemd aan en ging de stad in.
Aan een krantenstalletje kocht ik een nummer van de New York Herald en ik ging in een café zitten lezen. Het was een vreemd gevoel, weer in Frankrijk te zijn. Een veilig, kleinsteeds gevoel. Ik wilde, dat ik met Bill was meegegaan naar Parijs - behalve dan, dat Parijs nog meer ge-fiesta zou betekend hebben. Voor een poos had ik meer dan genoeg van fiesta's. In San Sebastian zou het rustig wezen. Daar begint het seizoen pas in augustus. Ik kon er een goede kamer krijgen in een hotel en er lezen en zwemmen. Er was een prachtig strand. Langs de boulevard boven het strand stonden mooie bomen en voordat het seizoen was geopend, werden er veel kinderen heen gestuurd met hun verzorgsters, 's Avonds concerten onder de bomen tegenover Café Marinas. Daarnaar kon ik in Marinas zitten luisteren.
'Hoe is hier het eten ?' vroeg ik de kelner. In het café was ook een restaurant.
'Goed, heel goed. Men eet hier heel goed'.
'Mooi zo'.
Ik ging naar binnen en bestelde een diner. Voor Frankrijk was het een royaal maal, maar na Spanje leken de porties angstvallig afgepast. Ik deed mijn eten vergezeld gaan van een fles wijn. Het was een Chateau Margaux. Ik vond het prettig, alleen te zitten drinken en langzaam van de wijn te genieten. Een fles wijn was aangenaam gezelschap. Later nam ik koffie. De kelner raadde mij aan een Baskische likeur te proeven, Izzarra genaamd. Hij bracht een fles en schonk mij een likeurglas vol in. Hij zei, dat Izzarra gemaakt werd van de bloemen der Pyreneeën. Echte bloemen van de Pyreneeën. Het zag er uit als haarolie en de geur leek op Italiaanse strega. Ik zei, dat hij die bloemen van de Pyreneeën maar liever weer moest meenemen en mij een vieux mare moest brengen. De mare was goed. Na de koffie nam ik nóg een mare.
De kelner leek wel een beetje in zijn eer getast over die Pyreneeënbloemen, dus gaf ik hem een overdreven grote fooi. Daarvan kikkerde hij zichtbaar op.
Het was een plezierig gevoel, weer in een land te zijn waar het zo eenvoudig is de mensen gelukkig te maken. Je kunt nooit vooruit weten, of een Spaanse kelner wel 'dank u' zal zeggen. In Frankrijk berust alles op zo'n glasheldere financiële basis. Het is het allereenvoudigste land om in te wonen. Niemand maakt er de dingen ingewikkeld door om de een of andere duistere reden je vriend te worden. Als je wilt, dat de mensen van je gaan houden, moet je enkel maar wat meer geld gaan uitgeven. Ik gaf een beetje meer geld uit en meteen was die kelner op mij gesteld. Hij stelde mijn waardevolle eigenschappen op prijs. Hij zou blij zijn mij weer te zien. Een andermaal zou ik hier weer eens komen dineren en dan zou hij blij zijn mij te zien en graag hebben, dat ik aan een door hem bediend tafeltje ging zitten. Het zou een oprechte genegenheid zijn, omdat zij op een gezonde grondslag berustte. Ik was weer in Frankrijk!
De volgende morgen gaf ik in het hotel iedereen een ietwat te ruime fooi om mij vrienden te verwerven en ging met de ochtendtrein naar San Sebastian. Aan het station gaf ik de kruier geen cent méér fooi dan nodig was, omdat ik niet ge
loofde, hem ooit te zullen weerzien. Ik wilde enkel wat goede Franse vrienden in Bayonne hebben om mij te verwelkomen voor het geval dat ik daar terugkwam. Ik wist, dat hun vriendschap bestendig zou zijn (als zij zich mij nog herinnerden).
In Irun moest ik overstappen en mijn pas laten zien. Ik had er het land aan, Frankrijk weer uit te gaan. Het leven was zo eenvoudig in Frankrijk. Ik voelde mij een dwaas, weer terug te keren naar Spanje. In Spanje kon je nooit iets met zekerheid weten. Hoewel ik me zo'n dwaas voelde om terug te gaan, ging ik gedwee in de rij staan met mijn pas, maakte mijn koffer open voor de visitatie, kocht een kaartje en ging het hek door, stapte in de trein en na veertig minuten en acht tunnels was ik in San Sebastian.
Zelfs op een heel warme dag geeft San Sebastian iemand het eigenaardige gevoel, of het nog vroeg in de ochtend is. De bomen zien er uit, of hun bladeren nooit geheel droog zijn. De straten voelen aan, of zij pas zijn besproeid. Op de heetste dagen is er in bepaalde straten altijd koelte en schaduw. Ik ging naar een hotel in de stad, waar ik al eens eerder had gelogeerd. Zij gaven mij een kamer met een balkon, dat uitzag over de daken der stad. Achter de daken lag een groene berghelling. Ik pakte mijn bagage uit en stapelde mijn boeken op het tafeltje naast het hoofdeinde van het bed, legde mijn scheergerei klaar, hing een paar pakken in de grote armoire en pakte wat vuil wasgoed in. Toen nam ik in de badkamer een douche en ging naar beneden om te lunchen. Spanje had de zomertijd nog niet ingevoerd, dus ik was vroeg. Ik zette mijn horloge gelijk. Door naar San Sebastian te komen had ik een uur gewonnen.
Toen ik de eetzaal binnenging, bracht de portier mij een politieformulier om in te vullen. Ik ondertekende het en vroeg hem om twee telegramformulieren, waarna ik een telegram opgaf voor Hotel Montoya met het verzoek, alle poststukken en telegrammen door te zenden naar dit adres. Ik rekende uit, hoeveel dagen ik in San Sebastian zou blijven en gaf een telegram voor mijn kantoor af met het verzoek mijn poststukken daar te houden, doch alle telegrammen zes dagen lang door te zenden naar San Sebastian.
Daarna gebruikte ik de lunch.
Na de lunch ging ik naar mijn kamer, las een poosje en
ging slapen. Toen ik wakker werd, was het halfvijf. Ik haalde mijn zwempak te voorschijn, rolde het op met een kam en een handdoek en begaf mij naar beneden, de straat door naar de Concha. Het was zowat drie uur eb. Het strand was glad en stevig; het zand zag geel. Ik ging een badhut binnen, kleedde mij uit, deed mijn badpak aan en liep over het zachte zand naar zee. Het zand voelde warm onder mijn blote voeten. Er waren maar heel weinig mensen op het strand en in zee. Heel in de verte, waar de voorgebergten van de Concha bijna bij elkaar kwamen en zo de haven vormden, tekende zich een witte streep branding af tussen de baai en de zee. Hoewel het eb was, rolden toch enkele slome golven over het strand. Zij naderden als rimpelingen in het water, werden wat sterker en braken daarna zachtjes op het warme zand. Ik waadde de zee in. Het water was koud. Als er een golf kwam aanrollen, dook ik, zwom onder water door en kwam weer boven, zonder dat ik ook maar in het minst verkleumd was.
Ik zwom naar het plankier, trok mij op en ging op de hete planken liggen. Aan het andere einde lagen een jongen en een meisje. Het meisje had de schouderbandjes van haar badpak losgemaakt en lag haar rug te zonnen. De jongen lag met zijn gezicht naar de planken tegen haar te praten. Zij lachte om iets wat hij zei en draaide haar bruine rug nog wat meer naar de zon. Ik bleef op het plankier liggen tot ik droog was. Daarna oefende ik mij op allerlei wijzen in het duiken. Eén keer dook ik heel diep en zwom tot op de grond. Ik zwom met mijn ogen open; het zag groenig en duister. Het plankier gaf een zwarte schaduw. Naast het plankier kwam ik weer boven, ik trok mij op, dook opnieuw, trachtte zo lang mogelijk onder te blijven en zwom toen naar het strand. Tot ik droog was, bleef ik op het zand liggen, daarop ging ik mijn badhut binnen, deed mijn badpak uit, spoelde mij af met schoon water en wreef mezelf droog.
Ik liep de haven rond, onder de bomen door naar het Casino en daarna door een der koele straten naar Café Marinas. Daar speelde binnen een orkest; ik bleef op het terras, ging daar zitten genieten van de frisse koelheid op die hete dag, nam een glas citroensap met gemalen ijs en daarna een whiskysoda. Lang bleef ik voor Marinas zitten, las wat, sloeg de mensen gade en luisterde naar de muziek.
Toen het begon te duisteren, liep ik de haven rond naar de
wandelweg en ging ten slotte voor het avondeten terug naar het hotel.
Er werd een wielerwedstrijd gehouden, de Tour du Pays Basque, en die nacht bleven de deelnemers over in San Sebastian. Aan de ene kant van de eetzaal stond een lange tafel, bezet met wielrenners, die daar met hun trainers, impresario's en supporters zaten te eten. Het waren allen Fransen en Belgen en zij waren één en al aandacht voor hun eten, maar zij hadden schik. Aan het hoofd van de tafel zaten twee knappe Franse meisjes met veel Rue du Faubourg- Montmartre-chic.' Ik kon er niet achter komen, bij wie zij eigenlijk hoorden. Allen aan die lange tafel spraken slang; er werden veel grappen gemaakt en aan het lagere einde werden moppen getapt, die niet werden doorgegeven, als de meisjes vroegen, of zij die ook eens mochten horen. De volgende morgen om vijf uur begon de laatste etappe van de race: San Sebastian-Bilbao. De renners dronken rijkelijk veel wijn. Zij waren bruinverbrand door de zon. Alleen onder elkaar namen zij de race ernstig op, overigens hielden zij zich alsof deze er niets toe deed. Zó vaak hadden zij onderlinge competities gehouden, dat het niet veel uitmaakte wie won, vooral niet in een vreemd land. Ten aanzien van het geld kon een regeling getroffen worden.
Degene die twee minuten voorsprong had in de wedstrijd, had last van steenpuisten, die hem veel pijn deden. Hij zat op het randje van zijn stoel. Zijn nek zag heel rood en zijn blonde haar was gebleekt door de zon. De andere renners maakten grapjes over zijn steenpuisten. Hij tikte met zijn vork op tafel.
'Hoor eens', zei hij, 'morgen houd ik mijn neus zo dicht bij mijn stuur, dat een heerlijk koeltje het enige is waarmee mijn steenpuisten in aanraking komen!' Over de tafel heen zat een der meisjes naar hem te kijken. Blozend grinnikte hij. De Spanjaarden, zeiden ze, konden niet goed trappen.
Op het terras gebruikte ik de koffie met de impresario van een der deelnemende equipes van een grote rijwielfabriek. Hij zei, dat het hier een prettige wedstrijd was en het de moeite waard zou zijn geweest om te zien, als niet Bottechia het had opgegeven in Pamplona. Het was lelijk stoffig geweest; maar in Spanje waren de wegen beter dan in Frankrijk. Wielerwegwedstrijden waren de enige ware sport ter wereld,
zei hij. Had ik de Tour de France wel eens gevolgd ? Enkel in de kranten, zei ik. De Tour de France was de grootste sportgebeurtenis van de wereld. Door de wegwedstrijden te volgen en later te organiseren, had hij Frankrijk leren kennen. Slechts weinig mensen kenden Frankrijk. Het gehele voorjaar, de gehele zomer en het gehele najaar bracht hij door op de weg met wielrenners bij hun wegwedstrijden. Kijk eens, wat een groot aantal auto's de renners nu van stad tot stad volgde tijdens een wegenren! Het was een rijk land en het werd van jaar tot jaar sportiever. Het zou nog het meest sportieve land ter wereld worden. En dat kwam door de wegwedstrijden! Die en voetbal! Hij kende Frankrijk. La France sportive. Hij wist alles af van weg-rennen. Wij namen een cognacje. Alles bij elkaar genomen was het nog zo kwaad niet, weer in Parijs terug te komen. Er is maar één Paname - in de hele wereld dan. Parijs is de meest sportieve stad ter wereld. Wist ik de Chope de Nègre wel? - Die wist ik niet te vinden. - Daar zou ik hem wel eens ontmoeten. - Dat zou ik stellig! - Dan zouden we samen nog eens een fine drinken. - Dat zouden wij zeker! - De volgende morgen om kwart voor zessen zouden zij wegrijden. Zou ik op zijn om hen te zien wegrijden? - Stellig zou ik daartoe mijn best doen! - Zou ik graag willen, dat hij me wekte? - Het was wel heel interessant. Ik zou het kantoor waarschuwen. - Het was voor hem geen moeite, mij zelf te wekken. - Die moeite mocht ik hem niet bezorgen. Ik zou wel een briefje afgeven in het kantoor. - Wij namen afscheid tot de volgende morgen.
Toen ik de volgende morgen ontwaakte, waren de renners al drie uur op weg met hun supporters en de volgauto's. Ik liet kranten en ontbijt op bed komen, kleedde mij daarna aan en nam mijn badpak mee naar het strand. Alles was in de vroege morgen fris, koel en vochtig. Kindermeisjes in uniform en ook in hoerendracht wandelden met kinderen onder het geboomte. De Spaanse kinderen waren mooi. Onder een boom zaten enige schoenpoetsers te praten met een soldaat. De soldaat had maar één arm. Het was vloed en langs het strand woei een frisse bries; er stond een zware branding.
In een der badhokjes kleedde ik mij uit, ik stak het smalle strookje over en ging het water in. Ik zwom in de richting van de zee, trachtte tegen de golven in te zwemmen, maar moest soms duiken. Daarna keerde ik mij in kalmer water om en
ging drijven. Toen ik mij liet drijven, zag ik alleen de lucht en voelde het rijzen en dalen der deining. Ik zwom terug naar de branding, liet mij met mijn gezicht naar beneden door een grote golf op het strand werpen, keerde me daarna om en ging opnieuw zwemmen, waarbij ik poogde in het golfdal te blijven en geen brekende golf boven op mij te krijgen. Steeds in het golfdal te blijven zwemmen vermoeide mij; ik keerde terug en zwom naar het plankier. Het water bruiste en was koud. Het gaf een gevoel, of je niet zinken kon. Ik zwom langzaam; het leek wel, of ik met de vloedstroom meezwom - daarna hees ik mij op het plankier en zat uit te druipen op de planken, die warm werden in de zon. Ik keek uit over de baai, naar de oude stad, het Casino, de rij bomen langs de boulevard en naar de grote hotels met hun witte voorportalen en hun namen in vergulde letters. Verder naar rechts verhief zich, bijna als een stuk van de haven, een groene heuvel met een kasteel. Het zwemvlot deinde met de beweging van het water mee. Aan de andere zijde van de nauwe doorgang, die naar de open zee voerde, lag nog een hoog voorgebergte. Ik lag te denken, dat ik wel eens graag de baai zou overzwemmen, maar ik was bang, kramp te krijgen.
In het zonnetje zat ik te kijken naar de baders op het strand. Heel klein leken zij. Na een poosje stond ik op, klemde mijn tenen om de rand van het vlot, toen het door mijn gewicht overhelde en dook keurig en diep, kwam weer boven door het lichter wordende water, blies het zoute water uit neus en mond en zwom langzaam en gestadig naar de kust.
Nadat ik mij had aangekleed en had betaald voor het badhokje, liep ik naar mijn hotel terug. De wielrenners hadden verscheidene exemplaren van L'Auto laten slingeren; ik zocht ze bij elkaar in de leeszaal, nam ze mee naar buiten en ging in een gemakkelijke stoel in het zonnetje zitten om iets over het Franse sportleven te lezen en er wat van op te steken. Terwijl ik daar zat, kwam de portier buiten met een blauwe enveloppe in zijn hand.
'Een telegram voor u, mijnheer'.
Ik stak mijn vinger onder de vastgeplakte slip, maakte het couvert open en las; het was doorgezonden uit Parijs.
kan je komen in hotel montana madrid. moeilijkheden. brett.
Ik gaf de portier een fooi en las het bericht nog eens over. Een telegrambesteller liep het trottoir op. Hij had een lange snorrebaard en zag er heel krijgshaftig uit. Hij kwam het hotel weer uit. Vlak achter hem liep de portier. 'Dank u', zei ik.
Ik maakte het open. Het was opgestuurd uit Pamplona.
kan je komen hotel montana madrid, moeilijkheden. brett.
De portier bleef staan wachten - zeker op een tweede fooi! 'Hoe laat vertrekt er een trein naar Madrid ?' 'Vanmorgen om negen uur is er een vertrokken. Om elf uur gaat er een stoptrein en vanavond om tien uur de Zuid- Express'.
'Reserveer voor mij een plaats in de Zuid-Express. Wilt u nu meteen het geld hebben ?'
'Zoals u wilt', zei hij. 'Ik kan het op de rekening laten zetten'. 'Doe dat'.
Zo — dat wilde dus zeggen, dat het mis was met mijn verblijf in San Sebastian. Ik geloof eigenlijk, dat ik vagelijk al zo iets had verwacht. Ik zag de portier op de drempel staan.
'Wilt u mij een telegramformulier brengen ?' Hij bracht het; ik nam mijn vulpen en schreef in drukletters:
lady ashley hotel montana madrid. kom morgen per zuid-express. groeten. liefhebbende jake.
Daarmee leek de zaak beklonken. Daar had je het nu. Stuur een meisje weg met de ene man. Breng haar in kennis met een andere om met hem op sjouw te gaan. En ga haar nu terughalen. En zet 'liefhebbende' onder het telegram. Zo was het precies. Ik ging lunchen.
Ik sliep niet al te best die nacht in de Zuid-Express, 's Morgens ontbeet ik in de restauratiewagen en keek naar het rots- en dennenlandschap tussen Avila en het Escuriaal. Ik zag het Escuriaal door het raam, grijs, lang en kil in de zon... en gaf er geen bliksem om. Over de vlakte heen zag ik Madrid opdoemen: een compacte, witte streep aan de horizon boven op een klein rotsplateau in de verte aan de overkant van een door de zon geblakerde streek.
Het JVorfe-station in Madrid vormt het eindpunt van die spoorlijn. Alle treinen lopen tot daar. Zij gaan niet verder. Buiten stonden huurrijtuigen, taxi's en een rij hotelgidsen. Het leek wel een provinciestad. Ik nam een taxi en wij gingen een helling op tot wij door parken, langs het lege paleis en de onafgebouwde kerk aan de rand van het plateau kwamen - en nóg weer verder tot in de hoge, hete, moderne stad. Toen ging de taxi een goed geplaveide straat af tot de Puerta del Sol - en daarna dwars door het verkeer naar de Carrera San Jeronimo. Voor alle winkels waren tegen de hitte de markiezen neergelaten. Aan de zonkant van de straat waren de luiken voor de ramen gesloten. De taxi hield stil tegen het trottoir. Op de tweede verdieping zag ik een uithangbord: hotel montana. De chauffeur droeg de valiezen naar binnen en zette deze neer bij de lift. Ik kon de lift niet op gang krijgen, dus liep ik de trap op. Op de tweede verdieping zag ik een koperen naambord: hotel montana. Ik belde; niemand kwam opdagen. Opnieuw belde ik; nu verscheen er een dienstbode met een sloom gezicht.
'Is Lady Ashley hier?' vroeg ik.
Suf keek zij mij aan.
'Logeert hier een Engelse dame ?'
Zij keerde zich om en riep iets naar iemand daarbinnen.
Er kwam een heel dikke vrouw naar de deur. Haar grijze vette haar lag in platte, schelpvormige lokken om haar gezicht. Zij was klein en trad autoritair op.
'Muy buenoszei ik. 'Logeert hier een Engelse dame? Ik zou die Engelse graag willen spreken'.
'Muy buenos. Ja - er is hier een vrouwelijke Engelse. U kunt haar zeer zeker spreken, als zij u wenst te ontvangen'.
'Zij wenst mij te spreken'.
'Het ckica zal het gaan vragen'.
'Het is buitengewoon warm'.
' 's Zomers is het heel warm in Madrid'.
'En zo koud in de winter!'
'Ja, 's winters is het erg koud'. Wilde ik persoonlijk in Hotel Montana komen logeren ?
Daartoe was ik nog niet vastbesloten. Het zou mij echter genoegen doen, als mijn bagage werd bovengebracht van de benedenverdieping, opdat deze niet gestolen zou worden. - Nooit werd er in Hotel Montana iets gestolen. In andere
fonda's wel. Maar hier nooit. Neen. De personen in deze inrichting waren zeer zorgvuldig geselecteerd. - Ik was blij dat te horen, maar zou toch graag zien, dat mijn bagage werd bovengebracht.
De meid kwam bij ons terug en zei, dat de 'vrouwelijke Engelse' de 'mannelijke Engelsman' onmiddellijk bij zich wenste te zien.
'Mooi', zei ik. 'Ziet u wel? Zoals ik reeds gezegd heb!'
'Inderdaad'.
Door een lange, duistere gang liep ik de rug van de dienstbode achterna. Aan het einde van de gang klopte zij op een deur.
'Hallo', zei Brett. 'Ben jij het, Jake?'
'Ik ben het'.
'Kom binnen, kom binnen'.
Ik deed de deur open. De meid sloot haar achter mij. Brett lag te bed. Zij had zojuist haar haar geborsteld en hield de borstel nog in haar hand. De kamer had de rommeligheid die men vindt bij mensen welke gewend zijn aan veel personeel.
'Lieveling', zei Brett.
Ik ging naar het bed en sloeg mijn armen om haar heen. Zij kuste mij; en terwijl zij me kuste, voelde ik, dat zij aan iets anders dacht. Zij trilde in mijn armen. Zij leek heel klein.
'Lieveling! Ik heb zo'n ellendige tijd doorgemaakt!'
'Vertel het mij maar'.
'Niets te vertellen. Hij is gisteren pas vertrokken. Ik heb hem gedwongen, weg te gaan'.
'Waarom heb je hem niet bij je gehouden ?'
'Dat weet ik niet. 't Is één van de dingen die je niet doet. Ik geloof niet, dat ik hem ook maar een zweempje gekrenkt heb'.
'Je bent waarschijnlijk verdomd goed voor hem geweest'.
'Hij moest eigenlijk niet met iemand samenleven. Dat snapte ik al dadelijk'.
'Neen'.
'Och, drommel!' zei ze. 'Laten wij er niet over praten. Laten wij er nooit over praten'.
'Best'.
'Het gaf mij eigenlijk een schok, dat hij zich over mij schaamde. Hij schaamde zich een poosje over mij, moet je weten'.
'Neen toch!'
'O ja! Zij namen hem over mij onderhanden in het café, denk ik. Ik moest mijn haar laten groeien, vond hij. Ik met lang haar! Ik zou er afschuwelijk mee uitzien'.
'Het is vermakelijk'.
'Hij zei, dat het mij vrouwelijker zou maken. - Ik zou er juist gaan uitzien als een vogelverschrikker!'
'Hoe ging het verder?'
'O, daarover is hij wel weer heen gekomen. Hij schaamde zich niet zo lang over mij'.
'Waarover zat je in moeilijkheden?'
'Ik wist niet, of ik hem wel kon dwingen mij te verlaten en ik had geen cent om zelf weg te gaan en hem in de steek te laten. Hij probeerde mij erg veel geld te geven, moetje weten. Ik zei tegen hem, dat ik bulkte van het geld. Hij wist wel, dat het een leugen was. Ik kón zijn geld niet aannemen, weetje'.
'Neen'.
'Och, laten wij er niet over praten. Maar er waren wel komieke dingen. Geef mij een sigaret'.
Ik stak de sigaret aan.
'Zijn Engels heeft hij geleerd als kelner in Gibraltar'.
'Ja'; .
'Hij wilde ten slotte met me trouwen'.
'Heus?'
'Natuurlijk. En ik kan zelfs niet met Mike trouwen!'
'Wellicht dacht hij, dat hij daardoor Lord Ashley zou worden ?'
'Neen, dat was het niet. Hij wilde werkelijk graag met mij trouwen. Opdat ik hem niet kón verlaten, zei hij. Hij wilde zich zekerheid verschaffen, dat ik nooit van hem weg kon gaan. Natuurlijk nadat ik wat vrouwelijker zou zijn geworden'.
'Het moetje toch wel goed gedaan hebben'.
'Ja - dat is ook zo. Ik ben er nu weer bovenop. Hij heeft die ellendige Cohn weer uitgewist'.
'Mooi zo'.
'Ik zou wel bij hem zijn gebleven, als ik niet had ingezien, dat ik hem geen goed deed. Wij konden samen verdraaid goed opschieten'.
'Behalve dan ten aanzien van je persoonlijk voorkomen'.
'O, daaraan zou hij zijn gewend geraakt'.
Zij doofde de sigaret uit.
'Ik ben vierendertig, weet je. Ik ben niet zo'n slet, die kinderen naar de maan helpt'.
'Neen'.
'En dat zal ik ook nooit worden. Ik heb het gevoel, dat ik een vrij goed type ben, moetje weten. Ik voel me bepaald stichtelijk'.
'Mooi'.
Zij keek een andere kant op. Ik dacht, dat zij keek of er nog een sigaret lag. Toen zag ik, dat zij schreide. Ik kon haar voelen schreien. Snikken en schreien. Zij wilde niet opkijken. Ik sloeg mijn armen om haar heen.
'Laten wij er nooit meer over praten. Laten wij er alsjeblieft nooit meer over praten!'
'Lieve Brett!'
'Ik ga weer terug naar Mike'.
Ik kon haar voelen schreien, toen ik haar tegen mij aandrukte.
'Hij is zo verduiveld aardig en toch is hij ook afschuwelijk. Hij hoort precies bij zo iemand als ik'.
Zij wilde niet opkijken. Ik streek over haar haar. Ik kon haar voelen snikken.
'Ik wil niet zo'n slet zijn', zei ze. 'Maar, o Jake, laten wij er alsjeblieft nooit meer over praten'.
Wij gingen weg uit Hotel Montana. De vrouw die het hotel exploiteerde, wilde mij de rekening niet laten betalen. De rekening wis betaald.
'Nu ja, laat maar lopen', zei Brett. 'Nu doet het er niets meer toe'.
Wij namen een taxi naar het Palace-hotel, lieten de bagage daar achter, reserveerden voor de nacht slaapplaatsen in de Zuid-Express en gingen naar de bar van het hotel om daar een cocktail te drinken. Wij zaten op hoge krukken aan de bar, terwijl de barman de Martini's in een grote nikkelen shaker schudde.
'Prettig, zoals je altijd behandeld wordt in de bar van een groot hotel', zei ik.
'Barmen en jockeys zijn de enige mensen die nog beleefd zijn'.
'Het doet er niets toe, hoe ordinair een hotel is, de bar is altijd prettig'.
'Raar is dat'.
'Barmen zijn altijd puik geweest'.
'Zeg, weet je, dat het echt waar is', zei Brett. 'Hij is heus pas negentien. Is dat niet verbluffend?'
Wij stootten de glazen tegen elkaar, terwijl ze dicht bijeen op de bar stonden. Zij waren beslagen door de kou. Buiten het raam met de gordijnen ervoor was het snikheet: de zomerhitte van Madrid.
'In een Martini heb ik graag een olijf', zei ik tegen de barman.
'Of u gelijk heeft, mijnheer. Alstublieft'.
'Dank u'.
'Ik had het u eigenlijk moeten vragen, weet u'.
De barman trok zich zover terug, dat hij ons gesprek niet kon horen. Brett had genipt aan haar Martini, terwijl die nog op de bar stond. Nu nam zij het glas op. Na de eerste teug was haar hand vast genoeg om het op te lichten.
'Heerlijk! Is het geen aardige bar?'
'Allemaal zijn het aardige bars'.
'Ik kon het eerst niet geloven, zie je. Toen hij in 1905 geboren werd, was ik in Parijs op school. Denk eens aan!'
'Wat is er waaraan je mij wilt laten denken?'
'Stel je niet zo aan. Wil je zo goed zijn een borrel te kopen voor een dame?'
'Wij zullen nog twee Martini's nemen'.
'Evenals de vorige, mijnheer ?'
'Zij waren heel lekker'. Brett lachte tegen hem.
'Dank u, mevrouw'.
'Nu - prosit!' zei Brett.
'Prosit!'
'Hij was nog maar met twee vrouwen geweest, zie je', zei Brett. 'Hij heeft nooit om iets anders gegeven dan om stieren- vechten'.
'Hij heeft nog volop tijd'.
'Ik weet het niet. Hij denkt, dat het door mij kwam, niet door de omstandigheden bij elkaar genomen'.
'Nu, het kwam inderdaad door jou'.
'Ja zeker - het kwam door mij'.
'Ik dacht, datje nooit meer daarover wilde praten?'
'Wat kan ik eraan doen?'
'Je komt ervan los door erover te praten'.
'Ik zal er enkel omheen praten. Ik voel mij een verbazend deugdzaam type, Jake'.
'Dat mag ook wel'.
'Je moet weten, dat je het gevoel krijgt, heel goed te zijn, als je je voorneemt geen slet te wezen'.
'Ja'.
'Het is zo iets dat wij hebben in de plaats van God'.
'Er zijn er die God hebben', zei ik. 'En heel wat ook'.
'Op mij heeft hij nooit erg goed gewerkt'.
'Zullen wij nóg een Martini nemen?'
Opnieuw schudde de barman twee Martini's en schonk ze in schone glazen.
'Waar zullen wij lunchen?' vroeg ik Brett.
Het was koel in de bar. Van buitenaf kon men de hitte voelen aangolven,
'Hier?' vroeg Brett.
'In het hotel hier lijkt het naar niets. Weet u misschien ook een gelegenheid die Botin heet?' vroeg ik de barman.
'Jawel, mijnheer. Zal ik het adres voor u opschrijven?'
'Heel graag'.
Boven bij Botin gingen wij lunchen. Een der beste restaurants van de wereld. Wij aten gebraden speenvarken en dronken rioja alta. Brett at weinig. Zij at nooit veel. Ik at stevig wat en dronk drie flessen roja alta.
'Hoe voel jij je, Jake?' vroeg Brett. 'Lieve hemel! Wat heb je veel gegeten!'
'Ik ben puik. Heb je trek in een nagerecht?'
'O, hemeltje, neen!'
Brett zat te roken.
'Jij houdt ervan lekker te eten, is het niet?' zei ze.
'O ja', zei ik. 'Er zijn een massa dingen waarop ik gesteld ben. Wil je geen dessert?'
'Dat heb je mij al eerder gevraagd', zei Brett.
'Ja', zei ik. 'Dat is zo. Laten wij nog een fles rioja alta nemen'.
'Die is wel heel lekker'.
'Je hebt er anders niet veel van gedronken', zei ik.
'Jawel, je hebt er geen acht op geslagen'.
'Dan zullen wij twee flessen laten aanrukken', zei ik. De flessen werden gebracht. Ik schonk een beetje in mijn glas, daarna schonk ik Bretts glas vol en vervolgens vulde ik mijn eigen glas tot de rand. Wij klonken.
'Prosit', zei Brett. Ik dronk mijn glas leeg en schonk er nog een vol. Brett legde haar hand op mijn arm.
'Drink je niet dronken, Jake', zei ze. 'Je hebt er geen reden toe'.
'Hoe weetje dat?'
'Doe het niet', zei ze. 'Je komt er wel overheen'.
'Ik word niet dronken', zei ik. 'Ik drink enkel een beetje wijn. Ik drink graag wijn'.
'Word niet dronken', zei ze. 'Jake, word toch niet dronken'.
'Heb je zin in een ritje?' vroeg ik. 'Wil je graag wat rondrijden door de stad?'
'Best', zei Brett. 'Ik heb Madrid nog niet gezien. Eigenlijk moet ik Madrid nog zien'.
'Deze drink ik eerst leeg', zei ik.
Beneden kwamen wij door de eetzaal op de begane grond weer buiten. Een kelner ging op zoek naar een taxi. Het was heel warm en het licht was scherp. Verderop in de straat lag een pleintje met bomen en gras. Daar was de taxiparkeerplaats. Een taxi kwam aanrijden, de kelner hing er zijdelings uit. Ik gaf hem een fooi, zei de chauffeur, waar wij heen wilden en ging naast Brett zitten.
De chauffeur reed de staat in. Ik leunde achterover en Brett schoof dicht naast mij. Wij zaten vlak tegen elkaar aan. Ik sloeg mijn arm om haar heen en zij lag behaaglijk tegen mij aangevlijd. Het was heel heet en het licht was schel; de huizen zagen verblindend wit.
Wij sloegen de Gran Via in.
'O, Jake!' zei Brett. 'Wij hadden het samen zo verdraaid heerlijk kunnen hebben'.
Vóór ons regelde een agent het verkeer. Hij hief zijn staf op. De auto hield plotseling in en deed Brett stijf tegen mij aan botsen.
'Ja', zei ik. 'Is dat niet een aardig idee?'