HET VOLMAAKTE ALIBI



Lord Peter Wimsey zat samen met hoofdinspecteur Parker van de afdeling Strafrechtelijk Onderzoek en inspecteur Hen-ley van de politie van Baldock in de bibliotheek van 'De Seringen'.

'U ziet dus zei Parker, 'dat alle voor de hand liggende verdachten op dat ogenblik elders waren.' 'Wat bedoelt u met "elders"?' wilde Wimsey gemelijk weten. Parker had hem naar Wapley aan de Great North Road gesleept zonder dat hij had kunnen ontbijten en zijn humeur had daaronder geleden. 'Bedoelt u dat zij de plaats van de moord niet hadden kunnen bereiken zonder een snelheid van 28000 kilometer per sekonde? Want als u dat niet bedoelt, waren ze niet absoluut elders. Dan waren ze slechts betrekkelijk en schijnbaar elders.'

'In 's hemelsnaam, hang niet helemaal de Einstein uit. Menselijk gesproken waren zij elders en als wij van plan zijn een van hen te lijmen, zullen we dat moeten doen zonder ons te verdiepen in hun contracties en coëfficiënten van bolvormige kromming a la Fitzgerald. Inspecteur, ik geloof dat het beter is dat we hen een voor een laten binnenkomen, zodat ik al hun verhaaltjes nog eens kan horen. U kunt nagaan of zij op een of ander punt afwijken van hun oorspronkelijke verklaringen. Laten we de huisknecht maar eerst nemen.'

De inspecteur stak zijn hoofd de gang in en zei: 'Hamworthy.' De huisknecht was een man van middelbare leeftijd, wiens bolvormige kromming zeker de moeite van het aanschouwen waard was. Zijn grote gezicht was bleek en pafferig en hij zag er niet gezond uit. Hij stak evenwel zonder enige aarzeling van wal.

'Heren, ik ben twintig jaar in dienst geweest van wijlen de heer Grimbold en ik heb altijd een goede meester in hem gehad. Hij was een strenge heer, maar zeer rechtvaardig. Ik weet dat men hem keihard vond in zakenkwesties, maar ik geloof dat hij dat móést zijn. Hij was vrijgezel, maar hij voedde zijn twee neven, meneer Harcourt en meneer Neville, op en was heel goed voor hen. In zijn privé-leven zou ik hem een vriendelijk en zorgzaam man noemen. Zijn beroep? Ik geloof dat u hem een geldschieter zou noemen.

Ah, de gebeurtenissen van gisteravond, jazeker meneer. Ik sloot het huis als gewoonlijk om half acht af. Alles gebeurde precies op tijd, meneer, meneer Grimbold was heel regelmatig in zijn gewoonten. Zoals gebruikelijk tijdens de wintermaanden, sloot ik alle ramen van de benedenverdieping. Ik ben er heel zeker van dat ik niets verzuimd heb. Ze hebben allemaal inbraakvrije grendels en ik had het zeker moeten merken als ze niet in orde waren. Ook sloot en grendelde ik de voordeur en deed er de ketting op.' 'En de serredeur?'

'Dat is een Yale-slot, meneer. Ik probeerde het en zag dat het dicht was. Nee, ik deed er het haakje niet op. We lieten het altijd zo, meneer, voorgeval meneer Grimbold zaken had die hem laat in de stad hielden, zodat hij binnen kon zonder het hele huishouden in rep en roer te brengen.' 'Maar gisteravond had hij geen zaken in de stad?' 'Nee, meneer, maar we lieten het altijd zo. Zonder sleutel kon niemand binnenkomen en meneer Grimbold droeg een sleutel aan zijn ring.'

'Bestaat er geen andere sleutel?'

'Ik geloof' - de huisknecht kuchte - 'ik geloof, meneer, hoewel ik het niet zeker weet, dat er één, meneer, in bezit is van - van een dame, meneer, die op het ogenblik in Parijs is.' 'O juist. Meneer Grimbold was ongeveer zestig jaar, geloof ik. Hoe heet die dame?'

'Mevrouw Winter, meneer. Ze woont in Wapley, maar sinds de dood van haar man, meneer, een maand geleden, heeft ze voorzover ik weet in het buitenland verbleven.' 'Zo. Wilt u dat even noteren, inspecteur? En hoe stond het met de bovenkamers en met de achterdeur?' 'De ramen van de bovenkamers waren allemaal op dezelfde manier dichtgemaakt, meneer, behalve die van de slaapkamer van meneer Grimbold en van de kamer van de keukenmeid en die van mij, meneer, maar zonder ladder kon men ze niet bereiken en die ladder ligt opgeborgen in het gereedschapsschuurtje.'

'Dat klopt,' bracht inspecteur Henley in het midden. Dat hebben we gisteravond onderzocht. De schuur was op slot en bovendien hingen er volkomen gave spinnewebben tussen de ladder en de muur.'

'Om half acht ben ik door alle kamers gelopen, meneer, en er was niets bijzonders.' 'U kunt van mij aannemen zei de inspecteur weer, 'dat er aan geen enkel slot geknoeid was. Ga verder, Hamworthy.' 'Jawel, meneer. Terwijl ik alles in huis naging, kwam meneer Grimbold naar beneden en ging de bibliotheek in om zijn glas sherry te drinken. Om kwart voor acht werd de soep opgediend en riep ik meneer Grimbold aan tafel. Zoals gewoonlijk ging hij aan het hoofd van de tafel zitten met het gezicht naar het dienluik.'

'Met de rug naar de deur van de bibliotheek,' zei Parker, terwijl hij een teken aanbracht op een ruwe schets van de kamer die voor hem lag. 'Was die deur dicht?' 'O ja, meneer. Alle deuren en ramen waren dicht.' 'Het lijkt mij een verdraaid tochtige kamer,' zei Wimsey. Twee deuren en een dienluik en twee openslaande deuren.' 'Ja, mylord, maar ze sloten allemaal erg goed en de gordijnen waren dicht.'

De lord begaf zich naar de verbindingsdeur en opende deze. 'Juist,' zei hij, 'flink zwaar en ze gaat open en dicht in een sinistere stilte. Ik vind die dikke tapijten wel aardig, maar het patroon is een beetje aan de felle kant.' Hij maakte de deur geruisloos dicht en keerde naar zijn plaats terug. 'Meneer Grimbold deed gewoonlijk vijf minuten over zijn soep, meneer. Toen hij klaar was, nam ik het bord weg en diende de vis op. Ik hoefde de kamer niet te verlaten; alles kwam door het dienluik. De wijn - dat wil zeggen de Chablis - stond al op tafel. Die gang bestond slechts uit een kleine portie tarbot, waarover meneer Grimbold weer ongeveer vijf minuten deed. Ook dat bord nam ik weg en diende de gebraden fazant op. Ik stond net op het punt meneer Grimbold van groente te bedienen toen de telefoon ging. Meneer Grimbold zei: "Kijk eens even wie dat is. Ik bedien mezelf wel." Het was natuurlijk niet de taak van de keukenmeid om de telefoon te beantwoorden.' 'Zijn er geen andere bedienden?'

'Niemand behalve de vrouw die overdag komt schoonmaken, meneer. Ik ging de kamer uit naar het toestel en deed de deur achter me dicht.' 'Was het deze telefoon of die in de gang?' 'Die in de gang, meneer. Ik gebruikte die altijd, tenzij ik toevallig op dat ogenblik in de bibliotheek bezig was. Dat telefoontje kwam van meneer Neville Grimbold in de stad, meneer. Hij heeft een flat in Jermyn Street, samen met meneer Harcourt. Meneer Neville was aan de telefoon en ik herkende zijn stem. Hij zei: "Ben jij dat, Hamworthy? Een ogenblikje. Meneer Harcourt wil je spreken." Hij legde de hoorn neer en toen kwam meneer Harcourt aan de lijn. Hij zei: "Hamworthy, als mijn oom thuis is, wil ik vanavond even komen aanlopen om mijn oom te spreken." Ik zei: "Goed, meneer, ik zal het hem zeggen." De jonge heren komen dikwijls een paar nachtjes logeren, meneer. Hun slaapkamers zijn altijd opgemaakt. Meneer Harcourt zei dat hij meteen zou vertrekken en dat hij verwachtte tegen ongeveer half tien hier te zijn. Onder dat gesprek hoorde ik de grote staande klok in hun flat acht uur slaan en onmiddellijk daarna sloeg onze eigen gangklok en toen hoorde ik de centrale zeggen: "Drie minuten." Dus moet dat telefoontje om drie minuten voor acht gekomen zijn, meneer.' 'Dan is er geen twijfel mogelijk aan de tijd. Dat is al erg gemakkelijk. En toen, Hamworthy?'

'Meneer Harcourt vroeg een tweede gesprek aan en zei: "Meneer Neville heeft nog iets te zeggen," en toen kwam meneer Neville weer aan de telefoon. Hij zei dat hij binnenkort naar Schotland ging en vroeg mij hem een pak te sturen dat hij buiten kon dragen, en enkele paren kousen en wat hemden die hij hier had laten liggen. Hij vroeg me het pak eerst te laten schoonmaken, en dan had hij nog een paar andere instructies, zodat hij nog een derde gesprek aanvroeg. Dat zal om drie minuten over acht geweest zijn, juist meneer. En ongeveer een minuut daarna, terwijl hij nog aan het praten was, ging de bel van de voordeur. Ik kon de telefoon niet goed alleen laten en dus moest de bezoeker even wachten, en om vijf over acht belde hij weer. Ik stond net op het punt meneer Neville te vragen mij even te excuseren toen ik de keukenmeid uit de keuken zag komen en door de gang naar de voordeur gaan. Meneer Neville vroeg mij zijn instructies te herhalen en toen onderbrak de centrale ons weer. Hij belde dus af en toen ik me omkeerde zag ik dat de keukenmeid net de deur van de bibliotheek sloot. Ik ging op haar toe en ze zei: "Daar is die meneer Payne weer om meneer Grimbold te spreken. Ik heb hem in de bibliotheek gelaten, maar ik mag zijn gezicht niet." Dus zei ik: "In orde, ik zal het wel met hem opknappen," en de keukenmeid ging terug naar de keuken.'

'Een ogenblikje,' zei Parker. 'Wie is die meneer Payne?' 'Een van de klanten van meneer Grimbold, meneer. Hij woont ongeveer vijf minuten hiervandaan, dwars door het land,en hij is al eerder hier geweest om moeilijkheden te maken.

Ik denk dat hij meneer Grimbold geld schuldig is, meneer,en dat hij uitstel van betaling wilde hebben.'

'Hij zit hier in de gang te wachten,' voegde Henley er aan toe.

'O?' zei Wimsey. 'Die ongeschoren kerel met die dreigende blik, met die knuppel en die jas met bloedvlekken?' 'Dat is 'm, mylord zei de huisknecht. 'Welnu, meneer,' -hij wendde zich weer tot Parker, 'ik begaf me in de richting van de bibliotheek, toen het me als het ware plotseling te binnen schoot dat ik helemaal vergeten had de bordeaux op tafel te brengen - meneer Grimbold zou langzamerhand wel erg boos zijn. Dus ging ik terug naar de provisiekamer - u ziet waar die is, meneer - en nam de fles weg van de haard waarvoor ze stond te chambreren. Daarna moest ik even zoeken naar het presenteerblad, meneer, voordat ik ontdekte dat ik mijn avondblad erop gelegd had, maar het duurde niet meer dan een minuut, meneer, voordat ik weer in de eetkamer terug was. En toen, meneer' - de stem van de huisknecht begaf het - 'toen zag ik meneer Grimbold voorover op tafel liggen, meneer, zo helemaal dwars over zijn bord. Ik dacht dat hij ziek was geworden en ik haastte me naar hem toe en toen ontdekte ik - ontdekte ik dat hij dood was, meneer, met een verschrikkelijke wond in de rug.' 'En nergens een wapen?'

'Niet dat ik kon zien, meneer. Er was een verschrikkelijke hoop bloed. Ik voelde me er afschuwelijk wee van worden, en een ogenblik wist ik nauwelijks wat ik moest doen. Zodra ik weer aan iets kon denken, rende ik naar het dienluik en riep de keukenmeid. Zij haastte zich naar binnen en uitte een vreselijke gil toen zij onze meester zag. Toen herinnerde ik me meneer Payne en deed de deur van de bibliotheek open. Daar stond hij en hij begon meteen te vragen hoe lang hij nog moest wachten. Ik zei dus: "Er is iets afschuwelijks gebeurd! Meneer Grimbold is vermoord!" en hij drong langs mij heen de eetkamer binnen en het eerste wat hij zei, was: "Hoe is het met die ramen?" Hij trok het gordijn open van het raam dat het dichtst bij de bibliotheek is en daar stond me dat raam open. "Hierlangs is hij weggegaan," zei hij en zette het op een lopen naar buiten. "Dat zal niet gebeuren," zei ik in de mening dat hij probeerde weg te komen, en ik klampte me aan hem vast. Hij schold me enorm uit en zei toen: 'Toe nou, man, wees verstandig. Intussen ontkomt die kerel. We moeten hem zoeken." En toen zei ik: "Niet zonder dat ik meega." En hij weer: "In orde." Dus zei ik de keukenmeid dat ze niets moest aanraken maar de politie moest opbellen, en meneer Payne en ik gingen naar buiten, nadat ik eerst nog mijn zaklantaarn uit de provisiekamer had gehaald.'

'Ging meneer Payne ze mee halen?'

'Ja, meneer. Hij en ik gingen naar buiten en we doorzochten de hele tuin, maar we konden geen voetsporen of iets anders ontdekken, omdat het een asfalt pad is helemaal rondom het huis en tot aan het hek. En we konden ook geen wapen vinden. Toen zei hij: "We kunnen beter teruggaan en de auto halen om alle wegen af te zoeken," maar ik zei: "Nee, tegen die tijd is hij weg," omdat het niet meer dan vierhonderd meter is van ons hek tot aan de Great North Road en het zou ons vijf a tien minuten kosten voordat we konden starten. Dus zei meneer Payne. "Misschien heb je gelijk," en kwam mee terug naar huis. Welnu, meneer, toen kwam de agent van Wapley en na een tijdje de inspecteur hier en dokter Crofts van Baldock en zij stelden een onderzoek in en begonnen heel wat vragen te stellen waarop ik zo goed mogelijk antwoordde, en meer kan ik u niet vertellen, meneer.' 'Hebt u opgemerkt,' vroeg Parker, 'of meneer Payne soms bloedvlekken aan zijn kleren had?'

'Nee, meneer, dat kan ik niet zeggen. Toen ik hem de eerste keer zag, stond hij hier binnen, precies onder het licht en ik geloof dat ik het had moeten zien als er iets was, meneer. Meer kan ik niet zeggen.'

'U hebt natuurlijk deze kamer doorzocht, inspecteur, op bloedvlekken of een wapen of iets als handschoenen of een doek of iets dat de moordenaar had kunnen gebruiken om geen bloedvlekken op zich te krijgen?'

Ja, meneer Parker. We hebben een heel grondig onderzoek ingesteld.'

Had iemand naar beneden kunnen komen terwijl u bij meneer Grimbold in de eetkamer was?'

'Ik geloof van wel, meneer. Maar die had dan toch vóór half acht in huis moeten zijn, meneer, en zich ergens moeten verbergen. Toch had dat ongetwijfeld kunnen gebeuren. Natuurlijk kon niemand via de achtertrap naar beneden komen, omdat hij dan langs de keuken had moeten komen en dan zou de keukenmeid hem gehoord hebben, omdat er plavuizen in de gang liggen, meneer, maar de trappen in het voorhuis - ik weet nog niet zo precies . . .'

'Op die manier kwam de man binnen, reken daar maar op zei Parker. 'Kijk niet zo bedroefd, Hamworthy. Men kan niet van je verwachten dat je iedere avond alle kasten in huis naspeurt om te zien of er misdadigers in zitten. Ik geloof dat ik nu maar eens met die twee neven moest spreken. Ik mag wel veronderstellen dat zij goed met hun oom konden opschieten?' 'O zeker, meneer. Nooit een woord met elkaar gehad. Het is een hele slag voor hen geweest, meneer. Zij waren vreselijk van streek toen meneer Grimbold van de zomer ziek was .. .' 'Zo, was hij ziek?'

'Ja, meneer, aan het hart, meneer, in juli. Het ging heel slecht met hem, meneer, en we moesten meneer Neville laten halen. Maar hij knapte wonderbaarlijk goed op, meneer, alleen leek hij naderhand nooit meer die vrolijke heer te zijn die hij vroeger geweest was. Ik geloof dat hij toen voelde dat hij er niet jonger op werd, meneer. Maar ik ben er zeker van dat niemand ooit gedacht had dat hij zó aan zijn einde zou komen.'

'Aan wie heeft hij zijn geld vermaakt?' vroeg Parker. 'Dat weet ik niet, meneer. Ik geloof dat het tussen de twee heren verdeeld zou worden, meneer, niet dat zij geen geld genoeg van zichzelf hebben. Maar meneer Harcourt zou u dat kunnen vertellen, meneer. Hij is de executeur.' 'Goed, we zullen het hem vragen. Staan de broers op goede voet met elkaar?'

'O zeker wel, meneer. Zeer aan elkaar gehecht. Meneer Neville zou alles voor meneer Harcourt willen doen en omgekeerd zeker ook. Een paar heel prettige heren, meneer. U vindt er geen aardigere.'

'Dank je wel, Hamworthy. Dat is voorlopig genoeg, tenzij iemand anders iets te vragen heeft?' 'Hoeveel was er van de fazant gegeten, Hamworthy?' 'Och, meneer, niet zo heel veel - ik bedoel, lang niet zoveel als meneer Grimbold op zijn bord had. Maar hij had er iets van gegeten. Hij had misschien drie of vier minuten kunnen eten, mylord, te oordelen naar de portie die ik opgediend had.'

'En er was geen enkele aanduiding dat hij onderbroken was, bijvoorbeeld door iemand die naar het raam kwam, of dat hij opgestaan was om de persoon binnen te laten?' 'Absoluut niets, mylord, voorzover ik kon zien.' 'De stoel stond dicht tegen de tafel geschoven toen ik hem zag merkte de inspecteur op, 'en zijn servet lag op zijn knieën en het mes en de vork precies onder zijn handen, alsof hij ze had laten vallen toen de slag aankwam. Ik neem aan dat er niets aan de ligging van het lijk veranderd was.' 'Nee, meneer. Ik heb het niet bewogen, behalve natuurlijk om me ervan te verzekeren dat hij dood was. Maar daarover had ik geen enkele twijfel, meneer, toen ik die verschrikkelijke wond in de rug zag. Ik tilde alleen maar zijn hoofd op en liet het weer voorover vallen, net zoals het lag.' 'In orde dan, Hamworthy. Vraag meneer Harcourt of hij wil binnenkomen.'

De heer Harcourt Grimbold was een kwiek uitziende man van ongeveer vijfendertig jaar. Hij verklaarde dat hij makelaar in effecten was en zijn broer Neville beambte bij het ministerie van volksgezondheid en dat zij door hun oom waren opgevoed van de tijd af dat ze respectievelijk elf en tien jaar oud waren. Hij was er zich van bewust dat zijn oom veel zaken vijanden had gehad, maar wat hemzelf betrof had hij nooit iets anders dan vriendelijkheid van hem ondervonden.

'Ik vrees dat ik u niet veel kan vertellen over deze verschrikkelijke kwestie, aangezien ik hier gisteravond pas om kwart voor tien aankwam en toen was alles natuurlijk voorbij.' 'Dat was iets later dan u hoopte hier te zijn?' 'Een ietsje. Mijn achterlicht viel uit tussen Welwyn Garden City en Welwyn en ik werd door een agent aangehouden. Ik reed naar een garage in Welwyn en daar ontdekten ze dat er een draadje was losgeraakt. Ze maakten het in orde en dat hield me nóg enkele minuten op.'

'Het is ongeveer vijfenzestig kilometer van hier naar Londen?'

'Iets meer. Op de gewone manier zou ik op die tijd van de avond rekenen op een uur en een kwartier van deur tot deur. Ik ben geen snelheidsmaniak.' 'Reed u zelf?'

'Ja. Ik heb een chauffeur, maar ik neem hem niet altijd mee wanneer ik hierheen kom.'

'Hoe laat vertrok u uit Londen?'

'Ongeveer twintig over acht, denk ik. Zodra Neville klaar was met telefoneren, ging hij achterom naar de garage om de auto te halen, terwijl ik mijn tandenborstel en verdere spullen in mijn tas deed.'

'U heeft niets over de dood van uw oom gehoord voordat u vertrok?'

'Nee. Ze dachten er pas aan om mij op te bellen, veronderstel ik, toen ik al vertrokken was. Naderhand probeerde de politie Neville te pakken te krijgen, maar hij was al op weg naar de club of zo. Ik belde hem zelf op toen ik hier was gearriveerd en vanmorgen kwam hij hierheen.' 'Meneer Grimbold, kunt u ons iets vertellen over de zaken van wijlen uw oom?'

'U bedoelt zijn testament? Wie erfgenaam is en zo? Wel, ik onder andere en Neville natuurlijk ook. En mevrouw ... Heeft u iets gehoord van een mevrouw Winter?' 'Iets, ja.'

'Welnu, zij erft ook een derde. En dan krijgt de oude Ham-worthy natuurlijk ook een appeltje voor de dorst en de keukenmeid krijgt iets en er is een legaat van vijfhonderd pond voor de klerk op het kantoor van mijn oom in Londen. Maar het grootste deel ervan gaat naar ons en naar mevrouw Winter. Ik weet wat u nu gaat vragen - hoeveel het is? Ik heb er niet het flauwste idee van, maar ik weet dat het nogal een behoorlijk bedrag is. De oude heer heeft zich nooit tegenover iemand uitgelaten hoeveel hij werkelijk waard was en wij hebben er ons nooit druk over gemaakt. Ik zelf zet heel wat om, en het salaris van Neville is een last die zwaar drukt op een lankmoedig publiek en dus hadden wij slechts een matige, een soort academische belangstelling voor de zaak.' 'Denkt u dat Hamworthy wist dat hem een legaat wachtte?' 'O ja, dat was geen geheim. Hij zou honderd pond krijgen en een levenslang vruchtgebruik van tweehonderd pond per jaar, mits hij natuurlijk nog in dienst van mijn oom was op het ogenblik dat hij - mijn oom, bedoel ik - stierf.' 'En de dienst was hem niet opgezegd of zo?' 'N-nee. Nee. Niet meer dan gewoonlijk. Mijn oom zei iedereen ongeveer eens per maand de dienst op om hen op peil te houden. Maar er kwam nooit iets van. Hij was net als de Hartenkoningin in "Alice in Wonderland", hij bracht nooit iemand ter dood, weet u.'

'Juist. Toch kunnen we er beter Hamworthy naar vragen. Nu over die mevrouw Winter. Is u iets over haar bekend?' 'O ja. Het is een aardige vrouw. Natuurlijk is ze jarenlang de maïtresse van Oom William geweest, maar haar man was praktisch knetter van het drinken en men kon het haar nauwelijks kwalijk nemen. Ik heb haar vanmorgen een telegram gestuurd en hier is haar antwoord, juist aangekomen.' Hij overhandigde Parker een telegram dat uit Parijs verzonden was; het luidde: 'Vreselijk ontsteld en bedroefd. Kom onmiddellijk terug. Veel liefs en medeleven. Lucy.' U staat dus op vriendschappelijke voet met haar?' 'Lieve hemel, jazeker. Waarom niet? Wij vonden het altijd verdraaid jammer voor haar. Oom William had haar wel naar elders willen meenemen, maar zij wou Winter niet in de steek laten. Feitelijk geloof ik dat zij praktisch besloten hadden te gaan trouwen, nu dat Winter zo goed is geweest er tussen uit te knijpen. Zij is pas ongeveer achtendertig jaar en het wordt hoog tijd dat ze een kansje krijgt in het leven, het arme schepsel.'

'Dus had zij ondanks het geld in feite niet veel te winnen bij de dood van uw oom?'

'Absoluut niets. Tenzij ze natuurlijk met iemand wilde trouwen die jonger was en ze bang was dat ze het geld zou verliezen. Maar ik geloof dat ze echt dol was op de oude heer. Hoe dan ook, zij zou de moord niet hebben kunnen plegen, omdat ze in Parijs is.'

'Hm!' zei Parker. 'Ik veronderstel dat ze daar inderdaad is. Toch was het beter als we ons absolute zekerheid verschaften. Ik bel de Yard op en Iaat naar haar uitkijken in de havens. Is dit toestel verbonden met de centrale?' 'Ja,' zei de inspecteur. 'Het hoeft niet verbonden te worden met het toestel in de gang, ze zijn parallel verbonden.' 'In orde. Nu, ik denk niet dat we u op het ogenblik nog verder hoeven lastig te vallen, meneer Grimbold. Ik geef mijn oproep even door en daarna zullen we de volgende getuige laten roepen . . . Geeft u me Whitehall 1212, alstublieft . . . Ik neem aan, inspecteur, dat de tijd van meneer Harcourts telefoontje gecontroleerd is?'

'Zeker, meneer Parker. Hij kreeg aansluiting om drie minuten voor acht en opnieuw om acht uur en om drie minuten over acht. Een heel duur grapje. We zijn ook de agent nagegaan die hem over zijn licht aansprak en de garage die het voor hem in orde maakte. Hij kwam om vijf minuten over negen in Welwyn en vertrok weer om kwart over negen. Het autonummer klopt ook.'

'Nu, in ieder geval staat hij erbuiten, maar het is wel zo goed dat we alles zo goed mogelijk controleren . . . Hallo, is dat Scotland Yard? Verbind me met hoofdinspecteur Hardy. U spreekt met hoofdinspecteur Parker.' Zodra Parker klaar was met de telefoon, liet hij Neville Grimbold roepen. Deze leek nogal op zijn broer, alleen wat slanker en iets vriendelijker van taal, zoals een overheidsdienaar betaamde. Hij had er verder niets aan toe te voegen, hij kon alleen maar het verhaal van zijn broer bevestigen en verklaren dat hij van twintig over acht tot ongeveer tien uur naar de bioscoop was geweest, en daarna naar zijn club was gegaan, zodat hij niets over de tragedie gehoord had tot later in de avond.

De volgende getuige was de keukenmeid. Zij had heel wat te vertellen, maar wist weinig overtuigends te zeggen. Ze had Hamworthy niet naar de provisiekamer zien gaan om de bordeaux te halen; overigens kon ze zijn verhaal bevestigen. Ze verwierp vol minachting het idee dat iemand zich verborgen zou hebben in een van de bovenkamers, omdat juffrouw Crabbe, de werkvrouw, bijna tot etenstijd in huis was geweest, druk bezig met het leggen van kamferzakjes in alle kleerkasten; en hoe dan ook, zij twijfelde er niet aan alsdat 'die Payne' meneer Grimbold had doodgestoken - 'zo'n vuil moorddadig beest!' Daarna bleef er niets anders over dan de moorddadige meneer Payne te ondervragen. Meneer Payne was bijna agressief openhartig. Hij was heel hardvochtig door meneer Grimbold behandeld. Deels door de buitensporige woekerrente, deels door rente op rente die bij het kapitaal gevoegd werd, had hij de oorspronkelijke lening al ongeveer vijf maal terugbetaald en nu had meneer Grimbold hem ook nog uitstel van betaling geweigerd en had hem zijn plan kenbaar gemaakt het onderpand, het huis en het land namelijk van meneer Payne, vervallen te verklaren. Dat was des te grover omdat meneer Payne alle vooruitzicht had dat hij in staat zou zijn om over zes maanden de hele schuld af te betalen, dank zij iets als een rente of aandeel in het een of andere zaakje waarvan hij met volle vertrouwen kon verwachten dat het goed zou uitvallen. Naar zijn mening had die oude Grimbold met opzet geweigerd de termijn te verlengen om hem te verhinderen te betalen - wat hij wilde was zijn, Payne's eigendom. De dood van Grimbold redde de hele situatie, omdat de vereffening zou worden uitgesteld tot na het ogenblik dat dat zo vol vertrouwen verwachte meevallertje was komen opdagen. Meneer Payne zou de oude Grimbold met plezier hebben vermoord, maar hij had het niet gedaan en in ieder geval was hij er de man niet naar om iemand in de rug te steken, hoewel hij, Payne, die geldschieter met alle genoegen alle botten in zijn lijf gekraakt zou hebben als hij een jongere man was geweest. Zo, dat was het en ze konden het aannemen of niet, dat moesten ze zelf weten. Als die ouwe gek, Hamworthy, hem niet gehinderd had, zou hij die moordenaar wel te pakken hebben gekregen - als Hamworthy een gek was hetgeen hij betwijfelde. Bloed? Ja, er zat bloed op zijn jas. Dat was erop gekomen toen hij bij het raam met Hamworthy worstelde. Hamworthy's handen zaten vol bloed toen hij in de bibliotheek verscheen. Ongetwijfeld had hij dat van het lijk. Hij, Payne, had er wel voor gezorgd geen andere kleren aan te trekken, want als hij dat gedaan had, zou de een of ander wel geprobeerd hebben te beweren dat hij iets te verbergen had. Feitelijk was hij sinds de moord niet thuis geweest en had hij ook niet gevraagd om naar huis te mogen gaan. Meneer Payne voegde er aan toe dat hij ten sterkste protesteerde tegen de houding die de plaatselijke politie had aangenomen, die hem met onverholen vijandigheid had behandeld. Waarop inspecteur Henley antwoordde dat meneer Payne zich volkomen vergiste.

'Meneer Payne zei lord Peter, 'wilt u me één ding vertellen? Toen u de opschudding in de eetkamer hoorde en het gillen van de keukenmeid en zo voorts, waarom ging u toen niet meteen naar binnen om te weten te komen wat er aan de hand was?'

'Waarom?' antwoordde meneer Payne nijdig. 'Omdat ik daar niets van gehoord heb, daarom. Het eerste wat ik ervan wist was dat ik die kerel van een huisknecht in de deuropening zag staan, terwijl hij met zijn bebloede handen rondzwaaide en daar stond te brabbelen.'

'Ach!' zei Wimsey. 'Ik dacht al dat het een flinke, stevige deur was. Zullen we de dame vragen om nu naar binnen te gaan en voor ons te gillen, met het raam van de eetkamer open?'

De inspecteur vertrok om deze boodschap over te brengen, terwijl de rest van het gezelschap gespannen zat te wachten om het aantal gillen te tellen. Er gebeurde evenwel niets, totdat Henley zijn hoofd weer naar binnen stak en vroeg hoe het ermee zat. 'Niets gehoord,' zei Parker.

'Het is een stevig gebouwd huis,' zei Wimsey. 'Ik veronderstel dat ieder geluid dat door het raam kwam, door de serre gedempt zou worden. Nu, meneer Payne, als u dat gegil niet hoorde, valt het niet te verwonderen dat u de moordenaar ook niet hoorde. Zijn dat al je getuigen, Charles? Ik moet namelijk nog even terug naar Londen om met iemand over een hond te praten. Maar ik geef je twee suggesties samen met mijn zegen. De eerste is dat je moet uitkijken naar een auto die gisteravond tussen half acht en kwart over acht binnen een straal van vierhonderd meter van dit huis geparkeerd stond; de tweede is dat u vanavond allemaal hier in de eetkamer komt zitten, met gesloten ramen en deuren, en de tuindeuren in de gaten houdt. Ik bel meneer Parker om ongeveer acht uur op. O ja, je zou me ook nog de sleutel van de serredeur kunnen lenen. Ik heb er zo mijn theorietje over.' De hoofdinspecteur overhandigde de sleutel en Zijne Genade vertrok.

Het gezelschap dat in de eetkamer verzameld was, was niet bepaald in een gezellige stemming. Feitelijk werd de hele conversatie geleverd door de politieagenten die al koutend allerlei visherinneringen uitwisselden, terwijl meneer Payne dreigend voor zich uit staarde, de twee Grimbolds de ene sigaret na de ander rookten en de keukenmeid en de huisknecht zo zenuwachtig waren dat zij zich nauwelijks op de uiterste rand van hun stoel in evenwicht konden houden. Het was een hele opluchting toen de telefoon ging. Parker wierp een blik op zijn horloge toen hij opstond om de hoorn op te nemen. 'Zeven uur zeven en vijftig,' merkte hij op en zag hoe de huisknecht zijn zakdoek over zijn zenuwachtig trekkende lippen veegde. 'Houdt de ramen in de gaten.' Hij ging de gang in. 'Hallo!' zei hij.

'Met hoofdinspecteur Parker?' vroeg een stem die hij goed kende. 'U spreekt met de bediende van lord Peter Wimsey in de flat van Zijne Genade in Londen. Wilt u een ogenblik aan de lijn blijven? Zijne Genade wenst u te spreken.' Parker hoorde hoe de hoorn werd neergelegd en weer opgenomen. Toen kwam de stem van Wimsey door: 'Hallo, ouwe jongen? Heb je die auto al gevonden?' 'We hebben iets over een auto gehoord,' antwoordde de hoofdinspecteur voorzichtig, 'bij een restaurant aan de Great North Road, op ongeveer vijf minuten lopen van het huis.' 'Was het nummer ABJ 28?' 'Ja. Hoe wist u dat?'

'Ik dacht 20. Die wagen werd gistermiddag om vijf uur in een garage in Londen gehuurd en net voor tien uur teruggebracht. Heb je mevrouw Winter weten op te sporen?' 'Ja, ik geloof van wel. Zij is vanavond van de boot uit Calais aan land gegaan. Blijkbaar is het dus met haar wel in orde.' Dat dacht ik wel. Luister nu. Weet je dat de zaken van Harcourt Grimbold nogal in de soep liggen? Vorige juli was hij bijna bankroet, maar er was iemand die hem te hulp kwam, mogelijkerwijze oompje wel, denk je ook niet? Alles nogal verdacht, volgens mijn zegsman. En men deelt me ook mee, erg vertrouwelijk overigens, dat hij lelijk in de knoei zit met dat failliet van de zaak Biggars-Whitlow. Maar nu kost het hem natuurlijk helemaal geen moeite om aan geld te komen, op grond van het testament van zijn oom. Maar ik stel me zo voor dat dat bankroet in juli oom William een schok heeft gegeven. Ik verwacht . . .' Hij werd onderbroken door een kleine uitbarsting van muzikaal getingel, gevolgd door acht zilveren slagen van een klok.

'Hoor je dat? Herken je het? Dat is de grote Franse klok in mijn zitkamer . . . Wat? In orde, centrale, geef me nog drie minuten. Bunter wil je nog eens spreken.' De hoorn rinkelde en de vriendelijke stem van de bediende hervatte het verhaal.

'Zijne Genade vraagt mij u te verzoeken, meneer, onmiddellijk af te bellen en rechtstreeks de eetkamer binnen te gaan.' Parker gehoorzaamde. Terwijl hij de kamer binnen ging, zag hij als in een momentopname zes mensen zitten zoals hij hen verlaten had, in een halve cirkel, met ogen die vol verwachting in de richting van de tuindeuren tuurden. Toen ging de deur van de bibliotheek geruisloos open en wandelde lord Peter Wimsey naar binnen.

'Mijn hemel!' riep Parker onwillekeurig uit. 'Hoe bent u hier gekomen?' De zes hoofden keerden zich met een ruk om. 'Op de vleugels van de lichtgolven zei Wimsey, terwijl hij zijn haren glad streek. 'Ik heb honderddertig kilometer afgelegd om weer bij u te zijn, met een snelheid van driehonderdduizend kilometer per seconde.'

'Het was eigenlijk nogal duidelijk zei Wimsey, nadat zij Harcourt Grimbold (die wanhopig vocht) en zijn broer Neville (die in zwijm viel en met cognac bijgebracht moest worden) in verzekerde bewaring hadden gesteld. 'Die twee moesten het zijn, zij waren zo helemaal elders, bijna absoluut elders. De moord kon alleen maar tussen drie minuten voor acht en zes minuten over acht gepleegd zijn en er moest een reden zijn voor dat langdurige telefoongesprek over iets wat Harcourt heel goed had kunnen uitleggen na zijn aankomst hier. En de moordenaar moest vóór drie minuten voor acht in de bibliotheek zijn, anders zou men hem in de gang gezien hebben - tenzij Grimbold hem via de tuindeur zou hebben binnen gelaten, hetgeen niet waarschijnlijk leek. Het ging als volgt in zijn werk. Harcourt vertrok om ongeveer zes uur uit de stad met een door hemzelf bestuurde huurauto. Hij parkeerde de wagen bij het restaurant, onder een of ander voorwendsel. Ik denk dat men hem daar niet kende?'

'Nee, het is een heel nieuwe zaak, pas vorige maand geopend.' 'O! Vervolgens liep hij de laatste vierhonderd meter te voet en kwam hier aan om kwart voor acht. Het was donker en waarschijnlijk droeg hij overschoenen om geen lawaai te maken als hij het pad op kwam. Hij verschafte zich toegang tot de serre met behulp van een duplicaatsleutel.' 'Hoe kwam hij daaraan?'

'Hij gapte de sleutel van oom William van diens ring in juli, toen de ouwe heer ziek was. Die ziekte werd waarschijnlijk veroorzaakt door de schok die hij kreeg, toen hij hoorde dat zijn dierbare neef in moeilijkheden zat. Op dat ogenblik was Harcourt hier - u herinnert zich dat alleen Neville moest "gehaald worden" - en ik veronderstel dat oompje toen heeft bijgedokt, onder bepaalde voorwaarden natuurlijk. Maar ik betwijfel of hij zo iets weer gedaan zou hebben, vooral omdat hij erover dacht te gaan trouwen. Ook vermoed ik dat Harcourt dacht dat oom na zijn huwelijk zijn testament wel eens zou kunnen veranderen. Hij zou zelfs een gezin hebben kunnen stichten en wat moest de arme Harcourt dan doen, de arme kerel? Uit ieder oogpunt bekeken was het beter dat oom uit dit leven zou scheiden. En dus werd die duplicaatsleutel vervaardigd en het plannetje uitgedacht en werd broer Neville die immers "alles zou doen voor meneer Harcourt," erbij gesleept om te helpen. Ik ben geneigd te denken dat Harcourt iets gedaan moet hebben wat nog erger is dan alleen maar geld verliezen en Neville kan ook wel zijn eigen moeilijkheden gehad hebben. Maar waar was ik gebleven?' 'Hij kwam binnen via de serredeur.'

'O juist, zo kwam ik vanavond ook binnen. Hij stelde zich verdekt op in de tuin en wist wanneer oom William de eetkamer binnenging, omdat hij het licht in de bibliotheek zag uitgaan. Denk eraan, hij kende het huishouden. Hij kwam in het donker binnen, sloot de buitendeur achter zich en wachtte bij het telefoontoestel totdat Neville uit Londen opbelde. Toen het ophield met bellen, nam hij de hoorn van de haak in de bibliotheek. Zodra Neville zijn praatje verkocht had, viel Harcourt in. Niemand kon hem horen door deze geluiddichte deuren en Hamworthy kon onmogelijk weten dat zijn stem niet uit Londen kwam. Feitelijk kwam ze ook uit Londen, omdat ze alleen maar via de centrale kon komen want de toestellen zijn parallel verbonden. Om acht uur sloeg de staande klok in Jermyn Street - nóg een bewijs dat er verbinding met Londen was. Op dat moment dat Harcourt dit hoorde, vroeg hij Neville om weer te spreken en hing zelf de hoorn op, hetgeen hij rustig kon doen omdat het geratel van Neville's toestel alles overstemde. Daarna hield Neville Hamworthy op met een hoop geleuter over een pak, terwijl Harcourt de eetkamer binnen ging, zijn oom doodstak en via het raam verdween. Hij had een goede vijf minuten om zich naar zijn auto terug te haasten en weg te rijden en in feite gaven Hamworthy en Payne hem nog enkele minuten erbij doordat zij elkaar verdachten en hinderden.' 'Waarom ging hij niet terug via de bibliotheek en de serre?' 'Hij hoopte dat iedereen zou denken dat de moordenaar door de tuindeur was binnengekomen. Intussen verliet Neville om twintig over acht Londen met de auto van Harcourt, terwijl hij er nauwlettend voor zorgde de aandacht van een agent en van een garagehouder te vestigen op het nummer van de wagen, toen hij door Welwyn reed. Op een afgesproken plek buiten Welwyn ontmoette hij Harcourt, instrueerde hem met zijn verhaaltje over die achterlichten en verwisselde met hem van wagen. Neville keerde met de huurslee naar de stad terug en Harcourt kwam met zijn eigen auto weer hier opdagen. Maar ik vrees dat u enige moeite zult hebben met het vinden van het wapen en de duplicaatsleutel en Harcourts bebloede handschoenen en jas. Neville nam ze waarschijnlijk mee terug en nu kunnen ze weet ik waar zijn. Er loopt een flinke grote rivier door Londen.'