Hij krijgt de simpelste dingen niet voor elkaar
Als de vrouw te sterk en intelligent overkomt, dan wordt de man een sukkel.
Richard Nixon Deze bladzijde is met opzet
leeg gelaten
Ik ben een man, hoor me zeuren
Fred Leebron
Toen ik net iets kreeg met mijn huidige echtgenote, Kathryn Rhett, ontdekten mijn vrienden met afgrijzen dat ik was getransformeerd in een nieuw soort man, een bijzonder soort waar aan gerefereerd werd als ‘Meneer Rhett’. Dit was omdat ik mijn geliefde van afspraak naar afspraak reed, en ik haar na de zeldzame nachten die ik niet bij haar doorbracht ’s morgens stipt op tijd ophaalde om haar naar het werk te brengen. Maar goed, zij reed niet, en het was die eerste winter koud in Baltimore en ze woonde in een buurt waar de misdaad welig tierde. Ik was natuurlijk galant, maar mijn vrienden noemden me slaafs. In hun ogen was ik een inferieur mannetje dat altijd beschikbaar was, bereid om naar de pijpen van een dominante vrouw te dansen.
Ze zaten ernaast.
Ten eerste, Kathryn was nauwelijks een dominante vrouw. De
dominante vrouw in mijn leven was destijds mijn vorige vriendin; de
vrouw die ik trouwens nog steeds zag toen Kathryn en ik elkaar
ontmoetten. Als pistooldragende Texaanse nazaat van een
gepensioneerdecia-agent was deze vorige vriendin gedoopt als Linda,
maar vastbesloten haar naam in Lee te veranderen omdat ze een naam
wilde die niet geslachtsgebonden was. Ik wilde daarentegen een
vrouw die altijd een vrouw zou blijven. Toen Linda achter mijn
verhouding met Kathryn kwam, kreeg ik mijn keukengerei
zwartgeblakerd en kromgebogen terug, compleet met het incidentele
kogelgat. (Ik heb Linda’s werkstuk enkele dagen in de keuken die
Kathryn en ik deelden tentoongesteld. Ik noemde het Domestic Violence. Baltimore. 1986.)
Trouwens, ook al vonden mijn vrienden dat Kathryn dominant was, ik
danste nauwelijks naar haar pijpen. Integendeel, het was mijn auto
en mijn keuze om haar een lift aan te bieden, wat ze kon accepteren
of afwijzen als ze daar zin in had. Ik heb altijd een macho, op de
borst kloppende kant in mij gehad, en ik vond dat mijn gedrag
voortkwam uit een trotse, masculine traditie die helemaal terugging
tot het stenen tijdperk. Ik beschermde en verheerlijkte de vrouw
die de moeder van mijn kinderen zou worden. En dat deed ik goed.
Zij werd mijn vrouw die altijd een vrouw zou blijven, en ik werd
haar man die altijd een man zou blijven.
Of iets in die geest.
Sprong in de tijd van zeventien jaar naar 2003.
In deze tijdspanne is er genoeg gebeurd, en het meeste was goed.
Een paar jaar nadat Kathryn en ik waren getrouwd kregen we ons
eerste schattige kind, en kort daarna een tweede (en we zijn er net
achter gekomen dat er een derde op komst is – bedankt, ja, we zijn
er erg blij mee). We verhuisden van San Francisco naar Provincetown
en daarna naar Charlotte (allemaal leuke plekken) voordat we ons
uiteindelijk vestigden in Gettysburg, Pennsylvania (ook een leuke
plek). We hebben onze dromen gevolgd en carrières nagejaagd die
iets voor ons betekenden.
Dus mijn leven moet toch geweldig zijn? Dat is het in vele
opzichten. Behalve dat er een probleem is. Tijdens deze jaren van
kinderen opvoeden, de kost verdienen en nieuwe grond onder de
voeten is er iets onbestemds in ons huwelijk geslopen, zo zie ik
het tenminste. Ik weet niet precies zeker hoe het tot deze
verontrustende situatie gekomen is, maar het gaat hierom: ik heb
het gevoel dat ik niet langer weet wie ik ben of hoe ik zou moeten
zijn. En daarbij is er in mijn relatie met Kathryn een
geleidelijke, maar onmiskenbare verandering gekomen sinds de
kinderen zijn gekomen en hun aanwezigheid duidelijk hebben gemaakt.
Mijn gewezen ridderlijkheid is verworden tot een soort van
gespannen aardigheid en geforceerde geduldigheid die energie
slurpt, en mijn eens trotse, natuurlijke, dierlijke persoonlijkheid
is veranderd in een driftigheid waarvan ik nooit gedacht had dat ik
het had.
Even kijken, hoe is dit zo gekomen?
Op een bepaalde manier, zo neem ik aan, is dit de saga van zovele
eigentijdse echtgenoten en vaders. Van ons wordt verwacht dat we in
voor- en tegenspoed onze vrouwelijke kant en huishoudelijkheid
omhelzen, onze gevoelens uiten, voor onze kinderen zorgen als onze
vrouwen werken, het huishouden doen, koken en eindeloos geduldig
zijn terwijl de kinderen de bekleding bekrassen en over je schouder
kotsen. En dus proberen we deze dingen te doen, maar welke
echtgenoot heeft niet in de deuropening gestaan van de bekende
scène van huiselijke rust (kinderen en vrouw zitten naast elkaar op
het kleed, en spelen met de theekopjes of de Lego) terwijl hij zich
afvroeg: hoe moet ik hier in godsnaam mijn plaats tussen
vinden?
Toen ons eerste kind was geboren werd ik apart genomen door een
verpleegster. ‘Probeer niet je vrouw na te doen als je je kind
vasthoudt,’ adviseerde ze. ‘De baby raakt er alleen maar van in de
war. Wees jezelf.’
Maar ik dacht dat dit het tijdperk van de geslachtsontkenning was.
Ik dacht dat van ons verwacht werd dat we de meisjeskamer avocado
schilderden en de jongenskamer mango, en dat we de meisjes autotjes
gaven en de jongens poppen. Nu we dit gehad hebben moet ik opeens
uitzoeken hoe ik mijn mannelijkheid weer passend kan
manifesteren?
Trouwens, zoals ik net al heb lopen klagen, ik zou moeten weten hoe
ik die specifieke rol zou moeten spelen. Ik ben een geboren
vechter, iemand die er nooit genoeg van krijgt zoals mijn vader
altijd zei toen ik op mijn zevende en achtste en negende en
zestiende en zeventiende met hem worstelde. Ik ben als een hond met
een bot, ik kan niet loslaten en als het bot puur metaforisch is –
als het bot iets ontastbaars is als een mening in een ruzie – dan
kan ik hem helemaal niet loslaten.
Maar als volwassen echtgenoot en vader word je niet verondersteld
je nog langer zo te gedragen. Misschien dat de driftigheid die ik
nu heb het resultaat is van jarenlange onderdrukking van dit
gedeelte, toen ik rustig en huiselijk probeerde te zijn. Ik weet
het niet.
Wat ik wel weet is dat ik lang niet zo
geduldig met de kinderen ben als mijn vrouw, hoe hard ik het ook
probeer. Noch kan ik ooit hopen die eindeloos vrolijke toon te
bereiken. En wat betreft haar vermogen om van de kleine maar
belangrijke taken waar kinderen zo’n hekel aan hebben – pyjama’s
aan, in bad gaan, groenten eten – een spel te maken, wel, daar kan
ik niet aan tippen.
Dat is waarom ik er zo van houd als Kathryns humeur zijn dieptepunt
bereikt en ze net zo hard scheldt en schreeuwt als ik. Maar deze
momenten zijn te spaarzaam in vergelijking met mijn eigen neiging
tot uitbarstingen. ‘Pap,’ zei mijn dochter eens, ‘jouw humeur is zo
voorspelbaar dat het oersaai is.’
En het is waar. Ik verlies mijn humeur te vaak en op een sociaal
onacceptabele manier. Ik verlies het als mijn schadeclaims
lichtvaardig worden afgewezen; ik verlies het als de supermarkt de
foto’s van mijn dochters verjaardagsfeestje kwijt is; ik verlies
het al na een gesprek van vijf of zes zinnen wanneer de kinderen
niet naar bed willen of hun huiswerk niet willen doen of geen piano
willen studeren. En op een bepaalde manier geniet ik van deze
momenten, hoe stom het ook is, want doordat ik in woede ontsteek
komt mijn verwrongen zelfbeeld tot volle expressie, en het doet me
denken aan de macht en beheersing die ik als natuurlijk ervoer.
‘Dit is belachelijk!’ schreeuwde ik tegen de supermarktmedewerker
over de zoekgeraakte foto’s, en toen de afdrukken er uiteindelijk
waren, en ik ze op ging halen, stond er op de bon: ‘Klant
hoeftniette betalen. Klant iserg boos.’ Ik hou ervan om erg boos te
zijn. Het is effectief, en zelfs de geringste aankondiging van een
driftbui kan ervoor zorgen dat de kinderen zich beter gedragen. ‘Ik
draag je zo schoppend en schreeuwend de winkel uit,’ zei ik nijdig
tegen mijn zesjarige zoontje toen zijn gejengel tot een crescendo
kwam omdat hij niet kon besluiten welk speelgoed hij zou kiezen in
de Wal-Mart. Hij was een moment stil. ‘Oké, oké,’ mompelde hij en
koos iets uit van onder de zeven euro.
Maar er is meer aan de hand met mijn temperament. Iets in mij
gelooft namelijk dat dit soort retro-vaderschap
eigenlijkgoed is voor kinderen. Ze
hebben duidelijke grenzen nodig, toch? Zo af en toe hebben ze een
streng ‘nee’ nodig, zonder uitleg en onderhandelingen. Ze hebben
het nodig dat hen de wet wordt voorgeschreven op de
vader-weet-het-beter-manier. Ze hebben discipline en strengheid en
zelfs een klein beetje angst nodig in hun tere hartjes. Dat geloof
ik zeker. Immers, bij ons thuis leerde je dat het ontbijt om zeven
uur was, lunchpakketten verstrekt werden zonder menukeuze, het
avondeten om half zes was, je het grootste gedeelte van het weekend
huishoudelijke taken verrichtte en dat er geschreeuwd en gemept
werd als je je niet aan de regels hield. Soms kwam mijn moeder de
trap op gestormd om ons te kunnen betrappen op iets verkeerds zoals
tv-kijken op een doordeweekse avond, en als het ding uit stond
voelde ze aan de achterkant of hij nog warm was. Terwijl mijn vader
weg was om het geld te verdienen voor ons zevenen, vormden mijn
moeders opvoedstrategieën uiteindelijk een succesvol geheel. We
gingen naar goede universiteiten en kregen goede banen. Lang leve
ma! Maar mijn vrouw denkt dat ik niet goed wijs ben, en nog zielig
ook. Ze denkt dat ik ervoor wil zorgen dat mijn kinderen niet
krijgen wat ik ook niet heb gekregen, dat ik een omgekeerd cliché
ben. En vlak onder de oppervlakte van deze mening (als het niet
gewoon erop is) ligt de eeuwenoude en toch actuele
veronderstelling: ik weet wat beter is voor onze
kinderen.
Drie weken geleden werd ik midden in de nacht wakker op de bank van
de studeerkamer, gewikkeld in een lichtblauw met roze mohairdeken
met kriebelende franjes. Ik grijnsde hautain. Ik zou de ochtend wel
halen. Kathryn en ik hadden om negen uur een verschrikkelijke
veertig seconden durende schreeuwpartij gehad, en ik had mezelf in
de studeerkamer opgesloten en mezelf op de bank gegooid,
vastbesloten om er de nacht door te brengen. Wat er gebeurde was
dit: mijn zoon was in een van zijn onverklaarbare en
onverdraaglijke brulbuien geschoten, waar hij in beland was omdat
hem een tweede portie chocoladeijs werd onthouden. Dat hij
hysterisch werd om zoiets overtuigde me wederom dat we hem
verpestten met ons lakse ouderschap. Mijn vrouw was ervan overtuigd
dat de rest van het gezin tegen hem samenspande. Het kookpunt werd
bereikt toen mijn dochter uiteindelijk zei: ‘Het is een verwend
kreng.’ Waarop ik haar bijviel: ‘Ja, je hebt gelijk. Het is een
verwend kreng.’
In elk gezin zijn dingen die je elkaar niet mag noemen, en bij ons
thuis is dat ‘verwend kreng’. ‘Waag dat niet nog eens te zeggen!’
schreeuwde Kathryn naar ons. ‘Waag het eens, waag het eens, waag
het eens!’
‘Het is een verwend kreng!’ schreeuwde ik terug, nu zelf een
zesjarige. ‘We hebben een verwend kreng van hem gemaakt.’
Zij gooide de kastdeuren met een klap dicht en ik de deur van de
studeerkamer, Cade rende giechelend naar boven en Jacob brulde en
brulde alleen maar. Nu ging ik dus de hele nacht op deze bank
doorbrengen. Ik heb zoiets nog nooit eerder gedaan. Ik ging met
mijn gezicht naar de bank liggen, mijn ondergoed jeukte en dan
waren er die vervelende franjes van de dure deken. Ik miste mijn
pyjama. Ik ging met mijn gezicht de andere kant op liggen en trok
de deken strakker om me heen. Maar ik kan dit aan. Ik kan de hele
nacht op deze bank doorbrengen. Er zijn overal mannen die dit al
jaren meemaken. Tientallen jaren. Eeuwen. Ik was er volstrekt zeker
van dat dit de reden was waarom de bank was uitgevonden. Na een
tijdje kon ik me de precieze reden van onze ruzie zelfs niet meer
herinneren. Ik probeerde mezelf gewoon te zien als de zoveelste man
die een nacht op de bank doorbrengt, terwijl er boven de hele helft
van een groot bed is met zijn naam erop.
Om half twee liep ik de trap op naar boven.
’s Morgens hoefden we het er niet over te hebben want we wisten
beiden dat ik fout was geweest. Ik was fout omdat ik ouder was en
hij jonger, ik was fout omdat je je best wel eens als een verwend
kreng mag gedragen, tenzij je eenenveertig bent en jij degene bent
die zich als een verwend kreng gedraagt. Ik was fout omdat ik mijn
geduld verloor, en tegenwoordig is het zo dat een ouder zonder
geduld geen ouder is maar gewoon nog een kind erbij, en daar hebben
we niet de ruimte voor in huis.
Al zolang ik het pad van het ouderschap bewandel heb ik geprobeerd
om volwassen te zijn, maar zelfs het volwassen zijn – als je een
man bent – kan niet opboksen tegen de wereld van bizarre
vooruitzichten en neveneffecten die nog vreemder zijn. Goed
voorbeeld: op een dag, toen mijn kinderen vijf en een waren, toen
ze ons compleet gestoord maakten met hun tegenstrijdige en grillige
eisen, toen er in een week geen enkele nacht was waarop ze op tijd
in bed lagen, ging mijn vrouw vier dagen op zakenreis, vijfduizend
kilometer verderop. Ik moest werken terwijl de kinderen op school
en de crèche waren, ik bracht ze en haalde ze op. Een makkie. Ik
nam ze mee uit eten naar een van die opzichtige kindvriendelijke
restaurants met speciale drinkbekers en rommelige entrees en
papieren placemats waar je op kon tekenen met een eindeloze
verzameling kleurpotloden. Die avond gingen ze in bad en werden ze
ingestopt om op de juiste tijd in slaap te vallen, en ik ging op de
bank hangen met een glas wijn, mezelf op de borst kloppend en
zelfvoldaan speculerend of het hele gedoe niet waanzinnig veel
makkelijker zou zijn als ik een alleenstaande vader zou zijn
geweest.
De volgende ochtend was het zaterdag. Mijn vrouw zou niet voor
maandag terugkomen. Een makkie. Ik maakte een simpel ontbijt voor
de kinderen klaar, en spaarde wijselijk mijn krachten, en daarna
nam ik ze mee naar het huis van een collega waar ze beiden speelden
met zijn vierjarige kind, totdat het, gelukkig, namiddag was en
tijd om naar huis te gaan. Ik droeg Jacob de straat over en gidste
Cade met mijn vrije hand. Mijn vriend Mark kwam met zijn zoon Gavin
achter ons aan om ons uit te zwaaien. Ik zette Jacob voorin in zijn
stoeltje (geen airbags voor mij), maar Cade begon te zeuren, waarom
zij moest wachten terwijl Jacob zo’n eersteklas behandeling kreeg,
en terwijl ik de achterdeur opende en haar zei erin te klimmen was
ze daar al mee bezig en op de een of andere manier kwam haar duim
klem te zitten tijdens het openen van de deur (tot op de dag van
vandaag begrijp ik niet hoe dit gebeurde, ik heb alles geprobeerd,
tot aan het naspelen van de scène toe) en ze begon te gillen maar
natuurlijk zag ik niet dat haar duim ertussen zat, dus ik boog me
geërgerd voorover naar de achterbank en zei: ‘Cade, wat is er nou
toch?’ En pas toen zag ik dat er overal bloed was, zoveel bloed dat
het wel leek of ik een mes in haar duim had gestoken. En Marks
gezicht werd nog witter dan een zakdoek en hij greep Cade terwijl
ik Jacob greep en we samen het huis in renden om Cades duim te
omzwachtelen, waarna ik de dokter belde en er met Cade en Jacob
heen ging. Het moest gehecht worden en ja hoor, de zuster kwam
binnen, keek ernaar en zei alsof het de gewoonste zaak van de
wereld was: ‘Zeker pappa’s dagje, hè?’
Soms wil ik het gewoon opgeven om co-ouder te zijn. Soms denk ik
wel eens dat ik er eenvoudigweg niet voor geschapen ben. Op dat
gebied kan ik niet tegen mijn vrouw op. Op het gebied van carrière
kan zij tegen mij op, zeker, maar ik kan niet tegen haar op wat
betreft het ouderschap. Mijn kinderen voelen de jager in me, voelen
dat ik altijd een wapen bij me heb, en ik zal mijn vrouw nooit
evenaren in liefde, aardig zijn, geduld en warmte. Daar heb je het.
Om mijn verlies te aanvaarden en me waardig uit deze competitie
terug te trekken, overweeg ik bij deze een volledige overgave door
middel van een ordentelijke overdracht van de macht.
Maar dit is wat ik niet begrijp. Ik wilde altijd met iemand trouwen
die gelijk aan mij was of beter, iemand die mijn mindere was is
nooit in mij opgekomen. Dat is wat onze generatie mannen doet: wij
trouwen onze gelijken. We zoeken vrouwen, en vormen er een koppel
mee, wiens carrières ongeveer hetzelfde niveau zullen hebben als
dat van ons. Maar weet je wat mannen opgeven als ze zich aan deze
zogenaamde gelijkheid wagen? Ze geven hun gelijkheid op. Waarom?
Omdat er niet zoiets als gelijkheid bestaat. Omdat mannen allang
weten dat vrouwen hun huishoudelijke superieuren zijn, en misschien
dat we daarom zo onverzettelijk en onterecht de kastelen waar we
werken hebben verdedigd. Want vrouwen hebben niet de zogenaamde
privileges gehad die wij mannen gedurende de hele
wereldgeschiedenis hebben gehad, en nu beuken ze tegen de poort van
de patriarchale vesting, en als die patriarchale poort naar beneden
komt in mijn eigen huis, wie anders dan ik zal er dan onder
liggen?
Een voorbeeld: een paar jaar geleden, toen mijn vrouw haar eerste
prestigieuze volledige baan als hoogleraar kreeg, stond ze erop dat
alle verzekeringen op haar naam zouden komen te staan, met als
reden dat ‘ik nooit eerder een baan heb gehad waar je volledig
profijt van kan hebben. Jij wel.’ Wat natuurlijk zo was. En wat
maakt het uit. Ze wil dus de verzekering op haar naam hebben staan
als een soort medaille. Laat haar. Maar nu komt het. Wie belt er op
als de schadeclaims worden afgewezen? Wiens testosteron wordt
gebruikt als het vuile werk moet worden opgeknapt, namelijk in
discussie gaan met dit bedrijf ? Wie is degene die de telefoon pakt
en ‘dit is belachelijk’ zegt? Wie zit er schuimbekkend uit zijn
mannelijke reservoir van woede te putten om restitutie, retributie,
schadeloosstelling te eisen? Wie fulmineert er tegen het systeem,
tegen het pakken van de kleine man, de man die ertussen zit, de
onwetende, ongeinformeerde, de
ik-heb-gestudeerd-en-ik-heb-verdomme-een-stemman?
Ik dus. En wat zeggen ze tegen mij als ik klaar ben?
‘O, neemt u me niet kwalijk... eh, wilt u alstublieft kalm blijven,
meneer Rhett?’
Ridder in de diepvries
Daniel Jones
Het was ongeveer dertien jaar geleden – acht maanden nadat Cathi en ik iets met elkaar kregen, maar twee jaar voordat we getrouwd waren – dat ze me om elf uur ’s avonds belde om te zeggen dat een enorm insect op de muur van haar slaapkamer zat, en of ik alsjeblieft wilde langskomen om hem te verwijderen. Ze scheen het gênant te vinden om te vragen, maar blijkbaar niet gênant genoeg om de situatie zelf op te lossen, of om me verder met rust te laten nadat ik liet merken dat ik er niet zoveel zin in had om me op dat tijdstip (ik lag al in bed) aan te kleden en de anderhalve kilometer naar haar huis te rijden om het insect van haar muur te verwijderen.
Dit was in Tucson, Arizona, waar, toegegeven, de insecten de neiging hebben groot, snel en zwaarbewapend te zijn, als verkleinde figuranten uit Jurassic park. Ze te verwijderen was geen klus waar ik naar uitkeek, maar ik was er iets heldhaftiger in dan Cathi. Maar toch, op de keren dat ik iets uit de besteklade wilde pakken en iets langs mijn hand voelde schieten deed ik hetzelfde hysterische dansje door de keuken als zij zou doen. Kortom, ik begreep niet waarom de verantwoordelijkheid ze te verwijderen beschouwd moest worden als een feministische nachtmerrie.
Cathi en ik waren toen allebei achtentwintig. We waren allebei aan ons doctoraat bezig en hadden iets met elkaar, maar er waren geen plannen om samen te gaan wonen. Dit kwam gedeeltelijk omdat de huren laag waren in Tucson, ik betaalde tweehonderdzestig dollar voor een klein huis met twee verdiepingen en Cathi’s huur was vergelijkbaar. Maar de belangrijkste reden was dat Cathi vrijheid en onafhankelijkheid boven alles stelde. Ze was (en is nog steeds) vastberaden, strijdlustig en succesvol in haar carrière; alleen al het hebben van een relatie zonder samen te wonen was voor haar al claustrofobisch genoeg. (We zijn pas zes maanden na ons huwelijk gaan samenwonen, toen de verhuizing naar New York ons uit financiële noodzaak dwong om samen iets in onderhuur te nemen. Een samenwonen waar Cathi met terughoudendheid instapte, en dat voor haar precies zo zwaar bleek als ze gevreesd had.)
Maar goed, ik voelde me er slecht over dat Cathi van streek was door het insect, en als ik me in de andere kamer of het huis ernaast of misschien wel ergens in de straat had bevonden was ik haar zeker komen helpen. Maar in mijn hoofd was er een extra grens overschreden als ik uit mijn bed zou moeten komen en erheen zou moeten rijden, met gillende sirenes, om de strijd aan te binden met een enkel insect, alsof ik een eenmansteam van Rentokil was.
Dus ik zei tegen Cathi dat ze welkom was om naar mij toe te komen – ik zou het eigenlijk heel leuk vinden – maar ik zou haar niet van het insect af komen helpen.
Cathi’s verbijstering groeide toen ze besefte dat ik haar niet meteen zou komen helpen, en mijn verbijstering groeide toen zij bleef aandringen op mijn komst terwijl ik herhaaldelijk had gezegd dat ik daar geen zin in had.
‘Elke andere vriend die ik heb gehad zou meteen
naar me toe gekomen zijn,’ zei ze uiteindelijk snuivend. ‘Elke
andere vriend.’
Oeps. Er gaat niets boven oude vriendjes als
vergelijkingsmateriaal.
Uiteindelijk stemde Cathi er met tegenzin in toe om naar mijn huis
te komen, waar we samen in insectloze veiligheid sliepen. Maar ze
was er niet, op zijn zachtst gezegd, gelukkig mee. En ze is er nog
steeds niet gelukkig mee, dertien jaar later. Ze wordt rood en
gespannen als de kwestie zelfs maar genoemd wordt.
Ik weet het, ik weet het. Ik kan het gefluit en boegeroep van het
studiopubliek al horen, de priemende wijsvingers al zien die eisen
dat Cathi me beter kan verlaten dan zich zo lullig te laten
behandelen, en het vrolijke ‘dump hem!’ al horen als mijn grote
liefde – voldoende opgestookt door het publiek – suggereert dat ze
dat misschien wel zal doen.
Maar Cathi heeft me niet gedumpt, in feite zijn we al elf jaar min
of meer gelukkig getrouwd, dus waarschijnlijk bezit ik andere
attributen die mijn weigering om te reageren op die noodlottige
avond goedmaken. Volgens haar bestaan deze attributen uit het feit
dat ik fatsoenlijk en hardwerkend ben; ik ben een ‘goede vader’
(altijd de compenserende kwaliteit van de verder suffe echtgenoot);
ik maak haar aan het lachen; ik ben haar soulmate (nog een zoetsappige term die een tekort
in een andere categorie suggereert); ik ben handig en weet op
manhaftige wijze huis en tuin te onderhouden; tijdens lange
autoreizen zit ik altijd achter het stuur, zodat Cathi kan slapen,
lezen en de kinderen ervan langs kan geven (en zo hoef ik niet te
reageren op haar neiging tot verkeersagressie); ik ben rustig; ik
eet bijna alles; ik ben inschikkelijk en schoon; ik geef haar de
ruimte wanneer ze die nodig heeft, en ik ben goed getraind om mijn
gedeelte van de kinderen, de was en de keuken te doen. O, ik heb
ook nog een baan en een inkomen.
Wat ik niet zo goed heb gedaan, ik beken het, is om me als Cathi’s
toegewijde ridder te gedragen. Regelmatig vergeet ik de ‘belaagde
jonkvrouw’ in haar te herkennen, of zelfs de jonkvrouw die even
heel erg aan rust toe is. In plaats daarvan zie ik alleen maar
kracht, en op de zeldzame momenten dat ze zwakte toont heb ik meer
het gevoel overrompeld te zijn dan dat ik tot beschermende daden
overga; ik heb de neiging om achteruit te stappen en als een
ouderwetse sportcoach van het spartaanse soort te denken:
Wat? Jij zwak? Kom op. Grijp jezelf bij de
lurven en kom terug in de wedstrijd!
Zoals je al geraden hebt brengt deze houding – onuitgesproken maar
impliciet – me soms in de problemen. Een positivist zou denken: wat
geweldig dat je zo’n vertrouwen in je vrouw hebt! Maar Cathi heeft
daar een andere mening over. We hebben dus de afgelopen tien jaar
af en aan (meer af dan aan) geprobeerd de redenen voor mijn gedrag
uit te pluizen; niet alleen waarom ik die ene avond niets ondernam,
maar ook waarom er continu zoveel missers worden gemaakt op het
departement van het ridderschap, waaronder (onder andere)
1. Vaak of altijd vergeten haar een kop thee
aan te bieden
2. Eerder bang zijn dat ik het zelf krijg dan bezorgd zijn om haar
als ze aankondigt dat er een griepje aankomt
3. Niet opspringen om te helpen als ze langs komt strompelen met
een volle wasmand en
4. De glimlach van ‘ik verdien een beloning’ hebben als ik aanbied
haar wat rust te geven door de kinderen mee te nemen naar de
ijssalon.
Het is vreemd, maar voordat ik iets met Cathi kreeg was ik een
soort toonbeeld van ridderlijkheid. Dat is eigenlijk niet waar,
tegen mijn twee vorige vriendinnen, die net zulke sterke feministes
waren als Cathi, was ik ook niet zo ridderlijk. Maar dáárvoor, op
de universiteit en vooral op de middelbare school, was ik een
modelkind wat betreft ridderlijk gedrag. Tijdens mijn laatste jaar
zat ik zelfs in de selectie van de ‘Moeders keuze’-prijs (voor de
jongen die zó een voorbeeldige gentleman is dat een moeder hem als
schoonzoon zou willen hebben). Het is een gênante prijs – het
equivalent van ‘aardig’ worden gevonden door de meisjes met wie je
naar bed wilt – en ik ben blij dat ik hem niet gewonnen heb,
uiteindelijk werd het een of andere mafkees die nog rechtschapener
was dan ik. Maar het feit dat ik een mededinger was beantwoordt aan
de beleefde, traditionele opvoeding die ik heb gehad en mijn
onvoorwaardelijke trouw eraan. Tijdens de postfeministische
verwarring die gelijktijdig plaatsvond met mijn studentenjaren
waren er door het hele land jonge vrouwen en mannen die in
progressieve cafés het idee van de ridderlijkheid in twijfel
trokken en lieten zien wat voor een ouderwetse toestand het was.
Maar waar ik studeerde, een conservatieve staatsuniversiteit in het
zuiden, was het ongehoord om een vraag te stellen als: ‘Waarom zou
een man de deur openhouden voor een vrouw?’ Natuurlijk hield een
man de deur open voor een vrouw. Natuurlijk gedroegen mannen zich
‘beschermend’ tegenover de vrouwen met wie ze uitgingen. Feitelijk
konden de meeste mannen die ik kende zich niet respectvoller
gedragen tegenover vrouwen in het openbaar; het waren nette jongens
die geleerd hadden om vrouwen als delicate bloemen te behandelen,
in ieder geval zolang het nog dag was. Het was alleen ’s nachts en
achter gesloten deuren dat de bagger van hun respectloosheid naar
boven kwam, in de achterkamers van studentenhuizen waar, op zijn
best, in de meest vernederende taal die de mensheid kent over
vrouwen werd gepraat, en waar ze op zijn slechtst na een avondje
samen uit stil werden meegevoerd in de duisternis om gedrogeerd,
uitgekleed, betast, verkracht en doorgegeven te worden. Dit was
mijn vierjarige educatie in de hypocrisie van de ridderlijkheid, en
ik begon er genoeg van te krijgen.
Toch bleef ik op goede voet met het ritme van de ridderlijkheid; ik
opende deuren en betaalde etentjes en was de eeuwige stoere
chauffeur die mijn afspraakjes naar de andere voordeur van mijn
auto begeleidde. Plichtmatig en enigszins terughoudend stelde ik me
ten dienste van vrouwen die op elk gebied net zo capabel waren als
ik – die, inderdaad, tijdens mijn doctorale studie competitie
vormden wat betreft lesgeven, banen en vrijgekomen plekken – maar
die nog steeds gebruikmaakten van de voordelen van het oude regime
(als je een behandeling als zwak, hulpeloos en blut tenminste als
voordeel wilt beschouwen). En wat de zaken nog ingewikkelder maakte
was dat sommige van de vrouwen met wie ik uitging progressief
genoeg waren om niet langer genoegen te nemen met het complete
pakket ridderlijkheid, wat misschien iets te patroniserend was. Wat
ze in plaats daarvan wilden was ridderlijkheid light, of, beter
nog, ridderlijkheid à la carte, waarbij ze konden kiezen uit een
menu van galant gedrag, en konden selecteren welk seksistisch
gedrag hun vriend moest houden en wat hij maar beter overboord kon
gooien. Sommigen vonden het openhouden van deuren en het begeleiden
naar de auto te ouderwets, maar lieten zich graag op een etentje
trakteren. Anderen kwamen gewapend met hun eigen mysterieuze mix
van voorkeuren die je tijdens het verloop van de avond maar moest
zien te verheerlijken. Uitgaan was tijdens deze duistere periode
als een geïmproviseerd ballet waarbij je je partner in de lucht
gooide en waarbij je haar soms opving en op andere momenten languit
op de vloer liet vallen omdat jij noch zij de choreografie kende.
Dus als je een misstap maakte, zeg door bijvoorbeeld te verwachten
dat je de rekening zou delen met een vrouw die, zonder dat je het
wist, in haar hoofd eigenlijk had geopteerd voor de ‘man betaalt
alles’-keuze van het ridderlijkheid à la carte menu, dan was je
goed de lul. Jarenlang danste ik al struikelend dit chaotische
ballet, totdat ik uiteindelijk mijn doctoraat ging halen en me
verder ontwikkelde. Wat wil zeggen, ik maakte me niet langer druk
over wat ik verondersteld werd te doen volgens de verschillende
rituelen van hofmakerij die uit de Middeleeuwen stamden en liet
mijn lidmaatschap van de ridderlijkheidsclub verlopen. Ik ruilde
het uitgaan met bevallige dames die verwachtten als prinses
behandeld te worden in voor sterke vrouwen, die redelijkerwijs
alles konden (en wilden) doen wat ik deed. In deze nieuwe relaties
liet ik vrouwen de deur voor me openen als ze voor me liepen; ik
liet ze me bij het uitgaan ophalen in hun eigen auto als dat qua
transport het makkelijkste was; ik liet ze zelfs hun eigen zware
tassen dragen tenzij ze duidelijke tekens van vermoeidheid
vertoonden (waarop ik hen vroeg of ze hulp nodig hadden, maar ik
maakte er verder geen probleem van als ze nee zeiden; als ze nee
zegt, bedoelt ze ook nee, toch?).
Zo ging het, en ik voelde me er goed bij. Eindelijk realiseerde ik
me hoezeer mijn eerdere training en ervaringen op het gebied van
relaties hadden gevoeld als een gesteven rokkostuum dat ik
gedwongen werd te dragen. Nu ik me kon kleden zoals ik wenste
maakten spijkerbroeken en t-shirts de dienst uit. Wat een vrijheid.
Mijn gevoel over het verlies van mijn ridderlijkheid in mijn leven
was een onvolmondig ‘goed gegokt’.
En niemand leek wat dit betreft beter bij mijn gevoel te passen dan
Cathi, die meer onafhankelijkheid uitstraalde dan elke vrouw die ik
kende. Ze mocht dan wel kleiner en fysiek zwakker zijn dan ik (een
kop kleiner dan ik en klein genoeg om kleren op de kinderafdeling
te kopen) maar ze had meer vastbeslotenheid, meer lef, meer ambitie
en was minder bang (voor de meeste dingen).
Na haar jeugd in New Jersey als slimme, stoere en flirtende meid
had ze als rijpe twintiger carrière gemaakt in de
tijdschriftenwereld van New York, en sloeg zich, financieel en op
alle andere gebieden, door het leven in deze moeilijke en dure
stad. In een donkere straat in New Jersey had ze zelfs eens een
aanrander van zich afgeslagen. Toen we elkaar voor het eerst
ontmoetten ging ze net zo hard achter mij aan als ik achter haar.
Ze speelde geen geraffineerde spelletjes, loog niet en nam geen
poses aan. Ze deelde alle kosten en speelde nooit de zwakkere. Toen
ze besloot New York te verlaten om in Tucson haar doctoraat te gaan
doen kocht ze een tweedehands jeep met een ‘normale’
versnellingsbak waarvan ze niet wist hoe het werkte, maar ze wilde
niet dat ik voor haar ging rijden. Ze verwachtte dat als miljoenen
mensen iets konden leren, dat zij het dan ook kon, dus dat deed
ze.
Op een van onze eerste avonden uit in Tucson waren we in een wild
danscafé. Cathi vond dat ik iets te flirterig met een vroegere
vriendin stond te praten en reageerde hierop door naar de bar te
lopen en een gesprek te beginnen met een wildvreemde man, en dat
bleef ze de rest van de avond doen tot ik zei dat ik wegging. Ze
begroette hem hartelijk en liep zonder enige verontschuldiging mee
terug naar de auto. Haar hele zijn leek het uit te schreeuwen: ik
kan voor mezelf zorgen. En ik moet toegeven dat ik hier zo van
hield bij haar.
Ik dacht, hier is een vrouw die me niet nodig heeft, die niet eens
een huis met me wil delen, die niet verwachtte of het verlangen had
om gesteund of verzorgd te worden door een man. Ik vond haar een
feministe in de beste zin van het woord, geen mannenhater of
straatactiviste maar iemand die over de hele linie gelijkheid
wilde, gelijkheid van macht, kansen, behandeling en perspectieven.
Maar ze was ook, zoals ik op die noodlottige nacht merkte, een
feministe die verwachtte dat haar man zich door de nacht zou
spoedden om haar tegen een insect in de slaapkamer te beschermen.
‘Weet je wat het is,’ zei Cathi gisteren tegen me (opnieuw
gefixeerd op het insect-incident), ‘ik vraag je nooit om zoiets voor me te doen. Ik háát het om van
iemand afhankelijk te zijn. En dan kom jij die ene keer dat ik het
vraag niet over de brug.’
Helaas moet ik zeggen dat dit precies is waar het om gaat. Cathi
heeft me nooit zoiets gevraagd en haatte het om op wat voor een
manier dan ook afhankelijk van me te zijn, bij alles (behalve op de
zeldzame momenten dat ze me vroeg iets zwaars voor haar te tillen).
Maar over het algemeen zat ik er niet op te wachten om haar te
beschermen, en zat zij er niet op te wachten om beschermd te
worden, en dat was het fundament van onze relatie. Ze had haar
privé-kasteel gebouwd en er een gracht omheen gegraven, en ze wilde
graag in staat zijn om de ophaalbrug neer te laten en op te halen
wanneer ze wilde. En ik was het eens met deze afspraak, zelfs als
ze me buitensloot. Ik besefte dat ze daar behoefte aan had, dat het
een privilege was waar ze recht op had.
Maar het is wel zo dat als onafhankelijkheid in zo’n mate je
persoon bepaalt, je je man toestaat om wat er nog over is van de
ridder in hem van de koelkast naar het vriesvak te verplaatsen. En
je moet niet verwachten dat het verroeste zwaard snel getrokken
wordt als je wilt dat hij tot actie overgaat. Erger nog, je zou
kunnen ontdekken dat hij zich niet eens verplicht voelt om zijn bed
uit te komen.
Cathi en ik hebben goede vrienden in New York, een power couple dat ik Mark en Cynthia zal noemen. Mark is een kopstuk binnen zijn bedrijf en verdient genoeg, maar Cynthia is een nog groter kopstuk binnen haar bedrijf en verdient nog meer dan hem. Net zoals Cathi is Cynthia vastbesloten, veeleisend en behoorlijk onafhankelijk. Net zoals ik heeft Mark de ridder in hem voor het grootste gedeelte in het vriesvak gelegd. Hij is over het algemeen ridderlijker dan ik (wat, toegegeven, niet zoveel zegt), maar heeft zo zijn eigen verkeerde veronderstellingen, en zijn gebrek aan ridderlijkheid wordt hem vaak door Cynthia ingewreven op een manier die hem mijn broeder in de strijd voor meer begrip maakt. Terwijl onze vrouwen elkaar vinden in het klagen over ons, vinden wij elkaar in het feit dat er over ons geklaagd wordt (een interactie die gepaard gaat met veel schaapachtig gegrijns). En ja, wij vinden troost in het besef dat we niet alleen zijn in onze tekortkomingen, net zoals onze vrouwen troost vinden in het besef dat ze niet alleen zijn in hun gevoelens van uitputting en morele superioriteit.
De laatste keer dat we bij Mark en Cynthia op bezoek waren hadden ze de dag ervoor van hot naar her gerend met hun twee kleine kinderen (onder wie een baby), een uitputtende marathon van het heen en weer sjouwen, voeden en luiers verwisselen van kinderen in een stad die tamelijk onvriendelijk kan reageren op dit soort activiteiten. Toen ze uiteindelijk thuis waren, en hun huis in strompelden met pakken luiers, dubbele kinderwagen, lege drinkbekers en lege chipszakjes verdween Mark meteen de keuken in om een grote sandwich voor zichzelf klaar te maken, om Cynthia en de kinderen aan hun lot over te laten.
En natuurlijk, zodra hij aan de eettafel ging zitten kwam Cynthia op hem af en snauwde: ‘Luister, als je met iemand bent die kleiner, zieker of zwakker is dan jij: zij eten eerst.’
Nu is het mogelijk dat Mark alleen maar het
(onder mannen) welbekende ‘zuurstofmaskerprincipe’ toepaste, deze
instructie uit het vliegtuig die we allemaal duizenden keren hebben
gehoord en die tegen alle intuïtie indruist: bij geval van
drukverlies in het vliegtuig dienen de ouders eerst zelf het
zuurstofmasker aan te brengen voordat ze dat bij hun kinderen doen.
Waarschijnlijk zou je er een punt van kunnen maken dat dit ook voor
honger geldt, maar ik zou niet graag in die positie willen
verkeren. Het is echter waarschijnlijker dat dit het moment was
waarop de ridder in Mark (ten gevolge van de zware dag) volledig
afgezonderd op een verafgelegen arctische ijsberg zat, hij was moe
en hongerig en hij moest echt eten, en hij wist dat Cynthia iets
voor zichzelf en de kinderen kon klaarmaken, zoals ze trouwens
meestal deed. Oké, misschien dat ze de baby eerst moest verzorgen,
maar toch. Ondertussen kon hij net zo goed iets eten. Klinkt dit
bekend? Ken je zulke mannen?
Natuurlijk ken je die. Want het zijn niet alleen maar de ridders
in
mij en Mark die in de diepvries zijn gezet. Nee, het collectieve vriesvak is tot aan de nok toe gevuld. Over het hele land zijn er mannen wiens ridderlijke neigingen zijn ingevroren, een hele ondersoort van echtgenoten en vrienden die vervreemd zijn van de traditie om in de donkere wouden van hun relatie op zoek te zijn naar nieuwe wegen om onmisbaar en hulpvaardig te zijn. En wat hebben ze gevonden?
Hier is een aanwijzing. Ga naar de supermarkt en kijk welke mannen er achter een winkelwagen lopen. In de piepkleine schedes die nu aan hun riem hangen zit geen zwaard maar een gsm, dat door hun vrouw gebruikt wordt om hen door het duizelingwekkende labyrint van de megazaak te dirigeren, op een missie die niet ridderlijk maar slaafs is. ‘De kippenpootjes in de blauwe verpakking. Zie je het? Blauw?’ ‘Nee, Tampax mini. Mini!’ ‘Je moet aan een meloen ruiken om te weten of hij rijp is, je moet er niet in knijpen.’
Onnodig te zeggen dat het voor mannen in deze positie moeilijk is om het gevoel te hebben dat ze in de geest van de ridders van de ronde tafel handelen. Ik durf zelfs te zeggen dat als onze identificatie op dit soort momenten ergens in het feudale tijdperk ligt, dat het dan ver van de kasteelmuren is, in de velden en moerassen en de strooien hutten waar de lijfeigenen bewonderend en vol verwondering (en misschien wel herinnering) van hun handwerk opkeken naar hoe het leven daarboven zou zijn.
Zo vielen de ridders, en met hun val kwam er een einde aan de ridderlijkheid. Mannen moesten het feit onder ogen zien dat ze niet langer in de positie waren om de ‘zwakken’ vanuit hun machtsposten bescherming te verlenen, en vrouwen moesten inzien dat ze niet langer de voordelen van de ridderlijkheid konden accepteren zonder de seksistische en invaliderende waarheid ervan te erkennen. Jaren geleden verwelkomde ik dit nieuws als een bevrijding voor zowel vrouwen als mannen, en misschien was het dat ook wel een tijdje. Gelijkheid was het hoogste goed, onafhankelijkheid regeerde.
Ik heb me sindsdien gerealiseerd dat – bij mij tenminste – de verdwenen ridderlijkheid niet het enige probleem is bij deze ommekeer. Zonder dat ik het wist waren de wortels ervan diep in de basis van mijn persoonlijkheid doorgedrongen, en toen deze boom neerging, geveld door een bijl die ik zelf geheven had, werden er ook wat stukken vriendelijkheid en ruimhartigheid omgehakt. De hoffelijke gebaren mochten dan patroniserend en achterhaald zijn, mijn bevrijding ervan had het bijkomende effect dat mijn verzorgende instincten afstompten, dat het me in iemand veranderde die het ene moment zijn vrouw aanmoedigde (‘Doe het zelf !’) om haar vervolgens af te zeiken (‘Doe het zelf ’).
En ook Cathi – zij is de eerste om het toe te geven – vond het niet leuk dat ze minder vriendelijk en ruimhartig werd in het o zo moderne huwelijk. Want als het koken voor je man, het doen van de afwas of het vouwen van de was aan begint te voelen als een stap terug richting dienstmeisje, dan heb je de neiging om de braadpan niet aan te raken, je favoriete meeneemmaaltijd te bestellen en de kleren van je man in de wasmand te laten liggen. En al snel doet geen van beiden nog iets voor de ander, want elke gunst, iedere potentiële daad van vriendelijkheid, begint verdacht te ruiken naar dat stereotiepe gedrag dat je zo graag had willen vermijden.
Niet echt een broedplaats voor een willekeurige vriendelijke daad, niet? Zoals Rodney King zou zeggen als hij ons huwelijk of dat van ontelbare anderen zou zien: ‘Kunnen we gewoon niet allemaal de was voor elkaar vouwen?’
Ik weet niet wat Cathi’s laatste plan is om zo vriendelijk mogelijk te zijn, maar zoals men zegt, toegeven dat je een probleem hebt is negentig procent van de strijd, en ze heeft dit lang geleden toegegeven. Ik begin nu dit punt te bereiken.
Misschien dat ik me zal aanmelden bij een afkickcentrum om mezelf te redden, om mijn best te doen en de stukjes ridderlijkheid terug te vinden. Ik zal Mark meenemen (hij is er altijd voor in om een paar dagen van vrouw en kinderen weg te zijn). Ik zie ons al zitten in een kring met lotgenoten, voorovergebogen in een stoel met toegeknepen ogen en een plastic bekertje met medicamenten, de stoelleuning vastgrijpend om het delirium tremens te bedwingen terwijl de therapeut ons vraagt om de mantra van de binnenkort nieuwgeborenen na te zeggen: ‘Als ik met iemand ben die kleiner, zieker of zwakker is dan ik:zij eten eerst.’
Iets speciaals om de liefde warm te houden
Lewis Nordan
Ik was al behoorlijk dronken en het was twee uur ’s nachts. De Bibliotheek ging sluiten. Dit was een fout café in Arkansas, de Bibliotheek, geen plek waar je heen ging om boeken te lenen. Iemand zei dat er een feestje was in de Skull Creek-appartementen en ik wilde erheen. Dus ik zei, ja, oké, klinkt prima. Ik zal kijken of mijn vrouw ook wil. Ik was helemaal gek op deze vrouw, Elisabeth, zij is mijn grote liefde, of dat was ze toen. Dit was in de vroege jaren tachtig. Ik ben nu met een andere vrouw getrouwd, en dus is zij nu mijn grote liefde. Ik moest tegen Elisabeth schreeuwen om me hoorbaar te maken. Er speelde een bluegrass band die Cornbread heette, ze waren op dat moment waanzinnig populair in de Ozarks en hadden een wasbordspeler met een glazen oog en het andere oog kon ook niet focussen, dus je werd duizelig als je naar die vent keek. Hij had van die metalen dingen om zijn vingers, en het ging van klikkerdeklik. Hij speelde de kalk van de hemel, zoals we toen zeiden als we de sterren bedoelden. Zijn ogen rolden. Er was ook nog een banjo, en weet ik veel wat nog meer.
Dit was in een tijd waarin ik rustig dronken achter het stuur ging zitten. We hadden een Dodge pick-up truck met slechte lagers die klonken alsof je over een rol prikkeldraad reed, zoals je ze niet eens in het grofste stripverhaal tegenkwam. Ik ben er niet trots op. Ik had die avond de stoep al geraakt. De kinderen logeerden bij hun oma, dus we konden de hele nacht wegblijven als we wilden. Je zou kunnen zeggen dat Elisabeth en ik een romantisch avondje uit hadden. Het was mijn idee geweest. Ik probeerde ons huwelijk te redden. Ik had van alles kunnen doen, maar dit was alles wat ik kon bedenken. Elisabeth begon al minder van me te houden, dus ik had het gevoel dat ik haar moest overtuigen,
Ik zei, je moet iets speciaals doen om de
liefde warm te houden. Dat weet iedereen.
Zij zei, o ja, oké.
Maar toen ik haar vroeg of ze naar het feestje in Skull Creek
wilde, en haar zei dat er misschien wel wat dope zou zijn, zei ze,
neuh, ze wilde niet naar Skull Creek, ze zei dat ze te dronken was
en er liep daar altijd wel iemand met een pistool te zwaaien. Dit
was trouwens zwaar overdreven. Ze zei dat ze aan haar reputatie
moest denken, ze was lerares op een lagere school. Het was het ene
smoesje na het andere. We verlieten de Bibliotheek en stapten in de
Dodge, en ik smeet de voordeur zo hard dicht dat er een brok roest
zo groot als een bord van het spatbord afviel.
Thuis was het koud omdat ik de man van het propaangas was vergeten
te bellen.
Elisabeth zei, jezus wat is het koud hier.
Ik zei, waarom moet je toch altijd zo kritisch zijn. Omdat jij zo
kritisch bent moet ik altijd in m’n eentje naar Skull
Creek.
Ze zei, ik weet niet waarom ze dat appartementencomplex trouwens
Skull Creek hebben genoemd, het is morbide.
Dus ik zei op mijn charmante wijze, jezus schat, bederf het feestje
nou niet. Laten we erheen gaan en lekker loos gaan, wat pretzels
eten, wat Fresca drinken, dan gaan we naar huis en kijken nog wat
tv.
Ze zei, om drie uur in de ochtend?
Ik zei, daar ga je weer.
Ze zei, nee werkelijk, ik moet gaan slapen.
Ik zei, waarom kunnen we niet eens een keer doen wat ik wil, waarom
moet het altijd op jouw manier?
Ze zei, ga je gang, je bent welkom. Ga maar naar elk zielig feestje
waar je heen wilt, versier een ruig behaarde studente, laat jezelf
neerschieten als je daar zin in hebt, maar ik blijf thuis en ik ga
kotsen, oké? Iemand hier moet zijn gezonde verstand
gebruiken.
Ik zei, wat is dit voor een huwelijk, noem je dit een huwelijk, dit
is verdomme geen huwelijk.
Ze keek me aan met wat je walging zou kunnen noemen. Ze zei, wat is
dit voor een huwelijk, wat is dit voor een huwelijk, is dat wat je
me vraagt? Weet je wie dat aan hun vrouwen vragen? Wil je het
weten? Mannen wiens vrouwen hen niet willen pijpen vragen altijd
wat is dit voor een huwelijk. Is dat wat je me probeert te zeggen,
moet ik deze belachelijke beschuldiging serieus nemen?
Ik zei, we hadden het ergens over.
Ze zei, als ik een stuiterbal ben, dan ben jij een
slijmbal.
Ik zei, kus mijn kloten.
Ze zei, doe zoals de dichter, maak het zichtbaar.
Ik zal ze zeker zichtbaar maken, ik zal mijn kloten zo zichtbaar
maken dat je tweestemmig Moon River
zult zingen.
Dat had effect. Uiteindelijk zei ze, dat slaat nu echt helemaal
nergens op.
Ik wist dat ze genoeg van me had. Ik was een idioot, ik was een
luis, ik leefde van haar salaris en probeerde schrijver te zijn.
Het was een grote grap. Ik begon te huilen. Ik haatte het om ruzie
met Elisabeth te hebben. De gedachte haar kwijt te raken kon ik
niet verdragen. Als ik in staat was geweest om vooruit te denken,
dan zou ik gehuild hebben om het verliezen van mijn jongens, dat ik
niet in de buurt zou zijn als de oudste, Robin, zijn middelbare
schooldiploma zou halen, of dat ik er niet zou zijn om Erik, zijn
jongere broer, in slaap te zingen. Maar nee. Ik dacht alleen maar
aan romantiek, en countrysongs en de blues, mijn liefje verliet me,
ik zou de volgende trein naar Memphis nemen, mijzelf verliezen en
wijn drinken in een steeg en naar haar foto kijken. Zoals ik al
zei, ik was een idioot. Ik snotterde en huilde. Ik zei, shit, o
God, boehoehoe.
Ze liep naar de badkamer en begon te kotsen, precies zoals ze
gezegd had. Ik hoorde haar gorgelen met het merkloze mondwater met
mintsmaak, wat toen alles was wat we ons konden
veroorloven.
Ik ging verder, trapte die afgeragde Dodge aan en reed slingerend
naar Skull Creek, er viel koude regen naar beneden en om het zekere
voor het onzekere te nemen reed ik de hele weg ongeveer tien
kilometer per uur. Het was donker en de ruitenwisser deed het aan
mijn kant niet, dus ik moest rijden terwijl ik opzij leunend door
de andere kant van de voorruit naar buiten keek. Dat is niet echt
veilig, weet je. Vanaf de lagers kwam nog steeds het geluid van een
rol prikkeldraad en ik realiseerde me zelfs toen dat ik niet echt
een flitsend figuur sloeg. Ik had een van de pistolen meegenomen,
om mezelf iets beter te voelen, iets zekerder. Ik had hem boven uit
een van de kasten gepakt. Elisabeth had hem ontmanteld dus hij was
in zeven of acht delen. Ik was te dronken om hem weer in elkaar te
zetten. Die revolver weer in elkaar zetten terwijl ik had gedronken
was als het zakken voor eeniq-test. Je kon de onderdelen horen
kletteren in mijn jaszak.
Er vielen geen gewonden in Skull Creek. Een grote dronkelap zei dat
hij me zou vermorzelen als een insect, vanwege iets dat ik
zogenaamd tegen die trut van zijn vrouw gezegd zou hebben, dus ik
vertelde hem dat het dan wel het laatste insect zou zijn dat hij
zou vermorzelen, want ik had een pistool bij me. Ik stopte mijn
hand in mijn jaszak en liet de inhoud flink rammelen om hem te
laten zien dat ik geen geintjes maakte. Hij liep meteen naar de
telefoon en belde de politie, die anders een telefoontje over
wapens en Skull Creek gelaten zouden hebben voor wat het was en hun
donuts verder zouden opeten, maar deze keer kwamen ze eraan,
sirenes, zwaailichten, alles, twee auto’s, waarvan een met een
grote hond achterin die woef-woef deed.
Ik stond op de parkeerplaats op ze te wachten. Alle anderen stonden
opeengepakt op het balkon van Skull Creek met verhalen over het
gebeurde, wat een gevaarlijk persoon ik was, hoe ik met een pistool
‘had lopen zwaaien’ – had lopen zwaaien, eerlijk waar – dat ik al
eerder iemand gedood had, allemaal genante dingen waar ik later nog
last mee zou krijgen. Een agent zei me achterin te gaan zitten en
we reden weg uit Skull Creek. Ze moesten hard om mijn pistool
lachen, het lag nog steeds in stukken. We reden een tijdje door de
stad. Het waren aardige kerels, deze twee agenten. Ze wilden me
niet arresteren. Een was klein en heette Bayles, hij had rood haar
dat overeind stond toen hij zijn pet afdeed. Ik zei, mijn
stiefvader heette Bayles.
Hij zei, is dat zo.
De agent die reed was een zwarte man met een kaalgeschoren
hoofd.
Ik zei, waarom scheren zwarte mensen altijd hun hoofd
kaal?
Hij zei, ze doen het gewoon.
We reden naar de Wal-Mart Super Store en toen naar het
winkelcentrum. Daar keerden we en reden naar het drive-in-theater
en toen naar de racebaan. De volgspot ging even aan maar we zagen
niets verdachts. De man die Bayles heette zei dat ik volgens hem
wel eens een drinkprobleem zou kunnen hebben. Hij vertelde me over
bijeenkomsten waar ik heen zou kunnen gaan. Hij keek achterom en
zei, je weet niet wie je daar allemaal tegenkomt, en knipoogde. Ik
denk dat hij bedoelde dat hij lid was.
De zwarte agent zei, bij de inwijding scheren ze je hoofd
kaal.
Ik zei, ik probeer schrijver te zijn. Ik zei, ik ben thuis om voor
mijn twee jongens te zorgen terwijl mijn vrouw werkt. Ik zei, ik
maak elke avond het avondeten klaar.
De zwarte agent zei, ik zou zo met je willen trouwen.
Ik zei, ik ben degene die in de wachtkamer van de dokter zit als de
jongste hoge koorts heeft. Ik zei, ik ben niet zo’n goede
schrijver, maar ik sta mijn mannetje als ik zijn gloeiende wang
tegen de mijne voel.
De zwarte agent zei, je bent een echte Elizabeth Barrett
Browning.
Ik zei, ik was degene die erbij was toen mijn oudste jongen, Robin,
een beugel kreeg, en die erbij was toen hij er weer afging. Ik ben
degene die thuis is als ze van school komen. Ik geef ze melk en
koekjes en maak hun lunch klaar. Ik laat de honden uit en geef ze
te eten. Ik was erbij toen Robin een klarinet uitkoos en toen Erik
voor het eerst naar zwemles ging.
De agent die Bayles heette zei, wat heb je in Skull Creek te zoeken
met een pistool? Waarom ben je niet thuis bij je kinderen als je
zoveel om ze geeft?
Dat was dus dat. Ze reden me naar huis en ik stapte uit, bedankte
ze en wuifde ze ten afscheid. Ik liep naar binnen en schoof onder
de dekens naast Elisabeth. De hitte van haar lichaam had het bed
warm en geurig gemaakt. Ze werd half wakker en zei met een dikke
stem, gaat het?
Ik zei, kan je me morgen wegbrengen om de Dodge op te halen?
Ze zei, je hebt de Dodge niet bij
je?
Niet lang daarna, toen alles werkelijk naar de klote ging, was Elisabeth degene die met de jongens in het huis bleef wonen en ik was degene die ver weg ging wonen, nuchter werd, een baan kreeg en het zelfs voor elkaar kreeg om wat minder romantisch zelfmedelijden te krijgen.
In dit nieuwe leven had ik alleen maar contact met mijn jongens over de telefoon en tijdens vakantiebezoeken, dus dat is wat we hebben gedaan en ik voelde me er verschrikkelijk over, maar zo is het gegaan. Maar, in de dagen dat Elisabeth werkte en ik thuis voor de jongens zorgde heb ik ze beter leren kennen dan de meeste vaders met echte banen dat ooit zullen doen. En dat kan niemand me meer afnemen.
Mijn takenlijstje
Christopher Russell
Het Lijstje en commissaris Moose
Mijn vriend Dean was voor zaken in New York en logeerde bij ons in West Village. Op doordeweekse ochtenden heerst in ons huis dezelfde sfeer als bij de meeste bedrijvige gezinnen, met zijn speciale patronen. In ons geval staat mijn vrouw Gina, die een hoge baan bij een groot bedrijf heeft, als eerste op. Het is een en al bedrijvigheid; ze douchet, ze strijkt en ze maakt ontbijt en lunch klaar voor onze zoon Jacob, die acht jaar is. Uiteindelijk begint ze Jacob, die de meeste nachten in ons bed terechtkomt, aan zijn verstand te brengen dat hij op moet staan en zijn ontbijt moet eten. Terwijl ik nog steeds in bed lig en min of meer slaap brengt Gina me een kop koffie.
Ik ben keramist en probeer er mijn geld mee te verdienen. Het opstaan ’s morgens is niet mijn sterkste punt. Op een gewone dag hoop ik wakker en functionerend te zijn tegen de tijd dat Gina Jacob naar school brengt, en dat is om kwart over acht. Dan ga ik ontbijten, kleed ik me aan en wandel naar mijn studio waar ik de volgende uren tegels maak voor de productielijn of aan een van mijn opdrachten werk wanneer dat nodig is.
Maar op deze ochtend stond ik net zo vroeg op als iedereen, zodat ik nog kon kletsen en koffiedrinken met Dean voordat hij naar zijn vergadering vertrok.
Deze dag was ook bijzonder omdat de D.C. sniper nog steeds niet gepakt was. Gedurende deze dramatische periode werd het nieuws dagelijks gevuld met details over zijn gangen en motieven, en allerhande sprekers die over zijn volgende stap speculeerden. En zoals altijd was er weer het onweerstaanbare vooruitzicht dat er weer een van die surrealistische persconferenties van de fameuze commissaris Moose zou komen, waarin hij zich met cryptische, persoonlijke smeekbedes direct tot de scherpschutter richtte. Het fascineerde me, en ik ontdekte dat Dean dat ook had. We waren het erover eens dat het televisie van het hoogste niveau was.
Gina deelde onze fascinatie echter niet. Zoals
ik al had verwacht bezag ze de hele affaire vol minachting, vooral
de heerlijke mediaorgie waar Dean en ik zo van genoten en naar
uitkeken. Er heerste die ochtend dus enige spanning in de lucht
toen Dean en ik zaten te popelen om de laatste update op cnn te
kunnen bekijken. Had de scherpschutter weer toegeslagen? Had
commissaris Moose hem eindelijk gepakt? Was er een nieuwe vloed van
uitgewisselde codeberichten gekomen? Maar met Gina die zich zo
geconcentreerd prepareerde op haar productieve werkdag voelden we
beiden aan dat het niet zo slim zou zijn om met onze koffie op de
bank neer te ploffen
– ik had mijn ochtendjas nog aan – voor een onderonsje met
nieuwslezeres Paula Zahn. Dus in plaats daarvan babbelden we onze
tijd vol tot Gina en Jacob zouden vertrekken, terwijl de
afstandsbediening een gat in mijn hand brandde.
Gina was zoals altijd klaar om te vertrekken en wist me in te sluiten bij ons kookeiland om aan een dagelijks huishoudritueel te beginnen, een ritueel dat Dean met dezelfde stomheid sloeg als de gebeurtenissen indc. Hij keek ademloos toe hoe Gina me op haar officieuze wijze mijn takenlijstje overhandigde. Gina maakt elke dag deze lijst voor mij, waarop alle huishoudelijke taken en details staan die ik die dag gedaan moet hebben voordat ze ’s avonds van haar werk thuiskomt.
‘Oké, Chris,’ begon ze. ‘Het is echt belangrijk
dat je deze keer ook werkelijk doet wat er op de lijst staat.
Oké?’
Mijn antwoord hierop is bijna altijd: ‘Ik zal mijn uiterste best
doen.’
En toen begon Gina aan het volgende ritueel van het dagelijkse
lijstje: ze liep alle onderwerpen na, een voor een, om het belang
van de taak nog eens te onderstrepen of om het te verhelderen of om
me simpelweg te enthousiasmeren. ‘Eerst moet je Sarah bellen voor
een speelafspraak met Drew. Jacob heeft hem al twee weken niet
gezien, en je weet dat hij de laatste keer bij hen is geweest.
Daarna e-mail je John en familie om ze te bedanken... weet je nog
de cadeaus die ze Jacob bij de brunch hebben gegeven? Ga naar het
postkantoor, het is echt belangrijk dat dit vandaag gebeurd. Die
pakketten liggen hier al eeuwen. En dan, even kijken, bel Rentokil.
Ze zitten overal. Bel de conciërge of hij het slot wil komen maken.
Jacob moet meer vitamines krijgen, die waarop je moet kauwen uit de
pot met de blauwe dop, je kan ze alleen maar bij Integral Yoga
krijgen... En we hebben printpapier nodig. Bel Esther om hallo te
zeggen; bel je ouders over de vliegtuigtickets en Julie voor een
lunchafspraak. Dat staat al weken op de lijst. Je moet je
belastingen doen. En Jacob moet naar de kapper. Dus, Chris, kan ik
ervan opaan dat je deze dingen vandaag doet?’
‘Ik zal mijn uiterste best doen.’
Gina gaf me een kus en omhelsde Dean, en toen liepen zij en Jacob
op de deur af. Toen het werkelijke vertrek zich aankondigde begon
Dean, die steeds bezorgder werd over het aanzetten van cnn voor
nieuws over de scherpschutter, met gedempte stem aan een
live-verslag van de exodus van Gina en Jacob: ‘Ze hebben hun jassen
aan... ze staan voor de deur... ze openen de deur... ze zijn nu
buiten... de deur gaat dicht. Oké! Waar is de
afstandsbediening?’
En toen hadden we het rijk alleen – ik, Dean, Paula Zahn en de
commissaris.
Wat Gina verwachtte toen ze in verwachting was
Toen Gina zwanger was verschenen er een hoog aantal objecten in ons huis waarvan de herkomst me onduidelijk was. We kregen dekentjes, flesjes, drinkbekertjes, luiers, schoentjes... het stroomde allemaal binnen. Er was een compleet nieuw vocabulaire voor dingen waarvan ik zelfs niet wist dat ze bestonden (dippies?). Op de een of andere manier was Gina, die vóór haar zwangerschap niet bijzonder geïnteresseerd was in baby’s, bekend geraakt met de dingen die Jacob nodig zou hebben. En was ze deze nu aan het verzamelen. Ik had er daarentegen geen flauw idee van. Waarschijnlijk kwam een gedeelte ervan uit de stapel boeken op Gina’s nachtkastje die ze me maar bleef opdringen, van die boeken over baby’s die alle aanstaande ouders opeens in hun huis vinden, zoals What to expect when you’re expecting, en dat is nu echt de moeder aller lijstjes. Ik haat dit boek, met zijn overijverigheid, zijn overdreven hang naar perfectie wat betreft het management van ontelbare, ondoorgrondelijke details. Het is werkelijk verschrikkelijk. Het heeft de toon van de betweterige, arrogante moeder die zich tot de naïeve aanstaande richt, en ik weet zeker dat deze toon, en misschien ook de diepgelegen behoefte van de nieuwe moeder voor dit soort betweterigheid, de reden is waarom het boek zo’n duistere aantrekkingskracht uitoefent en niet van de bestsellerslijst af te krijgen is. Het What to expect-dieet is ronduit fascistisch, met zijn algehele veroordeling van precies het soort ongezonde, bevredigende voedsel waar zwangere vrouwen zo’n waanzinnige trek in hebben (een vriend van me noemt het boekEating disorders to expect when you’re expecting). De gelukzalige, nietszeggende vrouw met foute jurk in de schommelstoel op de omslag belichaamt het ideaalbeeld. Het is gewoon afzichtelijk.
Misschien was het door al deze boeken, of misschien door alle lange gesprekken met al haar nieuwe vriendinnen die moeder waren, maar Gina wist op de een of andere manier precies wat er moest gebeuren om zich voor te bereiden op de komst van de baby. En dit was allemaal gewoon aan me voorbijgegaan. Toen een vriendin me vroeg wat voor een babycadeau ze moest geven, overlegde ik dat met Gina, en ze haalde direct een lijst met gedetailleerde aantekeningen tevoorschijn, en ze gaf door dat er zware behoefte was aan een thermosfles voor het warme water bij de commode. Chroom zou geweldig zijn.
Ik wist niets van de commode en zijn accessoires. Noch wist ik iets van de schuimplastic kuip die je op de commode moest bevestigen, en waar je de bevuilde baby op vastmaakte als je de luiers ging verwisselen. Deze schuimplastic kuip, die ik nu herken als een essentieel onderdeel van de baby’s leefomgeving, kwam gewoon ons huis binnen in een van de vele plastic zakken die Gina bijna ieder weekend meebracht van Schneider’s Juvenile Furniture Store. Ik weet niet hoe ze erachter is gekomen dat we geen kind konden hebben zonder die schuimplastic kuip of zonder de thermosfles met warm water ernaast, of zonder de la met kleine dekentjes waar je de baby in kon wikkelen na het verwisselen van de luiers, of zonder de chemische en natuurlijke middeltjes die je nodig had in de strijd tegen berg en luieruitslag en galbulten, of zonder de Maxi Cosi, of zonder het autostoeltje. Het was alsof Gina de open ontvanger van een radioprogramma is geweest waarvan ik me nu realiseer dat we het beiden luid en duidelijk gehoord moeten hebben. Terwijl zij met haar gebruikelijke, nimmer aflatende oplettendheid reageerde op de uitzending van deze topveertig van benodigdheden was ik in geen velden of wegen te bekennen.
Deze topveertig wordt nog steeds uitgezonden, en Gina is nog steeds degene die het oppikt. Toen Jacob de leeftijd had dat hij groente moest eten verschenen er op het boodschappenlijstje aanvragen voor sherrytomaten en boswortelen. Ook verschenen er op magische wijze aanvragen voor drinkkartonnetjes, magere melk, kiwi’s en vegetarische nuggets. Gina zit boven op het babysitterprobleem, het crècheprobleem, het gedoe rond de keuze van de lagere school; het was nooit bij me opgekomen om over dit soort problemen na te denken. Ik denk vaak dat Jacob zou verhongeren – of dat hij op dit moment verhongerd zou zijn – als ik hem had moeten verzorgen zonder de instructies van Gina. Vanaf het begin gespte ik hem vast in de kinderwagen en haastte me naar waar we maar heen gingen; een restaurant, mijn atelier, een verjaardagsfeest, noem het maar op. En als we dan buiten waren schoten mij geleidelijk alle dingen te binnen die ik in mijn haast vergeten was: een flesje, luiers, natte doekjes, olvarit... Nog steeds heb ik dagelijks van die plotselinge openbaringen: Jacob moet misschien wel iets eten!En elke keer is het alsof ik het voor het eerst hoor.
Zal het dus iemand verbazen dat Gina elke dag een lijstje voor me maakt, en me aan het eind van elke dag vraagt hoe het gegaan is? Of dat ze de volgende dag wakker wordt en op een nieuw vel papier een kopie van gisteren schrijft om me nogmaals de onvoltooide taken te overhandigen?
Maar soms weet ze niet hoe makkelijk ze het heeft
Afgelopen Halloween ging ik met een vriend en drie kinderen de huizen langs voor snoepgoed. We waren in Greenwich Village, en hoewel het nog vroeg was waren de straten al vergeven van verklede mensen en feestgangers. We waren de hele buurt door geweest, de kinderen keken glazig uit hun ogen. Mijn vriend en ik besloten een taxi naar huis te nemen. Het valt niet mee om een taxi te krijgen tijdens Halloween, dus toen ik er een zag greep ik Jacobs hand en rende erop af. We manoeuvreerden ons tussen de dubbel geparkeerde auto’s door, waaronder een werkeloze ambulance. Maar de ruimte tussen de twee auto’s was nauwer dan ik had verwacht want we konden er niet langs. Terwijl ik probeerde te bedenken wat we konden doen, leunde de ambulancechauffeur uit het raampje en keek me aan met een verveelde en chagrijnige blik. Hij zei dat het misschien niet zo slim was om je met een kind tussen twee geparkeerde voertuigen te begeven, vooral niet als er een ambulance bij zat die elk moment kon wegrijden.
Ik voelde me nogal aangesproken en trok Jacob weer mee terug. Op dat moment was de taxi naast de ambulance komen te staan terwijl hij op het stoplicht wachtte, en hij was nog steeds vrij. Dus ik ging er nog een keer op af, nadat ik hem had bereikt en op het raam had geklopt om de aandacht van de chauffeur te krijgen trok ik de deur open en loodste Jacob naar binnen. Toen ik de anderen zocht, hoorde ik een ijselijke schreeuw. De snoepzak van een van de meisjes had het begeven, en ze stond daar in een verstijfde shocktoestand terwijl haar complete verzameling snoepgoed aan haar voeten lag. Ik wilde de taxi niet mislopen, vooral omdat Jacob er al inzat, dus ik aarzelde om te komen helpen. Op dat moment hoorde ik een luid gekef en een schreeuw. De zoon van mijn vriend was op de poot van een passerende hond gaan staan, en terwijl de hond jankte en de jongen schreeuwde en het meisje om het gevallen snoepgoed snikte en de taxichauffeur zonder omwegen wilde weten of we nu nog instapten of niet, dacht ik even dat ik erin zou blijven.
Op de een of andere manier kwam iedereen in de taxi terecht. Mijn vriend, een succesvolle advocaat die nu een baan als huisman heeft, keek me aan en zei: ‘We hebben nu wel een drankje verdiend. Onze partners hebben er geen idee van hoe makkelijk ze het hebben, vind je niet?’
Ik ben een beetje laks, Gina is een beetje bazig
Laatst, op een winteravond, toen we op zoek waren naar een adres dat niet leek te bestaan, ging ik Gina en Jacob voor op de met sneeuw bepakte stoepen van Brooklyn Heights. We waren laat voor een etentje bij vrienden, en hoewel we ze mobiel hadden gebeld in een poging om betere aanwijzingen te krijgen en om ze te vertellen dat we laat waren, wisten we alleen maar een antwoordapparaat te bereiken. Zoals vaak bij de personeelsbezetting in ons gezin liep ik voorop, om de naam van de volgende straat te lezen, terwijl Gina en Jacob erachter aankwamen en iets behoedzamer over de smerige stoepen liepen. Terwijl ik verder gleed en er nu wel eens wilde zijn (we waren onderweg bij een drankwinkel gestopt, en de grote fles wodka die ik droeg werd koud en begon zwaar te worden), was ik me er vaag van bewust dat de andere leden van ons gezin een gesprek aan het voeren waren.
‘Luister Jacob,’ hoorde ik Gina zeggen. ‘Als jij en pappa samen over straat lopen, let er dan op dat hij niet zoals nu voor je uit loopt. Zorg ervoor dat hij je hand vasthoudt zodat je veilig bent.’
Ik stond perplex. Nee, ik was razend. Gina’s suggestie dat Jacob in de grote gevaarlijke straten op mij zou moeten letten riep het Dickens-achtige beeld bij me op van een jongen die zijn oude, blinde, demente grootvader door de straten van het oude, rokerige Londen loodste, op zoek naar een vrij portiek waar ze de nacht konden doorbrengen. Ik stopte, draaide me om en riep luid: ‘Jacob, als je de volgende keer over straat loopt met je moeder, zorg er dan alsjeblieft voor dat ze wat sneller loopt!’
Ik word niet zo vaak kwaad, en schreeuwen doe ik nog minder vaak. Maar toen ze me inhaalden snauwde ik tegen Gina: ‘Waar ging dat in godsnaam over?’
Gina gaf me een van die veelbetekenende
blikken: je weet precies wat ik bedoel, en als jij niet zo snel
beledigd was...
Maar mijn gsm ging af, het waren onze vrienden die ons vertelden
hoe we moesten lopen.
Nadat ik had opgehangen, en we de onlogische route volgden, ging ik
door: ‘Ik loop altijd met Jacob over straat. En tot nu toe zijn we
elke keer levend thuisgekomen! Jij liep daar achter me te
treuzelen, samen met hem! Dacht je dat ik dat niet wist? Dacht je
nu werkelijk dat ik hem gewoon over straat zou laten lopen als we
met zijn tweeën waren geweest?’
In de lift naar het appartement van onze vrienden werd er niets
gezegd, ik met een woedend gezicht terwijl ik mentaal mijn
verdediging aan het voorbereiden was, en Gina had dezelfde tartende
blik in haar ogen.
Kwaliteit
Jacob gaat naar een geweldige lagere privé-school die vlak bij ons huis is. Een paar jaar geleden, toen we hem aanmeldden – toen de beurs een hoogconjunctuur doormaakte, en er zoveel jonge gezinnen waren die dachten dat ze rijk genoeg waren om zich zowel een gezinswoning op Manhattan als een privé-school te kunnen veroorloven – was het belachelijk moeilijk om op deze school te komen. Er heerst een gespeeld nonchalante sfeer, maar de school is in feite exclusief toegankelijk voor de betere families. Ze gaan behoorlijk prat op de kwaliteit van de buurt. Ik vind het een fijne school, maar je kunt zo de hypocrisie erachter zien.
Op de eerste dag na de voorjaarsvakantie zie je alleen maar gebruinde gezichten, en iedereen vraagt je: ‘En waar ben jij heen geweest?’
De moeders dragen allemaal juwelen van Ted Muehling. Dat is een heel bijzondere edelsmid in SoHo die perfecte oorringetjes maakt. Ted Muehling-juwelen zien er makkelijk en gewoon uit, maar zijn erg duur. Als mensen me naar Jacobs school vragen, zeg ik ze dat alle moeders Ted Muehling dragen en dan weten ze – zij die het kennen tenminste – meteen genoeg.
Het is een van mijn dagelijkse taken om Jacob van school te halen. De moeders die ik dan tegenkom zien er net zo relaxt uit als hun juwelen. Ze zijn er al vroeg om vrolijk met elkaar te kletsen en de laatste roddels te horen.
Ik, daarentegen, kom aangestormd, altijd op weg om nog iets anders te doen. Ik ben chronisch te laat, en kom eraan gehaast na mijn korte tijd in het atelier. Drie dagen per week breng ik Jacob naar zijn privé-leraar, waarna ik me vaak naar huis haast om iets te ontwerpen of administratie te doen. En dan is er altijd nog mijn takenlijstje, met het dagelijkse uitstapje naar de kruidenier, de eindeloze doe-het-zelfklussen in huis, de vereiste bedankjes en het plannen van afspraken.
Als ik naar deze vrouwen kijk dan twijfel ik er ernstig aan of een van hen een takenlijstje van hun echtgenoot bij zich heeft met daarop in detail de verschillende taken die ze die dag moeten volbrengen. Ik denk dat zo’n vrouw haar man zou uitlachen als hij haar zo’n lijst zou geven. Elke vrouw lijkt haar duidelijke agenda te hebben, erop vertrouwend dat ze weet hoe een huishouden opgezet en gerund moet worden, en de mening van haar man over deze agenda, hoe hij dingen zou doen als hij het voor het zeggen had (zelfs al is hij degene die het meeste thuis is) is secundair.
Als man in mijn positie – ik ben niet de belangrijkste kostwinner en heb geen echte baan – moet ik bekennen dat ik me kwetsbaar voel als uitvoerder van Gina’s lijst. En de dagelijkse strijd die Gina en ik erover hebben (zij schrijft het agressief en ik krijg het – passief-agressief – niet voor elkaar) is niet alleen maar een botsing van onze persoonlijkheden (hoewel ik snap dat door mijn gebrek aan aandacht op het gebied van het huishouden iedereen me kan zeggen wat ik moet doen) maar tot op zekere hoogte een schermutseling in de strijd tussen de seksen.
Gina en ik proberen er het beste van te maken,
en er valt ook eer aan te behalen. Misschien dat het me niet lukt
om dezelfde trots te hebben als een vrouw die haar eigen huishouden
runt en haar eigen lijstjes maakt, maar dat betekent niet dat ik
geen trots voel. Als Gina de hoek omkomt terwijl ik net op een
ladder een lamp aan het verwisselen ben – een taak die al weken op
het lijstje zou kunnen staan
– dan zal ze naar me opkijken met een verraste, innemende glimlach
en zeggen: ‘O, geweldig, je bent de lamp aan het verwisselen. Kijk
hem nu eens! Zo mannelijk...’
En soms is zo’n opmerking alles wat ik nodig heb.
Mannen in huizen
Ron Carlson
Mijn carrière als cartograaf was een opwindende carrière. In 1958 liet Brent Griffiths me op de Edison Elementary School zien hoe ik een kaart in de atlas kon vinden, een wit vel papier kon nemen en hoe ik in twintig minuten met mijn Dixon Ticonderoga-potlood de contouren, de belangrijkste rivieren en de gebergtes van Afrika kon vastleggen. Ik deed ook Australië, Zuid-Amerika en Antarctica. Het was het jaar waarin we aan elkaar leerden schrijven, maar ik schreef in blokletters de namen van de steden, rivieren en bergketens op deze kaarten, en ik gebruikte andere potloden om op elke kaart de districten en provincies in te kleuren. Brent had een map met zijn kaarten en ik had een map met mijn kaarten. Deze kaarten, samen met het onafhankelijke onderzoeksproject dat we een jaar eerder hadden gedaan – het in volgorde schrijven van de getallen 1 tot 120.000 in een schrift – gaven ons het gevoel dat de toekomst ons oneindig veel te bieden had. Onder de weldadige invloed van oude Tarzanfilms, een documentaire over piranha’s die we zagen, en het gevoel dat de jungle echt groot, donker en vol onontdekte mysteries was, sloten Brent en ik dat jaar een pact; we zouden later nooit gaan trouwen, nee, we zouden onze kaarten nemen, een jeep delen en naar Afrika gaan om ons te laten leiden door het avontuur. In mijn hart was ik er zeker van dat dit zou gebeuren. Ik zag mezelf al in dit voertuig zitten, een oude legerjeep die ik in een film had gezien. We hadden provisie bij ons, netjes opgeslagen in kratten. Terwijl we voort hobbelden veegde ik het stof van mijn safaribril met een grote blauwe bandana. De wegen waren hobbelig, slecht en hadden geen namen. De rivieren zaten vol vraatzuchtige vissen. Wilde vogels schreeuwden vanuit het donkere gebladerte. Het was mijn voornemen om tot het einde te rijden, waar geen wegen meer waren, en om dan nog nooit in kaart gebrachte gebieden binnen te treden; met mijn tropenhelm en mijn potloden zou ik het onbekende tegemoet treden.
En dat is natuurlijk precies wat er gebeurde.
Ik ontmoette een meisje op de middelbare school
en we trouwden in de week van ons afstuderen.
Ik ben nu sinds lange tijd getrouwd. Hoe lang? Zo lang dat mensen
er niet eens meer naar vragen. Mijn vrouw en ik zijn er hetzelfde
uit gaan zien.Tienduizend nachten, precies. Elfduizend. En nog wat.
Dus, wat, moet ik met een verhaal komen vol grote avonturen,
rampen, misdaad, verrukking en eergevoel? Laten we eerlijk zijn. Ik
ben de man in deze geschiedenis, en mijn avontuur houdt dus een
gematigde bohème in, alsmede afgeraffeld voorspel, een hypotheek of
twee, twijfelachtige tafelmanieren en zoekgeraakte autosleutels.
Het is een avontuur. Echt. Je moet erin geloven. Het is waar dat
mijn avontuur zich binnenshuis heeft afgespeeld, op banken en onder
een dak, snacks binnen handbereik, de enige junglegeluiden
afkomstig van de garagedeur of televisie.
Ik was hier allemaal tegen in het begin. Ik vond het huwelijk
prima, maar verder wilde ik niet gaan. Ik vond het goed om binnen
een permanente structuur te leven zolang het maar niet de mijne
was, zolang ik mijn momenten maar kon kiezen. Toen begonnen we
meubilair te verzamelen, en ik had het moeten zien aankomen, maar
ik deed het niet.
We waren zes of zeven jaar getrouwd, en het scheen me toe dat alles
goed liep voor de man in het huwelijk: ik was leraar op een school
en we woonden in een huis van de school, met tweedehands meubilair.
Onze eerste bank was een weggevertje, hij kwam uit de spreekkamer
van de school. Het was een klassieke kastanjebruine leren bank waar
tienduizend nerveuze ouders hun wisselgeld in waren kwijtgeraakt.
Daarna kochten we voor twintig dollar een gebruikte beige slaapbank
van de wiskundeleraar. Een slaapbank! Nu konden we in de woonkamer
slapen! Dat was nog eens sexy. Zoals alle mannen hield ik van het
gevoel om in de verkeerde kamer wakker te worden, en ik verwelkomde
dit nieuwe voorwerp in ons huishouden met beide armen. Maar we
hadden nog steeds geen echte roots, geen permanente bezittingen;
behalve een baan en een vrouw had ik eigenlijk nog steeds niets.
Tot mijn vrouw me meldde dat we de wereld in zouden trekken om een
gloednieuwe bank te bemachtigen. Ik sprak het credo van de man uit,
dat uit zeven woorden bestaat: wat is er mis met de oude? Hij is
versleten en er zitten scheuren in, maar wat dan nog?
Werkelijk, we stonden in het meubelpaleis en mijn vrouw
verkondigde, in deze ondoordringbare jungle van comfortabele
stoelen en divans, dat ik onze nieuwe bank aanschouwde. Wel, mijn
gevoelens waren gemengd. Het was niet zo vreemd dat ik even moest
gaan zitten in het aangezicht van tweehonderd alkoven met
zitarrangementen. Ik had dat oude gevoel dat Thoreau beschrijft: ik
vroeg me af of ik de bank zou bezitten, of dat de bank mij zou
bezitten.
Ik moet hier bekennen dat mijn lieve vrouw en ik woorden hadden. We
zijn in het meubelpaleis, en ik was passief-agressief, tien jaar
voordat deze uitdrukking in zwang raakte. Ik weet het beter, ik heb
altijd gelijk. Ik word geconfronteerd met de materialistische
wending die onze relatie heeft genomen. Ik haal al mijn jaren
zestig jargon tevoorschijn, gelardeerd met sarcasme, en
uiteindelijk kwets ik de gevoelens van mijn vrouw op een manier die
over vijfentwintig jaar ‘vet’ genoemd zal worden. De hele
conversatie, mijn gesnuif en mijn arrogante capitulatie, en de
zwijgzame autorit naar huis herinnerde me aan de eerste keer dat we
dat hadden, het was de vijfde dag na ons huwelijk en mijn vrouw
verscheen bij de kassa van een supermarkt met een mop en een emmer.
Een mop! Ik zag de eerste glimp van wat me te wachten stond. Ik
wilde geen mop! Ja, we verhuisden voor de zomer naar een
appartement waar we voor die tijd in konden zitten, maar een mop!
We hebben geen mop nodig om het onbekende tegemoet te treden! Ja,
legde mijn vrouw geduldig uit, we zouden de trotse eigenaren worden
van een dweil en een emmer. Net zoals alle andere
volwassenen.
En zo kwam er een nieuwe bank in ons huis. Hij had de kleur van
havermout en zag eruit als iets wat rijke mensen in hun huis
hadden.
Een paar jaar later verlieten we het appartement en kochten een
huis. Dat was het dan voor wat betreft het nomadische rondzwerven.
Dat was het dan met alles inpakken en midden in de nacht
vertrekken. Mannen in huizen! Hoe werkt zoiets? Een huis is een
antithese van het avontuur. Huizen loeren dreigend naar Avontuur in
het grote boek der antoniemen: huiselijk en vreemd. Je hebt opeens
een hypotheek, wat zo verbonden lijkt aan dat andere woord:
pensioensregeling. Je zit eigenlijk vast. En zo loopt de spijtige
litanie van jongensdromen af. Je begint in het huis van je moeder,
misschien heb je zelfs je eigen kamer, en dan is er een korte
periode dat je in de kamers van de wereld verblijft, misschien een
studentenhuis of een appartement, en dan kom je in het huis van je
vrouw. (Er is misschien nog een andere plek, het bejaardentehuis,
maar zoals ze zeggen: laten we dat proberen te vermijden.) Het deel
van ons leven dat we met een dak boven ons hoofd doorbrengen is
verbazingwekkend groot. Ik zal je niet vragen om nu omhoog te
kijken, maar als je dat zou doen, dan weet ik wat je zal zien, ook
al woon ik vierentwintig uur vliegen van je vandaan. We leven
levens waar het openen van een raam een doordachte actie is. Laat
ik het maar zeggen: ik ga niet veel naar buiten.
Het eerste wat de holbewoner deed nadat het vuur er was, was het
krassen van een hert of een bizon op de muur. Sommige mensen denken
dat dit uit bijgeloof voor de komende jacht was. In werkelijkheid
brachten ze de buitenwereld naar binnen, ze maakten een tekening
van daar waar ze wilden zijn. Een man
heeft al snel door waar een huis voor dient: om de tv tegen de
weersomstandigheden te beschermen. En waar de tv voor dient: om de
buitenwereld veilig te kunnen bekijken. Opeens begrijp je het nut
van een dak. In dat licht gezien krijgt het meubilair opeens een
betekenisvolle gloed; iedere man begrijpt dat elk stukje meubilair
in het huis een dienende rol voor de tv vervult. Vooral de bank.
Zelfs de eigenlijke woonkamer met zijn opgevulde of leren of rotan
meubilair is alleen maar een plek om te zitten totdat je weer
toestemming krijgt om tv te kijken.
Natuurlijk, het andere ding waar een huis voor dient is om de
kinderen uit de middagzon en periodes van regen te houden. Zoals
het grote boek zegt over de fases van het huwelijk: na de mop en de
bank komen de kinderen. Kinderen vormen de ultrasolide, onneembare
barrière van gewapend beton tussen man en vrouw. Alle andere
kwesties binnen een relatie – seks (elk element van seks, waaronder
frequentie, variatie, posities, ontdekkingen, discussies, unieke
lichaamsonderdelen, voorspel, naspel, enzovoort), geld (elk aspect
van de financiën, waaronder zakgeld, drinkgeld,
pensioensregelingen, luxeaankopen, knagende schulden, discussies,
posities, enzovoort), communicatie (elk onderdeel van
data-uitwisseling, waaronder geschreven, orale, gefaxte en
ge-mailde berichten, alsmede koelkastbriefjes en handsignalen)
verbleken, ze krimpen ineen en waaien weg als je ze vergelijkt met
de enige ware test: kinderen.
Mannen hebben een kindverzorgende stijl. Ik in ieder geval wel.
Mijn zonen kwamen binnen een jaar ter wereld en mijn stijl kwam
direct naar boven. Mijn stijl valt te karakteriseren als die van
iemand die verrast is. Als je dat optelt bij de andere verrassingen
die het huwelijk me heeft opgeleverd, dan kun je een completer
beeld krijgen van mijn totale stijl, hetgeen een permanente staat
van verrassing is. Het was een verrassing (een prettige) om
getrouwd te zijn, en daarna was het een verrassing om een baan te
hebben. Mijn verrassing verdubbelde toen we meubilair begonnen te
krijgen. Ik had gedacht dat meubilair bij andere mensen hoorde, en
zoals ik al opmerkte, ik was verrast om een huis te hebben. Al deze
verrassingen zijn niet het gevolg van een gebrek aan inschatting;
ze zijn inherent aan hoe ik in elkaar zit als man. Het is geen
fout; het is een conditie.
Vrouwen hebben geen kindverzorgende stijl. Je kan het geen stijl
noemen als het in je genen zit. Ik zeg niet dat het verzorgen van
kinderen makkelijker is voor vrouwen dan voor mannen, maar wel dat
ze een Godgegeven, door de wol geverfd, in hun bloed zittend,
aangeboren, atavistisch en chromosomatisch begrip van de
kinderverzorging hebben dat mannen niet bezitten. Ze weten wat ze
moeten doen als iemand verhoging heeft of een euro inslikt of
gewoon huilt. Soms weet ik wat ik moet doen, maar dat zijn dingen
die ik geleerd heb. O, kijk, dat kleintje is aan het huilen, welke
van de vijf redenen kan het zijn? Laat me de lijst even nagaan,
nadat ik de lijst heb gevonden. Waar is de lijst? Ondertussen heeft
mijn vrouw het probleem opgelost. Zij hoeft de lijst niet te
raadplegen; zij is de lijst. Als man in mijn huis met vrouw en
kinderen heb ik met mijn eigen ogen dingen gezien die hier het
empirische bewijs van vormen. Het valt te vergelijken met honkbal:
stel, je plaats op het veld is het derde honk, dat doe je al tien
jaar en je hebt een feilloos gevoel ontwikkeld voor wat er gaat
gebeuren. Je kan aan de houding van de slagman en de variaties van
de pitcher zien of de slagman gaat slaan en, als hij dat doet, of
de bal je links of rechts voorbij zal vliegen (of recht op je
neus), en bijna onmerkbaar beweeg je mee met het spel. In de eerste
week dat we een kind hadden zag ik mijn vrouw hetzelfde doen. Het
knipperen van ogen of een rilling of een opgeheven kin of het
wakker schrikken en ze sprong op om te reageren op het spel.
Luister: ik probeerde het te imiteren maar ik kon het
niet.
Onze jongens scheelden niet meer dan tien maanden, dus het was een
compleet circus in de kinderkamer. Op een gegeven moment in deze
vieze-luier-dagen dacht ik dat ik Elaine maar even zou helpen met
het verwisselen van de luiers voordat ik weg moest voor een
interview en een lezing bij een radiostation. Stom genoeg legde ik
de jongens tegelijk op de handdoek op het bed. Kijk, dat is nu de
benadering van een man: twee tegelijk. Ik stroopte de zware luiers
eraf en had meteen door dat dit de verkeerde manier was. Hoe kon ik
het ene ventje schoonmaken terwijl de andere in het rond lag te
kronkelen. Twee handen waren niet genoeg, en het was geen goed idee
om mijn stropdas al om te hebben. Ik overleefde het, zal ik maar
zeggen, maar een half uur later in de kleine radiostudio schoof de
gastvrouw haar stoel zo ver mogelijk van me weg en haalde haar neus
op als een hysterisch paard.
Kinderen zijn het onbekende. Ze zijn de niet in kaart gebrachte
gebieden in je eigen huis. Ze deden mij het verlangen naar daar
waar de wegen ophouden vergeten. Ze waren de reden dat ik na begon
te denken over het huis. Ik plantte bomen, van die dingen die niet
makkelijk omgegooid kunnen worden in het voorbijgaan, ik zette een
grenen hek neer, repareerde en schilderde al onze deuren,
vertimmerde de kinderkamer, zette hun ledikantjes in elkaar, en ik
hield ervan hoe de hekjes omhooggingen als de laatste grens tussen
de jongens en de buitenwereld. Want kijk, je hebt een stel kinderen
en jij zorgt voor een veilige plek, alsmede voor zakgeld,
tandverzorging en schone sokken. Voorzover je kan volg je het
voorbeeld van je vrouw, maar de meeste tijd probeer je in de buurt
te zijn. Jouw aandeel in de onderneming is een soort van
goedbedoeld foutenfestival. Je hebt fouten gemaakt, maar je komt
niet op borgtocht vrij.
De jongens wisten meteen wat ze met de bank moesten doen. Ze
bemanden hem als piraten en visten vanaf de rugleuning met de
ceintuur van mijn badjas. Ze deelden me mee dat mijn voeten door
krokodillen zouden worden opgegeten als ik door de kamer liep. Ik
kon mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Ik had het altijd al geweten.
De bank behoedt je voor gevaar. Ze bleven er uren op zitten, en
uiteindelijk werd het spel opgegeven door over de koffietafel en
twee stoelen naar de veilige keukentegels te springen.
We kochten andere banken: een gevlochten iets dat in totaal
ongeveer twintig kilo woog, een pluche L-vormig zitarrangement dat
zo groot als een treinwagon was, een drie meter lange marshmallow
waar mijn ouders niet meer uit omhoogkwamen toen ze op bezoek
waren, een sofa in de Mission-stijl met geweldige houten
armleuningen voor je boeken en koffie. Goed, drie of vier banken en
je kinderen zijn opgegroeid. Tegen de vierde bank gaan ze naar de
middelbare school. En ze gaan alweer studeren als je deze
vervangt.
Toen onze jongens eenmaal de middelbare school bezochten, ging
iedereen zijn eigen weg. Iedereen probeerde een privé-leven op te
bouwen, behalve ik. Wanneer we konden aten we samen. Het was
zorgelijk; we waren voortvarend en dat betekent in Amerika dat
iedereen naar zijn eigen kamer gaat. Het is niet meer zo duidelijk
hoe de jongens het doen op school en wie hun vrienden zijn en wat
ze uitvoeren tot een uur ’s nachts. Ons huis was een doorgangshuis
waar mensen kwamen en hun gang gingen op weg naar grotere
avonturen. Het duurde ongeveer een jaar voordat we beseften dat we
het contact verloren.
Hier eindigt het dus. Toen ik een kind was wilde ik weg uit huis,
weg, verdwijnen, de kwaliteit van het afwezig zijn was alles wat
telde. Nu, als vader van twee jongens, wilde ik alleen maar thuis
zijn. En het moge duidelijk zijn dat ik ze bij me thuis wilde
hebben. Ik wilde met ze praten, hun vrienden en hun verlangens
leren kennen. Ik wilde ze in de ogen kijken als ze binnenkwamen, en
ik wilde ze ruiken, en ze laten weten dat ik er ook nog steeds was.
Ik had nog lang niet al mijn adviezen en verkeerde grappen
gebruikt. Ik was nog niet afgeschreven, wat ze ook mochten
denken.
Ik kon me het jaar herinneren waarin onze jongens de bank in de
woonkamer uit elkaar haalden en een dubbele woning maakten van de
kussens. Ze hadden eten meegenomen, en een zaklantaarn en lectuur.
Volgens mij ook een tv. Ze hadden zelfs een wachtwoord, wat de
meisjesnaam van mijn vrouw bleek te zijn. En, als je erover
nadenkt, ze hadden een bank, enigszins. Het is mijn favoriete
architectuur, deze kussens; een huis in een huis. Ik heb al jaren
niet meer zo’n vesting gezien. Dat was de bank die we afgelopen
lente vervangen hebben.
Ik deed iets ongelooflijks; iets dat me werkelijk verraste. Ik zei
tegen Elaine dat ik een nieuwe bank wilde kopen. Dit is non-fictie.
Afgelopen zomer nam ik Elaine mee naar een groot meubelpaleis in
het noorden van de stad, en we kochten een bank. Let wel: ik kon
niet wachten tot we thuis waren. We ontruimden de eetkamer – waar
we nooit aten – en ik kocht een tv met een kast eronder. We
installeerden deze spullen, naast de keuken en dichtbij de
koelkast. Opeens had ons huis een nieuw centrum. Het werd de plek
waar iedereen onderuitzakte als ze thuiskwamen. We zaten erop en
bekeken alle uitwassen van de westerse beschaving. Ik zag hoe
mannen en vrouwen de Everest bedwongen, asteroïden onderzochten en
de Amazone afvoeren. We hebben de bank nu net iets langer dan een
jaar, en het is een genot op de manier waarop goede banken een
genot zijn. Zie er maar eens uit te komen als je eenmaal zit. De
kans is groot dat als je binnenkomt en gaat zitten, dat je iemands
voeten op schoot krijgt. Een houding die aantoont dat je met elkaar
verwant bent.
Dus nu begrijp ik het misschien. Ik geloof dat ik eindelijk begrijp
hoe het zit met mannen in huizen. Ik zou mijn jongens willen
bedanken voor het meedoen en dat ze me het belang hebben geleerd
van huizen en meubilair, wat ik al die jaren heb gebruikt om ze bij
me in de buurt te houden, en ook dat ze me recentelijk hebben
geleerd, dat je ze zelfs met een bank en een tv slechts beperkte
tijd bij je kunt houden. Maar ik blijf hier om te kijken hoe de
jongens op de televisie hun jeeps door de jungle rijden. Misschien
dat Elaine af en toe bij me komt zitten. Maar mijn jongens hebben
de kaart gezien en ze willen gaan, ze moeten wel. Dit jaar, deze
maand om precies te zijn, vertrekken ze naar de universiteit. Het
is een grote wereld.
Het verschil
Sean Elder
Op een ochtend lagen mijn vrouw en ik in bed nadat we de liefde hadden bedreven. Oké, ik weet dat dit heel cool en kinderloos klinkt, maar dit was een bijzondere ochtend; onze dochter logeerde bij een vriendinnetje, en mijn puberzoon was nog niet wakker. Maar goed, daar lagen we dan, zo dicht bij tevredenheid als ik hoopte dat we maar konden zijn op deze aarde, tot ik een klassieke fout maakte. Ik vroeg haar waar ze aan dacht.
‘Het huidige formaat van het blad,’ antwoordde
ze, ‘wat we misschien zullen moeten aanpassen.’
Ik moet hier even uitleggen dat mijn vrouw hoofdredacteur is
geworden van een nieuw vrouwenblad, en als iemand die aan een
dergelijke lancering heeft meegewerkt kan ik je vertellen dat het
werk nooit ophoudt. Je blijft er tenminste altijd aan denken. Zelfs
op de momenten dat het praten over werk ooit taboe was.
Ik zou graag willen zeggen dat ik twee Gauloises opstak, maar ze
rookt niet, en als ik het me goed herinner, pakte ik simpelweg de
draad op en begon een gesprek over het lot van oversized magazines
te midden van alle concurrentie in de kiosk. Het is leuk om met je
partner een interesse – of in dit geval, een beroep – te delen. Er
is een tijd en een plaats voor alles, toch?
Wat zo deprimerend is, is dat ik nog niet zo lang geleden haar
aandacht in de slaapkamer wel iets langer wist vast te houden. In
onze begindagen konden we er gewoon geen genoeg van krijgen, net
als de meeste stellen. Maar tegenwoordig heb ik een gevoel van
I’m mostly dancing with myself, om
Billy Idol maar eens te citeren.
Niet dat ik verwachtte dat het huwelijk, en de bijbehorende seks,
een makkie zou zijn. Zoals zovele mannen had ik seks altijd hoog op
de lijst van noodzakelijke huiselijke voorwaarden staan, ergens
tussen voedsel en een kabelaansluiting. Ik had niet verwacht dat
het iets was dat inschatting vereiste en waar constant over
onderhandeld moest worden, en ik moet toegeven dat ik met stomheid
geslagen was toen het traject van ons seksleven van dagelijks tot
wekelijks tot ‘Wat is er met jou aan de hand?’ liep. Is dit gewoon
in het huwelijk?, vroeg ik me af. Hoe kon ik hierachter komen? Veel
van mijn vrienden zijn getrouwd en hebben ongetwijfeld dezelfde
verhalen, maar hoe beducht vrouwen er ook voor zijn, volwassen
mannen praten niet vaak over seks (vooral niet als ze het niet
krijgen). Als je jong bent en het niet krijgt, dan heb je het er de
hele tijd over, maar als volwassene is het anders. Sterker nog, het
is het tegenovergestelde.
Goed, ik heb het hier niet over dr. Phil’s bewering dat ‘seksloze
huwelijken een onmiskenbare epidemie vormen’. Een seksloos huwelijk
mondt al snel uit in een echtscheiding, en mijn vrouw en ik hebben
te veel liefde en energie in het huwelijksvehikel geïnvesteerd om
te wachten tot de wielen er vanaf vallen. Nee, mijn vrouw houdt net
zoveel van seks als ik. Dat doet ze werkelijk. Al heeft ze niet zo
vaak zin als ik. Of zo’n dringende behoefte. Of zo’n voorkeur voor
zo veel mogelijk variaties...
Maar het gaat hierom: voor vele lange, opwindende en golvende jaren
was er geen reden om het over seks te hebben. Zoals de auto in
Phantom tollbooth, het ging vanzelf.
Maar toen kwam hij op een dag tot stilstand, het was afgelopen. De
eerste keer dat ze na een avondje uit geen seks wilde staat me nog
helder voor de geest. Ik was verbijsterd. Had ik iets verkeerds
gedaan? Nee, verzekerde ze me. Noch voerde ze vermoeidheid,
dronkenschap of andere fysieke klachten op die traditioneel het
feest bederven. ‘Nee, ik ben gewoon niet in de stemming,’ zei ze.
Bestaat er een zin die meer angst zaait in het hart van een
getrouwde man?
Maar dat is wat er gebeurt. Seks staat eenvoudigweg niet meer op
het lijstje bij veel stellen, vooral die met twee carrières en
kinderen. Alsof het een dansrage uit je jeugd was die iedereen
vergeten is. En mannen die voor een scheiding opteren en hun vrouw
inruilen voor een jonger, meer geïnspireerder model komen naar
buiten toe even onhandig over als opa die deFunky chickendanst. En ze zitten al snel in
hetzelfde bootje als de geïnspireerde versie ook om acht uur begint
te gapen en te verkondigen dat ze niet in de stemming is. Onze
situatie zou zo gecompliceerd kunnen zijn door het werk wat we
doen. Ik werk thuis, en daardoor bestaat de helft van mijn werk uit
het huis en wat er allemaal mee moet gebeuren. In de elf jaar dat
we getrouwd zijn ben ik freelance schrijver en redacteur. Een soms
lucrative periode van zelfstandig ondernemerschap, van tijd tot
tijd onderbroken door een baan op kantoor, terwijl mijn vrouw van
het ene blad naar het andere is gegaan, en met elke verhuizing weer
een tree hoger op de redactionele ladder klom. Omdat haar werk
veeleisender werd en steeds beter betaalde, zijn taken als koken,
schoonmaken en het in de gaten houden van de kinderen mij
toegevallen. Daar is niets verkeerds aan: ik hou van koken, en
sinds de scheiding van mijn ouders ben ik gewend geraakt aan
huishoudelijk corvee. Maar het is er de oorzaak van dat we aan het
einde van de dag in tamelijk verschillende stemmingen verkeren. Als
ze haar kantoor verlaat, dan laat ze de velen die een momentje van
haar tijd willen achter zich: redacteuren, art directors,
schrijvers en uitgevers – ze willen allemaal iets en ze willen het
nu. Het laatste wat ze wil als ze thuiskomt zijn de behoeften van
een ander. En hoewel er ook wel aan mijn hoofd wordt gezeurd (een
zoon die zijn sleutel kwijt is, een redacteur die een nieuwe intro
wil, een dochter die geholpen wil worden met haar huiswerk) heb ik
daarentegen zwaar behoefte aan een volwassen gesprek tegen de tijd
dat ze thuiskomt.
Niets in het feministische leven heeft haar kunnen voorbereiden op
het bizarre gevoel dat ze in de rol van de hardwerkende vader uit
de jaren vijftig terecht is gekomen. ‘Het whiplash-effect hiervan
kan nogal heftig zijn,’ zegt ze me. En ik kan haar niet kwalijk
nemen dat ze op sommige avonden geen zin heeft om thuis te komen,
maar natuurlijk doe ik dat wel.
Op een avond komt mijn zoon met een gitaar om zijn nek de keuken in
gestruind om te informeren wanneer we gaan eten. ‘Zo gauw Peggy
zich verwaardigt om te verschijnen,’ zeg ik hem. Dan gaat de
telefoon, het is mijn vrouw zelf die bezweert dat ze nu echt zal
vertrekken; ze zat vast in een vergadering en er was een e-mail die
ze moest beantwoorden.
‘Heb je wel eens van de telefoon gehoord?’ bijt ik haar
toe.
Ja, zover is het al gekomen.
Helen Gurley Brown, niet vies van een pakkende intro, suggereerde
eens dat een vrouw haar man bij de deur zou moeten begroeten in een
negligé met een glas martini. Hoewel mijn vrouw zo af en toe wel
een stevige borrel lust, denk ik niet dat het gezicht van mij in
een doorzichtige pyjama haar libido zou verhogen. Nee, waar zij zin
in heeft na tien uur van vergaderen en kopij bekijken ligt meer in
de buurt van een fettuccine Alfredo, of kip geroosterd in olijfolie
en citroen, en dit maak ik naar behoren voor haar klaar. (Jonge
vrouwen maken de wrange grap dat de perfecte vrouw voor de meeste
mannen een zou zijn die na de seks in een pizza verandert. Mijn
vrouw zou na haar werk de seks overslaan en de pizza nemen, op
voorwaarde dat hij in een steenoven was gebakken en bedekt was met
geitenkaas en geroosterde paprika’s.)
Na het eten komt het dagelijkse ritueel van het naar bed brengen
van onze dochter. (Iets dat we samen doen, of in stukken verdelen,
ik lees dan voor en mamma stopt haar in.) Dan misschien nog het
journaal en daar is de belofte van slaap, die voor haar in ieder
geval verleidelijker is dan welke seksuele fantasie dan ook.
(‘Slaap is de nieuwe seks,’ verklaarde Margaret Carlson in een
recent essay in Time magazine dat over
de behoefte aan rust en verlichting van de werkende vrouw ging;
geen vervelend werk en jengelende kinderen meer, en ook niet die
boeman van het moderne huwelijk: de handtastelijke, bemoeizuchtige
echtgenoot.)
Maar in de weekenden gloort er weer hoop. Natuurlijk, er is het
gebruikelijke pakket verantwoordelijkheden dat gecoördineerd moet
worden: speelafspraken, muzieklessen en een eindeloze rij
verjaardagsfeestjes voor de kinderen, verschillende klussen die te
maken hebben met ons huis en de huisdieren, en zelfs nog meer werk
(voor ons beiden) dat voor maandag af moet zijn. Dat is precies
waarom het genieten van plezierige momenten me zo beheerst. Toen we
eens op een middag onverwachts zonder kinderen en plichten zaten –
iemand had gebeld of onze dochter wat langer bij haar kon blijven,
mijn zoon was naar de bioscoop – sneed ik het onderwerp aan (en in
mijn vingers). Mijn vrouw keek me aan alsof ik Urdu
sprak.
‘Op dat soort momenten is dat het laatste waaraan jij denkt,’
verweet ik haar later, ‘maar het is altijd het eerste wat in mij
opkomt.’ Ze kon weinig inbrengen tegen deze inschatting. Ze heeft
vrije tijd en voorspel niet meer met elkaar in verband gebracht
sinds de laatste keer dat we een kind probeerden te maken. Maar wat
mij betreft, bestaat er een zoetere wraak op de wereld en haar
onrecht dan het relaxen in bed met degene waar je van houdt? Alles
in mijn leven lijkt beter na seks. De lucht van New York is niet
meer zo slecht, en conservatieve politici lijken net iets aardiger.
Ik denk dat de meeste mannen zoals ik zijn in dit opzicht. Geef ze
de keuze tussen neuken en ongeveer al het andere, en ze kiezen voor
het eerste.
Zijn mannen daarom dommer dan vrouwen? Het maakt ons zeker
simpeler. Mijn broer stuurde me eens een e-mail die als titel ‘het
verschil’ had. In de tekstkolom van het bericht bevonden zich twee
rechthoeken (ongeveer de vorm van een hifiversterker). Op de ene
stondvrouwen, en hij zat vol knoppen en schuifjes, zo ingewikkeld
als de cockpit van een vliegtuig. Op de andere stondmannen,ener zat
niets anders op dan een knop waaraan en uit bij stond. (Mijn vrouw
is nog steeds op zoek naar een manier om me uit te zetten.)
Weekendavonden zouden een garantie voor enige huwelijksrecreatie moeten zijn, vind je niet? Behalve ziekte, uitputting en gasten die maar niet weggaan kan er weinig tussen ons komen. Behalve dan, misschien, een roman. Misschien weet je nog dat de verteller van Duizend-en-een-nacht haar echtgenoot op straffe van de dood verhalen moest blijven vertellen. In onze variant van dit Sheherazadegebeuren lijkt mijn vrouw te geloven dat ze boeken moet blijven lezen omdat ik haar anders in verrukking zal brengen.
Enkele zaterdagen terug hadden we een echt avondje uit: een film, een babysitter (oké, mijn zoon, maar hij zorgde ervoor dat zijn zusje niets zou overkomen terwijl wij weg waren) en het vooruitzicht om er daarna vroeg in te duiken. Ik scheerde me en poetste mijn tanden en zat praktisch I’m in the mood for love te neuriën toen ik beneden kwam. Mijn vrouw was ongeveer op de helft van een van Alan Furst’s sublieme spionageromans – een gedeelde passie van ons op een ander gebied – en smeekte om nog even door te mogen lezen. ‘Laat me nog even dit hoofdstuk uitlezen.’
Wat kon ik zeggen? Het is moeilijk om een
romantisch afspraakje te beginnen met het ontkennen van haar
behoeftes.
Toen ze echter opstond om naar de wc te gaan keek ik snel in het
boek en ontdekte tot mijn grote afschuw dat het hoofdstuk nog
vijfenzeventig pagina’s te gaan had.
Bij haar terugkomst wees ik haar hierop en ze verzekerde me dat ze
niet het eind van het hele hoofdstuk
had bedoeld. Er zou vast wel érgens een natuurlijke breuk in de
verhaallijn zitten, beloofde ze. Vervolgens pakte ze het boek en
las weer verder.
In plaats van bij de pakken neer te gaan zitten, nam ik de hond mee
voor zijn uitje, maakte de keuken een beetje schoon, las wat in de
krant en kwam uiteindelijk terug in de slaapkamer om mijn
sigaretten te pakken. Ze zat nog steeds tot over haar oren in het
Franse verzet en leek verbaasd me te zien.
‘Ik weet niet waarom je me ontwijkt door je achter dat boek te
verbergen,’ zei ik haar. ‘Ik weet niet eens zeker of jij het weet.
Maar mocht je zin in mij krijgen, dan vertrouw ik erop dat je niet
zult vergeten het me te laten weten.’
Ze legde het boek neer en tuurde naar me. ‘Doe niet zo
flauw.’
Maar het spel was voorbij. Een van de eerste regels ervan is dat je
het er niet over hebt. De tweede is: geen verwijten. Je kan
logische, onbetwistbare observaties maken, je best doen,
goedgehumeurd en galant zijn, maar je bent dood als je eenmaal een
hint van teleurstelling of frustratie laat doorklinken. Geen toetje
vanavond.
De volgende dag was het Moederdag. Toen ik mijn vrouw koffie in bed
bracht (wat ik trouwens elke ochtend doe), verontschuldigde ze
zich. ‘Het is zo’n zware week geweest,’ zei ze. ‘Soms moet ik even
in mijn schulp kunnen kruipen.’ Het is waar; zij is veel
onafhankelijker dan ik, en dit verschil is mogelijk een van de
dingen die ons huwelijk bij elkaar houdt. Eens, lang voordat we
trouwden, was het een keer uit en ik was degene die de knoop had
doorgehakt. ‘Ik ben als een hond, jij als een kat,’ zei ik haar
toen om onze verschillende (en in mijn hoofd onverenigbare)
persoonlijkheden te verklaren. ‘Maar honden en katten kunnen best
samenleven!’ zei ze me, en de jaren hebben haar gelijk gegeven.
Toen we verleden jaar eindelijk een kat kregen, op aandringen van
mijn dochter en tegen mijn zin in, ving ik het temperament van de
kat direct op door haar precies te behandelen zoals ik mijn vrouw
behandel: gewoon haar eigen gang laten gaan, mezelf niet opdringen
en wachten tot ze naar mij toe komt. Het is een strategie die werkt
voor zowel katten als vrouwen, maar in het geval van mijn vrouw
word ik een beetje eenzaam van het wachten.
En zo, na een lange, ietwat stekelige Moederdag – gemarkeerd door
wat onbeduidend gekibbel en het feit dat ik me niet geschoren had –
vreeën we en het was zoet en zoutig, als slakken geserveerd in
roomboter met knoflook. Het moeilijkste gedeelte is om haar uit
haar schulp te lokken.
Er zijn vele verklaringen gegeven over het onbegrip tussen mannen en vrouwen op dit gebied. De biologie krijgt vaak de schuld, met als meest simpele uitleg dat vrouwen minder behoefte aan seks hebben als echtgenoot en kinderen eenmaal ‘binnen’ zijn, terwijl mannen tevergeefs hun kruisraketten blijven afvuren (er is geenuit-knop). De maatschappij gaat ook niet vrijuit, feministes vinden dat de verwachtingen van mannen wat betreft seks en huwelijk gebaseerd zijn op het patriarchaat en de ouderwetse gedachte dat ze er recht op hebben. Vrouwen deden het met hun mannen omdat ze het moesten, is de gedachte erachter. Het hoorde bij ‘het betalen van de huur’, bij dat wat vrouwen teruggaven voor voedsel en onderdak, om het maar niet te hebben over de studiekosten van de kinderen.
Maar nu dit soort huwelijken zeldzaam zijn geworden, in vele westerse landen tenminste, werken deze oude antwoorden niet meer. Voor mannen als ik – die minder verdienen dan hun vrouw, die er met hetzelfde werk in de schaduw van staan – is het gegeven van de broodwinner, en de voordelen die hij daarom geniet, niet langer toepasbaar.
Een modern huwelijk wordt bij elkaar gehouden door duizenden dunne draden, en er is geen botte ‘voor wat hoort wat’-variant die in vroegere samenlevingen een rol speelde. Maar zelfs al is mijn vrouw niet financieel afhankelijk van me (wat heet...), ze heeft me wel nodig voor een myriade aan andere dingen. Om te koken en te zorgen voor de kinderen, ja, maar ook voor humor en kameraadschappelijkheid, voor morele steun en kritisch inzicht, voor realiteitsgevoel en triviale informatie. Onder aan de lijst, het valt er bijna af, staat seksuele beloning. Volgens mij weten vrouwen dat het iets is waar wij veel gerichter op zijn, en zo af en toe proberen ze het ons naar de zin te maken zonder zich compleet te verlagen.
‘Het is een heel romantisch verwijt,’ zegt mijn vrouw als ze een vroege versie van dit essay leest. (Probeer maar eens over je seksleven te schrijven zonder dat het doorgelicht wordt door je vrouw.) En ze heeft gelijk: ik verlang naar iets dat ver weg is maar nog steeds binnen handbereik, niet alleen maar naar seks, maar naar liefde in al zijn verdwenen intensiteit, directheid en impulsiviteit. Vrouwen rollen met hun ogen als mannen zich blijven vasthouden aan de strohalmen van vergane glorie; de plectrum die Joe Strummer in het publiek gooide, het strookje van de voetbalwedstrijd die je twintig jaar geleden bezocht. Zoals alle romantici geloven we dat we het voltooide verleden weer tot leven kunnen brengen door ons aan de overblijfselen vast te klampen. Ik vind het een soort van sterven als je dit soort dingen opgeeft.
Als je alle – doorgaans nutteloze – literatuur over mannen, vrouwen en seks neemt, dan kan je het waarschijnlijk terugbrengen tot een verwijt. ‘Ik snap niet waarom het zo’n probleem moet zijn!’ schreeuwen we elkaar toe vanaf ons eiland. De mannen bedoelen: wat is het probleem, laten we gaan neuken; de vrouwen bedoelen: wat is het probleem, kun je niet aan iets anders denken? Een goede vraag, maar het antwoord lijkt nee te zijn. Want, laten we wel wezen, als mannen er niet zo’n zin in hadden, dan zou er nooit iets gebeuren. Er zou geen seks zijn en onze soort zou verdwijnen.
Oké, misschien is dit een beetje melodramatisch. Maar seks in het huwelijk na de voortplanting zou iets van het verleden kunnen worden. Als vrouwen seks associëren met nieuw leven en nieuwe relaties, dan associëren mannen het met leven zelf. Ik herinner me dat mijn vrouw en ik vreeën nadat mijn moeder enkele dagen eerder was overleden. We reden westwaarts voor de begrafenis, overnachtten in de Rocky Mountains in het huisje van een vriend, en de sensatie was intens en dwingend als het huilen van een baby. Elke gepassioneerde kus ontkende de dood, iedere liefkozing zei tegen de aarde: mij heb je nog niet. Ik weet dat mijn vrouw van me houdt, ze heeft het op honderd manieren laten zien. Maar ik vraag me af wat ons huwelijk zou zijn zonder mijn terugkerende verlangen. Een leesclub?
Nog een avond thuis. Mijn vrouw bereidt zich voor op een evenement dat haar blad heeft georganiseerd. Ze is haar speech aan het uitprinten, en maakt zich zorgen over de stomerij die niet langs is geweest. Ze heeft duizenden dingen aan haar hoofd, maar ik zit er niet bij. Ze stopt onderweg om me een kus te geven.
‘Denk er eens aan hoeveel beter je je zou voelen als ik je hier neuk tegen de gangmuur aan,’ zeg ik, terwijl ik haar grijp en vasthoud.
Instinctief probeert ze zich los te maken, en trekt mijn vingers van haar arm – hier heeft ze geen tijd voor. Maar dan reageert ze, tot haar eigen verbazing. Ze kust me nog een keer, deze keer wat uitgebreider. ‘Dat brengt een leuke herinnering naar boven,’ zegt ze met een glimlach.
En daar was het. Voor een moment was er een herinnering, en even verlangde ze naar me. En dat was genoeg. Of het was in ieder geval genoeg om me over mijn verlangen heen te helpen, totdat ik weer zal proberen om haar uit haar schulp te lokken.
Mijn probleem met haar woede
Eric Bartels
Mijn vrouw en kinderen sliepen toen ik gisteravond de afwas deed, het water van mijn handen schudde en ze aan een van de groezelige handdoeken droogde die over het handvat van de ovendeur hingen. Ik veegde nog even snel de keukenvloer, alles was schoon op de lichte dotten kattenhaar na, ze lijken altijd van de bezem weg te dwarrelen alsof ze een eigen leven leiden. Vervolgens deed ik alle lichten uit, blij dat ik eindelijk klaar was met mijn nachtelijke corvee. Op dat moment zag ik de twee metalen grillen die ik in de gootsteen te weken had gelegd. Ze zijn van het monteerbare, smeedijzeren type, en we leggen ze soms op het fornuis om het effect van een kookervaring met open vuur in de open lucht te verkrijgen. Door ze een tijdje in het water te leggen is het makkelijker om de verkoolde sappen en stukjes vlees eraf te krijgen die er tijdens het gebruik aan vast smelten. Het is een goede, praktische manier om werk te besparen.
Het probleem was dat ze nu al dagen in de gootsteen lagen. Ik wilde nu echt naar bed, maar ik wist dat mijn vrouw er niet vrolijk van zou worden als ik ze zou laten liggen. En toen werd het me duidelijk: wat ik zag, in mijn beslissing of ik nu wel of niet terug zou keren naar de gootsteen om ze schoon te maken, was het donkere hart van het verschil tussen mannen en vrouwen.
Het is onwaarschijnlijk dat ik de avonden
daarvoor minder brak of moe was na het schoonmaken van de keuken,
een verantwoordelijkheid die me de laatste tijd min of meer is
toegevallen omdat ze de kinderen mee naar boven neemt om in bad te
gaan. Nee, mijn energieniveau is behoorlijk constant – wat wil
zeggen dat ik uitgeput ben
– op dat moment van de dag. Ik had het grill-schoonmaakproject
misschien (beter) eerder kunnen doen. Net zoals ik het bed elke
ochtend zou moeten opmaken in plaats van af en toe. Net zoals ik
voor het douchen mijn ondergoed in de wasmand zou moeten gooien in
plaats van erop of op de vloer ernaast. Maar ik doe het niet, net
zoals ik de grill niet meteen heb schoongemaakt, of op zijn laatst
op de dag nadat ik ze ’s nachts in de week had gezet.
En dit – laten we ze bij gebrek aan een betere term huiselijke missers noemen – zijn de dingen van een echtgenoot die zijn vrouw ongemerkt pislink maken. Dat wil zeggen, tot op het moment dat zijn vrouw een moeder wordt, vanaf dan doen ze haar in woede ontsteken. En deze woede houdt ze niet voor zichzelf. Nee, hij wordt botgevierd op haar echtgenoot, en, uiteraard in mindere mate, op de kinderen. En vanuit de hoek waar de klappen vallen vraagt de echtgenoot zich af waarom de straf zo verschrikkelijk onevenredig is aan de misdaad. Dit is het soort vitriool, denkt hij, dat gereserveerd zou moeten worden voor leugenachtige politici, hebberige zakenlieden en voetballers die geen strafschop willen nemen na de verlenging. Niet voor een toegewijde huwelijkspartner met gewone menselijke zwakheden.
En toch, hier staan we dan, mijn vrouw en ik. We zijn beiden goede mensen. We hebben veel vrienden. We verdienen genoeg met banen waar we redelijk tevreden mee zijn: zij is parttime hoofd communicatie bij een klein reclamebureau, ik ben fulltime journalist bij een dagblad. En we zijn de toegewijde, oplettende ouders van een dochter van zes en een zoon van twee. We wilden deze kinderen en we hadden er een vaag idee van dat het enig werk zou inhouden. We wisten, of hadden moeten weten, wat we ons op de hals haalden. We tekenden het contract. Kusten het zelfs. Ontkurkten de champagne. Maar ik denk dat we de kleine lettertjes niet goed gelezen hebben.
Toch doen we ons best. We drukken ons nooit grof uit in het bijzijn van onze kinderen, tenzij we heftige ruzie hebben. We praten nooit respectloos tegen elkaar, tenzij we heftige ruzie hebben. En we zeggen nooit slechte dingen over elkaar tegen de kinderen, tenzij we natuurlijk net een heftige ruzie achter de rug hebben.
Mijn vrouw is een geweldige en getalenteerde
vrouw. Ze heeft een snelle geest, zowel analytisch als imaginair.
Ze haat conventies en doorziet makkelijk de vele vormen van
hypocrisie. Ze heeft ook superintelligente kwaliteiten, allemaal
karaktertrekken die haar de aangewezen persoon voor de
organisatorische en administratieve plichten in ons samenleven
maken, zoals het betalen van de rekeningen en het inplannen van de
kinderactiviteiten.
Maar deze neigingen werken ook tegen haar. De chaotische,
onvoorspelbare werkelijkheid van het hebben van twee kleine
kinderen vormt een bedreiging voor haar hang naar ordelijkheid en
overweldigt haar soms. Ze wordt gek van vliegreizen, met hun
punctuele schema’s. Ik zag haar op het vliegveld eens recht door
een glazen deur lopen. Een andere keer, bij de lopende band, reed
ze afwezig met de buggy van onze zoon op een ander kind in. Door
een overbodige ruzie bij de Ikea botste ze op een ochtend zo tegen
een geparkeerde vrachtwagen op toen ze achteruit de oprit af reed.
Wat ik wil zeggen is, ze is niet perfect – hoewel haar
schoonmaakkwaliteiten dat misschien wel zijn – ik mag graag denken
dat er ook dingen zijn die mijn minder dwangmatige neigingen aan
ons huwelijk toevoegen.
Ik weet dat mijn vrouw het zwaar heeft. Het moederschap vraagt de moderne vrouw, die opgegroeid is met het besef dat er een succesvolle baan voor haar in het verschiet ligt, om het verlies van een lineaire carrière toe te voegen aan de aanzienlijke lijst van lasten: het opvoeden van kinderen, lichaamskwesties, een veranderend zelfbeeld, en een man die al lang, lang geleden van zijn witte paard is gevallen. Mijn vrouw brengt meer tijd door met de kinderen dan ik en is bijna volledig verantwoordelijk voor het wegbrengen naar school en naar de crèche. Ik draag regelmatig en vol overtuiging bij aan boodschappen doen, koken en schoonmaken, maar zij neemt toch een aanzienlijk deel voor haar rekening, net zoals ik tweederde van het inkomen voor mijn rekening neem. En haar baan, ook al werkt ze al zes jaar parttime, maakt dat ze nog steeds vastzit in de helse draaideur van schuldgevoelens omdat ze haar werk verwaarloost vanwege de kinderen of vice versa; schuldgevoelens die mannen niet en misschien wel nooit zo erg zullen hebben als vrouwen. Mannen die vanwege het werk hun vrouw en kinderen niet zien zullen hen oprecht missen, maar ze zullen zich er niet noodzakelijkerwijs schuldig over voelen. Ze zijn broodwinners. Ze doen waar hun conditionering hen op getraind heeft.
Maar mijn leven is er ook niet makkelijker op geworden sinds ons eerste kind is geboren. Ik heb vele vrijheden opgegeven: tijd met vrienden, regelmatige potjes basketbal, bier. En ik vind het werkelijk geen probleem om zonder deze zaken te leven. Ik begrijp dat het een ruil is. Het is niet zo dat ik een beloning verdien voor mijn alledaagse pogingen en offers. Maar ik verdien ook geen oorlog.
Er zijn tijden dat het denken van mijn vrouw heen en weer schiet in een lelijk zigzagpatroon. Als mijn tekortkomingen haar woede rechtvaardigen, dan wordt haar perceptie van mij als iemand met alleen maar tekortkomingen gebruikt als speelveld van een spel dat ik niet lijk te kunnen winnen. De nuttige dingen die ik doe, en die haar verkozen beeld van mijn tekortschieten tegenspreken, verschijnen niet eens op het scorebord. Totdat, uiteindelijk, niets goed is van wat ik doe.
Mijn pogingen om op een dag de inhoud van de klerenkast op te ruimen (een project dat zij had voorgesteld) leidde tot een knallende ruzie toen ze erover klaagde dat de spullen die ik naar de kelder wilde brengen daar voor nog meer rotzooi zouden zorgen. Ze kwam laatst ’s avonds in de keuken, ik was daar aan het opruimen nadat ik de maaltijd zowel had gekookt als opgediend, om met nauwelijks verholen afkeuring te verkondigen dat het wel eens fijn zou zijn als ik haar af en toe eens hielp met het naar bed brengen van de kinderen; alsof ze me met een biertje voor een videospel had aangetroffen. En een paar avonden daarna, toen ik de kinderen de een na de ander in bad had gedaan, hun pyjama’s had aangedaan en ze vitamines had gegeven, hoorde ik de bekende geïrriteerde stappen van mijn vrouw de trap af komen van waar ze was had gevouwen. Ik was mijn zoon in slaap aan het wiegen toen ik haar de badkamer hoorde ingaan en haar honend naar beneden hoorde roepen, met mij als het bedoelde publiek: ‘Waarom zit er nog water in het bad?’ Op zulke momenten begrijp ik echt niet wat ze nu van me wil. Het lijkt alsof ik het niet kan winnen.
Ik maak een heerlijke maaltijd na een lange werkdag – gebraden varkenshaasjes met curry en gestoomde courgette misschien – en ze vraagt beleefd, maar niet zo beleefd dat ik het niet als kritiek opvat, waarom ik rijst heb klaargemaakt in plaats van pasta. In de supermarkt probeer ik voedsel te kopen dat niet te giftig en niet te gek duur is, maar mijn keuzes worden vaak met afkeuring ontvangen. Ik doe de was verkeerd, ik schijn permanent blind te zijn voor het scheiden van kleren op de juiste kleurtinten. Volgens haar doe ik zelfs te lang over het spoelen van de borden voordat ze de afwasmachine ingaan, waarom zoveel water en tijd verspillen als de afwasmachine al het werk doet?
Ik weet het, ik realiseer me dat het niet zoveel zin heeft om nog verder door te gaan hiermee. Ik realiseer me dat dit tranendal uiteindelijk heel erg klinkt als ‘Hij zei, zij zei’. (of eerder: ‘Hij zei, hij zei...’). Alles wat ik wil zeggen is: als mijn huis mijn kasteel is, dan verkeert het in staat van beleg. Van binnenuit.
En het is niet alleen mijn hoofd wat op het schavot van deze ontketende woede ligt. Zoals ik al zei krijgen de kinderen ook hun deel. Natuurlijk, kinderen moeten leren om nee te accepteren, en mijn vrouw leert ze een hoop. Maar ik weet zeker dat er een aardiger, vriendelijker manier is om ze het concept bij te brengen dan zij op vele momenten doet.
Ik probeer haar dit op zulke momenten rustig te zeggen, en als dat niet werkt dan zeg ik het iets minder rustig. En dan krijgen we natuurlijk ruzie. Ze zegt dat ik te kritisch ben, en hoe kom ik er trouwens mee weg als de zin ‘Waar was jij de hele dag?’ valt. Ik zeg haar dat haar algemene woede tegen alles niet fair is tegenover ons, ik en de kinderen, en ze wordt bozer en ik word bozer, totdat de futiliteit van dit geruzie me leeg en afstandelijk achterlaat in een omgeving waar enige soort van passie in comateuze staat verkeert. Ik zeg haar, op de meest rustige en redelijke toon die ik kan produceren of ze alsjeblieft rustig wil worden. Zij reageert hierop door me met knarsende tanden nog een keer te zeggen waar ze boos over is. Maar ik vroeg haar niet waar ze boos over was, ik vroeg haar of ze rustig wilde worden. Zijn dit niet twee verschillende dingen?
Wie wel eens het gezicht van een jong kind heeft zien vertrekken in angst en verbijstering als ouders hun woede, op wie dan ook, botvieren, weet meteen wat er op het spel staat. Ouders zouden het giftige brouwsel van de woede niet moeten innemen in het bijzijn van jonge, beïnvloedbare kinderen. En ouders die worstelen om zich te herinneren welke hersenaandoening ooit tot hun samenzijn heeft geleid, zullen er niet uitkomen als ze in de draaimolen van frustratie, woede en verwijten zitten.
Het is mijn grootste angst dat als de woede van mijn vrouw totaal ontketend is, wat zo vaak het geval is in ons kleine huis – soms zie ik het kwik van haar woede vastberaden en voorspelbaar stijgen tot ze het punt heeft bereikt dat ze razend is, en ik bijna het gevoel heb alsof ze dat punt graag wíl bereiken – dat zij het hoe langer hoe minder nodig vindt om zich af te vragen waar deze vandaan komt. Geen behoefte om het te onderzoeken, geen behoefte om terug te kijken, in de hoop de aanleiding van deze aaneenschakeling van gebeurtenissen te doorgronden en onschadelijk te maken. En welke hoop heb je op een gedragsverandering als je niet weet waar het vandaan komt en het nooit aan ziet komen?
Wat me bij het verleden brengt, het hare en het mijne. Mijn vrouw groeide op in een omgeving die bevolkt werd door mensen die, ondanks hun individuele charmes en prestaties op het werk, worstelden om te ontsnappen aan een aantal diep ingewortelde oude gewoontes; de intolerantie, schuldkwesties en verwijten die maar al te vaak een gezin ontwrichten.
Het gezin waar ik uit kom is verre van perfect. Mijn moeder schopte mijn vader het huis uit toen ik negen was. De scheiding was onverwacht en schokkend. Maar mijn vader was nooit de boeman en mijn ouders bouwden daarna al snel een fatsoenlijke relatie op die er tot op de dag van vandaag is. Woede was nooit een vast onderdeel van ons huishouden.
Wat niet wil zeggen dat ik niet vertrouwd ben met woede. Ik was een jongen. Jongens zijn degenen wiens favoriete bezigheden bestaan uit het ingooien van ramen, het stoken van fikkies en het spelen van sporten waarbij je jezelf en de anderen niet hoeft te ontzien. Degenen die voor alles willen weten of hun auto tweehonderd kilometer per uur haalt. Degenen die op van bier doordrenkte middelbare schoolfeestjes als doel hadden een meisje te versieren, maar die ook genoegen namen met een goede knokpartij. Ik was geen padvinder. Door ongecontroleerde woede behandelde ik collega’s onvriendelijk, deelde ik elleboogstoten uit op het basketbalveld en maakte ik menig apparaat kapot. Toen ik barkeeper was, op deze manier heb ik vele jaren mijn geld verdiend, verloor ik vaak mijn beheersing en schopte een koelkastdeur dicht, of smeet met een oorverdovende explosie een lege fles in de prullenbak. Ik denk dat ik gewoon een beetje stoom moest afblazen.
Toen, op een avond, als klant in het café van een ander, zag ik een barkeeper die de algemene aandacht op zich wist te vestigen door een luidruchtige driftaanval. Hij sloeg de kassa met een klap dicht, vloekte het uit en liep van de bar weg om een vuilnisemmer omver te schoppen. En ik realiseerde me iets: dat de vele getuigen van zijn gedrag, waaronder ikzelf, de hele toestand lachwekkend dan wel pathetisch vonden. Zijn problemen konden ons niets schelen. Wij waren aan het drinken en hadden een goede tijd. Jammer dat hijzelf niet van de avond kon genieten, dachten we voordat we ons weer omdraaiden. Jammer dat hij zo kínderachtig moest doen.
Het was een openbaring voor me. Woede, terecht of niet – want meestal een uitbarsting zonder het duidelijke voornemen om verandering uit te lokken – is egoïstisch en puberaal, onhebbelijk en onaantrekkelijk, en je komt er nergens mee. Hoe overtuigend deze man ook het medeleven van anderen zocht vanwege de ellende die hij moest doorstaan; hij zou het niet krijgen, in ieder geval niet op deze manier. Voor het eerst begreep ik dat het soort gedrag dat hij vertoonde niets meer was dan een slappe roep om aandacht, en dat niemand erin geïnteresseerd was om het te horen.
Stond deze man onder zware druk? Ja. Was hij gefrustreerd omdat hij om verschillende redenen zijn werk niet goed kon doen? Hoogstwaarschijnlijk. Kon het iemand iets schelen? Nee.
Sindsdien ben ik minder tegen deuren gaan schoppen en met dingen gaan smijten. Wat niet wil zeggen dat ik nooit mijn beheersing verlies. Maar het wordt me met de dag duidelijker dat onze reacties op omstandigheden niets meer zijn dan wat we onszelf toestaan of onthouden. Het is gevaarlijk om het idee te koesteren dat woede een expressie is waar we recht op hebben, en dat de expressie van woede respect verdient. Je woede botvieren is eerder een slaaf zijn van emotie dan de expressie ervan. Zij die anders geloven beschadigen zichzelf en beschadigen vooral degenen van wie ze houden.
Ik denk dat het tegenwoordig wel bekend is dat het ouderschap veeleisend is, en dat het huwelijk een stoffig, oud instituut is dat nog niet zijn plaats in het moderne leven heeft gevonden. Een onderneming die in dit land eigenlijk vaker mislukt dan slaagt. Voeg kinderen toe aan dit plaatje, en je hebt er een moeilijkheidsgraad bij die exponentieel hoger ligt. En, zoals ik al heb gezegd, het kan voor vrouwen zelfs nog gecompliceerder liggen. Hun financiële bijdrages aan de meeste huishoudens zijn tegenwoordig immers substantieel en noodzakelijk geworden, terwijl ze ook de biologische dragers van de kinderen zijn, deze baren en in vele gevallen verzorgen, gedurende enkele weken tot enkele jaren. Het is niet verrassend dat veel vrouwen uitgeput en gefrustreerd zijn, vooral in de eerste jaren van het kind. En de macht die ze voelden tijdens hun voorechtelijke jaren van autonomie en carrières – mogelijk deelden ze bevelen uit aan ondergeschikten – heeft hen het idee gegeven dat woede-uitingen hun recht en privilege zijn.
Voor vrouwen van mijn generatie lijkt woede de stille wanhoop uit het verleden te hebben vervangen, en dit lijkt me, ik ben er zeker van, een gezonde fase in het ontwikkelingsproces. Maar het sleutelwoord hier isfase.Er moet toch een volgende evolutionaire stap zijn, denk je niet? Zeker, mannen hebben wat stappen ondernomen en aanpassingen gedaan, maar als ik een vrouw was dan zou ik mijn toekomstige geluk en gemoedsrust niet laten afhangen van het niet-aflatende vermogen van een man om te blijven werken aan zijn telepathische gave om te zien wat er in huis moet gebeuren.
Nee, elke vrouw die worstelt met de potentieel gevaarlijke drieeenheid van carrière, huwelijk en moederschap zou zich slechts secundair moeten richten op wat de wereld, en in het bijzonder haar partner voor haar kan doen tijdens de veeleisende eerste jaren van de kinderverzorging. Om werkelijk voor zichzelf op te komen zal ze een manier moeten vinden om over de destructieve impulsen heen te komen die het moderne moederschap in haar oproepen; alleen, of met hulp, hoe dan ook.
Met andere woorden, doe er iets mee.
Ik weet het, leuk om zo’n advies van een man te krijgen! En zo
typerend weer, ja, ik geef het toe, voor een man om met zo’n
makkelijke oplossing te komen. Maar als van mannen verwacht wordt
om te leren van vrouwen nu we ons meer met het huishouden
bezighouden, waarom zouden vrouwen dan ook niet iets van mannen
kunnen leren? Als mannen ergens goed in zijn, dan zijn het wel
makkelijke oplossingen. Afgezien van de mate van intuïtie en
medeleven die bij de verzorgende instincten van de vrouw horen,
groeien mannen op in een simpeler omgeving waarin problemen zonder
veel ophef snel opgelost worden. Breekt er iets? Je repareert het
en gaat verder.
Dit zou geen geestestoestand kunnen zijn die zichzelf leent voor
introspectie en diepe gedachten. Maar zal ik je eens wat zeggen?
Misschien is dat wel goed. Sterker nog, ik zou zo ver willen gaan
om te zeggen dat het een goed iets is. Mannen maken zich niet druk
over iets totdat het gebeurt, en hierdoor zijn ze doordrenkt van
een vertrouwen dat, hoe hopeloos een probleem ook kan lijken, het
kan en zal worden opgelost.
Een vriend van mij zegt dat alles in de wereld van een vrouw met
angst begint. Alles wordt op de een of andere manier verbonden met
verlatingsangst, de angst voor afkeuring, voor het verliezen van de
controle en God weet wat nog meer. Mannen hebben daar over het
algemeen geen last van. We hebben geen last van een
minderwaardigheidscomplex, in voor- en tegenspoed. Wij leven in de
wereld van de hiërarchie, niet die van de groepsknuffel. Als het
ons tegenzit zijn er twee keuzen: ga terug en doe het beter, of
accepteer het maar.
Mijn vrouw en ik moeten iets aan die woedekwestie doen. Ik weet dat het voor een gedeelte zo’n groot probleem is omdat ik het zo fervent bestrijd en wil verslaan. Misschien dat ik te mannelijk ben hierin. Er zijn tijden geweest dat ons huis een slagveld was. Mijn vrouw en ik zijn gemeen geweest en hebben klappen onder de gordel uitgedeeld, we hebben elkaar gekwetst.
Maar beetje bij beetje weten mijn vrouw en ik ons ervan te bevrijden. We doen tegenwoordig een stap terug om te zien waar de frustratie vandaan komt. We schreeuwen niet meer naar elkaar vanuit verschillende kamers in het huis. We hebben het volume van de stereo en de tv zachter gezet. We dringen erop aan dat onze dochter op haar beurt wacht met praten en wachten zelfs op onze eigen beurt.
Misschien hebben we het ergste gehad. Onze kinderen, waar we zoveel van houden, groeien op. Ze worden groter en makkelijker. We kunnen elke dag rekenen op de geruststellende ritmes van het leven: ’s morgens schijnt de zon, daarna wordt het weer bewolkt, onze katten kotsen haarballen uit. Ik ben optimistisch. Ik denk niet dat we permanente schade hebben aangericht. Ik geloof niet dat het iets is wat niet meer te repareren valt. Maar zo ben ik nu eenmaal.