HOOFDSTUK III

De burgemeester verspreekt zich en de tweeling treedt op als fotograaf

Drie dagen later was het eindelijk zover: de grote dag voor Teun van Weegen was aangebroken. De eigenaar van De Gouden Leeuw had de hal extra feestelijk aangekleed. Grote goudkleurige en zilveren slingers hingen aan het plafond. Voor de deur naar de grote zaal was een groot lint gespannen. Zwart stond voor de ingang van het hotel en zag erop toe dat de bezoekers rustig naar binnen gingen.

Langzaamaan stroomde de hal vol. Hielke en Sietse waren extra vroeg van huis gegaan en hadden een mooi plekje kunnen bemachtigen in de buurt van de bar, waar een microfoon was neergezet. Naast de tweeling stonden Gerben en Jaap.

„Hoef je alweer niet te werken?” vroeg Hielke aan Gerben.

„Nee, eerst gaan we genieten. Jaap en ik gaan vanmiddag samen aan de slag,” zei de boerenknecht opgewekt.

Jaap knikte tevreden. „Ik hou van schilderijen en Gerben vond het geen probleem dat ik een ochtend vrij nam.”

Bijna alle inwoners van Lenten waren op de opening van de expositie afgekomen. Ook de studenten en de ouders van de tweeling kwamen kijken. De burgemeester stond vijf minuten voor de geplande toespraak al achter de microfoon op het kleine podium. Hij deed zijn stropdas recht en trok nerveus aan zijn colbertje.

De eigenaar van het hotel pakte de microfoon van de standaard en vroeg of Teun van Weegen bij de bar kwam staan. „Dames en heren, jongelui, inwoners van Lenten en mensen van buiten. Allemaal van harte welkom op deze bijzondere expositie. Evert Klinkhamer heeft het initiatief genomen om de schilder Teun van Weegen te vragen of hij in Lenten een expositie wilde houden.” De eigenaar wees naar de smid.

Die stak zijn hand op en kreeg een groot applaus.

„Meneer Van Weegen was meteen erg enthousiast en daarom zijn we hier nu met z’n allen bij elkaar,” vervolgde hij zijn verhaal. „Ik geef graag het woord aan onze burgemeester. Na zijn openingstoespraak kunt u op uw gemak alle schilderijen in de grote zaal gaan bewonderen.”

De mensen klapten toen de burgemeester de microfoon overnam. Hij keek een beetje zenuwachtig de volle hal in. Hij pakte vijf vellen papier uit de binnenzak van zijn colbert, nam een slokje water en kuchte in de microfoon. Vervolgens stak hij een heel verhaal af over allerlei schilders, zoals Rubens, Rembrandt en Jan Steen.

Hielke en Sietse vonden het eerst nog leuk, vooral omdat ze tussendoor iedereen konden fotograferen. Maar na een kwartier begonnen ze te gapen.

„Duurt het nog lang?” vroeg Sietse aan Hielke.

„Ik ben bang van wel.”

De burgemeester praatte maar door. Inmiddels was hij bij wat modernere schilders aanbeland, zoals Piet Mondriaan en Corneille.

„Kom.” Sietse stootte zijn broer aan. „Hier komt voorlopig geen einde aan. We gaan lekker varen.”

Maar net toen de tweeling zich naar de uitgang wrong, begon de burgemeester over Teun van Weegen. Snel liepen de broers weer terug naar hun plek.

„Natuurlijk hoort ook u, Teun van Weegen, in deze rij geweldige schilders thuis. U maakt fantastische schilderijen‚” zei de burgemeester. „Ik hoop dat de bezoekers er net zo van zullen genieten als ik. Vooral natuurlijk van het pronkstuk van de collectie: het schilderij met de titel ‚Weg’ Wat trouwens een zeer goed gekozen titel is; je kunt er een weg in zien, maar als je er lang naar kijkt, kan die weg ook zomaar weer weg zijn. Of heeft u de titel gekozen met een knipoog naar uw achternaam? Hoe dan ook: ik ben er helemaal weg van,” grapte hij. „Het lijkt mij geen wonder dat buitenlandse zakenlieden en musea dit schilderij graag van u willen kopen. Heeft u al een bod ontvangen? Het zou mij niet verbazen als hét genoeg geld opbracht om met gemak een paar gloednieuwe boerderijen mee te kunnen bouwen.”

Uit de zaal klonk geroezemoes.

„Zo veel geld?” vroeg Sietse zacht aan Hielke. „Dat verdient zelfs de burgemeester niet.”

Hielke porde Sietse in zijn zij en knikte naar veldwachter Zwart, die in een hoekje stond en met zijn grote zakdoek het zweet van zijn voorhoofd veegde.

„Niet te geloven,” hoorden ze de veldwachter mompelen. „Wat een domme actie om te vertellen dat het schilderij zo ontzettend veel waard is. Nu moet ik het hotel natuurlijk extra goed bewaken. Zal mijn vrouw leuk vinden, als ik hier dag en nacht rondloop om de wacht te houden!”

„En nu geef ik graag het woord aan Teun van Weegen.” Eindelijk was de toespraak van de burgemeester afgelopen.

Met een kort en zacht applausje maakten de bezoekers duidelijk dat het van hen wel iets minder had gemogen.

De beroemde schilder kreeg een schaar aangereikt en hield zijn toespraak tot ieders opluchting kort. „Beste mensen. Met het doorknippen van dit lint verklaar ik de expositie voor geopend. Ik hoop dat u veel plezier beleeft aan het bekijken van mijn schilderijen!”

De mensen knikten en klapten hard. Daarna schuifelde iedereen langzaam richting de grote zaal.

De schilder werd omringd door tientallen fans, die hem allerlei vragen stelden.

„Kijk,” zei Sietse. „Daar heb je die man en die vrouw weer. Blijkbaar zijn het niet alleen natuurliefhebbers, maar houden ze ook van schilderijen.” Hij knikte vriendelijk naar het echtpaar, dat nauwelijks op de groet van Sietse reageerde. Hij wilde een foto van het stel maken, maar dat werd niet gewaardeerd.

Jaap Grootegast bleef vlak bij de schilder en wilde precies weten wat die allemaal te vertellen had.

Teun van Weegen liep druk gebarend langs zijn schilderijen en gaf uitgebreid uitleg over wat hij ermee bedoeld had. Veel mensen liepen met hem mee om door zijn ogen naar zijn kunstwerken te kijken en van hem te leren.

„Wij schilderen ook, als hobby,” vertelde een boer, die met zijn broer naar de tentoonstelling was gekomen.

„Wat leuk,” vond Van Weegen. „Blijf maar goed oefenen. Wie weet kunt u in de toekomst ook een expositie houden.”

„Wie weet,” zei de boer. „Hoe verkoopt u eigenlijk een schilderij?”

„Dat gaat meestal via kunsthandelaren. Die kopen mijn schilderijen en verkopen ze dan weer door aan directeuren van grote bedrijven of zelfs aan filmsterren die hun woning willen opfleuren met mijn schilderijen.”

„Wat interessant,” zei de boer, die oprecht belangstelling leek te tonen.

Hielke en Sietse schuifelden samen met Gerben en Jaap langs elk schilderij.

„Zullen we gaan?” vroeg Sietse een kwartier later aan zijn broer. „Ik heb het nu wel gezien.”

Hielke knikte. „Oké! Kom, we gaan naar onze boot.”

„Kunnen wij misschien een stukje meevaren?” vroeg Gerben.

Met z’n vieren voeren ze in de Kameleon het meer op. Niet veel later kwamen ze langs de zeilschool. Daar bleek het ook al zo druk te zijn.

„Hé, wat is er bij de zeilschool aan de hand?” Sietse werd erg nieuwsgierig. „Er lijkt wel een rij voor de ingang te staan.”

Hielke keek verbaasd. „Misschien is daar ook een tentoonstelling, van een andere schilder. Wie weet? Zullen we even kijken?”

Sietse stuurde de Kameleon naar de aanlegsteiger. Samen met Gerben en Jaap liep de tweeling op de groep af.

Maarten Jaspers, de nieuwe eigenaar van de zeilschool, zag er witjes uit en hield met twee handen zijn buik vast.

„Is er een ongeluk gebeurd?”

Jaspers schudde zijn hoofd. „Nee. Ik voel me ziek, ik heb zo’n kramp in mijn buik. Het liefst duik ik mijn bed weer in, maar dat kan niet.”

„Waarom niet?” vroeg Hielke.

„Ik kan moeilijk in bed gaan liggen als de toeristen zeilboten willen huren of les willen krijgen. Dit is juist de tijd van het jaar waarin ik mijn geld moet verdienen.”

Een van de bezoekers begon nu te klagen. „Ik ben speciaal naar Lenten gekomen om te leren zeilen. Heeft u geen assistent?”

Maarten Jaspers schudde somber zijn hoofd.

Gerben dacht even na en fluisterde Jaap iets in zijn oor.

Jaap knikte. „Mij best.”

„Ik weet wel iets,” zei Gerben tegen de zieke zeilschoolhouder. „Zal ik jouw taken overnemen totdat je weer beter bent?”

„Hè?” Sietses mond viel open van verbazing. „Jij? Zeilies geven?”

„Ja, waarom niet? Ik heb genoeg ervaring met zeilen. Ik heb vroeger zo vaak gezeild.”

„Ik geloof er niets van,” zei Hielke. „Bovendien heb je daar toch geen tijd voor? Je zegt altijd dat je zo druk bent bij boer Jellema.”

„Maar nu even niet. Jaap hier is een gouden vent.” Gerben gaf Jaap een schouderklopje. „Hij heeft me beloofd extra hard te werken, dus ik heb best tijd om zeilies te geven.”

„Zou je dat echt willen doen?” Het humeur van Jaspers klaarde een beetje op.

„Ja hoor, geen probleem.” Gerben keek stoer voor zich uit.

Hielke en Sietse hadden weinig vertrouwen in de kwaliteiten van Gerben.

„Zet ’m op, Gerben. Ik zorg wel dat de boerderij lekker blijft draaien,” zei Jaap en hij ging lopend op weg naar de boerderij van Jellema.

De zeilschooleigenaar liep met zijn handen tegen zijn buik naar de grote houten keet die bij de aanlegsteiger stond. Even later kwam hij naar buiten met een boek dat hij van zijn bureau gepakt had. Hoe geef ik zeilles? stond op het omslag. „Kijk Gerben, als je het even niet meer weet, kun je in dit boek kijken. De kassa staat op mijn bureau. Op dat bord staan alle prijzen; hoe duur het huren van een boot is en wat een zeilles kost. En hier heb je de sleutel van mijn kantoortje.”

„Ik red me wel,” stelde Gerben de eigenaar van de zeilschool gerust. „Ga jij maar lekker naar bed, even goed uitzieken.”

Maarten Jaspers keek naar de knecht van boer Jellema. „Trek je wel wat anders aan? Die blauwe overall kan echt niet. In de kast in de keet ligt nog wel wat sportieve kleding. Doe daar maar iets van aan, anders kunnen de mensen niet zien dat jij de zeilleraar bent.”

„Komt voor elkaar,” zei Gerben en hij kleedde zich snel om in het kantoortje.

Inmiddels liep de eigenaar van de zeilschool heel voorzichtig in de richting van zijn huis aan de rand van Lenten.

De twee jongens moesten lachen toen ze Gerben in een trainingspak zagen. „Hoe ga je het allemaal aanpakken, Gerben?” vroeg Sietse.

„Ik heb grote organisatietalenten, let maar op. Ik ga gewoon meteen aan het werk.” Gerben pakte een leeg kratje dat naast het kantoortje stond en ging erbovenop staan. „Welke mensen hebben ervaring en willen een boot huren?”

Acht personen staken hun vinger op.

„Komt u maar mee naar binnen. U kunt meteen afrekenen en een formulier met persoonlijke gegevens invullen.”

Binnen een kwartier waren er acht boten vertrokken.

„Zo, en dan nu naar de volgende ronde. Wie willen er allemaal zeilies?” vroeg Gerben vol overtuiging.

Diverse mensen staken hun vinger op.

Sietse stootte zijn broer aan. „Moet je zien,” fluisterde hij. „Daar heb je dat echtpaar weer.”

Hielke schoot in de lach. „Ha ha, die natuurliefhebbers en kunstexperts hebben van zeilen blijkbaar geen kaas gegeten, anders neem je geen les, toch?”

„Je hoeft ook niet alles te kunnen,” vond Sietse.

Gerben wees de man en de vrouw aan. „Goed. U stak het eerst uw vinger op, u mag eerst.” Toen richtte hij zich tot de anderen. „Over een uur ben ik terug. Dan kunnen de volgende twee les van me krijgen. Als u niet langer wilt wachten, kom dan later nog maar eens kijken of ik vrij ben. Morgen ben ik hier weer en misschien de rest van de week ook nog wel.”

De meeste mensen liepen weg in de richting van het centrum van het dorp, om te gaan winkelen of een terrasje te pakken.

Gerben regelde eerst de financiën met het echtpaar. Daarna stapte het drietal in de zeilboot.

„Kom,” gebaarde Sietse. „Laten we er met de Kameleon achteraan gaan. Ik wil zien hoe Gerben lesgeeft. Volgens mij kan hij er helemaal niets van.”

De tweeling liep snel naar hun boot om Gerben in de gaten te kunnen houden. Hielke en Sietse schoten in de lach toen Gerben onzeker in het boek begon te bladeren.

„Even kijken. We moeten eerst de zeilen hijsen.”

Het echtpaar knikte.

„Ja, hè hè. Dat lijkt me logisch als je wilt zeilen,” zei de vrouw.

Gerben las verder. „Precies. Je hijst de zeilen met behulp van de touwen. Alleen heten die in de zeilsport geen touwen maar lijnen. Begint u maar vast met het hijsen van de zeilen. Dan lees ik verder.”

Het echtpaar onderdrukte een glimlach.

„Het hijsen van de zeilen is een lastige klus, hoor,” legde de vrouw uit. „Dat moet je echt niet onderschatten. Bij het hijsen moet je eerst het piekenval[1] een stukje omhooghijsen. Kijk, zo. Daarna beide touwen tegelijk. Als je dat niet doet, valt de gaffel[2] naar beneden en heb je kans dat je die op je hoofd krijgt.”

Gerben schudde mistroostig zijn hoofd. „Wat veel informatie. Ik kan het allemaal niet bevatten.”

„Bij het hijsen moet je er verder op letten dat de punt van de boot recht in de wind ligt,” vulde de man aan. „Bij zijwind waait het zeil gemakkelijk in het water. Gelukkig staat er nu weinig wind.”

Na een poosje was het echtpaar klaar met het hijsen van de zeilen.

Gerben stak zijn duim op. „U heeft helemaal geen zeilles nodig,” zei hij.

Het tweetal reageerde niet.

Gerben las verder en bekeek de instructieplaatjes. „Je hebt twee zeilen. Een driehoekig zeiltje dat voor de mast staat; dat is de fok. Het grote zeil komt achter de mast en heet grootzeil. Hoe bedenken ze het?” Hij woelde met een hand door zijn haar. „Giek, gaffel, klauwval, grootschoot, fokkenschoot, bakboord, stuurboord. Wat is zeilen ingewikkeld, zeg. Ik dacht dat het net zo gemakkelijk zou zijn als koeien melken, maar dat valt vies tegen.” Gerben bladerde door het boek. „Ik lees hier iets over stuurboord en bakboord… Weet u daar het verschil tussen?”

„Heel simpel,” zei de vrouw. „Stuurboord is rechts, want er zit twee keer de letter r in dat woord. Daaraan kun je het onthouden. Bakboord is links.”

„Maar in bakboord zit ook de letter r van rechts,” zei Gerben verward. „En niet de l van links.”

„En toch is bakboord links,” hield de vrouw vol. „Trouwens, ik dacht dat wij zeilles zouden krijgen. Het lijkt er meer op dat wij jou aan het lesgeven zijn.”

Nerveus sloeg Gerben het boek dicht. „Dat gevoel heb ik nu ook. Ik moet er nog even in komen. Even kijken. Door de wind in de zeilen gaat de boot vooruit.” Hij keek naar de zeilen. „Mooi, dat gebeurt nu. Het zwaard zorgt ervoor dat de boot niet opzij wordt geblazen door de wind, maar rechtdoor kan. Met het roer kun je sturen. Tjonge, wat is de zeilsport prachtig. Dat heb ik nooit geweten.”

De man en de vrouw maakten tussendoor aantekeningen en persten hun lippen op elkaar om niet in lachen uit te barsten. Hielke en Sietse hadden medelijden met de knecht van Jellema.

„Gerben bedoelt het goed, maar hij heeft meer verstand van koeien dan van zeilen,” constateerde Sietse.

„Ach, wie weet gaat het over een paar dagen al veel beter met zijn zeillessen.”

Drie kwartier later zag de tweeling dat Gerben langzaam in de richting van de aanlegsteiger van de zeilschool terugvoer. Het echtpaar stapte zuchtend uit. De man en de vrouw wilden hun geld terug.

„Voor zo’n prutsles ga ik echt niet betalen,” zei de vrouw boos.

„Prutsles? U heeft heel veel van mij geleerd.”

„Helemaal niet,” beweerde de vrouw. Ze hield demonstratief haar hand op.

„Oké,” zuchtte Gerben. Hij liep naar het kantoor om geld uit de kassa te halen.

Op Hielke en Sietse na was er niemand meer bij de zeilschool. Het was er volkomen uitgestorven.

„Jongens, kom eens‚” wenkte Gerben. „Ik heb net lesgegeven aan zo’n raar stel, dat wil je niet weten.”

„Hoezo?” vroeg Sietse.

„Waarom namen ze les bij mij, terwijl ze al heel goed konden zeilen? En ze maakten bovendien de hele tijd aantekeningen. Dat is toch gek?”

Hielke haalde zijn schouders op. „Misschien hielden ze jou voor de gek en liggen ze nu in een deuk.”

Gerben zuchtte. Toen kreeg hij een idee. „Willen jullie soms een zeilles?” vroeg hij. „Ik moet toch ervaring opdoen, anders leer ik het nooit. En Maarten is morgen vast nog niet beter.”

„Mij best,” zei Sietse. „Alleen kunnen wij ook al goed zeilen. Voordat we de Kameleon kregen, zeilden Hielke en ik vaak met een klein zeilbootje op het meer.”

„Snap ik. Voor jullie doe ik het gratis. Dan kan ik extra oefenen.”

Hielke keek bedenkelijk naar de lucht. Het werd bewolkt en bij vlagen stak de wind op. Toch gingen de drie er met een van de zeilboten op uit.

Gerben zat aan het roer en gaf de jongens allerlei goede tips. Met de grootschoot bestuurde hij intussen de boot. Na een tijdje begon hij zowaar te glimlachen. Vloeiend zeilde hij tussen de andere boten door.

„Dat gaat helemaal niet gek, Gerben!” zei Sietse. „Je bent een kei in zeilen.”

„Ja, ik heb de theorie intussen ook goed bestudeerd. Ik zal jullie eens laten zien dat ik vroeger een echte zeilkampioen ben geweest. En dat kwam niet alleen door mijn grote flaporen…”

Hielke knipoogde even naar zijn broer. „Zeg Gerben, weetje al wat gijpen is?”

„Geen idee waar je het over hebt,” zei Gerben. „Ik ben het nog niet tegengekomen. Staat dat ook in het boek?”

„Vast wel,” lachte Sietse. „In een van de laatste hoofdstukken waarschijnlijk.”

„Dan kom ik dat nog wel tegen.”

Ze voeren voor de wind, die steeds harder in de zeilen blies.

Gerben keek zorgelijk en wilde graag dat Sietse het roer overnam. „Ik ben bang dat het steeds harder gaat waaien. Had ik een zwemvest moeten aantrekken?”

„Waarom?” vroeg Sietse. „Je kunt toch goed zwemmen? Ben je bang dat je in het water valt?”

Gerben wisselde van plaats met Sietse en werd steeds bleker. Sietse knipoogde naar zijn broer. Hielke wist precies wat zijn tweelingbroer van plan was en knikte. Opeens veranderde Sietse van richting.

„Ho, wat gebeurt er? Zinken we?” Gerben boog zich over de zijkant van de boot en haalde opgelucht adem. „Pfff. De boot heet gelukkig niet Titanic.”

„Doe niet zo gek en ga eens gewoon zitten,” riep Sietse hem bevelend toe.

Gerben zat kaarsrecht op het bankje en klemde zijn handen om de rand. Het zeil hing over bakboord. Sietse trok de grootschoot aan, zodat de wind vat kreeg op de andere kant van het zeil. Met een harde klap werd het naar de stuurboordkant van de boot geblazen.

„Kijk uit!” riep Hielke. Hij en Sietse bukten zich nog net op tijd, maar Gerben werd door de zware houten giek overboord geslagen en viel op zijn rug in het water.

„Wat was dat nou?” vroeg hij zich hardop af toen hij weer met zijn hoofd boven water kwam.

„Dat was nou gijpen,” grijnsde Sietse. Hij maakte een rondje met de boot om weer in de buurt van Gerben te komen en trok zijn kletsnatte vriend samen met Hielke aan boord.

Gerben zat weer in de boot en keek boos. „Wacht maar, ik neem nog wel een keer wraak. En dan leer ik jullie wat grijpen is, in plaats van gijpen.”