Werners dilemma



Een zusje voor Steffie?



Hedy Fontein



Rosy las de naam op de envelop en deinsde terug. Zag ze het wel goed? Ze pakte fronsend de brief en hield hem dichterbij. 

“Wat krijgen we nou?” bracht ze uit. “Een aangetekende brief voor Werner van de Poel?”

Wat had dit in godsnaam te betekenen?



“Mama?” 

“Ja, lieverd?” Kinderarts Lidy van de Poel keek op van haar bord. Ze zat aan tafel met haar gezin, haar kinderen Steffie en Andy, haar tweede man Alex Snijdewind en diens tante, Rosy Howard die bij hen inwoonde.

Rosy had gekookt, een pittig rijstgerecht. Ze was de weduwe van een Engelse diplomaat en had lange tijd in Zuid-Afrika gewoond. Na de dood van haar man trok ze in bij het gezin van Alex en Lidy, waar ze welkom was. De villa met aangebouwde praktijk van Lidy bood ruimte genoeg. Bovendien hield Rosy niet van stilzitten en dat kwam goed uit. Lidy had haar drukke kinderartsenpraktijk en Alex zijn eigen advocatenkantoor in de stad. Dus ving Rosy doordeweeks de kinderen op als ze uit school kwamen en ook zorgde ze voor het eten. Het was in het begin wel even wennen aan haar uitheemse schotels, maar nu niet meer.

Lidy liet een lepel rijst op de rand van haar bord rusten. Haar elfjarige dochter die altijd al een bijdehandje was, had ernstig geklonken.

“Wat is er, lieverd?”

“Sarah in mijn klas krijgt een zusje.”

“Och, wat leuk,” reageerde Lidy. “Wanneer?”

“Over een paar maanden.”

“Daar zal ze wel blij mee zijn?” Lidy keek glimlachend naar haar dochter.

Bij Steffie kon er echter geen lachje af. Ze staarde naar haar bord.

Lidy had wel een idee waarom dat was. Ze ging er maar niet op in. Ze wilde verder eten, maar wederom eiste Steffie haar aandacht op.

“Mama?”

“Ja?” Lidy liet haar lepel rijst weer zakken.

“Ik zou het ook zo graag willen.”

“Een zusje?”

“Ja.” Steffie keek haar moeder doodserieus aan.

Lidy had die vraag al verwacht. “Och lieverd,” zei ze. “Dat gaat zo maar niet.”

“Waarom niet? Bij Sarah’s moeder kan het ook.”

“Zij heeft er misschien meer tijd voor.”

“Hou je dan niet van kinderen?”

“Natuurlijk wel. Ik heb jullie toch? En ik houd heel veel van jullie.”

“Waarom kan er dan niet nog een zusje bij?”

“Lieverd…” Lidy wisselde een blik met Alex. “Papa en ik hebben het veel te druk voor nog een baby erbij, nietwaar?”

Alex knikte beamend.

“Kun je dan niet een poosje vrij nemen?” volhardde Steffie.

“En wie moet dan al die zieke kinderen helpen in de praktijk?”

“Dan zorg ik toch voor haar?”

“Ja, ja,” glimlachte Lidy. Ze had allang begrepen dat dat de bedoeling was. Steffie moederde maar wat graag over kleintjes. Lidy zou haar het grootste plezier van de wereld doen door nog een baby te krijgen. Ze piekerde er echter niet over. Ze vond het wel mooi zoals het was. Ze hield namelijk, behalve van haar gezin, ook van haar werk en met twee kinderen was dat nog prima te doen.

Steffie’s broer Andy volgde de discussie met groeiend onbegrip. De negenjarige jongen snapte niet waarom zijn zus zo graag een nieuwe baby in huis wilde. Die huilden toch alleen maar?

“Wat moet je nou met een baby,” gaf hij commentaar. 

“En toch wil ik het,” snibde zijn zus.

“Geen ruzie,” kwam Alex er tussen en wendde zich tot Steffie. “Later als je groot bent krijg je zelf kindjes om voor te zorgen.” 

“Ja, maar dat duurt nog heel lang,” pruttelde het meisje. “Ik vind het gemeen. Bij Sarah kan het ook.”

“Misschien mag je Sarah’s moeder af en toe een beetje helpen met de baby,” mengde Rosy zich nu ook in het gesprek.

“Maar dat is dan niet mijn eigen zusje,” mokte Steffie, een hand onder haar boze hoofd houdend. Met de lepel in haar andere hand bewoog ze doelloos door haar rijst.

“Lieverd, niet met je eten spelen,” zei Lidy. “Laten we dooreten. Straks wordt het koud en tante Rosy heeft niet voor niets zo haar best gedaan.” Ze stak haar lepel rijst nu definitief in haar mond.

Lidy had de hap nog niet doorgeslikt, of opnieuw werd haar maaltijd onderbroken. De telefoon ging.

“Dat zal wel voor mij zijn,” zei ze, overeind verend. Het kon een ouder van een ziek kind zijn, dat gebeurde wel vaker. Snel haar mond leegetend liep ze naar het toestel en nam op.

“Lidy van de Poel, goedenavond.

“Dag mevrouw, is dit het huis van dokter Van de Poel?” vroeg een vrouwenstem.

“Inderdaad.”

“O, dan zou ik de dokter zelf graag even willen spreken als dat kan.”

“Daar spreekt u mee.”

“Nee, ik bedoel uw man.”

“Mijn man…” Lidy’s blik ging automatisch naar Alex.

Deze zag het en rees een stukje overeind van zijn stoel. “Voor mij?”

Lidy schudde het hoofd. Ze keek weer voor zich, een frons boven haar neus. 

“Welke dokter bedoelt u nu precies?” vroeg ze de vrouw aan de lijn.

“De gynaecoloog.”

“Aha.” Lidy had al zo’n vermoeden. “Waar gaat het over als ik vragen mag?”

“Over mijn dochter,” antwoordde de vrouw. “Dokter Van de Poel is destijds bij mijn bevalling geroepen en ik heb nu een paar dringende vragen aan hem.”

“Eh… ja…” De dokter Van de Poel over wie deze vrouw het had, was Lidy’s eerste man, Werner van de Poel. Hij was gynaecoloog. Hij en Lidy hielden samen praktijk in deze villa, maar dat was lang geleden. Werner leefde allang niet meer. Hij was jaren geleden verongelukt met zijn auto, toen hij door hondenweer naar een bevalling moest en een tegenligger met een dronken bestuurder op zijn weg kreeg. 

Werners dood was een enorme klap voor Lidy geweest. Haar kinderen waren gelukkig nog te klein om het goed te beseffen. Alex was toen al in haar leven. Hij was al sinds hun studietijd bevriend met haar en Werner en een stille bewonderaar van Lidy. Uiteindelijk werd hij haar tweede man. De kinderen wisten nu niet beter meer dan dat Alex hun vader was. Lidy had geen zin om het hele verhaal aan de telefoon op te rakelen waar zij bij zaten. 

“De praktijk is nu gesloten,” maakte ze zich ervanaf. “Ik kan u nu niet verder helpen. Morgenochtend zijn we er weer.”



Diezelfde avond, op een etagewoning in het zuidwestelijke deel van de stad, zat Philo Velthuyzen met haar zoontje Bram op schoot voor haar laptop. Vanaf het beeldscherm grijnsde het gezicht van Frank Velthuyzen hen toe, Philo’s man en de vader van Bram. Frank was eerste machinist op de grote vaart. Hij was beurtelings drie maanden op zee en drie maanden thuis. Het containerschip waarop hij werkte, was enkele weken geleden vertrokken uit Rotterdam. Het had diverse steden aangedaan en lag nu in de haven van de Poolse stad Gdansk. Over enkele uren ging het noordwaarts, richting Helsinki. 

Zodra hij een haven aandeed waar een internetverbinding was, belde Frank via de skype naar huis. Deze avond bleef hij extra lang online. Het kon wel een tijdje gaan duren voor hij zijn vrouw en kind weer sprak. Bij Litouwen werd zwaar weer verwacht, een storm van windkracht acht. Het schip had veertienduizend ton vracht aan boord. Het was niet zeker wanneer het de haven van Helsinki zou bereiken. Nu was het bij achten. Frank moest terug aan boord om een paar uurtjes slaap te krijgen voordat vannacht de hel losbarstte.

“Oké, ik moet gaan,” rondde hij het gesprek af. “Dag vent,” nam hij afscheid van zijn zoontje. “Lief zijn voor mama.”

“Dag papa,” zei het jochie. “Kom je gauw naar huis?”

“Ja hoor, jongen,” grijnsde Frank, zwaaiend naar zijn gezinnetje.

Hij verbrak de verbinding, het beeld werd grijs.

Philo zette de laptop uit en tilde haar zoon van haar schoot. 

“Zo, schat. We gaan je klaarmaken voor bed. Pyjama aan, tanden poetsen…”

“Ik wil niet,” stribbelde hij tegen.

“Wat had je nou net beloofd aan papa?”

“Dat ik lief zou zijn. Mag ik dan in jouw bed?”

“Nee schat. Je hebt een heel mooi eigen bed.” Philo stond op en nam Bram bij de hand. 

“Maar ik ben bang,” sputterde hij tegen.

“Er is niets om bang voor te zijn,” hield Philo voet bij stuk. “Mama is vlakbij, we laten het licht aan in je kamer en de deur staat open, dus er kan niks gebeuren.”

“Toch ben ik bang.”

“Zo,” sprak Philo er overheen, met Bram de kinderkamer binnen stappend. “We gaan uitkleden.” Ze zette hem op zijn bed en deed zijn schoenen uit. Vervolgens pakte ze zijn pyjama onder zijn hoofdkussen vandaan en legde deze bij hem neer. 

De jongen kleedde zich onder protest uit. Zijn moeder negeerde het. Ze hing zijn kleren netjes over een stoel. Bram trok zijn pyjama aan en ging steeds benauwder kijken.

Philo zag het heus wel. Ze had echter geen idee wat haar zoontje opeens mankeerde. Al een tijdje was het mis met hem. Had het met de afwezigheid van zijn vader te maken? Voorheen waren er nooit problemen geweest met slapengaan als Frank op zee was. Deze laatste keer was het anders. Frank was net vertrokken of het geduvel met Bram begon. Hij wilde opeens niet meer in zijn eigen bed slapen, terwijl het precies hetzelfde bed was in precies dezelfde kamer, waar hij al jaren probleemloos sliep. Hij was bang, maar als Philo vroeg waarvoor, kreeg ze geen antwoord. Vage angsten, meende ze. Misschien kwam het omdat hij op een leeftijd kwam dat hij zijn vader wel ging missen als hij weg was.

Tegen Frank had ze er niets over gezegd. Het was nu eenmaal zijn werk. Bovendien had hij genoeg aan zijn hoofd, daar op de Oostzee met een zware storm op komst.

Bram had zijn pyjama aan. Philo ging met hem mee tandenpoetsen in de badkamer. Daarna kwam het onvermijdelijke moment dat hij naar bed moest.

“Ik wil bij jou slapen,” sputterde hij tegen, onderweg naar zijn kamer. 

“Nee schat, dat gaat niet.” Philo duwde hem zachtjes voor zich uit zijn kamer binnen, naar zijn bed. Ze sloeg het dekbed terug. “Kom op. Als je lief bent, lees ik voor.”

De jongen gehoorzaamde met grote tegenzin. 

Philo liet zich niet vermurwen. Ze ging op het bed zitten en las voor tot zijn ogen dichtvielen van de slaap. Op haar tenen verliet ze de kamer, hopend dat hij nu eindelijk eens een nachtje door zou slapen. Zijzelf was zo langzamerhand ook wel eens toe aan een rustige nacht. Ze had haar slaap nodig. Sinds Bram vorig jaar zes was geworden en in groep drie op de basisschool zat, was Philo weer vier dagen per week gaan werken.

Ze knipte het grote licht uit en liet de deur op een kier staan. Vervolgens ruimde ze de keuken op en zette de tv aan met het geluid zacht om Bram niet te wekken. Er heerste een serene rust op de etagewoning. Bij negenen werd de stilte echter verbroken. Philo hoorde een vreemd geluid boven haar hoofd. Wat was dat toch? De vorige avond had ze ook al zoiets gehoord. Ze zette het geluid van de tv nu helemaal af en spitste haar oren. 

Op de verdieping boven haar klonk een soort geschraap. Alsof iemand op de muren aan het krassen was. Philo vroeg zich af wie dat was. Het kon onmogelijk de bejaarde weduwe Wiltzang zijn, die al sinds jaar en dag op drie hoog woonde. Veel contact had Philo niet met haar. Een hoogst enkele keer had ze een paar woorden met haar gewisseld. Het mensje was in de tachtig en zeer slecht ter been. Ze kwam slechts af en toe buiten. Was ze nu opeens aan het klussen? Of was ze gevallen en probeerde ze uit alle macht iemands aandacht te trekken?

Philo luisterde met ingehouden adem. Daar meende ze ook voetstappen te horen. Iets dat op de grond viel… Van beneden kon het niet komen. Op de benedenetage was een cadeauwinkeltje, waar na sluitingstijd geen levende ziel te bekennen was. Nee, de geluiden kwamen wel degelijk van boven. De gedachte dat mevrouw Wiltzang in nood verkeerde, vervaagde nu Philo voetstappen had gehoord. Of het was de weduwe zelf, of er was iemand bij haar op bezoek. In beide gevallen hoefde zij zich niet ongerust te maken dat ze hulpeloos op de grond lag. Toch bleef het vreemd. In de twee jaar dat Philo hier woonde, had ze nooit gezien dat mevrouw Wiltzang bezoek ontving, op wat dames van de thuiszorg na, maar die kwamen alleen overdag. Wat was er dan nu gaande bij de weduwe? Een inbreker?

Ook deze gedachte verwierp Philo onmiddellijk, want zoiets gebeurde niet twee dagen achter elkaar. De vorige avond had ze immers ook dergelijke geluiden gehoord rond deze tijd.

Ze haalde haar schouders op. Het zou vanzelf wel weer overwaaien. En als het zo bleef, moest ze maar eens met een smoesje langs gaan bij mevrouw Wiltzang.



Petra Kruisberg kwam haar kamer uit. Lidy’s assistente voor medisch-technische zaken zoals bloedonderzoek, had iemand de praktijk horen binnenkomen. Het was druk in de kinderartsenpraktijk op dit moment. Haar collega Corine Vossen was bij Lidy in de onderzoekskamer. De arts had haar om assistentie gevraagd bij een patiëntje. De receptiebalie was onbemand. Petra die in haar kamer aan het werk was, had de deur gehoord en ging maar eens kijken wie dat was. In de receptie stonden een man en een vrouw. Dertigers zo te zien. De vrouw had kort, donker haar en een volslank figuur. De man was anderhalve kop groter, fors gebouwd, blond haar. Hij had een beetje een stierenkop en een norse uitdrukking op zijn gezicht. Ze droegen allebei een bril en hadden geen kind bij zich.

“Goedemorgen,” zei Petra. “Hebt u een afspraak?”

“Ik heb gisteren gebeld,” knikte de vrouw. “We komen voor dokter Van de Poel.”

“Ze is nu bezet,” duidde Petra op de spreekkamer. Ze wilde het tweetal de wachtkamer wijzen, maar werd onderbroken door de vrouw.

“We komen voor haar man,” zei deze. “De gynaecoloog.”

“De gynaecoloog?” Er gleed een frons over Petra’s gezicht. Er werkte hier allang geen gynaecoloog meer. 

“Ik had gisteravond mevrouw Van de Poel aan de lijn,” verduidelijkte de vrouw. “Ze kon me niet helpen, want de praktijk was dicht.”

“O.” Petra snapte er weinig van. Lidy had deze vrouw dus gesproken en blijkbaar gezegd dat ze vandaag langs moest komen. Ze wilde het tweetal nogmaals de wachtkamer wijzen, maar op dat moment ging de deur van de spreekkamer open. 

Corine stapte naar buiten, op de voet gevolgd door een jonge moeder met een baby in een draagwiegje. Even later kwam ook Lidy naar buiten.

Corine was al doorgelopen naar haar balie.

“Een afspraak voor over drie weken,” herhaalde de assistente wat Lidy daarstraks in de spreekkamer had gezegd. Ze pakte de afsprakenagenda en sloeg een paar bladzijden om. 

“Kunt u op een donderdagmiddag?” vroeg ze de moeder met de baby.

Lidy wilde intussen de volgende patiënt ophalen uit de wachtkamer, maar zag Petra staan met twee mensen. 

“Goedemorgen.” Ze keek vragend van het tweetal naar haar assistente.

“Mijnheer en mevrouw komen voor de gynaecoloog,” zei deze ietwat bevreemd. 

“De gynaecoloog… O ja.” Lidy herinnerde zich het telefoongesprek van de vorige avond. Een vrouw die naar haar overleden man vroeg. Lidy had geen tekst en uitleg willen geven in het bijzijn van haar kinderen en gezegd dat ze vandaag maar moest bellen. Nu stond ze dus voor haar neus, samen met een man. Haar man?

De arts stak haar een hand toe. “Lidy van de Poel.”

“Beth Avezaat,” noemde de vrouw haar naam en duidde op haar metgezel. “En dit is mijn man.”

“Guido Avezaat.” Hij gaf Lidy ook een hand. “We komen voor uw man.”

“Tja,” zei Lidy. “Dat zal moeilijk gaan.”

“En waarom is dat moeilijk?” reageerde Beth argwanend.

“Loopt u even mee, dan leg ik het uit.” Lidy ging terug naar haar spreekkamer, met het tweetal in haar kielzog.

“Zal mij benieuwen,” mompelde Beth achter haar rug, een blik met haar man wisselend.

Lidy liet de twee voorgaan, haar kamer binnen. 

“Het is heel vervelend,” zei ze, de deur achter zich sluitend. “Maar mijn man, de gynaecoloog, is helaas overleden.”

“Overleden?” schrok Beth, een vies gezicht trekkend.

“Inderdaad. Jaren geleden al. Een auto-ongeluk. Hij kan u helaas niet meer te woord staan.”

“Maar…” Beth was behoorlijk van haar stuk gebracht door dit nieuws. 

“Het spijt me,” zei Lidy. “Misschien kan ik u verder helpen? Waar gaat het over?”

“Onze dochter, Annemiek.” Het antwoord kwam van Guido. Hij klonk een beetje dreigend, alsof hij geen woord geloofde van wat Lidy had gezegd.

Deze merkte het wel, maar ging er niet op in. Dat ze werd aangesproken op haar overleden man, was al pijnlijk genoeg.

“Wat is er met uw dochter?” vroeg ze.

“Er trad een complicatie op bij de bevalling en toen is uw man erbij gehaald,” vervolgde Guido. “Maar hij kwam te laat. Toen Annemiek eindelijk geboren was, zag ze blauw.”

“Dat gebeurt wel vaker,” zei Lidy. “Maar dat hoeft geen…”

“Dat heeft uw man ons toen ook verteld,” onderbrak Guido haar. “En in het begin leek het inderdaad of het zuurstofgebrek geen gevolgen zou hebben, maar we hebben nu reden om daar ernstig aan te twijfelen.”

“En wat voor reden is dat?”

“Het gaat niet goed op school,” legde Beth uit. “De problemen begonnen eigenlijk al in groep drie. Nu zit ze in groep vier en het wordt steeds erger. Ze komt haast niet meer mee.”

“Vervelend. Is het al onderzocht of het met een hersenbeschadiging te maken heeft?”

“Nog niet, maar dat kun je wel nagaan.”

“Hmmm.” Voor Lidy was dat minder vanzelfsprekend. “En wat wilt u nu van mijn man?”

“We willen weten waarom hij toen te laat was.”

“Er zal ongetwijfeld een oorzaak voor zijn geweest,” zei Lidy. “Mijn man kwam nooit zomaar ergens te laat. Helaas kunnen we hem daar nu niet meer naar vragen.”

Guido nam geen genoegen met haar antwoord. Hij keek naar zijn vrouw. 

“Zei ik het niet?”

Lidy hoorde het hem zeggen. Wat bedoelde hij daarmee?

Ze kreeg onmiddellijk antwoord.

Guido keek weer naar haar. “We wisten eigenlijk al van tevoren dat we hier nul op het rekest zouden krijgen.”

“U moet begrijpen dat het al jaren geleden is gebeurd,” probeerde Lidy het uit te leggen. “Zelfs als mijn man nog geleefd had, was het niet zeker geweest of hij uw vraag had kunnen beantwoorden. Er gaat wel vaker iets mis bij een bevalling, maar dat hoeft niet altijd de schuld van de arts te zijn. Mijn man zal ongetwijfeld alles hebben gedaan wat binnen zijn vermogen lag om...”

“Ja, ja, en waarom kwam hij dan veel te laat opdagen?” onderbrak Guido haar.

“Wat ik al zei. Hij zal daar wel een goede reden voor hebben gehad.”

“Er zal toch nog wel ergens een medisch rapport zijn van mijn bevalling?” nam Beth het woord weer.

Het leek een kruisverhoor. De sfeer in deze kamer werd steeds vijandiger, constateerde Lidy.

“Het is mogelijk dat het ziekenhuis het dossier heeft bewaard. Maar mijn man is overleden. Hoe wilt u hem nu nog aansprakelijk stellen?”

“Laat u dat maar aan ons over,” vertrouwde Guido haar toe op onvriendelijke toon. “We gaan dit tot op de bodem uitzoeken.”

“Zoals u wilt.” Lidy bewaarde haar kalmte, hoewel dit hoogst beledigend was voor haar. Deze twee toonden geen enkel medeleven voor het feit dat haar man was overleden. Omdat ze haar niet geloofden? Of waren ze te begaan met hun eigen verdriet?

Guido wenkte zijn vrouw met een hoofdbeweging en liep naar de deur. 

Corine die in haar balie achter haar pc zat, zag even later het tweetal met verbeten gezichten voorbij komen. Zonder boe of bah te zeggen, verlieten ze de praktijk.

Twee tellen later stapte ook Lidy haar kamer uit. Ogenschijnlijk de kalmte zelf, liep ze naar de wachtkamer om haar volgende patiënt op te halen.

De assistente wist beter. Er was iets vervelends gebeurd, daar twijfelde ze geen seconde aan, maar misschien ging het haar niet aan. Ze stelde geen vragen. Ze merkte het vanzelf wel of Lidy er iets over kwijt wilde.



Philo tilde haar zoontje uit het kinderzitje van haar fiets en zette hem op het trottoir. Het was half zes in de avond. Ze had Bram na haar werk opgehaald van de naschoolse opvang. Onderweg naar huis hadden ze nog even boodschappen gedaan. Ze zette haar fiets in het rek aan het begin van de straat, zette deze op slot en haalde de plastic tas met boodschappen uit de fietstas. 

“Kom schat,” zei ze, haar hand uitstekend. 

Bram stak zijn hand niet in de hare. Ze keek om zich heen waar hij was. Hij stond achter haar en staarde afwezig voor zich uit.

De jongen leek doodmoe. Geen wonder. De vorige avond wilde hij alweer niet in zijn eigen bed slapen, maar Philo had voet bij stuk gehouden. Hij had wel anderhalf uur liggen dreinen voor hij eindelijk in slaap viel. Later in de nacht was hij toch zijn bed weer uitgekomen en bij haar gekropen. Toen ze om vier uur wakker werd omdat ze moest plassen, zag ze hem liggen op de plek van Frank. Het slapen begon nu echt een probleem te worden. Zijn juf, Marloes, was ook al naar haar toe gekomen met vragen over hem. Ze vond Bram zo stilletjes de laatste tijd. Philo had er geen antwoord op. Ze wist alleen dat Bram bang was, maar dat hij niet kon of wilde zeggen waarvoor. Zij had Marloes juist willen vragen of er op school iets aan de hand was. De juf had geen idee. Ze beloofde wat meer op Bram te letten. Als niet duidelijk werd wat hem mankeerde, moest hij maar eens naar de schoolpsycholoog, had ze geadviseerd. Problemen bij kinderen konden beter in de kiem gesmoord worden, voor ze zich vast zetten. 

Daar was Philo het roerend mee eens. Intussen groeide bij haar steeds meer de vrees dat het met Brams vader te maken had. Of beter gezegd, met zijn werk waardoor hij telkens drie maanden thuis was en daarna weer net zo lang van huis. Voor Philo zelf was het al moeilijk om steeds weer om te schakelen naar een andere situatie, laat staan voor een kind van zes. Voorlopig zou daar echter geen verandering in komen. Het werk verdiende veel te goed. Dat Frank af en toe in een storm belandde zoals laatst op de Oostzee, nam hij voor lief. Het liep toch altijd goed af. Hij had een rotsvast vertrouwen in de kapitein en zijn stuurmannen. Verandering van werk zat er dus niet in voor Frank. Dus noemde Philo dat liever niet als mogelijke oorzaak van Brams problemen, bij zijn juf. Ook omdat er misschien nog iets anders achter kon zitten. De vreemde geluiden bij de weduwe Wiltzang, bijvoorbeeld.

Zowat elke avond was het raak. Geschuifel, gekras, af en toe een doffe dreun. Het klonk merkwaardig hol boven, alsof er in het geheel geen meubilair en vloerbedekking in de woonkamer was. Of de weduwe bezoek had, was niet duidelijk. Tussen al die geluiden had Philo nooit stemmen gehoord. Mevrouw Wiltzang zelf had ze er niet naar gevraagd. Ze had de weduwe al in weken niet meer buiten gezien. Zo langzamerhand begon ze zich toch een beetje zorgen te maken. Wat gebeurde er in vredesnaam boven haar hoofd? Het kon onmogelijk mevrouw Wiltzang zijn, die zulke geluiden maakte. Het mens kon amper lopen. Zelfs met haar rollator kwam ze nauwelijks vooruit. Leefde ze eigenlijk nog wel? Maar als het mevrouw Wiltzang niet was, die elke avond aan de gang was boven, wie dan wel? En wat had die persoon met de weduwe gedaan? Philo durfde er nauwelijks aan te denken. Je hoorde wel eens akelige verhalen over mensen die plotseling vermist werden en waar nooit meer iets van werd vernomen. Dat gebeurde echter altijd ergens anders, nooit zo dichtbij.

Philo voelde zich steeds onprettiger met die vreemde geluiden boven haar hoofd. En als zij het hoorde, dan hoorde Brammetje het ook. Was dat de oorzaak van zijn vage angsten? Waarom praatte hij er dan niet over? Uit angst?

Philo begon er zelf niet over tegen haar kind, zolang hij er ook niets over zei. Voor hetzelfde geld had hij het niet eens in de gaten en maakte ze hem alleen nog maar banger door zijn aandacht erop te vestigen.

Intussen had ze wel bedacht dat het zo niet door kon blijven gaan. Als het niet ophield en ook de weduwe zich niet meer liet zien, moest ze stappen ondernemen. In de eerste plaats zou ze eens bij mevrouw Wiltzang aankloppen zodra die geluiden weer aan de gang waren. Ze moest dan wel Bram even alleen laten zonder dat hij het merkte. Ze zou dus moeten wachten tot hij diep in slaap was. Zijn slaapproblemen maakten het er niet eenvoudiger op, maar ermee wachten tot Frank weer thuis was, was geen optie. Dat duurde nog maanden. Tegen die tijd hoopte Philo de problemen met Brammetje allang te hebben opgelost.

Intussen hoopte ook Lidy van de Poel een probleem zelf op te lossen. In elk geval zonder haar gezin ermee lastig te vallen. Misschien was het al geen probleem meer. Ze had niets meer gehoord van Beth Avezaat en haar man Guido na hun verrassingsbezoek aan haar praktijk. 

Lidy begreep wel waarom ze zonder afspraak bij haar waren binnengevallen. Ze vertrouwden haar niet. Ze waren bang dat ze haar man voor hen afschermde en dat ze hem niet te spreken zouden krijgen als ze hun komst hadden aangekondigd. Hun wantrouwen was groot en ze deden geen enkele moeite het te verbergen. Zelfs toen ze hen had verteld dat Werner allang was overleden, geloofden ze haar niet. Lidy merkte het aan alles. Voor hij vertrok, had Guido haar gezegd dat hij de zaak tot op de bodem zou uitzoeken. Er viel echter weinig uit te zoeken. Lidy had de waarheid gesproken over haar eerste man. En zelfs al had hij nog geleefd, dan nog was het de vraag of hij aansprakelijk kon worden gesteld voor de eventuele hersenschade van hun kind. Wat wilden Beth en haar man er trouwens mee bereiken door een schuldige aan te wijzen? Hun kind werd er niet beter door. Bovendien was nog helemaal niet aangetoond dat de problemen van het meisje door de bevalling waren veroorzaakt. Lidy zou haar graag willen onderzoeken, maar ze achtte de kans klein dat Beth en Guido hun dochter aan haar zouden toevertrouwen. 

Ze had er nog met niemand over gesproken. Ze hoopte stilletjes dat het afgelopen zou zijn, zodra Guido erachter kwam dat haar eerste man werkelijk was overleden. Het liet Lidy niet onberoerd nu die nare geschiedenis weer werd opgerakeld. Het riep pijnlijke herinneringen op. Oud verdriet kwam weer naar boven, vooral ’s nachts. Maar ook het feit dat Werner van nalatigheid werd beschuldigd zat haar danig dwars. Het was volkomen onterecht. Als iemand zich met hart en ziel voor zijn werk had ingezet, was dat haar eerste man wel. Dat hij te laat bij Beth’s bevalling was gekomen, had ongetwijfeld niet aan hem gelegen. Mogelijk had hij vertraging opgelopen onderweg naar het ziekenhuis, of had de verloskundige van Beth te lang gewacht om zijn hulp in te roepen. Of misschien was hij er wel op tijd bij geweest, maar waren de complicaties zo ernstig, dat Annemiek toch blauw ter wereld kwam. Daar kon niemand iets aan doen en dat was gewoon vreselijke pech. Lidy kon zich dit specifieke geval niet herinneren. Het was één van de vele bevallingen in de loopbaan van Werner. Misschien had hij er thuis iets over verteld, maar misschien ook niet. Ze vond het een hoogst onaangename kwestie vooral omdat Werner er zelf niet meer was om zich te verdedigen. 

Lidy probeerde het in haar eentje te verwerken. Haar gepieker bleef echter niet onopgemerkt. Alex had heus wel door dat ze de laatste dagen niet zichzelf was. Dat ze stiller was dan anders en verstrakte als ’s avonds de telefoon ging. 



Philo stak haar hoofd om de deur van de kinderkamer. Het was over negenen in de avond. Het had weer eens de nodige moeite gekost om Bram in bed te krijgen. Hij was er twee keer uit gekomen, maar ze had hem onverbiddelijk teruggestuurd. Nu was hij al een kwartier lang stil. Hij was diep in slaap, constateerde Philo, luisterend naar zijn regelmatige ademhaling. Voorlopig zou hij niet wakker worden, wist ze uit ervaring. Ze zat op het vinkentouw, ze wilde snel even weg. Ze had alweer geluiden gehoord op de bovenverdieping. Als ze even naar boven wilde om uit te zoeken wat de weduwe Wiltzang uitspookte, was het nu het juiste moment. 

Ze liep de woonkamer in en pakte haar sleutels uit haar tas. Even later trok ze geruisloos de deur achter zich dicht. Op haar tenen beklom ze twee trappen. Boven gekomen klopte ze niet meteen aan bij de weduwe, maar legde eerst haar oor tegen de deur. Er was ontegenzeggelijk iemand aan het werk achter die deur. Philo hoorde zelfs zachtjes muziek. De tv stond aan. Mevrouw Wiltzang kon niet doen alsof ze niet thuis was. 

Nu of nooit, dacht Philo. Ze haalde diep adem en klopte een paar keer hard op de deur. Met ingehouden adem wachtte ze af.

Het werd onmiddellijk stil. Opengedaan werd er echter niet.

“Mevrouw Wiltzang?” riep Philo en klopte nogmaals aan.

Geen reactie.

Minutenlang bleef ze bij de deur staan, met haar oor er tegenaan. Haar bovenbuurvrouw hield zich echter muisstil. Was het haar bovenbuurvrouw wel, daarbinnen? Maar als zij het niet was, wie dan wel? Philo woonde hier nu ruim twee jaar met Bram en Frank. Nooit eerder had ze zich onveilig gevoeld. Nu wel. Er was geen twijfel meer mogelijk. Hier klopte iets niet.

De angst bekroop haar dat er iets akeligs was gebeurd met mevrouw Wiltzang. Vlak boven haar hoofd nog wel! Moest ze er werk van maken? De politie bellen? En wat ging ze dan vertellen? Dat ze de weduwe al een tijdje niet meer gezien had en rare geluiden hoorde? Het was slechts een heel mager verhaal. Niet genoeg voor de politie om er onmiddellijk iemand op af te sturen. 

Eigenlijk zou ze bij de deur moeten blijven wachten tot die geheimzinnige aanwezige zich liet zien, bedacht Philo. Ze kon echter niet langer wegblijven. Bram was al zo angstig. Als hij wakker werd en merkte dat hij alleen thuis was, zou hij nog meer in paniek raken. Dat wilde ze niet op haar geweten hebben. Uiteindelijk keerde ze onverrichter zake terug in haar eigen woning. Haar zoontje sliep nog. Hij had niets gemerkt van haar afwezigheid.

Wie ook niets doorhad van iemands afwezigheid op dat moment, was Alex Snijdewind, Lidy’s tweede man. De advocaat had de volgende dag een zitting in de rechtbank. Hij moest nog een paar dingen nakijken. Meteen nadat de kinderen naar bed waren gegaan, was hij zijn werkkamer ingedoken. Daar zat hij nu al een tijdje.

Lidy was in de woonkamer achtergebleven, maar daar was ze nu niet meer. Nu Alex toch aan het werk was, had ze haar kans schoon gezien om iets te doen wat ze de vorige avond had bedacht. 

De kwestie rond Annemiek Avezaat zat haar nog steeds dwars. De gedachte dat haar overleden man schuldig zou zijn aan iets, was onverdraaglijk voor Lidy. Ze zou niet rusten voor ze het bewijs van zijn onschuld had gevonden. Ze hoopte het op zolder te vinden, waar ze de archieven van zijn toenmalige praktijk nog in dozen bewaarde. Ze had het eigenlijk allang moeten laten vernietigen, maar het was in de vergetelheid geraakt. Misschien dat ze in één van de dozen iets kon terugvinden over de bevalling van Beth Avezaat, zo’n zeven jaar geleden. Je wist het maar nooit.

Lidy wilde Alex er nog steeds niet mee lastigvallen, dus had ze een goed moment afgewacht om naar de zolder te verdwijnen. 

Nu zat ze op de grond in het vale licht van de kale peer aan het plafond, bij een doos met archieven uit het geboortejaar van Annemiek. Terwijl ze door de mappen met aantekeningen bladerde, kwamen de herinneringen aan de tijd met Werner weer naar boven. En met die herinneringen ook flarden van het verdriet.

Het nam Lidy dusdanig in beslag, dat er ongemerkt een uur voorbij ging. Pas toen ze voetstappen op de zoldertrap hoorde, keerde ze met een schok terug in het heden.

Alex kwam naar boven. Hij was klaar met zijn voorbereidingen voor de rechtszitting. Hij had Lidy gemist in de woonkamer en van Rosy gehoord dat ze naar zolder was. Dus kwam hij maar eens kijken wat ze daar deed.

“Ben je hier?” Hij liep langs stapels dozen en spullen naar haar toe.

“Ja.” Ze toverde een vluchtig glimlachje op haar gezicht. “Ik moet even iets nakijken over een patiënt van een paar jaar geleden. Haar ouders waren hier vorige week. Het gaat niet zo goed met haar. Ze weten niet precies wat haar mankeert en ze vroegen of ik iets kon terugvinden erover.” 

Het was de waarheid. Lidy vertelde alleen niet alles. Terwijl ze sprak, sloot ze terloops de map waarin ze had zitten lezen en stak deze terug in de doos, tussen de andere mappen. 

“Een hele uitzoekerij,” zei ze, zich uitrekkend. “Ik heb geen zin meer.” Ze sloot de doos, duwde hem terug bij de andere en stond op. 

Samen met Alex verliet ze de zolder. Hij liet haar voorgaan de trap af, knipte het licht uit en sloot het luik. 

Omdat ze gedaan had of het de gewoonste zaak van de wereld was, dat ze oude archieven zat door te spitten, had hij niet door dat het haar behoorlijk dwarszat, meende Lidy. In elk geval stelde hij geen vragen.

Veel was ze het afgelopen uur niet opgeschoten. Ze had niets over de bevalling van ene Beth Avezaat tussen de rapporten en aantekeningen gevonden. Ze zou nog eens moeten kijken. Ze had slechts een deel van de archiefdoos doorgenomen. Nu probeerde ze er even niet meer aan te denken. 

Ze liep met Alex over de bovenverdieping langs de kamers van de kinderen.

Hij sloeg een arm om haar heen en trok haar tegen zich aan.

“Ik ruik koffie,” merkte hij op.

Inderdaad was Rosy beneden in de keuken koffie aan het zetten.

Elders in de stad was bij Philo op de bovenverdieping het geschuifel en gekras weer begonnen, nadat ze was teruggekeerd van haar speurtocht. Ze ging er nu echt van balen. Voor een kind kon het best eng zijn en zelf voelde ze zich er ook niet prettig bij. Vooral omdat ze niet wist wat het was. Voorheen was het altijd zo rustig boven. Het was jammer dat de weduwe niet even had willen opendoen om uit te leggen wat er aan de hand was. En ook om te vertellen hoe lang het nog ging duren. Dan kon Philo haar zoon tenminste geruststellen. Nu sliep Bram nog als een roosje, maar later in de nacht zou hij weer wakker worden en bij haar in bed kruipen. Nog altijd wilde ze het probleem liever zelf oplossen, zonder tussenkomst van artsen of psychologen. Dat maakte het allemaal zo ernstig. Als mevrouw Wiltzang nu ook maar wilde meewerken. 



“Ik moet even iets nakijken. Ik ben zo terug.” Lidy sprak tegen Corine die bezig was in haar balie. Het was over twaalven in de middag. Lidy’s laatste patiënt van deze ochtend kwam niet opdagen. Haar moeder had afgezegd omdat het meisje rode hond had. Het betekende dat Lidy bijna drie kwartier lunchpauze had. Nu kon ze mooi even verder gaan in het archief van Werner, waar ze twee dagen terug had moeten stoppen omdat Alex opeens op de zolder verscheen. 

De kwestie rond Annemiek Avezaat bleef Lidy dwarszitten. Ze had intussen ook al naar het ziekenhuis gebeld waar Beth destijds was bevallen. Het dossier werd daar niet meer bewaard en was hoogstwaarschijnlijk vernietigd na zoveel jaren, had men haar verteld. Lidy verwachtte het eigenlijk wel. Ze zou echter niet rusten voor ze toch een bewijs van Werners onschuld had gevonden.

Ze ging linksaf het gangetje in, vlak voorbij haar spreekkamer en stapte door een tussendeur haar woonhuis binnen. Ze liep door de vestibule, ging rechtsaf langs de werkkamer van Alex en passeerde de tochtdeur.

“Hallo,” riep ze de gang in naar Rosy, die ergens moest zijn. “Ik ben even naar zolder.”

“Ja hoor,” klonk Rosy’s stem uit de eetkeuken.

Lidy beklom de trap naar de bovenverdieping waar Sjaan, haar werkster, in de weer was met zeepsop en poetslappen. 

Sjaan Hopman was de echtgenote van Karel Hopman, plantsoenmedewerker. Sinds zijn pensionering hield de tuin rondom Lidy’s villa bij. De Hopmans waren geboren en getogen Amsterdammers met een hart van goud en een niet mis te verstaan accent. Vooral Sjaan kon behoorlijk uithalen in het Mokums, met haar schelle stemgeluid. Lidy noch haar huisgenoten keken nog op van haar beeldende taalgebruik. Ze bedoelde het immers goed en ging door het vuur voor het gezin van de dokter, zoals ze Lidy steevast noemde.

Ze hoorde haar de trap op komen. Ze was bezig in de kamer van Steffie en haar hoofd verscheen onmiddellijk om de deurpost.

“Goeiemorrege,” begroette ze Lidy, een stofdoek in haar handen houdend en haar vragend aankijkend. Ze was heus niet nieuwsgierig, maar wilde wel alles weten, graag tot op het naadje van de kous.

Lidy was zich daarvan bewust.

“Hallo Sjaan. Ik moet even iets opzoeken op zolder,” legde ze uit.

“Kan gebeuren, hè?” reageerde de werkster. Ze wist voorlopig wat de dokter kwam doen en ging verder met stoffen.

Lidy beklom de vlizotrap aan het eind van de gang, opende het luik en stapte de zolder op. Bij het daglicht dat door het zolderraam viel, ging het doorzoeken van Werners archief sneller. Ze hoopte voor enen klaar te zijn met de doos. 

Terwijl Lidy zich stortte op de aantekeningen van haar overleden man, zat verderop in de stad Philo op haar fiets. Ze trapte zich een ongeluk. Ze was onderweg naar Bram. Zijn juf had haar op haar werk gebeld. Of ze naar school wilde komen, want het was compleet mis met hem. Hij had het in zijn broek gedaan. Wat hij in zijn broek had gedaan had ze niet gezegd. Philo had er ook niet naar gevraagd. Ze vermoedde het ergste. De problemen met haar kind begonnen nu toch echt zorgelijk te worden.

Ze racete de straat in van de school. Deze ging net uit. Het was druk bij het schoolplein. Kinderen die niet overbleven, werden afgehaald of haastten zich naar huis. Ze staken in groepjes de weg over, lopend of op de fiets. Overal stonden auto’s met twee wielen op de stoep. Fietsen tegen het hek…

Philo sprong van haar fiets en zette deze ook tegen het hek. Zigzaggend tussen ouders en kinderen door, haastte ze zich over het plein de school binnen.

Ze trof Bram alleen met zijn juf in zijn verlaten klaslokaal. De andere kinderen waren naar huis of naar het overblijflokaal. 

“Wat krijgen we nou?” vroeg Philo aan het behuilde gezicht van haar zoontje.

“Hij had een ongelukje,” antwoordde Marloes. “Ik heb hem zolang een schone onderbroek van de school gegeven.” Ze gaf Philo een plastic tasje met het vuile ondergoed van Bram. “Heeft hij last in zijn buik?”

“Niet dat ik weet. Hij heeft in elk geval nergens over geklaagd.”

“Tja…” zei Marloes ernstig. “Het is nu al een poosje mis met hem. Het wordt, denk ik, nu toch wel tijd voor de schoolpsycholoog of in elk geval de huisarts.”

Philo knikte instemmend, het tasje van haar overnemend.

“Ik maak er straks meteen werk van.” Ze keek naar Bram die er verslagen bij zat, zijn blik op de grond gericht.

“Je kunt hem beter thuis houden vanmiddag,” raadde Marloes haar aan. “Hij is helemaal van slag.”

“Ja, dat was ik ook van plan. Ik heb vrij genomen.”

“Weet je nu al wat hem dwarszit?”

Philo schudde spijtig het hoofd. “Hij is bang, maar waarvoor?” antwoordde ze schouderophalend. “Misschien de bovenbuurvrouw. Het is er de laatste tijd nogal lawaaiig ’s avonds.”

“Heb je er wat van gezegd?”

“Ze doet niet open.”

“Lekker asociaal,” reageerde Marloes. “Kun je haar op straat niet aanspreken?”

“Het is een oud mens. Ze is slecht ter been. Ze komt amper nog buiten. Ik heb haar in elk geval al in geen weken gezien.”

“Een oud mens dat nog zoveel lawaai maakt?”

“Vraag me niet hoe het kan, maar het is wel zo. Bijna elke avond is het raak.”

“Hmmm, anders moet je maar eens een klacht indienen bij de huisbaas.”

“Daar heb ik ook al over gedacht, maar of het helpt…”

“Vervelend,” vond Marloes. “Ga in elk geval naar de huisarts met Bram.”

“Jazeker, ik maak meteen een afspraak.” Philo stak haar hand uit naar haar zoontje. “Kom schat. Ga je mee?”

Het jochie kwam sloom overeind, de blik op de grond en hij stak zijn hand in die van zijn moeder.

“Arm schaap,” zei zijn juf, hem een aai over zijn donkerblonde haren gevend. “Het geeft niet hoor. We hebben allemaal wel eens een ongelukje. Ga thuis maar wat leuks doen met mama.” Ze schonk Philo een bemoedigende glimlach. “Succes bij de dokter.”

“Dank je.” Philo verliet met Bram aan haar hand het klaslokaal. Aan haar andere hand bungelde het plastic tasje en zijn schooltas met zijn lunchtrommeltje. Het liep nu toch echt de spuigaten uit. Bram had het letterlijk in zijn broek gedaan van angst.



 

“Mama?”

“Ja lieverd?” Lidy zat in de woonkamer op de bank. Het was ’s avonds na het eten. Alex had niet mee gegeten. Hij moest een verhoor bijwonen van een cliënt op een politiebureau en het kon wel eens laat worden. 

Lidy had Rosy geholpen met opruimen. Ze wilde even de krant doorkijken, maar Steffie eiste haar aandacht. 

“De moeder van Sarah was vandaag op school.”

“O ja? Was er iets met Sarah?”

“Neehee! Ze krijgt toch een zusje?”

“O ja, dat is ook zo.” Lidy was het alweer vergeten. Ze was er met haar hoofd niet bij. Ze werd in beslag genomen door de kwestie rond Annemiek Avezaat. Haar tweede zoektocht op zolder had ook niets opgeleverd. Ze baalde nogal. Ze was immers nog steeds vastbesloten Werners onschuld te bewijzen. Steffie had echter ook recht op aandacht.

“Waarom kwam Sarah’s moeder dan naar school?” vroeg ze.

“Gewoon,” antwoordde het meisje. “Sarah ophalen. En toen zei ik dat ze een zusje in haar buik had. En toen zei ze ja en toen vroeg ik hoe ze ging heten. Dat wist ze nog niet. Ze was nog bezig mooie namen te bedenken. Nou, en toen vroeg ik of ik ook een naam mocht bedenken.”

“Zo, zo.” Lidy keek naar haar glunderende dochter. Het viel haar plotseling op hoezeer ze op haar vader leek. Ze zag opeens het gezicht van Werner door dat van Steffie heen. Normaal gesproken stond ze er nooit zo bij stil. Ze had immers allang een streep onder het verleden gezet. Het kwam door die zaak met Annemiek Avezaat, waardoor het nu weer door alles heen sijpelde. Zelfs tijdens een gesprekje met haar dochter! Het mocht geen obsessie worden. Ze schudde het van zich af.

“En vond Sarah’s moeder dat goed?”

“Ja.” Steffie kreeg iets dromerigs in haar blik. “Ik vind Angelique wel mooi.”

“Dat is inderdaad een mooie naam.” 

“Of Barbara.” Steffie liet de lettergrepen keurend over haar tong rollen.

Alsof ze een naam voor haar eigen kindje aan het bedenken was, stelde Lidy glimlachend vast.

In een ander huis was minder reden tot glimlachen. 

Philo zat achter haar laptop. Het beeldscherm werd gevuld door het gezicht van haar man. Zijn schip had weer een haven aangedaan. Daarnet had Bram met zijn vader gesproken. Hij had gevraagd wanneer hij terugkwam. Toen Frank antwoordde dat dat een tijdje ging duren, beviel hem dat allerminst. Hij werd boos en begon zelfs een beetje te huilen.

Frank probeerde het uit te leggen, maar Bram luisterde niet meer. Hij gleed van zijn moeders schoot af. Nu zat hij mokkend op de bank, zijn knieën opgetrokken en zijn armen over elkaar.

“Wat is er met hem?” vroeg Frank ongerust.

“Een beetje moe, denk ik.”

Philo was niet van plan haar man de waarheid te vertellen. Nog altijd hoopte ze de problemen te hebben opgelost voordat hij terugkeerde naar huis. Of ze daarin zou slagen, was de vraag. Ze was met Bram naar de huisarts geweest. Deze kende de gezinssituatie en begon direct over Brams vader die vaak maandenlang van huis was. Philo had uitgelegd dat het voorlopig niet anders kon. Ze opperde dat er misschien ook een andere oorzaak voor Brams angsten kon zijn. De huisarts liet zich niet overtuigen. Hij kende Bram vanaf zijn geboorte. De jongen was altijd kerngezond geweest en nog steeds, stelde hij vast nadat hij hem uitvoerig had onderzocht. Als de problemen aanhielden na de terugkeer van zijn vader, moesten ze het maar eens voorleggen aan een kinderarts, had hij Philo geadviseerd.

Zo lang wilde ze niet wachten. Bram had het immers in zijn broek gedaan van angst. Hopelijk bleef het bij die ene keer, nu twee dagen geleden. Ook daar was Philo maar niet over begonnen tegen Frank. Het kon echter zo niet doorgaan. Er moest worden ingegrepen en zo snel mogelijk.

Ze babbelde nog een poosje met haar man over van alles en nog wat. Al die tijd bleef Bram koppig op de bank zitten. Toen Frank afscheid van hem wilde nemen, weigerde hij zelfs naar de laptop te komen. Ook toen Philo boos werd, bleef hij halsstarrig op zijn plek. Uiteindelijk gaf ze het op. Ze had geen zin in een scène voor de webcam. Ze verontschuldigde zich tegenover Frank en beloofde beterschap. 

Zoals te verwachten was, ontaardde ook het naar bed gaan deze avond in een strijd. Bram weigerde in zijn eigen bed te slapen. Ten einde raad legde Philo hem maar op de bank in de woonkamer onder zijn dekbed. 

Het hielp. De jongen bedaarde en dommelde in. Geen wonder, hij was immers bekaf. Dit was echter geen oplossing. 

Bij negenen begon het geduvel weer bij de bovenbuurvrouw, maar toen sliep Bram gelukkig al.

In huize Snijdewind was Alex nog niet teruggekeerd van het verhoor op het politiebureau. Om kwart over negen lagen de kinderen in bed. Rosy was al naar haar kamer gegaan om te lezen. Lidy zag haar kans schoon om weer een bezoekje aan de zolder te brengen. Ze hoopte nog altijd informatie over Annemiek Avezaat te vinden in de archieven van Werner. Er waren meer dozen. Misschien was het per ongeluk in een verkeerde doos verzeild geraakt. Ze beklom voor de derde keer in korte tijd de vlizotrap.

Ze was nog driftig dossiermappen aan het doorspitten, toen ze een auto de oprit op hoorde draaien. Ze staakte direct haar gesnuffel. Ze stak de map terug in de doos en verliet de zolder. Ze stapte net van de laatste traptrede op de benedenverdieping, toen ze aan het eind van de gang Alex door de achterdeur zag binnenkomen. Aan zijn rechterhand zijn laptoptas, over zijn linkerarm zijn jas, in zijn hand zijn sleutelbos. 

“Hè, hè, daar kwam geen eind aan,” zei hij, naar haar toe lopend. 

“Je hebt toch hoop ik wel gegeten?” Lidy gaf hem een kus.

“Een tosti.”

“O, dan maak ik wat voor je.”

“Hoeft niet. Ik heb geen trek meer.” Hij passeerde de tochtdeur, liet zijn laptoptas achter in zijn werkkamer en liep door naar de kapstok om zijn jas op te hangen.

“Was je boven?” vroeg hij toen hij even later de woonkamer binnenstapte.

Het was hem dus niet ontgaan dat ze net de trap af was gekomen, begreep Lidy. Vermoedde hij iets?

“Eh… ja,” antwoordde ze. “Even naar de kinderen kijken.”

“Hoe is het met ze?”

“Goed, hoor.”

“Hmmm.” Alex liep naar het wandmeubel. “Ik ben eigenlijk wel toe aan een glaasje wijn. Even ontspannen, hoor. Jij?”

“Och ja.” Lidy zonk neer op de bank en probeerde haar teleurstelling te verbergen. Nog steeds had ze het bewijs van Werners onschuld niet gevonden. Ze zou weer de zolder op moeten, maar Alex was ook niet gek. Hij zou zo langzamerhand wel eens willen weten wat ze daar steeds deed. Kon ze hem hier nog wel buiten houden?



“O, er wordt gebeld.” Philo drukte op een knop naast de voordeur. Beneden ging een zoemer af. De buitendeur sprong open. In de deuropening onder aan de trap stond een jochie van een jaar of zes. Brams vriendje.

“Dag mevrouw Velthuyzen. Komt Bram bij mij spelen?” riep hij naar boven.

“Even vragen.” Philo keek naar haar zoontje. Ze waren net thuisgekomen van school en hij hing zijn jas aan de kapstok. 

“Schat? Leslie vraagt of je bij hem komt spelen.” 

“Nee,” antwoordde de jongen zonder er ook maar één seconde over na te denken.

“Nee?” reageerde zijn moeder verwonderd. Dat was vreemd. Anders ging Bram altijd graag bij zijn vriendje spelen. Nu ze erover nadacht, was het alweer een tijdje geleden dat hij voor het laatst bij Leslie was geweest.

“Mag Leslie dan bij jou spelen?” opperde ze.

“Nee.” Bram liep de woonkamer binnen.

“Ook niet heel even?” 

“Nee!”

Lieve hemel, dacht Philo bij zichzelf. Wat nu weer? Er was echt geen land meer te bezeilen met haar kind. Nu wilde hij ook al niet meer met zijn vriendjes spelen. Ze stapte de overloop weer op. “Bram heeft geen zin vandaag, Leslie,” riep ze naar beneden. 

“Waarom niet?” antwoordde de jongen.

“Hij is niet lekker. Ik denk dat je beter naar een ander vriendje kunt gaan.”

“Oké,” zuchtte Leslie. Hij stapte naar buiten en trok aarzelend de deur achter zich dicht.

Philo ging haar huis weer binnen. Bram zat in de woonkamer op de bank met zijn knieën opgetrokken en zijn armen over elkaar. Met een lege blik staarde hij voor zich uit. Geen normale manier van doen voor een kind van zes. Was hij depressief? Of was hij gewoon bekaf omdat hij ’s nachts zo slecht sliep? 

Nog altijd wilde Philo er zelf achter komen wat er ’s avonds boven hun hoofd gebeurde. Nu de weduwe niet open wilde doen, had ze besloten ergens anders maar eens navraag te doen. Alleen, zonder Bram erbij. Kleine potjes hadden immers grote oren. 

Ze maakte wat fruit voor de jongen. Hij zat nog steeds in dezelfde houding op de bank. “Zal ik je lievelings dvd opzetten?” probeerde ze hem af te leiden. Ze deed het schijfje in de dvd-speler en zette de tv aan. Ze liet hem alleen met zijn fruithapje en zijn dvd en ging de keuken in om het avondeten voor te bereiden. Toen ze een half uurtje later terugkeerde in de woonkamer, was Bram wat ontdooid. Hij lag op zijn buik voor de tv. Naast hem zijn leeggegeten bordje fruit. 

Dat was beter. Nu kon ze eindelijk gaan doen wat ze van plan was.

“Schat, ik moet heel even naar beneden,” zei ze, haar huissleutels van het dressoir pakkend.

Bram reageerde nauwelijks, verdiept als hij was in zijn dvd.

Philo verliet de woning, sloot de deur achter zich en daalde snel de trap af. Even later stapte ze het cadeauwinkeltje binnen op de benedenverdieping. Twee dames dwaalden door het zaakje, de spulletjes kritisch bekijkend. De dame achter de toonbank was de eigenaresse. Ze was begin veertig. Een kordate zelfstandig onderneemster. Ze kende Philo.

“Hoi, buuf,” begroette ze haar bovenbuurvrouw.

“Hallo Pam.” Philo liep naar de toonbank. Met gedempte stem zei ze: “Mag ik jou iets vragen over mijn bovenbuurvrouw?”

“Mevrouw Wiltzang,” knikte Pamela.

“Ja, heb jij haar onlangs nog gezien?”

“Of ik mevrouw Wiltzang gezien heb…” Pamela keek nadenkend voor zich uit. “Waarom?”

“Ik vraag me af wat ze uitspookt. Elke avond hoor ik rare geluiden boven en eerlijk gezegd heb ik haar al een paar weken niet meer gezien. Maar ik ben natuurlijk weinig thuis overdag.”

“Nou je het zegt… Ik heb haar ook al een tijdje niet meer gezien.” Een frons gleed over Pams voorhoofd. “Denk je dat…”

“Ik heb geen idee wat er aan de hand is. Ik hoor alleen rare geluiden. Elke avond om een uur of negen begint het.”

“Raar,” vond Pamela. “Ben je al bij haar langs gegaan?”

“Ze doet niet open.”

“Hè, jasses!” Pamela trok een vies gezicht. 

“Nou ja, als ze geluiden maakt…” zei Philo aarzelend.

“Dan is er nog leven, zou je zeggen,” was Pamela het met haar eens. “En de post? Ik bedoel, aan de stapels post kun je meestal ook zien of er iets aan de hand is.”

Philo schudde het hoofd. “Ze krijgt nauwelijks post en ook de laatste tijd zie ik nooit iets liggen.”

“Hmmm.” Pamela begreep er net zo weinig van als Philo. “Wel raar voor een oud mens, dat ze zo’n lawaai maakt.”

“Dat vind ik nou ook. Maar ja, als ze niet opendoet, kan ik er ook niets van zeggen.”

“Heb je al geprobeerd haar op te bellen?”

“Haar nummer staat niet in de gids.”

“Wat een gedoe. Dat schiet ook niet op. En als je nou een briefje achterlaat bij haar?”

“Dat zou ik kunnen proberen...” Philo klonk niet erg overtuigd.

“Jee, nou, vervelend hoor. Ik heb haar in elk geval niet gezien, de laatste tijd. Anders moet je de huisbaas maar bellen, of de politie.”

“Tja.” Ook daar verwachtte Philo weinig van. Het was jammer. Nu was ze nog niets wijzer over haar raadselachtige buurvrouw.

Pamela moest een klant helpen. “Ik zou een briefje achterlaten,” gaf ze Philo een laatste raadgeving. “Succes ermee.”

“Dank je.” Ze verliet het zaakje. Boven gekomen trof ze Bram nog steeds op zijn buik voor de tv. Even leek hij weer een gewone zesjarige, maar Philo wist beter. Vanavond begon het trammelant weer, als hij naar bed moest.

Het bezoekje aan de winkel beneden was niet het enige plan dat Philo had bedacht. Binnenkort ging ze met Bram naar een speciale arts die ze op het internet had gevonden. Ze had al een afspraak gemaakt. Ze was heel benieuwd. Hopelijk leverde dat meer op dan het gesprekje met Pamela.



“Kijk het nog even aan en als het niet snel beter wordt, dan belt u maar weer.” 

Lidy stond bij de balie in haar praktijk. Ze sprak tegen een moeder met een kind dat bij haar onder behandeling was. Ze waren uit haar spreekkamer gekomen. Het consult was beëindigd. De arts liet hen uit en ging de wachtkamer binnen om haar volgende patiënt op te halen. 

Lidy was niet meer zo gespannen als enkele dagen geleden. Haar bezorgdheid om Werner was wat gezakt. Ze had niets meer gehoord van de ouders van Annemiek, sinds hun bezoek aan haar praktijk. Het leek erop dat ze afzagen van verdere stappen nu tot hen was doorgedrongen dat Werner van de Poel niet meer leefde.

Lidy had het bewijs van zijn onschuld niet gevonden. Drie zoektochten door het archief hadden niets opgeleverd. Natuurlijk kon ze doorgaan tot de onderste steen boven was, zoals ze eerst van plan was. Langzamerhand rees echter de twijfel of dat wel zo verstandig was. Kon ze het niet beter loslaten en het verleden laten rusten? Het was ook beter voor haar humeur dat er onder leed. 

Nu de zaak vanzelf uit leek te doven, hoefde ze er Alex ook niet mee lastig te vallen. Ook hoefde ze niet meer stiekem te doen en allerlei smoesjes te verzinnen. Kortom, Lidy’s opgewektheid keerde terug.

In het woongedeelte van haar villa heerste ook opgewektheid. Sjaan Hopman was de benedenboel aan het boenen, zoals ze dat noemde. Tijdens het poetsen kon ze het niet laten om af en toe in een levenslied uit te barsten. Vooral nu ze het rijk alleen had. Rosy was naar de stad, een paar nieuwe zomerschoenen kopen. Sjaan moest vandaag zelf koffiezetten en ze mocht ook een plak zelfgebakken cake afsnijden. Rosy had haar gewezen op de cake die op het aanrecht in een transparante, plastic bewaardoos gereed stond.

Sjaan wilde eerst even de vestibule gedaan hebben voor ze zichzelf koffie met cake toestond. Luid een levenslied vertolkend, bewoog ze een natte Spaanse mop over de marmeren vloer. Het was dat ze vlakbij de voordeur stond, anders had ze de bel niet gehoord vanwege haar snikkende uithalen. 

“O.” Ze staakte direct haar gezang, plantte de Spaanse mop met de steel tegen de muur en deed open. “Goeiemorrege.”

“Dag mevrouw.”

Voor haar stond een man in een postbode uniform, met een brief, een opgevouwen papier en een pen in zijn handen. 

“Ik heb een aangetekende brief.”

“Och jee.” Sjaan keek werktuigelijk achter zich en weer naar de postbode. “Er is op het ogenblik niemand. Ik ben de schoonmaakster.”

“Dat geeft niet,” zei de man, die kennelijk geen zin had in een tweede bezoek. “U mag ook een krabbel voor ontvangst zetten.”

“Een krabbel voor ontvangst,” echode Sjaan, haar handen aan haar schort afvegend. “Nou, vooruit dan maar.” Ze nam de pen over van de postbesteller. 

Deze opende het opgevouwen papier. Het was een namenlijst.

“Als u hier even wilt tekenen?” duidde hij op een leeg vakje naast de naam van degene voor wie de aangetekende brief was bestemd.

De werkster keek vluchtig naar de naam, keek nog een keer en geloofde haar ogen niet. 

“O, maar die is allang dood, hoor,” flapte ze er uit.

De postbezorger schonk haar een glazige blik, alsof ze raaskalde.

“Maar ik kan hem natuurlijk wel aan mevroúw Van de Poel geven,” haastte Sjaan zich te zeggen.

“Als u dan hier even wilt tekenen?” duidde de postbode weer op het vakje naast de naam. Hij stak Sjaan de pen toe.

“Mag ik effe?” De werkster pakte de lijst uit zijn hand, hield deze tegen de deurpost en zette een krabbeltje. “Alstublieft,” zei ze, het papier teruggevend. “Zo goed?”

“Ja hoor, prima.” De postbode nam ook zijn pen uit Sjaans hand terug en verruilde deze voor de brief. “Goedemorgen.” Hij draaide zich om en sprintte naar zijn witte bestelbus die dubbel geparkeerd op de weg stond.

“Goeiemorrege,” groette Sjaan terug. Vertwijfeld naar de naam op de envelop starend, sloot ze de deur. “Asjemenou. Een brief voor een dooie,” praatte ze in zichzelf. “Aangetekend nog wel…” 

Sjaan had Werner van de Poel nog gekend. ‘Meneer de dokter’ was hij voor haar. Ze had het hele drama van zijn ongeluk meegemaakt. Het was allang weer toegedekt met nieuw geluk voor Lidy en haar kinderen. Hoe kon er nu dan toch weer een brief voor hem komen? 

De werkster werd er een beetje akelig van. 

“Gatsiedarrie,” zei ze, niet zo gauw wetend wat ze met de brief moest doen. Het was of hij brandde in haar handen. In een eerste impuls wilde ze direct naar de praktijk gaan en hem aan Lidy geven. Maar was dat wel handig, zo midden onder haar werk? De dokter zou zich doodschrikken en dat terwijl ze misschien met een klein kind bezig was. Nee, dat was toch niet zo verstandig.

Sjaan stond al in de eetkeuken met de brief. Ze wilde hier zo min mogelijk over weten. Ze vond het maar eng en voelde zich al schuldig dat ze hem had aangepakt. Ze zette hem maar zolang op de tafel tegen de suikerpot tot Rosy terug was. Zij zou wel weten wat het beste was.

De werkster ging maar gauw verder met de vestibulevloer. Ditmaal zonder smartlap. Ze was opeens niet meer zo in de stemming.

De uren gleden voorbij. Sjaan had al zelf koffie gedronken met een dikke plak van Rosy’s zelfgebakken cake en was nu het parket aan het boenen in Alex’ werkkamer, toen Rosy door de achterdeur het woonhuis binnenkwam. In haar hand een plastic tas met een schoenendoos, op haar gezicht een glimlach. Ze was geslaagd in haar jacht op een paar nieuwe zomerschoenen en stapte goedgehumeurd de eetkeuken binnen. 

Ze zette de plastic tas op de houten bank bij de eettafel. Haar blik trof de brief die daar rechtop tegen de suikerpot stond. 

Rosy las de naam op de envelop en deinsde terug. Zag ze het wel goed? Ze pakte fronsend de brief en hield hem dichterbij. 

“Wat krijgen we nou?” bracht ze uit, de envelop omdraaiend. Op de achterkant stond in kleine voorgedrukte lettertjes de naam van de afzender. Ene M.J.M. Verschuren, juridisch adviseur. 

Een aangetekende brief voor Werner van de Poel van een juridisch adviseur? Wat had dit in godsnaam te betekenen? Het viel Rosy rauw op haar dak. Ook zij kende de tragische geschiedenis van Lidy’s eerste man. Het moest een vergissing zijn, want als dit een grap was, dan was het wel een heel smakeloze. Wie haalde zoiets in zijn hoofd? Dat kon alleen iemand met een ziek brein zijn. Of het was een wraakactie, maar dan van een zeer diep gekwetst persoon. Had Lidy iemand gekwetst? Of Alex? Rosy kon het zich niet voorstellen.

Ze stond nog met de brief in haar hand, toen Sjaan de keuken binnenstapte. Ze kwam maar eens kijken of Rosy al terug was.

“Het is toch wat,” barstte de werkster los, met een priemende wijsvinger op de brief duidend. “Een man van de post kwam hem brengen, maar er was niemand en toen heb ik maar een krabbeltje gezet. Ik zei nog wel tegen hem dat meneer de dokter allang dood is.”

“En wat vond hij daarvan?” 

Sjaan haalde haar schouders op. “Hij keek me aan of ik mesjogge was. Nou en toen heb ik toch maar getekend. Ik weet het verder ook niet. Ik heb hem daar maar neergezet. Ik durfde hem niet naar de dokter te brengen middenin haar werk, want die schrikt zich natuurlijk een beroerte en dat wil ik niet op mijn geweten hebben.”

“Nee…” Rosy wist ook niet zo snel wat ze met de situatie aan moest. 

“Getsie,” vervolgde Sjaan. “Wie stuurt er nou een brief aan een dooie?”

Een juridisch adviseur, dacht Rosy bij zichzelf. Ze begreep dat Sjaan van schrik niet had gekeken wie de afzender was. 

“Heel vervelend,” zei ze, de brief zolang weer terug zettend tegen de suikerpot. “Eerst maar even een kopje thee, hoor.”



“Hallo lieverd. Hoe is het?” Philo haalde Bram op van de naschoolse opvang. Hij zat op een zitkussen op de grond wat te prutsen met een speelgoedruimtemannetje.

Begeleidster Jenny had haar zien binnenkomen en liep naar haar toe.

Philo zag haar naderen. Ze keek niet vrolijk. Wat nu weer, dacht ze bij zichzelf. 

“Hallo Philo.” Jenny’s ernst maakte plaats voor een voorzichtig glimlachje. “Ik weet niet of er wat is met Bram?”

“Hoezo?”

“Hij durfde vanmiddag opeens niet meer alleen naar de wc.”

“O nee?”

Jenny schudde het hoofd. “Ik moest met alle geweld mee. Ik zei nog dat hij een grote jongen is, maar hij raakte helemaal overstuur. Huilen en zo…”

“Hmmm.” Philo die bij het kussen geknield zat, strekte haar benen. “Hij is inderdaad erg angstig de laatste tijd,” zei ze zachtjes tegen Jenny, die ook rechtop ging staan.

“Hij wil niet meer naar zijn eigen bed en zo.”

“En weet je ook waar hij precies bang voor is?”

“Dat wil hij niet zeggen.”

“Je hoort het wel vaker, hoor, dat kinderen plotseling bang zijn,” zei Jenny. “Maar Bram heeft er wel erg last van.”

“Ik ga binnenkort met hem naar een kinderarts.” 

“Aha, je kunt er inderdaad maar beter snel bij zijn.” Jenny schonk Bram een glimlach en keek weer naar zijn moeder. “Ik hoor het wel als je bij die arts bent geweest.” Ze wenste Philo succes. 

Deze hielp haar zoontje overeind. Even later zaten ze op de fiets naar huis. Philo stopte halverwege bij de supermarkt voor een paar boodschappen. Bij zessen fietste ze haar straat in, net op tijd om iemand bij haar huis naar buiten te zien komen. Slanke gestalte, zwarte broek, zwart jack, capuchon over het hoofd. Man of vrouw, dat was niet duidelijk. De persoon liep met grote stappen, de handen diep in de zakken van het jack gestoken. Kennelijk had hij of zij haast.

Philo versnelde onmiddellijk haar tempo. Ze trapte als een bezetene om hem in te halen. De geheimzinnige figuur maakte zich echter razendsnel uit de voeten en ging rechtsaf de hoek om.

Toen Philo de zijstraat bereikte, was hij al verdwenen. Ze fietste onverrichter zake terug en stapte af bij het fietsenrek, buiten adem van het fietsen. Ze keek naar het winkeltje bij haar beneden. Er brandde nog licht. Was Pamela er nog? Had zij die figuur ook voorbij zien komen? Wist ze wie het was?

“Wat is er mama?” Bram die achterop de fiets zat, kreeg in de gaten dat er iets niet in de haak was. “Waarom ging je ons huis voorbij?”

“O, zomaar. Ik lette niet op.” Philo tilde hem uit het zitje. Ze trok ook de plastic tas met boodschappen uit de fietstas en zette pijlsnel de fiets in het rek. 

“Kom.” Ze pakte Bram bij de hand. In haar andere hand droeg ze de tas met boodschappen. 

Het cadeauwinkeltje was nog open. Pamela stond echter op het punt om te sluiten. Ze had haar jas al aan. 

“O, hallo,” reageerde ze op haar binnenvallende buurvrouw. 

“Hoor eens,” zei deze, naar buiten wijzend. “Heb jij daarnet iemand langs zien komen? In het zwart gekleed.”

“In het zwart gekleed?” fronste Pam. “Hoezo?”

“Ik kwam daarnet aanfietsen in de straat en toen zag ik bij ons iemand naar buiten komen. In een zwart jack met een capuchon. Een onbekende. Hij ging hier de hoek om. Ik ben er nog achteraan gegaan, maar hij was al weg. Of zij…”

De winkelierster staarde Philo niet-begrijpend aan. 

“Sorry, maar ik heb er niet op gelet. Ik was de kassa aan het afslaan. Weet je het wel zeker?”

“Zo zeker als ik hier sta.”

“Hmmm.” Pamela werd nu ook ongerust. “Ik heb echt niets gezien, maar ik wil wel even met je meelopen naar boven.”

“Graag!” 

“Oké, even afsluiten.” Pamela liet Philo en haar zoontje voor zich uit naar buiten gaan, knipte het licht uit, toetste het alarm naast de deur in en sloot haar winkel af. 

Philo had de deur er naast al open gedaan. Met Bram en Pam op haar hielen beklom ze de trap naar de eerste etage. 

De deur van haar woning vertoonde geen sporen van inbraak, stelde ze vast. Toch ging er een huivering langs haar ruggengraat toen ze de sleutel in het slot stak. Wie weet wat ze ging aantreffen?

Met ingehouden adem duwde ze de deur open en stapte naar binnen, op de voet gevolgd door haar zoontje en de benedenbuurvrouw. 

Alles zag er nog net zo uit als toen Philo de woning deze ochtend had verlaten.

Ook Pamela zag geen bijzonderheden. Ze vertrouwde het echter niet helemaal. 

“We gaan voor de zekerheid alle kamers langs,” nam ze het initiatief. Ze had nu eenmaal een ondernemend karakter. Bovendien zat ze niet te wachten op een inbraak in haar winkel. Als eerste ging ze de woonkamer binnen. Ze keek direct achter de deur. 

“Hier is niets.”

Ze vervolgde haar inspectietocht langs de andere kamers en de wc, keek onder de bedden, in de kasten en stapte uiteindelijk het achterbalkonnetje op.

Philo liep aldoor met haar mee. Ook zij zag nergens een spoor van een ongewenste bezoeker. 

Pamela wees naar het balkon van mevrouw Wiltzang, boven hun hoofd.

“Misschien kwam hij bij haar vandaan?”

“Maar wie heeft hem dan binnengelaten?” 

“Die oude mevrouw?”

“Dat moet dan wel.”

“Heb je nog een briefje bij haar achtergelaten?” vroeg Pam.

Philo schudde het hoofd. “Nog niet.”

“Weet je wat?” opperde haar buurvrouw. “Dan gaan we er nu even langs.”

Ze stapte kordaat de keuken binnen met Philo in haar kielzog en liep naar de gang.

Daar stond Bram met zijn jas nog aan. Hij keek met grote ogen naar zijn moeder en de mevrouw van de winkel. Hun inspectieronde door het huis was alles behalve geruststellend voor het jochie. 

“Mama moet heel even naar boven,” zei Philo. “Doe je jas maar vast uit.”

“Nee!” riep de jongen. “Ik ga mee.”

“Oké.” Philo had geen zin in een scène en al helemaal niet in het bijzijn van Pamela. 

Deze was al op de overloop. Philo ging met Bram achter haar aan twee trappen op. Even later stonden ze voor de deur van mevrouw Wiltzang. Pamela klopte aan.

“Mevrouw!” riep ze, hard genoeg op het op straat te kunnen horen. “Mevrouw.”

Het bleef echter muisstil achter de deur. Er klonk zelfs geen muziek, zoals de avond toen Philo bij haar had aangeklopt. Ze deed zelf ook nog een poging.

“Mevrouw Wiltzang!” Ze gaf een paar flinke bonken op de deur. 

Ze spitsten hun oren, maar er kwam geen reactie.

Pamela keek Philo sceptisch aan. “Het is geen zuivere koffie daarbinnen,” zei ze, met een wijsvinger op de deur priemend. “Bel jij je huisbaas of moet ik het doen?”

“Ik doe het.”

“Oké.” Pamela zette alweer koers naar beneden. Bij Philo’s etage nam ze afscheid. 

“Houd me op de hoogte, wil je? Het is vervelend genoeg voor jullie en ik zit er ook niet op te wachten dat bij mij de zaak wordt leeggehaald.”

“Dat snap ik. Bedankt.”

“Geen dank.” Ze daalde de laatste trap af en trok de deur stevig achter zich dicht.

Philo ging haar huis binnen met haar zoontje. Ze kon hem onmogelijk nog wijsmaken dat er niets aan de hand was. Het zou weer een hele klus worden om hem rustig te krijgen.



“Hallo.” Lidy stapte de eetkeuken binnen, waar Rosy aan het werk was. Ze kwam uit haar praktijk en had onderweg naar de keuken de kinderen in de woonkamer gedag gezegd. Nu ging ze Rosy vragen of ze ergens mee kon helpen. 

“Hoe is het hier?”

“Eh…” Rosy stond voor het fornuis. Ze gaf niet direct antwoord op Lidy’s vraag. Ze liep naar de vensterbank en pakte de envelop die ze daar zolang had neergelegd. 

“Dit werd vandaag bezorgd door de post,” zei ze, met een spijtig gezicht de brief aan Lidy gevend.

Deze wierp een blik op de envelop en verstrakte.

“Sjaan heeft hem aangenomen, ik was er niet vanochtend,” legde Rosy uit. “Ik snap echt niet wie zoiets in zijn hoofd haalt.”

Dat snapte Lidy helaas wel. Dit moest van Beth en Guido Avezaat afkomstig zijn. Ze keek onmiddellijk naar de afzender op de achterkant van de envelop. Een juridisch adviseur. Annemieks ouders hadden hun strijd dus helemaal niet opgegeven, zoals Lidy gehoopt had. Ze hadden zelfs een juridisch adviseur in de arm genomen en deze bereid gevonden om een aangetekende brief aan Werner te sturen. Uit alles bleek dat ze eenvoudig niet geloofden dat hij was overleden. 

Rosy begreep hoe pijnlijk dit voor Lidy moest zijn. Ze wilde er iets over zeggen, maar werd onderbroken door de kinderen die stoeiend de keuken binnenvielen.

Tegelijkertijd stapte Alex door de achterdeur het woonhuis binnen.

Lidy keek om zich heen waar ze de brief snel kon verstoppen. Onder geen beding wilde ze dit bespreken waar haar kinderen bij waren.

Rosy had het door. 

“Geef maar.” Ze nam de brief weer van haar over en liet hem rap in een la verdwijnen.

“Dag allemaal.” Alex verscheen in de deuropening. Hij liep naar Lidy en gaf haar een kus.

Ze deed haar uiterste best op een glimlach. Ze wist zich geen houding te geven.

“Kom jongens,” schoot Rosy te hulp. “Handen wassen en tafel dekken,” droeg ze de kinderen op.

Tijdens het eten liet Lidy niets merken. Ook Rosy zweeg als het graf over de brief aan haar overleden man. 

Alex leek niets in de gaten te hebben, hoewel het stiller was dan gewoonlijk aan tafel.

Later op de avond, toen Lidy de kinderen naar bed ging brengen, kwam hij ook mee naar boven.

“Ziezo,” zei hij, nadat ze de kinderen goedenacht gewenst hadden en over de gang liepen. “Mag ik nu weten wat er aan de hand is?”

“Eh…” aarzelde Lidy. Hij had dus wel degelijk door dat er iets speelde. Hij mocht het wel weten ook, nu de kinderen in bed lagen. Ze was toch al van plan om het hem te vertellen. 

“Kom mee. Ik zal het je laten zien.” Ze daalde voor hem uit de trap af en liep naar de keuken. Daar opende ze de la waarin Rosy de brief had verstopt en haalde deze tevoorschijn. 

“Dit is er aan de hand.” Ze gaf de brief aan Alex.

Deze wierp een blik op de envelop. Zijn wenkbrauwen zakten prompt in een diepe frons. 

“Wat heeft dit te betekenen?”

“Ik zal het je maar vertellen,” zuchtte Lidy, leunend tegen de keukentafel met haar armen over elkaar. “Een heel vervelende geschiedenis. Ik werd een poosje geleden op een avond gebeld door een vrouw die naar Werner vroeg. Jij en de kinderen zaten erbij.

“Dat weet ik nog,” zei hij. “Daarom kapte je het af.”

Ook dat had hij allang door, constateerde Lidy. 

“De volgende dag stond ze ineens voor mijn neus in de praktijk,” vervolgde ze. “Met haar man. Ze wilden Werner spreken. Volgens hen was hij te laat bij de bevalling van hun dochter gearriveerd, waardoor ze blauw ter wereld kwam. Nu heeft dat meisje problemen op school. Ze denken dat ze een hersenbeschadiging heeft door zuurstofgebrek en willen dat op Werner verhalen.”

“Hoe oud is dat kind?”

“Zeven. Ik heb ze verteld dat Werner allang niet meer leeft, want blijkbaar waren ze daar niet van op de hoogte. Ik hoopte dat daarmee de kous af was.”

“Zat je daarom aldoor op zolder zijn archief door te spitten?”

“Aldoor?”

“Eén keer kwam ik naar boven toen je ermee bezig was en een andere keer was ik laat thuis. Toen ik aan kwam rijden zag ik licht branden door het zolderraam.”

“Ik zocht een rapport van die bevalling,” bekende Lidy. “Ik kan me namelijk niet voorstellen dat het door Werners schuld mis is gegaan. Dan had ik het wel geweten, want dan was hij persoonlijk voor de gevolgen opgedraaid. Zo was hij. Zulke dingen hield hij niet verborgen, integendeel.” 

Lidy begreep intussen dat zij niet veel voor Alex verborgen kon houden. Hij had al die tijd door wat ze aan het doen was, maar niets laten merken. Hij had gewoon gewacht tot ze er zelf mee kwam.

“Ik wilde jou en de kinderen er niet mee lastigvallen,” legde ze uit. “Het is zo al pijnlijk genoeg.”

“Voor jou, ja,” zei Alex bezorgd.

“Inderdaad heel vervelend.” Er brandden plotseling tranen achter Lidy’s ogen. Ze had zich aldoor goed gehouden, hoewel de zaak haar diep raakte. Oude pijn kwam weer naar boven.

Alex deed twee troostende armen om haar heen. 

“Had het meteen aan mij verteld. Ik ben er toch voor je?”

“Ja,” zei ze, terwijl tranen uit haar ogen rolden. 

“Liefje toch…” Alex had de brief aan Werner nog in zijn hand. Hij had al gezien dat de afzender een juridisch adviseur was. Hij wachtte tot Lidy wat bedaard was en zei: 

“Ziezo en nu eens even kijken wat die M.J.M. Verschuren te vertellen heeft.”

Juridische zaken waren immers Alex’ terrein. Hij opende de envelop en haalde de brief tevoorschijn. 

Lidy zag hem steeds kwader kijken terwijl hij las.

“Bespottelijk,” reageerde hij, de brief terug stoppend in de envelop. “Morgen maak ik er meteen werk van.”

“Wat staat er dan?”

“Dat kun je beter niet weten. Dit heeft je al genoeg narigheid bezorgd.”

“Zeg het toch maar.”

“Oké.” Alex begreep dat ze anders geen rust had. Hij zuchtte diep en zei: “De ouders van dat meisje hebben reden om aan te nemen dat Werner nog leeft. Ze hebben hem hier zelf uit de auto zien stappen en zijn kinderen zien begroeten. Het is stuitend dat je ze hebt geprobeerd wijs te maken dat hij er niet meer is, volgens die juridisch adviseur. Ze lijden al genoeg onder de problemen met hun kind. Als niet snel contact wordt opgenomen om een schikking te treffen voor een schadevergoeding, gaat hij tot dagvaarding over.”

“Maar dat is…” Lidy was verbijsterd. Het was of een dolk in haar hart werd gestoken. 

“Schandalig,” maakte Alex haar zin af. “Die mensen hebben hier dus op de loer gelegen in de straat en mij voor Werner aangezien. En het ergste is nog dat die adviseur ze op hun blauwe ogen gelooft, in plaats van even te checken of Werner inderdaad nog leeft. Ze gaan er gewoon van uit dat jij voor hem liegt om een schadeclaim te ontlopen. Je wordt op voorhand al schuldig bevonden, zonder dat er behoorlijk onderzoek naar is gedaan. En er wordt niet bij stilgestaan hoe pijnlijk het is, als hier een brief voor je overleden man wordt bezorgd.”

Alex stak dreigend de brief omhoog. “Je begrijpt dat ik geen hoge pet op heb van die Verschuren. Hij ruikt geld, dat is duidelijk. Ik maak gehakt van hem! Morgen krijgt hij een brief terug waar de honden geen brood van lusten.”



Lidy zat in haar spreekkamer. Het was de dag nadat ze Alex de brief aan Werner had laten zien. Hij was meteen zijn werkkamer in gedoken om aan een retourbrief te werken, die nog deze dag bij Verschuren bezorgd zou worden. Het zat hem hoog dat zijn Lidy opnieuw door de hel moest gaan, jaren na Werners dood. Ze zou geen last meer hebben van de familie Avezaat, had hij haar beloofd. Daar ging hij persoonlijk voor zorgen.

Lidy hoopte voorzichtig dat hij gelijk kreeg. Nu staarde ze naar haar opengeslagen agenda op haar bureau. Het drong tot haar door dat ze al anderhalve week over tijd was. Ze dacht automatisch aan de kwestie rond Werner. Ze had er aldoor nuchter over proberen te zijn tegen zichzelf. Pas gisteren, toen ze met Alex in de keuken stond, besefte ze hoe diep dit alles haar raakte. Zodanig dat haar hele hormoonhuishouding erdoor in de war was gebracht, leek het nu. Lidy was er vrijwel zeker van dat dat de oorzaak was, hoewel er natuurlijk een kleine kans bestond dat ze het mis had en dat ze zwanger was. Eerlijk gezegd zat ze niet te wachten op nog een kind erbij. Uiteraard zou het welkom zijn als bleek dat ze daardoor over tijd was, maar het zou haar leven wel behoorlijk op zijn kop zetten.

Lidy dacht ook aan Steffie die zo graag een zusje wilde en daar geen misverstand over had laten bestaan. Zij zou ongetwijfeld een gat in de lucht springen. 

“Nou ja, het zal wel loslopen,” zei Lidy tegen zichzelf. 

Ze stond op en verliet de kamer. Ze liep langs de receptiebalie waar Corine aan de telefoon zat. Ze passeerde ook de kamer van Petra Kruisberg en stapte de wachtkamer binnen.

“Goedemorgen,” begroette ze de moeder die op haar wachtte met haar zoontje van een jaar of zes. “Lidy van de Poel.” Ze gaf de vrouw een hand.

“Philo Velthuyzen,” noemde de vrouw haar naam. Slank, begin dertig, de donkere haren opgestoken met hier en daar een loshangende krul.

Haar zoontje Bram had steil donkerblond haar en een afwezige blik in zijn blauwe ogen.

“Komt u verder.” Lidy ging het tweetal voor naar haar spreekkamer.

“Bram heeft problemen met slapen?” stak Lidy van wal nadat ze aan haar bureau waren gaan zitten.

Dat was wat Corine had opgeschreven toen Philo de afspraak voor Bram had gemaakt. 

“Dat klopt,” beaamde ze. “Hij wil niet meer in zijn eigen bed slapen, want hij is bang. Op school wil hij ook niet meer alleen naar de wc. Hij heeft laatst zelfs in zijn broek gedaan.”

“Aha.” Voordat Lidy verder ging op het angstvraagstuk, werkte ze eerst een rijtje standaardvragen af. Of Bram gezond was, welke aandoeningen er in de familie zaten, of Philo meer kinderen had, of ze samenwoonde met Brams vader. 

Philo antwoordde dat ze getrouwd waren.

“En wat doet uw man?” vroeg Lidy. 

“Machinist op de koopvaardij.”

“Op de grote vaart,” zei Lidy. “Dus hij is vaak weg van huis?”

“Drie maanden op en drie maanden af,” knikte Philo.

“En nu?”

“Nu is hij ook op zee. Hij is vijf weken geleden vertrokken.”

“En wat vindt Bram ervan dat zijn vader steeds weg is?”

Jemig, dacht Philo bij zichzelf. Ze had dit soort vragen van de schoolpsycholoog verwacht. Daarom was ze met Bram naar deze arts gestapt, hopend dat zij een andere kijk op de zaak zou hebben. Maar nu begon zij ook al over Franks werk! Dat was juist hetgene waar Philo het niet over wilde hebben. 

“Bram heeft er nooit een probleem van gemaakt,” antwoordde ze.

Lidy verplaatste haar blik naar het jochie zelf. “Nee? Vind jij het niet erg dat papa op zee is?”

“Wel,” was het antwoord. “Hij moet terugkomen.”

“O, en waarom?”

“Daarom.” De jongen leek opeens wanhopig.

Lidy keek weer naar zijn moeder.

Deze begreep dat er enige uitleg van haar werd verwacht.

“Het is nu eenmaal Franks werk. Andere banen liggen niet voor het oprapen en we kunnen het geld niet missen. We zijn aan het sparen voor een eigen huis. Bram heeft er eerder nooit een probleem van gemaakt. Ook deze keer toen Frank wegging niet. Het was pas een paar dagen later dat hij opeens niet meer in zijn eigen bed wilde slapen.”

“Tja, we moeten er toch rekening mee houden dat het daarmee te maken heeft,” zei Lidy. “Maar laten we niet op de zaken vooruit lopen.” Ze keek weer naar Bram. “Vind je je kamer niet leuk meer, of alleen je eigen bed?”

“Allebei.”

“En hoe komt dat?”

De jongen schokte slechts met zijn schouders en sloeg zijn ogen neer.

“Weet je het niet?”

Hij schudde zwijgend van nee.

“Zo gaat het nu al de hele tijd,” zei Philo. “Hij wil gewoon niet zeggen waar hij bang voor is.”

“Dat kan,” legde Lidy uit. “Vaak weten kinderen niet waar ze bang voor zijn. Het kan van alles zijn, waardoor ze opeens een gevoel van onveiligheid hebben.”

“Maar hoe kom je erachter?”

“Er is niet altijd achter te komen,” zei de arts. “Maar het moet wel worden opgelost. Ik wil om te beginnen een puntenspelletje proberen. Telkens als Bram een beetje van zijn angst overwint, verdient hij een punt en bij zoveel punten mag hij een cadeautje uitzoeken. Het klinkt heel simpel, maar het resultaat is soms verrassend.”

“Dat zou geweldig zijn.” Philo kreeg hoop. Ze wilde niets liever dan dit probleem te hebben opgelost voor Frank terugkeerde naar huis.

“Is Bram verder gezond?” vroeg Lidy.

“De huisarts heeft hem pas nog helemaal onderzocht,” knikte Philo.

“Mooi, dan hoeven we dat hier niet nog eens te doen.” Lidy liep naar een kast en pakte een papier met de uitleg van het puntenspelletje.

Intussen was in het woonhuis Sjaan Hopman gearriveerd. De werkster had haar man verteld over de brief die de vorige dag voor ‘meneer de dokter’ was bezorgd en ze was nu wel heel nieuwsgierig hoe het daarmee was afgelopen. Ze begon er echter niet meteen over. Ze wachtte tot de koffie voor ze haar eerste hengeltje uitgooide. 

Ze zat met Rosy aan de tafel in de eetkeuken. 

“De dokter zal wel geschrokken zijn van die brief, gisteren?” merkte ze terloops op, een schepje suiker in haar koffie deponerend, uit de suikerpot waar ze de bewuste brief tegenaan had gezet. 

“Och,” zei Rosy die hier op was voorbereid. “Ze vond het niet leuk, maar ze begreep meteen dat het een vergissing was. Het is vooral vervelend voor de kinderen als ze op zo’n manier aan hun overleden vader herinnerd worden. Gelukkig weten ze er niets van.” 

Rosy nam een slokje koffie en keek de werkster over haar kopje heen aan. 

Deze begreep wat ze met haar blik bedoelde en ook met wat ze had gezegd. In het bijzijn van de kinderen was dit onderwerp taboe. Voor de babbelzieke Sjaan betekende het dat ze extra op haar woorden moest letten.



Philo zat opeens kaarsrecht. Ze hield haar adem in. Met gespitste oren luisterde ze. Had ze boven iets gehoord? Nee, het geluid kwam van buiten. Ze liep naar het raam en keek naar beneden. Iemand had wat rommel buiten gezet, zag ze in het licht van een straatlantaren. De volgende dag werd vuilnis opgehaald. 

Met een zucht ging ze weer achter haar laptop zitten aan de eettafel. Ze keek waar Franks schip zich op dit moment bevond, of het al vlakbij een haven was. Ze kon het volgen op internet. Op de bank sliep Bram. Nog altijd weigerde hij in zijn eigen bed te slapen, ondanks het puntenspelletje van Lidy van de Poel. De kinderarts had al gewaarschuwd dat Philo geen direct resultaat kon verwachten. Ze zou geduld moeten hebben. 

Makkelijk gezegd, vond ze. Zelf liep ze zo langzamerhand op haar tandvlees door het geduvel met Bram. Hij had het gelukkig niet meer in zijn broek gedaan nu er voortaan een juf of een begeleidster van de naschoolse opvang met hem mee ging naar de wc. Het was echter geen oplossing. Hij moest over zijn angsten heen komen, daar was iedereen het over eens.

Philo had zijn juf verteld dat hij nu onder behandeling van een kinderarts was. 

Haar zoontje was echter niet de enige die Philo hoofdbrekens bezorgde. Sinds ze die vreemde figuur uit haar voordeur had zien komen, had zijzelf ook een gevoel van onveiligheid, zoals de kinderarts dat in professionele termen had aangeduid. 

Philo had een klacht ingediend bij de huisbaas, zoals ze Pam had beloofd. Of de huisbaas al iemand langs had gestuurd bij mevrouw Wiltzang, was niet zeker. Philo had niets gemerkt, ook omdat ze overdag op haar werk was. Pamela, die de hele dag in haar winkel was en extra oplette, had ook nog niemand gezien. Ze kwam elke dag na sluitingstijd even langs bij Philo om te vragen of er nieuws was. 

Het vervelendst was dat de geluiden boven opeens waren gestopt. Philo had zich aan het lawaai gestoord, maar de stilte die nu heerste, was nog onheilspellender. Ze maakte zich steeds meer zorgen om de weduwe. Niet dat mevrouw Wiltzang doorgaans veel kabaal maakte, want ze was altijd erg rustig. Zo af en toe gaf ze echter een teken van leven. Ze liet wel eens iets vallen, of ze praatte tegen iemand aan de telefoon. Zo stil als het nu was, had Philo het nooit eerder meegemaakt. Ze werd er akelig van. Haalde zich nou van alles in het hoofd over de weduwe? En hoe zat het met die vage figuur? Waar was hij vandaan gekomen? Wat had hij uitgespookt? Had hij geprobeerd in te breken? Kwam hij terug? Hoe was hij trouwens binnengekomen? Mevrouw Wiltzang moest voor hem hebben opengedaan. Een andere mogelijkheid was er niet. Waarom was het nu dan zo stil?

Philo was sindsdien constant op haar hoede. Als ze ’s avonds thuiskwam met Bram, maakte ze eerst een rondje door het hele huis. Voor het slapengaan maakte ze nog een rondje. Ze keek of er niemand op het balkon was en controleerde of alle deuren en ramen potdicht waren. Daarna bracht ze Bram naar bed. Soms lukte het om hem in zijn eigen bed te leggen. Meestal werd hij wakker en verhuisde dan onmiddellijk naar haar bed, op de plek van Frank. 

Meer dan ooit droomde Philo van een eigen huis zonder boven- of benedenburen. Het huis waar zij en Frank voor spaarden. De reden waarom hij voorlopig geen ander werk kon gaan doen, zodat hij niet meer maandenlang van huis was. Bij de meeste andere banen zou hij minder verdienen dan nu, waardoor ze niets overhielden om opzij te leggen. Dan kwamen ze hier nooit weg. Dat hij telkens drie maanden van huis was, was het offer dat ze moesten brengen om hun droom te verwezenlijken. Door de problemen die nu de kop op staken, werd dat offer steeds zwaarder. Niet alleen Bram wilde dat zijn vader snel terugkwam. Ook Philo keek verlangend uit naar de terugkeer van haar man.

Intussen keek de arts van haar zoontje ook naar iets uit. Lidy was nu bijna twee weken over tijd. Ze weet het aan de spanningen om Werner, maar die zouden nu minder moeten zijn. Alex had de juridisch adviseur van Annemieks ouders een brief gestuurd van zijn advocatenkantoor. Hij had de onzorgvuldige handelswijze van Verschuren scherp veroordeeld en hem duidelijk gemaakt, hoe grievend zijn brief was voor Lidy. Om geen enkel misverstand over Werners dood te laten bestaan, had Alex een kopie van zijn overlijdensakte meegestuurd. Het moest afdoende zijn om Verschuren zijn dwaling te laten inzien en onmiddellijk zijn excuses te maken.

Alex hoopte dat hij Lidy hiermee voldoende gerustgesteld had. Ze hoefde in elk geval geen problemen meer te verwachten van Annemieks ouders. Ze konden immers geen schadevergoeding eisen van een overledene. 

Het was inderdaad een hele geruststelling voor Lidy. Toch bleef het knagen. Het feit dat Beth en Guido Avezaat Werner schuldig achtten aan de problemen met Annemiek was er niet mee van de baan. Natuurlijk geloofde Lidy in Werners onschuld. Het had haar pas echt gerustgesteld als ze daar het bewijs van had gevonden. Het stak Lidy dat er mensen rondliepen met slechte gedachten over hem. Ten onrechte. 

Het was bij tienen in de avond. De kinderen waren allang naar bed en Rosy was ook al naar boven vertrokken. Lidy was ongedurig. Ze had het blad met kopjes van de koffie die ze na het eten hadden gedronken naar de keuken gebracht en in de vaatwasser gezet. Nu stond ze voor de tuindeuren in de woonkamer en staarde de tuin in waar de verlichting brandde.

Alex, die wat had zitten bladeren in een juristenvakblad, merkte wel dat ze nog steeds niet haar opgewekte zelf was. Hij legde het blad op de salontafel, liep naar Lidy en sloeg een arm om haar schouders.

“Ben je nu nog aan het piekeren over die zaak?”

“Een beetje. Ik kan het nog niet helemaal loslaten.” Ze was er open en eerlijk over. Ze wilde geen dingen meer verzwijgen voor hem, dat had ze de afgelopen weken al genoeg gedaan. “En er is nog iets.”

“Nog iets?”

“Ik ben al bijna twee weken over tijd.”

Alex trok zijn wenkbrauwen op. “Door die toestand?”

“Dat moet haast wel.” Haar blik rustte in de zijne.

Een voorzichtig glimlachje krulde zijn mondhoeken. 

“Op zich zou ik het niet zo heel erg vinden. Jij?”

“Het komt niet uit, maar erg zou ik het ook niet vinden.” Voor haar zou het haar derde kind zijn, bedacht Lidy, maar voor Alex zijn eerste. Het zou het eerste kind van hun samen zijn.

“Die Steffie,” grinnikte hij.

“Ja,” zei Lidy. “Zou ze toch haar zin krijgen. Laat het haar maar niet horen!”

Alex was het met haar eens. Waarschijnlijk was het loos alarm. Toch gaf de gedachte hem diep van binnen een opwindend gevoel.



“Jongens, rustig.” Rosy stond bij de tafel in de eetkeuken en schonk thee in. Het was kwart over drie in de middag. Steffie en Andy waren net stoeiend de keuken binnengevallen. Ze kwamen uit school.

Sjaan Hopman was boven aan het strijken. Ze had de kinderen gehoord en kwam ook naar beneden voor een kopje thee.

“Zo, zo,” zei ze tegen het luidruchtige stel. “Krijgen we onweer?”

“Ja.” Steffie gaf haar broer met een slinkse beweging van haar rechtervoet een tik tegen zijn bil. “Jij bent ‘m!” Ze ging er vandoor met Andy achter zich aan.

“Jongens!” verhief Rosy haar stem.

Sjaan was al aan de keukentafel gaan zitten. Ze keek met een verholen glimlach naar de twee deugnieten. Het akkefietje met de brief aan hun overleden vader, zoals Sjaan dat aan haar Karel had beschreven, was alweer naar de achtergrond geraakt. Sjaan hengelde er in elk geval niet meer naar bij Rosy, want die ging er toch niet op in. Ook omdat het onderwerp taboe was in het bijzijn van de kinderen. Waarschijnlijk zou Sjaan nooit weten wat de bedoeling van die brief was geweest. Het gaf niet. Ze had zich er al overheen gezet. Ze hoefde niet alles te weten, al wilde ze dat graag.

Buiten draaide een auto de oprit op. Lidy keerde terug van een bezoek aan Huize Zonzicht, het weeshuis waar ze de huisarts van was. Ze had er een eigen kamer waar ze één middag per week spreekuur hield. Vandaag was er niet veel te doen. Lidy had wat zitten praten met directrice Carry Verlaan, over een paar nieuwe kinderen die waren opgenomen. Vroeger dan anders keerde ze terug in haar praktijk. 

“Hallo,” begroette ze Corine en Petra. De assistentes hielden theepauze bij de balie. 

“Hallo.” Corine klonk gewoon, maar hield intussen waarschuwend een wijsvinger tegen haar lippen en duidde op de wachtkamer. 

Lidy begreep dat daar iemand was. Ze kon zich niet herinneren dat ze nu een afspraak had. 

“Wie?” vroeg ze zachtjes. 

“Avezaat,” antwoordde Corine en zag Lidy prompt verstrakken.

Het horen van die naam, bracht inderdaad een schok bij haar teweeg. In juridisch opzicht konden Annemieks ouders Lidy niets meer maken, had Alex gezegd en dat was ook zo. Toch zaten ze nu weer hier en toch zat het Lidy nog steeds dwars dat ze geen zwart op wit bewijs van Werners onschuld had gevonden. Dan had ze dat nu aan Annemieks ouders kunnen laten zien en pas dan zou de zaak definitief uit de wereld zijn.

Lidy’s reactie ontging Corine niet. 

“Ik heb ze gezegd dat je de hele middag weg was,” fluisterde ze verontschuldigend. “Maar ze wilden met alle geweld blijven wachten.”

“Oké, ik praat wel met hen,” zuchtte Lidy. Ze vermande zich en stapte de wachtkamer binnen.

Beth en Guido zaten als één front naast elkaar, aangeslagen maar vastberaden. Zo volgden ze Lidy ook naar haar spreekkamer. Eenmaal binnen verbrak Guido als eerste hun grimmige zwijgen.

“Uw man is dan inderdaad overleden,” sprak hij verbitterd. “Onze excuses daarvoor, maar onze dochter blijft met de ellende zitten en zij heeft nog een heel leven voor zich.”

“Zij moet zich maar zien te redden met haar handicap,” viel Beth hem bij met tranen in haar ogen. 

“Dat spijt me zeer,” zei Lidy. “Toch ben ik er niet zo zeker van dat mijn overleden man daar debet aan is.”

“Natuurlijk niet, want u blijft hem door dik en dun verdedigen,” sneerde Guido. 

“Inderdaad, omdat mijn man door en door integer was. Daar durf ik nu nog mijn hand voor in het vuur te steken. Als hem iets te verwijten was geweest bij de geboorte van uw dochter, dan had ik dat geweten. Sterker nog, dan had u hier nu niet om genoegdoening gevraagd, want zover had hij het niet laten komen. Dan had hij allang een regeling met u getroffen.”

“Achteraf gepraat,” hoonde Guido.

“Neem me niet kwalijk, hoor,” zei Lidy die er een beetje genoeg van kreeg, hier in haar eigen spreekkamer te worden beledigd. “Wat wilt u nu van mij?”

Guido gebaarde om zich heen. “Ach, een dokter en een advocaat. Jullie zullen er niet krapjes bij zitten.”

“Dat klopt, we mogen niet klagen. Maar daarom hoef ik nog geen schuld van mijn overleden man op me te nemen, waarvan niet vaststaat dat die er is.”

“Waarvan niet vaststaat dat die er is?” echode Beth verontwaardigd, een zakdoek tegen haar ogen duwend. “En onze dochter dan?”

“Is nu al vastgesteld wat haar precies mankeert?”

“Dat lijkt me overduidelijk,” antwoordde Guido. “Ze kwam blauw ter wereld en nu loopt ze achter op school.”

“De twee dingen die u opnoemt, hoeven niet direct met elkaar in verband te staan,” legde Lidy uit. “Er kunnen ook andere oorzaken zijn waardoor uw dochter niet meekomt op school.”

“O, nou ligt het zeker aan ons?” Guido duidde op zijn vrouw. “We hadden u graag een tweede kind laten zien dat wel gezond is, maar Beth durft het niet aan om weer zwanger te worden. Ze wil het niet nog een keer meemaken dat de dokter te laat is.”

Dit ging wel heel erg ver, vond Lidy. 

“U moet niet denken dat het mij onberoerd laat,” deed ze nog een poging om deze mensen op andere gedachten te brengen. “Ik vind het ook heel vervelend dat uw dochter problemen heeft met leren. Een schadevergoeding ga ik u niet geven, maar ik kan wel proberen om erachter te komen wat haar mankeert. Per slot van rekening ben ik kinderarts.”

“Ja ,ja, nog een slaatje uit ons slaan ook,” snotterde Beth.

“Het spreekt vanzelf dat ik een eventuele behandeling niet in rekening zal brengen,” zei Lidy, die eerder het gevoel had, dat uit haar een slaatje werd geslagen. “Neem het in overweging. Het hoeft niet zo te zijn als u denkt met Annemiek. Maar als u nu al de moed laat zakken, zult u het nooit zeker weten en daarmee ontneemt u haar alle kansen.”

Na nog wat heen en weer gepraat vond Lidy het welletjes. Ze maakte een eind aan het gesprek en liet de twee uit. Ze hadden zich vastgebeten in hun slachtofferrol, dat was duidelijk. Er was maar één oorzaak van de problemen met hun dochter en dat was Werners nalatigheid, volgens hen. Van een ander scenario wilden ze niets weten. Lidy vond het vreemd. Er klopte iets niet. Ging het hen om geld? Meer nog dan om hun dochter? Hadden ze hun hoop op een schadevergoeding gevestigd? Waren ze zwaar teleurgesteld nu bleek dat Werner inderdaad was overleden en er niets te halen viel?

Het leek er veel op. Toch hoopte Lidy dat Beth en Guido uiteindelijk voor hun kind zouden kiezen en op haar aanbod in zouden gaan, om haar eens goed te onderzoeken.



Philo tilde Bram van haar fiets. Ze had hem opgehaald van de naschoolse opvang. 

Hij was weer eens niet in zijn beste humeur, had begeleidster Jenny gezegd. Hij was niet te porren tot enige activiteit en wilde het liefst met rust gelaten worden.

Philo had Jenny uitgelegd dat ze haar best deed, maar dat de opdrachten van de kinderarts pas na een tijdje resultaat opleverden.

Ze zette haar fiets in het rek. Terwijl ze het kettingslot door de spaken van het achterwiel wurmde, hoorde ze achter zich een bekende stem.

“Braham!”

Het was Leslie uit de straat, Brams kameraadje waar hij de laatste tijd ook al niet meer mee wilde spelen. 

Philo keek over haar schouder en zag hem aan komen rennen met zijn skateboard. Ze wilde de jongen begroeten, maar er gebeurde iets vreemds. Bram leek opeens in paniek te raken.

“Ga weg!” gilde hij tegen Leslie, zijn moeder bij haar been vastgrijpend. 

“Wat krijgen we nou weer?” reageerde deze. “Doe niet zo raar. Het is Leslie maar.”

“Ja, nou… Ik wil niet met hem spelen,” piepte Bram, achter haar wegkruipend.

“Jemig.” Philo kon hem zo langzamerhand wel wat doen. “Sorry, Leslie,” verontschuldigde ze zich tegen zijn ex-kameraadje. “Bram is niet zo lekker. Ga maar even met een ander vriendje spelen.”

“Oké.” Leslie schonk Bram een niet-begrijpende blik en draafde er weer vandoor. 

Philo’s geduld was op. Wat was dit nu weer voor aanstellerij, dacht ze bij zichzelf. “Kom op!” Ze pakte Bram bij een hand en trok hem weinig zachtzinnig met zich mee naar huis. Het moest nu maar eens afgelopen zijn. Ze ging die kinderarts bellen en zeggen dat het puntenspelletje niks uithaalde. Het ging alleen maar slechter met Bram.

De jongen merkte wel dat zijn moeder boos was. Hij zette het op een huilen. Philo opende snel de deur. De mat lag bezaaid met folders. Ze stapte er overheen. Ze zou straks wel kijken. Ze ging met Bram naar boven en gaf hem wat te drinken in de hoop dat hij wat kalmeerde. Een tijdje later haalde ze de post op. Er zat een brief tussen voor mevrouw Wiltzang. Van de huisbaas. Ging dit over haar klacht? Betekende het dat hij niet van plan was zelf langs te komen of iemand te sturen? De moed zonk Philo in de schoenen. Want wat hielp zo’n brief als mevrouw Wiltzang hem toch niet las? Ze deed niet eens open. Ze gaf al dagenlang geen teken van leven, laat staan dat ze naar beneden kwam om haar post op te halen. 

Philo ging toch maar naar boven en legde de brief voor de deur. Het zou een wonder zijn als hij morgen verdwenen was, maar je wist maar nooit. Ze keerde terug naar haar eigen etage. 

Kwart over zes meldde Pamela zich. Philo nam haar mee naar de keuken, ze was met het eten bezig. Bram keek naar een kinderprogramma op tv, dus konden ze even rustig praten.

“Weet je al iets?” vroeg Pamela, naar boven wijzend.

“De huisbaas komt niet,” antwoordde Philo. “Hij heeft haar een brief gestuurd. Hij lag beneden op de mat toen ik thuiskwam.”

“Lekker handig als ze hem niet leest,” reageerde de winkelierster.

“Zeg dat wel.” Philo zette een pan aardappelen op het gas. 

“Waar is die brief?”

“Boven, bij haar voor de deur.” Philo haalde haar schouders op. “Anders bel ik wel weer naar die huisbaas.”

“Ja, want dit schiet ook niet op. Wat was er trouwens met Bram?”

Ze had hem horen huilen, begreep Philo. 

“Hij heeft last van angsten,” nam ze haar benedenbuurvrouw in vertrouwen. “Hij wil niet meer in zijn eigen bed slapen en nu is hij ook al bang voor Leslie. Ik loop met hem bij een kinderarts.”

“Het heeft toch hoop ik niks met boven te maken?” 

“Heb ik ook aan gedacht, maar de laatste dagen is het doodstil en nog steeds is hij bang.”

“Getsie…”

“Ja,” zuchtte Philo. “Ik zal blij zijn als Frank terug is.”

“En wanneer is dat?”

“Pfff, nog bijna een maand.”

“Hmmm, ik denk er over om naar de politie te stappen als die weduwe niet snel een teken van leven geeft.”

“Want wat denk jij?”

Pamela antwoordde niet. Ze trok slechts haar mondhoeken naar beneden.

Duidelijk genoeg voor Philo om te snappen wat ze bedoelde. Een huivering ging langs haar ruggengraat. Was er boven inderdaad iets afschuwelijks gebeurd? Voelde Bram dat op een of andere manier aan? Had zijn angst daarmee te maken? Philo overwoog of ze dit ook maar moest melden aan zijn kinderarts.

Bij die kinderarts was het intussen ook etenstijd. Alex was net thuisgekomen. Lidy had hem meteen maar even meegenomen naar zijn werkkamer. Het zat haar hoog dat Beth en Guido bij haar langs waren gekomen. 

“Toch weer?” fronste Alex. “Wat willen ze nou nog van je?”

“Schadevergoeding.”

“Dus het ging ze gewoon om geld?”

“Het lijkt erop. Ik ben er uiteraard niet op ingegaan.”

“Nee, je zou wel gek zijn.” Alex werd kwaad. “Het moet nu afgelopen zijn. Als ze je niet met rust laten ga ik…”

“Ik heb ze aangeboden om hun kind te onderzoeken,” onderbrak Lidy hem.

“Zou je dat nu wel doen?” Alex vond het niet verstandig. “Je kunt er beter afstand van nemen. Die mensen zijn…” Terwijl hij sprak, drong er iets tot hem door. “O, ik snap het al. Het gaat jou om Werner.”

“Ook dat. Ik kan er niet mee leven dat er mensen zomaar zulke dingen over hem beweren. Hij kan zichzelf niet meer verdedigen, dus moet ik het doen, door aan te tonen dat de problemen van dat meisje een andere oorzaak hebben. Ook voor dat kind zelf is het goed dat het een keer wordt uitgezocht, want nu wordt er niets aan gedaan.”

“Heel nobel van je,” vond Alex. “Ik hoop alleen dat je je er niet aan vertilt. Dit raakt je veel te diep en je hebt al genoeg meegemaakt.”

“Oké, ik beloof je dat ik het loslaat als ze niet op mijn aanbod ingaan om hun kind te onderzoeken.”

“Zo mag ik het horen.” Hij gaf haar een kusje op het voorhoofd en aaide over haar buik. “Hoe is het daarmee?”

“Nog niks.”

“Hmmm. Laat Steffie het maar niet horen.” Een lachje krulde zijn lippen.

Ze verlieten de werkkamer en gingen Rosy helpen met tafel dekken.



“En nu is hij ook al bang voor Leslie, zijn vriendje.” Philo zat met Bram tegenover Lidy in haar spreekkamer. 

“Ja, dat zei u door de telefoon,” zei de arts. Het was de reden waarom ze Bram snel bij haar had laten terugkomen. Dat hij nu bang was voor iets vertrouwds als een vriendje, leek een signaal dat zijn angst extreme vormen begon aan te nemen. Het kon het erop duiden dat hij een psychische aandoening aan het ontwikkelen was. Het hoefde niet zo te zijn, maar Lidy hield er rekening mee. In dat geval moest hij snel worden behandeld.

De arts liet een onderzoekende blik op de jongen rusten. Het puntenspelletje waarmee hij zijn angst voor het slapengaan moest overwinnen, was niet aangeslagen bij hem. Spelletjes waren doorgaans een leuke manier om ergens overheen te komen. Het bracht ouders en kinderen bovendien dichter bij elkaar, was Lidy’s ervaring. Veel kinderen zwichtten voor de verleiding om een cadeautje te verdienen. Niet Bram. Hij was veel te bang om punten te willen scoren. Dat was een teken aan de wand voor Lidy.

“Is Leslie je vriendje niet meer?” vroeg ze, waarop de jongen zijn ogen neersloeg en dichter tegen zijn moeder aankroop.

“Zeg nu eens wat,” drong deze aan. “Waarom is Leslie je vriendje niet meer?”

Geen antwoord. Bram leek elk moment in tranen te gaan uitbarsten.

“Laat hem maar.” Lidy wendde zich weer tot zijn moeder. “Ik wil het volgende met u afspreken. Dat u Bram binnenkort bij mij langs brengt, zodat ik hem onder vier ogen wat vragen kan stellen om te kijken wat er dan uit komt. Een klein uurtje maar, hoor. Langer hoeft het niet te duren.”

“Dat wil ik wel doen,” zei Philo die als geen ander verlangde naar een verklaring voor Brams angsten. “Maar hij wil vast niet dat ik hem bij u alleen laat.”

“Geen zorgen, dat lukt wel,” stelde Lidy haar gerust. “Ik heb er ervaring mee.” Ze stond op en ging met het tweetal naar Corine om een afspraak te maken. 

Hoopvol gestemd fietste Philo even later met Bram naar huis. Deze arts hield van aanpakken, dat was duidelijk. Hoe ze het voor elkaar zou krijgen Bram over zijn angst te laten praten, wist Philo niet, maar ze had er vertrouwen in. Dokter Van de Poel had er ervaring mee, had ze gezegd. Zou haar kind nu eindelijk verlost worden van zijn angst? Als hij om te beginnen nu maar eens wilde vertellen waar hij zo bang voor was. Philo was benieuwd of het inderdaad te maken had met wat er de laatste weken boven hun hoofd gebeurde in huis. Het was niet ter sprake gekomen bij de kinderarts. Het consult was slechts kort geweest. Het moest er even snel tussendoor, omdat ze geen afspraak hadden, maar de dokter wilde Bram toch even zien.

Philo dacht aan het gesprekje met Pamela eergisteren bij haar in de keuken. Ze wilde de politie erbij halen, had ze gezegd, maar wat verwachtte ze daarvan? Op zijn hoogst kon de politie de huisbaas verzoeken iemand langs te sturen met een sleutel van de bovenetage. De deur intrappen deden ze niet zomaar. Er moesten duidelijke aanwijzingen zijn dat iemands leven in gevaar was. Of dat er sprake was van een misdrijf. Vooralsnog was dat niet het geval. Er was het alleen maar een vermoeden van Philo en haar benedenbuurvrouw.

Al peinzend fietste ze haar straat in. Toen ze haar fiets had geparkeerd haar voordeur opende, schoot haar de brief te binnen van de huisbaas, die ze bij de weduwe voor de deur had gelegd. Philo had er niet meer naar omgekeken. Hoogstwaarschijnlijk lag hij nog precies op de plek waar ze hem had achtergelaten.

Ze ging straks wel kijken, eerst maar even thuiskomen met Bram.

Bij zessen was Philo de tafel aan het dekken voor haar en haar zoontje. Ze verwachtte elk moment dat Pam zou aanbellen voor haar dagelijkse bezoekje. Ze was nog niet boven geweest om naar de brief te kijken. Nu was het een mooi moment. Bram was toch verdiept in zijn favoriete kinderprogramma. Philo kon wel even weg.

Ze liet de deur op een kier staan en beklom met twee treden tegelijk de trappen naar de bovenetage. Nog voor ze de bovenste treden had bereikt, hield ze haar pas in. Verwonderd staarde ze naar de plek op de grond, voor de deur van mevrouw Wiltzang. Die was leeg. De brief was weg! Hoe kon dit?

Ze dacht meteen aan Pamela. Ze was nogal ondernemend. Was zij haar voor geweest? Ze had de vorige dag ook al gevraagd of die brief er nog lag. Philo had geantwoord dat ze het niet wist. Was Pamela naar boven gegaan na haar bezoekje aan haar? Had ze die brief meegenomen om te kijken wat erin stond? Of wilde ze het telefoonnummer van de huisbaas weten om het aan de politie door te geven? Ze had het ook aan Philo kunnen vragen. 

Terwijl ze dat dacht, hoorde ze beneden een bel gaan, die van haar huis. Dat moest Pamela zijn.

Ze daalde snel de trappen weer af en drukte op de zoemer. De deur sprong open. Inderdaad zag ze Pamela naar binnen stappen.

“Hoi,” riep ze naar beneden.

“Hoi.” De winkelierster beklom de trap en keek nieuwsgierig naar Philo die op het overloopje stond. “En, heb je al nieuws?”

“Die brief,” wees Philo naar boven. “Heb jij hem gisteren meegenomen?”

“Brief?” Pamela stapte van de laatste traptree. 

“Van de huisbaas,” verduidelijkte Philo. “Voor de weduwe. Ik had hem voor haar deur gelegd, weet je nog?”

“O ja. Wat is er mee?”

“Hij is weg.”

“Meen je dat nou?”

“Kijk maar.” Philo beklom de trappen weer, ditmaal met Pamela in haar kielzog.

Allebei konden niet anders dan vaststellen dat de brief was verdwenen. 

“Krijg nou wat…” Pamela staarde haar bovenbuurvrouw niet-begrijpend aan.

Deze begreep er net zo weinig van. 

Was mevrouw Wiltzang toch gewoon thuis? Waarom was ze dan zo stil? En waarom deed ze niet open op hun gebonk en geroep? 

“Zou ze doof zijn?” vroeg Pamela.

“Best mogelijk,” zei Philo. “Maar waarom had ze een poosje geleden dan de tv aanstaan? Ik kon het hier horen. Toen klopte ik ook aan en deed ze ook niet open. Maar ze zette wel meteen de tv zacht.”

“Dan zal ze toch iets hebben gehoord, anders kan het niet.” Het duizelde Pamela nu ook zo langzamerhand. Ze slaakte een diepe zucht. “In elk geval kunnen we de politie er niet meer op af sturen. Als de weduwe geen teken van leven meer had gegeven wel, maar nu niet meer, nu ze die brief toch heeft weggehaald.”

“Ssst,” siste Philo, op de deur van Wiltzang duidend, waar ze vlak voor stonden.

Pamela’s hand ging naar haar mond. Ze keek haar buurvrouw geschrokken aan. Philo had gelijk. Wie weet stond iemand aan de andere kant van de deur, die hen had horen praten over de politie! Het was een weinig geruststellende gedachte, want wie zou dat zijn en waarom hield die persoon zich zo stil? Vanwaar zoveel geheimzinnigheid? Wat had hij of zij te verbergen en wat was hij van plan?



“Zooo, hupsakee.” Sjaan Hopman was in Lidy’s villa aan het werk. Ze nam de plant achter het smalle raam naast de voordeur in de vestibule onderhanden. De blaadjes waren stoffig, had ze al een tijdje geleden gezien. Eindelijk had ze een gaatje gevonden tussen haar andere werkzaamheden door, om de plant blaadje voor blaadje af te stoffen. 

“Arme jongen,” sprak ze tegen de plant, die volgens haar tot het mannelijke geslacht behoorde omdat hij geen bloemen gaf. “Stond je een beetje te verstikken hier onder het stof? Nou voel je je vast en zeker een stuk lekkerder.” 

De werkster zat geknield bij de plant. Opeens staakte ze haar gekwebbel. Ze hoorde geluiden dicht bij de deur. Voetstappen. Iemand belde aan.

Sjaan, die de jongste niet meer was, hees haar mollige lichaam overeind, deed open en deinsde terug.

Voor haar stond een postbezorger. In zijn ene hand een envelop, in zijn andere een pen en een opgevouwen papier. 

“Nee toch?” bracht ze uit. “Toch niet weer een brief voor een dooie?”

“Huh?” De postbode begreep niet waar ze het over had. Hij was niet dezelfde van een paar weken terug. “Ik heb een aangetekende brief.”

“Ja, dank je de koekoek. Ik ben maar de schoonmaakster,” zei Sjaan, niet van plan weer een krabbel te zetten voor een enge brief. “Momentje.” 

De werkster draaide zich om, liep naar de tochtdeur en duwde deze open. Ze wilde Rosy roepen. Ze haalde al adem, maar het was niet nodig. Rosy had ook de bel gehoord en kwam er al aan.

“De post,” zei Sjaan, opzij stappend om haar door te laten. 

Aan haar toon hoorde Rosy dat het weinig goeds voorspelde. Ze liep naar de deur.

“Dag mevrouw, een aangetekende brief.” De postbode duidde op een vakje op zijn opengevouwen namenlijst. “Als u hier even wilt tekenen?”

Sjaan volgde alles van veilige afstand, bij de tochtdeur. Ze zag Rosy een krabbel zetten, de brief in ontvangst nemen en de deur sluiten. Met een strak gezicht liep ze langs de werkster, die de tochtdeur voor haar openhield. 

Sjaan keek haar na en liet de deur weer schieten. Het had er alles van dat er weer een brief voor meneer de dokter was bezorgd. Wat gebeurde hier toch allemaal, de laatste tijd? Hoofdschuddend stortte ze zich maar weer op haar klusje. 

“Het is me wat, tegenwoordig,” uitte ze haar bezorgdheid tegen de plant. “Zelfs een dooie kunnen ze niet meer met rust laten!”

Lidy had intussen niet het flauwste vermoeden dat wederom een aangetekende brief bij haar woonhuis was bezorgd. Ze zat in haar spreekkamer tegenover Philo Velthuyzen. De vorige dag om vijf uur in de namiddag, had ze Bram bij de arts achtergelaten.

Lidy was er bedreven in om de aandacht van kinderen af te leiden, zodat ze niet in de gaten hadden dat hun moeder er stilletjes vandoor ging. Philo was maar even boodschappen gaan doen. Een uur later had ze Bram opgehaald. Lidy had haar verteld dat het goed gegaan was, maar wilde er verder niets over zeggen in het bijzijn van Bram. Ze sprak met Philo af dat ze de volgende dag alleen naar de praktijk zou komen.

Nu zat ze tegenover de arts. Ze had nog steeds geen idee waar Bram bang voor was, al had ze de vorige avond na zijn bezoek aan Lidy wel enige opluchting bij hem bespeurd.

“Hoe was het gisteravond met Bram?” informeerde de arts.

“Hij was wat spraakzamer dan anders, maar hij wilde nog steeds niet in zijn eigen bed.”

“Dat verwachtte ik ook niet.” Lidy’s gezicht stond ernstig. “Het is me gelukt om zijn vertrouwen te winnen, maar het ging niet gemakkelijk. De angst zit er goed in bij hem.” Ze sloeg de map open, die voor haar lag. “Dit is een tekening die hij heeft gemaakt.” Ze legde een blad uit een schetsboek voor Philo neer.

Deze verstrakte bij het zien van het met zwart krijt vol gekraste papier. 

“Wat moet dit voorstellen?”

“De duivel,” antwoordde Lidy.

“Hoe komt hij daar nou bij?” reageerde Philo ongelovig. “Hebt u dat gezegd?”

Lidy schudde het hoofd. “Nee hoor. Ik keek er ook van op. We hebben eerst een paar spelletjes gedaan en gepraat over mooie en lelijke dingen. Zo kwamen we bij zijn angsten terecht. Hij durfde niet te vertellen waar hij bang voor was. Er een tekening van maken durfde hij uiteindelijk wel en toen ik vroeg wat het moest voorstellen zei hij dat het de duivel was.”

“Maar daar weet hij niks van!”

“U hebt het er nooit over gehad?”

“Welnee. Wie praat er nou over zoiets tegen een kind?”

“Iemand uit de familie?” 

“Ook niet.” Philo was verbijsterd. 

“En op school?” vroeg Lidy.

“Niet dat ik weet. Het is een openbare school. Ik heb Bram er nooit over gehoord.”

“Nou ja, hij moet het toch ergens vandaan hebben. Zoiets komt niet spontaan bij een kind op. Ik ben verder geen aanwijzingen tegengekomen waaruit blijkt dat er sprake is van een geestesziekte bij Bram. Iemand heeft hem gewoon heel erg bang gemaakt. De vraag is, wie dat heeft gedaan en waarom. Het moet in elk geval uit zijn hoofd worden gepraat en daarbij is het wel zo handig als u weet bij wie het vandaan komt. Denkt u er nog maar eens rustig over na. Let u ook op naar welke tv-programma’s hij kijkt. We weten nu tenminste waar hij bang voor is en dat is al een hele stap.”

Dat vond Philo ook, al was het niet bepaald een opluchting. Lidy gaf haar nog een paar aanwijzingen om Bram gerust te stellen. Ze gaf haar ook als opdracht mee om uit te zoeken wie haar zoontje die onzin had bijgebracht. Ze wilde Bram over twee weken weer zien.

Philo verliet de praktijk en haalde haar fiets uit de standaard voor de deur. Ze moest Bram van school halen. Zich afvragend hoe ze op school zouden reageren als ze vertelde dat hij bang was voor de duivel, fietste ze even later de straat uit.



“Het was weer raak vandaag.” Rosy veegde haar handen aan haar schort af en liet de salade waar ze mee bezig was, even in de steek. Ze liep naar de vensterbank en pakte de brief die deze middag aan de deur was bezorgd. Niet voor Werner. Deze keer was hij aan Lidy geadresseerd.

Deze pakte onthutst de brief aan en wierp een blik op de afzender.

“Weer die Verschuren,” zei Rosy verbolgen. 

“Wat nu weer?” Lidy ging aan de keukentafel zitten en scheurde de envelop open. Er zaten twee brieven in, de eerste was van Verschuren, de tweede van Werner. Althans, Lidy herkende onmiddellijk het handschrift van haar overleden man. Ze staarde met open mond naar het papier. Het stond vol medisch jargon. Lidy had niet lang nodig om te begrijpen dat het een rapport was van een bevalling. De bevalling van Annemiek Avezaat! Dit was het rapport waar ze naar op zoek was geweest. Het rapport dat Werners onschuld moest bewijzen. Hoe kwam Verschuren daaraan? Die man zorgde toch steeds weer voor verrassingen.

Lidy was verbijsterd. Ze pakte de andere brief, die van de juridisch adviseur zelf was en een verklaring gaf. Haar ogen vlogen over de regels. Ze had nauwelijks in de gaten dat Alex ook de eetkeuken binnenstapte. Hij stond ineens bij de tafel.

“Schat?”

“O, hallo.” Lidy keek naar hem op.

“Wat is er?” Alex zag tranen in haar ogen blinken. Hij zag ook de brief in haar hand met het logo van Verschuren. “Weer die vent?” vroeg hij nijdig.

“Hij had het rapport van Werner,” haastte Lidy zich te zeggen. “Van de bevalling van Beth Avezaat. Hij had het aangevraagd in het ziekenhuis waar haar dochter is geboren. Tegen mij zeiden ze dat het er niet meer was, maar Verschuren heeft het dus toch te pakken gekregen.”

“En?” vroeg Alex aan Lidy’s rode ogen.

“Wat ik al dacht. Werner heeft adequaat gehandeld. Hij was er binnen tien minuten, nadat hij bij die bevalling was geroepen. Hij had al anesthesie geregeld voor het geval hij een sectio moest doen. Ze stonden gereed met een ruggenprik, maar Werner bekeek toch eerst even de situatie. Hij constateerde dat de baby met een schouder klem zat achter het schaambeen van mevrouw Avezaat. Hij kon het natuurlijk zo laten en snel een sectio doen, maar dan had de baby waarschijnlijk wel schade opgelopen door zuurstofgebrek. Werner zag nog een andere mogelijkheid. Hij heeft de baby teruggeduwd en toen werd na twee persweeën het hoofdje geboren. Ze was inderdaad blauw, maar een kinderarts die ook aanwezig was, heeft haar direct zuurstofrijke lucht toegediend. Ze heeft dus geen schade opgelopen daardoor. Werner stond voor een dilemma en hij heeft goed gehandeld.”

“Hij is onschuldig,” bracht Alex uit. De tranen in Lidy’s ogen waren tranen van blijdschap, begreep hij nu.

“De ouders van Annemiek zijn gebrouilleerd met Verschuren,” vervolgde ze. “Toen hij ze de overlijdensakte van Werner liet zien die jij had opgestuurd, zijn ze kwaad weggelopen. Hij had dat rapport van Werner nog, maar dat hoefden ze niet meer. Dus heeft hij het hier maar laten bezorgen. Hij schrijft ook dat het hem heel erg spijt dat hij niet eerst heeft onderzocht of Werner inderdaad was overleden.”

“Nee, hij rook geld,” begreep Alex. “Daarom is hij natuurlijk ook als een terriër achter dat rapport aangegaan.”

“Wat alleen maar Werners onschuld bewijst.”

“Dat is dan dubbel pech voor de ouders van dat meisje,” zei Alex laconiek. “De schadevergoeding waar ze op uit waren, gaat niet door en nu moeten ze die Verschuren ook nog betalen.”

“Tja...” Lidy kon er niet om lachen. Ze dacht aan Annemiek die uiteindelijk de dupe werd van deze onverkwikkelijke geschiedenis.

Het was twee minuten over zes. Steffie en Andy die bij vriendjes waren en al thuis hadden moeten zijn, stormden door de achterdeur het huis binnen. Even later stonden ze hijgend in de deuropening. 

“Waarom huil je?” Steffie zag de tranen in haar moeders ogen. 

“Mama heeft een brief gekregen over een ziek kindje,” vertelde Alex haar de halve waarheid. Meer hoefden de kinderen niet te weten over deze zaak. 

Ook Rosy zweeg erover.

“Jullie zijn te laat,” leidde ze het tweetal af. “Handen wassen en tafel dekken.”

Ook bij Philo thuis was het etenstijd. Na haar bezoek aan Lidy’s praktijk, had ze Bram van de naschoolse opvang gehaald. Ze had begeleidster Jenny even apart genomen en haar op de hoogte gebracht van Lidy’s bevindingen. Zoals te verwachten was, vond ook Jenny het een raar verhaal. Een kind dat bang is voor de duivel. Zoiets hoorde je niet vaak. Het was iets van vroeger. Uit de tijd dat stoute kinderen nog in het kolenhok werden opgesloten, zoals opa’s wel eens vertelden als ze op hun praatstoel zaten.

Jenny had geen idee hoe Bram erbij was gekomen. Ze haalde een tweede begeleidster erbij, maar die had ook niets gemerkt bij de andere kinderen. Ze beloofden erop te letten.

Nu zat Philo thuis met Bram. Ze kreeg niets los uit de jongen. Op haar pogingen erover te praten, wilde hij niet ingaan. Ze liet alle gebeurtenissen van de afgelopen weken haar gedachten passeren. Steeds kwam ze terug bij het geheimzinnige gedoe boven haar hoofd. De weduwe die nooit meer buiten kwam. Het lawaai en daarna de stilte die bijna nog enger was. De figuur in het zwart die ze een keer naar buiten had zien komen. En tenslotte de brief die opeens verdwenen was.

Pamela bemoeide zich nog steeds met de zaak. Omdat ze zich zorgen maakte om haar zaak, had ze gezegd. Philo twijfelde zo langzamerhand overal aan. Sprak Pamela de waarheid wel? Had ze er andere belangen bij om zich ermee te bemoeien? Zat zij achter de geheimzinnigheden? Wilde ze het hele pand huren? Had ze mevrouw Wiltzang al zover gekregen dat ze naar een verzorgingshuis was verhuisd en probeerde ze nu ook Philo en haar gezin weg te pesten? Door allerlei vreemde dingen te laten gebeuren?

Het duizelde haar. Op het laatst haalde ze zich van alles in het hoofd. Het moest niet gekker worden, anders kon zijzelf binnenkort ook wel naar de dokter.



Lidy legde de telefoon in haar spreekkamer neer. Ze slaakte een diepe zucht en stond op. Ze had Beth Avezaat gebeld. Een laatste poging om haar over te halen Annemiek te laten onderzoeken door haar. Lidy had Alex immers beloofd de zaak los te laten als Beth en Guido niet op haar aanbod in zouden gaan. Ze kon het echter niet verkroppen dat het kind waar Werner zo zijn best voor had gedaan, nu de dupe dreigde te worden van de hele geschiedenis. Ze had Beth uitgelegd dat ze het haar en haar man niet kwalijk nam, dat ze haar niet geloofden en haar wilden dagvaarden. Ze had nog eens benadrukt dat het haar alleen om het welzijn van hun dochter te doen was, waarom ze haar wilde onderzoeken. 

Beth en Guido bleken ondertussen ook onderzoek naar Lidy te hebben gedaan. Ze hadden van alle kanten alleen maar positieve dingen over haar gehoord, zei Beth. Toch waren ze nog niet overtuigd van haar goede bedoelingen. 

Lidy had Beth op het hart gedrukt dat ze desnoods met haar diagnose naar een andere arts kon stappen voor een tweede mening. Beth had er slechts lauw op gereageerd. Het was jammer. Was geld dan het enige dat Annemieks ouders interesseerde?

Lidy stond bij haar bureau en keek peinzend voor zich uit. Haar gedachten waren bij Werner. Het leek of hij haar vanuit een andere wereld opdroeg om het niet op te geven. Het lot van Annemiek had eerst in zijn handen gelegen. Nu, zeven jaar later, was het haar beurt om de zaak tot een goed einde te brengen. Ze had Werners vertrouwen nooit beschaamd en was dat nu ook niet van plan. Als Beth en Guido nu maar wilden meewerken!

Het was bij zessen in de namiddag. In een ander deel van de stad tilde Philo haar zoontje van haar fiets en zette deze in het rek. Terwijl ze het kettingslot door de spaken van het achterwiel wurmde, zag ze in haar ooghoek een jochie naderbij komen. Leslie deed nog maar eens een poging of Bram met hem wilde spelen.

Deze kroop echter wederom voor hem weg.

“Doe toch niet zo mal,” riep Philo hem tot de orde. “Het is Leslie maar.” 

Ze begreep er niets van. Leslie leek in de verste verte niet op een duivel. Wat zag Bram toch in hem? 

Terwijl ze dat dacht, ging haar een licht op. 

“Het zal toch niet?” bracht ze uit, naar het jongetje starend bij wie haar zoontje vroeger kind aan huis was, maar met wie hij nu al wekenlang niet meer wilde spelen. Integendeel, hij kroop angstig voor hem weg. Was hij het die Bram bang had gemaakt? Kwam de angst voor de duivel bij Leslie thuis vandaan? Waren zijn ouders duivelsaanbidders? Wat gebeurde daar allemaal?

Lang hoefde Philo er niet over na te denken. Meteen de volgende ochtend om een uur of elf belde ze aan bij het huis schuin aan de overkant van de straat. Bram was op school en zij hoefde vandaag niet te werken. Een mooi moment om eens even poolshoogte te nemen bij Leslies ouders.

Zijn moeder die Ciska heette, deed open. 

“O, hallo Philo. Hoe is het? Tijd niet gezien.”

“Klopt,” zei deze, het huis binnen stappend. “Er zijn problemen met Bram.”

“Vervelend.” Ciska ging haar voor naar de woonkamer en keek haar vragend aan.

“Hij is opeens overal bang voor,” legde Philo uit. “Hij wil ook niet meer met Leslie spelen. Ik moest zelfs met hem naar een kinderarts. Volgens haar is Bram bang voor de duivel.” 

Ciska schrok zichtbaar toen Philo dat laatste woord uitsprak.

“O jee,” reageerde ze schuldbewust. “Hij ook al?”

“Heeft Leslie er dan ook last van?”

Ciska knikte. “Ik zal het je maar vertellen. Ik had een tijdje een baantje tot laat in de middag en ik had oppas nodig voor Leslie. Maar dat kost nogal wat. Nou had mijn man nog een oude tante die dat wel wilde doen voor weinig geld. Een aardig mens, hoor, op het eerste gezicht. Nou is Leslie nogal druk, helemaal als er vriendjes over de vloer komen. Maar het ging hartstikke goed. Leslie was heel gehoorzaam. Mijn man en ik vroegen ons al af hoe die tante dat deed. Nou en toen plaste Leslie op een keer in zijn bed. Daarna wilde hij helemaal niet meer in zijn eigen bed slapen. Hij was doodsbang. Toen kwam de aap uit de mouw. Die tante had gezegd dat de duivel hem zou pakken als hij stout was. Ze had een boek met allemaal enge plaatjes.”

“Dus daar heeft Bram het vandaan!” Philo’s mond zakte open.

“Dat moet haast wel,” zei Ciska ietwat beschaamd. “Hij was hier heel vaak. Mijn man en ik waren er al bang voor. Sorry dat we niks hebben gezegd, maar we schaamden ons zo voor die rare tante.”

Daar kon Philo zich wel iets bij voorstellen. 

“En nu?” vroeg ze.

“We hebben die tante natuurlijk meteen gezegd dat ze niet meer hoefde te komen en ik ben maar weer gestopt met dat baantje. Ik ben nu op zoek naar iets voor een paar ochtenden in de week.”

“Hoe hebben jullie het opgelost met Leslie? Of is hij nog steeds bang?”

“We hebben zijn kamer veranderd. Hij moest toch een nieuw bed en nou heeft hij er een met een la voor zijn spulletjes. Hoeft hij ook niet meer bang te zijn dat er iets onder zijn bed zit.”

Ciska liet de nieuwe kamer van Leslie zien. Ze verontschuldigde zich nogmaals voor de rare tante van haar man en wenste Philo veel sterkte met Bram.

Deze keerde terug naar haar eigen huis, nog helemaal perplex dat de oorzaak van Brams angst aldoor zo dichtbij was geweest.

Het was een hele opluchting nu de waarheid boven tafel was gekomen. Het was maar goed dat Leslie haar op het idee had gebracht, anders tastte ze nu nog in het duister. Het had dus niets te maken met de vreemde toestanden bij mevrouw Wiltzang. Ook dat besefte Philo. Haar argwaan dat Pamela erachter zat, werd er echter niet mee weggenomen. 

Ze stond bij haar huis. Terwijl ze haar sleutel in het slot van haar voordeur stak, wierp ze een blik door de ruit van de cadeauwinkel. Er waren klanten in de zaak. Ze ging maar niet naar binnen voor een praatje. Ze bewaarde het voor vanavond, als Pamela haar vaste bezoekje bracht, om te vragen of er nog nieuws was over mevrouw Wiltzang.

Dat bezoekje van haar benedenbuurvrouw verliep deze avond echter volstrekt anders dan Philo had gedacht. 

Het was bij half zes. Philo was bezig met het eten in de keuken en Bram was in de woonkamer, toen er nogal hard op de deur werd geklopt.

Philo schrok ervan. Het geklop kwam uit het niets. Pamela kon het niet zijn, want ze belde altijd aan, anders kwam ze er niet in. Degene die aanklopte was al binnen. Kwam hij van boven? Was het de weduwe? Dat kon haast niet. Het harde geklop kon onmogelijk van een bejaard dametje afkomstig zijn.

Opnieuw geklop. Bram hoorde het ook. Hij kwam angstig de keuken in gerend en klemde zich vast aan zijn moeder.

“Wat zullen we nou krijgen?” vroeg deze. 

“Philo!” riep nu een stem aan de andere kant van de deur.

Ze meende de stem van Pam te herkennen. 

“Laat eens los, lieverd.” Ze maakte zich los van Bram en liep naar de deur.

Het jochie vloog achter haar aan.

“Philo!” riep de stem nogmaals.

Haar hart bonkte in haar keel. Ze vermande zich en rukte de deur open. Het volgende moment deinsde ze achteruit en viel bijna over Bram.

Voor haar stond een knul van begin twintig. Tenger gebouwd, niet al te groot, zwarte broek, zwart jack met capuchon. Philo herkende tot haar schrik de figuur die ze een tijdje terug uit de benedendeur had zien komen. Naast hem stond Pamela met een uitdrukking op haar gezicht waar niet mee viel te spotten.

“Sorry. Laat ik jullie schrikken?” Het antwoord niet afwachtend, stapte ze naar binnen en trok de knul met zich mee. “Ik zag hem toevallig de deur uit komen, beneden,” zei ze opgewonden tegen Philo.

Ze keek naar de knul en commandeerde: “Zo, vertel het maar. Deze mevrouw wil nu wel eens weten wat er allemaal boven haar hoofd gebeurt.”

“Ja nou,” bekende hij niet op zijn gemak. “Ik ben Thijs Wiltzang, de kleinzoon van de weduwe. Mijn oma en ik hebben geruild. Zij woont bij mijn moeder en ik zit in haar woning.”

“Dat is ook wat!” riep Philo verontwaardigd. “Dat had je me wel eens eerder mogen vertellen. Wij maakten ons ontzettend zorgen om de weduwe omdat we haar niet meer zagen.”

“Neem me niet kwalijk dat ik niks gezegd heb. De huisbaas mag het niet weten. Ik studeer en ik zoek al een tijd naar woonruimte, maar het is heel moeilijk. Mijn oma kon toch niet meer op zichzelf wonen en toen hebben we stiekem geruild.”

“Dus jij maakte dat lawaai,” begreep Philo.

“Ik ben de boel aan het opknappen,” beaamde hij. “Dat oubollige behang eraf en zo…”

Philo slaakte een zucht en wisselde een blik met Pamela. Een paar minuten geleden verdacht ze haar nog van vuile spelletjes. Het tegendeel bleek waar. Ze was zo kordaat geweest om hun kwelgeest in zijn kladden te pakken en nu zijn excuses te laten aanbieden.

“Oké.” Philo keek weer naar de kleinzoon van de weduwe. “We zeggen niks tegen de huisbaas, maar dan willen we ook geen centje last meer van je hebben.”

“Nee, nee, dat beloof ik. Nogmaals, het spijt me.”

“Dat is dan afgesproken,” zei Pamela, naar de deur lopend. “Ik moet de winkel nog afsluiten.”

“Kom je zo nog even boven?” vroeg Philo.

“Ja.” Haar buurvrouw daalde de trap af met Thijs Wiltzang op haar hielen.

Philo sloot de deur achter ze en haalde opgelucht adem. 

Bram die nog steeds niet van haar zijde was geweken, vroeg: 

“Is die jongen stout geweest?”

“Ja,” zei Philo. “Maar nu niet meer.” 

Er waren helemaal geen enge toestanden boven. Het was gewoon de kleinzoon van de weduwe! Van vreugde tilde ze Bram op en maakte een dansje met hem door de kamer. Eindelijk verscheen een lachje op zijn gezicht.



Lidy liep met Steffie over straat. Ze waren op kraamvisite geweest bij Sarah’s nieuwe zusje en nu weer op weg naar huis. Steffie was één en al bekoring van het nieuwe kindje. Op haar gezicht woonde al de hele middag een glimlach van oor tot oor, al heette het meisje geen Angelique of Barbara, maar Sanne. 

“Later neem ik ook twee kinderen,” babbelde Steffie opgetogen tegen haar moeder. “Een meisje en een jongen, net als jij. En misschien daarna nog een meisje.”

“O ja?” deed Lidy of ze het voor het eerst hoorde. 

Steffie had nog steeds dolgraag ook een zusje gehad, maar zover was het niet gekomen. Toen Lidy eenmaal het bewijs van Werners onschuld had ontvangen van Verschuren, was alles snel weer bij het oude. 

Twee maanden waren sindsdien voorbijgegaan. Er was heel wat gebeurd. Beth en Guido Avezaat waren uiteindelijk toch op Lidy’s aanbod ingegaan om hun dochter nu eens goed te onderzoeken. Zoals Lidy al verwacht had, leed het kind niet aan een hersenbeschadiging door zuurstofgebrek. Ze had gewoon een bril nodig. Haar ouders die allebei brildragend waren, hadden er niet zo op gelet dat hun dochter ook slechte ogen had. Omdat ze meenden dat haar achterstand op school door Werner kwam. Ook Annemieks juf had niet in de gaten, dat Annemiek langzaamaan haar motivatie verloor in de klas omdat ze moeite had met zien. Sinds ze een bril had, ging het al veel beter met haar. Haar juf had er vertrouwen in dat ze haar achterstand volledig zou inhalen.

Beth en Guido hadden Lidy bedankt en hun oprechte spijt betuigd voor het verdriet dat ze haar hadden bezorgd. Achteraf bleek dat Beth leed aan een immens schuldgevoel. Ze gaf zichzelf de schuld van de complicaties bij Annemieks bevalling. Ze had het huilend aan Lidy bekend op een middag in haar spreekkamer. En ook dat ze uit schaamte de schuld op Werner had geschoven. Ze sleepte haar man erin mee. Haar schuldgevoel weerhield Beth ook om een tweede keer zwanger te worden. Ze durfde het gewoon niet aan. Nu wel, nu Annemiek toch een gewone, gezonde meid bleek te zijn. Een zware last was van Beth’s schouders gevallen en ook voor Lidy was het een hele opluchting. Ze had Werners vertrouwen niet beschaamd en de zaak tot een goed einde gebracht. Nu kon ze het verleden met een gerust hart afsluiten, hopelijk voor altijd. 

Opluchting heerste ook bij een ander patiëntje van Lidy en zijn ouders. Bram was over zijn angsten heen. Hij durfde alweer een aantal weken in zijn eigen bed te slapen. Philo die blij was dat het toch niet met het werk van Frank te maken had, had hetzelfde gedaan als Leslies moeder. Ze had Brams kamer veranderd en vrolijke speelgoeddozen onder zijn bed gezet. Nu hoefde hij niet meer bang te zijn dat de duivel zich daar schuilhield, of een ander eng monster. Een simpele, maar effectieve oplossing. Dat vond ook Lidy, toen Philo het aan haar vertelde. 

Bram was nu weer dikke maatjes met Leslie. Wat erg meehielp was dat Brams vader weer thuis was. Philo had hem eindelijk verteld over de angstige avonturen die zij en Bram hadden meegemaakt toen hij op zee was. Ook met de kleinzoon van de weduwe Wiltzang die voor sinistere momenten had gezorgd.

Frank was wel een beetje pissig dat Philo niets had gezegd, al die keren dat ze elkaar spraken via de skype. Hij bleef echter niet lang boos omdat ze verstandig was geweest en naar een goede kinderarts was gegaan met Bram. 

Die kinderarts stapte nu met haar dochter haar villa binnen. Ze gingen naar de eetkeuken, vragen waarmee ze Rosy konden helpen. 

Alex was ook net thuisgekomen. Hij had het deksel van één van Rosy’s pannen opgetild om even de geur van de stoofschotel op te snuiven. 

“Dag papa.” Steffie liep stralend naar hem toe. “Mama en ik zijn naar Sarah’s nieuwe zusje geweest.”

“Aha,” zei Alex. “En is het een mooie baby?”

“Ja. Ik mocht haar een hele tijd vasthouden. Later neem ik ook een meisje en een jongen, net als jullie.”

“En misschien nog een zusje erbij?” opperde Alex.

“Ja, misschien doe ik dat.”

“Dat dacht ik al,” zei Alex met een veelbetekenend glimlachje naar Lidy.

Voor haar had het ook even geleken dat dat zou gebeuren, maar het bleek loos alarm te zijn. Diep in zijn hart had Alex het toch wel een beetje spijtig gevonden.

“Ach, wie weet,” mompelde hij en hij gaf Lidy, die hem bevreemd aankeek, een kus.


Werners dilemma & Opsporing verzocht
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml