Poppen en motoren
Weer een toekomst!
Robert Page
“Aha,” zei Margit samenzweerderig tegen Anne. “Er bloeit dus een geheime liefde op in de kliniek? Maar je zei net dat die Bas Dörr getrouwd is. Zijn vrouw zal niet echt blij zijn met zijn aandacht voor zo’n jonge, exotische vrouw.”
“Volgens mij weet zij het niet,” zei Anne.
“Misschien moet je in dat geval Hedwig waarschuwen,” keek Margit al vooruit. “Als het werkelijk tot een confrontatie komt tussen die Bas Dörr en zijn vrouw, dan wil zij er wel tussen springen.”
Linda Berry opende langzaam de gordijnen. Ze wist eigenlijk niet waarom ze op de twaalfde verdieping gordijnen had. Bovendien maakte het toch weinig uit. Ze had altijd schaduw en als het donker weer was, zoals nu, bleef haar woonkamer de hele dag schemerig.
Ze staarde naar buiten. De andere flats verdwenen in de nevel. Misschien was het over een uur overal mistig.
Het regende ook nog eens, van die fijne motregen die haar uitzicht verder belemmerde. Niet dat er veel te zien was. Haar balkon was leeg, zoals gewoonlijk. Van de bezem die ze in een zeldzame optimistische bui had gekocht was niet veel meer over.
Ze wendde haar gezicht van het raam af. Haar blik viel op de klok. Tien over half elf. Ze was vroeg op vandaag. Ze liep naar de keuken, at met tegenzin twee oude boterhammen en liep naar haar badkamer. Daar keek ze niet in de spiegel. Niet echt, alleen een vage blik vanuit haar ooghoeken. Ze had haar verminkte gezicht al te vaak gezien. Iedere keer als ze zichzelf kort aanstaarde, met dat verfrommelde gezicht, dat wel uit klei leek te bestaan en met haar scheve rechteroog, dan kon ze zichzelf wel haten. Dus waarom nog in de spiegel kijken? Ze werd, die enkele keer dat ze zich naar de buurtsuper haastte, toch al genoeg aangestaard.
Dus nam ze een hete douche en kleedde ze zich aan, een bruine broek en een grijze blouse, dan viel ze nog minder op. Ze had in ieder geval minder last van haar rug na zo’n hete douche. Na haar auto-ongeluk had het haar een half jaar gekost om weer te leren lopen, maar haar rug deed nog altijd pijn.
In de gang vroeg ze zich af wat ze vandaag zou gaan doen. Waarschijnlijk hetzelfde als afgelopen tijd: niets. Ja, haar pil op tijd innemen, dat was belangrijk. Ze strompelde naar de keuken. Eerst maar koffie zetten, dat was altijd een heel ritueel.
Ze baalde ervan dat ze nog altijd niemand naar haar losse drempel had laten kijken op het moment dat ze er opnieuw over struikelde. Ze wilde liever niemand in huis voor reparaties; je wist nooit wat ze van plan waren.
Haar rechtervoet bleef hangen en een heftige pijn trok door haar enkel. Linda uitte een zachte kreet en ze verloor haar evenwicht. Ze probeerde zich aan de muur vast te grijpen, maar zoals overal in haar huis hing er niets, dus gleden haar handen vergeefs over de wand. Zelfs de deurpost naar de keuken ontglipte haar. Ze viel en kwam met haar hoofd tegen de lage keukenkastjes terecht. Een brandende pijn schoot door haar enkel, de pijn in haar rug was helemaal terug en haar hoofd bonkte. Het werd even zwart voor haar ogen.
In een flits dacht ze terug aan die afschuwelijke avond, ruim drie jaar geleden, toen haar toekomst in één klap werd weggevaagd. Ze knipperde met haar ogen. De donkere deuropening leek wel een boos oog. Ze lag languit, haar hoofd nog altijd tegen de deur van een keukenkastje.
Die hoofdpijn! schoot het door haar heen. Haar hersenen waren destijds, als door een wonder onbeschadigd gebleven. Had het noodlot haar dan nu wel getroffen? Het duizelde haar en ze zag haar koelkast en haar wasmachine dubbel.
De pijn in haar nek, in haar enkel, in haar rug en in haar hoofd werd steeds erger. Gelukkig was er geen bloed, dat was vreemd. Ze zag alleen grijs, toen zwart. En ze knipperde weer met haar ogen. Het voelde alsof haar hoofd ieder moment uit elkaar kon barsten.
Voor het eerst maakte ze een geluid, een klagend kreunen.
Het duurde even, maar langzaam, tussen de pijnscheuten door, drong het besef tot haar door dat ze dringend hulp nodig had. Ze begon te roepen, maar haar stem klonk iel en zacht, misschien omdat ze nog maar zo weinig praatte.
Ze probeerde op te staan, maar de pijn was te erg. Haar enkel stond in brand, haar rug voelde heel warm aan. Ze kon zich nauwelijks bewegen. Het deed al pijn wanneer ze haar gezicht bewoog. Dat was merkwaardig, want er zat juist zo weinig gevoel in haar gezicht. Maar nu wel. Vanuit haar ooghoeken zag ze het bord waarop haar boterhammen hadden gelegen. Ze kon er vanuit haar positie net bij omdat ze het op de rand van het aanrecht had neergezet. Ze kreunde opnieuw toen haar vingertoppen van het bord afgleden, maar uiteindelijk wipte ze het op. Het viel precies op haar buik. Ze pakte het op en wierp het met al haar kracht door de kamer. Het kwam tegen de muur en brak pas toen het op de vloer belandde. Het was in haar oren een herrie van jewelste toen het aan drie stukken sloeg, maar het bleef verder stil in haar flat. In de verte klonk een sirene, maar wat had ze daar aan?
Ze zuchtte en beklaagde zichzelf. Vanochtend had ze al zo’n voorgevoel gehad dat het een ellendige dag zou worden. Helaas was het uitgekomen. Haar mobiele telefoon lag in haar slaapkamer, in de bovenste lade van haar nachtkastje.
Hoorde ze voetstappen op de galerij? Ze riep opnieuw, maar haar zwakke stem reikte waarschijnlijk niet eens tot de voordeur.
Ze haalde diep adem om voldoende zuurstof in haar hersenen te krijgen, om zo nog enigszins te kunnen nadenken. Ineens, na een nieuwe pijnscheut, zag ze toch een mogelijke oplossing. Voorzichtig draaide ze haar hoofd nog iets verder, totdat de pijn haar echt te veel werd. Als ze zich langzaam kon uitstrekken, konden haar voeten misschien net bij de verwarming. Dat was nog een geluk, ze had haar sokken nog niet aangetrokken, om de simpele reden dat de houding die ze daarvoor moest aannemen vanochtend te veel ongemak veroorzaakte.
Ze haalde diep adem en sloot haar ogen. Dat scheelde, dan draaide de wereld niet voor haar ogen weg. Tergend langzaam, zodat het voor haar gevoel misschien wel een kwartier duurde, draaide ze haar benen in de richting van de verwarming, tussen het gasfornuis en het aanrecht. Vanaf haar liggende positie zag ze een belachelijk detail: er zat veel stof onder en achter de verwarming.
Na veel gekreun en gehijg was ze in de richting van de verwarming gedraaid. Haar zere enkel probeerde ze te ontzien, want iedere keer dat ze die bewoog, viel ze bijna flauw van de pijn. Haar rug gloeide. Haar slapen bonkten.
Natuurlijk kon ze alleen haar linkervoet gebruiken. Maar dan nog was het een hele opgave om haar been op te tillen en haar voet zo hard mogelijk tegen de verwarming te duwen. Of liever nog, te trappen. Iedere keer deed die beweging pijn, vooral als ze kracht zette. Maar ze moest wel. Het was de enige manier om aandacht te trekken.
Dus verbeet ze de pijn en trapte ze met tussenpozen met haar blote voet tegen de verwarming. Het was een dof geluid, dat hopelijk ver reikte. Volgens haar moest het in ieder geval tot haar buren doordringen, hopelijk nog verder. Misschien zouden mensen in de lift het horen.
Ze trapte zo hard ze kon tegen de verwarming. Met haar hiel deed dat het minste pijn, merkte ze al snel.
Met haar verdoofde hoofd meende ze voetstappen op de galerij te horen en ze deed opnieuw een poging om te gillen. Maar er kwam alleen een klaaglijk geblaat uit haar keel. De voetstappen verdwenen. Ze zuchtte en kreunde en trapte zo hard en zo vaak als ze kon tegen haar verwarming.
De vermoeidheid begon na een tijdje toe te slaan. Ze wist niet hoelang ze al zo op de grond lag. Haar rug begon steeds meer pijn te doen, haar keel werd droog. Het duizelde haar en ze kreeg kramp in het been waarmee ze al zo vaak had getrapt.
Wat een ochtend, dacht ze. Wat een ellendige dag.
Ze raakte kort buiten bewustzijn en toen ze weer bijkwam, deed ze opnieuw pogingen om de aandacht van de flatbewoners te trekken.
Maar het bleef stil bij haar deur…
Anne keek toe hoe de gewonde motorrijder door haar collega’s op het ziekbed werd gelegd. Geroutineerd ontdeden ze hem van zijn motorpak. Ze vertelde wat hem was overkomen: hij was op het natte wegdek geslipt en in de vangrail beland. Hij was even buiten bewustzijn geweest, maar daarna weer aanspreekbaar. Hij had vooral rugletsel en daarom was voorzichtigheid gewenst.
Het slachtoffer was een stevig gebouwde jongeman met kort, blond haar en grijze ogen, die naar het plafond staarden. Twee verpleegsters maakten knellende kleding los, terwijl ze de man ondervroegen. Net toen Anne zich ermee wilde gaan bemoeien, werd ze opnieuw opgeroepen. Ze knikte naar haar collega’s. De motorrijder was in goede handen.
Twee minuten later zat ze opnieuw in de ambulance. Tünnes zat al achter het stuur, zijn collega Klinkmüller nam net plaats.
“Daar gaan we weer,” zei hij tegen Anne. “Königsallee, tweede flat. Een vrouw van vijfendertig is gevallen en heeft ernstig letsel opgelopen. Het is vanochtend gebeurd, ze heeft de aandacht getrokken door tegen haar verwarming te trappen.”
De twee mannen voorin keken elkaar aan. Tünnes wierp een blik op de digitale klok op het dashboard. “Het is nu acht voor vier,” zei hij, terwijl hij de ziekenwagen startte. “Dan heeft mevrouw daar uren gelegen.”
“Blijkbaar wel,” verzuchtte Anne.
“En dat in een flat?” vroeg Klinkmüller zich hardop af.
“Je weet hoe dat gaat,” zei Anne, terwijl de ambulance het terrein verliet. “Ik ken die flats. Twaalf verdiepingen, massaal. Veel mensen werken overdag. Het zijn bovendien oude flats, met waarschijnlijk de nodige geluidsoverlast. Er zijn zo veel woningen, je hoort de hele dag door geluiden en er is altijd wel iemand aan het verhuizen.”
Tünnes knikte en hij schakelde de sirene in. Door de motregen snelde de ambulance naar zijn bestemming aan de rand van de stad. Binnen twaalf minuten doemden de hoge, grauwe flatgebouwen op. Tünnes parkeerde voor de tweede flat. Niemand wachtte hen bij de ingang op. Anne snelde naar buiten, haar collega’s volgden met de brancard. Anne keek snel langs de rijen brievenbussen en belde aan bij driehonderdzesenveertig, het nummer van de vrouw die hen had verwittigd, de buurvrouw van het slachtoffer. Anne kondigde hun komst aan. De tussendeur ging open en ook de lift was al naar beneden gestuurd.
In de lift maakte Klinkmüller een snuivend geluid. Anne keek Tünnes aan. Ze dachten alle drie hetzelfde: de geur van wiet hing nog in de lift. Anne keek bezorgd omhoog, waar de onzichtbare liftkabels vervaarlijk piepten en kraakten.
Op de twaalfde etage stapten ze uit. Anne ging de twee ambulancebroeders voor de galerij op. Voor de derde deur stond de buurvrouw van het slachtoffer, een vrouw van achter in de vijftig met lang, bruin geverfd haar.
“Fijn dat jullie er zijn,” zei ze en ze legde uit dat ze een sleutel had van het huis van het slachtoffer. “We waren bevriend toen ze hier net woonde. Later is dat verwaterd, maar ik heb haar sleutel nog steeds. Gelukkig maar, zo blijkt nu.”
Ze maakte plaats voor hen, terwijl ze zei dat het haar speet dat het zo lang had geduurd voordat Linda was gevonden. “Ik ben vanochtend pas thuisgekomen, ik was bij mijn moeder. Thuis ben ik even gaan liggen en toen ben ik in slaap gevallen,” ging ze verder. “Ik werd wakker van haar gebonk. Maar zelfs toen ben ik niet meteen gaan kijken.” Ze zei het met spijt in haar stem. “Je hoort hier zo vaak wat. Er is altijd wel iets kapot, eergisteren de lift nog, dus…”
Anne knikte en ze liep de gang in. Er hing een bedompte lucht binnen, de geur van een niet geventileerd huis. En daar, aan het begin van de keuken, lag Linda. Ze keek nauwelijks op toen Anne en de beide mannen naar binnen liepen. Haar buurvrouw zei dat ze haar in ieder geval water had laten drinken, want Linda was uitgedroogd toen ze haar aantrof.
Anne ontfermde zich over haar slachtoffer. Ze leek ouder dan vijfendertig. Anne schrok van haar gezicht. Dat zag eruit alsof ze in elkaar was geslagen. Haar rechteroog zat iets lager dan haar linker. Haar neus stond scheef. Een groot litteken liep vanaf haar kin tot aan haar voorhoofd en het werd alleen onderbroken door haar linkeroog. De kleur van de rechterzijde van haar pokdalige gezicht was donkerder dan die van de andere kant. Haar mond stond een beetje scheef.
Dat kon nooit van deze val zijn, zag Anne meteen. Deze vrouw was al verminkt. En kwam dit er nog eens bovenop. Toen Anne zich over Linda ontfermde zag ze opluchting in haar bleekgrijze ogen. Ondertussen vertelde de buurvrouw wat Linda volgens haar was overkomen: ze was gestruikeld over de losse drempel en vervolgens ongelukkig ten val gekomen.
Anne wierp een snelle blik op de losse drempel. Het was een wonder dat zij en haar collega’s niet over dat onding waren gevallen. Ze richtte haar aandacht weer op Linda. Haar korte, onverzorgde haar vertoonde al grijze sporen. Anne dacht aan een lichte hersenschudding. In ieder geval had ze haar enkel gebroken en vermoedelijk ook haar onderbeen. Ze had haar rug verdraaid, misschien was er letsel aan haar wervels. Het urenlang liggen in deze verkrampte houding had haar ook nog eens nekletsel opgeleverd.
Uiterst voorzichtig legden de twee ziekenbroeders haar op de brancard. Gelukkig was Linda niet groot en ook nog eens mager, dat scheelde. Haar buurvrouw had al kleding voor haar gepakt en in een weekendtas gestopt. Ze legde een troostende arm op die van Linda, terwijl Tünnes en Klinkmüller haar optilden.
In ieder geval was er nog iemand die naar Linda had omgekeken, dacht Anne, die de buurvrouw bedankte voor haar alertheid en haar hulp. Anne gaf haar het adres van de Landau-kliniek. Dat herinnerde ze zich; een neef van haar had daar eens gelegen. Linda was er in goede handen, riep ze hen na.
Anne keek nog eens om, voordat ze de woning verlieten. Het was geen huis van iemand die van het leven hield; alles was grijs en spaarzaam en vooral ongezellig.
Haar vrees dat de brancard niet in de oude lift zou passen, bleek gelukkig ongegrond, al scheelde het maar heel weinig. De lift rammelde nog meer dan de vorige keer en Anne meende te horen dat een kabel knapte. Onderweg stopte de lift een keer, maar de bejaarde man die wilde instappen bedacht zich toen hij de brancard zag en liet hen met hun vieren omlaag gaan.
Beneden was er niemand te zien, wat nogal ongebruikelijk was wanneer de ambulance ergens stond geparkeerd. Anne wierp nog een blik omhoog en ze zag Linda’s buurvrouw over de reling kijken, haar gezicht niet groter dan een speldenknop. Anne legde Linda’s tas op een stoel en ze nam naast haar plaats. Tünnes startte de ziekenwagen, schakelde de sirene in en reed snel weg.
Anne hield Linda, die haar ogen gesloten hield, goed in de gaten. Haar patiënt was uitgeput en Anne was bang dat ze het bewustzijn zou verliezen.
“Kan ik je even spreken, Max?” vroeg zijn zwager Onno.
“Natuurlijk,” zei Max. Hij vond al dat Onno zich enigszins nerveus gedroeg, alsof hem iets dwarszat. Dat was hij niet van hem gewend.
Onno wenkte hem naar het andere deel van de grote kamer. Max keek naar Anne, ze was druk in gesprek met zijn zus Babette, Onno’s vrouw.
Max vond het leuk om zijn zus te bezoeken, hij had een goede band met haar. Ook met haar man kon hij het goed vinden en hij vond hun zoon Jimmy een leuke jongen.
“Is er iets bijzonders?” vroeg Max, toen ze voor de grote ramen stonden.
Onno wierp een steelse blik naar achteren en hij zei zacht: “Ik voel me de laatste tijd niet zo lekker, Max. Een beetje moe en zo…”
“Nou, daar hoef je toch geen geheim van te maken?” vond Max. “Waarom neem je niet meer rust? Of ga je niet naar je huisarts?”
“Ik weet niet of hij mij wel serieus neemt.”
“Waarom niet?” vroeg Max verbaasd.
“Het is meer eh… een gevoel,” zei Onno en hij keek er nogal ongelukkig bij.
“Een gevoel? Maar als je je niet goed voelt is dat toch gewoon zo?” zei Max.
“Jawel, maar…” Onno schudde zijn hoofd. “Misschien had ik het je niet moeten vertellen.”
“Waarom niet?” Ook Max wierp een blik op de twee pratende vrouwen, bij het andere raam.
“Nou ja, op het olieplatform ben je gewoon niet zo snel ziek,” zei Onno. “Dat ligt niet in onze aard. Tenzij je been eraf ligt, maar anders werk je gewoon door. En ik kan niet zeggen dat ik me echt ziek voel. Wel moe, en ik heb er niet zo’n goed gevoel over.”
“Hoelang is dat dan al?”
“O, al een tijdje,” antwoordde Onno nonchalant, maar Max zag aan zijn gezicht dat de zaak hem behoorlijk bezighield.
“Voel je je alleen maar moe?” vroeg Max.
“Niet zo hard!” siste Onno en hij keek geschrokken achterom, waar beide vrouwen nog altijd bij elkaar stonden. Babette maakte weidse armgebaren, zo te zien spraken ze over iets heel anders en luisterden ze niet naar wat de mannen te bespreken hadden.
“Waarom mag Babs dit niet weten?”
“Nee, nee, dat is niet nodig,” zei Onno. “Luister, ik heb een goede baan op het platform. Ik verdien goed, uitstekend zelfs.” Hij wierp een blik om zich heen, door de grote en modern ingerichte woonkamer. “We hebben het goed en dat wil ik graag zo houden.”
“Je kunt het alleen maar goed blijven houden als je ook zegt wat je dwarszit,” vond Max.
“Nee, nee, daarvoor is het nog te vroeg.” Onno schudde opnieuw het hoofd. “Ik weet niet zo goed wat ik ermee aan moet, Max. Ik heb een onbestemd gevoel, alsof het me allemaal te veel wordt. Daar komt bij…”
Opnieuw die snelle blik naar achteren. “Vorige maand was er een actualiteitenprogramma op televisie en dat ging over de werking van gif op de gezondheid van mensen. Je weet dat ik iedere twee weken intensief aan het werk ben op mijn platform, twaalf uur per dag. En dat met olie en gas altijd in de buurt. Je moet eens weten wat voor een verademing het is om op het vasteland die olielucht niet meer te hoeven ruiken. Ik merk het pas weer als ik terugkeer, maar binnen een dag ben ik er weer aan gewend.”
“Denk je dat de aanwezigheid van olie een schadelijk effect heeft op je gezondheid?”
“Dat zou kunnen, ik ben me er sinds die uitzending meer van bewust,” gaf Onno toe.
“Maar wacht eens, Anne heeft me ooit verteld dat jullie regelmatig medisch gekeurd worden. Er zijn toch strenge veiligheidsvoorschriften?”
“Absoluut en ze worden alleen maar strenger, zeker na dat ongeluk in de Golf van Mexico…” Hij boog zich nog iets verder naar Max toe. “We hebben zelfs speciale handschoenen tegenwoordig. En daar wordt op gelet, hoor.”
“Maar vanwaar dan die bezorgdheid?” vroeg Max zich opnieuw af.
“Ik weet het niet, misschien ben ik bang dat de olie toch voor klachten zorgt. Zoals ik eerder zei, we zijn een hardwerkend en nuchter volk op het platform en we zijn vooral niet kleinzielig, zeker niet naar elkaar toe.”
“Als je in je vrije tijd een dokter bezoekt, merkt niemand het toch?”
“Niet zo hard!” waarschuwde Onno hem weer. “Het komt hoe dan ook in je dossier, tenzij ik een illegale kliniek bezoek.”
“Waarom zeg je het dan niet tijdens je eerstvolgende medische check?”
“Die heb ik ruim anderhalve maand geleden gehad, op dat moment waren mijn klachten niet zo erg als nu.”
“Nou, als ik jou was zou ik toch echt maar…” begon Max, maar hij stopte omdat Anne en Babette hun richting uit liepen. “Eens een andere kast overwegen,” improviseerde Max.
Anne glimlachte. Knipoogde Babette naar hem?
“Een andere kast? We hebben deze pas twee jaar,” zei Babette en ze wierp een onderzoekende blik op haar echtgenoot.
Die haalde glimlachend de schouders op en veranderde handig van onderwerp.
Het viel Anne op dat Max zwijgzaam was tijdens de terugrit. Kwam dat door dat verdachte gesprek met Onno?
“Weet je wat Babette trouwens tegen me zei?” begon ze zelf.
Max mompelde naast haar dat hij het niet wist.
“Ze maakt zich zorgen om Onno.”
Max kuchte en slikte.
“Ze zei dat tegen me toen jullie het blijkbaar over een nieuwe kast hadden, aan de andere kant van de kamer,” ging ze verder.
“O, ja?” zei hij, op een toon die verraadde dat hij zich betrapt voelde.
“Ja, maar ze wilde dat voorlopig alleen tegen mij zeggen, omdat ze weet dat Onno er niet graag over praat.”
“Wat is er dan?” Max ging verzitten en hij friemelde aan zijn veiligheidsgordel.
“Onno is anders dan gewoonlijk. Ik merkte dat trouwens zelf ook. Ik vond hem stiller, alsof hij ergens mee zat. Eerst vroeg ik me af of het iets met Jimmy te maken had, maar met die jongen gaat alles goed. Prima, zelfs.”
“Gelukkig maar…”
“Onno voelt zich de laatste tijd vaak moe. Hij steekt niet zo goed in zijn vel, volgens Babette. Dat heeft hij haar niet gezegd, hoor, maar ik merkte het ook,” zei Anne.
“Hoe kan dat dan?”
“Dat is de grote vraag. Babette vroeg zich af of het met zijn werk te maken heeft. De laatste tijd heeft hij het wel vaker over dat olieplatform en de mogelijke gezondheidsrisico’s die het met zich meebrengt. Vreemd, want daarvoor heeft hij het er nooit over gehad. Tenminste, niet op die manier.”
Ze keek opzij. Max staarde naar de hoge bomen waar ze langs flitsten.
“Heb jij het niet aan hem gemerkt?” vroeg ze. “Je hebt langer met hem gesproken dan ik.”
Max keek weer voor zich uit. “De volgende afslag binnendoor is een kortere weg,” zei hij.
“Dat is goed, maar daar had ik het niet over. Volgens mij weet je net zo veel als ik, Max. Misschien nog wel meer.”
Max zag in dat hij vroeg of laat zijn geheim toch zou prijsgeven. Onno had het weliswaar in vertrouwen verteld, maar hij had niet nadrukkelijk gezegd dat Max het niet tegen Anne mocht vertellen. Bovendien wist ze zelf al een en ander via Babette.
“Heeft hij tegen jou hetzelfde gezegd als Babette tegen mij?” vroeg Anne verwonderd. “Volgens mij wel, als ik je gezicht zo zie. Ik dacht nog wel dat jullie het over je werk hadden, of over jouw werk, of over Onno’s nieuwe auto.”
“In ieder geval niet over de nieuwe kast,” kwam hij terug op zijn spontane improvisatie.
Anne lachte, terwijl ze de afslag binnendoor nam. “Dat is toch niet te geloven? We staan allebei aan een andere kant van de kamer en terwijl we het niet van elkaar weten spreken we over hetzelfde! Waarom deden we zo geheimzinnig?”
“Ik dacht echt dat jullie het over iets anders hadden.”
“Omdat we niet geheimzinnig deden en zachter gingen praten. Dat heb ik in de kliniek geleerd,” zei Anne. Ze wierp hem een raadselachtige blik toe. “Als je zacht gaat praten en je jezelf afzondert en je bovendien schuldbewust om je heen kijkt, dan trek je juist de aandacht. Daarentegen kun je voluit roddelen over iemand als je op een gewone toon praat, want dan gaat je gesprek juist verloren in het geroezemoes. Dit geldt natuurlijk als je in gezelschap bent. En je moet geen namen noemen, dan kun je gewoon alles zeggen.”
Verbaasd staarde hij haar aan.
“Daarom werd Babette juist zo nieuwsgierig,” legde ze uit.
Max zei: “Het is toch vreemd dat wij weten wat er met Onno aan de hand is en er ook samen over praten. Dat zouden zij juist moeten doen!”
“Misschien doen ze dat ook wel. Misschien heeft ons bezoek er juist voor gezorgd. Ik begreep namelijk van Babette dat zij er achter staat wanneer Onno zich in de kliniek laat onderzoeken. Preventief, gewoon om te zien of hem iets mankeert, om te weten te komen waar die vermoeidheid vandaan komt. In de Landau-kliniek voelt dat waarschijnlijk toch vertrouwder dan bij de medische bedrijfskeuring.”
“Ik vermoedde al dat hij zoiets van plan was, maar dat heeft hij niet tegen me gezegd.”
“Waarschijnlijk stelt Babette dat op dit moment voor,” vermoedde Anne.
Ze reden de stad in en Anne had haar aandacht nodig bij het verkeer. Ze schudde het hoofd. Max dacht dat ze zich ergerde aan een medeweggebruiker, maar ze zei: “Waarom kunnen mensen niet gewoon vertellen wat hen dwarszit?”
“Ja, daar zeg je wat,” verzuchtte Max. “Dat zou het leven een stuk eenvoudiger maken!”
Het lijkt wel of ik twee ruggen heb, dacht Bas Dörr. Zijn rug deed veel pijn, ondanks de pijnstillers. Zelfs als hij voorzichtig ging verliggen, leek het alsof er een mes in zijn onderrug werd gestoken. Maar, zo had de internist hem verteld, hij was er nog genadig van afgekomen. Bas had de foto’s gezien van zijn onderste rugwervels. Daar kwam de pijn vandaan, door de klap waren er zenuwen bekneld geraakt. Hij was nog diezelfde namiddag geopereerd.
Die stekende pijn was in ieder geval verdwenen. Nu was het ook erg, maar toch voelde het anders. Beter. Het was natuurlijk een ingrijpende operatie geweest en de wond was nog vers.
Maar toch, hij had geluk gehad. Wanneer hij zijn ogen sloot keerde het ongeluk steeds weer terug. Hij zag het iedere keer opnieuw gebeuren. Er leek niets aan de hand: een ritje op de snelweg. Het miezerde weliswaar, maar het waaide niet. Het was ook niet echt druk op de weg. Bas was nooit eerder gevallen en hij reed al zeventien jaar op een motorfiets. Hoe kon het dat hij op die grijze dag ineens de macht over het stuur verloor?
Omdat hij niet scherp genoeg was, vermoedde hij. De gladheid had er weinig mee te maken. Hij had vaker in de regen gereden. Het kwam omdat hij zijn gedachten er niet bij had. Omdat…
Hij zag een beweging op de gang. Herta?
Ja, zijn vrouw kwam binnen. Zijn eerste gedachte was: wat is ze eigenlijk groot! Ze vulde zijn halve kamer. Waarom had ze uitgerekend vandaag, nu zijn ogen niet veel konden hebben, zo’n felrode blouse aangetrokken? Haar donkere krullen wipten achteloos langs haar gezicht, haar blauwe ogen keken hem dof aan. Voordat ze iets tegen hem zei, zette ze eerst het kleine boeket in een vaas die ze uit het kastje boven het aanrecht haalde. Haar bloemen vielen in het niet bij de twee andere bossen, die van zijn broer Rob en zijn vrouw, en die van Stefan van de motorclub.
“Hoe gaat het?” vroeg ze, terwijl ze bleef staan. In Bas’ ogen veranderde ze in een grote rode vlek.
“Nou, het gaat,” antwoordde hij moeizaam. Het leek wel of ook praten hem nog moeite kostte.
Ze deed een stap naar voren.
“Hoe is het met mijn motor?” vroeg hij.
“Total loss.”
Hij zuchtte.
“Nou ja, zo erg is dat niet,” vond Herta. “Ik heb dat motorrijden van jou nooit zien zitten. Dit moest er een keer van komen.”
Hoewel zijn gedachten nog enigszins versuft waren door de medicijnen, vond hij dit niet echt een bemoedigende opmerking.
“Ik heb het zo vaak tegen je gezegd, Bas en kijk eens hoe je er nu bij ligt.”
“Het was een ongeluk. Ik lette niet op.”
“Daar heb ik je voor gewaarschuwd.”
“Zeventien jaar reed ik zonder ooit een keer te vallen.”
“Maar nu lig je hier. Hoe moet het nu verder?”
“Genezen, opstaan en weer doorgaan,” zei hij.
“Je vat het nogal makkelijk op. Ik heb je motor gezien, Bas. Nadat ik op mijn werk werd gebeld, ben ik langs de plaats van het ongeluk gereden. Er was bijna niets meer van je motor over. Een hoopje schroot. En die vangrail was volkomen verbogen. Het is een wonder dat je nog leeft.”
“Daar ben ik ook heel blij mee…”
Ze zuchtte en ze nam hem even zwijgend op. “Dit mag nooit meer gebeuren, Bas,” zei ze ten slotte. “Ik hoop dat je dat nu zelf ook inziet.”
Hij sloot zijn ogen en opende ze pas weer toen het ongeluk opnieuw op zijn netvlies verscheen. Zijn motor maakte een vreemd brommend geluid, de slippartij, het donkere asfalt dat ineens dichtbij was, het glanzende staal van de vangrail en toen, die klap, alsof de wereld uit elkaar spatte…
“Ik leef bij de dag,” zei hij zacht. “Eerst maar beter worden. Ik ben blij dat de operatie is gelukt. Ik ben er nog, dat telt en reken maar dat ik dat besef.”
Herta knikte. Ze keek rond en haar blauwe ogen werden nog doffer.
“Het is maar de vraag of de verzekering uitbetaalt,” zei ze ineens.
Hij antwoordde niet. Zijn blauwe Kawasaki, daar had hij vaak aan gedacht, niet aan de verzekering. De enige verzekering die hij nu had, was dat er niets zeker was.
“Ga even zitten,” zei hij.
Na enig dralen deed Herta dat. Ze staarde over zijn bed heen naar buiten.
Lag het aan Bas’ vertroebelde blik of leek Herta ineens vijftig in plaats van vierendertig?
“Nou, die Herta ziet eruit alsof ze blij is dat ze weer naar haar werk kan,” zei Renate.
“Wie?” vroeg Anne aan haar collega.
“Herta. De vrouw van meneer Dörr.” Renate wees naar de struise vrouw met haar felrode blouse, die snel achter de deuren van de gang verdween.
“O, ja, zij. Ik heb haar nog niet gesproken.”
“Dat kan ook bijna niet. Ze komt binnen, kijkt even rond en flitst weer naar buiten.”
“Waarom heeft ze zo’n haast?” vroeg Anne zich hardop af.
Renate haalde haar schouders op. “Geen idee. De andere bezoekers voor meneer Dörr bleven veel langer, zelfs toen hij nog nauwelijks bij kennis was. Er zijn al diverse motorrijders langsgeweest. vanochtend stonden er vijf motoren naast elkaar geparkeerd.”
Anne had vaker gehoord dat de collegialiteit en vriendschap tussen motorrijders groot was, ook onder degenen die elkaar totaal niet kenden. Max had eens gezien dat een motorrijder die in zijn eentje met pech langs de weg stond door een andere motorliefhebber werd geholpen, terwijl honderden auto’s achteloos passeerden.
Herta, Bas’ vrouw, stond blijkbaar verder van hem af.
“Misschien zag zij dat motorrijden niet zitten en is ze boos omdat haar man dit is overkomen,” opperde Anne.
“Best mogelijk. Maar goed, als je van iemand houdt, ben je toch blij dat hij er nog zo vanaf is gekomen? Je kunt dan in ieder geval medeleven tonen.”
“Of bezorgdheid.”
Renate zei: “Het lijkt wel of het haar niets interesseert. Dat ze het als een verplichting ziet om haar zieke man te bezoeken.”
“Als je haar zo ziet lopen wel,” gaf Anne toe.
“Dat is toch vreemd? Er moet iets spelen tussen die twee.”
“Of misschien juist niet,” wierp Anne tegen.
Renate keek haar aan. “Bedoel je dat ze in scheiding liggen, of zo?”
“Best mogelijk. Het zou Herta’s afstandelijke gedrag kunnen verklaren.”
“Maar dan nog! Haar man heeft een ingrijpende rugoperatie ondergaan, die vlekkeloos is verlopen. Meneer Dörr heeft een goede conditie, hij is taai gebleken. De kans is groot dat hij helemaal herstelt. Dat is toch reden voor opluchting? Zelfs voor blijdschap, ondanks de situatie?”
Anne dacht aan Max. In gedachten was ze vaak bij hem, vooral wanneer hij in het buitenland was, waar hij soms onder moeilijke omstandigheden zijn archeologische werkzaamheden verrichtte. Ze kon zich niet voorstellen dat ze zo lauw, zo ongeïnteresseerd zou reageren als Herta tot dusver had gedaan. Integendeel, ze had altijd intens met hem meegeleefd wanneer hem iets mankeerde, of dat nu tijdens zijn werk gebeurde of thuis. Dat gold trouwens voor iedereen die Anne na aan het hart lag.
Ineens herinnerde ze zich dat het na het ongeluk anderhalf uur had geduurd voordat Herta, die hier toch in de buurt werkte, vanuit haar kantoor naar de kliniek was gekomen.
“Ik denk niet dat mevrouw iets heeft te vieren,” verzuchtte Anne. Ze dacht even na. “Morgen spreekt Helmut met Bas. Ik zal daarbij zijn. Tot nu toe is hij nog versuft vanwege de operatie en de pijnbestrijding. Hij zal ons hopelijk meer kunnen vertellen over het koele gedrag van zijn eigen vrouw.”
“Koel?” zei Renate. “Zeg maar gerust: kil!”
Tegen haar was Linda nog het meest openhartig, merkte Anne. Misschien omdat zij haar uit haar benarde positie had bevrijd, en Linda haar min of meer als reddende engel beschouwde. Dat was natuurlijk onzin: Anne had gewoon haar werk gedaan.
Maar toch, waar Linda geneigd was in zichzelf te keren en zich nogal verlegen op te stellen, daar sprak ze wel vrijuit tegen Anne. Misschien kwam het ook omdat ze nu in de kliniek lag, waar ze haar in de gaten hielden, waar ze werd verzorgd, vertroeteld zelfs, in haar ogen. En waarschijnlijk, had Anne van Linda’s buurvrouw begrepen, sprak ze de laatste tijd bijna nooit meer iemand.
“Hoe gaat het nu met je?” vroeg Anne vriendelijk.
Linda richtte zich op en ze keek haar aan. Anne kon maar moeilijk wennen aan dat gehavende gezicht, terwijl ze toch heel wat gewend was. Linda’s rechteroog leek een eigen leven te leiden, hetgeen Anne een ongemakkelijk gevoel af.
“Het gaat wel. Ik heb net van de dokter gehoord dat ik in ieder geval geen hersenschudding heb.”
“Dat hoorde ik net. Goed nieuws.”
“Er zit alleen een kleine bult, waar mijn achterhoofd tegen de keukenkast terecht is gekomen. Mijn rug doet al minder pijn dankzij de pillen. Mijn been is niet gebroken, alleen zwaar gekneusd en mijn enkel is verzwikt. Ik dacht dat ook die gebroken was. Dus dat valt toch weer mee.”
Voor haar doen sprak ze lang achter elkaar. Ze had een zachte stem, alsof ze niemand wilde hinderen met haar opmerkingen. Ze was geen vrouw die voor zichzelf opkwam. Toch had ze uiteindelijk de aandacht weten te trekken van haar buurvrouw. Zij was de enige die tot nu toe op bezoek was geweest.
“Je kunt je in ieder geval alweer makkelijker bewegen,” zei Anne.
“Jawel, maar als ik dit doe, of dit, dan golft de pijn weer door me heen, hoor.”
Linda was ook een vrouw die het snel somber inzag, had Anne al gemerkt. “We houden je goed in de gaten,” zei ze opgewekt.
Linda knikte en ze streek door haar dunne haar.
Anne maakte gebruik van Linda’s spraakzame bui. “Ik begreep dat je eerder een auto-ongeluk hebt gehad.”
Linda twijfelde even. Ze keek strak voor zich, naar de witte muur en de stoel, waarover een blouse hing. “Ja, dat is een paar jaar geleden,” antwoordde ze zacht.
“Vandaar dat je al last had van je rug.”
“Ja, en van…” Ze hoefde haar zin niet af te maken. Ze keek Anne aan en het verhaal was duidelijk.
“Hoe kwam dat?”
“Bert reed. We waren poppendokters.”
Annes gezicht werd één groot vraagteken.
“We maakten kapotte poppen weer heel. Alles, of ze nu van plastic waren, of van lappen. Dure poppen uit de winkel en oude lappen die door oma vakkundig aan elkaar waren genaaid. Poppen met mooie blauwe ogen en geblondeerd haar, maar ook lappen met uitsteeksels als armen en benen en zonder ogen. En knuffels, natuurlijk. Veel knuffeldieren, zoals teddyberen.”
Anne was verrast. Zoiets had ze nooit achter Linda gezocht. Ze raakte zowaar op dreef en even deed het er niet toe dat haar oog scheef stond en dat haar gezicht beschadigd was. Ze straalde zowaar bij de herinnering aan haar vorige leven, maar dat duurde helaas kort.
Ze sloot haar ogen, zodat haar gezicht er nog verminkter en ongelukkiger uitzag.
“Je vriend en jij waren dus poppendokters.”
“Man. Bert was mijn man, we waren toen ruim vier jaar getrouwd.”
“Goed, wat gebeurde er?”
“We hadden onze achterbak vol met poppen die door ons kosteloos waren opgeknapt. Opgelapt, in dit geval,” verbeterde ze zichzelf. “We hadden ze naar een liefdadigheidsavond gebracht.” Haar voorhoofd fronste diep. “Die poppen gingen naar Afghanistan of zo. Ik weet het niet meer precies. Ze waren er op die verzamelplaats in elk geval bijzonder blij mee. Die avond reden we terug.”
Ze keek Anne aan met ogen waarin puur verdriet blonk. “Ik weet nog steeds niet waardoor onze auto van de weg raakte. Bert kon het zich later ook niet herinneren. Hij had geen druppel gedronken. Het was rustig weer. Een beetje nevelig, dat wel. We reden door een landelijk gebied. Misschien stak er een hert over en schrok Bert daarvan. Of hij is, zonder dat hij het zelf doorhad, in slaap gedommeld. Het was een lange rit, we waren moe, het was een stille weg.”
Met haar rechterhand, die er juist mooi en gaaf uitzag en zo lang en slank was als die van een pianist, streek ze over haar gezicht. “Het is nooit precies duidelijk geworden wat er gebeurde. Het enige dat ik me herinner, is dat er een klap was en de auto ineens stilstond en ik uit de wagen werd geslingerd.”
Haar ogen werden vochtig. “Ik was buiten bewustzijn, ik hoorde dat beide ambulancemedewerkers misselijk werden toen ze mij zagen. Ik was dwars door de voorruit gegaan. Mijn ene oog lag er half uit.”
Anne knikte naar haar rechteroog. “Nee juist dat andere. Ze hebben het oog dat eruit lag er in het ziekenhuis weer keurig ingezet. Achteraf was dat mijn kleinste probleem.”
Ze zuchtte en streek opnieuw over haar gezicht, alsof ze er zeker van wilde zijn dat haar verminkingen nog voelbaar waren.
“Dat was dus mijn vorige leven,” zei Linda, weer met haar fluisterstem.
“Hield je leven dan helemaal op?” drong Anne aan.
“Ja, vanaf het ongeluk wel. Bert had niets. Dat klinkt gek, maar zo was het wel. Ik moest maandenlang revalideren. Hij niet. Hij had nauwelijks een schram, dat verbaasde hem zelf nog het meest. En toen kwam dat moment, dat afschuwelijke moment waarop het verband van mijn gezicht ging.”
Het leek Anne gepast om even te zwijgen.
“Die blik op zijn gezicht vergeet ik nooit meer,” zei Linda, alsof het voorval een minuut geleden had plaatsgevonden. “Ik zag aan de ontzetting in zijn ogen, dat het over was tussen ons, ondanks al zijn troostende woorden en mooie beloften. Die blik vertelde alles.”
Ze vouwde haar handen samen. “Binnen een maand kreeg ik gelijk. Hij had al een vriendin toen ik aan het herstellen was. Hij was mijn verzorger geworden, mijn bezoeker. Er was niets meer tussen ons. Hij begreep me niet meer, want hij had hetzelfde meegemaakt als ik, maar zonder dezelfde gevolgen. Dus groeiden we snel uit elkaar…”
Anne knikte, een gebaar dat Linda aanmoedigde om verder te spreken.
“Ik zag er natuurlijk ook niet meer uit, dat begreep ik best. Ik had veel glas in mijn gezicht gehad, het had nog erger kunnen aflopen.”
Anne koos haar woorden voorzichtig. “Maar er is tegenwoordig zo veel mogelijk. Konden ze niet in fasen plastische chirurgie toepassen?”
“Daar was ik toen nog niet aan toe. Ik lag volledig in puin, dokter Maas. Ik kon niet omgaan met wat mij was overkomen. Sommige mensen kunnen dat, maar ik niet. Natuurlijk, mijn gezicht was verminkt, maar vooral in mijn hoofd zat het fout.”
Ze keek Anne strak aan; zelfs haar rechteroog had de juiste richting gevonden. “Ik voelde me een monster, een door iedereen verlaten brok lelijkheid.”
“Was er dan niemand die je steunde?”
“Nou, niet veel, zeker niet als ze me zagen. De vrienden uit mijn eerste leven lieten me maar wat graag over aan de hulpverleners, en die konden al snel niet meer tot me doordringen. Ik kwam niet meer op afspraken, ik reageerde niet meer op hun dringende oproepen en als er eens iemand voor de deur stond, liet ik hem buiten staan. Ik keerde mezelf af van de wereld. Achteraf had ik daar spijt van, maar wat kon ik nog doen?”
“De situatie veranderen?”
“Maar hoe? Twee keer ging een vrouw met me uit winkelen, gewoon om mijn isolement te verbreken. Ik had daarom gevraagd. Nee: gesmeekt. Het bleef bij die twee keer. Ik voelde me net een bezienswaardigheid. Een kermisattractie.”
“Er zijn meer mensen met aangezichtsverwondingen,” zei Anne rustig. “Denk aan die afschuwelijke brand, ruim twee jaar geleden in de Brennertoren. Sommigen van die slachtoffers hebben meegewerkt aan televisiespotjes. Als je hen hoort praten, zou je bijna vergeten hoe ze eruitzien. Dat valt trouwens mee, ze dragen hun verwondingen met eh… een soort trots, zou ik bijna zeggen. Ze hebben hun situatie geaccepteerd en ze willen verder.”
“Ik weet het,” verzuchtte ze na een korte stilte, waarin de voetstappen van Annes collega’s op de gang het enige geluid vormden. “Misschien zit het ook in mijn karakter, ben ik gewoon te verbitterd geraakt om me nog te laten helpen.”
Anne wist dat Linda’s ouders in het buitenland woonden. “Konden je vader en moeder je niet helpen?” vroeg ze.
“Ik sloot me voor iedereen af,” zei Linda vol spijt. “Dus ook voor hen. Ik bleef maar hangen in mijn ellende. Toen ik in die flat terechtkwam, werd dat er niet beter op. Je belandt in een vicieuze cirkel, ziet u?”
Ja, dat begreep Anne heel goed.
Linda zuchtte opnieuw. “Ik ben moe, ik heb te veel gekletst. Ik heb een droge keel. Mag ik nog een glas water?”
Anne reikte haar een glas aan met koud water, dat Linda gretig opdronk.
“Je poppen?” vroeg Anne voorzichtig. Ze herinnerde zich Linda’s kale woonkamer.
Linda schudde haar hoofd. “Hoe kan ik nog poppen helpen?” vroeg ze met haar breekbare stem. “Ik heb geen liefde meer, ik moet eerst zelf worden opgelapt.”
Bas voelde zich eenzaam. Natuurlijk, hij had aanspraak wanneer verpleegsters of een arts zijn toestand kwamen controleren, of hem eten brachten. Hij had over het aantal bezoekers ook niet te klagen. Maar toch, de perioden tussendoor dat hij niemand sprak, duurden hem te lang. Hij voelde zich soms opgesloten in zijn ziekenhuisbed. Gelukkig kon hij naar buiten kijken, naar de voorbijdrijvende wolken, dat scheelde. En zijn deur stond open, dat had hij gevraagd. Op die manier ving hij regelmatig een glimp op van personeel of van bezoekers, zodat hij gevoel had dat hij niet helemaal alleen was.
Hij had te veel tijd om na te denken. Over zijn kapotte Kawasaki, over Herta die, als ze op bezoek kwam, binnen tien minuten weer was verdwenen en over de meer liefdevolle behandeling van het personeel. Hij had respect gekregen voor het werk van de artsen en de verpleegsters.
Hij slikte. Een glas water zou hem goed doen. Maar hij had nog niet zo veel dorst dat hij een verpleegster wil roepen. Misschien kon een passant hem helpen. Of was het vreemd, iemand aanspreken om hem een glas water aan te reiken? Hij hoorde mensen voorbij schuifelen. Oude mensen, aan hun stemmen te horen en aan de manier waarop ze voorzichtig vlak langs de muur liepen.
Hij vroeg zich af, en niet voor het eerst, of hij over veertig jaar ook zo zou lopen, samen met Herta.
Nadat de oudjes zijn kamer waren gepasseerd hoorde hij snelle voetstappen naderen. Hij richtte zich zo ver mogelijk op. Hij ving een glimp op van een vrouw met lang, donker haar.
“Mevrouw?” riep hij.
Een paar stappen, toen stopte ze. Het was even stil. “Mevrouw?” riep hij nogmaals.
Haar gezicht verscheen om de hoek. “Riep u mij?” vroeg ze.
Hij staarde haar aan. Uit welk land kwam ze? Olijfkleurige huid, fijn gevormd gezicht, glanzende oorbellen. Donkere ogen, donkerrode lippenstift. Ze droeg een blauwe jurk van glanzende stof, hetgeen haar een exotisch, maar ook enigszins voornaam voorkomen gaf. Nogmaals vroeg ze of hij haar had geroepen. Ze had een mooie, zachte stem.
“Ja, dat deed ik. Ik… Neem me niet kwalijk. Ik had dorst en ik… ik vroeg me af of…” Waarom hakkelde hij nou zo?
Ze keek hem vragend aan, geen spoor van ongeduld op haar gezicht.
Hij haalde diep adem. “Kunt u een glas water voor me pakken?” vroeg hij. “De verpleegsters hebben het al zo druk. Ze zijn net nog bij me geweest en nu heb ik ineens dorst.”
Ze liep naar binnen. Bas kreeg ineens een vreemd visioen: het leek wel of de blauwe jurk van deze mooie vrouw in vleugels veranderde, zodat ze naar hem toe zweefde. Waar hij haar voetstappen eerst nog op de gang hoorde, trippelde ze nu bijna onhoorbaar naar hem toe.
“Waarom zou ik u dat plezier niet doen?” vroeg ze, met een vriendelijkheid die Bas al jaren niet meer van Herta gewend was.
“Dank u wel…” zei Bas. Hij dacht dat hij bloosde. Hoelang was dat geleden?”
“Dit glas?” vroeg ze.
Ze droeg zwarte schoenen, zag hij.
Ze vroeg het nogmaals omdat hij naar haar schoenen en haar enkels staarde. En toen ze zich omdraaide naar haar decolleté.
“Ja, dit is mijn glas,” zei hij.
“Ik zal het water even laten doorstromen, dan is het lekker koud,” zei ze.
“Fijn, dat is lekker bij deze temperaturen.” Hij hoorde de kraan stromen. En hij zag dat ze de temperatuur van het water met haar vinger controleerde. Het was een even simpel als elegant gebaar. Het ontroerde hem. Ze kende hem niet eens en toch deed ze haar uiterste best om hem te helpen. Wat was zij voor vrouw?
Ze reikte hem zijn glas aan. Hij zocht naar een smoes om haar langer in zijn kamer te houden. Wat anderen daarvan zouden denken, interesseerde hem niet. Zelfs niet wanneer Herta onverwachts binnen zou komen en haar aan zijn bed zag staan. Niet dat hij zijn vrouw al verwachtte - op zijn vroegst pas vanavond.
Hij rook het parfum van deze mooie vrouw. Het was hem onbekend, een aparte, aangename, zoete geur.
Ze glimlachte. “Nou, dat scheelt weer,” zei ze. Het leek wel of ze zelf ook twijfelde of ze meteen zou vertrekken.
“Bedankt,” zei hij en zijn stem klonk ineens schor.
Hij vroeg zich af, met het glas water in zijn hand, wat zij hier deed. Was ze hier voor onderzoek? Ze zag er kerngezond uit, maar dat kon bedrieglijk zijn. Een tante van Bas had er altijd gezond uitgezien en toch was zij, nadat ze zich een keer niet lekker voelde, binnen een week dood. Tot op de dag van haar dood was ze actief geweest en plotseling was het afgelopen. Dus dat zei niet zo veel.
Nee, het leek hem waarschijnlijker dat ze op bezoek was. Maar bij wie? Haar moeder? Een tante? Of haar man? Hij voelde meeteen spijt bij die laatste gedachte.
Hij schudde zijn hoofd en toen hij dat doorhad kreeg hij spijt van die beweging.
“Is er iets niet goed?” vroeg ze bezorgd.
“Nee, nee, juist wel,” stamelde hij en hij nam drie dankbare teugen van zijn water. Omdat zij het had ingeschonken smaakte het bijzonder lekker.
“Fijn dat je dit voor me hebt willen doen,” zei hij, gewoon om zijn dankbaarheid te tonen, maar vooral om haar langer hier te houden, al zou het maar tien seconden zijn. Hij merkte dat hij haar al niet meer met ‘u’ aansprak, alsof ze elkaar al jaren kenden.
“Het is een kleine moeite,” lachte ze.
Wat een prachtige tanden, dacht hij. Zo mooi wit, zo smetteloos.
Hij nam nog een slok.
“Je hebt nogal dorst. Goed dat ik langskwam,” zei ze en ze knikte naar zijn glas. “Zal ik het bijvullen?”
“Graag,” zei hij, te snel naar zijn gevoel. Ze zei nu ook ‘je’ tegen hem.
Ze draaide zich om, een snelle, moeiteloze beweging. Ze had een smalle rug. Geen grammetje vet te veel, dacht hij bewonderend. Heel anders dan Herta.
Op de gang hoorde hij bekende stemmen. Heette die ene verpleegster niet Renate? Waar hij net nog wilde dat ze hem iets te drinken kwamen brengen, daar hoopte hij nu dat ze zouden doorlopen. En dat deden ze, druk in gesprek.
“Je zou zelf een goede verpleegster zijn,” zei Bas, vooral om nog maar iets te zeggen, zodat zij zou antwoorden en hij haar muzikale stem weer kon horen.
Ze glimlachte. Haar ogen straalden.
“Ben je hier op bezoek?” hoorde hij zichzelf vragen nadat ze zijn glas had bijgevuld. Hij nam snel een slok, zodat hij haar niet hoefde aan te kijken.
“Ja, bij mijn man,” zei ze en voor het eerst klonk haar stem dof. Bas verslikte zich bijna in zijn water. Hij kuchte en slikte.
“Of beter gezegd: mijn ex,” voegde ze eraantoe.
Dat klonk beter. Hij voelde het koude water in zijn maag.
Ze was op bezoek bij haar ex-man. Wat kon dat betekenen? schoot door hem heen. Geeft ze nog zo veel om hem? Of is het juist een blijk van menselijkheid?
“Wat heeft hij?” vroeg Bas. Hij had er meteen spijt van dat hij dat had gevraagd. Het ging hem niets aan. Hij had haar alleen gevraagd om hem een glas water aan te reiken, meer niet. Haar privéleven was zijn zaak niet.
Haar stem dwong hem terug te keren naar de werkelijkheid. Ze antwoordde, alsof zijn vraag heel normaal was, dat haar voormalige echtgenoot een zware darmoperatie had ondergaan, waarbij een deel van zijn dikke darm was weggenomen.
Ze keek naar buiten terwijl ze het zei, haar stem rustig, haar toon neutraal, alsof ze verslag deed van iets dat onvermijdelijk was. Ze was drie maanden geleden van hem gescheiden, na wat een moeilijke periode voor hen beiden was geweest. Maar toch vond ze het vreselijk dat hem dit was overkomen.
Hij vroeg zich af of ze zich schuldig voelde, want zo klonk ze wel. Misschien kon haar ex moeilijk met de scheiding omgaan, met die ernstige darmkwaal als gevolg.
Alsof ze zijn gedachten raadde, vertelde ze dat hij al langer last had van zijn buik. Sterker nog, zij was degene geweest die hem had aangeraden een arts te bezoeken. Toen hij dat eindelijk deed, was het bijna te laat geweest. Een spoedoperatie was noodzakelijk.
Ze wilde op de hoogte blijven van zijn herstel, vandaar haar bezoeken aan de kliniek. Hij was buiten levensgevaar en na een herstelperiode zou hij zijn leven weer kunnen voortzetten. En zij ook.
Ze zuchtte nadat ze afgelopen maanden voor hem had samengevat en opnieuw staarde ze naar buiten, alsof ze die vervelende tijd voorgoed achter zich wilde laten. Haar gezicht betrok en dat speet hem.
Hij wist niet goed wat hij moest doen of zeggen. In een spontane opwelling had hij haar naar binnen geroepen, alleen met de bedoeling een glaasje water te krijgen. Maar op het moment dat zij binnenkwam, hing er een vreemde spanning in de kamer. Een spanning die hem zeker niet onaangenaam was. Het was een gevoel dat hem al jaren niet meer was overkomen.
En hij wist nu, hij voelde nu dat zij hetzelfde gevoel had. De manier waarop ze hem vanuit haar ooghoeken begluurde vertelde hem genoeg. Waarom was ze anders blijven hangen? Ze had hem ook water kunnen aanreiken en dan weer snel kunnen vertrekken. Maar nee, ze ging maar al te graag op zijn opmerkingen in, vooral over haar ex-man.
Ze was weer vrijgezel.
Maar ik niet, dacht hij en die gedachte stemde hem opnieuw bitter. Hij wierp de vrouw naast zijn bed een warme blik toe, maar innerlijk verkilde hij wanneer hij aan Herta dacht. Ze vulde zijn hele kamer zodat er geen ruimte meer was voor hem. Het leek wel of zijn vrouw hem provoceerde met haar felgekleurde kleding. Het stond haar niet, het maakte haar ouder en dikker, terwijl het bij deze vrouw…
Ze had hem iets gevraagd en hij had het niet eens gehoord. Ze vroeg hem naar zijn naam. Hij gaf haar die en ze noemde meteen de hare: Sindhu. Ze spelde het voor hem. Ze liet hem raden waar ze vandaan kwam. Eerst dacht hij aan India, toen aan Irak.
Ze was Pakistaanse.
Hij dronk zijn glas leeg en keek haar zo onopvallend mogelijk aan. Zij deed hetzelfde bij hem. Allebei voelden ze dat er iets broeide. Het was hun geheim. En ineens, alsof dat zo was afgesproken, begon hij te vertellen. Zij had haar verhaal verteld; nu vond hij het zijn beurt. Een paar zinnen over Herta, met wie hij elf jaar was getrouwd. Hij zag geen emotie op Sindhu’s gezicht toen hij over haar vertelde, maar wel toen hij bekende dat hij de laatste tijd niet goed in zijn vel stak en vluchtte in steeds langere ritten met zijn motor.
Ze glimlachte omdat hij zo enthousiast over zijn motor sprak. Het leek haar spannend om een keer me te mogen meerijden.
Bas stond op het punt om haar ter plekke uit te nodigen, maar toen dacht hij aan zijn kapotte Kawasaki. Zijn zere rug drong zich ineens weer op en meteen daarna Herta’s strenge gezicht.
Hij had momenteel niet eens een motor.
Sindhu’s gezicht betrok toen hij vertelde over zijn ongeluk op die regenachtige dag. Hij nodigde haar niet uit voor een ritje op zijn nieuwe motor, als die er ooit kwam, maar hij zei wel dat hij het leuk vond dat ze hem had geholpen.
Op de gang hoorde hij het etenskarretje rollen. Sindhu hoorde het ook, ze keek in die richting en ze zei dat ze er toch echt vandoor moest.
Hoorde hij spijt in haar stem?
Ze namen afscheid van elkaar. Sindhu beloofde morgen weer langs te komen. Ze keek op haar horloge. Dit was een gunstig tijdstip, besloten ze allebei. Ze zwaaide en ze zweefde zijn kamer uit.
Bas sloot zijn ogen. Wanneer hij diep inademde rook hij haar parfum nog.
“Hoe was je middag met Isabel?” vroeg Anne nadat Max zich naast haar op de bank had genesteld.
“O, goed,” antwoordde haar vriend. “Ze kletste de oren van mijn hoofd. Logisch natuurlijk, want zo vaak ziet ze haar vader nu ook weer niet.”
“Nee, maar wanneer jullie samen zijn, hebben jullie gelukkig echt tijd voor elkaar. Er zijn gezinnen waar dat helaas niet het geval is,” wist Anne uit ervaring. Ze hoorde regelmatig verhalen over drukke tweeverdieners die na hun werk hun kinderen ophaalden en hen thuis vrijwel meteen in bed stopten. Natuurlijk hielden de werkzaamheden voor pa en ma thuis niet op, want hoewel de werkster het huis had schoongemaakt was er nog de sport, een bezoek aan vrienden of kennissen of toch nog wat werk op de laptop. Anne kende families waarvan de ouders vooral via sms met elkaar communiceerden.
Als Max thuis was, maakte hij altijd dagen, of in ieder geval dagdelen vrij voor zijn enige dochter. En als het even kon, bezocht hij samen met Irma, zijn ex en Isabels moeder, de schoolavonden.
“Isabel hield me aardig op de hoogte van de laatste technische snufjes en bovendien de taal die op school gebruikelijk is,” lachte Max. “Ach, zo blijf ik tenminste bij de tijd. Ze houdt me jong. Ik wil…”
Hij stopte omdat de telefoon ging. Voordat Anne kon opstaan, kwam Mientje al uit de keuken om hem op te nemen. Nadat ze haar naam had genoemd keek ze meteen naar Anne.
Die stond op en terwijl Mientje terugliep naar de keuken hoorde ze Babettes stem al.
“Jou moest ik net hebben,” zei Max’ zus.
“Je broer is er ook, hoor. Hij kijkt nu naar me vanaf de bank.”
“Nee, ik wil jou spreken, Anne,” zei Babette. “Het gaat over Onno.”
Anne keek naar Max en met haar mond vormde ze Onno’s naam. Hij knikte en pakte de krant.
“Over Onno? Brand maar los,” zei ze tegen Babette.
Max’ zus vertelde dat zij en Onno een lang gesprek hadden gevoerd na het bezoek van Anne en Max. Ze vond het achteraf nogal grappig dat zij tegen Anne haar bezorgdheid had uitgesproken en dat Onno hetzelfde tegen Max had gedaan en dat op hetzelfde tijdstip, in dezelfde kamer! Het was in ieder geval goed dat hun geheim werd uitgesproken. Onno voelde zich nog altijd niet optimaal. Uitgerekend op één van zijn vrije dagen was hij in de stad een collega van het olieplatform tegengekomen. Die man had pas een artikel gelezen over een zogeheten schildersziekte. Een man die zijn hele leven huisschilder was geweest, had blijkbaar te lang met zijn neus in de giftige dampen gestaan. Nu, op zijn achtenveertigste, had hij een foto op de kast staan met daarop de namen van zijn vrouw en zijn twee kinderen. Het artikel had nogal indruk gemaakt op Onno’s collega en trouwens ook op Onno zelf. Het bevestigde zijn bezorgdheid die hem de laatste tijd parten speelde, al had hij tegen zijn collega niets gezegd over zijn eigen vermoeidheid.
Anne vroeg of Onno zich nog steeds zo moe voelde.
“Ja, het wordt niet beter. Ik denk dat het ook tussen zijn oren zit. Als hij thuis is, heeft hij vaak te veel tijd om daarover na te denken. Tijdens zijn werk komt hij natuurlijk handen tekort.”
Ja, die verhalen had Onno vaak verteld, over het hectische bestaan op het platform.
Babette vervolgde: “Hij wil toch, voor de zekerheid, een afspraak maken in de kliniek. Hij zal jou straks nog bellen. Hij hoopt maar dat het kan voordat hij weer aan het werk gaat, over ruim een week.”
“Ik doe natuurlijk niet de planning, maar ik kan hem misschien wel helpen,” zei Anne.
“Daar ging hij al min of meer van uit,” zei Babette.
Anne lachte. “Ik wil de schijn van een voorkeursbehandeling juist vermijden,” zei ze.
Maar ze wist al dat er plaats was voor Onno. Het zou een preventief onderzoek zijn. Anne begreep Onno’s motief wel, hij wilde dit buiten zijn werkkring houden om zo onnodige onrust te voorkomen.
Ze wist dat er in bepaalde beroepen, waaronder dat van Onno, een merkwaardig taboe heerste op ziek zijn. Anne had dat altijd vreemd gevonden. Alsof je nooit ziek kon zijn! Trouwens, Onno was zelf geen machofiguur, integendeel en veel van de andere medewerkers op het platform waarschijnlijk ook niet. Maar onderling, tijdens het werk, dat was een ander verhaal. Het was een bepaalde bedrijfscultuur die lastig bleek te veranderen, hoezeer Anne dat ook betreurde. Ze had in de praktijk diverse keren te maken gehad met overspannen brandweer- en politiepersoneel. Heerste er op lichamelijke ziekten al een taboe in diverse beroepen, over geestelijke kwalen werd door het merendeel helemaal niet gesproken, dat was het uiterste vertoon van zwakte. Natuurlijk werkten daar bedrijfspsychologen, maar die werden niet zo vaak door het personeel ingeschakeld. Gelukkig was er ook in die wereld wel wat aan het veranderen, had Anne van haar collega Helmut Klein gehoord. De psychotherapeut van de kliniek had haar verteld dat zelfs in die ogenschijnlijk stoere beroepen er meer oog kwam voor traumaverwerking.
Uiteindelijk was iedereen daar natuurlijk ook mee gediend, vond Anne. Maar toch, ze moest toegeven dat ook zij zich, als ze zich eens een dag ziek voelde, niet snel afmeldde. Ook zij had soms last van een te ver doorgevoerd verantwoordelijkheidsgevoel. Bovendien vond ze het nog altijd gek om je ziek te melden op je werk, waar je juist mensen moest genezen.
Ze sprak met Babette af dat Onno beter morgen direct naar de Landau-kliniek kon bellen en moest zeggen dat Anne hem had doorverwezen. Dan zou hij voor zijn volgende dienst zeker in de kliniek terechtkunnen.
Daarna praatte Babette nog even door over hun zoon Jimmy en Anne vertelde dat Max op de bank zat uit te rusten van zijn middag met Isabel. Toen Max zijn naam hoorde noemen keek hij op van zijn krant en grijnsde hij naar haar.
“Linda?” vroeg de vrouw op de drempel.
Linda keek verstoord op. Ze was net aan het dagdromen, over de tijd toen haar leven nog voorspelbaar en rustig en mooi was. Ze zag zichzelf weer bezig een pop dicht te naaien. Soms gingen haar patiënten bijna net zo veel voor haar betekenen als voor hun eigenaren. Ze herinnerde zich nog goed dat ze met bloedend hart afscheid nam van sommige poppen die ze volledig had opgelapt en die ze, na hun verblijf in haar ‘operatiekamer’ op haar ruime zolder, een beetje als de hare was gaan beschouwen.
Dus ze was niet erg blij met de verstoring van haar dagdroom, zeker omdat ze het vrolijke gezicht dat om de hoek keek, niet herkende.
“Je herkent me niet meer,” constateerde de bezoekster. Ze vertoonde zich nu helemaal. Linda herkende haar stem wel, al kon ze er niet meteen een naam bij plaatsen.
De vrouw die haar kamer was binnengekomen was lang en vrij slank. Ze droeg een lichtgrijs mantelpak en ze had lang, golvend donkerbruin haar. In haar vrije hand droeg ze een glanzende handtas.
“Het is logisch dat je me niet meer herkent, Linda,” zei ze, terwijl ze een paar stappen in de richting van het bed deed.
Linda staarde haar aan. Herinneringen keerden terug. Ze knipperde met haar ogen en keek nog eens. Nee, dat kon niet! Dat was onmogelijk.
“Liselore?” piepte ze uiteindelijk.
“Lise voor jou, weet je nog?” zei de vrouw en ze lachte haar toe. “Mag ik?”
Zonder het antwoord af te wachten, pakte ze een stoel en ging ze naast haar bed zitten. Toen stond ze op en omhelsde ze Linda voorzichtig. “Hoe gaat het met je?”
Linda werd plotseling overweldigd door emoties. Ze werd drie jaar in de tijd teruggeworpen. Liselore was destijds haar kamergenote in het Sint Antonio-ziekenhuis. Zij was net op tijd uit haar brandende appartement ontsnapt. Ze had daarbij een zware val gemaakt en ze had brandwonden op haar borst, maar ook op de rechterkant van haar gezicht.
Zij en Linda hadden tijdens hun herstelperiode urenlange gesprekken gevoerd over hun leven, maar vooral over hun onzekere toekomst. Ze waren vastbesloten contact te houden, maar zoals dat met veel van Linda’s kennissen ging, verwaterde hun vriendschap snel.
Vooral dankzij mij, dacht Linda. Ze pinkte een traan weg. Liselores hand lag troostend op de hare.
“Hoelang is het geleden?” vroeg Linda zich met geknepen stem af nadat ze haar tranen weer onder controle had.
“Een kleine drie jaar, volgens mij…”
Linda keek haar aan. “Ik heb je nooit meer teruggebeld.”
“Zo lopen de dingen soms. We moesten allebei door met ons eigen leven.”
“Maar ik ben stil blijven staan,” verzuchtte Linda. Haar blik hechtte zich aan Liselore. Ze leek wel tien jaar jonger dan in Linda’s herinnering. “Jij bent doorgegaan. Hoe… hoe kom je…”
Ze zocht naar de juiste woorden en omdat ze die niet vond, knikte ze maar naar Liselores gezicht.
“Ik had verbrandingen, maar dankzij een voortreffelijke plastisch chirurg ben ik er weer helemaal bovenop,” lachte ze.
Dat was waar, Linda zag geen spoor meer van het verminkte gezicht van haar toenmalige vriendin. Ze kon maar moeilijk geloven dat dit Liselore was. Destijds lag ze bijna volledig ingepakt, als een mummie, naast haar. En kijk nu eens!
Linda slikte, ze wist niet wat ze moest zeggen. Het deed haar goed dat Liselore haar weer had opgezocht. Die was haar dus niet vergeten. Lise kende haar nog van vroeger, ze schrok dus niet toen ze haar weer zag.
“Ik hoorde dat je hier lag,” zei Liselore, alsof ze wist waar Linda aan dacht. “Ik was op bezoek bij iemand in jouw flat.”
Linda’s ogen werden groot. “Mijn flat? Werd er daar over mij gesproken?”
“Ik hoorde het van je buurvrouw. Toevallig, in de lift.”
“Ze is de enige die echt naar me omkijkt, ze is hier gisteren nog geweest.” Linda knikte naar de beterschapkaart en naar het fruit dat nog in de mand lag.
“Ze vertelde me dat je het niet gemakkelijk hebt gehad,” zei Liselore.
Linda voelde opnieuw tranen opkomen. “Ook haar heb ik verwaarloosd,” zei ze. En zoals het haar eerder opluchtte om haar verhaal aan Anne te vertellen, zo deed ze dat opnieuw aan haar vroegere lotgenote. Liselore luisterde geduldig, ze knikte, stelde af en toe een vraag en ze leefde zichtbaar mee. Toen Linda was uitgesproken, gaf Liselore haar een glas water, dat ze gretig leegdronk.
“Je hebt het afgelopen jaren echt niet gemakkelijk gehad,” zei Liselore en met een nonchalant gebaar wierp ze haar lange haren naar achteren. Linda keek vol bewondering hoe deze vrouw, die toen meer dood dan levend was geweest, zich bewoog en hoe zelfbewust ze nu was. Ze had ongeveer dezelfde leeftijd als zij, maar zo te zien had Liselore het nu helemaal gemaakt. Dat dure mantelpak, die schoenen, haar mooie oorbellen. Ze straalde rust uit, klasse, energie.
Linda vroeg hoe het kwam dat zij er nu zo welvarend uitzag.
Liselore dacht even na. Het leek wel of ze zich schaamde dat het zo goed met haar ging. Maar omdat Linda aandrong, stak ook zij van wal. “Ik ben, net als jij, gescheiden. Herzog en ik werden vreemden voor elkaar. Ik was veranderd na mijn ongeluk, Linda. Ik was een ander mens geworden. Ik had me voorgenomen om voortaan te genieten van iedere goede minuut die me nog was gegeven. En dat heb ik gedaan. Het voelde alsof er een streep door mijn eerdere leven was gezet. Ik heb dat als het ware uitgegumd, vooral de mindere perioden. Ik moest door, Linda.”
Haar blik dwaalde af naar het raam. “Ik moest door…”
“Zo te zien gaat het goed met je.”
“Ja, gelukkig wel, maar dat is niet vanzelf gekomen.” Opnieuw die innemende glimlach. “Ik heb me uiteindelijk, toen ik eraan toe was, laten opereren. Wel veertien keer. Het heeft me bijna al mijn geld gekost, maar ik had het ervoor over. Ik zag er weer goed uit.” Ze lachte. “Beter zelfs dan daarvoor! Ik besloot dat alleen het beste goed genoeg voor me was. Ik voelde me herboren en dat straalde ik ook uit. Ik voelde me ook bevrijd. Achteraf gezien was Herzog altijd nogal jaloers aangelegd. Hij had me na mijn operaties moeten zien. Mannen zwermden om me heen, alsof ik nooit problemen had gehad, alsof ik altijd die gezonde mooie vrouw was geweest! Alsof ik geen verleden meer had!”
Ze kon er nu hartelijk om lachen. Liselore hield er niet van om in het verleden te blijven hangen.
“Ik ben trouwens een paar keer op televisie geweest. Ik vroeg me af of jij dat had gezien.”
Linda schudde haar hoofd. “Nee, ik kijk maar heel weinig televisie. Wat voor programma was dat?”
“Het ging over mensen die er na een traumatische ervaring weer helemaal bovenop waren gekomen, zowel lichamelijk als psychisch. Het was een thema-uitzending bij Carlsson en Von Weiss.”
“Zegt me niets, dat kijk ik nooit.”
“Jammer, want dan had je me vast wel herkend, was het niet aan mijn gezicht dan wel aan mijn stem, en natuurlijk door mijn verhaal,” zei Liselore. “Daarna was ik nog een keer in beeld bij een lokale omroep om mijn verhaal uit de doeken te doen. Dat is daarna verschenen in een verhalenbundel van een journalist. Misschien ken je hem, Carl Decker.”
Opnieuw schudde Linda haar hoofd. Ze voelde zich ineens weer wereldvreemd, terwijl ze afgelopen dagen juist het gevoel kreeg dat ze weer een beetje aan het normale leven deelnam.
“En afgelopen najaar was ik genomineerd voor zakenvrouw van het jaar,” glunderde Liselore.
Linda staarde haar verbijsterd aan. “Wat? Zakenvrouw van het jaar? Vandaar dat dure pakje.”
Liselore gniffelde. “Ja, ik ben een internetbedrijf begonnen voor babypakketten.”
Linda’s gezicht werd één groot vraagteken.
“Leuke cadeaus voor bij de wieg. Rammelaars, slabbetjes, mobiles, veilige knuffels, zulk soort dingen. Mensen die de blije ouders willen verrassen met een leuk pakket kunnen dat bij mij aanschaffen. Of laten samenstellen, er is veel mogelijk.”
“Loopt dat?”
“Echt wel, anders zou ik niet worden genomineerd. Ik heb overigens niet gewonnen, maar dat geeft niet. Ik heb veel plezier in mijn werk, daar gaat het om. De prijs zou niet meer dan een extraatje zijn geweest, een leuke bonus. En het leverde me al genoeg publiciteit op, al had ik die nauwelijks nog nodig.”
Linda zuchtte. “Jij bent goed bezig, zeg!” En even later: “Babypakketten… Heb je zelf kinderen?”
“Nee, dat klinkt misschien gek, nietwaar, met zo’n bedrijf. Nee, ik heb geen kinderen. En ik weet niet of het ooit zover komt. Ik heb wel een nieuwe vriend, sinds drie maanden, Gökhan, eigenaar van een shoarmazaak.”
“Gefeliciteerd. Dubbel gefeliciteerd, eigenlijk.”
“Dank je.”
Linda voelde zich ineens krimpen in haar bed. Ze dacht terug aan haar herstelperiode met Liselore en ze herinnerde zich dat ook zij het toen totaal niet meer zag zitten. Maar zij had wel de kracht gevonden om zich op te richten, om op te staan en haar leven een positieve draai te geven! Haar vriend had haar ook verlaten en toch had zij wel doorgezet.
Linda dacht aan Bert. Ze had na zijn vertrek nooit meer iets van hem gehoord. Hij scheen verhuisd te zijn naar een andere stad. Misschien was hij ook geen poppendokter meer. In een nostalgische bui had Linda eens op zijn naam gegoogeld en ze had heel weinig kunnen vinden, in ieder geval niets dat wees op een praktijk als genezer van poppen.
“Ik kom hier niet voor mezelf, maar voor jou,” zei Liselore ineens. Ze boog zich naar haar toe. “Toen ik over jouw ongeluk hoorde en hoelang het duurde voordat je buurvrouw jou vond, schrok ik enorm. Ik dacht terug aan onze periode samen in het ziekenhuis en ik vroeg me af of ik iets voor je kon betekenen.”
“Ik vind het leuk je weer te zien, zeker nu het zo goed met je gaat.”
“Ik hoop dus dat ik iets voor je kan doen, om jou uit je ellende te halen.” Liselore glimlachte. “Wacht, misschien helpt deze herinnering.”
Ze draaide zich om en pakte haar handtas. Ze tastte erin en haalde er een oud teddybeertje uit. Ze toonde de knuffel nadrukkelijk aan Linda.
“Moet ik dit beestje kennen?” vroeg ze.
“Kijk nog eens goed,” drong Liselore aan.
Linda richtte haar aandacht op het beestje. Het was al oud, zijn berenhuid was grotendeels versleten. Er zaten nieuwe ogen in, dat zag ze wel.
Liselore gaf haar het beertje. “Gekregen toen ik vijf was, van mijn oma.”
Linda pakte de knuffel aan. Het beertje was goed gevuld, voelde ze, niet zo’n slappe oude knuffel. Met haar vingers betastte ze het beestje. Toen zag ze het. Zijn rechterpoot was er opnieuw aan gezet.
“Jij hebt hem voor mij gerepareerd,” zei Liselore.
Linda liet het beertje bijna vallen. “Nee! Wanneer dan?”
“Vlak voordat jij uit het ziekenhuis werd ontslagen. Ik wist natuurlijk wat jouw werk was en hoewel je hoofd er op dat moment niet echt naar stond, had je mij beloofd dat beestje te maken. Hij lag al jaren kapot in de kast. Ik weet niet eens meer waardoor hij dat pootje verloor.”
Er ging een schok door Linda. Ze pakte de knuffel stevig vast en staarde in de glanzende, oranje ogen.
“Nee,” mompelde ze, want ze kon zich dit beestje werkelijk niet herinneren.
Maar achteraf gezien waren er meer zaken die hadden plaatsgevonden, maar die op een of andere manier aan haar herinnering waren ontsnapt. Logisch natuurlijk, ze was er toen slecht aan toe. Haar herstel eiste al haar aandacht op.
Maar toch… Het ergerde haar dat ze dit beestje niet herkende. Liselore was veranderd sinds die periode, maar de knuffelbeer niet. Ze staarde ernaar alsof ze op die manier het verleden weer kon oproepen, maar dat lukte haar niet.
Ze bekeek hem van dichtbij. Ja, de rechterpoot was zorgvuldig en professioneel genaaid, ontdekte ze. Het was wel haar manier van werken. Er was bijna niets van te zien, zeker voor een leek. Zij zag het draadje waarmee ze de poot had aangenaaid net boven de berenhuid uitsteken. De draad was in exact dezelfde kleur, dat was haar stijl. Ze had al gemerkt hoe goed de teddybeer was opgevuld. Niet van dat krakende of piepende synthetische materiaal dat alle kanten opging wanneer zo’n beest maar van weinig vulling was voorzien. Nee, het waren natuurlijke materialen waardoor de knuffel zijn oorspronkelijke stevigheid terugkreeg, of zelfs verbeterde. Dus dit was inderdaad haar werk. Waarom zou ze ook aan Liselore twijfelen? Blijkbaar koesterde zij deze knuffel. Het was voor haar een aandenken, niet alleen aan vroeger en aan haar oma, maar blijkbaar eveneens aan die moeilijke tijd in het Sint Antonio.
Linda kreeg spontaan een wee gevoel in haar buik. Tientallen, honderden genezen poppen dansten door haar herinneringen.
Ze had, zelfs in een periode dat ze haar hoofd er niet bij had, dit beertje voor haar lotgenote kunnen redden. Maar het was ook een herinnering aan de jaren erna, die doorliepen tot dit moment, waarop ze geen pop meer had hersteld. Ze zat haar tijd uit, het waren grijze dagen zonder betekenis, totdat die val haar hier in de Landau-kliniek bracht.
“Ik vond het zo erg toen ik hoorde dat jij je werk niet meer deed,” zei Liselore zacht. “Sterker nog, je buurvrouw wist helemaal niet wat je deed. Ze had zelfs geen vermoeden wat jouw vroegere werk was geweest. Ik wist nog wat jij kon, maar blijkbaar had je er de motivatie niet meer voor. Dus werd het hoog tijd om je weer eens op te zoeken. Misschien helpt Brom jou weer op weg.”
Ze knikte naar haar knuffel. Linda hield hem vast alsof ze hem nooit meer zou loslaten. Ze staarde voor zich uit, haar blik eerst dromerig, later droevig. Ineens kwamen de tranen. Liselore legde een arm om haar heen. Het waren geen tranen van verdriet, veel meer van opluchting.
“Die vrouw lijkt wel een fotomodel,” zei receptioniste Margit Boller.
“Ja, ze ziet er per dag aantrekkelijker uit,” gaf Anne toe, terwijl ze met een arm op de balie van de receptie leunde. “Moet je zien, die jurk, wat een felle kleuren!”
“Ja, en dat prachtige, lange haar. Had ik dat maar!” grapte Margit.
Ze keken Sindhu na, die heupwiegend naar de parkeerplaats liep.
“Het lijkt wel of ze blij is dat haar man hier ligt en ze in haar vrije tijd op jacht is,” vervolgde de receptioniste. “Begrijp je wat ik bedoel?”
Anne knikte. “Nou, ze is niet echt blij dat haar man hier ligt. Het is trouwens haar ex.”
Margit keek haar verbaasd aan. “Bezoekt ze haar ex?”
“Ja, uit medeleven. Hij is natuurlijk ook de vader van haar twee dochters.”
“Ik wist niet eens dat ze kinderen had. Die heb ik nooit gezien. Ze zouden toch moeten opvallen als ze er net zo uitzien als hun moeder.”
“Ze zijn hier één keer geweest,” wist Anne. “Ze zijn inderdaad net zo knap als Sindhu.”
“O, zo heet ze dus. Mooie naam.”
“Het was nogal een bittere scheiding, vertelde Sindhu me. Dat heeft ze aan meer mensen verteld, dat is geen geheim.”
“En dan toch nog komen, in nogal opvallende zomerjurken,” mijmerde Margit. Ze staarde in de richting waarin Sindhu inmiddels was verdwenen.
“Het is ook geen geheim dat ze meneer Dörr graag bezoekt.”
“Wie?” vroeg Margit.
Anne vertelde over de gewonde motorrijder.
“Die naam zegt me niets, de persoon ook niet,” gaf Margit toe. Dat verraste Anne enigszins. Natuurlijk, de receptioniste kende niet alle patiënten, maar ze was wel verrassend goed van de meeste op de hoogte, zeker wanneer ze voor langere tijd waren opgenomen. Ze sprak regelmatig met bezoekers en die voerden soms vertrouwelijke gesprekken met haar over hun familieleden of vrienden in de kliniek. Ze was natuurlijk na binnenkomst het eerste aanspreekpunt en bovendien had Margit een vertrouwelijke, bijna moederlijke uitstraling.
Maar Bas’ echtgenote, Herta, was er de vrouw niet naar om over haar man te praten, dacht Anne. Integendeel. Ze verzweeg hem het liefst en ze kwam steeds minder vaak op bezoek, alsof ze werkelijk alle interesse in hem had verloren. Daarentegen had Sindhu tegenover Anne hoog opgegeven over Bas’ doorzettingsvermogen.
“Aha,” zei Margit samenzweerderig. “Er bloeit dus misschien een geheime liefde op bij ons?”
“Nou, geheim zou ik het niet echt willen noemen. Sindhu sprak er tegen mij openhartig over. Volgens mij heeft ze het zelfs al tegen haar ex gezegd.”
“Misschien om hem alsnog jaloers te maken,” opperde Margit.
“Nee, ik denk dat ze gewoon blij is,” zei Anne. “Dat straalt ze ook uit, zoals je net zelf al opmerkte.”
“Maar je zei net dat die Bas Dörr getrouwd is. Zijn vrouw zal niet echt blij zijn met de aandacht van zo’n jonge, exotische vrouw.”
“Volgens mij weet zij het niet,” zei Anne. Bas had haar, en ook de meeste van haar collega’s, verteld dat zijn huwelijk met Herta al jaren weinig meer voorstelde. Daar maakte hij geen geheim van, het kon trouwens toch weinigen ontgaan. Hij had meer plezier van alle andere bezoekers dan van zijn vrouw. Anne wist dat een ongeluk twee partners soms ook weer dichter bij elkaar kon brengen, of juist nog verder van elkaar verwijderen.
In Bas’ situatie was het laatste het geval.
Misschien accepteerden ze dat gewoon van elkaar, zagen ze beiden in dat ze toch niet samen verder wilden, maar wachtten ze met een scheiding totdat hij uit de kliniek was ontslagen.
Maar je wist het nooit. Het was soms duister lezen in andermans boeken, wist Anne uit ervaring. Het kon ook zijn dat Herta zich geen raad wist met deze situatie. Bas had Anne immers verteld dat hij nooit eerder in een ziekenhuis had gelegen. Herta stond er thuis alleen voor en dat zou nog wel even duren. Wanneer iemand onverwachts met een zieke partner werd geconfronteerd, kon dat iemand lamleggen, dacht Anne. Dat zou Herta’s afstandelijke gedrag ook kunnen verklaren.
Ze herinnerde zich een man die het personeel had uitgescholden omdat zijn vrouw na een fietsongeval in de kliniek werd opgenomen. Hij was er zo door verrast en zo door van slag, dat hij zich geen raad wist met die voor hem bedreigende situatie. Later bood hij zijn excuses aan en bleek hij gewoon een vriendelijke kerel te zijn.
Maar toch, Herta’s gespannen, norse gezicht, de snelle stappen waarmee ze de kliniek uit vluchtte… Nee, waarschijnlijk was Bas, ondanks zijn ongeval, haar vooral tot last, was Annes voorlopige conclusie.
“Misschien moet je in dat geval Hedwig waarschuwen,” keek Margit al vooruit. “Als het werkelijk tot een confrontatie komt tussen die Bas Dörr en zijn vrouw, dan wil zij er wel tussen springen.”
“Ik vraag me af of Herta nog wel een confrontatie met hem wil aangaan. Ik denk eerder dat zij op een elegante manier van hem af wil. Vermoedelijk wacht ze tot hij de eerste stap zet.”
“Nou ja, die heeft hij dus al genomen,” zei Margit. “Door dus met die buitenlandse schoonheid aan te pappen.”
“Het is wederzijds,” zei Anne.
“Nou ja, helemaal prima, toch? Vroeg of laat zal zijn vrouw er toch achter komen, al is ze hier blijkbaar weinig.”
“Dat lijkt me uiteindelijk wel,” beaamde Anne. “Het kan ook zijn dat hij het niet erg vindt. Misschien laat hij zich wel betrappen.”
“Nou ga je wel erg ver,” vond Margit.
“Je weet maar nooit. Gisteren en vandaag kwam Sindhu op andere tijden dan daarvoor en voor Herta’s bliksembezoeken geldt tegenwoordig hetzelfde. Misschien vermoedt ze al iets en is haar trots gekrenkt. Ze lijkt me niet de gemakkelijkste,” voegde Anne eraan toe.
“Misschien hield meneer Dörr daarom wel zo veel van motorrijden,” overwoog Margit.
“Nou ja, er is in ieder geval een positief bericht,” zei Herta. Ze stond naast Bas’ bed.
“Je bedoelt dat ik af en toe uit bed mag?” reageerde hij schamper.
“O ja, dat ook.” Ze glimlachte vreugdeloos. “Dat hoorde ik net van de dokter, ja.”
“Dat is toch geweldig?” probeerde hij. “Ik voelde me helemaal slap worden omdat ik dagenlang in bed lag. Ik zal straks moeite hebben om mijn motor te besturen. Kijk eens,” overdreef hij en hij toonde haar zijn onderarmen. Die waren iets dunner geworden, maar het verschil was nauwelijks zichtbaar.
Hij zag haar sceptisch kijken. “Met dat positieve bericht bedoelde ik ook dat de verzekering alsnog uitbetaalt nadat ze het politierapport hebben gekregen. Dat is snel, nietwaar?”
“Dat kun je wel zeggen. Gelukkig maar, nu treft mij geen schuld, dat is wettelijk vastgesteld.” Zijn cynisme won het van het hare.
“Schuldig misschien niet, maar eigenwijs was je wel en niet voor het eerst,” verweet ze hem.
“Het zou kunnen dat ik behoefte had om in alle rust mijn gedachten te ordenen,” zei hij. Zijn stem klonk nog beheerst, maar hij slikte en hij voelde bij zijn slapen hoofdpijn opkomen. Ze was twee minuten binnen en het begon alweer!
Vandaag droeg ze een groene blouse, volgens Bas al een oud kledingstuk. Ze had wel nieuwe schoenen gekocht. Zijn blik dwaalde langs zijn vrouw, naar de open deur, zo de gang op. Hij dacht snelle, lichte voetstappen te horen. Sindhu? Maar Herta was hier, hopelijk kreeg Sindhu, als zij het tenminste was, dat op tijd door.
Bas hield zijn adem in. Hij ving een flits op van een vrouw met lang donker haar, gekleed in een gele jurk. Hij had haar maar één tel gezien en toch wist hij zeker dat ze een snelle blik naar binnen had geworpen en ontdekt had dat er bezoek was.
Herta volgde zijn dromerige blik en geërgerd keek ze om. Sindhu’s voetstappen waren al niet meer te horen, alsof ze uit voorzorg een openstaand raam was uitgevlogen!
“Verwacht je iemand?” vroeg Herta en ze klonk alsof ze daar niet op zat te wachten.
“Nee, jij bent er toch? Jij bent mijn vrouw,” zei Bas en ze zwegen allebei even. Ze legde het laatste exemplaar van de Roadrunner op het tafeltje naast zijn bed. Hij haalde het motormagazine uit het plastic en bladerde het door. Toen hij Herta hoorde zuchten, legde hij het op bed en zei hij: “Mijn herstel verloopt opmerkelijk vlug, sneller dan verwacht. De rugwervels houden zich goed. Zoals ik al zei, ik moet nu regelmatig gaan bewegen. Dat is belangrijk, volgens de therapeut.”
“Dan moet je maar goed luisteren naar wat hij zegt,” vond Herta. Ze gluurde naar buiten, zoals ze meestal deed wanneer ze hier was. Bas dacht: ze heeft nog nooit langer dan een minuut naast me gezeten en echt naar me geluisterd.
Hij dacht er meteen achteraan: wanneer houdt die poppenkast eens op? Maar meteen voelde hij zijn rug weer. Zijn herstel mocht dan naar wens verlopen, genezen was hij zeker nog niet. Hij was nu niet uit op ruzie met Herta.
Maar zij leek daar wel op aan te sturen. “Ik heb me, sinds jij hier bent opgenomen, afgevraagd waarom jij zo graag van die lange ritten op je motor maakte.”
Ze noemde Bas’ Kawasaki altijd: zijn motor. Ze noemde nooit de merknaam.
“Het ontspant me,” antwoordde hij, terwijl hij zich afvroeg waarom ze daar nu mee kwam.
“Het ontspant je,” herhaalde ze, haar stem vol twijfel. “Kun je je thuis niet ontspannen?”
Hij zuchtte en dat betekende dat ze ermee moest ophouden, maar dat deed ze niet.
“Ik vind het ook zo vreemd dat je vaak alleen gaat en niet meer met je motorclub.”
“Ik heb soms zin in andere routes, om te gaan waar de wielen mij brengen,” zei hij plechtig.
Ze maakte een geluid met haar tong tegen haar gehemelte, wat betekende dat ze er niets van geloofde.
“Het lijkt wel of je mij ontloopt,” ging ze door. Ze plaatste haar handen in haar zij, haar oorlogshouding.
“Waarom zou ik?” vroeg hij. Haar aanwezigheid was vermoeiender dan de drie collega’s van zijn werk, een uur eerder.
“Dat vraag ik aan jou. Alleen jij kunt die vraag beantwoorden.”
“Je hebt toch wel een idee?” vroeg hij na een korte pauze.
“Dat je een ander hebt, misschien?” opperde ze met haar liefste stem en hij wist dat hij dan moest uitkijken.
“Ha!” riep hij.
“Je twijfelde. Ik zag aan je gezicht dat je twijfelde wat je moest zeggen. Je bent betrapt, Bas!” Met haar wijsvinger wees ze beschuldigend naar hem.
“Waarom zou ik behoefte hebben aan een ander?”
“Je stelt meteen een wedervraag. Je hebt mijn vraag niet eens beantwoord.”
“Dat was geen vraag, maar een beschuldiging,” wierp hij tegen.
“Goed, dan beschuldig ik je daarvan. Wat heb je daarop te zeggen?”
“Dat ik zonder mijn advocaat beter niets kan zeggen?” speelde hij haar spel mee, zij het met tegenzin. Het voelde alsof hij na ieder bezoek van zijn eigen vrouw werd teruggeworpen, dat hij daarna moest herstellen. En dat kon toch nooit de bedoeling zijn?
“Ik zie dat als een bekentenis, Bas. Wie is het? Ken ik haar? Of is het die Joyce van de motorclub? Dat wilde wijf? Nou?” drong ze aan.
Ze zette twee snelle stappen naar het prikbord, griste de kaarten eraf en keek vluchtig naar de afzenders.
“Joyce is met vakantie,” zei hij zacht.
Haar ogen priemden in de zijne. “Nou, je weet van haar onderhand meer dan van mij.”
Bas haalde zijn schouders op, een gebaar dat een beetje pijn deed. Hij wilde de vraag stellen die hem al een tijdje dwarszat, maar uiteindelijk deed hij dat niet.
Slordig prikte ze de kaarten weer op het bord. Zonder hem aan te kijken zei ze: “Wat is er toch met jou? Het lijkt wel of je verliefd was op je motor. Je mist dat ding meer dan je mij mist.”
Daar had ze eindelijk een keer gelijk, dacht hij grimmig.
“Dit moest er natuurlijk een keer van komen. Het is een mooie manier om van die ellendige dingen af te komen.”
Met die ‘ellendige dingen’ bedoelde ze zijn motoren. Hij had eerst een Honda gehad, daarna twee Kawasaki’s. Van het begin af aan was ze ertegen geweest, maar hij had zijn zin doorgezet. Het was voor hem de ultieme manier om zijn hoofd vrij te maken.
Hij vond het heerlijk om gelijkgestemden te treffen bij de motorclub waar hij zich aanmeldde. Hij werd er met open armen ontvangen. Het praten over zijn geliefde Kawasaki en alles wat daarbij hoorde, het gezamenlijk bezoeken van motorbeurzen en lange tochten door de omgeving, hij knapte ervan op. Sinds die tijd werd zijn relatie met Herta er niet beter op. Het leek wel of hij drie levens had, dacht Bas; één bij de motorclub, of in ieder geval op zijn motor, een ander op zijn werk, waar hij gewaardeerd werd, en het derde was zijn privéleven.
Hij kon zich niet herinneren ooit met zijn vrienden bij de club over Herta gesproken te hebben. Hij was daar ver weg van haar verwijten, haar kille blik. Misschien was ze altijd zo geweest, dacht hij achteraf, maar zag hij het destijds nog niet.
“Die ene val weegt niet op tegen het plezier dat ik van mijn Kawa heb gehad,” zei hij.
Ze keek hem vreemd aan. “Kawa, Kawa, wat is dat nou weer voor onzin! Je spreekt over haar alsof ze je liefje is. Man, hou toch op!”
Dat deed hij ook. Hij sloot zijn ogen, maar haar aanwezigheid bleef voelbaar.
Ineens drong haar diepe stem weer tot hem door: “Vroeger kreeg jij je zin, Bas, maar nu niet meer. Dit is een goede aanleiding om die dure hobby van je definitief overboord te zetten.”
Natuurlijk had hij dat al zien aankomen. Ze bleef de confrontatie zoeken. Die kon ze krijgen, dacht hij.
“En anders?” daagde hij haar uit.
“Je zult keuzes moeten maken,” verzuchtte ze.
Als het ging om zijn nieuwe motor, want hij had inmiddels besloten dat die er zou komen, en Herta, dan was zijn keuze bij deze gemaakt.
Dat wist ze, maar ze wilde dat hij dat uitsprak. Dat deed hij niet.
Ineens voelde hij zijn slapen kloppen. “Ik heb hier geen zin in,” zei hij en hij opende zijn ogen. Herta had hem staan aankijken, ze sloeg snel haar ogen neer. Ze draaide zich half om en bestudeerde het water in de bloemenvaas, dat vanochtend door een verpleegster was ververst.
Opnieuw sloot hij zijn ogen. Hij liet zijn hoofd in het kussen zakken en hij masseerde zijn slapen. Hij dacht aan zijn trouwe Kawasaki, die nu waarschijnlijk bij de schroot lag. Hij dacht aan Sindhu. Hij hoopte dat ze ergens in de kliniek wachtte totdat Herta was vertrokken. Hij dacht aan de dag waarop hij weer naar huis zou gaan en zijn hoofdpijn verergerde. Waren er maar een paar zachte handen die zijn hoofd masseerden.
Het was hier zo stil.
Hij opende zijn ogen. Zijn kamer was leeg.
“Hierheen, Onno,” zei Anne. Ze leidde haar zwager door de gang naar de kamer waar bloed werd afgenomen.
Hij keek nogal onwennig om zich heen. Hij was hier eerder geweest. De laatste keer was een bliksembezoek, toen hij onverwachts bij Max was langsgekomen en Anne aan het werk was. Max had hem meegenomen naar de kliniek, waar ze Anne tegenkwamen, die meteen werd opgeroepen voor een noodgeval!
Zoals hij naast haar liep zag Onno er niet slecht uit, vond ze, maar dat kon misleidend zijn. Volgens Babette had hij nog altijd last van vermoeidheid. Misschien kon een onderzoek hem geruststellen; Anne verwachtte niet dat het veel zou opleveren.
“Hier is het,” wees ze hem de weg. “Mijn collega neemt drie buisjes bloed af. We onderzoeken op onder meer bloedarmoede, Pfeiffer en ijzertekort. Maar op nog meer dingen, hoor, waar ik je nu niet mee zal vermoeien.”
De moed leek hem in de schoenen te zinken. Hij keek met een benauwd gezicht naar de deur, alsof zijn laatste uur had geslagen. Was hij de stoere medewerker op een olieplatform?
Ze begreep nu waarom hij dit onderzoek hier wilde laten uitvoeren.
Hij klopte op de deur. Een jonge verpleegster deed open en heette Onno van harte welkom. Anne wachtte op de gang. Ze wierp een snelle blik op de klok halverwege de gang. Haar lunchpauze was officieel begonnen. Ze besloot te wachten totdat Onno naar buiten zou komen. Dat duurde niet lang; hij stond al snel weer voor haar, blij dat ze op hem had gewacht. Babette had aangeboden om mee te gaan, maar hij had dat nonchalant afgeslagen.
“Het was zo gebeurd,” zei hij, maar Anne zag aan zijn gezicht dat hij opgelucht was dat het bloed prikken was afgehandeld. Voordat hij verder kon gaan, kwam Renate al op hen toe.
“Meneer Bergmann, deze kant op, alstublieft.”
“O, ik moet weer mee,” zei Onno met een grijns. “Eerst naar de afdeling cardiologie.”
Anne wenste hem succes. Hij zou ook nog een hersenscan ondergaan en zijn bloedvatenstelsel werd onderzocht. Morgenochtend zou hij weer naar huis gaan, als er niets ernstigs werd ontdekt. Anne vond deze algehele check-up wat overdreven, maar goed, als het hem geruststelde, was dat het wel waard. En hij betaalde ervoor.
Hij praatte honderduit met Renate; Anne hoorde hen nog kakelen toen ze al de gang uit waren. Ze glimlachte. Ze zag nu een heel andere Onno.
Later kwam ze hem nog een keer vlak bij de lift tegen, op weg naar de MRI. Van afstand stak hij zijn duim naar haar op.
“Ik denk dat ik er nu klaar voor ben,” zei Linda tegen Anne.
“Meen je dat? Dat is sneller dan verwacht!”
“Ja, het bezoek van mijn vriendin Liselore heeft mijn ogen geopend. Vooral mijn rechteroog.”
Voor het eerst maakte ze een grap en gaf ze blijk van zelfspot. Anne had haar vooral serieus meegemaakt, al werd Linda afgelopen dagen wel steeds openhartiger. Alsof haar afzondering in die eenzame flat haar meer kwaad dan goed had gedaan.
Ze had net dat duwtje in de goede richting nodig gehad, dacht Anne. En dat had ze hier gekregen, zowel van het personeel als van haar succesvolle vriendin.
Tim Breitner had Liselore meteen van de televisie herkend toen hij haar bij de lift tegenkwam. Hij beschouwde haar als een schoolvoorbeeld van wat goede plastische chirurgie voor mensen kon betekenen. Hij moest toegeven dat zijn collega in de andere stad uitstekend werk bij Liselore had verricht. Helaas kwam hij ook plastisch chirurgen tegen die zich voordeden als wonderdoeners, maar die er vooral op uit waren geld uit de zakken van hun wanhopige patiënten te kloppen.
En Linda was er nu, ook na intensieve gesprekken met Helmut, van overtuigd dat ze haar leven een andere wending kon geven. Ze moest de afgelopen drie jaar letterlijk als een oude huid afwerpen, had de psychotherapeut van de kliniek haar voorgehouden.
Gisteren had Linda, onder plaatselijke verdoving, een ingreep aan haar rug ondergaan, die goed was verlopen. Haar lichamelijke klachten waren voor het grootste deel te genezen, de spoken die door haar hoofd doolden zouden meer tijd kosten. Ze reageerde in ieder geval goed op de pillen die haar al minder angstig en nerveus maakten.
“Dit is een keerpunt in je leven,” voorzag Anne. “Echt, als je straks de gezichtsbehandelingen doorzet, zul je zien wat voor positief effect dat heeft op je algehele gezondheid.”
Linda knikte. Anne was inmiddels gewend geraakt aan haar verminkte gezicht, ze zag het nauwelijks nog. Maar toch, er was al iets veranderd sinds Linda was opgenomen. Dat doffe was uit haar blik verdwenen en hoewel ze binnen, lag leek het wel of ze meer kleur in haar gezicht had. Ze straalde in ieder geval iets uit, iets dat op levensmoed begon te lijken. Ze begon steeds meer te eten en Anne zag haar met de dag opknappen.
Om op lange termijn iets te bereiken moest er echter nog veel werk worden verzet. En daar was ze nu, eerder dan verwacht, aan toe.
“Mijn ouders willen het grootste deel van de kosten op zich nemen,” zei ze tegen Anne.
“Je ouders?”
“Ja, ik heb weer contact met hen. Via Liselore. Ze zijn blij dat er tenminste iets gebeurt. Ze kunnen het geld missen, zeiden ze tegen haar. Ik heb via sms contact met hen gehad. Ze zitten nu nog in het buitenland, volgende week komen ze terug.”
Dat was goed nieuws, dacht Anne. Tim had al, na overleg, een flexibele betalingsregeling met Linda afgesproken. Hij had inmiddels een deel van de kosten op haar verzekering kunnen verhalen. Hij ging ervan uit dat ze, wanneer ze was opgeknapt, uiteindelijk weer zelf geld kon verdienen. Bovendien straalde een reeks geslaagde ingrepen ook op hem af. Het zou hem op de lange duur meer klanten opleveren. Linda zou misschien zelfs de pers halen. Typisch iets voor Tim, dat denken op lange termijn, dacht Anne. Ze vond dat toch wel bewonderenswaardig.
Het was natuurlijk geweldig dat Linda’s ouders een groot deel van het openstaande bedrag wilden betalen, voor zover Tim dat kon inschatten. Maar Anne had er ook een dubbel gevoel bij. Waar waren ze toen hun dochter depressief was en hen juist zo hard nodig had? Natuurlijk, Anne had begrepen dat Linda zelf haar voormalige vrienden afstootte en zich opsloot in haar eigen wereld. Maar toch, om als ouders je dochter nog niet te bezoeken, maar wel de operaties te betalen…
Ze vond het maar een merkwaardig verhaal. Wellicht was er meer tussen ouders en dochter voorgevallen dan ze wist en hoopten Linda’s ouders op deze manier alsnog een bijdrage te leveren aan haar herstel.
“Het is een goed vooruitzicht dat je je over geld geen zorgen hoeft te maken,” zei Anne dus maar diplomatiek.
Linda lachte, waarbij haar gezicht in een vreemde grimas trok. Ze had Anne een foto laten zien van wat ze nog altijd haar vorige leven noemde. Een vlotte, jonge vrouw. Niet bijzonder knap, maar wel één met pit, gezien de uitdrukking in haar ogen.
“Ja, ik zie die operaties nu wel zitten.” Linda vertelde opnieuw over de confrontatie met Liselores teddybeertje. Die avond had ze daarom gehuild. Haar behendige vingers hadden zo veel poppen en knuffels gemaakt! Poppen die veel betekenden voor de meestal jonge eigenaren. In die zin was ze belangrijk geweest voor honderden kinderen. Sommigen waren bijna ontroostbaar toen ze hun kapotte knuffels moesten achterlaten, maar ze waren enorm blij zodra hun pop ‘genezen’ terugkeerde.
Linda vertelde dat ze dat nu pas echt besefte. Daarom waardeerde ze het extra dat, nadat ze door dat ongeluk uit haar grijze bestaan was geplukt, het personeel van de Landau-kliniek zich zo voor haar inspande. Ze wilde niet meer terug naar de periode die ze tegen Anne omschreef als een jarenlang coma. Ze dacht iedere minuut terug aan de tijd daarvoor en zo wilde ze weer leven.
“Als het enigszins kan, wil ik mijn oude beroep weer oppakken,” zei ze en Anne hoorde enthousiasme in haar stem, niet meer dat monotone, klaaglijke gebabbel.
“Dat beertje bewees dat ik het niet kwijt was, zelfs niet in dat ziekenhuis, toen mijn moreel op een dieptepunt was beland,” ging Linda verder. “Toen ik die knuffel zag dacht ik: wat goed gedaan!” Ze lachte. “Echt, ik was heel tevreden met mijn werk. Hoelang was dat geleden?”
“Blijkbaar te lang.”
“In mijn flat dacht ik er niet meer aan. Ik dacht trouwens nergens meer aan. Mijn dagen gingen gewoon voorbij, de ene na de andere. Ik sliep vooral en als ik dat niet deed at ik omdat het blijkbaar zo hoorde. En ik staarde naar buiten, naar de wereld die ver weg leek. Achteraf bezien, heb ik me nooit zo eenzaam gevoeld als in die flat,” gaf ze nu onomwonden toe.
Dat klonk alsof ze er niet graag naar terugkeerde, dat ze zelfs voorlopig hier wilde blijven. Zo vaak kwam dat niet voor bij hun patiënten, dacht Anne.
“Ik heb mijn grenzen verlegd,” ging Linda door. “Als ik straks weer toonbaar ben en ik kinderen blij kan maken door hun poppen te genezen, dan denk ik dat ik zelf ook weer gelukkig kan worden. Ik had destijds een uitstekende naam als poppendokter, mensen zullen die hopelijk snel weer oppikken.”
Hoor eens! dacht Anne. De manier waarop Linda over zichzelf sprak. ‘Een uitstekende naam.’ Niet slecht voor de vrouw die tot voor kort een anoniem en teruggetrokken bestaan leidde!
“Ik ben blij dat je er zo over denkt,” zei Anne. Ze wist nog goed dat ze, kort na Linda’s opname in de kliniek, met Helmut had gesproken en allebei hadden ze hun twijfels gehad over haar toekomst.
“Weet u wat mijn ogen verder heeft geopend?” vroeg Linda. Meteen gaf ze zelf het antwoord, terwijl ze uit het raam staarde: “Ik zag vanuit mijn kamer nog zo veel andere patiënten voorbij lopen. Voorbij strompelen, soms. Nu ik af en toe uit bed mag, spreek ik die mensen en dan merk ik dat ze allemaal hun eigen verhaal hebben. Vreemd genoeg geeft dat een bepaalde troost. Ik ben niet de enige met een verleden, of met een onzekere toekomst. In mijn flatje zat ik te veel in mijn eigen ellende gevangen.”
Ze zocht oogcontact met Anne. “Neem nou die man van vierenvijftig die op de gang zijn spieren moet oefenen. Hij heeft een vreselijk bedrijfsongeval gehad en hij zal nooit meer kunnen werken. En gisteren, toen ik op de drempel stond, werd een meisje van een jaar of tien binnengebracht. Later hoorde ik dat ze op haar fiets was geschept door een gek die door rood licht reed.”
Anne zag tranen in haar ogen. “Als ik het zo bekijk, wil ik niet zeggen dat ik geluk heb gehad, maar er is bij mij in ieder geval nog hoop op verbetering.”
“Dat bedoel ik. Het is goed dat je dat nu zelf inziet,” zei Anne glimlachend.
Linda sloot haar ogen even en voor het eerst had Anne het gevoel dat ze dat niet deed omdat ze zich in haar eigen wereld opsloot, maar juist omdat ze verder wilde kijken.
Bas had Sindhu pas herkend toen ze vlak bij hem was. Vandaag droeg ze een strakke spijkerbroek met daarover een groen gevlamd, wijd T-shirt. In haar donkere haar zat een groene diadeem, alsof ze had geraden wat Bas van plan was, alsof ze wist dat ze een korte wandeling door de parkachtige tuin bij de kliniek zouden maken.
Bij de ingang stak ze haar arm door de zijne. Hij keek opzij. Vanuit haar ooghoeken gluurde ze naar hem. Ze had vandaag een ander parfum op, iets zoeter nog. Ze had zich speciaal voor hem nog mooier opgemaakt dan ze gewend was, zei hij tegen zichzelf. Niet dat ze veel nodig had; ze was van nature al knap. Sindhu was geen vrouw voor overdaad, niet in haar make-up, zelfs niet in haar jurken, hoe kleurrijk die ook waren en ook niet op de manier waarop ze sprak.
“Fijn dat je weer kunt lopen,” zei ze toen ze bij het looppad aankwamen. Dat was ook zoiets, dacht hij, ze praatte niet aan één stuk door, zoals sommige mensen deden.
“Het voelt veel beter, al zijn mijn benen na die dagen op bed wel wat verzwakt, hoe gek dat ook klinkt. Ik was juist gewend veel te bewegen. Als het even kon, fietste ik naar mijn werk.”
“Hoe is het met je rug?” stelde Sindhu de vraag die Herta tot nu toe was vergeten.
“Al beter. Ik heb natuurlijk nog wel pijnstillers, maar de wond na de operatie is goed genezen. Ik voel me over het algemeen nog wat slap, maar dat gaat iedere dag beter. Ik moet van de artsen bewegen, dat is ook beter voor de doorbloeding. Het is trouwens ook beter voor mijn hoofd, die frisse lucht en bovendien zie ik nu eens wat anders dan al die ziekenhuisgangen, hoe mooi ze op zich ook zijn.”
Ze glimlachte en ze verstevigde haar greep om zijn arm.
Bas vroeg zich af of ze vanuit de kliniek te zien waren. Hij hield zijn hoofd een beetje scheef. Ja, vanuit de gangen kon Herta hen zien, als ze er was. Waarschijnlijk niet, daarvoor was het te vroeg. Gisteravond was ze binnen drie minuten weer vertrokken. Hij keek snel of hij haar forse gestalte achter de ramen kon ontdekken, maar hij zag alleen de weerspiegeling van de dichtstbijzijnde bomen.
En wat maakte het ook uit? Officieel was hij nog getrouwd met haar, maar hij wist zeker dat het niet lang meer zou duren. Hoe eerder ze zouden scheiden, des te beter het was. De gedachte dat hij nog een dag samen met Herta in hetzelfde huis zou moeten doorbrengen, drukte zwaar op hem. Zeker nadat hij Sindhu had leren kennen. Hij was dankbaar dat hij op die bewuste dag zo veel dorst had gehad en dat zij hem niet alleen een glas water had willen aanreiken, maar dat ze hem ook weer hoop had gegeven. En mooie dromen in plaats van nachtmerries.
“Heb jij het al tegen je ex gezegd?” vroeg hij, terwijl ze onder de bladerkroon van een boom liepen en het grint onder hun voeten knarste.
“Wat?” vroeg ze.
Hij bewoog zijn arm tegen de hare. “Dit.”
Ze lachte. “Nee. Waarom? We zijn gescheiden, ik mag gaan en staan waar ik wil. Bovendien vraagt hij nooit hoe het met mij gaat. De laatste jaren al niet meer. Dat is één van de redenen.”
Bas kon zich daar niets bij voorstellen. Hoe kon haar ex-man, wiens naam hij niet eens wist, zich zo harteloos opstellen ten opzichte van Sindhu, zo’n aantrekkelijke en gevoelige vrouw?
Maar goed, hij dacht hetzelfde van Herta. En zij op haar beurt verweet hem zijn grote hobby: motorrijden.
Een leven kan veranderen, dacht hij, terwijl hij opnieuw een vleug van Sindhu’s parfum opving. Sterker nog, een leven kan snel veranderen!
Sindhu stelde voor om op een bank te gaan zitten. Ze nam naast hem plaats. Hij voelde haar warmte door haar kleding heen. Verderop in het park liep een ouder echtpaar. Een jonge vrouw met een stok werd door haar man ondersteund. Het was ideaal weer om een frisse neus te halen: bewolkt, maar aangenaam warm.
“En jij, heb jij het al tegen Herta gezegd?”
Het voelde vreemd dat zij Herta’s naam noemde.
“Nee, nog niet. Ik kreeg er de kans niet voor. Ze is steeds zo snel weg.”
“Ik heb haar een keer gezien, in een flits, toen ik op de gang voorbijliep, weet je nog?”
Uiteraard kon hij zich dat herinneren.
“Ik kreeg wel een indruk van haar,” zei ze en het leek of ze gniffelde.
“Wat voor indruk?” vroeg hij.
“Flinke vrouw… Ik denk dat je geen ruzie met haar moet krijgen,” vatte ze haar gedachten samen.
“Dan weet je nu waarom ik, in mijn conditie, haar nog niets verteld heb.”
Ze lachte en opnieuw bewonderde hij haar tanden.
“Maar hoe gaan we straks verder?” vroeg ze zich hardop af.
Uiteraard had hij zich dezelfde vraag al tientallen keren gesteld. Sindhu’s ex zou over een paar dagen naar huis gaan, dat wist hij. Zij kon dan natuurlijk gewoon bij hem op bezoek blijven komen. Maar ook zijn verblijf hier was niet eeuwig. Sterker nog, hij herstelde zo voorspoedig, dat zijn langste tijd er al op zat.
Dat was natuurlijk een ongebruikelijke gedachte: hij vond het momenteel helemaal niet erg om in de Landau-kliniek te verblijven. Maar hoe dan ook, zou hij op korte termijn toch weer naar huis moeten, met alle consequenties van dien.
“Ik zal het toch tegen Herta moeten zeggen,” antwoordde hij op haar vraag. “Vroeg of laat zal ze er anders achter komen.” Hij keek haar ernstig aan. “Ik wil onze relatie niet verder verslechteren. Het is beter dat ik het zeg, voordat ze het van een ander hoort.”
“En dan, denk je dat ze ermee instemt?”
“Mijn eerste gedachte was: uiteraard, misschien is ze wel blij dat ze van me af is. Toch ben ik daar niet helemaal zeker van. Misschien denkt ze me te kunnen veranderen na mijn ongeluk. Ze wil niet dat ik een nieuwe motor koop.”
Haar donkere ogen keken hem verbaasd aan. “Maar dat moet je toch zelf weten? Je zei dat de verzekering betaalt.”
“Dat kan nog wel maanden duren, misschien wel een half jaar.”
“Al duurt het een jaar! Het is toch jouw geld?”
Ze was oprecht verontwaardigd. Dat waardeerde hij, het was een heel verschil met Herta’s emotieloze masker.
“Ze is nogal behoudend, ze houdt dingen graag bij het oude,” wist hij uit ervaring. “Hoe lelijk ze ook tegen me doet, ik denk ook dat ze me niet zomaar zal opgeven. Al was het alleen maar vanwege een aantal praktische zaken.”
“Zoals jouw salaris en jullie huis.”
“Je weet natuurlijk uit ervaring wat ik bedoel.” Hij ging verzitten en er trok een pijnlijke grimas over zijn gezicht.
“Gaat het wel?” vroeg ze bezorgd. “Zullen we teruggaan?”
“Dat lijkt me inderdaad het beste…”
Ze hielp hem overeind en gaf hem haar andere arm.
Onderweg keek Bas vanuit zijn ooghoeken opnieuw naar boven, maar hij zag alleen een witte schim van een verpleegster op de gang.
Gelukkig maar, dacht hij. Natuurlijk moest hij het Herta vertellen, maar nu nog even niet.
Bij de ingang liet Sindhu zijn arm los en ze liep naast hem mee naar zijn kamer. Bas voelde zich ineens nogal bekeken. Hij had het gevoel dat twee verpleegsters hen nastaarden. Toen zijn kamer in zicht kwam vroeg Bas op welk tijdstip ze hem morgen zou bezoeken.
Vreemd, er was nog niet echts iets tussen hen gebeurd, dat was tot nu toe praktisch gezien onmogelijk, gezien zijn verwondingen en hun gebrek aan privacy. Maar voor het eerst had Bas haar het liefst meegevoerd naar zijn kamer en daar de deur op slot gedaan. Eindelijk zouden ze samen zijn, al zou het niet lang duren.
Hij ging haar voor zijn kamer in. Hij bleef stokstijf staan.
Herta zat op een stoel naast zijn lege bed. Gedachteloos bladerde ze in zijn motortijdschrift, totdat ze allebei stokstijf in de kamer bleven staan. Pas toen keek ze op.
“Was het gezellig?’ vroeg ze, terwijl ze het motorblad op bed gooide.
Sindhu wierp een geschrokken blik op Bas.
“Wil je dat ik blijf of zal ik me even terugtrekken?” vroeg ze zacht aan hem. Hij knikte naar de deur en fluisterde dat hij dit zelf moest opknappen.
Voor het eerst sinds tijden zag Bas echt emotie op Herta’s gezicht. Het was vooral boosheid, of nee, pure woede.
Sindhu verliet geruisloos de kamer. Bas wist dat ze om de hoek wachtte en luisterde. Hij was ervan overtuigd dat als Herta hem zou aanvliegen, ze hem meteen te hulp zou schieten.
Herta vouwde haar handen op haar schoot samen. Haar ogen schoten vuur, maar verder leek ze de kalmte zelve. Alleen in haar stem klonk nog boosheid. “Hoelang is dit al gaande?”
“Er is niets gaande,” sprak Bas de halve waarheid. “Er is niets gebeurd tussen ons, als je dat wilt weten.”
“Nog niet, dat kan ook niet, want je bent nog gehandicapt. Wat had je willen doen? Met die zwakke rug de struiken induiken?”
Ze maakte een knikkende beweging naar het park en ze lachte, een onaangenaam geluid.
“Hoe kom je trouwens aan dat mokkel?”
“Ze is geen mokkel.”
“Voor mij wel. Voor haar kom je wel je bed uit.”
Een reeks felle verwijten lag op zijn tong, maar hij slikte ze in. “Je deed afgelopen tijd zelf weinig je best om je geliefd te maken,” wierp hij haar voor de voeten.
“Ik baal er gewoon van dat je eigenwijsheid je bijna je leven kostte.”
“Dat kan, maar je baalde weinig van mijn situatie. Ik heb niet één keer gemerkt dat je bij me betrokken was!” gooide hij eruit. Hij voelde zich ineens moe en ging op de rand van het bed zitten. Zijn blik viel op het opengeslagen motormagazine. Achterin stond een kruiswoordpuzzel, die voor een derde was ingevuld. Herta had dus al een tijdje zitten wachten. Waarschijnlijk had hij net zijn kamer verlaten toen ze hier aankwam.
Bas keek haar niet aan. Hij schudde zijn hoofd. Dit moment was natuurlijk onvermijdelijk. Uitstellen had geen zin meer. Hij streek door zijn korte, blonde haar en hij dacht snel na.
“Volgens mij hou je niet meer van me,” zei hij. Het was niet eens zo moeilijk om het uit te spreken, al voelde zijn keel daarna droog.
Hij voelde Herta’s blik op hem gericht. Hij staarde naar de muur, waarachter Sindhu ongetwijfeld stond te wachten.
Op de gang spraken twee artsen op gedempte toon met elkaar. Eén van hen, een kleine man met een bril, wierp een vluchtige blik naar binnen, maar ze liepen door.
“Dus dat dacht je al die tijd,” zei Herta alleen maar. Ze klonk dof, haar stem vol berusting.
Hij knikte. “Ja, dat denk ik al een tijdje.”
“Vandaar die steeds langere ritten op je motor.”
“Vandaar, ja,” bekende hij. “Het is natuurlijk ook gewoon ontspannend, maar de belangrijkste reden is dat ik dan niet thuis hoefde te zijn.”
Ze maakte een snuivend geluid. Hun blikken ontmoetten elkaar. Vreemd genoeg las hij geen verwijten meer in haar ogen.
Misschien hadden we dit veel eerder moeten uitspreken, dacht hij ineens. Gewoon, als uit elkaar gegroeide vrienden elk onze eigen weg gaan, zonder al die uitvluchten en dat stiekeme gedoe.
“Misschien heeft mijn ongeluk wel voor de ommekeer gezorgd,” gaf hij toe. “Ik besef heel goed dat het anders met me had kunnen aflopen. Dat ik dood had kunnen zijn. Toch nam ik bewust risico’s door met nat weer te gaan rijden. Ik moest weg van huis, weg van jou.”
Hij zei het kalm, bedachtzaam. Merkwaardig genoeg had hij zich de confrontatie met zijn eigen vrouw juist heel anders voorgesteld, met geschreeuw en over en weer vliegende verwijten. Hij had gedacht dat al die opgekropte emoties eruit zouden knallen. Maar dat was niet zo.
Misschien had hij in gedachten al jaren geleden afscheid van Herta genomen.
“Weet je,” zei ze en voor het eerst in tijden brak haar stem. “Misschien heb je wel gelijk. Onbewust stuurde ik hierop aan, dat wil je toch zeggen? Dat zou best eens kunnen.”
“Heb jij een ander?” vroeg hij plotseling.
“Waar moet ik die vandaan halen?” stelde ze meteen een wedervraag. Het was geen direct antwoord. Hij vroeg zich af of hij dat zou krijgen.
Herta stond moeizaam op. Ze leek tien jaar ouder. “Het is gek, ik wist dat je met iemand buiten was, alleen niet met wie. Ik had mezelf voorgenomen te gaan schelden.” Ze wees naar de gang. “En ik wilde haar ook flink te grazen nemen, maar ineens ben ik dat kwijt. Ik heb daar geen zin meer in. Ik heb er geen behoefte meer aan.”
Ze stond nu pas helemaal overeind. “Ik ben gewoon moe. Ik wil verder. Ik ga naar huis.”
Met die woorden was alles gezegd. Bas bleef op de rand van zijn bed zitten. Zijn rug deed weer pijn. Zijn keel voelde nog altijd droog. En toch was het goed dat Herta hem had opgewacht.
In de deuropening zei ze: “Zal ik de makelaar bellen?”
Hij keek op naar haar brede rug en ineens was ze verdwenen.
Bas voelde zich krimpen.
Sindhu kwam binnen en ze ging naast hem zitten. Ze sloeg een arm om hem heen en gaf hem zelfs een glas water.
“Onno is gelukkig weer de oude,” zei Babette door de telefoon.
Anne ging er op haar bank eens goed voor zitten. Max was met zijn dochter Isabel de stad in. Ze had het in de kliniek zo druk gehad, dat Onno zonder afscheid van haar te nemen was verdwenen. Maar ze had al begrepen dat de uitslagen van de onderzoeken die hij had ondergaan, positief waren.
“Hij was als een kind zo blij toen ik hem ophaalde,” ging Babette verder. “Hij liet me in de auto alle uitslagen zien. Hij is officieel gezond verklaard. Goed, zijn bloeddruk kan iets verder omlaag, maar dat is dan ook alles. Met een grijns zei hij dat hij de conditie had van een jonge vent.”
“Dat is hij toch ook?”
“Dat zei ik ook. Nu beaamde hij dat, maar je had hem vorige week moeten horen!”
Anne lachte. Het bleef even stil.
“Maar er was toch iets waarvan Onno zich meer bewust van is geworden,” zei Babette, haar stem weer serieus.
“Wat is dat dan?” vroeg Anne.
“Hij is, ondanks deze positief verlopen keuring, natuurlijk geen achttien meer. Ook daar rust op het platform enigszins een taboe op, heb ik begrepen. Er schijnt daar een groepje te werken dat tegen de zeventig is en niet van ophouden weet.”
“Zeventig?” riep Anne.
“Er zijn zelfs een paar uitschieters bij van boven de zeventig en zij draaien nog volop mee! Het is natuurlijk ook een bepaalde trots die bij zulk soort mannen hoort. Opgeven past niet in hun woordenboek en als ze al ergens twijfels over hebben, dan houden ze die ver uit de buurt van hun werk!”
“Nou, dan kan Onno nog een tijdje mee,” zei Anne.
“Zeker, maar ik weet niet of hij deze intensieve diensten kan blijven draaien. Misschien nog een paar jaar, wellicht langer, maar veel van de ouderen hebben toch andere werkschema’s, begreep ik van hem. Mensvriendelijker werktijden, daar heb ik het over. Want ik denk dat daar zijn probleem ligt, al zal het hem moeite kosten om dat openlijk toe te geven.”
“Ja, dat ligt tegenwoordig niet alleen bij vrouwen gevoelig,” wist Anne uit ervaring. Ze herinnerde zich Max’ opmerkingen maar al te goed: hij merkte dat hij afgelopen jaren wat minder goed tegen de hitte kon in het buitenland. Bovendien had hij steeds meer zijn slaap echt nodig. Daarnaast begonnen jetlags en lange werkdagen hun tol te eisen; hij kwam regelmatig weliswaar gebruind, maar toch ook met een vermoeid gezicht thuis.
Ouderdom was een onomkeerbaar proces. Anne was zelf ook nog jeugdig en zo voelde ze zich ook, maar een keer doorzakken, zoals in haar studententijd, kon ook zij niet meer zo gemakkelijk hebben. Ze merkte ook dat ze na een nachtdienst soms met een brak gevoel ontwaakte. En na een lange, drukke werkdag was ze maar wat blij als ze’ s avonds op de bank zat met een kop koffie en de televisie aan.
Vanochtend had ze nog in de krant gelezen dat zelfs bij topsporters na hun tweeëndertigste hun conditie terugliep. Het kostte hen langer om te herstellen na een prestatie en ze waren lichamelijk tot minder in staat dan gedurende hun topjaren.
Dus ze vond het niet vreemd dat Onno thuis vaker last had van vermoeidheid, na die drukke werkweken op zijn olieplatform. Dat was de volgende fase: accepteren dat hij zijn rust echt nodig had. Die werkschema’s waren niet voor niets zo gemaakt: hard werken, daarna ontspannen.
Babette vertelde dat Onno thuis ook zo actief was, ondanks haar advies het op sommige dagen rustig aan te doen. Maar nee, er moest iets verbouwd worden aan het huis, er kwam bezoek of ze moesten ineens met zijn drieën weg.
Het leek wel of Onno zich ervoor schaamde dat hij zich thuis mocht ontspannen, dacht Anne. Of kwam dat omdat hij niet wilde onderdoen voor Max? Die was ook zo actief, niet alleen tijdens zijn werk, maar ook wanneer hij vrij was. Wat dat betrof, hadden Onno en hij hetzelfde karakter. Het leek soms of er voor beide heren een straf stond op stilzitten. Anne wist dat ze het allebei leuk vonden om over hun veelzijdige, avontuurlijke werk te vertellen. Misschien voelden ze zich dan allebei weer jeugdig en jongensachtig. Maar toch, ook zij konden hun leeftijd niet verhullen.
Nadat ze haar gesprek met Babette had beëindigd, glimlachte Anne. Hun bezoek aan Max’ zus had veel losgemaakt. Anders was Onno’s angst wellicht langer verborgen gebleven. Nu kon hij binnenkort weer vol goede moed en in prima gezondheid aan zijn volgende dienst op het platform beginnen.
“Linda!” zei Anne verrast. “Ben je nu alweer terug?”
“Ja, ik moest terugkomen voor controle. En bovendien voor mijn tweede afspraak bij Tim Breitner.”
“Je tweede?” Anne stond vlak bij het raam. Zonlicht streek langs Linda’s gezicht. Zo te zien was er nog niets veranderd aan haar uiterlijk.
Maar toch zag ze er op één of andere manier wel anders uit. Haar manier van lopen, van bewegen, straalde uit dat ze weer zin had in het leven, een hele verandering van dat schuwe vogeltje dat de eerste dagen op bed vooral had gezwegen. Ze liep in ieder geval niet meer moeilijk; haar enkel en haar been waren volledig genezen.
Ze droeg nieuwe kleren, dat scheelde ook, al was de kleurencombinatie van een blauwe broek en vaalgroene blouse nog niet zo gelukkig.
“Ja, ik heb een gesprek gehad met Tim,” zei Linda.
Anne dacht: Tim. Waarom noemden zijn patiënten hem zo snel bij zijn voornaam? Bij de meeste artsen was het: dokter Braun, of meneer Landau, of hoofdzuster Obermann. Bij Tim blijkbaar niet; zijn charmante voorkomen en jongensachtige uitstraling wekten blijkbaar bij vrouwen een bepaald soort intimiteit op. Tim bezat de gave om patiënten snel op hun gemak te stellen.
“En wat zei Tim?” vroeg Anne.
“Hij zag zeker mogelijkheden. We hebben eerst een gesprek gehad over wat ik wil, maar vooral wat ik verwacht. Dat voorkomt teleurstellingen achteraf, zei hij.”
“Daar heeft hij gelijk in. Wat wil je en wat verwacht je?”
“Ik wil in ieder geval dat mijn gezicht er op vooruitgaat. Nou, dat moet toch lukken, nietwaar?”
“Gezien Tims kennis en ervaring, ja,” stelde ze Linda gerust.
“Ik begrijp best dat het nooit meer zo mooi kan worden als vroeger,” zei Linda.
“Dat weet ik niet. Ik heb die vriendin van je gezien, Liselore, en zij ziet er puntgaaf uit!”
“Ja, zo mogelijk nog beter dan voorheen. Je ziet bij haar niet dat het nep is en het is in ieder geval mooi nep. Maar haar gezicht was er niet zo slecht aan toe als het mijne, althans niet qua verbranding en littekens.”
“Maar toch, er kan veel worden bereikt. Tim maakt gebruik van de modernste technieken.”
“Dat heeft hij me verteld. Hij liet me foto’s zien en modellen van hoofden met allerlei huiden. Hij heeft me precies uitgelegd wat de mogelijkheden zijn. Hij haalt delen van mijn huid weg op plekken die eh… minder opvallen.”
“Ja, zo werkt het meestal.”
Met een ernstig gezicht zei Linda: “Het zal een langdurig proces zijn. Hij werkt in fasen en het is iedere keer afwachten hoe mijn huid zal reageren op de behandelingen. Hij heeft me meteen verteld dat er veel mogelijk is, maar dat hij geen tovenaar is en succes dus bij voorbaat niet is gegarandeerd. Hij heeft me ook gewaarschuwd voor terugvallen, vooral geestelijk, wanneer het tegenzit. Dat zei meneer Klein trouwens ook al. Ik mag best hoge verwachtingen hebben, maar ik moet wel realistisch blijven.”
“Neem maar van mij aan dat ze uit ervaring spreken.”
“Ik heb dus groen licht gegeven, zoals Tim het noemde. Ja, ik ben er nu echt klaar voor. Ik heb er zelfs nauwelijks wakker van gelegen.” Ze lachte, een enigszins hinnikend geluid.
“Het geld heb ik ervoor, dat is het probleem niet. De rest moet ik zelf doen. En Tim natuurlijk,” vervolgde ze. “Trouwens, nog iets: ik ga verhuizen.”
“Weet je dat nu al?”
“Ja, toen ik thuiskwam, voelde ik me een vreemde in mijn eigen flat. Ik kon me niet meer voorstellen dat ik daar een paar jaar heb gewoond. Ik vond het er grijs, en kaal en zelfs vies, zeker na mijn verblijf hier. Het was alsof mijn ogen, voor het eerst sinds tijden, eindelijk opengingen.” Opnieuw dat hinnikende lachje. “Zelfs mijn rechteroog.”
“Heb je zomaar een nieuwe woning?”
“Dat valt natuurlijk nog te bezien. Ik ben al bij de woningbouwvereniging geweest voor een gesprek. In ieder geval heb ik urgentie aangevraagd. Misschien benaderen ze jullie daar trouwens nog over, want tegenwoordig nemen ze niet alles klakkeloos meer aan. Toch heb ik goede moed dat ik binnen afzienbare tijd een andere woning heb. Liefst beneden, met een kleine tuin of een terras. Ik hoop binnenkort weer meer te gaan verdienen. Of beter gezegd: mijn eigen geld weer te verdienen. O, daarom ben ik hier natuurlijk ook.”
Linda pakte haar nylon boodschappentas, die ze op de grond had gezet, en ze haalde Zompie eruit.
Anne was verrast. “Dat is snel!”
Zompie was de knuffel die Max voor zijn verjaardag van Isabel had gekregen toen ze een klein meisje was. Omdat haar vader zo vaak in het buitenland werkte was het een soort mascotte voor hem, een aandenken aan zijn dochter wanneer hij ver van huis was.
Max had het beestje altijd trouw bewaard. Sterker nog, hij nam hem altijd mee op zijn reizen, zodat Isabel altijd een beetje bij hem was. Maar door de jaren heen had de knuffel te lijden gehad van overvolle koffers, een verblijf in hete of juist koude tenten, zon, zand en regen.
Het was eigenlijk een onooglijk beestje dat vooral symbolische waarde had. Volgens Max was het een soort konijn, maar het deed Anne meer denken aan een buitenaards wezentje. Zompie was lichtblauw, met lange, magere pootjes zonder knieën. Dan een smal lichaam met lange, slungelachtige armen. Het kopje was rond en de twee lange uitsteeksels bovenop deden inderdaad aan konijnenoren denken. Maar dan hield volgens Anne de vergelijking op. De twee ingenaaide, zwarte ogen waren volgens haar buitenaards. Zompie was door de jaren heen verkleurd en zijn rechterarm lag er bijna af. Zijn linkeroog zat los en het oor aan dezelfde kant was opengegaan en hing nog maar aan twee draden.
Het was een ideale kans voor Anne om Zompie te laten maken. Max had er uiteraard meteen in toegestemd, maar hij had er wel op gestaan dat het beestje terug was, voordat hij weer op pad ging!
Sneller dan ze verwachtte, was Linda thuis dus meteen aan de slag gegaan.
En hoe! Het leek wel of Zompie, net als de vrouw die hem had genezen, een nieuw leven was begonnen. Anne nam het beestje van Linda aan. In het licht bij het raam leek Max’ knuffel zelfs weer mooier blauw. Het wezentje was prachtig gemaakt, met chirurgische precisie waren pootje en oren vastgenaaid en ook het linkeroog zat weer stevig in de zachte oogkas.
Het was net of Zompie haar dankbaar aankeek, dacht Anne.
Max zou tevreden zijn.
“Dat heb je mooi gedaan,” zei Anne bewonderend.
Linda glunderde. “Ik dacht aan de knuffel die Liselore me tijdens haar bezoek liet zien. Als ik het toen kon, tijdens mijn herstelperiode, waarom dan nu niet?”
Ze keek Anne aan. “Gelukkig had ik achteraf niet al mijn gereedschap weggegooid.”
“Je bent je gave als poppendokter zeker niet verloren,” zei Anne. Ze hield Zompie in het zonlicht. Zelfs zonder neus en mond lachte de knuffel haar toe.
“Wat ben ik je verschuldigd?” vroeg Anne, nadat ze Zompie voorzichtig in de binnenzak van haar witte doktersjas had gedaan. Ze maakte al aanstalten om haar portemonnee tevoorschijn te halen.
Maar Linda maakte meteen een afwerend gebaar. “O, nee, ik ben hier zo goed behandeld! Jullie hebben me gered, zeg maar. Anders had ik vast in mijn flat weer naar buiten staan turen, dag in, dag uit. O, nee, dit is gratis!”
Anne bedankte haar nogmaals, ook namens Max en Isabel.
“Ik heb gemerkt hoeveel het me deed dat Liselore me die knuffel liet zien en ook het maken van Zompie heeft me veel plezier gegeven,” zei Linda. “Nu ik zelf aan het herstellen ben, weet ik zeker dat ik weer genoeg rust in mijn hoofd krijg om poppen te genezen. Dat ben ik ook zeker weer van plan.”
Ze staarde uit het raam, over de boomtoppen van het park. “Maar niet alles tegelijk,” vervolgde ze. “Eerst met mijn gezichtsbehandelingen beginnen, verhuizen en dan maar eens zien of ik weer een praktijk kan starten!”
“In dat geval heb je meer ruimte nodig,” zei Anne en ze dacht aan Linda’s benauwde flatje. Niet echt een uitnodigende werkplek.
“Ja, dan heb ik zeker meer ruimte nodig. Vroeger werkte ik op zolder, daar had ik een groot raam in laten zetten.”
Ze kneep haar ogen even dicht, alsof ze haar voormalige werkplek weer voor zich zag. Er trok een schaduw over haar gezicht; de herinnering was toch wel pijnlijk.
Ze opende haar ogen en ze staarde langs Anne in de verte. Ze wees met haar handen alsof ze in het midden van de zolder stond. “Daar had ik mijn wand vol instrumenten,” zei ze zacht. “Mijn tangen, naalden en draden. Mijn verschillende soorten lijm en schaartjes.”
Ze keek naar links, en vertelde dat ze daar de nog zieke poppen keurig in hun lade had liggen. “Degenen die al genezen waren lagen aan de andere kant. Dat was de gezonde afdeling.”
Ze glimlachte. “Ik had diverse soorten laden. Een deel daarvan was voor van die plastic dingen die je kant en klaar koopt.”
Uit haar toon begreep Anne dat Linda weinig waardering had voor dit machinale werk.
“Dan waren er natuurlijk ook de zelfgemaakte poppen, dat waren altijd mijn favorieten. En je had de echte knuffels.”
Ze keek om zich heen, alsof die voorheen zo vertrouwde plek weer onder handbereik lag.
“Ik denk echt dat ik goed was,” zei ze, zonder een spoor van arrogantie. Het klonk meer als een verzuchting. Nu Anne bereidwillig luisterde was Linda niet meer te stuiten. “Iedereen die een zieke pop binnenbracht, kreeg een ontvangstnummer, dat de mensen goed moesten bewaren. Als ze hun pop kwamen ophalen, moesten ze dat overleggen. Nu maakte het mij niet zo veel uit, het was meer voor mijn administratie. Gewoonlijk onthield ik precies welke pop er bij welk kind, of bij welke ouder hoorde.”
Anne was opnieuw verbaasd. Wat was er in Linda’s hoofd gebeurd waardoor ze haar vak had opgegeven? Was er destijds dan helemaal niemand geweest die haar weer op weg kon helpen?
“Hoelang deed je over het herstellen van een pop?” vroeg ze.
“O, dat wisselde. Soms was het tien minuten werk, soms wel drie uur. Ik heb knuffels gehad die door een hond waren gebeten, die onder een auto hadden gelegen, die uit vuilnisbakken waren gevist. Ik maakte ze weer als nieuw. Ik waste ze, ik naaide ze, lijmde ze, beschilderde ze zelfs als het nodig was. Ik kan je hele verhalen vertellen over bepaalde poppen!”
Dat geloofde Anne graag. Linda ging verder over de workshops die ze op scholen had gegeven en demonstraties die ze op markten vol oude ambachten gaf. “Ik had altijd een stethoscoop bij me, die ik van een gepensioneerde huisarts had gekregen,” herinnerde ze zich en er speelde een glimlach om haar scheve mond. “De poppen kwamen bij mij gewoon op consult. Ik luisterde naar hun hartslag en hun ademhaling en ik controleerde of ze een gezonde kleur hadden. Soms verbond ik ter plaatse een arm of een been, of ik repareerde het stemmechanisme, al was ik nooit zo weg van sprekende poppen.”
Anne dacht meteen aan de Kerstman die tijdens de feestdagen onafgebroken zijn boodschap verkondigde, tot zichtbare ergernis van een aantal voorbijgangers.
“De gezichten van de kinderen waren goud waard,” vervolgde Linda. “Ik ging natuurlijk uiterst zorgvuldig met hun poppen om, want voor hen waren ze nog veel dierbaarder dan voor mij.”
Ze was even in gedachten verzonken. “Ik herinner me ineens het verhaal van een meisje dat chemotherapie had gekregen, met haar beer naast haar op bed. Toen ze genezen was verklaard, kwam ze bij mij. Lichamelijk mankeerde haar beer niets; ze had hem gekregen toen ze ziek werd, dus hij was nog nieuw. Ze zei dat haar beer wel moest uitrusten omdat hij het zo moeilijk had gehad en hij bijna niet buiten was geweest.”
Ze zocht oogcontact met Anne. “Na alles wat ze doormaakte dacht ze vooral aan haar beer. Dat beestje zal ze nooit wegdoen, neem dat maar van mij aan. Ik heb hem een symbolisch rustgevend middel gegeven en toen was het goed.”
Ze sprak met zo veel liefde over haar werk, dat Anne er geen seconde aan twijfelde of Linda pakte haar werk als poppendokter opnieuw op en waarschijnlijk met veel succes.
“Dan zijn we straks weer collega’s,” zei Anne. “Ik genees mensen, jij geneest poppen.”
Linda lachte. “Vergis je niet, hoor. Ook poppen kunnen soms lastig zijn en net zo veeleisend als mensen!”
“Meneer Dörr is met zijn nieuwe vriendin, Sindhu, mee naar huis,” zei Margit tijdens een rustig moment aan de receptie.
“Ik weet het, hij heeft het me zelf verteld,” zei Anne. “Dat was eerst niet zijn bedoeling. Hij zou gewoon terug naar huis gaan, naar zijn vrouw.”
“Hij zei tegen mij, terwijl hij op Sindhu wachtte, dat hij echt niet meer terug kon. Hij zou het niet meer uithouden met Herta.”
“Tegen mij vertelde hij precies hetzelfde. Ze hadden het uitgesproken op zijn kamer, nadat Herta hem en Sindhu had betrapt. Tenminste, zo noemde ze het volgens meneer Dörr. Ze waren samen een wandeling in het park gaan maken en ze keerden samen terug in zijn kamer.”
“Ik kan me voorstellen dat Herta dat niet zo leuk vond.”
“Nee,” beaamde Anne. “Het was de beroemde druppel. Aan de andere kant was er ook niets meer tussen hen. Ik begreep dat Bas al aan een scheiding dacht wanneer hij thuis was. Hij wilde eerst zijn herstel afwachten.”
“Zover is het dus niet eens gekomen. Zijn leven heeft een verrassende wending genomen,” vond Margit.
“Dat kun je wel zeggen. Hij was op de vlucht voor zijn eigen vrouw en daarbij zo in gedachten, dat zijn aandacht verslapte en hij op de gladde weg onderuitging. Hier kon hij in alle rust alles nog eens op een rij zetten. En toen ontmoette hij Sindhu. Weet je trouwens hoe?”
“O, ja, dat heeft hij me zeker verteld,” lachte Margit. “Hij had dorst en hij vroeg haar om een glas water, omdat hij het personeel niet lastig wilde vallen.”
“Mooi verhaal toch?”
“Zij was al gescheiden en uit loyaliteit bezocht ze haar ex in het ziekenhuis en kijk eens wat ervan komt!”
Margit was kort in gedachten verzonken. “Hij is meteen bij haar ingetrokken. Dat is nog eens echte liefde!”
“Ja, het was meteen raak,” zei Anne. “Ik hoop voor hen dat het straks nog steeds leuk is.”
“Hoe bedoel je?” vroeg Margit.
“Nou, voor Bas was Sindhu natuurlijk letterlijk een reddende engel. De juiste vrouw op het juiste moment. Ze bracht letterlijk weer kleur in zijn leven.”
“Denk je dat hij in een roes verkeerde?”
“Dat verkeerde hij zeker en de verliefdheid straalde ook van die twee af, als ik hen zo samen zag. Maar nu hij al bij haar woont, zal straks ook het gewone leven weer doorgang vinden. Dan zijn er geen bezoekjes meer waar hij naar kan uitkijken, maar gaat ze zich misschien ergeren aan de herrie of de stank van zijn motor, zeker als hij ’s ochtends om zes uur naar zijn werk gaat.”
“Ze houdt van hem, zoiets interesseert haar dan niets,” wist Margit zeker.
“Best mogelijk. Maar ze heeft natuurlijk ook twee dochters. Ik hoorde dat ze goed op hem hadden gereageerd, maar het blijft afwachten.” Anne keek Margit aan. “Ik denk echt dat het goed blijft gaan, hoor, tussen die twee. Ik wil alleen maar zeggen dat het soms moeilijk is. Ze hebben elkaar hier ontmoet, niet echt de meest romantische plek die je je kunt indenken. Ze hebben elkaar van de eenzaamheid gered. Misschien zijn Bas en Herta vroeger ook zo begonnen. Door de jaren heen is er slijtage in geslopen. Ik wil alleen maar zeggen dat je altijd aan je relatie moet blijven werken.”
Margit knikte bedachtzaam.
“Voor Max en mij geldt hetzelfde. Ik moet hem, tijdens zijn vrije tijd, ook nog eens delen met Isabel en soms met Irma, als ze samen naar een schoolavond gaan. Ik vind dat hij soms wel erg lang in het buitenland verblijft. Maar goed, dat is niet alleen zijn werk, maar ook zijn passie. En ik ben zijn andere hobby. Maar hij kan zichzelf natuurlijk moeilijk in tweeën delen. Het blijft altijd schipperen.”
“Weet je trouwens wat er met Herta is gebeurd?” vroeg de receptioniste. “Bas heeft tegen mij over haar niet meer gesproken.”
“Tegen mij wel, zij het kort. Ze woont nog in hun huis. Hij zei dat ze het best vond dat hij bij Sindhu introk. Hij had een hoop geruzie verwacht, maar ze accepteerde de nieuwe situatie gelaten. Dat was natuurlijk al een teken dat hun relatie een aflopende zaak was.”
“Beter gezegd: een afgelopen zaak.”
“Inderdaad. Herta heeft hun huis te koop gezet. Ze wil naar een andere stad verhuizen, het verleden achter zich laten.”
“Misschien wil ze Sindhu en Bas niet meer samen tegen het lijf lopen,” vermoedde Margit.
Anne haalde haar schouders op. “Dat zou kunnen. In ieder geval zijn hun wegen voortaan gescheiden. Het gekke is wel, dat Bas zei dat hij sinds die tijd beter met haar kan opschieten dan voorheen.”
Verbaasd staarde Margit haar aan.
“Ja, dat zei hij echt. Het leek wel of er een bepaalde druk af was. Of ze allebei nu konden doen wat ze graag wilden.”
Dat had Bas toen hij op die druilerige dag op zijn Kawasaki reed nooit kunnen vermoeden, dacht Anne. Als iemand toen tegen hem had gezegd dat hij over een paar weken zou samenwonen met een knappe, Pakistaanse vrouw had hij vast honend gelachen.
Zoiets gold natuurlijk voor Linda Berry. Ze was na haar ongeluk de wanhoop nabij, toen ze door met haar voet tegen haar keukenverwarming te trappen om aandacht vroeg. Ook zij had nooit kunnen denken dat ze haar voormalige lotgenote Liselore in de kliniek weer zou zien en dat ze haar oude stiel weer op ging nemen en dat bovendien Tim Breitner, een uitstekende plastisch chirurg, op haar weg kwam.
Anne dacht ook aan haar zwager Onno, die inmiddels weer op zijn olieplatform zat. Volgens Babette was hij vol goede moed vertrokken voor zijn dienst. Hij zou daar doen alsof er in die tussentijd niets aan de hand was.
De telefoon ging. Margit nam hem op. Anne zwaaide naar haar en ze liep terug naar haar afdeling. Ja, dacht ze onderweg. Het leven was soms een theaterstuk waarin iedereen zijn eigen rol speelde.
Of zou Linda liever zeggen: een doorlopende poppenkastvoorstelling?
Het was een drukke dag geweest, dacht Anne, twee weken nadat Linda met haar gezichtsbehandelingen was begonnen. Max was gisteren vertrokken naar Beiroet. Onno was inmiddels weer terug van zijn dienst en volgens Babette had hij geen klachten meer. Of hield hij die weer geheim voor haar?
Anne reed in haar auto van de parkeerplaats af. De lucht begon te betrekken; vannacht ging het waarschijnlijk onweren. Ze had trek in Mientjes warme maaltijd. Helaas was het nogal druk op de weg. Even overwoog ze via een sluiproute te rijden, maar die was afgezet, zag ze. Dus volgde ze de grote weg naar haar huis in de Gartenstrasse. Ze zette het raampje aan haar kant op een kier.
Net voor ze de afslag nam die naar haar wijk leidde, zag ze een motor voor zich. Het was een glanzende blauwe Kawasaki, zag ze toen hij voor een verkeerslicht stopte en zij er schuin achter wachtte.
Ze glimlachte. Sinds Bas Dörr in de kliniek had gelegen, keek ze anders naar motoren. Volgens hem was Kawasaki veruit het beste merk. Hij zei dat met zo veel overtuiging, dat ze hem was gaan geloven.
Dit was een prachtige motor, moest ze toegeven. Er zaten twee mensen op.
Anne keek nog eens goed. De man die reed, was dat… Hij had het postuur van Bas en had hij niet gezegd dat hij altijd zwarte motorpakken droeg? In ieder geval wel toen ze hem met de ambulance ophaalden. Toen had hij ook net zo’n witte helm op als deze man.
Haar blik dwaalde af naar de persoon die achterop zat. Een vrouw, zag ze meteen aan haar bouw en houding. Al stonden ze nu stil, ze hield de man zo stevig beet dat het leek alsof ze hem nooit meer zou loslaten.
Ze droeg een opvallend blauw motorpak en ineens wist Anne zeker dat het Bas en Sindhu waren. Ze glimlachte. Sindhu’s lange haren waren onder haar witte helm verstopt. De kleur van haar pak was bijna hetzelfde als die van de motor, zodat het net was of ze er deel van uitmaakte.
Maar Bas mocht toch nog niet motorrijden? Ze herinnerde zich dat hij daarvoor was gewaarschuwd. Weliswaar was hij hersteld, maar zijn rug had op zijn minst nog enkele weken rust nodig. Het rijden op zo’n zware motor zou zijn rug te zwaar kunnen belasten.
Blijkbaar nam Bas dat risico voor lief.
Het verkeerslicht sprong op groen. Bas’ motor spoot onder luid gebrom weg. Ook Anne gaf gas en even later zat ze achter de Kawasaki. Bas en Sindhu hadden niets door; Bas’ blik was strak op de weg gericht. Als een tijger wachtte hij op het moment dat een deel van de weg voor hem vrij kwam, zodat hij weg kon sprinten van de in zijn ogen trage sliert auto’s.
Ineens kwam dat moment. Het knipperlicht van de Kawasaki flitste aan en de motor passeerde zijn voorganger. Bas gaf nog meer gas en de motor vloog ook langs de auto’s daarvoor. Al gauw was het brommende geluid verdwenen en Anne zag alleen nog maar Sindhu’s blauwe rug ver voor zich. Bas gaf nog meer gas en ineens was Sindhu een stipje en daarna verdween ze achter de auto’s. Nog even en Bas en zijn vriendin zouden zo hard rijden, dat ze de lucht in schoten, dacht Anne hoofdschuddend.