Allemaal verliezers?



Bizar ongeval



Mayo de Graaf



“Die vrouw!” werd er geroepen. “Die is naar beneden gesprongen! Ze kwam bovenop die chauffeur terecht!”

“Van die vrachtwagen?”

“Ze zijn alle twee hartstikke dood. De pijp uit, dat kan niet anders!”



Jennifer Gomez en Vicky Winter stonden naast elkaar op het podium. De spotlights beschenen hun gespannen gezichten. De twee meiden hielden elkaar stevig vast. De presentator opende de envelop. Er was geen tromgeroffel. Het orkest zweeg. Het publiek was doodstil. Iedereen keek strak naar het toneel. Wie had de talentenjacht gewonnen?

Jennifer slikte moeilijk. Haar mond was kurkdroog. De tranen prikten in haar ogen. Oh, alsjeblieft, prevelde ze in zichzelf, laat me winnen. Laat me alsjeblieft gewonnen hebben! Ik wil geen tweede worden, maar eerste! Ze hield haar adem in.

De presentator voerde de spanning hoger en hoger op. Het leek een eeuwigheid te duren.

Jennifer dacht dat ze ging flauwvallen. Dat haar benen het gingen begeven. Ze kneep haar ogen even dicht en beet stevig op haar onderlip. De camera’s zoemden meteen in. 

Ook Vicky had het moeilijk. Haar ogen waren vochtig geworden. Ze had zo haar best gedaan. Dit was de belangrijkste dag in haar leven. Hier had ze jarenlang naartoe gewerkt. Net als Jennifer had ze wekenlang in de studio’s doorgebracht en zanglessen genomen. Ze had teksten in haar hoofd gestampt en nieuwe songs ingestudeerd.

Hun leven had compleet op zijn kop gestaan. Talloze interviews waren in de ochtendbladen verschenen. Ze waren bijna dagelijks in de verschillende shows verschenen en uitgenodigd door talkshowhosts, die hen het hemd van het lijf vroegen. Hadden ze altijd al belangstelling voor muziek gehad, bijvoorbeeld? Zat het zingen in de familie? Waren hun ouders muzikaal? Hadden ze wel eens eerder wedstrijden gewonnen?

Ik weet het zeker, dacht Jennifer. Ik ga het niet redden. Als het nog langer duurt, ga ik tegen de grond. Jammer, maar waar. Laat ons niet zo lang wachten, John Müller. Je bent een goede presentator, maar dit duurt echt veel te lang.

De twee concurrentes hielden elkaar stevig vast. De kaart werd tergend langzaam uit de envelop getrokken. John Müller schraapte zijn keel. Zijn ogen vlogen over de gegevens. Daarna, eindelijk, klonk zijn stem door de zaal. De camera’s zoemden nog meer in. Er werd hard gewerkt in de regiekamer. 

“En met een piepkleine meerderheid van slechts drie procent heeft gewonnen – Vicky Winter!”

Het publiek brak de tent af. Er werd gejoeld, geschreeuwd, gefloten, geklapt, gezoend, gesprongen! Vicky was eerste geworden! Ze werd omhelsd door haar medekandidaten, door John Müller en zijn assistentes, door de mensen van het ballet, de tv-producer, kortom, door iedereen. Fotografen stormden de bühne op. Veiligheidsmaatregelen werden massaal overschreden. Vicky straalde. Ze lachte en huilde tegelijk.

Nadat Jennifer haar gefeliciteerd had, rende ze het toneel af. Snel, snel, niemand mocht haar tranen zien. Ze wilde zich opsluiten om nooit meer tevoorschijn te komen…

Intussen stond Vicky midden in de belangstelling. De flitslichten verblindden haar, maar het was niet belangrijk. Ze had gewonnen. Niet zomaar, maar van Jennifer Gomez en dat was bepaald niet de eerste de beste. Ze kreeg bloemen en cadeaus van totaal onbekenden. Er werden onafgebroken foto’s gemaakt, ze zwaaide en lachte en voordat ze het toneel verliet, werd ze uitgenodigd nog een keer haar winnende song te zingen.

Ze pakte de microfoon en zette in. Het ballet stond weer op zijn plaats. De dirigent leidde zijn orkest en iedereen bewoog zingend op de maat mee. Dit was fantastisch!

De wedstrijd was gespeeld, de regisseur sloot af, het feest was voorbij. Vicky werd naar de kleedkamer begeleid. De deur ging dicht, de vele fans moesten maar buiten wachten.

De zaal stroomde leeg. Het was geweldig geweest. Morgen stonden de kranten er vol mee en straks werd er op tv over niets anders meer gesproken. Er werden plannen gemaakt om Vicky te huldigen. De burgemeester van haar dorp voerde al druk overleg. Journalisten en fotografen werkten aan hun paginagrote artikelen. De oplages werden verhoogd. De presentator schminkte zich af. Het werk zat erop. De kijkcijfers waren vast en zeker geweldig geweest. Vicky was een waar natuurtalent. Bovendien was ze knap en spontaan, had ze voor iedereen een vriendelijk woord en zou ze vast een gewoon meisje blijven. Sterallures waren haar vreemd, daarvoor was ze echt veel te nuchter.

Intussen verliet Jennifer Gomez het theater. Samen met haar vader, die voor vanavond speciaal uit Spanje was overgekomen, stapte ze in de auto. Zonder fotografen of journalisten en ook zonder bloemen.

Sonny Gomez, die aan de Spaanse kusten optrad met zijn jazzband, had net zo goed de pest in als zijn dochter. Jennifer was namelijk vele malen muzikaler dan Vicky. Als het aan de vakjury had gelegen, was zij gekozen. Hij wist het zeker. Ik zag de teleurstelling op hun gezichten, zei hij.

“Ik heb nergens anders naar gekeken. Alleen naar hun reactie.”

Jennifer haalde haar schouders op. Het deed er allemaal niet toe. Ze was tweede. Haar hele leven stond ze al op de tweede plaats. Pa hield meer van zijn zoon dan van zijn dochter. Barry woonde nog geen vijf minuten van hem vandaan, speelde ook trompet en ze gingen vaak samen golfen. 

Met Jennifer, die na de scheiding bij haar moeder was gebleven, had Sonny Gomez heel wat minder contact. Ze waren uit elkaar gegroeid. Alleen voor belangrijke gebeurtenissen zoals van vanavond, kwam hij over. Zijn ex woonde tegenwoordig in Italië. Niemand die haar ooit nog zag of sprak. Ook Jennifer niet. Als tiener kon ze slecht met haar moeder overweg en daarin was nooit meer verandering gekomen. 

“Ik baal als een stekker,” snotterde Jennifer onderweg naar huis, maar Sonny belde net het vliegveld. Als hij geluk had, kon hij vanavond de laatste vlucht nog halen.

“Sterkte, meisje,” zei hij bij het afscheid. “We bellen.” Hij drukte een kus op haar voorhoofd en stoof in zijn huurauto naar het vliegveld.

Zo kon het gebeuren dat de arme Jennifer moederziel alleen naar haar flatje op de achtste verdieping ging. Ze stapte in de lift en liet haar tranen de vrije loop. Iedereen liet haar stikken. Ze was het vertrouwen in de mensheid verloren. Niemand die zich voor haar interesseerde. Nog nooit was ze zo vreselijk eenzaam geweest.



Dokter Peter Starnberg nam plaats aan zijn bureau. De moeder van Youri kleedde haar zoontje weer aan. Het kind snikte nog een beetje na. Het was eerder de schrik dan de pijn. Het prikje zelf was allang weer vergeten. 

“Echt belachelijk,” hoorde hij mevrouw Winter echter zeggen. “Zoals jij met kinderen omgaat, dokter.”

Peter keek verbaasd op van zijn beeldscherm en fronste zijn wenkbrauwen. Wat nu weer? Vanochtend vroeg had hij ook al een aanvaring met een stel boze ouders gehad. Het werd steeds erger, tegenwoordig. Het was echt opvallend hoe snel iedereen op zijn teentjes getrapt was. “U bedoelt dat prikje?”

“Prikje, prikje?” klonk het verontwaardigd. “Het is toch niet normaal zoals jullie kinderen hier behandelen? Hij is pas net vier! Dan geef je toch niet van die belachelijke injecties? Dat vind ik echt te gek voor woorden!” snoof de jonge vrouw, met het dunne, geblondeerde haar dat met veel gel in vorm gehouden moest worden. Het zag er niet uit, stelde Peter in een oogwenk vast. 

“Youri heeft die vaccinatie nodig, mevrouw.”

“Wie zegt dat? Gaat hij anders dood, of zo? Nee toch? Jullie doen hier maar wat in de Landau-kliniek. Ik dacht dat dit zo’n goed ziekenhuis was, nou vergeet het maar. Het slaat helemaal nergens op. En dan zo’n idioot onderzoek. Waarom moet hij helemaal uitgekleed worden?”

“Een lichamelijk onderzoek…”

“Het is onzin! De volgende keer kom ik niet meer. Je stopt die naald maar in je eigen…”

“Mevrouw, Youri heeft die vaccinatie nodig omdat u draagster bent van het Hepatitis B-virus.”

“Oh, lekker, dus nu is het mijn schuld?” reageerde ze woest. Haar ogen vonkten van boosheid. Haar huid was bleek geworden en Peter moest diep ademhalen bij zoveel onnozelheid. “Wil je dat zeggen? Dat het mijn schuld is?”

“Ik zou niet direct willen spreken van schuld. We moeten de gezondheid van uw zoon in acht nemen. U wilt toch niet dat hij ziek wordt,” vroeg hij, terwijl hij de gegevens invoerde. 

De vrouw verdween zonder te groeten en Peter vroeg zich af wat er ooit van haar kindje terecht moest komen. Hij kreeg bepaald geen goed voorbeeld en toen hij tussen de middag bij dokter Anne Maas aan tafel schoof voor een boterham en een glas melk, vertelde hij wat er gebeurd was.

“Ik weet het,” verzuchtte Anne, “ik ben er vanochtend op uit geweest met de ambulance, maar we kwamen in een file terecht. Daarom waren we wat verlaat, het klopt, maar Tünnes heeft er echt alles aan gedaan. En weet je wat er gebeurde? We werden opgewacht door een familie die ons met stenen bekogelde, terwijl hun oudste zoon binnen lag te kreunen van de pijn. Met stenen, Peter! Dat kun je je toch niet voorstellen?” 

De druk nam hand over hand toe. Mensen waren snel geïrriteerd. Zelfs door hun patiënten werden de hulpverleners tegenwoordig regelmatig stijf gescholden. 

“Mag ik?” Het was dokter Jörg Siebert die naast hen kwam zitten. Hij begon meteen te vertellen over de zeilvakantie langs de turkooizen Turkse kust. Het zou een droomreis worden op dat witte jacht dat soepel de golven doorkliefde.

Anne lachte. “En wie neem je mee op deze romantische reis? Je laatste verovering, zeker?”

Jörg, de charmeur, schudde echter zijn hoofd. “Ik neem niemand mee.”

Peter en Anne keken elkaar aan. Niemand? “Je bedoelt dat je alleen op reis gaat?”

“Ja, Peter, dat klopt.”

“Ik snap het al. Je liefje komt later.”

“Nee, helemaal niet.”

“Je pikt haar ergens op, zeker. Een romantisch eilandje, zoiets? Ik zie jullie al lopen. Samen over het strand in het oranje licht van de ondergaande zon.”

“Ik ga alleen en ik blijf alleen, Anne.”

“Hoezo dan?”

“Is het zo gek dat een man als ik eens gewoon alleen wil zijn?”

“Ja,” klonk het meteen uit twee monden.

“Ach, kom nou toch. Ik houd van de eenzaamheid.”

“Zolang er maar ergens een vrouw op je wacht.”

“Nee, Peter. Ik ben mijn leven gaan beteren. Ik val niet meer op alles dat vrouw is. Ik word selectiever.”

“Ouder zul je bedoelen,” merkte Anne nuchter op.

“En dus ook wijzer. En serieuzer. Ik ga veranderen. Sterker nog, ik ben al veranderd. Ik heb het uitgemaakt met Bianca. Ze was zo oppervlakkig, zo nietszeggend. Ik kon helemaal niet met haar praten.”

“Vroeger wilde je niet eens praten.”

“Dank je, Anne,” reageerde hij geamuseerd.

Ze lachten en dokter Anne Maas schudde haar hoofd. Dit was niet de eerste keer dat hun Casanova zijn leven wilde beteren. Jammer genoeg bleef het altijd bij een voornemen. Tegen de tijd dat hij de goede bedoelingen moest gaan uitvoeren, was hij alweer overstag, maar juist toen ze dat wilde vertellen, werd ze opgepiept.

Een ongeval op de overweg, hoorde ze in de ambulance. Er waren twee personenwagens bij betrokken. Politie en brandweer waren eveneens onderweg. Broeder Tünnes zat echter met een ontspannen gezicht achter het stuur. Dit was voor hen dagelijkse kost. Anne, Klinkmüller en hij keken nergens meer van op. Zelfs aan geweld tijdens het werk waren ze al bijna gewend geraakt.



“Mijn vader ging helemaal door het lint toen ik het hem vertelde,” zei Tamara, terwijl ze de deken over zich heentrok en zich nestelde op Marcia’s bank. “Alsof het soms zo erg is.”

“Mijn vader zou ook razend zijn. Dat heeft hij me altijd voorgehouden. Eerst mijn school, dan studeren en daarna pas mag ik aan kinderen gaan denken.”

“Lekker belangrijk. Ik weet toch zeker zelf wel wat goed voor me is?”

“Het is niet goed om die baby nu te laten komen, Tamara. Je bent pas zeventien!” 

“Achttien als het geboren wordt. Edward heeft straks een goede baan als hij is afgestudeerd. Hij wil de baby net zo goed als ik.”

“Omdat hij zich verantwoordelijk voelt. Dat vind ik wel super van hem. Jij wilt die baby alleen maar om je zin door te zetten.”

“Boeien.”

“Een kind is geen pop, hoor. Je kunt hem ook niet uitzetten, als je dat wilt.”

“Je moet er gewoon niet al te moeilijk over doen. Die moedertjes zijn allemaal zo onwijs gecompliceerd. Flesje dit, luiertje dat. Een kind geeft zelf wel aan wat hij wil.”

“Nee, jij bent de moeder. Jij moet hem helpen met opgroeien. Kinderen kunnen dat niet uit zichzelf.”

“Edward en ik redden het wel. Bovendien kan mijn moeder ook wel eens oppassen. Die vindt dat helemaal niet erg.” 

“Dat denk ik dus niet, hè?” zei Marcia, die een blikje cola opentrok en dat aan haar vriendin gaf. “Ik zou het weg laten halen,” zei ze intussen. “Ik ga mooi niet als tienermoeder door het leven. Ik ga eerst nog lekker feesten en op vakantie en allemaal gave dingen doen.”

“Ik ook.”

“Nee, gek, een moeder hoort thuis bij haar kind. Als de baby er is, is jouw jeugd voorbij.”

“Echt niet. Mama helpt me. Dat weet ik zeker.”

“Het is anders jouw kind, hoor. Jij bent de moeder. Niet je moeder!”

Zo spraken de meisjes verder, maar Tamara zette inderdaad haar zin door. De baby werd geboren.

Edward, die als vrachtrijder een aardige boterham bijverdiende en intussen gewoon doorstudeerde, was net op tijd. Hijgend en zwetend viel hij de kraamkamer binnen en zag zijn zoon geboren worden. Het was een wonder, zou hij later tegen iedereen zeggen. Zo fantastisch. Zo’n klein kindje met alles erop en eraan. Hij was nog nooit zo blij geweest, al was hij met zijn vierentwintig nog niet echt toe aan het vaderschap. Toch liet hij zich niet kennen en nam de volle verantwoording. Dag in, dag uit was hij op Tamara’s kamer te vinden.

Het jonge stel woonde samen op haar meisjeskamer in haar ouderlijk huis. De baby sliep in de logeerkamer aan het eind van de gang.

Het hele gezin, inclusief de ouders van Tamara, deed wat ze kon. Huilde Colin, dan was er altijd wel iemand om naar hem toe te gaan. Had hij een vuile luier, dan verschoonde oma Michelle die met plezier. Was het tijd voor zijn flesje, dan werd dat op tijd verwarmd.

“Morgenochtend moet jij Colin zelf doen,” zei Edward echter op een gegeven moment. “Het wordt tijd dat je je moeder wat werk uit handen neemt.”

“Ik?” klonk het stomverbaasd.

“Ja, het is ons kind, maar jij ligt elke dag tot elf uur te slapen.”

“Ik moet nog bijkomen van de bevalling.”

“Na drie maanden?”

“De een herstelt nou eenmaal sneller dan de ander.”

“Je bent gewoon lui,” grinnikte hij. Edward was gek op haar. Al was Tamara pas achttien, hij wilde met haar oud worden en met geen ander. Ze had alleen soms een schop onder haar kont nodig. Daar waren ze het allemaal over eens. Tamara was liever lui dan moe en weigerde nog steeds naar school te gaan of om op tijd op te staan. 

Weer verstreek de tijd. Colin werd zes maanden, een jaar, anderhalf. De irritaties namen toe. Niet alleen bij Edward, maar ook bij opa en oma. Tamara had niets geleerd. Ze beschouwde het leven nog altijd als een spelletje, stak geen vinger uit en vergat soms helemaal dat ze een kind had. Dan bleef ze urenlang met haar vriendinnen in de stad hangen en kwam ze veel te laat thuis. Dat zette kwaad bloed.

Gerhardt en Michelle wisten dat er snel iets moest gaan gebeuren. Ze hadden immers hun eigen leven en weigerden nog langer oppas te zijn.

Het was een woensdagavond. Tamara had zich net opgemaakt om naar de stad te gaan. Hoe laat ze terug was, wist ze niet. Edward was toch naar Italië met zijn wagen vol bloemen. Het deed er toch niet toe hoe laat ze thuiskwam? 

“Jullie zorgen wel even voor Colin, hè?” vroeg ze zonder er verder bij na te denken. Het was al een gewoonte geworden. Ze kwam en ging als het haar uitkwam.

“Tot wanneer moeten we eigenlijk voor hem zorgen, denk je? Tot zijn achttiende soms?” 

“Weet ik veel, pap. Ga nou niet moeilijk doen, hè?”

“Ik ben serieus. Heb je er wel eens over nagedacht, Tamara?”

“Niet echt. Mag ik nou gaan? De meiden wachten op me.”

“Nee, ga even zitten.”

Zuchtend deed ze wat er gevraagd werd. Papa zag altijd overal problemen. Ze kon toch zeker niet in de toekomst kijken? Wist zij veel. 

“Het is mooi geweest. We hebben je opgevangen na de bevalling. We hebben je geholpen. We hebben Colin en Edward geholpen, maar nu gaan jullie je eigen weg, zoals het hoort. Jullie kunnen hier echt hier niet langer blijven wonen.”

“Oh? Lekker, zeg. Wat moeten we dan doen?” 

“We hebben een flatje voor je geregeld.”

“Een flátje? Wie zegt dat ik in een flatje wil wonen?” klonk het verontwaardigd. “Ik heb nog nooit in een flat gewoond. Ik wil hier blijven. Dit is mijn huis.”

“Je bent moeder geworden, Tamara. Je hebt een kind en een vriend. Je moet op eigen benen leren staan. Het is voor je eigen bestwil. We hebben je veel te lang verwend.”

“Ja, dág!” klonk het verontwaardigd.

“Je moet echt volwassen worden, lieverd,” zei Michelle nu resoluut. “We hebben je te beschermd opgevoed. Dat is onze eigen schuld. We moeten dit doen. Je moet verder met je leven.”

“En wie betaalt die stomme rotflat dan?”

“Wie denk je?”

“Papa.”

De ouders schudden hun hoofd. “Edward. En jij,” voegde Gerhardt eraan toe. “Jullie samen. Dat moet lukken.”

“Wat moet ik dan doen? Ik kan helemaal niks! Ik heb nog niet eens een diploma!”

“Dat is je eigen beslissing geweest. Je kunt ergens in de bediening gaan werken, zoiets.”

“Passen jullie dan op Colin?”

“Nee, dat moeten jullie samen regelen. Als Edward thuis is, kun jij werken en andersom.”

“Belachelijk,” hoonde Tamara boos. “Echt onwijs belachelijk. Ik dacht dat jullie me zouden helpen.”

“Dat hebben we gedaan, liefje. Nu is het tijd om je los te laten. Je moet echt je eigen weg zien te vinden in het leven.”



Jennifer had geen zin om uit bed te komen. Hele dagen lang lag ze met haar hoofd onder het kussen te huilen. De gordijnen bleven gesloten. Haar mobiel stond uit. Iedereen had haar laten vallen. Haar ouders en broer. Haar vriendinnen. De pers, de jury, de fotografen. Ook van Vicky had ze niets meer gehoord. 

Op de ochtend van de vijfde dag besloot ze op te staan. Er was niets meer in huis. De kasten van haar studiootje waren leeg. Ze moest echt boodschappen doen en weer aan het werk. Haar baas leefde weliswaar geweldig mee, toch kon ze zijn geduld niet langer op de proef stellen. Als receptioniste in het zakenhotel had ze het altijd naar haar zin gehad. Ze moest de draad weer oppakken en gewoon doorgaan.

Ik ben geen ster geworden, dacht ze onder de douche. Geen zangeres die overal gevraagd zou worden. Geen diva die de aanbidders voor het uitzoeken had. Vicky wel. Die werd beroemd, sterker nog, ze was het al.

Ze schoot in haar gewone jeans. De tijd van glitterjurken en hoge hakken lag achter haar. Er was geen visagiste meer om haar make-up te doen. Haar haar zat gewoon weer in een staart en ze liep op rode gympen.

Ze schoof de gordijnen open. De zon scheen. Eigenlijk was het een prachtige dag. Het moest heerlijk zijn, buiten. De zon voelde vast goed op haar huid. Als ze zin had, zou ze naar het stadsstrand kunnen gaan om een kleurtje op te doen. Niemand die haar nog herkende, maar Jennifer Gomez vergiste zich.

Zodra ze in de supermarkt verscheen, keken de mensen haar weldegelijk aan. Wat zag ze er eigenlijk gewoontjes uit, hoorde ze hen zeggen. Wat was ze klein in het echt. Veel kleiner dan op tv.

Anderen vroegen haar handtekening en moesten precies weten hoe het met haar was. Ze complimenteerden haar en wilden samen op de foto. Die aandacht deed Jennifer goed. Ze telde weer een beetje mee en zelfs Vicky stond op haar voicemail. 

Ze besloot weer contact met haar op te nemen. Misschien was het toch nog niet echt over en uit. Ze kreeg bovendien een sms’je van een journalist die haar wilde spreken. Vol goede moed ging ze naar huis, tutte zich op, bracht extra veel mascara aan en begon te bellen. 

Natuurlijk was ze altijd in voor een interview. Kwam er een fotograaf mee? Leuk! Ja hoor, Vicky en zij hadden nog altijd contact. Ze zouden goede vriendinnen blijven en wensten elkaar altijd veel succes.

Zo verscheen dat artikel ook in de krant. Haar ogen vlogen over de regels, maar haar woorden waren verdraaid. Enkele opmerkingen waren onsympathiek uitvergroot en overdreven. Een ongelukkige uitspraak werd opgeblazen. Ze was bitter teleurgesteld en de foto was verschrikkelijk. 

Van Vicky hoorde ze toen opeens ook niets meer. Die had het artikel zeker gelezen en Jennifer voelde zich bedrogen. Vicky had het te druk met de opnamen voor haar nieuwe cd en met contracten tekenen en televisieprogramma’s en fotoshoots, die was verder gegaan, waar zij was gestopt. 

Ze viel weer helemaal terug. De showbizz was inderdaad hard, merkte ze nu. Of je was in, of je deed niet meer mee. Een tussenweg was kennelijk niet mogelijk.

Haar vader was bovendien op reis met Barry. In het voorseizoen was het nog rustig aan de Spaanse kust, er was nu tijd genoeg om het er even van te nemen.

Haar vriendin Mary zat voor haar tentamens en had geen tijd om iets af te spreken. Ze zagen elkaar later wel weer eens, oké? “Trouwens je bent toch erg veranderd sinds dat gedoe op tv,” zei ze tijdens het korte telefoongesprek dat ze voerden. “Je bent jezelf niet meer,” meende Mary. “Je loopt naast je schoenen.”

Niets was minder waar. Als er iemand geen sterallures heeft, dan ben ik het wel, dacht Jennifer. Het kwam nog niet eens bij haar op! Ze besloot Mary voorlopig met rust te laten. De vriendschap zat kennelijk toch niet zo diep. 

Na een korte opleving, kwam dus de stilte. Niemand die zich nog om haar bekommerde. Na verloop van tijd werd ze ook niet meer herkend op straat. Niemand vroeg nog een handtekening. Er was geen journalist meer in haar geïnteresseerd. Ze zag nooit meer een fotograaf en als ze terugdacht, leek de afgelopen periode erg onwerkelijk. 

De hele showwereld, de optredens, de uitslag, het publiek, de aandacht, alles, het was een vage droom geworden. Ze was weer gewoon een meisje in een witte bloes, die de gasten incheckte en post in ontvangst nam. 

Ze was niet beroemd geworden en zou het nooit zijn. Al was zingen het liefste dat ze deed, ze stond nooit meer voor een volle zaal en zong niet eens meer onder de douche. Jennifer werd neerslachtig. Ze had problemen en was eenzaam. Jennifer Gomez zakte steeds verder weg.



Dokter Martin Landau, de talentvolle zoon van directeur Felix Landau, stak zijn hand uit. De coassistent leek een geschikte kerel. Zijn handdruk was stevig, zoals je van een jonge orthopeed mocht verwachten. Hij zag er goed uit en zou zeker de aandacht trekken van de verpleging, schoot het meteen door Martin heen. 

“Welkom.”

“Dank je, Martin. Ik mag toch Martin zeggen?”

“Dat spreekt vanzelf. Bij wie ben je afgestudeerd?”

“Professor Neumann.”

“Die ouwe Neumann werkt dus nog? Fijne vent, vond ik destijds.”

De twee knappe, vlotte artsen liepen over de afdeling. Er was een kort werkoverleg ingelast, waarbij de nieuwe kracht verwelkomd zou worden. Margit Boller keek hen na en Diana schraapte haar keel.

“Nee,” zei de receptioniste meteen. “Je maakt geen kans, Diana. Hij is te jong.”

“Niemand is te jong voor mij, Margit. Ik ben een vrouw van de wereld,” zei de verpleegster zelfbewust.

“En hij een jonge, frisse vent. Goedemorgen, u spreekt met de Landau-kliniek. Dokter Landau senior of junior?” vroeg ze de beller. 

Diana liep naar de vergaderruimte en zorgde er voor goed op te vallen. Dokter Jörg Siebert was al binnen. Hij keek een status door, terwijl Wolfgang Kolberg samen met dokter Anne Maas de kamer betrad. Ook dokter Ursula Bender, de nukkige anesthesioloog, maakte haar opwachting. Ze zag er afgemat uit. “Neem eens een paar weken vakantie,” opperde Jörg vriendelijk. “Ik ga bijvoorbeeld een zeilreis maken langs de Turkse kust.”

“Jij liever dan ik. Ik ben al zeeziek voordat het schip de haven uit is.”

“Boek dan een strandvakantie.”

“Zie je me al liggen tussen die pubers?”

“Ga dan wandelen, zoiets.”

“Met mijn slechte knie, zeker.”

“Laat ernaar kijken door Martin. Of zijn coassistent.”

“Ik heb liever iemand met ervaring.”

Jörg zuchtte diep. Ursula was een uitstekend arts, maar bepaald geen zonnestraaltje. Ze had altijd wel iets te klagen en was steevast ontevreden. De scheiding van haar echtgenoot had haar verbitterd en veranderd in een echte zuurpruim. 

Toch was ze niet onaardig om te zien, concludeerde Jörg, die haar van opzij observeerde. Ze was ooit een mooie vrouw geweest. De groeven naast haar neus ontsierden tegenwoordig echter haar gezicht, evenals de harde uitdrukking in haar ogen en de verbitterde trek om haar mond.

“Neem Ursula mee naar Turkije?” opperde Anne lachend, die naast hem kwam zitten. De vergaderruimte stroomde vol. Verpleging, specialisten, het hartteam, broeders, iedereen met een witte jas luisterde naar de rustige stem van professor Landau.

 Uiteindelijk werd dokter Mike Hasselman bij hen geïntroduceerd. Hij werd coassistent op orthopedie en hoopte op een goede samenwerking. De artsen werden stuk voor stuk aan hem voorgesteld en na afloop ging iedereen terug naar zijn eigen afdeling.

Dokter Mike Hasselman was meteen op zijn plaats. Hij werd vriendelijk ontvangen en stond al snel op goede voet met Martin Landau, de beoogde opvolger van professor Felix Landau, die de kliniek jaren geleden had gesticht.



Het viel niet mee. Ze moest echt overal aan denken, stelde Tamara ontevreden vast. Als zij geen boodschappen deed, was er niks in huis. Als ze niet schoonmaakte, verslofte de boel. Als ze niet kookte, was er niks te eten en dat vond ze eigenlijk al snel best. De snackbar was om de hoek. Een zak patat was zo gehaald en kostte haast niks.

Colin liep op zijn blote voetjes door de flat, klom met zijn vieze luier op de bank, om er vervolgens weer vanaf te kukelen. De muziek stond altijd hard. Tamara hield van muziek in plaats van de stilte.

Edward moest zich in hun slaapkamertje opsluiten om te kunnen studeren en kwam in de vrachtwagen pas echt weer tot rust. Met zijn handen om het stuurwiel reed hij via Oostenrijk naar Italië om zijn bloemen te lossen en op de terugweg zakte hem eerlijk gezegd de moed in de schoenen. Tamara weigerde volwassen te worden. Ze was en bleef een tiener. Al was ze moeder, toch bleef ze kind.

Colin kreeg amper enige verzorging. Edward was dol op zijn zoon, maar het speet hem dat Tamara zo nonchalant was. Soms kon hij het niet aanzien. Dan vluchtte hij naar de universiteit om alle zorgen even van zich af te zetten. Met zijn inmiddels vijfentwintig jaar had hij een leven vol onrust. In tegenstelling tot zijn vrienden was hij een serieuze, hardwerkende jongeman die veel te vroeg gebonden was. Dat begon te wringen. Het benauwde hem soms. Hij wilde leven! Niet de bezorgde huisvader uithangen. Maar wat moest hij? Het lag niet in zijn karakter om op te geven. Hij voelde zich verantwoordelijk en hield van die twee mensen in het benauwde flatje dat hij het liefst zo vaak mogelijk ontvluchtte.

Edward Fochs stond in tweestrijd. Ging hij zo door met het leven, of koos hij voor zichzelf? “Geen idee,” zei hij tegen zijn beste vriend Robert, die al was afgestudeerd en een goede boterham verdiende. “Wat zou jij doen?”

Robert haalde slechts zijn schouders op. “Ik zou niet graag met je ruilen,” zei hij. “Eerlijk gezegd lijkt het me verschrikkelijk.”

Die woorden brachten Edward sterk aan het twijfelen. Als Tamara nou wat meer inzet toonde, zou dat al een hele opluchting zijn, concludeerde hij. Als ze echt van hem hield, zou ze hem steunen. Hij had immers geen uur voor zichzelf, had al in maanden geen film gezien en stapte elke avond uitgeput in bed. 



Tamara, op haar beurt, kon het allemaal weinig schelen. Het was een rotzooi in huis, nou en. Colin was nog lang niet zindelijk, wat maakte het uit. Hij bleef heus niet altijd in zijn broek pissen, lachte ze tegen haar vriendinnen die graag bij haar over de vloer kwamen. 

Alles kon en mocht bij Tamara. Een jointje roken, bier drinken, junkfood eten. Als je dronken was, bleef je slapen. De bank was zacht en er waren kussens genoeg. ’s Ochtends was er altijd wel iemand om Colin een boterhammetje te geven of een luier om te doen. Meestal sliep Tamara tot vroeg in de middag om dan te schrikken van Edward die onverwacht was thuisgekomen. Op zulke momenten kreeg ze de wind van voren. Het was niet goed om zoveel te roken, begon hij dan te foeteren. Colin was een kind. Hij moest niet geconfronteerd worden met stickies die van hand tot hand gingen. Dat kind groeide nota bene op tussen bierdrinkende junks, als je het hem vroeg, waarna ze weer ruzie kregen. Hij stapte dan over de lege pizzadozen heen en zag dat Colin als lunch een stuk chocola kreeg toegestopt.

“Waarom geef je hem geen boterham?”

“Chocola vindt hij lekkerder.”

“Hij wordt er dik van.”

“Het is nog maar een kind.”

“Daarom juist. Als hij nu dik is, wordt hij later ook dik. Dat wil je toch niet?”

“Kinderen vallen vanzelf wel weer af,” geeuwde ze. “Maak je niet zo druk, Edward. Het maakt niets uit.”

“Dat doet het wel. Je geeft hem toch geen cola?” riep hij vervolgens perplex uit. “Een peuter geef je toch geen cola,” voegde hij er zuchtend aan toe. “Geef hem een glas melk of vruchtensap, maar geen troep.”

“Alsof jij soms vroeger nooit cola dronk!”

Zo stapelden de irritaties zich op. Edward werd doodmoe. Hij vond nergens anders rust dan in zijn truck. De eeuwig stampende muziek, het gekrijs van Colin, de lachende vriendinnen, de rook, hij werd er gek van en kon er niet tegen.

“Nou, dan ga je toch lekker weg?” merkte Tamara ongeïnteresseerd op. “Laat me met rust, Edward. Je zeurt aan mijn kop. Net zoals mijn ouders. Ik heb er geen zin meer in.”

“Als ik wegga, kom ik niet meer terug.”

“Boeien.”

Hij snoof en balde zijn vuisten van woede, terwijl de meiden binnen op de grond zaten te giechelen. Overal lag make-up, voedsel, snoep. Er lagen lege patatbakjes met peuken in de fritessaus. Het was één grote bende.

“Kijk dan hoe ons kind moet opgroeien in die rotzooi!”

“Bemoei je met je eigen zaken, Edward Fochs!”

“Het is net zo goed mijn kind,” siste hij boos. “Ik snap niet dat je zo veranderd bent. Vroeger was je een gewoon, leuk meisje. Ik vond je knap om te zien. Ik was gek op je, ik hield van je.”

“Oh? Nu niet meer soms?” snoof ze verachtelijk. Ze hadden dus weer eens ruzie. Helemaal gestoord werd ze ervan. Alsof ze soms niet genoeg aan haar hoofd had. Hij steunde haar nooit en was altijd weg als ze hem nodig had. “Het interesseert me trouwens niet eens. Het doet er niks toe hoe je over me denkt. Je zou er net zo goed niet kunnen zijn,” voegde ze eraan toe. “Je doet toch nooit iets voor me.”

“Hè? Ik werk me kapot, Tamara!” riep hij woedend.

“Een beetje bloemen rondbrengen in Italië, zeker. Nou, dat noem ik geen werken.”

“En wat doe je zelf?” brieste hij.

Z’n blonde krullen stonden overeind, zag ze. Vroeger had ze dat leuk gevonden, nu irriteerde het haar. Stomme krullen.

“Je voert geen flikker uit, Tamara! Je verwaarloost je kind! Je smeert nog niet eens een boterham voor hem!”

Ze stonden vlak bij elkaar. Woest! Razend! De een nog erger dan de ander. Het ging mis, wist Tamara. Het liep helemaal uit de hand en het kon haar niks schelen. Zo was het geen doen meer, immers.

“Ga weg!” riep ze dan ook. “Ik wil dat je hier weggaat!”

“Graag!” brieste hij met gebalde vuisten.

“Nou? Toe dan?” daagde ze hem uit.

Hij haatte die gemene blik in haar ogen. Ze had geblowd, wist hij. Of te veel gedronken. Ze zwaaide op haar benen, inmiddels.

“Je durft niet, hè?” 

“Het gaat me om Colin. Hij is mijn zoon.”

“O ja? Wie zegt dat?”

Hij keek haar ontsteld aan. Dit was een klap in zijn gezicht. Zoiets had hij niet verwacht. Het was alsof hij een stomp in zijn maag kreeg.

“Nou? Wie zegt dat jij zijn vader bent?” deed ze er nog een schepje bovenop. “Lijkt hij soms op je? Ik dacht van niet, hè?”

Hij graaide zijn spullen bij elkaar, propte ze in een weekendtas en trok de deur achter zich dicht. Weg, dacht hij. Ik kan hier niet meer blijven. Wat een gemeen kreng is ze geworden. Verschrikkelijk. Ik houd het hier niet meer uit. Ze is gestoord. Een junkie. Over Colin wilde hij niet meer denken. Dat was te pijnlijk. De mogelijkheid dat een ander zijn vader kon zijn, was nog nooit, nog geen seconde, bij hem opgekomen. Hij snoof van woede, pijn en teleurstelling. Ze was te ver gegaan. Dit kon nooit meer goed komen. Ze had hem tot in het diepste van zijn ziel beledigd en gekrenkt.



Dokter Mike Hasselman werkte hard. Hij was een goede orthopeed. Samen met collega Martin Landau bestudeerde hij de röntgenfoto’s en bespraken ze de verschillende behandelmethoden, waarover ze het beiden bijna altijd eens waren. 

“Hoe zit het eigenlijk met je privéleven?” informeerde Martin na afloop van een zware operatie, waarbij het been van meneer Grünewald was afgezet. De man had zware diabetes en moest zijn rechterbeen helaas missen. 

Zodra ze de OK hadden verlaten, lieten ze het werk achter zich en liepen rechtstreeks naar de kantine.

Martin trakteerde zichzelf op kippenpootjes met rijst en Mike koos voor een goede biefstuk met sla. Ze zochten een plaats aan het raam. Om deze tijd was het rustig in de kantine. 

“Heerlijk stukje vlees,” zei Mike genietend. De rode sappen mengden zich door zijn frisse salade. “Voortreffelijk gebakken,” smulde hij. “De kantine van de Landau-kliniek verdient een ster.”

“Bakken ze hier net zo goed als je vriendin thuis?” polste Martin weer, maar was intussen in zijn nopjes met het compliment.

“Ik heb geen vriendin, Martin.”

Ook de kippenpootjes smaakten uitstekend. Samen met de rijst was het een heerlijke combinatie. “Echt niet?”

“Niet meer, moet ik zeggen. Je weet hoe dat gaat in je studietijd. Dan weer de een, dan weer de ander, maar er is er geen een blijven hangen, als je begrijpt wat ik bedoel.”

Ze grinnikten hoofdschuddend en aten smakelijk verder. 

“Ben je op zoek?”

“Jij, Martin?”

“Nou, nee. Als het op mijn pad komt, oké. Maar ik hoef nog niet zo nodig. Ik wil wel ooit een gezin. Mijn ouders zijn nog altijd verliefd op elkaar, zo wil ik het later ook.”

Mike vond het moeilijk zich de geneesheer-directeur als een charmante flirt voor te stellen. Voor hem was hij een ware autoriteit binnen de kliniek, een verstandige man met overzicht en inzicht en vooral iemand die de boel strak in de hand hield. Bovendien beschouwde hij Martins vader als een ongeëvenaard goed hersenchirurg met een status die hij nooit bereiken zou. “Dus je vader is nog steeds verliefd op zijn vrouw?”

“Oh, ja,” grijnsde Martin breed. Met de precisie van een chirurg peuterde hij het vlees los van het kippenpootje en stak dat vervolgens in zijn mond. Het smaakte hem prima, vandaag. Ze hadden hard gewerkt. Het was niet niks om een ledemaat los te zagen. Zoiets vergde veel energie. “Zo verliefd als die twee naar elkaar kunnen kijken. Niet normaal. Volgens mij komt dat niet vaak voor.”

“Geen idee. Ik heb me er nooit zoveel in verdiept.”

“Anne Maas en Maxim hebben dat ook. Die bepaalde manier van kijken. Dat speciale contact. Ik zou het fantastisch vinden ook zoiets mee te maken. Maar ja, of dat voor mij weggelegd is? Dat moet je maar afwachten.” 

Mike grinnikte, veegde zijn mond af met een servet en legde zijn bestek netjes neer. “Volgens mij gebeurt zoiets zelden. Al teken ik er wel voor, natuurlijk. Het moet heel bijzonder zijn om op die manier met elkaar door het leven te gaan.” Zuster Diana Thonhäuser kwam binnen. Niet dat ze er iets te zoeken had, maar op weg naar het lab, wipte ze voor de zekerheid even de kantine in. Eerlijk gezegd was ze op zoek naar dokter Hasselman en toen ze de twee zag zitten, schonk ze hen een brede glimlach.

“Daar moet je niet intrappen, Mike,” zei Martin. “Ze is naarstig op zoek. Alles wat specialist is of binnenkort dreigt te worden, is interessant voor haar.”

“Ze ziet er goed uit. Sensueel, vooral.”

“Natuurlijk. Zo sensueel als ze maar zijn kan. Vooral in jouw nabijheid. Kijk, daar gaat ze weer. Ze kwam alleen even poolshoogte nemen om je nu een blik op haar prachtige achterste te gunnen.”

Daar had Martin gelijk in. Diana deed haar uiterste best om met haar uitdagende loopje de aandacht van de heren doktoren te trekken. Ze wiegde met haar heupen en stak haar borsten vooruit. 

Mike kon daadwerkelijk zijn ogen niet van haar afhouden en Martin schudde zijn hoofd. Zijn collega was immers een volwassen vent. Hij had hem gewaarschuwd. Verder moest Mike maar doen waar hij zin in had. Martin wist echter wel beter. Zuster Thonhäuser was maar op één ding uit. Status. Dat was alles.



Ze haalde een kam door haar haren, zette de kraag van het witte bloesje omhoog en liep naar de balie. In deze tijd van het jaar was het hotel altijd compleet bezet. Er waren vier symposia die vele bezoekers trokken. Verschillende maatschappijen reserveerden zelfs hele verdiepingen voor hun genodigden, die uit alle delen van het land kwamen. 

Jennifer Gomez, die de tweede prijs van de talentenwedstrijd had gewonnen en sindsdien nooit meer een noot gezongen had, beantwoordde de telefoon. Ze controleerde de faxen en schreef nieuwe namen in. Al die tijd was ze er met haar hoofd niet bij. Vicky stond namelijk op de eerste plaats van de top tien. De eerste! En dat al drie weken lang.

Er ging een steek van jaloezie door haar heen. Voor hetzelfde geld leidde zij nu het leven van een popster. Ze had net zo goed de X-factor! Papa had ook gezegd dat de vakjury liever haar als winnares had gezien.

Van papa had ze trouwens al wekenlang niks meer gehoord. Hij was aan het werk. Samen met Barry speelden ze voor de vakantiegasten aan de Spaanse kust. Ze lieten zich fêteren door aangeschoten, alleenstaande dames die op een avontuurtje uit waren en hen drankjes aanboden. Ja, Jennifer wist precies hoe het ging. Papa was maar wat trots op zijn leven als bandleider in een warm vakantieland waar niets onmogelijk was. 

“Ken ik jou niet ergens van?”

Een vriendelijk ogende zakenman stond aan haar balie.

Ze keek hem recht aan. “Mij?” vroeg ze verbaasd.

“Ja, je hebt zo’n bekend gezicht.”

Ze werd warm van binnen en voelde een blos opkomen. Eindelijk iemand die haar herkende. Het was niet te geloven. Ze werd er haast zenuwachtig van. “Ik ben op tv geweest,” antwoordde ze.

Het was net even stil. Haar chef zat op kantoor te bellen met New York. 

“Dát is het, ja. Die zangshow, toch?”

“De talentenjacht, ja.”

“Laat me even raden. Jennifer? Jij bent toch Jennifer Gomez?”

Ze straalde van oor tot oor. Deze gast had geen idee hoe goed dit haar deed. Dit was heerlijk. Ze werd weer herkend! En niet eens door een arme sloeber die niets anders te doen had, maar door een bezoeker van de International Science Society!

“Ja, ik ben Jennifer Gomez, dat klopt. Ik heb kamer vierenvijftig voor u, meneer Kamp.” Ze las zijn identiteitsbewijs en keek op het beeldscherm.

“Henri.”

Ze knikte, maar herhaalde zijn voornaam niet. Het was onprofessioneel om de hotelgasten bij hun voornaam te noemen. 

“Derde verdieping, links,” zei ze vriendelijk. “Ik hoop dat u een aangenaam verblijf bij ons heeft.”

“Dank je, Jennifer.” Hij knikte haar toe, pakte zijn attachékoffertje en trok de donkerblauwe trolley achter zich aan de lift in, bedacht zich toen, liet het rolkoffertje staan en kwam weer naar haar toe. “Ik hoop niet dat je me onbeleefd vindt, Jennifer. Ik heb nog nooit met iemand van de televisie gesproken. Zou je vanavond een kop koffie met me willen drinken?”

“Het is niet de gewoonte dat ik met hotelgasten…”

“Dat begrijp ik,” zei hij snel. Hij had hardblauwe ogen, zag ze. Met donkere wimpers, terwijl zijn haar blond was. Het was een knappe man. Henri Kamp was een zeer aantrekkelijke verschijning en droeg geen trouwring, had ze gezien. 

“Maar er is toch niets op tegen als ik je aan de overkant van de straat toevallig ergens tegenkom?” vroeg hij met een snelle knipoog. “Laten we zeggen bij Colombia, de koffiebar? Rond een uur of negen?”

“Zoals ik al zei, meneer Kamp, het is niet de gewoonte.”

“Maar regeltjes en gewoontes zijn er om verbroken te worden. Vind je ook niet, Jennifer? Ik vind het zo leuk om je eens in het echt te zien. Je hebt natuurlijk een hele zwerm aanbidders om je heen.”

Nou nee, dacht ze. Niet echt. Daarom bedacht ze zich. “Kwart over negen?” vroeg ze.

Hij grinnikte weer. Ze wist niet of ze hem leuk of vervelend vond, maar knap was hij wel. “Ik zal er zijn. Tot vanavond, Jennifer. Ik verheug me erop,” en toen hij later met zijn collega’s druk gebarend naar buiten liep, keek hij heel even over zijn schouder om haar alweer een knipoog te geven.



De vrienden en vriendinnen bleven maar komen. Colin ging van de ene schoot op de andere, werd door verschillende handen gestreeld en aangehaald en er werden kusjes op zijn lieve hoofdje gedrukt.

Michelle en Gerhardt verbeten zich. Tamara maakte er een zooitje van. Ze leek zich nog altijd niet van haar verantwoording bewust. Ze leefde erop los. Ze deed maar wat en de grootouders moesten elkaar moed in blijven spreken. Vandaag of morgen, meenden ze, kwam ze wel tot haar positieven. Het kon niet anders. Het was een periode waar ze doorheen moest. Als ze nu de helpende hand boden, was het hek van de dam.

Daarom hielden ze het bij telefonisch contact. Edward was al weken niet op komen dagen, vertelde Tamara hen. Hij was boos weggegaan. Geen idee waarom, loog ze. Ze hield de waarheid liever voor zich. Hij was weggegaan en niet meer teruggekomen. 

Nou dan toch niet, sneerde Tamara, maar ze verdrong haar tranen. Elke ochtend ontwaakte ze met een brok in haar keel. Vandaag, dacht ze dan, vandaag zou hij vast even bellen. Hij wilde toch zeker weten hoe het met Colin was? Het was immers zijn eigen vlees en bloed. Hij was Colins vader. Natuurlijk was hij dat. Alsof ze soms ooit een ander had gehad. Ze was boos geweest. Ze had hem willen kwetsen, omdat hij zo sterk en onaangedaan leek. Daarom was ze te ver gegaan, ze zou het eerlijk toegeven. Natuurlijk kon ze hem bellen, maar ze deed het niet. Daarvoor ontbrak haar de moed, want zo dapper was ze niet meer tegenwoordig. 

Ze huilde snel en liet zich dan uitgebreid troosten. Er was altijd wel iemand aanwezig in haar flatje, al kende ze lang niet iedereen meer bij naam. Het waren vrienden van vriendinnen en daar weer bekenden van. Het werd steeds vager. De woonkamer stond dagelijks vol met rook en Colin begon te hoesten. 

“Jullie mogen wel roken,” zei ze dan, terwijl ze haar zoon met zijn volle luier tegen zich aanhield, “maar wel op het balkon.”

Er viel een stilte. Op het balkon? Dan konden ze net zo goed beneden op de straat rondhangen. Ze waren juist hier gekomen om gezellig, in de warmte en op een zacht kussen te blowen, bier te drinken en naar lekkere muziek te luisteren.

“Colin moet er van hoesten. Jullie moeten niet zoveel roken.”

“Hij hoest omdat jij hem geen kleren aantrekt, Tamara,” zei een van de vage vrienden. “Hij loopt de hele dag in zijn blote buik rond.”

“En omdat je hem niet verschoont,” zei een ander. “Dan vat hij ook kou. Ga jij maar eens de hele dag met een natte broek rondlopen.”

“Ja, wedden dat je dan meteen longontsteking krijgt?” 

Ze nam hem mee naar haar slaapkamertje en legde Colin op bed. Zijn bips bood een vreselijke aanblik. Hij had wondjes op zijn billetjes en de poep zat tot in zijn naveltje. Nog een wonder dat hij niet huilde, dacht ze. Hij moest wel pijn hebben. Het was maar goed dat Edward dit niet zag. Ze zou vreselijk op haar donder krijgen en terecht. Dit was niet goed.

Sinds ze er daadwerkelijk alleen voor stond, begon ze meer en meer na te denken. Tamara werd stiller. Ze blowde niet meer de hele dag, maar alleen ’s avonds. Bier drinken deed ze steeds minder en de patat kwam haar eerlijk gezegd ook de neus uit.

Toch kwam er voorlopig nog geen verandering in haar situatie. Jong en onervaren als ze was, wist ze met de situatie geen raad. Toch lieten Michelle en Gerhardt haar aan haar lot over. Het was de enige manier. Een harde manier, helaas, maar wel de enige juiste. Tamara moest tot inzicht komen. Liever vandaag nog dan morgen. 



De plaats van het ongeluk bood een vreselijke aanblik. De bus was in een greppel gegleden. Ramen waren stuk. Overal lag glas. De chauffeur hing schijnbaar levenloos over het stuur. De armen naar beneden, met een bebloed hoofd en starende ogen. De kinderen gilden door elkaar heen. Sommige leerlingetjes waren naar buiten geslingerd. Andere zaten beklemd of waren onder de banken geschoven. De juf was wit weggetrokken. Het bloed stroomde uit een diepe hoofdwond. Haar broek was gescheurd, haar bloes vol met zwarte vlekken en vegen.

Dokter Maas stapte ogenblikkelijk uit de ambulance. Dokter Wolfgang Kolberg was al ter plekke. Ziekenwagens uit de wijde omtrek kwamen aangestoven. Overal blauwe zwaailichten. Overal agenten, brandweerlieden, publiek. Er verscheen een takelwagen. Een tweede brandweerauto. Aan de andere kant van de snelweg ontstond een file. Kijkers, wist dokter Anne Maas. Allemaal mensen die wilden weten wat er gebeurd was. Menselijk, maar tegelijkertijd erg gevaarlijk. 

Ze boog zich meteen over een meisje heen. “Ik ben dokter Maas,” zei ze zachtjes. Ze streek een lok van het voorhoofd. Het meisje keek haar apathisch aan. Haar lippen waren stuk, de afdruk van de tanden stond in de gescheurde huid. “Hoe heet jij?”

Er kwam geen antwoord. Het kind beefde van top tot teen. Anne wist wat dat betekende. Als het meisje in shock raakte, werd de situatie ernstig.

Klinkmüller dekte het meisje al toe met warmhoudfolie. “Wat is je naam, lieverd?” vroeg ook hij.

De ogen vulden zich slechts met tranen, die vervolgens over haar gezicht in haar vlechten druppelden.

“Hoe heet je?”

“Welke dag is het vandaag?” vroeg Anne, terwijl overal om hen heen keihard gewerkt werd om de schoolkinderen te helpen. “Waar zijn jullie geweest? Hadden jullie een schoolreisje?”

De lipjes weken vaneen. “Mama…” huilde het meisje. “Mama…” Ze zuchtte en sloot haar oogjes.

Anne begon meteen met het onderzoek, maar het kind was niet stabiel genoeg om vervoerd te worden. Tünnes, Klinkmüller en zij deden wat ze konden. 

“Niet in slaap vallen, lieverd. Weet iemand hoe ze heet?” vroeg Anne over haar schouder. “Ze mag niet wegvallen! Hoe heet ze?”

De juf was al bij haar. Ze trok zich kennelijk niets aan van haar eigen verwondingen. Het ging haar nu om de kinderen. “Clarice,” zei ze, “word eens wakker, lieverd? Clarice!”

Anne sloot een infuus aan. Ze moesten nu alles in het werk stellen. Clarice balanceerde op het randje van bewusteloosheid, met alle gevolgen van dien. “Clarice, meisje,” bleef ze op haar inpraten. “Denk maar aan leuke dingen. Aan de vakantie. Weet je nog waar je geweest bent?”

Intussen werden de steriele verpakkingen opengescheurd. Er werden injecties toegediend, de bloeddruk werd onafgebroken gecontroleerd. De arts ontdekte twee beenfracturen, een ernstig ontvelde schouder, twee gebroken voortanden, een ontzette pols. Dit slachtoffertje was er het slechtst aan toe, begreep ze uit de reacties van de andere hulpverleners.

De ene ambulance na de andere vertrok alweer. De buschauffeur werd uit zijn benarde positie geholpen. Hij leefde, maar moest wel zo snel mogelijk naar de OK vervoerd worden. 

“Heb je gekampeerd? Vertel eens? Was het een leuke vakantie?”

Tünnes en Klinkmüller werkten koortsachtig door.

Anne bleef kalm. “Vertel eens? Waar zijn jullie geweest?” Ze legde een nekkraag aan en legde een verband aan rond de schouder. Het vel was een losse lap vlees geworden. “Nou? Waar ben je geweest? Of zijn jullie thuis gebleven?”

“Naar de bergen,” klonk het nu iets sterker dan Anne verwacht had.

Ze slaakte een zucht van opluchting. Godzijdank, het tij was gekeerd. Clarice kon nu vervoerd worden. “We brengen je naar het ziekenhuis, Clarice. Daar komt je moeder ook naartoe.”

“En papa?”

“Papa net zo goed, natuurlijk,” sprak Anne vriendelijk.

De rit was kort. De toegangswegen waren stuk voor stuk afgezet. De weg richting Landau-kliniek werd vrijgemaakt voor de ambulances met hun gillende sirenes. Dokter Maas bleef bij haar patiëntje en praatte op haar in. Clarice deed het goed, maar het kon altijd beter. Het meisje had een enorme klap gemaakt.

De afdeling van dokter Peter Starnberg lag vol. De kinderarts zelf stoof van de ene behandelkamer naar de andere. 

Ouders liepen huilend over de gangen. Wat vreselijk! De chauffeur moet dronken zijn geweest, die idioot! Of oververmoeid, dat hoorde je tegenwoordig ook steeds vaker. 

Ouders, die elkaar normaal gesproken ontmoetten op het schoolplein, vielen elkaar nu huilend in de armen. Geen van hen snapte precies wat er gebeurd was. Juf Bonny lag op de intensive care. Niemand mocht bij haar. De chauffeur was al naar een ander ziekenhuis overgebracht, of misschien was hij wel dood. Niemand die het wist.

“Daar is dokter Maas!” werd er geroepen. “Dokter! Dokter!”

De blonde arts bleef staan. Ze snapte heel goed dat de ouders doodongerust waren. Toch zou er een officiële verklaring komen van professor Landau. Voor de hoofdingang stond een camerawagen. Er werden dikke kabels uitgerold. Politiewagens stonden her en der geparkeerd, maar in de behandelkamers was het rustig en werd er hard doorgewerkt. 

Dokter Jörg Siebert kwam de afdeling op. Zonder acht te slaan op de pers duwde hij de brede deuren open en voegde zich bij zijn collega’s. Er werd al geopereerd, hoorde hij. De lege OK was voor hem. De knappe chirurg knikte kort en schoot in zijn lichtgroene operatiekleding. Daarna schrobde hij zijn handen. Gelukkig was zijn afdeling geluidloos afgeschermd. Er drong niets door uit de gangen, waar het nu een drukte van jewelste was. Hier binnen konden de artsen zich concentreren, zonder ook maar een seconde te worden afgeleid,

“Dit is Bernt,” meldde zuster Ricky Kaiser, die zelf moeder was en zichtbaar aangeslagen leek. “Hij is bij kennis, hè Bernt? De dokter gaat je arm weer beter maken, goed?”

“Kan ik dan straks weer voetballen?” klonk het kleintjes.

Jörg knikte. “Natuurlijk, kerel. Het komt weer helemaal in orde met je.”

Daarna bekeek hij de röntgenfoto’s, terwijl hij intussen zijn handen in de latex handschoenen stak. De hoofdzuster stelde hem intussen snel op de hoogte. De arts knikte begrijpend, bekeek de fractuur en wist wat hem te doen stond. 

Dokter Ursula Bender, de anesthesioloog, was al aan het werk. “Je krijgt een klein prikje van me,” klonk het vriendelijk, want tegen haar patiënten liet ze zich altijd van haar goede kant zien. “Dan word je een beetje slaperig, goed?”

“Maar kan ik dan straks echt weer voetballen?”

“Vast wel,” zei ze zachtjes. Ze aaide hem over de bol, maar toen ze de blikken van Jörg ontmoette, verstrakte haar gezicht ogenblikkelijk.

Hij schudde zijn hoofd. Ursula, nou toch, schoot het door hem heen. Je kunt zo lief en vriendelijk zijn. Stel je toch niet zo ongenaakbaar op. Dat is nergens goed voor, maar toen stak hij zijn hand uit. “Scalpel 10,” zei hij kort en bondig. “We gaan aan het werk.”



Zodra ze binnenstapte, zag ze hem zitten. Pontificaal achter een glas café latte. Hij droeg een lichtblauw overhemd op een beige broek en donkerblauwe schoenen zonder sokken. Het was toch wel een leuk type, schoot het door haar heen. Knap en vlot gekleed, eigenlijk helemaal het einde. Heel anders dan vanochtend aan de balie, bijvoorbeeld. Hij had de moeite genomen om er goed uit te zien en dat streelde haar. 

“Jennifer, je bent gekomen!” klonk het meteen.

“Ja, natuurlijk,” zei ze een tikje verlegen door zijn onverwachte enthousiasme. “We hadden min of meer een afspraak, toch?”

“Ik vind het leuk. Ik ben er trots op dat je naar me toegekomen bent. Wacht, ik zal je jas aannemen.” Hij was galant en liep met haar jas naar de kapstok alsof hij een kostbare schat met zich meedroeg.

Ze werd helemaal warm van binnen. Zo was het tijdens de opnamen ook geweest. Iedereen legde haar in de watten en ze werd op haar wenken bediend. Niets was te veel geweest. Mensen die voor hoge kijkcijfers zorgden, konden krijgen wat ze wilden. Ze had van elke seconde genoten, wist ze nu opeens weer.

“Wat mag ik voor je bestellen?” vroeg hij met een charmante glimlach.

“Thee, graag.”

“In een koffiebar?”

“Ik drink nooit koffie.”

Hij stond ineens op, wenkte, betaalde en pakte haar jas weer. “Dom van me,” zei hij eenmaal buiten. “Dat had ik moeten vragen. Zullen we alvast een drankje nemen in het restaurant waar ik een tafel heb gereserveerd? Ik was al zo vrij, moet ik je eerlijk bekennen. Ik hoop niet dat je denkt dat ik erg op de zaken vooruitloop.”

Ze zei niets, maar genoot met volle teugen. Heerlijk. Ze bloeide weer helemaal op. Kennelijk was ze dus toch geen erg grote mislukking. Er was nog één iemand op de wereld die haar belangrijk vond. Sterker nog, hij nam haar mee naar Fleur d’Or, het duurste restaurant in de stad. Ze was er nog nooit binnen geweest en voelde zich opeens een tikkeltje opgelaten.

“Ik had de beste tafel gereserveerd. Kamp is de naam. Met mevrouw Gomez, van de televisie.”

De ober boog licht en ging hen met kwieke stap voor. Henri had losjes een hand op haar schouder gelegd. Haar stoel werd naar achteren getrokken en de ober schoof die weer voorzichtig aan. Of ze iets wilde drinken? Wat mocht hij voor hen inschenken? 

“Champagne,” besloot Henri meteen. “Toch?”

“Heerlijk,” reageerde ze glimlachend.

Ze zaten in een hoekje enigszins achteraf met vol uitzicht op het haardvuur dat knus knapperde en knetterde. De champagne maakte haar vrolijk en ze luisterde naar de onafgebroken stroom complimentjes die Henri haar maakte. Ze was zo’n sterke persoonlijkheid, bijvoorbeeld. Had zo’n geweldige stem. Bij wie stond ze onder contract? Bij niemand? Wat zou hij nou beleven. Daar ging hij achteraan. Morgenochtend meteen en hij knipoogde weer.

De maaltijd was verrukkelijk. Jennifer had zelden zo’n heerlijk voorgerechtje geproefd. Het vlees smolt op haar tong en ook het nagerecht was zalig. Had de champagne haar vrolijk gestemd, de rode wijn maakte dat ze doezelig en warm werd en de zoete dessertwijn zorgde voor een tikje overmoed. Ze begon te praten en te praten en Henri luisterde, schoof steeds dichter naar haar toe, bracht haar hand naar zijn mond om er een kus op te drukken en streek langs haar haar, terwijl hij inwendig kreunde van verlangen.

Zo’n vrouw van tv was niet niks. Als hem dit lukte, was het hele congres bij voorbaat geslaagd. “Als jij een ster wilt worden,” zei hij tussen de kusjes in haar hals door, “dan word jij een ster, schatje! Laat dat maar aan mij over. Ik heb connecties all over the world. Ook in de showbizz. Het is een kwestie van de juiste timing. Ik bel deze week nog een vriendje van me en dan is het zo voor elkaar gebokst. Geen punt.” Hij knipte met zijn vingers en bestelde cognac.

“Gelukkig heb ik morgen late dienst,” giechelde Jennifer met rode wangen van opwinding. Vicky was opeens totaal onbelangrijk geworden. Zij streefde haar straks voorbij, zeker weten. Wat had ze toch een geluk om een man als Henri Kamp te ontmoeten.

“Late dienst?” herhaalde hij met zijn mond tegen haar wang. “Hoe laat precies?” 

Ze giechelde. Eigenlijk moest ze geen cognac meer drinken. Ze was het niet gewend. Ze zou vast over gaan geven. “Ik wil geen cognac,” hikte ze.

Hij grinnikte. Dit is kat in ‘t bakkie, dacht hij. Ze is om. Niet vergeten foto’s te maken, dan sluisde hij die meteen even door naar de pers. Gevallen ster, hij zag de krantenkoppen al voor zich. Arm, dom kind. Wel sexy en lekker, maar oneindig naïef.

Haar kamertje stelde natuurlijk niets voor. Een studio noemde ze het sjiek, het was niet meer dan een vierkante ruimte met een keukenblokje, een smal meisjesbed en wat tierelantijntjes. Huppekee, uit met de kleertjes. Het licht wat zachter, muziekje aan. Ze was uitgeteld. Half in coma. Veel te veel gezopen natuurlijk. Arm schaap. Als ze maar niet over hem heen kotste.

Enfin, hij vermaakte zich wel met haar. Ze giechelde af en toe even, probeerde hem te zoenen, sloeg haar benen om hem heen, maar merkte verder amper wat er gebeurde. Nog diezelfde nacht checkte hij uit om in een naburig hotel zijn intrek te nemen. Hij douchte uitvoerig en keek in de spiegel. Was het allemaal de moeite waard geweest?

“Welja,” grinnikte hij. “Het is een lief kind. Onschuldig, er schuilt geen kwaad in.” In hem wel. Een heleboel zelfs. Ze zou het morgen met eigen ogen in de krant kunnen lezen…



Met de handen om het grote stuurwiel reed Edward Fochs door de bergen, over lange bruggen, langs saaie spoorlijnen, dwars door de tunnel om aan het eind daarvan weer zonlicht te zien. 

Al die tijd met zijn ogen strak op de weg gericht. Zonder op of om te kijken, tuurde hij voor zich uit. Zijn gedachten maalden en maalden maar door, maar waren toch het meest bij zijn zoontje Colin. Dat wil zeggen, als Colin zijn kind was.

Had Tamara de waarheid gesproken? Was ze destijds ook met een ander geweest? Maar wie was dat dan? 

Als het zo was, dan had ze het goed voor hem verborgen weten te houden. De gedachte aan die mogelijkheid maakte hem misselijk. Hij was weliswaar nog niet toe geweest aan het vaderschap, de mogelijkheid dat een ander Colins vader was, raakte hem diep.

Het landschap schoot aan hem voorbij. Onderweg naar Italië moest hij zijn tentamens voorbereiden. De laatste hoofdstukken zaten nog niet goed in zijn hoofd. Hij moest en zou slagen, tenminste, zo was het tot voor kort geweest. Het was zijn doel om zo snel mogelijk af te studeren en zijn gezin een goed onderkomen te geven. 

De flat was te klein. Hij wilde een tuin voor Colin en een mooie keuken voor Tamara. Zo had hij tot voor kort nog gedacht. Een huis in een rustige wijk, met een school in de buurt en een zwembad met een speelweide. Maar nu? Opeens deed het er allemaal niet meer zo toe.

Waarom zou hij zijn best doen voor een gezin dat hem niet wilde? Waarom zou hij eigenlijk nog teruggaan naar huis? Hij had niet eens een huis. Die vreselijke kamer in het studentenhuis was te erg voor woorden. De medebewoners waren luidruchtig en tot laat in de nacht in de weer. Ze moesten allemaal zo nodig de beest uithangen en feestjes organiseren. Die tijd lag al ver achter hem. Hij was altijd een serieuze student geweest, zeker toen Tamara zwanger was geworden.

Zijn knokkels werden wit. Hij had het stuurwiel zo stevig vast, dat de nagels in zijn vlees drongen. Het liefst had hij zelfs een potje willen grienen, zo vreselijk ellendig was hij eraan toe. 

Hij passeerde lieflijke dorpjes zonder om zich heen te kijken. Wegrestaurants stoof hij voorbij. Trek had hij immers niet. Toen zijn werkdag erop zat, zette hij de wagen aan de kant, maar hij stapte niet uit. Normaal gesproken maakte hij een wandeling om zijn benen te strekken, maar nu had hij daar de puf niet voor. Hij draaide slechts het raam naar beneden, leunde achterover en legde zijn benen over het stuur, zodat zijn voetzolen richting plafond wezen. Het kon hem geen moer schelen, dacht hij. 

Eigenlijk zou hij zijn boek moeten pakken, maar hij zette de radio harder. Muziek, dacht hij. Misschien zou dat hem voldoende afleiding bezorgen. Het hielp allemaal niks, hij kwam overeind en sprak zich streng toe. Nu geen aanstellerij meer. Een beetje kerel kwam voor zichzelf op. Straks, over een week, een maand, een half jaar zou hij naar Tamara gaan om opheldering te vragen. Hij moest het immers weten. Als hij niets met Colin te maken had, zou hij afscheid nemen en doorgaan met zijn leven. Dat was dan de enige oplossing. Afscheid nemen en nooit, nooit meer teruggaan!



Dokter Anne Maas stond schuin achter professor Landau op de trap naar de hoofdingang. De pers stond om hen heen. De camera’s draaiden. De microfoons van verschillende actualiteitenrubrieken werden onder zijn neus geduwd. Felix bleef echter rustig. Nadat de ouders inmiddels waren geïnformeerd, werden nu de journalisten op de hoogte gesteld.

Felix beantwoordde alle vragen en overdacht zijn woorden zorgvuldig. Het was echter niet genoeg.

Wist de professor al precies wat er gebeurd was? Verkeerden er nog kinderen in levensgevaar? Hoeveel patiëntjes waren er in de Landau-kliniek opgenomen? Verbleef de buschauffeur ook bij hen? Hoe was de situatie ter plekke geweest?

“Hierover geef ik u mijn traumatoloog, dokter Anne Maas, graag het woord,” zei Felix.

Anne deed op dat moment een stapje naar voren. Ze deed verslag van wat ze had meegemaakt. Iedereen hing aan haar lippen. Ze sprak duidelijk en was vriendelijk, maar stopte het gesprek toen men in herhalingen viel. Het was goed zo. 

Samen met Felix liep ze naar binnen. De pers moest nu geweerd worden. Peter Starnberg was nog steeds druk bezig. De betrokken ouders zaten inmiddels aan het bed van hun kinderen. Sommige van hen zouden morgenvroeg ontslagen kunnen worden. Twee patiëntjes waren geopereerd en de kleine Clarice was weer goed aanspreekbaar. Haar ouders waren in haar kamer te vinden en piekerden er niet over naar huis te gaan.

Anne Maas deed dat echter wel. Het was een lange dag geweest. Ze verlangde naar Maxim en naar zijn verhalen. Bovendien had ze trek. Mientje had vandaag vast een rollade gebraden, ze had het vlees vanochtend al op het aanrecht zien liggen. Met een rammelende maag verliet ze haar kamer. Ze liep rechtstreeks naar buiten en startte de motor.



Colin hoestte nog steeds. Tamara werd zelfs een beetje ongerust. Hoewel ze zich normaal gesproken weinig aan hem gelegen liet liggen, was ze nu op haar hoede. Waarom hoestte hij zo? Het leek verdorie wel of hij geen adem kreeg. Hij liep soms zelfs blauw aan!

“Dat is niet normaal, hoor,” zei een meisje dat al dagen bij haar op de bank bivakkeerde. Ze waste zich nooit, wist Tamara. Het meisje stonk. Haar haar was vet en ze blowde aan één stuk door. Weliswaar op het balkon, maar toch kwam de rook met haar mee naar binnen. “Mijn kleine broertje had precies hetzelfde. Ook blauw. Gewoon eng om te zien.”

“Wat had hij dan?” Ze keek het meisje, dat nu zwarte koffie dronk, geschrokken aan. Dit was meer dan vervelend. Sterker nog, ze vond het zelfs eng als Colin zo naar adem snakte. Het kind klampte zich aan haar vast en dan streelde ze onhandig zijn ruggetje.

“Ik weet niet wat hij had.”

“Is je moeder dan niet met hem naar de dokter geweest?”

“Weet ik veel. Toen was ik al uit huis geplaatst.”

“Jij?”

“Ja en als jij zo doorgaat met Colin gebeurt hem hetzelfde. Mijn moeder was net zoals jij. Ook zo onwijs slordig met alles.”

Slordig? Ik? Tamara liet haar ogen door de kamer gaan. Zo erg was het toch niet? Ze stond op en streek door haar haar, terwijl ze met andere ogen om zich heenkeek. Alsof ze hier nooit eerder was geweest, vlogen haar blikken door de kamer en wat ze zag, was eigenlijk een onbeschrijfelijke bende. De gordijnen hingen half over de bank, overal lag troep, afval, rotzooi. Lege dozen, etenswaar, uitgedrukte peuken in de plantenbak, reclamefolders. Het was hier muf, haar slaapkamer leek wel een rovershol, Colins bedje was een complete ravage.

Stomverbaasd inspecteerde ze haar eigen flat. Hoe was het mogelijk? Dat het zover was gekomen. Het was vreselijk. Niet voor te stellen. Ze moest er niet aan denken dat haar ouders opeens voor haar neus zouden staan. Ze zou door de grond zakken van ellende.

Edward had gelijk. Vroeger was ze zo’n vriendelijk, leuk meisje geweest. Altijd overal netjes op tijd, haar spullen in orde, kamer keurig opgeruimd. Waar was het misgegaan? Na de geboorte van Colin, wist ze opeens. Toen was alles veranderd. Ze was lui geweest. Te beroerd om voor haar kindje te zorgen. Ze had haar ouders afgesnauwd. Nogal logisch dat ze haar eruit hadden gezet. 

Er werd gebeld. Ze schrok op uit haar gedachten. Het onbekende meisje deed al open. Drie boomlange jongens, die ze vaag herkende, kwamen naar binnen. Ze zoenden het meisje stuk voor stuk op de mond en ploften toen op haar bank.

Wat doen die jongens hier, dacht Tamara opeens. Wat gebeurt hier eigenlijk? Het was alsof ze plotseling ontwaakte. Alsof ze al die tijd in een vreemde wereld had geleefd. Een wereld die haar niet raakte en geheel langs haar heen was gegaan.

“Wie zijn jullie?” vroeg ze aan de slungels, die een pracht van een joint doorgaven.

Colin hoestte weer. 

“Wie ben jij?” zei een van hen.

De anderen inhaleerde diep, zakten onderuit en legden hun laarzen op haar tafeltje.

“Ik woon hier.”

“Fijn voor jou.”

“Het klopt, hoor,” giechelde het vieze meisje. “Ze woont hier echt.”

“Oké.”

“Fijn voor haar, zei ik al.”

Ze trokken zich niets van haar aan, deden alsof ze lucht was en blowden er lustig op los.

Tamara perste haar lippen op elkaar. Als papa dit zag, werd hij woest! Hij zou zich diep schamen voor zijn eigen dochter. Hij zou zwijgend zijn hoofd schudden en zijn kaken op elkaar klemmen.

“Ik wil dat jullie hier weggaan,” zei ze, maar de vier spraken gewoon door haar heen. “Hé!” riep ze daarom, “mag ik even? Ik wil dat jullie vertrekken!”

Ze keken haar slechts schimpend aan. 

“Ik meen het. Wegwezen nu! Pak je troep en ga naar buiten! Ik heb het helemaal gehad met jullie!”

Colin hoestte en huilde. Ze kwam amper boven hem uit.

De jongens haalden hun schouders op. “We gaan al,” zeiden ze. “Het is hier trouwens toch een zwijnenstal.”

“Nu!” snoof Tamara. Ze ging veranderen. Alles moest schoon. Alle troep ging eruit. Ze zou de lakens wassen. Voor Colin zorgen. Met hem naar de dokter gaan. Haar leven beteren.

“Ik ook?” vroeg het vieze meisje. “Ik kan toch zeker wel blijven?”

“Jij ook!”

“Maar ik heb geen huis!”

“Mij een zorg.”

Het meisje stoof verontwaardigd op. “Je kunt me er niet zomaar uitzetten!”

“Ga weg! Ik ken je niet eens!”

“Ik heb net zo goed recht om hier te wonen als jij!”

“Mijn ouders huren deze flat voor me. Rot op, nu.” 

“Ik heb geen ouders die me een flat geven, verwend rotwijf!” gilde ze. “Lekker makkelijk om iedereen eruit te donderen!”

“Ja, nu graag meteen.”

“Je bent een vuile rothoer!”

“Allesbehalve dat,” zei Tamara, die zelf niet begreep dat ze zo kalm kon blijven. Het leek wel of dit besluit haar goed had gedaan. Ze ging opnieuw beginnen. Ze zou eindelijk een goede moeder proberen te zijn. Haar ogen waren van het ene moment op het andere opengegaan. “Is die tas van jou?”

Ze schoof een volle plastic zak van de supermarkt met haar voet naar haar toe. Het meisje pakte hem woedend op, nam een snelle haal van de joint en volgde de jongens toen naar buiten. 

“En nooit meer terugkomen!” zei Tamara voordat ze de deur dichtgooide. “Niemand meer. Vertel dat maar tegen je vrienden. Niemand komt er meer in. Ik heb er meer dan genoeg van.”



Jennifer werd wakker en wist meteen dat er iets gebeurd was. Oh ja, gisteravond. De drank. Het etentje in Fleur d’Or. Henri, met zijn invloedrijke vrienden die haar een ster zouden maken. Wat een geluk. Zoiets had ze nooit durven hopen.

Ze kwam overeind. “Henri?” vroeg ze.

Ze was schor, merkte ze. Te veel gepraat en gelachen. Te veel plezier gemaakt. Haar sombere bui was eindelijk voorbij. Gelukkig maar. Het had al te lang geduurd. Eindelijk zag ze weer licht aan de horizon.

“Henri?”

Ze keek in de douche. Leeg. Waar was hij dan? Ze zocht zelfs onder bed. Misschien dat hij zich verstopt had. Gisteravond was hij ook al zo grappig geweest.

“Henri?”

Was hij weg? Nee toch? Ze had ook zo lang geslapen. Natuurlijk was hij weg, hij had toch een symposium? Henri Kamp was vast en zeker een belangrijke spreker. Daar zag ze hem wel voor aan. Waar lag het briefje? Onder haar hoofdkussen, vast en zeker. Op het aanrecht dan? Op de badkamerspiegel? Op de mat voor de deur?

Ach stom, hij had geen tijd gehad natuurlijk. Wat dacht ze nou toch. Dat hij zomaar even brieven ging schrijven? Die arme man had wel meer te doen. Ze zou zich aankleden en even een broodje kopen. Er was niets in huis en ze had honger. Ze schoot in haar spijkerbroek, haalde een kam door haar haar, pakte haar tas en vertrok naar de winkel.

Bij de kassa zocht ze haar portemonnee. Ze graaide en zocht, maar niks. Haar portemonnee was weg. Waarschijnlijk toch ergens thuis. Raar, ze was altijd erg zorgvuldig wat dat betreft. Ze liet de broodjes liggen en merkte opeens dat ze van alle kanten werd aangestaard.

Ze glimlachte. Ja, wilde ze bijna zeggen, ik ben het. Van de televisie. De talentenjacht. Jennifer Gomez! “Wil er iemand een handtekening?” vroeg ze vriendelijk.

De mensen liepen weer door. Dan niet, dacht ze. Straks zijn jullie te laat. Dan ben ik een echte ster geworden, die geen boodschappen meer hoef te doen. Nu kan het nog, straks niet meer en toen zag ze de krantenkoppen. Ze bleef aan de grond genageld staan.

‘De ware gedaante van Jennifer Gomez.’ ‘Wie gaat er schuil achter Jennifer?’ ‘Jennifer Gomez verkoopt haar lichaam.’ ‘Miss Gomez is te koop.’

Ze zakte door de grond, kreunde inwendig, rukte de kranten stuk voor stuk uit het rek en liep ermee naar huis. Snel, snel, ze moest weten wat er over haar geschreven werd. Haar ogen vlogen over de regels. Ze hijgde. Het hart bonkte in haar keel. Ze moest overgeven, snelde naar de wc en kokhalsde tot de tranen over haar wangen liepen.

Dit kon niet! Dit mocht niet! Ze sloeg de showpagina open en zag een grote foto op de rechterpagina. Daar lag ze, in bed. Hier, in haar eigen bed. Half ontkleed en zichtbaar stomdronken. Met weggedraaide ogen. Wat een schande! Wat een ellende! 

Ze zette haar laptop aan. Ging naar de startpagina en zocht. Zelfs de serieuze kranten hadden aandacht aan haar besteed. Niet positief, maar allemaal negatief. Ze hapte naar adem. Waarom? Er moest iets verkeerd gegaan zijn. Ze moest Henri bellen. Kamer vierenvijftig, wist ze. Hij wist wel wat er gebeurd was.

“Uitgecheckt?” herhaalde ze de woorden van haar baas. “Maar hoe kan dat nou? Hij zou me helpen!”

“Van de regen in de drup, ja. Je snapt dat je hier niet langer werkzaam kunt blijven, Jennifer. Niet na al deze negatieve publiciteit. We zijn een gerenommeerd zakenhotel. We zullen je binnenkort een officiële ontslagbrief sturen.”

Toen viel ze neer op haar bed. Ze was bedrogen. Henri had haar misbruikt. Foto’s gemaakt. De pers ingelicht. Henri, die ze echt had vertrouwd, had haar op een verschrikkelijke manier bedrogen. Hij had haar portemonnee gejat. Ze was ontslagen. Het werd zwart voor haar ogen. Ze zakte weg. Het was teveel geworden. Ze kon het niet meer aan. Ze moest weg, voor altijd.



Mike Hasselman was aan het joggen door het bos. Hij beschikte over een goede conditie. Sinds hij in de Landau-kliniek werkzaam was, ging hij een stuk gelukkiger door het leven. Ook zijn ouders vonden hem veranderd en zijn zus vroeg of hij soms verliefd was?

Nee, had hij gezegd. Hij was niet verliefd. Hij was wel gelukkig, maar niet verliefd. Hij was ook niet bewust op zoek. Als het op zijn weg kwam, was het goed, dacht hij net als zijn vriend en collega Martin Landau. Die had ook de leeftijd om zich te settelen, maar ook hij wachtte nog op de ware.

Diep in gedachten verzonken rende hij verder. Langs de brug, de kinderboerderij met de hertjes en het theehuis. Daarna langs de vijver, over het speelveld weer verder en door het donkere bos weer terug. 

Hier mocht hij als kind nooit doorheen fietsen, wist hij nog. Het was een gevaarlijk bos, waar vroeger nare dingen gebeurden. Hij kon maar liever omfietsen, zeiden zijn ouders en daaraan had hij zich altijd gehouden. Nu was hij echter volwassen. Niemand die hem iets kon maken. Hij had niets te vrezen. 

Kijk, daar was het hek al. Het gevaarlijkste gedeelte lag alweer achter hem. Vreemd dat hij toch altijd enigszins op zijn hoede bleef. Dat zat er nou eenmaal in en dat kreeg je er niet meer uit, grinnikte hij bij zichzelf en toen kwam hij totaal onverwacht in botsing met een racefiets. De klap kwam hard aan. De fietser rolde schreeuwend over de grond. De man had hem niet gezien en omgekeerd was dat net zo.

Mike klapte tegen de aarde. Het zand kwam in zijn neus en ogen. Verdomme! Dit had hij niet zien aankomen! Hij krabbelde overeind en haastte zich naar de man, die iets verderop tussen de bosjes lag. Zijn gespierde benen lagen in een onnatuurlijke houding en Mike zag meteen de diepe vleeswond, die de scherpe stok had veroorzaakt. Het hout zat nog diep in het been en Mike wist wat hem te doen stond. Hij belde meteen met de kliniek. Legde uit wat er gebeurd was en wachtte toen af.

Het was een donkere dag en het was doodstil in het verlaten bos. De man bleek bewusteloos. Mike keek naar de stok, die knoestig en oud was. Desondanks leek het een scherpe punt te hebben. Het bloeden werd erger. Mike deed wat hij kon en probeerde de bloeding te stelpen. Hij was echter geen eerstehulparts en wilde dat dokter Maas er al was.

De tijd leek voorbij te kruipen. Er hipten twee vogels dichterbij en toen hoorde hij de sirenes in de verte. Hierheen, wilde hij roepen. Kom snel, hier naartoe! De wagen reed langzaam.

De chauffeur zocht. Iets voorbij het theehuis, zei Tünnes tegen Anne die overal om zich heen speurde. Waar moest je zoeken in een dicht begroeid bos? Dat was zo makkelijk niet.

De wagen hobbelde verder over de ongelijke zandpaden. De hulpverleners keken links en rechts om zich heen, maar zagen niets anders dan donker geboomte en stekelige bosjes. 

“Daar!” Anne herkende Mike al van verre. Hij zwaaide met zijn armen en even later hield de ziekenwagen stil.

Anne knielde bij het slachtoffer neer. Samen met Tünnes en Mike bekeken ze de stok in de wond. “Dat is van later belang,” besloot de arts. “We moeten hem eerst uit die bosjes halen. Heel voorzichtig, zonder ook maar iets te verschuiven.”

Dat was bijna onmogelijk, maar de drie deden hun uiterste best. De man kreunde met gesloten ogen. Anne knipte zijn dure fietskleding los en beluisterde hart en longen. Hij leefde. Sterker nog, het slachtoffer schreeuwde het nu onverwacht uit van de pijn.

Mike voelde zich schuldig. Dit had hij veroorzaakt met zijn stomme gemijmer. Hij had beter uit moeten kijken. Het gevaar school immers in een klein hoekje, dat wist hij toch?

De man kreeg een nekkraag om en extra zuurstof toegediend. Het infuus was al aangesloten. Het slachtoffer draaide zijn hoofd van links naar rechts en Mike zag hoe goed Anne Maas was in haar werk. Ze stelde haar patiënt gerust. Het waren slechts voorzorgsmaatregelen. Het kwam allemaal goed. Ze namen hem even mee naar het ziekenhuis. Het been deed pijn, dat kon ze zich voorstellen. Er zat een wond, maar ze zei niks over de knoestige stronk in zijn vlees.

“Het komt allemaal goed. Hoe is uw naam?”

De brancard werd de wagen ingeschoven. Tünnes sloot de deur, liep om en nam weer achter het stuur plaats. Dit was echt een geval van niets, zag Mike aan zijn gezicht. Het stelde weinig voor en ook Anne Maas leek volkomen ontspannen.

“Succes,” zei Mike, die zag hoe de ambulance voorzichtig door het bos naar de grote weg reed. Al snel waren ze uit het zicht verdwenen. Mike vervolgde zijn weg terug naar huis en nam zich voor voortaan een andere weg te nemen. Het bos bracht ongeluk. Zijn ouders hadden alsnog gelijk gekregen.



Dokter Peter Starnberg leek weliswaar een vriendelijke arts die erg betrokken was bij zijn patiëntjes, Tamara voelde zich toch weinig op haar gemak. Al die instrumenten in zijn spreekkamer! Al die griezelige platen van onherkenbare organen. Al die zusters die maar in- en uitliepen. De secretaresse met haar serieuze gezicht. De baliemedewerkster die haar bijna openlijk boosaardig had aangekeken. Alsof ze soms dwars door haar heen konden kijken en precies zagen wat ze gedaan had.

De flat was intussen brandschoon. Met heet sop, borstels en dweilen had ze alle vieze sporen uitgewist. De wc stond nog steeds in de chloor, de tegels van de badkamer glommen weer. 

Ze had geveegd, gezogen en gepoetst en al die tijd was Colin blijven hoesten. Niet alleen overdag, maar ook ’s nachts. Al nam ze hem bij haar in bed, het hielp niks. Ze hoorde het pruttelen in zijn borstje, de gierende ademhaling baarde haar telkens meer zorgen en ze voelde zich met de dag schuldiger worden.

Ze was bovendien duidelijk de jongste in de wachtkamer. De andere moeders bekeken haar argwanend. Zo’n jong grietje was niet in staat om een kind op te voeden. Het was zelf nog een kind.

Eindelijk mocht ze naar binnen. Met lood in haar schoenen nam ze plaats. Was er maar iemand bij haar. Edward bijvoorbeeld. Of papa en mama, maar veel liever nog de vader van haar kind. Ze dacht onafgebroken aan hem. Bij het opstaan en koken, bij het wassen en boodschappen doen. Haar gedachten waren altijd bij hem. Ze kon het niet laten. Het ging gewoonweg vanzelf.

“Neemt u plaats, mevrouw Ditmar.”

“Juffrouw Ditmar.”

Peter ontmoette een paar jonge, blauwgroene meisjesogen en keek toen naar de baby bij haar op schoot. Het kind had rode vlekjes en pukkeltjes in zijn gezicht en alleen dat al zei hem genoeg. Hij kreeg waarschijnlijk te weinig vitamines binnen. Het zou hem bovendien niet verbazen als hij junkfood kreeg. Die tienermoeders waren werkelijk tot de gekste dingen in staat! 

“Hoe oud is Colin precies?” vroeg hij.

Het kind lag apathisch tegen zijn moeder aan. Hij had een snotneus en zijn luchtwegen waren hoorbaar geïrriteerd. 

“Veertien maanden.”

“En hoe oud was u toen hij geboren werd?”

Ze keek hem geërgerd aan. Wat deed dat er nou toe? Ze was toch moeder? Waarom was haar leeftijd belangrijk?

“Ik wil de status graag zo volledig mogelijk invullen,” zei Peter echter al. “Hebt u problemen gehad bij de bevalling?”

“Gaat wel,” antwoordde ze uit het veld geslagen. “Er waren geen complicaties of zo.”

“Bent u in het ziekenhuis bevallen?”

“Ja, poliklinisch. Na een paar uur mocht ik alweer naar huis. Alles was goed gegaan.”

Colin kreeg een verschrikkelijke hoestbui. Zo erg dat hij moest braken en dat de slierten slijm aan zijn mondje hingen. De zuster kwam erbij om hem te helpen. Het kind voelde koortsachtig aan. De haartjes kleefden op zijn bezwete voorhoofdje. 

“Hoelang heeft hij die klachten al?” vroeg Peter verbaasd. Dit was al veel te ver gekomen. Het zou hem niet verbazen als behalve de luchtwegen ook de longen geïnfecteerd waren geraakt. 

“Eh… nog niet zo erg lang.”

“Weken of maanden?”

“Ja, zoiets.”

De arts wisselde een blik met de verpleegkundige, die even snel haar hoofd schudde.

“Woont u zelfstandig?”

“Ja.”

“Ik vraag dit omdat hier waarschijnlijk sprake is van verwaarlozing. Was er niemand om u op het slechte functioneren van uw zoon te wijzen?”

“Eh, nou, nee, niet echt.”

“En de vader van Colin?”

Ze zakte door de grond. Het werd almaar erger en erger. Wat moest ze zeggen? Dat ze Edward had toegeschreeuwd helemaal geen vader te zijn? Dat hij daarna de benen had genomen en ze geen contact meer had gezocht? Alleen omdat ze te laf was? Hij had altijd zo hard voor hen gewerkt. Daarvan was ze nu niet alleen ten stelligste overtuigd, ze voelde het ook diep in haar hart. 

“De vader van Colin zit in het buitenland,” zei ze zachtjes.

“Was hij een vakantieliefde wellicht?”

“Nee, dat niet.”

Daar liet ze het bij. Het ging de dokter verder niets aan. Hij sprak intussen onbegrijpelijke woorden met de zuster, die Colin van haar had overgenomen. Beiden bogen zich over haar kind. Het jochie hoestte en proestte nog steeds, hij moest weer kokhalzen en er kwam een golf groen slijm naar buiten.

Tamara hoorde iets over een bed. Dat klopte natuurlijk. Thuis zou ze hem meteen onder de dekens stoppen en veel verse sapjes geven.

“Ik zie me genoodzaakt om Colin meteen bij ons op te nemen,” zei de kinderarts. 

“Hè? Hier?” klonk het verbijsterd. Dat kon toch niet waar zijn? Moest Colin blijven?

“Jazeker. Hij heeft een dubbele longontsteking, die ogenblikkelijk behandeld dient te worden. Zijn luchtwegen zijn zwaar geïnfecteerd. Hebt u misschien gerookt in zijn nabijheid?”

Haar benen werden zwaar. Ze werd misselijk en kreeg maagpijn. Of ze misschien gerookt had? De kamer had elke dag, vierentwintig uur achter elkaar, blauw gestaan van de stinkende dampen. Zie je wel dat het slecht was? De dokter had zelfs over verwaarlozing gesproken! De tranen schoten in haar ogen.

“Sigarettenrook is uiterst schadelijk voor kinderen,” hoorde ze streng. “Is er ook geblowd bij u thuis?”

Ze schraapte haar keel. “Eh… soms. Heel soms, ja.”

“Staat u er alleen voor?” vroeg de zuster, die er zo fris en gezond uitzag dat Tamara zich kleiner en kleiner voelde worden. “Hebt u nog contact met de vader van Colin?”

Ze moest alweer negatief antwoorden. “Op dit ogenblik heel even niet,” zei ze. “Hij reist veel naar het buitenland.”

“Maar Colin heeft nog wel contact met hem?”

Alweer nee. Ze haalde onzeker haar schouders op en was ervan overtuigd dat de verpleegster haar een geweldige loser vond. Een jonge moeder die op alle fronten de plank had misgeslagen. “Niet zo heel vaak, nee.”

“Hij kent zijn zoon wel?” 

“Ja,maar hij wil zo snel mogelijk afstuderen en heeft intussen ook nog een bijbaan.”

De zuster belde de afdeling en nog geen tien minuten later lag Colin in zijn bedje. Hij leek steeds zieker te worden en werd al snel overgeplaatst naar de intensive care. Het was een vreselijk gezicht. Tamara plukte onafgebroken aan haar haar en mouwen, ze was eenzaam en bang en vreesde de toekomst.



Edward had zijn lading gelost, twee koppen koffie gedronken en keek nu voor zich uit. Het tentamen werd niets. Dat wist hij nu al. Hij kreeg de lesstof niet in zijn hoofd en had het er maar bij gelaten.

Die hele stomme studie interesseerde hem ook geen barst meer. Misschien ging hij wel reizen. Een jaar door Australië trekken en backpackers ontmoeten. Hij zou naar Nepal kunnen gaan of Bolivia, de hele wereld lag aan zijn voeten.

Eerst moest hij de wagen afleveren. Dan zou hij wel zien. Bang als hij was voor een harde confrontatie durfde hij Tamara nu niet op te zoeken. Ze zou vast weer stoned of dronken zijn. En Colin? Hij durfde niet verder te denken.



Jennifer lag slapeloos in bed. De gedachten maalden en maalden maar door haar hoofd. Dat ze zo stom was geweest! Als haar vriendinnen dit hadden gehoord, was ze vierkant uitgelachen. Dat wil zeggen, in de tijd dat ze nog vriendinnen had. Tegenwoordig zag ze niemand meer. Ze was altijd alleen.

Terwijl Vicky onafgebroken op tv verscheen, kwijnde zij weg. Henri had haar stomdronken gevoerd en haar van alles op de mouw gespeld. Wat zal hij gelachen hebben, schamperde ze in zichzelf. Hij had haar gewoonweg gebruikt en voor oud vuil achtergelaten.

Ze schaamde zich vreselijk en durfde niet meer buiten te komen. Haar domme fout had met grote letters en foto’s in de krant gestaan en cirkelde overal rond op internet. Die rotzak had haar zwartgemaakt. Hij had kwaad gesproken en haar in een slecht daglicht gesteld. Alsof zoiets maar straffeloos kon gebeuren. Als ze beroemd was geweest, had ze meteen een advocaat in de arm genomen. Nu had ze echter niets in te brengen. Ze stelde immers helemaal niks meer voor.

De sombere bui nam volledig bezit van haar. Ze wilde niet meer eten of drinken. Haar bed niet meer uitkomen. De tranen liepen uit haar ogen. Het gebeurde vanzelf. Haar kussen werd vochtig. Ze werd moe. Vreselijk moe, ze leek wel uitgeput. Uit bed komen was bijna onmogelijk geworden. De wereld draaide en draaide maar om haar heen. Haar oren suisden.

Ze had het gevoel dat er naar haar gegluurd werd. Angstig trok ze de dekens over haar hoofd. Ze werd uitgejouwd en hoorde steeds stemmetjes. Je bent waardeloos, zeiden ze. Je stelt niks voor, dat weet je toch? Wie wordt er nou tweede? Tweede is de slechtste plaats. Je bent een verliezer. Een loser. Je kunt niks. Je bent ontslagen en dronken gevoerd en verkracht. Je hebt ook nog gestolen! Ordinair gejat. Weet je wat jij moet doen? Weggaan. Je biezen pakken en nooit meer terugkomen!

Ze had echter nog niet eens de kracht om op te staan. Hoe zou ze dan haar spullen kunnen pakken en een trein nemen. De voordeur was al een onmogelijke opgave. Ze had geen puf meer. Totaal geen energie. Eigenlijk, dacht ze, stond haar maar één ding te doen. Er een eind aan maken. Gewoon uit het raam springen. Dan was het eindelijk voorbij en was ze verlost van alle zorgen en diepe ellende.



Tamara zat urenlang aan zijn bedje. De verpleegsters kwamen elk kwartier langs om Colin te onderzoeken. Ze knikten haar vriendelijk toe, maar Tamara was haar zelfvertrouwen helemaal kwijt. Dit was allemaal haar schuld, zeiden de ogen van de zusters. Je bent een slechte moeder. Je verdient zo’n kind als Colin niet en ze kon hen alleen maar gelijk geven.

Daarom deed ze nu alles wat ze kon. Ze streelde zijn armpjes, depte het voorhoofdje, gaf hem kusjes. Het was misschien niet te laat, dacht ze. Misschien kon ze het nog goed maken. Ze had zo’n vreselijke spijt.

Ze durfde haar ouders niet te bellen. Ze had er gewoonweg de moed niet voor. Wat moest ze dan zeggen? Dat alles fout was gelopen? Dat ze ruzie had gemaakt met Edward en dat hij verdwenen was? Dat ze er een puinhoop van had gemaakt? Dat Colin doodziek was geworden?

Ze schudde haar hoofd. Nee. Ze moest hier zelf uitkomen. Samen met dokter Starnberg en de zusters. Zij was nu niet meer belangrijk. Ze cijferde zich met alle plezier helemaal weg, als Colin in hemelsnaam maar beter mocht worden. Nu pas realiseerde ze zich hoeveel ze van hem hield. Hij was haar kind, haar vlees en bloed. Hoe had ze zo onverschillig kunnen zijn? Ze snapte zichzelf niet. Edward had haar aanvankelijk nog aangespoord, maar later was zijn irritatie te groot geworden en geef hem eens ongelijk.

Zo verstreken de uren waarin de koorts maar bleef stijgen. Met angst en beven bekeek ze de groene cijfertjes op de aangesloten apparatuur. Het was vreselijk.

“Kun je niet iemand bellen?” vroeg zuster Ricky, die er weliswaar nogal pinnig uitzag, maar het eigenlijk heel goed bedoelde. “Je bent zo alleen. Is er niet iemand die je kan helpen?”

“Nee.”

“Onder deze omstandigheden hoef je je nergens voor te schamen, Tamara. Het is jouw schuld niet.”

“Jawel, dit is allemaal mijn eigen schuld. Daarom moet ik dit alleen doen.”

“Je hebt het al zwaar genoeg. Straf jezelf niet langer.”

Tamara zweeg. Niemand snapte wat er nu door haar heenging. De zuster bedoelde het wel goed, maar wist niet wat er allemaal gebeurd was. Het was namelijk wel haar eigen, stomme schuld. Ze was eigenwijs geweest en lui en ronduit onbeschoft. Geen wonder dat ze uit huis was gezet.



Zodra Edward de stad inreed, zakte de moed hem in de schoenen. Hier iets verderop woonde Tamara. Als hij hier linksaf ging, zou hij de flat in de verte kunnen zien liggen. Hij ging niet linksaf, hij reed rechtdoor. Hij stuurde de vrachtwagen dwars door de buitenwijk, langs het park, manoeuvreerde de kolos door de steegjes en wist eigenlijk niet goed meer wat hij deed.

Ik kan niet meer, dacht hij op een gegeven moment. Hij moest er even uit. Een frisse neus halen. Even zijn benen strekken. Hij zocht een plaats om de truck te parkeren, maar vond zo snel niets. Hij werd er niet goed van. Verdomme, waarom was het dan ook altijd zo druk in de stad!

Hij begon te trillen. Kon zijn handen niet stilhouden. Hij had het gevoel dat er iets vreselijks ging gebeuren. Iets dat buiten hem omging, maar dat hem onwaarschijnlijk veel leed zou kunnen berokkenen.

“Ik word een beetje gek, geloof ik,” mompelde hij. Daarom zette hij de wagen met de rechterwielen op de stoep. Vlak onder de galerijflat. Wat een ellende om hier te wonen, dacht hij nog. Al die sombere ramen met afgeleefde gezinnetjes erin. O nee, het waren studentenkamers, zoiets. Studiootjes noemden ze dat tegenwoordig, het kon hem niet schelen.

De motor moest uit. Het ronken irriteerde hem. Waarom was hij zo beroerd? Omdat hij niets had gegeten, waarschijnlijk. Daar kon hij slecht tegen. Hij had ook weinig gedronken, dat deed een mens ook geen goed. Na die twee koppen koffie niets meer. Dat was verkeerd. Daarom begon hij nu over zijn hele lijf te beven en te trillen.

Hij duwde de zware deur open en sprong op de grond om vervolgens bijna meteen door zijn knieën op het asfalt te zakken. Kijk uit, idioot, dacht hij. Zo word je nog aangereden. Ga naar de stoep. Daar ben je veilig, niet half op de rijweg. 

Hij moest steun zoeken. Het werd zwart voor zijn ogen. Hij strompelde verder. Merkte nog dat hij het trottoir bereikt had. Probeerde nog een keer diep adem te halen en toen overkwam hem iets vreselijks. Een harde klap. Een slag. Een dreun op zijn kop en zijn lijf.



Dokter Anne Maas liep over de afdeling. Ze maakte zich zorgen over de kleine Colin die nog steeds op de intensive care lag. Het jochie had het zwaar. De medicatie sloeg vooralsnog niet aan. 

De kinderarts, dokter Peter Starnberg, had zijn zorgen tijdens de overdracht uitgesproken. Iedereen was op de hoogte. Het kind werd onafgebroken geobserveerd, maar de infectie wist van geen wijken.

“Gaat het een beetje?” vroeg Anne aan Tamara, die als een standbeeld zo stil aan het bedje zat. Het kind was bleek. Ze maakte een tere, breekbare indruk. Bovendien was ze nog steeds zo eenzaam, dat Anne medelijden kreeg.

“Jawel, het gaat wel.”

“Is er iemand die we voor je kunnen bellen?” Anne trok een stoel naar zich toe en ging even zitten.

Tamara keek haar dankbaar aan. Ze kende deze arts weliswaar nog niet goed, maar ze was echt vriendelijk. “Nee, dat hebben de zusters ook al aan me gevraagd. Maar nee, ik zou niet weten wie.”

Anne knikte. “Ja, soms gaat dat zo, hè? Dat je even niet weet bij wie je steun zou kunnen zoeken.”

“Ja, precies. Ik weet het gewoon even niet.”

Anne legde even een hand op haar arm. “Soms moet je je trots opzijzetten, weet je dat?”

“Het is geen trots,” antwoordde Tamara na een tijdje. “Het is meer… schaamte.”

“Schaamte, ach ja. Dat kan een mens ook zo dwarszitten.”

“Ja.” Tamara keek strak naar het hoofdje van Colin.

Hij zag er een tikje opgeblazen uit. Het zuurstofslangetje in zijn neusje was met een pleister vastgeplakt. De armpjes lagen langs zijn lichaampje. Hij droeg niets anders dan een luier en het borstje ging veel te snel op en neer.

“Weet je, soms is het verstandig om over je schaamte en over je schuldgevoelens heen te stappen,” overpeinsde de eerstehulparts op vertrouwelijke toon.

Tamara keek haar nu voor het eerst aan. De arts zag er zo vriendelijk uit. Ook zij observeerde Colin voortdurend.

“Het toont juist van karakter als je je fouten weet toe te geven.”

“Denkt u?”

“Hm, ja. Daar ben ik ook pas later achter gekomen, hoor. Ik wist het ook niet toen ik zo oud was als jij, geloof me.”

“Ik ben pas achttien.”

De arts knikte. 

“En ik was zeventien toen ik zwanger raakte van Colin,” vertelde Tamara. “Ik wilde hem houden. Alleen omdat mijn ouders er tegen waren. Daarom juist wilde ik hem houden.”

“Ach ja, zo gaat dat op die leeftijd. Het is een gewone reactie.”

“Gewóón?”

“Het hoort erbij op je zeventiende. Dan doe je niet wat je ouders zeggen. Dat doet niemand.”

“Echt waar?”

“Natuurlijk.”

“Edward, Colins vader, is een lieverd. Ik wist niet dat ik zoveel van hem hield. Eigenlijk snapte ik dat pas toen hij weg was. Ik had gezegd dat hij Colins vader niet was.”

Anne knikte zonder haar aan te kijken. “Toen was hij gekwetst natuurlijk,” reageerde ze rustig.

“Heel erg, maar hij is wel Colins vader. Ik heb het nog nooit met iemand anders gedaan.”

“Weet hij dat ook?”

“Nee.” Ze beet even op haar onderlip. Het hijgen van Colin ging maar door. Er viel een stilte. “Ik moet het hem eigenlijk wel zeggen, toch?”

“Dat hij de vader is? Ja, daar heeft hij wel recht op, vind ik.”

“Hij was gek met Colin. Veel meer dan ik. Ik was lui en wilde liever gaan feesten.”

“Dat was toen. Maar nu?”

“Nu kan ik mezelf wel voor m’n kop slaan. Echt waar…”

“Denk goed na, Tamara,” zei de arts, waarna ze opstond en de stoel weer terugzette. “Denk goed na.” Daarna was de arts weer net zo stil verdwenen als ze gekomen was.

Tamara voelde zich echter warm worden van binnen. Dit was een heel waardevol gesprek geweest. De arts had haar tot andere inzichten gebracht. Daar moest ze inderdaad eens heel goed over nadenken.



Ze zat op de rand van het bed. Zo ver was het dus met haar gekomen. Morgen zou ze alweer de kranten halen. Jennifer Gomez heeft eind aan haar leven gemaakt, zouden die koppen. Verliezer talentenjacht maakt noodsprong, ze zag het al voor zich. Gelukkig werd ze dan niet langer gekweld. Dan was het over en voor altijd voorbij. Het was goed zo. Prima. Het was haar eigen wil.

Ze liet geen briefje na. Niks. Voor wie? Haar moeder was een vreemde. Papa was niet echt bij haar wel en wee betrokken. Haar dood zou eerder een opluchting dan een last zijn. Ook Barry zou zijn zusje niet missen. Na de scheiding waren ze allemaal vreemden voor elkaar geworden. Er was niets meer over van het gezin dat ze ooit waren.

Daarom stond ze op. Streek door haar haar en schraapte haar keel. Ja, ze was er klaar voor. Helemaal. Het hoefde voor haar niet meer. Het leven was een kwelling. Ze zag echt geen licht meer aan het eind van de tunnel. Het verraad van Henri had haar de das omgedaan. Dat was de spreekwoordelijke druppel geweest.



“Wat is er gebeurd?”

Wildvreemden spraken elkaar aan. Wat was er aan de hand? Had iemand iets gezien?

“De bakker! Die heeft gezien dat ze sprong.”

“Ze? Wie dan? Wie is gesprongen?”

“Die meid van de talentenjacht. Ze stond laatst nog in de krant.”

De mensen verdrongen elkaar. Niemand die iets wilde missen. “Dat sletje?”

“Dat kind was gewoon naïef. Helemaal geen sletje. Ze zong beter dan die Vicky. Die bakt er geen hout van.”

“Ze is op die vent gevallen. Eerst op het dak, zei de bakker, toen donderde ze bovenop op die chauffeur. Hij ligt daar op de grond.”

Inderdaad, zijn voeten staken hun kant uit.

“Ik hoor de sirenes al.”

“Dan zijn ze er snel!”

“Dus dat kind is eerst op het dak van die vrachtwagen geknald en toen op die vent terecht gekomen?”

“Die man was niet goed geworden, zei de bakker. Hij was duizelig, zoiets. Hij stond een luchtje te scheppen en zag niet wat er gebeurde.”

“Nee, alsof je soms telkens omhoog kijkt om te zien wie er nu weer naar beneden komt. Dat doet een mens niet.”

“Nee, dat doet een mens niet. Oh, kijk, daar is de ambulance.”

“Gelukkig! Was ze dood, dat meisje?”

“Geen idee. Wat denk je zelf?”

“Acht hoog, zei de bakker. Dat is wel verrekt hoog.”

“Geeft zo’n dak niet mee?”

“Van die cabine? Dacht ’t niet, hè?” 

“Wie weet heeft ze geluk.”

“En dan die chauffeur. Een jonge vent nog, volgens mij. Die heeft er ook niet om gevraagd.”

“Om zomaar geplet te worden?”

“Volgens mij zijn ze alle twee dood. Dat kan niet anders.”

Er naderde een tweede ziekenwagen. Alle hulpverleners droegen felgekleurde, groengele overalls. Ze knielden bij de slachtoffers neer. Het onderzoek begon. De kijkers werden steeds verder teruggedrongen. Er werd nu een roodwit lint gespannen. Er verscheen een wagen van de politie.

“Recherche,” zei iemand. “Dit soort gevallen wordt altijd tot de bodem uitgezocht.”

“Ik vind het triest. Zo’n jong kind. Zo wanhopig.”

“Is het ook. Zo slecht zong ze niet.”

“En die foto’s waren een rotstreek. De krant had ze nooit mogen plaatsen.”

De steriele verpakkingen werden her en der op de grond gegooid. Ze bewogen mee in de wind en schoven over het asfalt. Anne Maas had duidelijk de leiding. Ze gaf instructies, die de anderen meteen uitvoerden. De kijkers bleven staan. Het gemompel verstomde zo langzamerhand. De slachtoffers werden nog niet op de brancard gelegd. 

“Ze zijn wel lang bezig.”

“Dat wil dus zeggen dat ze nog leven.”

“Ik denk dat zij dood is. Misschien dat hij nog leeft?”

“Na zo’n klap? Lijkt me erg onwaarschijnlijk.”

“De kranten zijn de boosdoeners. Die hebben haar stukgeschreven. Helemaal kapotgemaakt.”

“Wat dacht je. Als je niet stevig in je schoenen staat? Dan kan zoiets net te veel zijn. Ze staan toch al onder druk, die kandidaten. Het is haast niet te doen.”

“Nee, kijk maar wat er nu is gebeurd. Schande. Die minnaar van haar, die moet worden gestraft.”

“Dat zal ook wel gebeuren. Het is pure laster geweest!”

Nog steeds zat dokter Anne Maas bij het meisje op haar knieën. Haar bewegingen waren snel en gehaast. Ze stabiliseerde het hoofd zo goed als mogelijk, maar de patiënte was onrustig. Met weggedraaide ogen schokte ze over de grond. De arts was er weinig gerust op. Behalve de fracturen, die ze had vastgesteld, was er waarschijnlijk ook sprake van inwendig letsel. “Ze kan op dit moment niet vervoerd worden,” zei ze tegen de agent, die informeerde naar de situatie. “Ze is nog niet stabiel. Hoe gaat het met het andere slachtoffer?”

“Die wordt direct naar de Landau gebracht, dokter.”

“Mooi. Is hij aanspreekbaar?”

“Ik heb net van de traumatoloog gehoord dat hij weer bij bewustzijn is.”

Anne knikte kort. Dat was een goed teken. Hoewel de man een geweldige smak moest hebben gemaakt, bleek hij sterk en had hij het ongeluk overleefd. De situatie van dit meisje baarde haar echter meer zorgen. Ogenschijnlijk had ze serieus een eind aan haar leven willen maken. Dat was erg triest en het trof haar diep.

Hoewel ze dergelijke pogingen meerdere malen per maand meemaakte, sprak dit stille, verdrietige gezicht boekdelen. Het meisje had geleden, dat kon je zien. Ze was oneindig triest. Haar besmeurde gelaat was wit en ze had donkere kringen onder haar ogen.

“Hoe heet je?” vroeg Anne zachtjes. Het schokken ging ondanks de toegediende medicatie nog steeds door. “Rustig maar, hoe heet je? Wat is je naam? Wat is er gebeurd, meisje?”

De lippen gingen vaneen, zag dokter Anne Maas. Het was een wonder. Er kwam een vreemd geluid uit haar keel. Een schorre schreeuw, die door merg en been ging. Tünnes deinsde zelfs even achteruit. De ogen van het slachtoffer waren nog steeds gesloten, maar haar onverwachte reactie boezemde alle omstanders, inclusief de hulpverleners meteen angst in.

“Niet doen!” gilde ze. “Laat me met rust!”

Toen viel haar hoofd opzij en leek ze zich totaal te ontspannen. De medicijnen deden hun werk.

Na lange tijd stond dokter Maas op. Het slachtoffer kon vervoerd worden. Haar team stond klaar. Het ziekenhuis was van hun komst op de hoogte.

“Vijf minuten,” meldde Tünnes de centrale. “Hooguit.”



“Houdt het hier dan nooit op?”

“Nee,” zei dokter Jörg Siebert kortaf. Hij bereidde zich voor op de dingen die komen gingen. Hoewel de wachtkamer van de EHBO vol zat, ging het werk op traumatologie gewoon door. Er was een extra chirurg opgeroepen. Ook anesthesie was op de hoogte. De zusters snelden over de afdeling. Sommige spoedgevallen moesten overgedragen worden op de desbetreffende specialisten. Dokter Martin Landau en collega Mike Hasselman hadden orthopedie verlaten en verschenen ook op de eerstehulp. Het hartteam stond eveneens paraat, de hele Landau-kliniek bereidde zich voor op de komende gebeurtenissen.

“Nee, het houdt nooit op,” zei Jörg nu iets vriendelijker. “Het is niet anders op deze afdeling. Je raakt er aan gewend.”

“Ik niet. Ik ben orthopeed. Geen traumatoloog.”

“Welkom in onze wereld van de hulpverlening. Als traumatologie ons nodig heeft, Mike, dan zijn we er, oké?”

“Natuurlijk, zo bedoelde ik het niet. Ik vraag me alleen af of het ooit stopt.”

“Niet dus. Het gaat vierentwintig uur per dag door. Mensen maken nou eenmaal brokken.”

Toen vloog de deur wagenwijd open. 

“Jonge vrouw, gesprongen van achtste verdieping, op cabine van vrachtwagen terecht gekomen,” meldde dokter Maas geroutineerd. “Daarna op tweede slachtoffer gesmakt. Niet aanspreekbaar, diverse fracturen in ledematen, inwendig letsel nog niet volledig bekend. Ik wil schedel-, thorax- en bekkenfoto’s. Zuurstofgehalte 98%, bloeddruk tachtig om zestig! Overtillen op mijn drie!”

Het lichaam werd op de behandeltafel gelegd. De verschillende specialisten schaarden zich om het meisje heen. Dokter Maas had nog steeds de leiding.

Binnen tien minuten werden de eerste levensreddende ingrepen al uitgevoerd. Het was een wonder, maar het meisje zou in leven blijven. De artsen knokten onafgebroken door en gaven alles wat ze hadden. 



Tamara merkte al dat er iets aan de hand was. Beneden, bij de hoofdingang, stond bewaking. Er was eveneens een politiewagen aangekomen. Twee agenten waren uitgestapt en liepen hier over de afdeling. Ze hoorde hun voetstappen op de glanzend geboende vloer. Er waren verschillende ziekenwagens binnengekomen, wist ze. Ze kon de tel niet meer bijhouden, want ze was moe. Zo vreselijk moe. 

De koorts was nog steeds niet gezakt. Het was om gek van te worden. Soms huilde ze zonder het te merken. De zusters gaven haar dan een glas water of sloegen even een arm om haar schouders. Ze stond er ook zo alleen voor. 

Bel toch je ouders, zeiden ze dan. Die zullen je heus wel helpen. Ze willen waarschijnlijk echt niets liever, maar ze schudde haar hoofd. Wat moest ze zeggen? Alles eerlijk opbiechten soms? Nee, nooit. Het was te erg. De schaamte was te groot.

Ze streelde telkens het hoofdje en neuriede een wijsje. Dat had ze vroeger moeten doen, schoot het weer door haar heen. Toen alle idioten bij haar op de bank lagen te blowen. Toen had ze moeten zingen voor haar kind, maar dat had ze nooit gedaan. Ze drukte kleine kusjes op de warme wangetjes.

“Het spijt me zo,” fluisterde ze. “Ik vind het zo erg wat er gebeurd is. Ik snap dat je boos op me bent, lieverdje. Ik heb je zoveel tekort gedaan. Ik ben een stomme rotmoeder.”

Ze huilde weer en zuster Diana, die er fris en monter uitzag, legde even een hand op haar schouder. “Dit helpt je geen steek verder,” zei ze nuchter. “Je moet positief blijven. Je mag de moed niet laten zakken, dat merkt hij. Vertel hem een verhaaltje, jouw stem kalmeert hem. Hij heeft je negen maanden horen praten, Tamara. Jij bent en blijft zijn moeder. Strek je rug en probeer flink te blijven.”

Intussen controleerde de zuster de apparatuur, het infuus, temperatuur en bloeddruk en beluisterde ze de longetjes. Vreemd, dacht ze, dat de medicatie nog steeds niet aansloeg. Dat zou toch al lang gebeurd moeten zijn, maar die woorden sprak ze natuurlijk niet hardop uit. Daarvoor in de plaats knikte ze Tamara vriendelijk toe, keek de aantekeningen nog eens door en verliet de afdeling. De kleine Colin was er helaas erg slecht aan toe.



Jennifer opende haar ogen. Het eerste dat ze zag, was een fel licht boven haar hoofd. Daarna zag ze verschillende handen bewegen. Die handen zaten aan armen, die weer naar lichamen leidden. Ze zag ogen. Overal ogen. Ogen boven lichtgroene monddoekjes. Er werd gesproken. Het leek wel of die mensen schreeuwden! Naar wie dan? Naar haar soms?

Ze wilde niet kijken. Het was onbelangrijk. De wereld draaide om haar heen. Net als op het moment van de sprong. Nu was ze dood. Vreemd, ze had altijd gedacht dat het heel stil en vredig was in de hemel. Kennelijk had ze zich vergist. Het gaat altijd anders dan je denkt en dat was het laatste dat voorlopig nog tot haar doordrong.

De anesthesist was er klaar voor. De operatie kon beginnen. Dokter Mike Hasselman en dokter Martin Landau stonden aan weerszijden van het bed. Het slachtoffer had fracturen in beide benen, een polsbreuk, een scheur in het bekken, gebroken ribben. De inwendige bloeding was inmiddels gestelpt. Dankzij razendsnel ingrijpen van dokter Jörg Siebert was erger leed voorkomen. Dokter Maas assisteerde bij de ingreep. De situatie was kritiek. Het mocht een waar wonder heten dat Jennifer Gomez geen hoofdletsel aan haar wanhoopsdaad had overgehouden. Niemand snapte precies wat er gebeurd was of wat haar val had gebroken. Misschien waren het boomtakken geweest, werd er gespeculeerd. Of de manier waarop ze gevallen was, het was nu verder totaal onbelangrijk.

“Ze moet in leven blijven,” knarsetandde dokter Mike Hasselman. “Ze mag me niet ontglippen!”

Martin wisselde even een snelle blik met dokter Maas. 

“Ken je haar?”

“Alleen van tv. Verder niet,” klonk het kortaf.

De artsen werkten snel door. De zusters wisten het zweet van hun voorhoofd, legden instrumenten in hun uitgestoken handen, zogen het bloed weg. Het hele team was geconcentreerd bezig.

De uren verstreken. Er werd steeds minder gezegd.

“Hoe gaat het?” vroeg dokter Hasselman aan collega Ursula Bender, de anesthesioloog.

“Uitstekend. Beter dan verwacht. Bloeddruk blijft stabiel. Zuurstof is oké.”

Pas anderhalf uur later werden de laatste hechtingen aangebracht. De artsen trokken hun bebloede handschoenen en operatiekleding uit. Ze wasten hun handen en dronken een kop koffie. Vooralsnog zag de situatie er gunstig uit. Jennifer Gomez zou zeker blijven leven.

“Gelukkig maar,” prevelde Mike tegen Martin, die bevestigend knikte.

“Het geeft altijd voldoening als een operatie goed is verlopen.”

Dat bedoelde zijn collega helemaal niet. Het ging hem niet om de operatie of om zomaar een patiënt. Het ging hem om Jennifer. Zo’n pracht van een vrouw met zo’n wonderbaarlijk talent. Niet dat hij de talentenjacht gevolgd had, maar hij had verschillende interviews gezien en was daarbij getroffen door haar bijzondere uitstraling en haar zangkwaliteiten.



Met de armen om zichzelf heengeslagen, liep Tamara de gang in. Ze moest wat drinken. Aan eten hoefde ze voorlopig niet te denken, maar drinken was nu echt noodzakelijk geworden. Haar mond was kurkdroog. Haar tong leek van leer. Er was vast wel ergens een zuster die haar een kop thee kon geven.

Daarom liep ze door de gang met de brancards aan de rechterkant en twee, drie rolstoelen aan de linker en dan overal deuren. Familiekamer, las ze. Linnenkamer, spoelkeuken, afdelingshoofd, zusterpost. Ze liep verder. EHBO, las ze. Wat eng. 

Oh, ze moest even blijven staan. De deuren gingen namelijk open. Er werd een bed door twee zusters naar buiten gereden. Een derde duwde een infuusstandaard mee. Er stond een monitor op het voeteneind.

Bah, ze werd er bijna duizelig van. Wat deden die mensen hier toch goed werk. Onvoorstelbaar, ze zou het nooit kunnen. Dokter Anne Maas was hier een bekende verschijning. Haar naam gonsde bijna dagelijks over de afdeling en ze dacht nog steeds met warme gevoelens terug aan hun gesprekje. 

Anne Maas was een bijzondere vrouw. Kijk, ze was er nu ook weer bij. Met de status in haar hand liep ze naast het bed mee. De man was kennelijk bij kennis. De arts sprak af en toe even met hem. De zusters keken haar even snel aan. 

“Kamer zeventien,” zei één van hen. Het bed werd voorzichtig en zonder schokken of stoten verder gereden. Het was nu slechts een paar meter van haar verwijderd. 

De patiënt hield zijn ogen gesloten. Het laken was tot aan zijn kin opgetrokken. Hij passeerde haar nu. De zusters hadden blijkbaar haast.

Durf ik te kijken? vroeg Tamara zich af. Ze was wel nieuwsgierig. Hoewel ze het eng vond, wilde ze toch het gezicht van die man even zien. Haar ogen gingen van de monitor aan zijn voeten naar boven, via de arm waarin het infuus was aangesloten, naar zijn schouders omhoog en toen kreeg ze de schrik van haar leven. Ze uitte bijna een kreet van angst en sloeg een hand voor haar mond. Nee, dacht ze. Het kan niet. Ze had zich vergist. Het kon Edward niet zijn. Dat mocht niet!

Ze keek het bed na en zag hoe het iets verderop links in een kamer werd gereden. Kamer zeventien wist ze nu. Tegenover de kamer van Colin, zo ongeveer. Ze moest zich echter vergist hebben. Haar fantasie was op hol geslagen. Het kon niet waar zijn. Het was onmogelijk, ze zag spoken.

“Is er iets, Tamara?” Het was de hoofdzuster. “Kan ik iets voor je doen?”

“Ja, eh… ik wilde graag een kopje thee,” stamelde de jonge moeder verward.

Dat ontging Hedwig Obermann niet. Tamara was nog bleker dan anders. Haar ogen stonden verdrietig en angstig tegelijk. Peter Starnberg, de kinderarts, was eveneens bezorgd, wist Hedwig. “Ik zal je een lunch laten brengen,” zei ze dan ook. “Probeer wat te eten, Tamara. Colin heeft je straks nodig. Als hij beter wordt dan…”

“Misschien wordt hij helemaal niet beter,” huilde Tamara nu opeens. Het was haar allemaal teveel geworden. Ze was al heel lang niet meer buiten geweest, had niemand meer gesproken, was zo verschrikkelijk bang voor alles dat de toekomst haar bracht. “Ik word helemaal gek van angst,” snikte ze wanhopig. “Is er dan helemaal niemand die hem kan helpen?”

“We doen wat we kunnen. Geloof me,” probeerde Hedwig vergeefs te troosten.

“Dat geloof ik ook wel, maar er gebeurt niks! Hij blijft maar ziek!”

“Het is nog even zoeken naar de juiste medicatie, Tamara. Je moet nog heel even geduld hebben.”

“Laat mij dan maar doodgaan. Dat is veel beter. Hij kan er toch zeker niets aan doen? Colin is een kind. Het is niet eerlijk, zuster!”

“Nee, het is ook niet eerlijk, maar toch gaan we door. Je mag niet opgeven, Tamara. Je moet doorzetten, je moet er voor hem blijven zijn. Afgesproken?”

De moeder veegde de tranen van haar gezicht en haalde diep adem. Daarna strekte ze haar rug. “Ja,” zei ze met dikke, rood opgezette ogen. “Ik zal flink zijn. Dat moet wel. Ik moet doorzetten.”



Meteen na het vertrek van zijn laatste patiënt, een oudere heer die de rest van zijn leven invalide zou blijven, verliet dokter Mike Hasselman zijn spreekkamer, sloot de deur, liep rechts de gang op, knikte de hoofdzuster toe en verdween in de kamer van Jennifer Gomez op het moment dat ze haar ogen opensloeg.

Hij glimlachte en verbaasde zich dat er nog steeds geen bezoek was. Normaal gesproken zaten er nu familieleden aan het bed om de patiënt bij te staan.

“Waar ben ik?” fluisterde Jennifer. 

Hij herkende die speciale stem meteen. Het was een stem die iets met hem deed, merkte hij weer. Net als de keren dat hij haar had horen zingen, ging er een vreemde trilling door hem heen. “Je bent in de Landau-kliniek,” antwoordde hij rustig. “Je bent geopereerd. Dokter Anne Maas heeft eerstehulp verleend.” Na je sprong, moest hij er eigenlijk aan toevoegen, maar het leek hem verstandiger om daarover te zwijgen.

“Anne Maas?”

“Ik ben dokter Hasselman.”

“Dokter Maas?” zei ze echter weer.

Hij zag haar ogen flitsen. Het was de medicatie vermoedde hij. Die kon soms agressieve reacties tot gevolg hebben.

“Wie zegt verdomme dat ik geholpen wilde worden? Ik ben niet voor niets gesprongen! Ik ben…”

“Ho, rustig aan!”

“Wie zegt dat jullie me moesten helpen?” schreeuwde ze echter. Dokter Anne Maas was meteen bij hen. Samen met haar collega probeerde ze de patiënte te kalmeren. “Rustig aan, wil je?” vroeg ze. “Zuster! Kan ik hier hulp krijgen?” riep ze over haar schouder de gang in.

De jonge vrouw leek onwaarschijnlijk sterk. De artsen stonden perplex. Mike moest al zijn krachten gebruiken. Al waren de wonden pas net gehecht, Jennifer trok zich nergens iets van aan en probeerde hen keer op keer weg te duwen.

“Ophouden!” riep hij boos. Dit was verdomme toch niet te geloven? Dat kind ging tekeer als een gek! “Ophouden, zeg ik,” hijgde hij.

Ze leek over oerkrachten te beschikken en sloeg en schopte van zich af. 

“Je bent net geopereerd, Jennifer,” zei Anne. “Houd hiermee op! Stoppen, nu!” Ze kreeg echter een zet in haar zij en tuimelde achterover.

“Ik wil niet geopereerd worden! Ik wil niet geholpen worden! Ik wil dood, ja? Dood!” gilde Jennifer verdwaasd.

“Houd je mond, je weet niet wat je zegt,” snauwde Mike, die om onverklaarbare redenen zo verschrikkelijk boos werd, dat hij haar wel kon slaan. “We hebben allemaal gevochten voor je leven! We hebben gedaan wat we konden, Jennifer!”

“Ik wil niet! Ik wil niet meer leven!”

“Houd op,” snoof Mike nu. “Niet doen, niet zeggen!”

“Ik ben toch gesprongen? Nou? Laat me dan!” brieste ze.

Toen vlogen twee zusters binnen. Ze zagen wat er gaande was en Anne Maas instrueerde hen gejaagd. De kalmerende injectie werd toegediend en korte tijd later ontspande Jennifer zich.

Ook dokter Mike Hasselman leek te kalmeren. “Het is toch te gek,” hijgde hij wild, “dat die meid op deze manier reageert? We zijn wel artsen, hoor!”

“Trek het je niet persoonlijk aan, Mike.”

“Ja, maar we hebben alles gedaan, Anne!”

“Zo gaat dat nou eenmaal op traumatologie. Soms is het ronduit ondankbaar werk.”

“Ik snap het niet. Ik vind het zo verrekt ondankbaar en onterecht.” Hij streek snuivend zijn haar naar achteren en bekeek de rode afdrukken van haar vingers op zijn huid. “En waar haalt ze in hemelsnaam de kracht vandaan!” 

Ze hijgden nog steeds en keken naar het gezicht op het hoofdkussen dat zich nu langzaam ontspande. 

“Ze is in de war en weet niet wat ze zegt. Je moet haar woorden niet letterlijk nemen. Het was een wanhoopsdaad. Over een paar weken is ze blij dat ze nog leeft,” gaf Anne rustig aan.

Mike schudde zijn hoofd en liep met grote stappen naar buiten. 

De anderen waren verbaasd. Waarom trok Mike zich dit persoonlijk aan? Omdat hij nog maar weinig ervaring had, wellicht? Omdat hij niet paste op traumatologie en beter op zijn eigen afdeling functioneerde? De tijd zou het uitwijzen.



“Mama…”

Ze schrok en was meteen bij hem. Juist nu hij een teken van leven gaf, stond ze aan het raam. Verdorie, waarom was ze niet bij hem? Ze boog meteen naar hem toe. “Lieverdje, Colin?”

Hij reageerde echter niet meer en lag lange tijd doodstil op het kussen. Met open mondje en gesloten oogjes. Ze schrok. Was dit het laatste geweest? Had hij toch nog naar haar gevraagd? De tranen sprongen in haar ogen. “Colin!” riep ze verward, “Colin, schatje!”

Anne hoorde haar en liep gehaast de kamer in. “Wat is er aan de hand?”

“Hij zei mama, dokter, maar nu niets meer! Hij doet niets meer!” klonk het wanhopig.

Anne pakte meteen haar stethoscoop. Er was te weinig tijd om de kinderarts op te roepen. Ze moest nu zelf initiatief nemen. Ze luisterde en luisterde. Tamara bestudeerde met toenemende angst haar gezicht. Het duurde zo lang. Wat was er aan de hand? Was het… Nee, zo ver durfde ze niet te denken. Nee, alsjeblieft, dat mocht niet!

“De koorts is aan het dalen,” antwoordde Anne op dat moment onverwacht. “De medicijnen doen eindelijk hun werk.”

“Echt waar?” klonk het ongelovig.

“De ademhaling is rustiger geworden, Tamara. De crisis is voorbij.”

De moeder slaakte een zucht van verlichting. De armen hingen slap langs haar lijf. Ze was opeens moe. Haar benen waren van lood, zelfs ademen leek een te grote inspanning. “Oh, dokter, ik ben zo blij…”

“Nu wordt het tijd om aan jezelf te denken. Kinderen herstellen razendsnel. Je zult er straks voor hem moeten zijn. Ga naar huis, kruip onder de wol en probeer te slapen.”

“Maar Colin dan? Ik kan hem niet alleen laten. Nee, dat doe ik niet,” klonk het heel anders dan enkele weken eerder.

“Dan kun je vannacht gebruikmaken van de familiekamer. Ik geloof niet dat daar iemand is. Ik zal lakens laten brengen.”

“Graag, dokter.”

Een kwartier later had ze haar zoon welterusten gewenst en liep ze langs kamer zeventien naar de kamer die Anne haar gewezen had. Ze hield haar pas in. Al die uren was de beeltenis van die man haar bijgebleven. De man die zo sprekend op Edward leek. Zou ze naar binnen gaan? Kijken wie hij was? Misschien was het wel familie, wie weet. 

Ze bleef staan en keek de verlaten gang in. Niemand. Het was schemerdonker. De hoofdzuster zat in het schijnsel van een bureaulamp op haar post aan het eind van de gang. Verder was er geen levende ziel te bekennen.

Op haar tenen sloop ze naar binnen. Er brandde een nachtlampje, niets meer. Ze liep zachtjes naar het bed. Zonder enig geluid te maken. Zonder na te denken ook. Ze keek naar het stille hoofd op het kussen. Er verscheen een frons tussen haar wenkbrauwen. Enkele ogenblikken bleef ze onbewegelijk staan. Die neus, dat voorhoofd! Die oren en mond. Het hart bonkte in haar lijf. Ze moest een hand tegen haar borst drukken. Het leek wel of ze stikte! Ze keek naar die vingers en wist dat het dezelfde vingers waren die haar zo vaak gestreeld hadden.

“Edward,” mompelde ze met droge mond, “Edward?”

Hij bewoog even, maar werd niet wakker. Hoelang ze daar stond, wist ze niet, maar uiteindelijk draaide ze zich om. Als een robot liep ze door de stille gang van de Landau-kliniek. Ze had Edward teruggezien. Hem bijna aangeraakt. Ze hadden dezelfde lucht ingeademd. Hij lag hier. Vlak bij haar en vlak bij zijn zoon. Ze waren weer samen. Al waren ze stuk voor stuk alleen, op de een of andere manier had het lot beslist dat ze vannacht samen onder één dak doorbrachten.

Ze ging doodmoe liggen, trok het laken over zich heen en viel als een blok in slaap. Dromen deed ze die nacht niet en de volgende ochtend wist ze meteen wat er gebeurd was.



“Wat héb je toch?” Martin merkte dat er iets met Mike aan de hand was. Hij gedroeg zich anders dan anders, at snel zonder te proeven en leek amper te luisteren. “Je bent met je hoofd ergens anders, kerel.”

Dat klopte. Hij kon Jennifer niet vergeten. Het klonk idioot, hij begreep zichzelf niet, maar haar beeltenis stond hem haarscherp voor ogen. Het sloeg nergens op en was te gek voor woorden, maar hij kon er niks aan veranderen.

“Ben je aan vakantie toe? Ik wel, ik snak naar vakantie. Even eruit, de zon, ontspanning. Heb ik je al verteld dat ik vorig jaar naar Miami ben geweest?”

Het was echt niet normaal, zo vaak als hij aan haar moest denken. Vanochtend, voor zijn dienst begon, was hij al even bij haar langs geweest. Ze sliep. Hij had lange tijd naar haar gezicht op het kussen gestaard. Wat was ze breekbaar en teer nu. Was dit dezelfde vrouw die hen kort na de operatie bijna tegen de grond gemept had?

Hij fronste zijn wenkbrauwen, verontschuldigde zich, mompelde wat, schoof zijn stoel achteruit en ging naar haar toe. Alsof hij als een magneet door haar werd aangetrokken. Er was geen houden meer aan. 



Ze zag hem binnenkomen. De arts die ze van gisteren herkende. Ze wist zelf niet wat haar gescheeld had. Zoveel woede had ze nog nooit gevoeld. Alsof alle ellende er opeens uitkwam. Zo woest, zo ongelooflijk boos!

Nu was het gezakt. Ze was alleen nog maar leeg. Dokter Maas had vanochtend even met haar gesproken. De eerstehulparts had uitgelegd wat er allemaal gebeurd was. Hoe ze op de vrachtwagen was neergekomen en in haar doodssprong een volkomen onbekende had meegesleurd. Dat stak. Het deed pijn en ze voelde zich een slecht mens. Wat moest ze doen? Ze had zoveel ellende veroorzaakt.

“Ik ben dokter Mike Hasselman.”

Ze keek naar hem op. Het was een vreemd moment. Een enkele seconde die ze zich tot haar laatste adem herinneren zou. Het was een gevoel van herkenning en van thuiskomen. Van rust ook. Van vrede. Ze schraapte echter haar keel en schudde haar hoofd. Ze had een tik gehad, dat was wel duidelijk. De arts kwam bij haar bed staan en haar hart begon wild te bonken. Dat kon niet. Het was immers onmogelijk? Dit gebeurde in films of op het toneel, maar niet in het ware bestaan.

“Hoe voel je je?” vroeg hij zachtjes.

Ze keek voor zich. Waarom wilde hij dat weten? Wat moest ze zeggen? Haar hoofd tolde en ze voelde zich duizelig worden. Haar bloeddruk steeg plotseling, ze hapte naar adem. “Vreemd,” zei ze, “en schuldig.”

“Schuldig?”

“Ja, omdat ik een fout heb begaan,” fluisterde ze. “Omdat ik nooit meer iemand recht in de ogen kan kijken. Ik heb een onschuldige man geraakt,” prevelde ze meer in zichzelf dan tegen hem.

Hij stak aarzelend zijn hand naar haar uit, maar bedacht zich. Dokter Anne Maas stond schuin achter hen, maar zweeg. Dit was het foute moment, merkte ze. Hier was iets aan de hand. Iets intiems, ze had er niets mee te maken. Ze keek van de een naar de ander en vertrok weer. Dit ging haar niks aan en ze ging snel verder met haar werkzaamheden.



Net als de nacht ervoor, liep ze op haar tenen zijn kamer binnen. Vannacht had hij geslapen, nu zat hij rechtovereind in bed. Edward keek straks naar buiten. Zijn ogen waren op de grijze lucht gericht. Het was een sombere dag en er brandde geen licht in zijn kamer.

Ze kuchte even. “Nee, ik hoef niks, zuster,” hoorde ze hem zeggen. “Ik heb geen trek. Ook geen dorst.” Demonstratief sloeg hij de armen over elkaar.

Ze haalde diep, heel diep adem. Ze stond te beven als een rietje. Dit was het moedigste dat ze ooit in haar leven gedaan had. Het moeilijkste ook, voegde ze er in gedachten aan toe.

“Edward?”

Hij bewoog niet. Hij deed alsof hij niks hoorde.

“Edward? Ik ben het.”

Hij schudde zijn hoofd. Ging hij verdomme nu ook al hallucineren? Het moest niet veel gekker worden. Kwam hij nota bene door een gestoorde idioot in het ziekenhuis terecht, nu ging hij zelf stemmen horen.

“Ik ben het.”

Ja, ja, dacht hij. Ik heb koorts. Dat is het. Niet alleen de helft van mijn botten is gebroken, in mijn kop zit het ook helemaal mis. 

“Tamara.”

Ja, het verhaal was rond. Hij moest snel naar een psychiater. Hier had hij echt een arts voor nodig. Hij moest geholpen worden, gek, maar toen hoorde hij zachte voetstappen naar zich toekomen. Langzaam draaide hij zijn hoofd om. Hij keek. Daar stond ze inderdaad. Een sterk verouderde versie van de vrouw voor wie hij alles had overgehad. Voor wie hij een huis wilde kopen met een mooie keuken. Een huis met een grote tuin en een terras en een barbecue. Hier stond de moeder van zijn zoon, die… Ho! Ho, eens even! Vergat hij niet iets? “Tamara,” zei hij toonloos.

“Ja, ik… ik weet niet goed wat ik zeggen moet,” hoorde hij haar stamelen en het was alweer dokter Maas die op het verkeerde moment voorbijliep. Deze keer ging ze de kamer niet binnen, maar bleef ze in de opening staan. Het was fout, wist ze. Helemaal niet netjes en toch kon ze er niets aan doen.

“Wat doe je hier?” hoorde ze Edward Fochs vragen.

“Ik ben hier voor Colin,” antwoordde ze schor. “Colin is heel erg ziek geweest.”

“Alsof jou dat wat interesseert,” zei hij bot, terwijl zijn hart huilde. “Alsof jou het iets interesseert dat je zoon ziek is.”

“Ja, ik heb in doodsangst gezeten, Edward. Ik ben veranderd, weet je? Ik ben volwassen geworden.”

“Zal wel.”

“Ik moet je iets zeggen, Edward. Ik ben heel gemeen geweest. Colin is wel van jou,” hoorde Anne haar biecht. Ze knikte tevreden. Mooi, het hoge woord was eruit.

“Laat me niet lachen, wil je? Ga hier weg, Tamara. Doe me een lol, het is allemaal over en voorbij.”

“Nee, niet waar. We hebben je nodig. Colin heeft je nodig. Ik heb je nodig, Edward,” klonk het kleintjes. “We horen bij elkaar. Toch?”

Hij schudde zijn hoofd. “Nee.”

“Jawel, Edward. Ik wil voor je zorgen. Ik wil dat we weer bij elkaar komen. Dit is geen toeval, jouw ongeluk heeft zo moeten zijn.”

“Dank je de koekoek. Wat een onzin. Ben je weer stoned?” 

“Nee en dat zal ik ook nooit meer worden. Ik heb mijn leven gebeterd. Ik wil weer verder met jou. Ik ben zo blij dat ik je hier gevonden heb.”

“O ja? En als ik nooit meer kan lopen? Als ik invalide blijf? Houd je dan nog zoveel van me?” schamperde hij ongelovig.

“Ja, ik blijf van je houden. Altijd, ik meen het.”

“Ach, houd toch op, Tamara. Dat geloof je toch zelf niet?”

“Ik snap dat je boos bent. Ik kom later weer bij je terug, Edward. Samen met Colin, is dat goed?”

“Je haalt het niet in je hoofd,” gromde hij. “Alsjeblieft, zeg, houd eens op met die poppenkast. Je hebt mijn leven kapotgemaakt. Vertrek, alsjeblieft. Anders laat ik me overplaatsen naar een ander ziekenhuis.”

Anne Maas maakte zich toen uit de voeten. Ze voelde zich slecht. Twee jonge mensen afluisteren, dat was echt verkeerd. 

Aan de andere kant wist ze dat ze moest helpen. Het jonge stel kwam er samen niet uit. Ze wist wat haar te doen stond. Tamara en Edward hadden een duwtje in de goede richting nodig en daar zou zij voor gaan zorgen.



Jennifer werd razendsnel naar de operatiekamer gebracht. Haar leven hing aan een zijden draadje. Niemand had dit kunnen voorzien. De inwendige bloeding had zich tot nu toe niet gemanifesteerd. De chirurgen werden opgeroepen.

Professor Landau boorde een gaatje in het schedeldak, op de plaats waar de bloeding tegen het hersenvlies drukte. Het was een gevaarlijke ingreep. Er mocht geen enkele fout gemaakt worden, want een correctie was onmogelijk. Het moest goed, snel, foutloos! De spanning steeg. 

Dokter Maas, die als eerste alarm had geslagen, volgde de operatie op de voet. Ze hield zich afzijdig en zag dat dokter Mike Hasselman zich onverwacht bij hen voegde. Hij droeg de lichtgroene overall en een mondkapje. Zijn ogen waren op Anne gericht. Wat is er aan de hand, vroegen ze. Wat gebeurt er!

“Een hersenbloeding,” antwoordde Anne zachtjes. “Zomaar ineens.”

“Mijn god…”

Ze bleven staan. De ingreep was weliswaar levensgevaarlijk, maar duurde niet lang. Al na een half uur was het voorbij.

Professor Landau liet de hechtingen over aan dokter Jörg Siebert, die hem geassisteerd had. Hij trok zijn monddoekje naar beneden. “Een kwestie van afwachten,” zei hij kortaf en met een bruusk gebaar duwde hij de deur open.

Een slecht teken, wist Anne. Hij zou nu geen woord te veel zeggen en dat respecteerde ze.

Dokter Mike Hasselman stond nu aan het bed. Zijn hart bonkte. Hij moest zich even vasthouden. 

“Opzij, Mike,” zei Jörg. “Ga hier weg, wil je?”

De coassistent deed wat hem gevraagd werd en liep als in een droom terug naar zijn spreekkamer. Hij voelde zich beroerd en moest even gaan zitten. Met het hoofd in zijn handen staarde hij naar het vloerkleed. Het was erop of eronder, wist hij. De sprong had toch nog een levensbedreigende wending gekregen. Hij was bang. Banger dan hij ooit eerder was geweest en hij wist wat dat betekende. Jennifer liet hem niet koud. Integendeel. Zijn hart was bij haar.



“Tamara heeft het erg moeilijk gehad,” zei dokter Maas, maar hij schudde zijn hoofd. “Ze heeft echt alles gegeven, Edward.”

“Ze heeft me voorgelogen, dokter,” bromde hij. “Ze heeft gezegd dat ik Colins vader niet ben. Sterker nog, ze heeft het me toegeschreeuwd en ze lachte erbij! Ik heb me zo klein gevoeld. Zo compleet waardeloos. Ik had alles voor haar over en dat wist ze.”

“Ze heeft een fout gemaakt.”

“Zeg dat wel,” snoof hij. “Iedereen maakt fouten, lijkt het wel. Tamara dus. Dat mens dat me bijna geplet heeft, bijvoorbeeld. Ik zelf heb ook fouten gemaakt. Maar moet je dan maar met iedereen rekening houden? Wanneer kom ik zelf eens aan de beurt? Ik heb me rot gewerkt voor haar. Ik dacht dat we een gezinnetje vormden.”

“Ze heeft van haar fouten geleerd.”

“Dat zal dan tijd worden,” schimpte hij. “Allemachtig, zeg, als ze nou nog steeds oogkleppen voor heeft, is ze nog dommer dan ik dacht.”

“Je houdt van haar.”

“Nee, dokter, ik hiéld van haar.”

“Jullie houden alle twee nog van elkaar.”

“Ach, onzin. Het was een vergissing. Het was verdomme allemaal een grote rotvergissing!”

De arts wierp een blik op de monitor. De curve werd onrustig. “Ik ben hier om je te helpen, Edward. Om jou en Tamara te helpen.”

“Ze heeft niemand nodig.”

“Ze is echt veranderd. Ze is doodsbang geweest. Ze heeft geen oog dichtgedaan en ze houdt van je.”

“Dat kunt u nou wel steeds zeggen, dokter, maar u weet niet wat er allemaal gebeurd is.”

“Moet dat? Moet je altijd het verleden blijven oprakelen? Heeft dat zin, Edward?”

Hij keek haar aan. “Een mens wordt gevormd door zijn verleden,” klonk het kortaf. Verdomme, hij had pijn. Zijn poot stak en hij kon zich amper bewegen. 

“Een mens zou misschien wat meer naar de toekomst moeten kijken,” opperde Anne op haar beurt.

“Ik draag het verleden nou eenmaal met me mee, dokter,” klonk het stug. 

“Stop dat verleden in je rugzak, draag het met je mee, maar laat hem dicht.”

Hij snoof verachtelijk. “Alsof ik dat soms kan.”

“Iedereen kan het,” zei ze echter en toen stond ze op, hem in grote verwarring achterlatend. 



“Ga maar naar haar toe, Mike. Ze is aanspreekbaar.”

De orthopeed keek de eerstehulparts verbaasd aan. Ze had een veelzeggende blik in haar ogen en een geheimzinnige glimlach om haar mond. Hij snapte het niet.

“Ik?” vroeg hij. “Hoe bedoel je?”

“Ik weet wat je voor haar voelt,” zei ze zachtjes.

Ze stonden voor de deur van de ziekenkamer waar Jennifer stilletjes in bed lag. 

“Wat ik voor haar voel, Anne? Dat snap ik zelf nog niet eens,” moest hij bekennen, want Anne Maas kon hij volledig vertrouwen. “Ik begrijp er niks van, maar ze is werkelijk geen moment uit mijn gedachten.”

“Dat weet ik. Ik heb het ook gezien. Dat spijt me, want zo was het niet bedoeld. Ik heb gezien hoe de vonk tussen jullie is overgesprongen.”

Hij grinnikte kort. “Zoiets kun je niet zien.”

“Ik wel,” zei ze echter. “Soms.” Ze knikte hem bemoedigend toe.

Hij ging inderdaad naar binnen. “Hallo,” zei hij vriendelijk. “Mag ik vragen hoe je je voelt?”

Haar gezicht klaarde op. Alsof de zon haar wangen verwarmde, constateerde hij verrast. Geen enkele vrouw kon hem zo boeien als Jennifer Gomez dat deed. Het was onvoorstelbaar en allesoverheersend.

“Ik ben moe en in de war,” zei ze zacht. “Waarom heb ik het gedaan? U hebt gelijk gehad, dokter. Ik was ondankbaar en verwend en stom. Wie springt er nou in godsnaam uit het raam! Ik ben…”

“Sst, Jennifer, dit is niet nodig. Het is gebeurd en ik ben zo dankbaar dat je er nog bent. Dat de bloeding geen blijvende schade heeft berokkend. Ik zou je graag willen helpen, mag dat?”

Ze keek hem aan en voelde zich elke seconde sterker en warmer worden. Ze wilde bij hem zijn. Hem vasthouden en zijn armen om zich heen voelen. “Artsen helpen hun patiënten toch altijd?” hield ze zich echter op de vlakte.

“Ik ben niet alleen arts, Jennifer, ik ben ook een mens. Een man, die jou niet kan vergeten. Ik heb je gezien, op de televisie, in de krant en toen al wilde ik je leren kennen. Vind je dat raar?”

Ze schudde haar hoofd. “Ik moet ook steeds aan u denken, dokter,” zei ze bijna onhoorbaar. “Ik zag hoe boos u was toen ik niet meer geholpen wilde worden. Ik zag dat u het meende. Dat u echt serieus was.”

“Ik zal altijd serieus blijven, Jennifer.”

Zijn gezicht kwam vlak bij dat van haar. Het was tegen alle regels en ook snel en eveneens onverwacht, maar toen raakten zijn lippen voorzichtig haar mond.

“Oh, dokter…” verzuchtte ze.

“Mike,” bromde hij zielsgelukkig. “Noem me Mike, liefste.”

Ze keken elkaar diep in de ogen en dokter Maas, die alweer passeerde, keek vertederd toe en wist dat de twee elkaar voor altijd hadden gevonden.



“Wat er gebeurd is? Ik zal het je vertellen, Tamara,” klonk het die avond.

Het was heel stil in de kliniek. De patiënten waren op hun kamer. De gordijnen waren gesloten. Ze zat aan zijn bed. Stil, kleintjes en bleek.

Ze was een totaal andere persoonlijkheid geworden, zag hij. Zijn ex had niets meer weg van de bleke meid die bier uit blikjes dronk en haar kind van hand tot hand liet gaan. Ze was inderdaad volwassen geworden, hij kon het niet ontkennen.

“Toen ik hier in de stad aankwam, werd ik doodziek van ellende. Letterlijk doodziek, weet je dat?” Hij ontweek haar blikken. Die ogen, haar mond, alles kwam weer boven. De pijn en het brandende verlangen. De herinneringen, de toekomstplannen, alles. “Ik moest mijn truck aan de kant zetten. Verder rijden was gewoonweg onmogelijk geworden. Ik moest een frisse neus halen en juist op dat moment sprong die vrouw naar beneden.”

“Mijn hemel!” reageerde ze geschrokken. Dat had niemand haar verteld. “Wat mankeer je dan eigenlijk precies?” Ze wilde hem aanraken, even strelen, troosten, kussen, maar bedacht zich. Hij schokschouderde namelijk en kromp meteen in elkaar van de pijn. 

“Er is van alles gebroken, maar uiteindelijk zal ik wel weer herstellen. En Colin?” vroeg hij in één adem. “Hoe is het met hem?”

Ze wachtte even. Dit was een emotioneel moment. Hij informeerde naar zijn zoon en als ze durfde, had ze hem nu zeker gezoend. Ze zat niettemin nog steeds rechtovereind op haar stoel. “Hij gaat met sprongen vooruit,” vertelde ze zachtjes. “Ik zal eerlijk zijn, Edward. Hij is ziek omdat ik hem verwaarloosd heb.” Haar stem trilde. “Ik wist niet wat ik met mijn leven aan moest. Ik dacht dat het allemaal geen kwaad kon. Ik was een kind, ik snapte nog niks. Papa en mama hadden gelijk. Ik moest mijn les leren en ik ben finaal onderuitgegaan. Ik heb het niet gered. Dat drong pas tot me door, toen ik hier al die urenlang aan Colins bedje zat.”

Hij zei niets.

“Toen drong de waarheid pas tot me door, Edward. Toen snapte ik pas wat ik allemaal had stukgemaakt. Wat ik je heb aangedaan. Ik ben zo gemeen tegen je geweest, zo vals. Natuurlijk is Colin jouw zoon,” voegde ze er overtuigend aan toe. “Ik hoop dat je me kunt vergeven. Ik weet niet wat me bezielde, want ik houd juist zoveel van je.”

Ze huilde nu en wilde dat hij haar aankeek, maar hij staarde nog altijd naar buiten.

Na verloop van tijd, toen ze met zichzelf haast geen raad meer wist, stak hij echter een hand naar haar uit. Het was een stil gebaar. Een liefdevol gebaar, maar wel vol twijfels. Hij wist niet meer wat hij wilde of verlangde of hoopte. Hij wilde alleen maar bij haar zijn. Bij haar en bij Colin.



Over TWEE WEKEN verschijnt ANNE MAAS nr. 893 met ook daarin weer twee complete romans.



Anne rukt natuurlijk weer met haar team uit om mensen in nood te helpen en Mientje staat op haar beurt weer klaar voor haar oogappel. Ze zorgt ervoor dat Anne een gezonde maaltijd krijgt als die doodmoe thuiskomt van haar werk. In stilte vraagt ze zich af hoelang de bruiloft van Anne en Maxim nog op zich laat wachten. Voorlopig lijkt het er echter op, dat ze allebei nog veel te druk zijn met hun werk!



ANNE MAAS nr. 893 is over TWEE WEKEN verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.


Noodsignaal & Allemaal verliezers
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml