Meisje verdwenen
Gevaar aan het bed
Jacqueline Dobbelaar
“Ik snap trouwens niet waar u zich mee bemoeit, dokter van de Poel! U heeft toch uw eigen praktijkje! Ik heb al verschillende keren horen vertellen dat u wel eens gevraagd bent hier te komen werken, maar dat u dat heeft geweigerd. Waarom komt u zich dan toch bemoeien met zaken die u niets aangaan?”
“Ik beschouw een patiënt die onnodig in gevaar wordt gebracht, altijd als mijn zaak,” verdedigde Lidy zich.
“En zoiets noemen ze bemoeizucht, dokter van de Poel,” verhief Groothuys zijn stem.
Het beloofde die ochtend een heel gewone en rustige dag te worden, zoals Lidy van de Poel er al talloze had gehad in haar leven als kinderarts. Op tijd opgestaan en gedoucht, aangekleed en ontbeten met het hele gezin om vervolgens in de praktijk aan de slag te gaan. Er waren wat jonge patiënten geweest die wel de nodige aandacht van haar kregen, maar geen opvallende problemen hadden.
Aan het eind van de ochtend was Lidy bezig met het bijwerken van haar patiëntendossier, toen assistente Petra haar een paar uitslagen kwam brengen. Petra maakte een stralende indruk. Lidy had al eerder gemerkt dat er iets met Petra was die dag. Zo had ze een stralende glimlach, een bijna huppelende manier van lopen, een iets ander stemgeluid dan anders en op de een of andere manier zag ze er gewoon anders uit. Niet dat de blonde assistente op andere dagen somber was of terneergeslagen. Nee, dat niet, maar Lidy kende Petra lang genoeg om te merken dat er iets was.
“Vertel eens, Petra, waarom straal je zo vandaag? Ik zie aan je dat er iets is.”
Hoewel het bijna altijd druk was in de praktijk, maakte Lidy toch vaak tijd voor persoonlijke contacten met haar twee assistentes, Petra en Corine. Een goede band is noodzakelijk voor een goed team, wist ze, daarbij was een praatje af en toe wel zo gezellig. En gelukkig had ze dan ook een goede relatie met de twee ‘meiden’, zoals ze hen af en toe noemde. Zo goed zelfs dat Lidy peettante was van het half jaar oude dochtertje Annelies van Corine. Petra was niet getrouwd. Ze was de ware nog nooit tegengekomen, maar had af en toe wel een relatie die na verloop van tijd weer op niets uitliep. Soms zuchtte Petra dan wel eens om het altijd maar uitblijven van een solide verhouding met een man, maar vaak realiseerde ze zich dat het ook zo zijn voordelen had om alleen te zijn.
“Kun je het aan me zien, Lidy? Is het zo erg?”
Lidy glimlachte. Ze wist eigenlijk al ongeveer wat er ging komen. Omdat ze Petra al zo lang kende, wist ze welke woorden er gebruikt werden bij welke gebeurtenis.
Petra begon haar verhaal met een diepe zucht.
“Ik heb gisteren zo’n leuke man ontmoet en wat denk je?”
“Nou?” vroeg Lidy hoewel ze wel wist wat er komen ging.
“Hij heeft me mee uit eten gevraagd, vanavond!”
“Ben je verliefd?”
“Ik voel kriebels, Lidy. Hij heeft van die mooie ogen!”
Petra zuchtte weer en Lidy begreep dat het tamelijk diep zat. Haar assistente kon soms heel laconiek doen over mannen die ze kende, maar als ze beurtelings liep te stralen en te zuchten, dan kon je ervan uitgaan dat ze straalverliefd was. Lidy moest er om lachen.
“Ik weet genoeg, Petra. Je bent smoor op hem. Hoe heet hij eigenlijk?”
“Niek!”
Aan de manier waarop ze zijn naam uitsprak, kon je horen dat ze die naam al vaak had genoemd.
Ze werden gestoord door de telefoon.
“Hou je me op de hoogte van jullie romance?”
“Reken maar!” klonk het zangerig en haar paardenstaart zwaaide zwierig op en neer. Lidy keek haar glimlachend aan toen ze de hoorn van het toestel nam.
“Lidy, ik heb Carrie van der Laan aan de lijn,” meldde Corine aan de andere kant.
“Ja goed, geef maar door.”
“Met Lidy van de Poel.”
“Lidy, met Carrie. Ik moet je op de hoogte stellen van een vervelende gebeurtenis, Lidy. Mariska is weg!”
“Weg? Hoezo weg?”
Lidy zag Mariska voor zich. Een blond meisje van twaalf jaar dat beide ouders op tragische wijze verloren had toen die met de auto te water raakten en verdronken. Mariska was toen nog maar zeven en logeerde zelf op het moment van het ongeluk bij een tante. Anders was ze zelf waarschijnlijk ook bij het ongeval om het leven gekomen. Je vroeg je in zo’n geval wel eens af waar het kind beter mee af zou zijn, maar Lidy was nuchter genoeg om te weten dat je verder moest gaan met de realiteit en niet met vragen over hoe het beter of anders zou zijn geweest. Het meisje had ook recht op een goed leven, ook al had ze zoiets moeilijks meegemaakt in haar vroege jeugd. Of misschien juist omdat ze zoiets moeilijks had meegemaakt.
“Ze heeft een klein briefje achtergelaten. Ze schrijft er in dat ze weggaat en dat we haar vooral niet moeten gaan zoeken. Ze zegt dat ze het hier niet meer uithoudt,” vertelde Carrie. Lidy kende Carrie als een flinke vrouw, maar ze wist tegelijkertijd dat zij het nu behoorlijk moeilijk had, nu een van ‘haar’ kinderen ergens rond leek te zwerven en het moeilijk had.
“Waren er dan problemen met haar, dat je weet?” vroeg Lidy verbaasd. Ze kende Mariska als een tamelijk rustig meisje dat doorgaans weinig ophef maakte en er tevreden uitzag. Natuurlijk was het mogelijk dat er psychische problemen waren. Zeker als je op jonge leeftijd met zulke intens droevige gebeurtenissen werd geconfronteerd.
Toch kon Lidy zich er geen voorstelling van maken dat Mariska zodanig in de knoop zou zitten met zichzelf dat ze weg zou lopen.
“Heb je de politie gebeld?”
“Ja, natuurlijk. Ze is twaalf jaar! Ze kan toch niet op straat rond gaan zwerven?”
“Nee, daaraan is geen twijfel mogelijk. Kan ze niet naar een bepaalde plaats toe zijn?”
“Ja, ik heb gewezen op de begraafplaats waar haar beide ouders begraven liggen. Als het goed is, gaat de politie daar eerst kijken. Ik snap niet wat haar ineens mankeert, Lidy. Ze is altijd zo lief en rustig. Ze is helemaal niet het type om weg te lopen. Ze is geen probleemkindje, nooit geweest.”
Lidy kon dat alleen maar beamen. Zo kende zij Mariska ook.
“Wat kunnen wij doen?”
“Eigenlijk niets, Lidy. Ik wilde je alleen maar op de hoogte stellen.”
“Ja, dat begrijp ik en dat stel ik ook op erg prijs,” zei Lidy. Ze was immers al jaren de vaste huisarts van kindertehuis Huize Zonzicht. Ze kende alle kinderen en hun achtergrond. Ze wilde uiteraard op de hoogte zijn van alle ontwikkelingen in het tehuis. Ze wist nu al dat ze de komende dagen flink met het geval in haar maag zou zitten. Dat was nu eenmaal het nadeel van haar vak. Als er iets was, ging het altijd om mensen en dat kon je niet zomaar van je afschuiven. Ook Lidy, die toch in de loop der jaren wel door de wol geverfd was, kon emoties nooit helemaal uitsluiten. Ze bleef voor het oog nuchter en standvastig, kordaat en zelfbewust, maar onbewogen was ze zeker niet. Het was trouwens voor een arts niet goed om onbewogen te zijn. Om goed te kunnen functioneren moesten al je emoties goed in balans zijn, wist ze. Emoties hoorden er bij, je moest alleen wel goed weten wanneer je er uiting aan kon geven en wanneer niet.
Toen Lidy enige tijd later in haar auto richting het St. Joseph-kinderziekenhuis reed voor een gesprek met ziekenhuisdirecteur Hans Bonnema, waren haar gedachten nog steeds bij Mariska en het gesprek dat ze met Carrie over het meisje had gevoerd. Waar kon dat meisje naartoe zijn? Hoe kon je nu wegvluchten van de enige warme plek die je hebt? Ook al is dat dan een kindertehuis, het was voor Mariska toch een soort thuis? Lidy wist dat het in dat tehuis niet slecht was en dat in huize Zonzicht zoveel mogelijk geprobeerd werd een warm en liefdevol nest te bieden aan de kinderen. Natuurlijk waren er wel wat regels en afspraken waar je je aan moest houden, maar die waren er natuurlijk ook in de meeste gewone gezinnen. Samenwonen met andere mensen in één huis betekende dat je wel eens concessies moest doen. Lidy dacht aan haar eigen kinderen die ook wel eens moeite hadden met sommige regeltjes. Dat ze soms de teckel Basil moesten uitlaten en moesten helpen met kleine karweitjes, zoals het dekken van de tafel. Natuurlijk hadden ze daar niet altijd zin in, maar daar waren die regels juist voor. Om te leren dat je in het leven weleens verplichtingen hebt en dat je niet alleen maar kunt doen waar je zelf zin in hebt.
Lidy’s gedachten dwaalden verder af. Haar eigen kinderen, Steffie en Andy, waren eigenlijk halfwees. Het lag nu eenmaal niet in haar aard om daar al te vaak bij stil te staan. Lidy vergat haar eerste man, Werner, natuurlijk nooit, maar zij moest verder leven nadat Werner bij een auto-ongeluk om het leven gekomen was en ze had zich daarbij zo praktisch mogelijk ingesteld. Zo was ze nu eenmaal. De kinderen leken niets tekort gekomen te zijn. Gelukkig hadden ze altijd nog hun moeder en na niet al te lange tijd vond Lidy weer het geluk bij Alex Snijdewind, met wie ze in het huwelijk was getreden. Alex was niet alleen een geweldige partner voor haar, maar ook zonder meer een goede vervanger van de vader van haar kinderen. Voor Lidy was het verlies van haar eerste man natuurlijk altijd een groot verdriet gebleven. Toch had ze het een plaats gegeven en wist ze er mee om te gaan. Ze wist ook dat het haar had gemaakt tot wie ze nu was. Een sterke en evenwichtige vrouw. Lidy glimlachte zwakjes. Wat had ze daar een hoge prijs voor betaald! Ze schudde haar hoofd en wilde niet terugdenken aan die vreselijke nacht van het ongeluk en aan die tijd erna. Bovendien moest ze zich concentreren op het verkeer. Vanwege werkzaamheden aan de weg werd het verkeer omgeleid door de smallere straten van de stad. Lidy kwam in een wijk waar ze nog nooit eerder was geweest. Opletten geblazen dus. Ze nam deelname aan het verkeer serieus. Ze hield zich altijd aan de maximumsnelheid en volgde regels zo correct mogelijk op. Ze wist immers dat al die normen er niet voor niets waren. Er vielen al veel te veel doden in het verkeer, wist ze. Had dat te maken met het ongeluk van Werner? Dat was goed mogelijk.
Waar Lidy nu reed, stonden veel auto’s geparkeerd aan de kant van de straat. Lidy lette constant op of er geen mensen tussen de auto’s door wilden oversteken. Ze hield met een schuin oog de enkele voetgangers op de stoep in de gaten. Extra aandacht voor kinderen en oudere mensen kon nooit kwaad. Daar bijvoorbeeld liep een kind, een meisje. Lidy stopte bij een verkeerslicht dat op rood ging. Er staken een paar dames met boodschappentassen over. Op de stoep stond nog een meisje dat blijkbaar niet wilde oversteken. Lidy’s blik dwaalde even naar haar af. Ze richtte zich weer op de weg voor zich en keek toen meteen terug naar het meisje. Alsof ze pas een fractie van een seconde later zich realiseerde wat ze zag. Dat meisje dat daar stond, leek wel op Mariska. Maar nu was ze weer gaan lopen en zag Lidy alleen de achterkant van het meisje. Had ze het goed gezien of leek het nu het gezicht van Mariska te zijn, omdat Lidy daar juist aan dacht?
Ze had het gezicht van het meisje slechts enkele seconden gezien en het was goed mogelijk dat ze het zich nu inbeeldde. Het licht ging weer op groen en Lidy reed verder in dezelfde richting als waar het kind liep. Op het moment dat ze dacht haar voorbij te kunnen rijden, liep het meisje een smal straatje naar rechts in en kon Lidy nog steeds niet goed haar gezicht zien. Lidy moest inmiddels ook op het verkeer blijven letten. Achter haar reden auto’s, dus ze kon niet zo langzaam blijven rijden. Toen ze een vrije parkeerplaats zag, reed ze de auto daar direct in. Gehaast stapte ze uit en met een druk op haar sleutelhanger piepte de auto ten teken dat hij op slot was. Met snelle stappen liep ze naar de plaats waar ze Mariska het smalle straatje in had zien gaan. Daar zag ze dat ze juist weer een steegje insloeg. Lidy besloot haar te volgen. Ze was nu eenmaal uitgestapt om te zien of ze het bij het rechte eind had of niet. Bovendien was het belangrijk genoeg. Het ergste wat haar kon overkomen, was dat ze het gesprek in het St. Joseph-kinderziekenhuis zou missen en dat vond ze eigenlijk niet zo’n ramp. Een gesprek met Hans Bonnema, directeur van het St. Joseph–kinderziekenhuis, was in zekere zin altijd informeel. Hans was een goede vriend geworden in de loop der jaren en het was dat hij haar bij zoveel zaken betrok, want uit zichzelf zou Lidy zich niet met zoveel aangelegenheden in het ziekenhuis bemoeien. Hans Bonnema had al meer dan eens aangegeven dat hij graag wilde dat Lidy in het ziekenhuis kwam werken, maar Lidy had iedere keer weer geantwoord daar helemaal geen oren naar te hebben. Haar zelfstandigheid was haar veel waard.
Ze was nog op afstand van het jonge meisje, maar liep nu toch in. Wat betreft postuur kon ze inderdaad Mariska zijn, maar helemaal overtuigd was Lidy nog zeker niet. Ze wist dat als ze dichterbij zou komen, ze wellicht zou kunnen zien of het Mariska wel of niet was. Mariska zou lidy echter ook kunnen herkennen, wat bij haar misschien een ongewenste reactie kon veroorzaken. Als het meisje weg zou vluchten en Lidy kreeg haar niet te pakken, dan was de kans groot dat ze binnen korte tijd helemaal uit de stad zou verdwijnen. Lidy wist dat rennen niet haar sterkste kant was en dat ze het af zou leggen tegen een meisje van twaalf. Ze bleef dus nog even op afstand volgen in de hoop dat ze de gelegenheid zou vinden om het meisje toch wat beter te kunnen bekijken.
Ze naderde enkele winkeltjes en bleef daar rond dralen. Ze keek in de etalages. Lidy naderde haar nu en ging bij een kledingrek staan dat buiten opgesteld stond met jurkjes voor aantrekkelijke prijzen. Ze deed alsof ze ertussen aan het neuzen was en zette voor alle zekerheid haar zonnebril op, hoewel het niet echt zonnig was. Ze keek voorzichtig over het rek heen naar het meisje en zag nu dat het meisje inderdaad Mariska was. Lidy wilde nu weten waar ze heen ging. Misschien kon ze vaststellen waar Mariska verbleef. Terwijl Lidy op een afstandje bleef volgen, realiseerde ze zich dat ze zich ongevraagd in het leven van een kind zat te wringen. Het had iets opdringerigs. Ze vroeg zich een moment af hoe ver je mocht gaan met je te bemoeien met de levensstijl van andere mensen. Lidy wist meteen het antwoord op haar vragen. Mariska was immers nog maar een kind. Ze moest niet op straat leven. Ze had recht op goed eten, onderdak, opvoeding en onderwijs.
Het duurde gelukkig niet al te lang voor Mariska haar verblijfplaats leek te hebben bereikt. Ze kroop door een omheining waarachter wat houten barakken stonden en Lidy zag hoe ze eerst om zich heen keek voor ze door een vensterluik handig naar binnen glipte.
Lidy kende de buurt hier helemaal niet en zocht naar een straatnaambord. Dat vond ze niet, maar ze zag wel op de houten barakken de naam ‘Hengelsma’ staan, met eronder, in kleinere letters ‘Alles voor uw tuin’. Blijkbaar was er ooit een bedrijf in gevestigd geweest, maar zo te zien, stond het al jaren leeg.
Lidy meende genoeg te weten en keerde terug. Het was nog een behoorlijke wandeling. Daar had ze niet zo’n erg in gehad toen ze achter het kind aan liep. Het nam nog snel een half uur in beslag voor ze weer terug bij haar auto was. Daar trof ze onder de ruitenwisser een bon aan. Ze zuchtte. Dat had ze natuurlijk kunnen weten. Je kon je auto niet zomaar ergens neerzetten en weglopen. Met de bon in haar hand stapte ze in en pakte haar gsm uit haar tas. Ze besefte dat ze alles zomaar in haar auto had laten liggen in haar blinde drift om het meisje dat op Mariska leek te gaan achtervolgen. Ze had een behoorlijk risico gelopen haar auto opengebroken terug te vinden, zonder tas, portemonnee en telefoon.
Ze toetste op de naam van Carrie.
“Met Carrie Verlaan, Huize Zonzicht.”
“Carrie, met Lidy. Ik heb Mariska gezien!”
“Echt? Waar? Is alles goed met haar?”
Lidy hoorde de hoop in de stem van haar goede vriendin. Jammer dat ze niet kon zeggen dat ze het meisje zo dadelijk wel in het tehuis zou afzetten.
“Ik zag haar in de stad lopen en ben haar gevolgd. Ze verblijft in een paar houten barakken.”
“Dat betekent dus dat ze een zwerversbestaan leidt?”
“Daar lijkt het veel op, Carrie,” verzuchtte Lidy. Het hele gebeuren maakte ook op haar een schrijnende indruk.
“Kon je haar daar niet weghalen, Lidy?”
“Nee, tenminste, dat heb ik bewust niet gedaan. Het was ten eerste goed mogelijk dat ze zou vluchten en dan zou ze een andere schuilplaats betrekken, zodat we nog niet weten waar ze is. We moeten haar daar weghalen door middel van een gerichte actie waar we waarschijnlijk beter de politie bij kunnen betrekken. Ik zie het tenminste niet zitten om alleen in die barakken in te breken.”
“Je hebt gelijk, Lidy. Ik ga de politie bellen. Wanneer kun jij hier zijn?”
Lidy dacht aan het gesprek in het St. Joseph-kinderziekenhuis en wist wat er belangrijker was: Mariska.
“Ik kom meteen naar je toe.”
Nadat ze de verbinding had verbroken en de auto wilde starten, rinkelde haar telefoon.
“Met Lidy van de Poel!”
“Lidy, met Hans. Ik zit op je te wachten. Waar blijf je? Ik maakte me een beetje zorgen.”
“Er kwam iets tussen, Hans. Iets dringends. Het spijt me werkelijk, maar ik ben onverwacht ergens ingerold en ik heb eigenlijk geen tijd meer voor ons gesprek. Sorry, dat ik je nog niet heb gebeld.”
“Toch geen grote problemen, hoop ik, Lidy?” klonk Hans bezorgd.
“Niet voor mij, Hans, lief dat je zo zorgzaam bent. Het is een lang verhaal dat ik je nog wel een keer zal vertellen, maar nu heb ik helaas geen tijd meer.”
Ze verbraken de verbinding. Ze wist dat Hans zich de hele dag zou afvragen wat er aan de hand was. Hij kende Lidy immers niet als iemand die niet kwam opdagen als ze een afspraak hadden.
Ze startte de auto en reed richting ‘Huize Zonzicht’.
Daar aangekomen zag ze al een politieauto staan. Even later stond ze oog in oog met Carrie en twee politiefunctionarissen.
“Dit is dokter Lidy van de Poel, kinderarts,” stelde Carrie haar voor.
De heren stelden zich voor als Dick Sabel en Bert van Laren.
“U hebt dus het vermiste meisje gezien?” vroeg de laatste, terwijl ze rond de tafel in Carries kantoor gingen zitten.
“Ja, ik weet zeker dat zij het was,” begon Lidy te vertellen. Carrie schonk haar een kop koffie in.
Lidy legde uit wat er gebeurd was, maar kon niet goed zeggen waar ze uit de auto gestapt was en waar ze het kind precies was gevolgd.
“Ik weet alleen maar dat ze zich verstopt houdt in de barakken van Hengelsma, een voormalig tuinbedrijf.”
Dick Sabel haalde een kaart van de stad tevoorschijn en vroeg haar waar het ongeveer was dat ze uit de auto stapte. Lidy moest goed zoeken. Ze traceerde de route die ze altijd reed naar het St. Joseph-kinderziekenhuis.
“Hier rijd ik altijd langs, maar ik moest van de weg af omdat er een omleiding was.”
“Dat moet hier geweest zijn,” wees Bert van Laren. “Hier zijn omleidingen vanwege werkzaamheden aan de gasleiding,” wist hij.
“Ja, in deze straat heb ik vlug mijn auto geparkeerd.”
“Hebt u betaald?’ vroeg Sabel met opgetrokken wenkbrauw.
“Nee,” deed Lidy geërgerd. “En ik had dan ook een bon bij terugkomst.”
Dick Sabel hield zijn hand op. “Geeft u die dan maar aan mij. Ik handel dat wel af. Voor zulke noodgevallen moet de politie een uitzondering maken.”
Lidy haalde aarzelend de parkeerbon uit haar tas en van Laren keek goedkeurend toe.
“Ik bel even naar het bureau om na te vragen wie daar wijkagent is. Die moet weten waar die barakken staan,” verklaarde Dick en hij toetste een naam in op zijn gsm.
Amper een halve minuut later werd hij doorverbonden met de betreffende wijkagent.
“Met Dick Sabel, kun jij me vertellen waar de barakken van Hengelsma zijn, een voormalig tuinbedrijf?”
Sabel luisterde en begon te schrijven op zijn notitieblokje dat voor hem lag.
“Oké, bedankt! Voorlopig weet ik genoeg.”
“Hij kent die barakken. De straat heet Koningin Emmaplantsoen, een heel oude buurt, zegt hij, met veel panden die leegstaan en verpauperen.”
“Er moet een plan van aanpak komen,” bemoeide Carrie zich nu met de zaak.
“We gaan daar heel voorzichtig te werk. We moeten het hele traject doorlopen. Het kind moet even geobserveerd worden, de plaats verkend worden, zodat we weten hoe we haar veilig kunnen benaderen en hoe we de barak in kunnen komen en vervolgens moeten we een groepje mensen bij elkaar hebben waarmee we de actie gericht en goed uit kunnen voeren.”
Lidy overdacht het een en ander.
“Observeren, verkennen, mensen bij elkaar krijgen, hoelang gaat dat allemaal duren? Dat kind leeft op straat!”
“Het klinkt voor u misschien als een traject van weken, maar het is de bedoeling dat we haar daar vandaag nog weg hebben. Ik denk aan vanavond, maar mogelijk krijgen we het wat vroeger voor elkaar. Nu we kennis hebben van de verblijfplaats, zijn we ook verantwoordelijk voor haar veiligheid en welzijn. Ik wil het risico niet nemen dat er iets gebeurt. In zo’n stel oude barakken kan van alles gebeuren, denk aan brand bijvoorbeeld. Daar moet ik niet aan denken. Ik wil u daar overigens ook bij hebben, mevrouw van de Poel. Ik wil graag het nummer van uw gsm noteren zodat we u kunnen bellen voordat we met de actie van start gaan.”
“Het klinkt zo ruw allemaal, u zult Mariska toch geen pijn doen?” vroeg Carrie bezorgd.
“Maakt u zich daar geen zorgen over,” stelde van Laren haar gerust. “Politiemensen kunnen echt heel voorzichtig te werk gaan, geloof me.”
Nadat Dick Sabel haar telefoonnummer had genoteerd, vertrokken de agenten. Lidy zag de vermoeide ogen van Carrie.
“Slaap je wel een beetje, Carrie?”
“Wat denk je als een van je kinderen op straat slaapt, Lidy?”
Lidy legde haar hand op de schouder van de vrouw die ze al zo lang kende als iemand met de zakelijke instelling van een manager, maar met het hart van een moeder.
Enkele tientallen minuten later reed ze weer in de richting van het St. Joseph-kinderziekenhuis. Ze besloot toch nog maar even langs te gaan bij directeur Hans Bonnema, die zo bezorgd had gereageerd toen ze niet kwam opdagen voor hun afspraak. Haar gedachten gingen over Mariska die ze op straat had zien zwerven. Ze vroeg zich af waar het kind eten vandaan haalde. Ze kon immers niet van de lucht leven. Zou ze eten stelen? Of erger: uit de vuilnisbakken halen? Lidy zuchtte. Door haar rol als huisarts van het tehuis wist ze maar al te goed dat kinderen vaak tussen wal en schip vielen. Soms door het overlijden van een of beide ouders en andere keren door een scheiding. Het kwam echt voor dat ouders weinig aandacht aan hun kinderen besteedden als ze een nieuwe partner hadden en het soms net zo gemakkelijk vonden als het kind op een dag niet meer thuiskwam. Andere ouders verwaarloosden of mishandelden hun kinderen weer waardoor die de straat opzochten en meer hadden aan de vriendschap van andere rondzwervende kinderen dan aan hun eigen ouders.
Hoewel veel mensen meenden dat straatkinderen een verschijnsel waren uit arme landen, ver van hier, wist Lidy dat ook in ons eigen land kinderen op straat zwierven. En dat in een land waar zoveel welvaart is. Lidy wist dat het niet nodig was dat kinderen op straat leefden. Vaak was het gewoon zo gegaan. Jonge kinderen gaan uit zichzelf niet snel naar een hulpverlenende instantie toe en als ze eenmaal op straat in vrijheid leven, zijn ze niet snel geneigd om ergens onderdak te gaan zoeken. Nog steeds in gedachten draaide ze de parkeerplaats van het ziekenhuis op.
Toen ze even later oog in oog stond met Hans, zag ze aan de uitdrukking op zijn gezicht dat hij nog blijer was dan anders om haar te zien.
“Lidy, ik ben in ieder geval blij dat je ongedeerd bent. Ik was oprecht bezorgd.”
“Daarom kom ik ook even langs, Hans. Het was werkelijk niet mijn bedoeling om verstek te laten gaan bij onze bespreking, maar ik zag onderweg hiernaartoe een meisje op straat lopen, dat is weggelopen uit Huize Zonzicht.”
Hans, die haar betrokkenheid bij het tehuis kende, begreep meteen dat Lidy op dat moment prioriteiten had gesteld en achter het kind was aan gegaan.
“Is het goed gekomen?” vroeg hij belangstellend.
“Ik heb haar kunnen volgen tot haar schuilplaats en Carrie ingelicht. Daarna hebben we met de politie gepraat. Op zijn laatst vanavond worden het meisje van de straat geplukt.”
Hans zuchtte.
“Jij bent meer dan een kinderarts, Lidy. Ik heb nooit een arts meegemaakt die zover gaat in zijn hulpverlening. Jouw grens ligt niet bij de deur van de behandelkamer of de kliniek. Als directeur van een ziekenhuis moet ik wel eens zuchten om die houding, die alle perken te buiten gaat en zoveel van je vergt, maar aan de andere kant wilde ik dat iedereen zo was, dan zou onze maatschappij er heel anders uitzien.”
Lidy liet de woordenstroom maar over zich komen. Hans leverde vaak kritiek die complimenten bevatte. Dat was ze wel van hem gewend.
“Ik heb nu wel onze afspraak gemist. Is dat heel erg?”
“Ach, je missie op straat was absoluut belangrijker. Er is echter nog iets anders. Ik wil je graag voorstellen aan onze nieuwe kinderarts, dokter Ben Groothuys. Een echte aanwinst. Zoals je weet, had ik liever jou in ons artsenteam, maar het is me nu intussen wel duidelijk dat je daar niets voor voelt. Loop even met me mee zodat je hem een hand kunt geven.”
Samen liepen ze door het kinderziekenhuis dat Lidy zo goed kende. Ze was er al jaren een bekende verschijning. Verschillende verpleegsters en andere personeelsleden groetten haar met een glimlach of een knikje. Lidy kende bijna iedereen. De woorden van Hans gingen nog eens door haar gedachten. Hij had inderdaad al vaak laten doorschemeren dat hij Lidy graag in het ziekenhuis wilde hebben, maar daar voelde ze echt niets voor. Haar eigen praktijk was haar daarvoor veel te veel waard. Op de zaal troffen ze dokter Ben Groothuys aan, die met een assistent aan het bed stond.
“Lidy, dit is Ben Groothuys, Ben, dit is Lidy van de Poel,” stelde Hans hen netjes aan elkaar voor.
“Dokter van de Poel, ik heb al veel over u gehoord. Ik hoop dat we in de nabije toekomst vaak samen zullen werken.”
“Die kans is tamelijk groot. Ik verwijs kinderen uit mijn praktijk vaak door naar het St. Joseph-kinderziekenhuis waarna ik contact blijf houden met de behandelende arts.”
“Geweldig! Ik kijk ernaar uit. Ik heb hier al verschillende mensen horen vertellen over uw scherpe diagnostiek. Het schijnt dat dat wel het laatste is waar men hier in het ziekenhuis ooit aan twijfelt.”
“Toch ben ik blij dat deskundige mensen hier net zo scherp en kritisch blijven meedenken. Zekerheid gaat voor de reputatie van een arts is het niet?”
Groothuys liet zijn blik over Lidy gaan, wat haar niet ontging.
“U heeft helemaal gelijk, dokter van de Poel. Wat dat betreft zijn we hier aan het goede adres. Het St. Joseph-kinderziekenhuis heeft immers een naam op te houden van deskundigheid en alertheid.”
Hans knikte als dank voor het compliment aan het adres van zijn ziekenhuis.
“Waar heb je hem vandaan?” vroeg Lidy belangstellend toen ze even later met Hans door de lange gangen van het ziekenhuis liep.
“Ik moet je eerlijk bekennen dat ik niet zoveel van hem weet. We hebben een aantal gesprekken met hem gevoerd en daarin begrepen we elkaar zo goed, dat er meteen een ‘klik’ was. Hij is werkelijk een aanwinst voor ons ziekenhuis, daar is iedereen het hier over eens.”
“Hij is in ieder geval een charmante man,” glimlachte Lidy.
“Ik heb me dus niet vergist toen ik meende een schittering in je ogen te zien?”
“Hans!”
Hans Bonnema lachte.
“O, ik refereer niet aan romantiek of geflirt, hoor. Ik heb het alleen maar over het natuurlijke charisma dat die man nu eenmaal over zich heeft en dat jou ook raakte. Ontken het maar niet!”
“Inderdaad, die man heeft een charme die je meteen voor hem inneemt. Dat geef ik toe. Het is leuker samen te werken met een leuk iemand dan met een norse collega.”
“Je drukt je weer eens heel diplomatiek uit. Ga jij nu maar snel aan de slag met dat meisje op straat. Het is te hopen dat ze snel weer onderdak heeft, want de gedachte dat zo'n arm wicht buiten rondzwerft, is onverdraaglijk. Het zou in onze samenleving niet meer voor moeten komen.”
“Dat ben ik helemaal met je eens, Hans. Ik hou je op de hoogte.”
Terwijl ze het ziekenhuis uit wandelde, glimlachte ze om Hans, die het blijkbaar leuk vond haar te betrappen op warme gevoelens voor de nieuwe internist. Lidy was een gezonde vrouw die niet ongevoelig was voor de aandacht van mannen, maar ze was niet snel van de kook gebracht.
Onderweg naar de praktijk ging de ontmoeting met dokter Ben Groothuys nog eens door haar gedachten. Een charmante man die ongetwijfeld iedereen voor zich wist te winnen. Lidy had gevoeld hoe hij naar haar keek. Natuurlijk vond zij het prettig als ze door mannen werd bekeken, een teken dat ze er mocht zijn, maar zijn ongeremde blikken over haar lichaam waren misschien toch net een stapje te ver.
Ze schudde de gedachte van zich af. Ach, zo waren misschien alle mannen wel. Ze dacht te veel na over die man. Ze zou hem snel genoeg beter leren kennen als hij patiënten van haar behandelde. Mogelijk kreeg hij Monique van Pas onder handen die door Lidy naar het St. Joseph-kinderziekenhuis was doorverwezen, nadat ze een gezwel in de buikholte bij het meisje had ontdekt.
Hans Bonnema had het bevestigd en het gezwel operatief verwijderd, maar er meteen bij verteld dat er nog resten van de kanker in de buikholte waren waardoor het meisje niet ‘schoon’ verklaard kon worden. Dat was bij dergelijke gevallen niet heel ongewoon. Lidy wilde dat ze tijd had om Monique nog een bezoekje te brengen. Morgen misschien, of anders later in de week.
Inmiddels was het middag geworden en het was tamelijk stil in de praktijk. Lidy glimlachte om de dromerige blikken van Petra. Die was duidelijk genoeg nog bij Niek. Lidy hoopte voor haar assistente dat het wat werd met die man. Vanavond zou een belangrijk moment voor haar zijn.
“Ben je er morgenochtend, Petra?” vroeg Lidy voor alle zekerheid.
Petra bloosde. Wat dacht Lidy wel!
“Lidy, het is vanavond, morgenochtend ben ik weer gewoon op het werk!”
“Nou ja, ik bedoel alleen maar dat het soms 's avonds later kan worden dan je verwacht had. Dan kan het 's ochtends weleens moeilijk zijn om op tijd uit bed te komen. Misschien kun je dan beter een halve snipperdag nemen en pas 's middags komen werken.”
“Lidy, ik duik niet meteen met die jongen in bed, hoor. Ik heb ook zo mijn principes!” Petra keek quasi beledigd naar haar baas.
“Ook goed, hoor!” deed Lidy lachend terug. Ze plaagden elkaar maar wat.
Ze handelde wat administratie af en besloot thuis nog wat te doen. Door de verwachte actie met Mariska vermoedde Lidy dat ze de komende avond wel eens van huis zou kunnen zijn. Dan was het maar beter om nu nog even thuis te zijn en de kinderen te zien. Als het vanavond per ongeluk laat zou worden, waren die twee al naar bed en zou ze hen niet meer zien. Hoe druk Lidy het ook had, ze was te veel moeder om dat te laten gebeuren. Ze legde het uit aan Corine, die altijd wist waar ze Lidy kon bereiken in geval van nood. Toen Petra binnenliep, meldde Lidy haar vroege vertrek ook aan haar.
“Ja, goed hoor, maar ik wil je nog iets vragen, Lidy.”
Lidy keek haar assistente vragend aan.
“Zeg het maar!”
Het leek of Petra even aarzelde met haar vraag.
“Je zei iets over morgenochtend vrij zijn, misschien was dat toch wel een goed idee!”
Lidy lachte nu.
“Hoewel je natuurlijk niet…”
Petra lachte een beetje ongemakkelijk.
“Nee, maar ik zit toch wel wat gemakkelijker als ik morgenochtend niet vroeg uit bed moet. Wellicht drinken we ook een glaasje wijn en zo,” legde ze voorzichtig uit.
Lidy en Corine wisselden blikken en lachten.
“Goed hoor, Petra. Slaap morgen maar lekker uit, als wij morgenmiddag dan in ieder geval het hele verhaal te horen krijgen.”
“Reken maar!” deed Petra opgelucht. Ze wist ook wel dat Lidy en Corine belangstelling hadden voor haar persoonlijke leven en haar veel romantiek en liefde toe wensten.
In huis keek Rosy haar een beetje verbaasd aan.
“Wat ben je vroeg?”
“Ik moet zeer waarschijnlijk vanavond nog weg, dus wilde ik nu de kinderen nog even zien.”
“Die kunnen ieder moment thuiskomen, maar Alex zal het minder leuk vinden als je vanavond weer geen tijd voor hem blijkt te hebben.”
Lidy zuchtte. Nee, Alex en zij zaten graag 's avonds samen op de bank. Een mooie film kijken of mooie muziek beluisteren was echte ontspanning voor hen. Vaak bespraken ze dan de dingen die hen die dag waren overkomen. Je partner kon je vaak een spiegel voorhouden of op een verrassende manier over iets denken waar je zelf over in kringetjes draaide. Ze hield ervan om zo samen met Alex te kletsen over haar patiënten en de dingen die ze in het dagelijkse leven tegenkwam. Alex zou, net als zij, zuchten als ze vertelde dat ze vanavond weg moest. Ze hadden allebei een druk leven en de momenten van samenzijn waren al erg spaarzaam. Maar ja, het kon nu even niet anders. Lidy wilde de actie van vanavond zeker niet verstek laten gaan. Ze wilde Mariska zien als ze van de straat af werd geplukt. Het was beter als ze haar meteen kon zien en onderzoeken voor ze in Huize Zonzicht onder de douche werd gezet en ging slapen. Kinderen konden zich snel aan een situatie aanpassen, waardoor eventuele trauma's misschien werden verborgen. Nee, ze wist zeker dat ze erbij moest zijn.
De kinderen kwamen de keuken in gerend.
“Tante Rosy, mamma, er zit een gele vogel in de tuin. We gaan hem vangen!” riep Andy met overslaande stem. Steffie had geen tijd om te praten maar gooide haar tas neer en rende naar buiten.
“Het schepnet!” riep ze nog naar haar broertje, die vlak achter zijn zusje liep.
Lidy en Rosy keken elkaar lachend aan. Zo ging dat nu eenmaal bij hun kinderen. Als er een gele vogel in de tuin zat, moest je alles meteen laten vallen en aan niets anders meer denken!
Ze liepen de kinderen na en keken in de grote tuin toe hoe de twee een schepnet uit de schuur haalden en rondkeken waar de vogel ook weer zat.
“Daar!” riep Andy geestdriftig uit.
“Daar, in die boom!” En ze renden erop af.
De twee vrouwen kwamen langzaam dichterbij en staarden ingespannen naar de aangewezen boom, maar zagen daar zo snel geen enkele vogel, zeker geen gele.
“Waar is hij dan?” vroeg Lidy verwonderd toen de twee kinderen zeker leken te weten waar ze heen moesten met het schepnet.
“Daar, op de onderste tak!”
En inderdaad, daar zagen ze nu ook een klein geel vogeltje zitten dat korte enkelvoudige piepgeluidjes maakte en hen verwonderd vanaf de tak aankeek.
Lidy en Rosy keken angstig toe hoe Andy in de boom klom met het schepnet in zijn hand.
“Voorzichtig, Andy!” riepen ze allebei tegelijk, waar de jongen natuurlijk weinig aandacht aan besteedde.
Het vergde wat kunst- en vliegwerk van de kleine jongen om dichter bij het vogeltje te komen dat tamelijk tam op een tak bleef zitten en piepte. Lidy en Rosy keken met ingehouden adem toe.
“Het is een kanarie!” fluisterde Rosy alsof ze bang was het dier te beledigen.
Halfslachtig mepte Andy met het schepnet en miste. De kanarie wipte van de tak af en vloog naar een andere tak, niet veel verder. Steffie slaakte een kreet van teleurstelling. Andy verplaatste zich met zo’n routine en gemak, waaraan Lidy kon zien dat haar zoon vaker in bomen klom. Daar was hij natuurlijk ook een jongen voor. Hij mepte nogmaals, deze keer met meer trefzekerheid en ineens bleek hij het vogeltje gevangen te hebben. Hij leek er zelf verbaasd over te zijn. Handig klom hij naar beneden met het gevulde schepnet over zijn schouder. Eenmaal op de grond kwam al het vrouwvolk om hem heen staan om de buit te bekijken. Andy nam het diertje voorzichtig in zijn handen, vast genoeg om het vogeltje te verhinderen om te ontsnappen en los genoeg om het niet fijn te knijpen.
“Vroeger hadden wij twee kanaries buiten in een kooi,” vertelde Rosy en haar gedachten gingen terug naar Zuid-Afrika waar ze jaren had gewoond.
“Als het mooi weer was, zongen ze het hoogste lied.”
Lidy legde haar hand op de arm van de tante van Alex. Ze wist dat Rosy nu ook een heleboel andere herinneringen voorbij zag komen. De kanaries waren alleen maar een herinnering aan het leven dat ze daar had geleid, in dat andere deel van de wereld.
“Maar nu?” vroeg Lidy zich hardop af.
“Mogen we hem houden, mam?” riep Steffie die het kleine vogeltje teder over het kopje aaide. Lidy keek bedenkelijk.
“Ik weet niet of dat handig is. We hebben helemaal geen verstand van vogels en bovendien lijkt het me geen goede combinatie met Tom de kater.” De kinderen keken haar teleurgesteld aan. Hun verdrietige snoetjes misten hun uitwerking op Lidy niet, maar toch wilde ze niet toegeven.
“Bovendien is deze kanarie waarschijnlijk ergens ontsnapt en mist iemand hem.”
“Onze kanaries zaten vroeger in een grote volière achter het huis. Het was er altijd warm, dus hoefden ze niet naar binnen,” vertelde Rosy met een glazige blik in haar ogen.
“In de schuur staat nog wel een oude vogelkooi, daar kun je hem zolang in stoppen. En dan zullen we uit moeten zoeken waar het beestje vandaan komt.”
Steffie rende naar de schuur en na wat gerommel kwam ze terug met een oude kooi die bij Lidy herinneringen aan vroeger boven bracht.
Terwijl Steffie het kooitje schoonmaakte en wat water in een bakje deed, gingen de gedachten van Lidy terug naar haar eigen kindertijd in ditzelfde huis. Ze zag weer hoe haar vader met de kooi thuis kwam, waar het vogeltje al in zat. Wat was ze blij geweest met dat huisdier! Ze wist nog goed hoe ze de volgende ochtend vroeg uit bed gekomen was, om te kijken hoe het met de gevleugelde bewoner ging. Het plotseling verschijnende beeld van haar vader, die al zo lang geleden overleden was, overviel haar een beetje. Ze haalde diep adem en ging op praktische zaken over.
“Pas op voor Tom. Die zal erg geïnteresseerd zijn in zo'n lekker hapje.”
“Daar is Tom veel te lief voor,” nam Andy het vertrouwde huisdier in bescherming.
“Tom is een roofdier, Andy,” relativeerde Lidy. Ze begreep de liefde voor Tom wel, maar wilde haar kinderen graag behoeden voor de desillusie van een wreed, vermoord vogeltje. Daarom was het beter hen te wijzen op de werkelijke aard van het dier. Dat Tom daardoor niet minder lief was, mocht duidelijk zijn.
Het duurde niet lang voor de vogel in het kooitje een goede plek had in de keuken.
“Het is echt voor tijdelijk, hoor kinderen,” waarschuwde Lidy.
“Jullie gaan in de buurt vragen of er misschien iemand een kanarie kwijt is.”
De kinderen keken een beetje sip. Lidy begreep dat ze wellicht pas later zouden begrijpen dat het geen goed idee was om zo'n diertje in een kleine kooi te houden. Dat was de prijs die je voor opvoeding betaalde.
“Maar zo lang hij hier is, zal hij toch moeten eten,” bedacht Rosy.
“Dus zullen jullie ook even langs de dierenspeciaalzaak moeten om wat zaad voor Pietje,” gaf Lidy aan.
De kinderen lachten om de benaming ‘Pietje’.
“Nee, we gaan een mooie naam voor hem verzinnen,” bedacht Steffie.
“Of voor haar,” wierp Rosy tegen.
“Pietje zegt alleen maar piep. Dat kan wel eens betekenen dat het een vrouwtje is,” leerde Rosy de toehoorders.
“Dan bedenken we een meisjesnaam!” riep Andy enthousiast.
Lidy voelde dat de stemming steeg en dat de blijheid om Pietje wel erg opliep. Het zou niet prettig zijn als het vogeltje vandaag of morgen weer naar zijn eigenaar terugging.
De gsm van Lidy ging af.
“Met Lidy van de Poel!”
“Dick Sabel hier, politie. Dokter Van de Poel, we zijn zover dat we binnen een uur een inval kunnen doen in de barakken waar u dat meisje hebt gezien. We komen u zo ophalen!”
Lidy kreeg het gevoel dat ze weinig keus had. Sabel stelde geen vraag aan haar, maar deelde alleen maar mede.
“Goed!” zei ze dan ook maar. Blijkbaar wisten de heren waar ze haar konden vinden.
“Rosy, ik eet even een boterham, want ik word zo dadelijk opgehaald door de politie.”
“Dat klinkt naar!” reageerde Rosy.
“Het is niet zo erg als het lijkt. We gaan een meisje van de straat halen dat geen thuis meer heeft. Ik hoop dat we haar leven vanaf nu kunnen gaan verbeteren.”
Ze at een boterham met een kopje soep dat Rosy snel tevoorschijn leek te toveren en friste zich in de badkamer een beetje op. Lidy was zeker niet het type dat perfect gekapt en gemanicuurd moest zijn, maar ze voelde zich beter als ze een beetje een verzorgde indruk kon maken. Ze wist dat ze een mooie vrouw was, waar mannen naar keken. Het was voor haar geen doel op zich, maar wel iets dat deel uitmaakte van haar leven.
Dick Sabel kon dan ook niet nalaten een extra blik op haar te werpen. Hij had sowieso respect voor de medische klasse, maar dokter Lidy van de Poel was behalve een medicus ook nog eens een mooie vrouw. Hoewel hij niet het type was dat zich vergaapte aan vrouwen, moest hij zichzelf toch even tot de orde roepen.
“Tegen de tijd dat wij in het Emmaplantsoen aankomen, staan de collega's daar ook klaar.”
“Het klinkt allemaal erg heftig, een inval,” deed Lidy verontrust.
“Maakt u zich geen zorgen. Het klinkt inderdaad heftig, maar zal behoorlijk kindvriendelijk verlopen. Bij de politie werken vakmensen, dokter van de Poel.”
“Natuurlijk, daar twijfel ik niet aan,” antwoordde Lidy, die besloot dat ze haar onrust hierover nu maar eens moest laten varen.
“We organiseren zoiets heel erg uitgebreid om te voorkomen dat er iets fout gaat. Het lijkt heel eenvoudig om zo'n meisje van de straat af te plukken, maar we willen geen enkel risico nemen. Als je onvoorbereid te werk gaat, loop je de kans dat het meisje vlucht of dat er een andere calamiteit uit voortvloeit. Het zou de eerste keer niet zijn dat iemand zichzelf iets aandoet als hij of zij de hete adem van de politie in zijn nek voelt.”
Sabel reed snel en vaardig naar het Emmaplantsoen. Lidy merkte dat de politieman de weg goed kende in de stad. Aangekomen in het plantsoen, keek Lidy bezorgd om zich heen. Ze zag een politieauto staan, en een ambulance. Het gaf haar een onaangenaam gevoel. Het was alsof Dick dat aanvoelde.
“Maakt u zich maar geen zorgen, ze zijn heus niet met wapenstok en traangas naar binnen gegaan. Ze hebben zelfs helmen en viziers in de bus laten liggen. Ze hebben alleen geen Mickey Mouse-oren opgedaan,” grapte hij erachteraan. Ze stapten uit en Lidy vroeg zich af hoe Mariska hier weg gevoerd zou worden.
“Er staat een politieauto klaar om haar naar Huize Zonzicht te brengen, begeleid door twee agenten en door u.”
Lidy glimlachte Dick Sabel toe. Hij klonk heel stoer, maar was eigenlijk een heel aardige man. Ze begreep nu dat de hele operatie goed was voorbereid en dat er verantwoord met Mariska zou worden omgesprongen. Nu zag Lidy Mariska naar buiten komen, naast een grote politieman. Wat zou Carry opgelucht zijn als ze wist dat dat meisje veilig en wel was. Lidy pakte haar gsm en drukte haar naam in.
“Carrie, met Lidy. We hebben Mariska. Ze wordt al in de politieauto gezet en straks bij jou afgeleverd.”
“O, Lidy, wat ben ik blij.”
Dick Sabel werd opgeroepen via zijn mobilofoon en gebaarde Lidy dat ze mee moest komen.
Lidy beëindigde snel haar gesprek met Carrie en volgde Dick Sabel.
“Kom voor de aardigheid eens kijken in de ruimte waar Mariska zich heeft bevonden. We checken de hele barak om te zien of we andere gekke dingen aantreffen. Verlaten plaatsen als deze zijn vaak een paradijs voor kleine criminelen of voor onfrisse taferelen.”
Sabel scheen met een lamp in de duistere gang van de barak, waar het stonk naar vocht en uitwerpselen. Hij zorgde dat Lidy kon zien waar ze haar voeten neerzette en waarschuwde voor natte en gladde plekken.
Een aantal politiemensen doorzocht de houten gebouwen op de aanwezigheid van nog meer mensen. Sabel deelde orders uit.
“Henk, zorg jij dat deze hele bouwval straks hermetisch afgesloten wordt. Het is niet de bedoeling dat hier ooit nog iemand komt.”
Henk knikte.
“Alleen om het te slopen misschien. Het is te hopen dat deze oude troep zo snel mogelijk tegen de vlakte gaat.”
Sabel richtte zich tot Lidy.
“Het is echt een heel gevaarlijke woonomgeving voor kinderen, trouwens ook voor volwassenen. Afgezien van de hygiënische omstandigheden is het gewoon behoorlijk riskant hier. Door de vele lekkages is het hout gaan rotten en kan het dak op bepaalde plekken ieder moment naar beneden storten. Een ander deel is weer kurkdroog en dus erg brandgevaarlijk. Mijn mensen hebben al gezien dat er een primitief kacheltje, eerder een soort barbecue, is gemaakt. Dat kan best gedaan zijn door een voormalige bewoner of door iemand die misschien van plan is nog terug te keren. Bij gebruik daarvan had Mariska kunnen stikken.”
“Rook, een vochtige omgeving, kou en duisternis, allemaal zaken die niet goed zijn voor opgroeiende kinderen,” verzuchtte Lidy die rilde bij het idee dat een kind een nacht in deze bouwval zou doorbrengen.
Een politieagente die de hele tijd bij hen in de buurt was, snikte.
“Gaat het?” vroeg Lidy meelevend.
“Ik ben zelf moeder van een meisje van die leeftijd en het idee dat zo'n kind hier de nacht doorbrengt, beroert me enorm. Mariska heeft waarschijnlijk al het een en ander meegemaakt, want anders had ze immers niet in een tehuis gezeten. Haar beweegredenen om weg te lopen, waren misschien ook heel tragisch. Wat zal ze zich eenzaam gevoeld hebben. Het spijt me. Ik mag me niet zo laten gaan, dat is niet professioneel.”
“Dat is onzin. Behalve politieagente ben je ook nog altijd mens. Het zou niet goed zijn als je geen gevoelens had.”
Dick Sabel kwam er bij staan en bood zijn vrouwelijke collega een schone zakdoek aan.
“Denk niet dat het ons ook niet raakt, Marianne. Ik heb ook al een paar keer moeten slikken.”
Lidy werd vertederd door de ruwe bolster die vanbinnen een echte blanke pit bleek. Ze kreeg vandaag ineens een heel ander beeld van de politie dan ze altijd had gehad.
Amper een uur later arriveerde de politieauto bij Huize Zonzicht waar Carrie en Joyce buiten stonden te wachten. Mariska werd warm ontvangen. Lidy maakte gebruik van haar eigen kamer in het tehuis om het meisje te onderzoeken. Behalve ongewassen en een beetje aan de magere kant, leek er lichamelijk niets aan de hand.
Joyce zorgde dat Mariska na het betrekkelijk korte onderzoek onder de douche ging en schone kleren aan kreeg.
“Daarna staat er een behoorlijke maaltijd op het programma en dan gaan we met z'n allen in de kring zitten om te praten over wat er gebeurd is. De inval is dan wel rustig verlopen, toch zijn we er behoorlijk van onder de indruk.”
Lidy was blij dat Mariska goed werden opgevangen en dat het allemaal weer in orde leek te komen.
Lidy wilde nog even op bezoek te gaan bij Monique van Pas die nog steeds niet schoon van kanker was verklaard.
Eenmaal in het ziekenhuis kostte het haar nog geen twee minuten om de afdeling te bereiken waar het meisje was opgenomen.
Lidy wist dat er tumorresten waren in het buikvlies, dat had Hans Bonnema haar laatst nog verteld, maar de tumorwaarden waren aanzienlijk gedaald.
Lidy schrok toen ze Monique zag liggen. Het meisje zag er zwak en bleek uit en haar ogen lagen diep in de kassen. Toen Lidy dichterbij kwam, zag ze dat er plukken haar van haar hoofd verdwenen waren. Monique glimlachte zwak en sloot vermoeid de ogen. Lidy liep met grote passen naar de verpleegsterkamer waar ze een wat oudere verpleegster aantrof die ze kende.
“Erna, heeft Monique weer chemokuur?”
Erna knikte.
“Ja, inderdaad en ze lijdt er behoorlijk onder.”
“Maar de tumorwaarden daalden toch steeds?” vroeg Lidy verbaasd.
“Ja, wij begrepen het ook niet helemaal. Het leek allemaal goed te gaan, maar dokter Groothuys wilde haar toch aan de chemokuur hebben.”
“Dokter Groothuys? Wordt ze niet meer behandeld door dokter Bonnema?”
“Nee, dokter Bonnema heeft haar overgedragen.”
“Is een van die twee artsen nog aanwezig?”
“Nee, dokter Bonnema is al een hele dag weg. Hij zou vanavond nog wel even binnenwippen, maar dat zou best eens laat kunnen worden. Dokter Groothuys is gewoon om half vijf naar huis gegaan, zoals gewoonlijk.”
Lidy slikte. Ze kreeg een heel nare smaak in de mond van deze toestand. Ze had verwacht Monique aan de beterende hand aan te treffen en nu lag het meisje daar doodziek, wat volgens Lidy helemaal niet nodig was.
“Als je Bonnema nog spreekt, zeg hem dan dat hij mij nog even belt, het maakt niet uit hoe laat het is!”
“Dat zal ik zeker doen, dokter van de Poel.”
Met een naar gevoel verliet Lidy het St. Joseph-kinderziekenhuis.
Thuis werd Lidy in de anders zo stille keuken opgeschrikt door een kort piepgeluid. Natuurlijk wist ze meteen waar het vandaan kwam. Het vogeltje zat nog steeds in de kooi op een stokje en at uit het voederbakje. De kinderen hadden dus vogelzaad gehaald.
Lidy keek nog even naar het kleine beestje dat haar kopje schuin hield om haar – zo leek het wel - even te begroetten. Daarna slenterde ze de kamer in, waar de klassieke muziek haar al tegemoet kwam. Ze wist dat Alex niet graag tv-keek en liever een cd opzette met rustgevende muziek. Hij zat op de bank en liet zijn krant zakken om haar aan te kijken.
“Wat ben je laat, Lidy!”
“Er kwam ook nogal wat op mijn pad vandaag,” zuchtte ze, terwijl ze zich op de bank naast hem liet zakken.
“Ik zal een glaasje wijn voor je inschenken,” beloofde hij na haar een zoen te hebben gegeven.
Lidy vertelde over het weggelopen meisje dat ze had gezien in de stad. Hoe ze Carrie had gewaarschuwd en met de politie had overlegd. En tenslotte over de inval door de politie in de barakken waar ze bij was geweest.
“Heel schrijnend, Alex, om te zien hoe dat kind daar heeft overnacht in oude, vervallen, lekkende barakken.”
“Ik heb het idee dat dokter Lidy van de Poel weer bezig was met zaken waar andere kinderartsen nooit mee bezig zijn,” schudde Alex het hoofd.
“Dat kind kon daar toch niet blijven, Alex? Ik kan dat toch niet laten gebeuren?”
Alex sloeg zijn arm liefkozend om haar heen.
“Natuurlijk niet, liefje, ik ken je niet anders. Maar ik weet ook dat er talloze kinderartsen zullen zijn die hun spreekkamer niet verlaten of het moet zijn om naar de vergaderkamer te gaan of koffie te drinken!”
“Of om half vijf naar huis te gaan, zoals dokter Groothuys!” vulde Lidy geërgerd aan.
“Hoe bedoel je?” vroeg Alex.
“In het St. Joseph-kinderziekenhuis heb ik even Monique van Pas bezocht, die er tot mijn verbazing doodziek bij lag. Maar dokter Groothuys was om half vijf naar huis gegaan.”
“Ik heb die naam nog nooit gehoord,” mompelde Alex.
“Hij is er ook nog niet lang, maar in het ziekenhuis loopt men schijnbaar nogal weg met hem. Toch begrijp ik niet waarom hij dat meisje een chemokuur heeft gegeven.”
Alex streelde door haar haren.
“Maak je niet te druk, Lidy. Het zijn toch jouw zaken niet?”
“Dat is het wel, Alex. Ik heb Monique naar het St. Joseph-kinderziekenhuis doorverwezen in het vertrouwen dat ze daar een goede behandeling zou krijgen. Nu heb ik vastgesteld dat er op een minstens twijfelachtige manier met dat kind wordt omgesprongen, dan is dat toch wel mijn verantwoordelijkheid?”
Alex wist dat hij Lidy niet moest tegenspreken nu ze zo gedreven was. Bovendien zag hij wel in dat het om mensenlevens kon gaan. Dan kon je het als arts inderdaad niet maken om je hoofd in het zand te steken. Alex bewonderde Lidy voor haar kundigheid en haar verantwoordelijkheidsgevoel.
Op dat moment ging de gsm van Lidy af. Wetende dat het Hans Bonnema zou kunnen zijn, nam ze snel op.
“Met Lidy van de Poel.”
“Met Hans, je wilde me nog ergens over spreken, Lidy?”
“Ja, over Monique van Pas. Ik heb begrepen dat Ben Groothuys haar van je heeft overgenomen?”
“Ja, dat klopt. Ik moet wat patiënten afstaan, Lidy. Het besturen van het ziekenhuis slokt zoveel tijd en energie op, dat ik niet genoeg aandacht aan de kinderen kan besteden. En daar hebben ze wel recht op, daarom heb ik het grootste deel van mijn patiënten aan hem over gedragen.
“Dat begrijp ik best, Hans. Wanneer heb jij Monique voor het laatst gezien?”
“Een paar dagen geleden, geloof ik. Ik moet je tot mijn schande bekennen dat ik niet veel meer op de afdeling kom. Helaas ben ik vaker in de vergaderzaal te vinden.”
“Monique ondergaat op dit moment een chemokuur,” vertelde Lidy.
“Wat vreemd, toen ik haar overdroeg waren de tumorwaarden nog aan het dalen.”
“Precies, en dat waren ze nog steeds, maar toch heeft Ben haar een chemokuur gegeven.”
Het was even stil aan de andere kant van de lijn.
“Ben zal wel weten wat hij doet. Hij is een kundig man.”
“Maar die chemo kan levensgevaarlijk zijn, Hans. Waarom al die risico's als de waarden zo laag zijn?”
“Tja, ik begrijp wat je bedoelt. Ik zal het er morgen met hem over hebben, Lidy.”
Enigszins gerustgesteld verbrak Lidy de telefoonverbinding. Hans had haar volledige vertrouwen, maar om de een of andere reden had ze dat niet in Ben Groothuys. Ze schudde die gedachte van zich af. Was het alleen maar omdat hij zo ongegeneerd naar haar had gekeken? Dat kon toch geen criterium zijn om zijn vaardigheden als arts te beoordelen? Nee, ze moest objectief blijven. Maar dan nog begreep ze niet waarom hij die chemokuur bij Monique had gestart. En Hans wist het blijkbaar ook niet.
“Ben je gerustgesteld?” vroeg Alex.
“Een beetje, nog niet helemaal,” zuchtte Lidy. Dat was het nadeel van haar vak. Je kon het niet zomaar loslaten. Je kon het eigenlijk zelfs helemaal niet loslaten. Tenminste niet als je betrokken was bij je werk en je realiseerde wat er allemaal van afhing.
“De kinderen hebben de hele buurt doorgelopen om bij iedereen te vragen of ze misschien een kanarie misten, maar zonder succes,” begon Alex bewust over een ander onderwerp.
“Ze zouden het dier het liefste houden, maar ik ben bang dat Tom op een dag zijn slag slaat en dan zullen de kinderen totaal van de kaart zijn.”
Alex knikte. Hij was het helemaal met haar eens.
“Maar er zal toch iets met dat dier moeten gebeuren als je hem niet wilt houden.”
Lidy was vroeg op, omdat ze slecht had geslapen die nacht. De kwestie rond Monique van Pas liet haar niet los. Ze verafschuwde het feit dat dat meisje daar nu doodziek lag, terwijl dat misschien helemaal niet nodig was. Nu liep ze ook nog eens fikse risico's. Lidy had al die dingen steeds liggen bedenken tot ze merkte dat haar gedachten alleen maar cirkeltjes maakten. Maar van slapen was toen al helemaal geen sprake meer.
Ze at in de keuken een boterham en dronk een kopje thee, terwijl de kanarie piepte in de kooi. De teckel, Basil, ging op haar voeten zitten en piepte ook zachtjes. Lidy zuchtte. Het was de gewoonte dat de kinderen 's morgens de hond even uitlieten, maar Lidy besloot om nu zelf even een rondje met hem te gaan. Hij kwispelde wild toen ze hem het riempje omdeed. Buiten snoof ze de frisse ochtendlucht in. Het zag ernaar uit dat het een heerlijke dag zou worden. Lidy wist dat ze toch tijd genoeg had en omdat ze genoot van de lekkere ochtendgeuren, besloot ze naar het parkje in de wijk te lopen. De bomen zouden er in dit jaargetijde in mooie kleuren staan en Lidy wist dat de vogels er al volop aan de dag waren begonnen. Basil leek ingenomen met haar plan toen hij merkte dat de wandeling verderging dan het gewoonlijke straatje om, dat de kinderen altijd deden. In het parkje liet ze Basil even los. De teckel blafte een paar keer om de verworven vrijheid en maakte vervolgens met zijn korte pootjes een flinke spurt. Lidy slenterde door de laantjes en keek vertederd toe hoe de eenden hun kuikens naar het water leidden. Ze kon het niet nalaten het moedergedrag van de eenden met dat van zichzelf te vergelijken. Door alles voor te doen gaf de moeder eend het voorbeeld dat braaf werd opgevolgd. Tegelijkertijd hield ze de omgeving in de gaten om bij eventuele vijanden of andere calamiteiten direct in te kunnen grijpen. Gaf Lidy ook niet altijd het voorbeeld aan de kinderen? Zoals gisteren toen het over de kanarie ging. En keek ze ook niet continu of er geen gevaar was? Daar had ze gisteren ook weer een voorbeeld van gegeven toen Andy in de boom klom. Glimlachend keek ze de eend met haar vijf kuikens na. Met een schuin oog hield de zacht kwakende moeder ook haar en Basil in de gaten.
Lidy staarde over het beekje dat door het park stroomde en alleen een beetje rimpelde door de zwemmende eenden. Een stukje verder was er een bruggetje waarop ze iets zag bewegen. Haar blik werd vastgehouden door de schim in deze vroege uren. Wat kon dat nu zijn? Basil had niets in de gaten, want hij had een spoor gevonden dat blijkbaar zeer interessant was. Lidy liep langzaam in de richting van het bruggetje. Ze dacht een kind te zien dat drukdoende was. Dichterbij zag ze dat het inderdaad om een kind ging, dat probeerde een plastic bootje in het water te gooien. Omdat het jongetje amper over de leuning kon kijken, klom hij er uiteindelijk op. Lidy hield haar adem in. Ze zag hoe het kereltje het bootje in het water gooide en daarbij zijn evenwicht verloor. Met een plons verdween hij in het water. Het bleek daar dieper te zijn dan Lidy verwacht had, want het jongetje was helemaal kopje onder gegaan. Ze rende naar het bruggetje en toen het ventje nog steeds niet boven was gekomen, schopte ze met resolute gebaren haar schoenen uit, wierp haar jas op de grond en sprong zonder aarzelen in het water. Niet alleen de kou deed haar schrikken, ook de diepte van het water en de zachte, modderige bodem. Lidy moest moeite doen om bij de plaats te komen waar ze het kind kopje onder had zien verdwijnen. Ze realiseerde zich dat het kind al een tijdje onder water was en dat het niet lang meer zou duren voor het buiten bewustzijn zou raken. Zeker zo'n jong kind had geen grote longinhoud. Er was sprake van een groot gevaar voor de jongen.
Lidy was nu kletsnat en het deerde haar niet meer hoe ze er zo langzamerhand uitzag. Ze tastte onder water en voelde het kind. Met een ruk trok ze het aan de kleren naar boven en zag meteen dat het gezicht blauw was. Met al haar krachten pakte ze het kind op en plonsde door het water naar de kant. Daar legde ze het jongetje op de grond en begon te reanimeren. Lidy was buiten adem en het kostte haar veel moeite het kind te beademen. Toch zag ze na enkele minuten het borstje bewegen en hoorde ze een ademhaling. Ze keek om zich heen. Basil zat op een meter afstand verbaasd naar haar te kijken. Het jongetje opende zijn ogen en keek haar verdwaasd aan. Lidy wist dat ze geen gsm bij zich had en er was in de hele buurt niets of niemand te zien. Er zat niets anders op dan met het kind naar huis te rennen. Als het zelf zou kunnen lopen, kon het zijn eigen temperatuur op niveau houden. Ze probeerde het ventje rechtop te krijgen.
“Kun je lopen?” vroeg ze hijgend.
Het kind keek haar vragend aan. Blijkbaar was hij zo geschrokken dat hij geen woord kon uitbrengen. Lidy wist dat ze niet langer meer kon wachten. Ze pakte hem op, nam ook haar jas en wrong haar natte voeten in haar schoenen. Druppend begon ze aan de terugtocht met het kind in haar armen en Basil in haar kielzog. Natuurlijk was het uiterlijk van Lidy op dat moment van minder belang dan de redding van het jongetje, maar toch was Lidy blij dat ze niemand tegenkwam. Thuis zag ze de schrik op het gezicht van Rosy toen ze de keukendeur opende.
“Lidy! Wat is er gebeurd?”
“Ik heb hem uit het water gevist. Hij was bijna verdronken.”
Rosy aarzelde geen moment.
“Geef hem aan mij, dan zet ik hem onder de warme douche.”
Lidy droeg het kind over aan de tante van Alex die er mee naar boven verdween. Pas nu vroeg Lidy zich af wat zo'n jong kind op dit vroege uur alleen in het parkje deed. Het ventje was volgens Lidy amper vier jaar oud.
“Eerst de politie bellen!” zei ze hardop tegen zichzelf en ze pakte de telefoon.
“Met dokter Lidy van de Poel, ik heb net een kind uit het water gevist en ik weet niet waar hij vandaan komt, waar hij woont of hoe hij heet. Het arme kereltje was bijna verdronken.”
“Waar is het gebeurd?” vroeg de vrouwelijke stem aan de andere kant van de lijn kalm.
Lidy noemde de naam van het parkje en legde uit waar het ongeveer lag.
“Er is een melding van een vermist jongetje. De moeder heeft een half uur geleden gebeld met de mededeling dat haar vierjarige zoontje niet in bed lag. Mijn collega's zijn erheen. Die melding komt van de Samkaldenlaan en dat is twee straten van het park waar u het over heeft.”
“Dan kan het bijna niet missen. Zoveel vierjarige kinderen zullen er rond dit tijdstip in dezelfde buurt ook weer niet weggelopen zijn.”
“Dat denk ik ook, dokter. Bent u trouwens de kinderarts Van de Poel?”
“Ja, dat ben ik,” beaamde Lidy.
“Ik dacht het al. Ik ben wel eens met mijn dochtertje bij u geweest. Maar dat doet er nu niet toe. Ik zal mijn collega's informeren over uw vondst. Bevindt het jongetje zich nu bij u thuis?”
“Ja, hij staat momenteel onder de douche.”
“Hij zal bij u wel in vertrouwde handen zijn. Als ik uw adres even mag noteren, stuur ik mijn collega's zo snel mogelijk naar u toe.”
Nadat Lidy haar adresgegevens had doorgegeven en de verbinding had verbroken, merkte ze hoe haar natte kleding naar slootwater rook.
“Lidy, ga snel onder de douche!” klonk het bezorgd vanuit de deuropening. Alex stond haar verbaasd te bekijken. “Liefje, wat is er allemaal gebeurd? Waarom was je al zo vroeg op?”
“Ik kon niet slapen en besloot dan maar met Basil weg te gaan. In het park zag ik dat kereltje in het water duikelen.”
“Rosy heeft hem inmiddels afgedroogd en in bed gelegd. Ik maak wat warme melk voor hem,” vertelde Alex.
“Maak liever een kopje thee voor hem, Alex. Er zijn tegenwoordig veel kinderen met koemelkallergie.”
“Vreemd eigenlijk, zo'n ventje helemaal alleen op dit uur van de dag,” bedacht Alex.
“Dat vind ik dus ook,” antwoordde Lidy.
“Er is nog iets, Lidy,” deed Alex voorzichtig.
“Wat dan?”
“Rosy zegt dat hij onder de blauwe plekken zit.”
Lidy keek geschrokken op. Ze was erg gevoelig voor kinderen die mishandeld werden. Ze waarschuwde zichzelf. Ze wist immers dat niet alles was wat het leek. Nog na druppend liep ze naar boven. Ze zag Rosy bij het ventje op de rand van het bed zitten.
“Er wordt een jongetje vermist van zijn leeftijd in de buurt van het park. De politie zal straks langskomen. Ik ga eerst even douchen.”
Onder de warme stralen van de douche overdacht Lidy het hele geval. Het kleine mannetje was op een zeer vreemd tijdstip helemaal alleen in het park. Zouden toegewijde ouders dat laten gebeuren? En die blauwe plekken daarbij opgeteld? Ze schudde misnoegd het hoofd. Toen ze zich voor de tweede keer die dag aankleedde, besloot ze de politie over de blauwe plekken in te lichten.
Even later was ze weer aangekleed en zag hoe Rosy het kind warme thee te drinken gaf. Hoewel hij nog geen woord had gezegd, leek hij toch bij te komen. Hij kreeg weer een gezond kleurtje op zijn wangen. Lidy kon zich niet inhouden en schoof het hemdje naar boven. Op de rug van het jongetje zag ze verschillende blauwe plekken.
“Hij heeft er ook op zijn benen!” fluisterde Rosy.
Er werd gebeld aan de voordeur. Rosy liep snel naar beneden en Lidy bleef bij de kleine drenkeling.
Ze voelde hoe ze verstrakte op het moment dat de moeder de slaapkamer binnenkwam.
“Douwe, lieverdje!” huilde de vrouw toen ze het kind zag en stortte zich op het bed. Ze omhelsde het ventje en het kind sloeg zijn armpjes om zijn moeder heen.
Lidy kon niet wachten met haar vragen.
“Hoe kan hij daar helemaal alleen gekomen zijn?” klonk ze koel.
De vrouw veegde de tranen uit haar ogen en bood toen haar hand aan ter kennismaking.
“Neem me niet kwalijk, Veronica Uitgeest is de naam, de moeder van Douwe. Douwe is altijd heel erg vindingrijk en slaapt weinig. Als hij het beu is in huis, gaat hij gewoon de straat op, op zoek naar avontuur. Het is al vaker gebeurd. Mijn man heeft al extra sloten op de deur gemaakt, maar nu is hij warempel door het raam naar buiten geklommen.”
Lidy was geneigd weinig geloof te hechten aan het verhaal van de vrouw.
“Hij zou zeker verdronken zijn als ik daar niet toevallig had gelopen, mevrouw.”
“Dat realiseer ik me. Ik ben u dan ook heel dankbaar.”
Lidy beet op haar lip. Daar was het haar niet om begonnen. Bovendien wilde ze nog meer ter sprake brengen.
“We hebben Douwe onder de douche gezet en toen zagen we dat hij veel blauwe plekken heeft.”
Lidy kon niet voorkomen dat haar uitspraak verwijtend klonk.
Veronica keek gegeneerd rond in het gezelschap. Ook de politiemensen stonden nu om het bed heen.
“Ja, dat klopt. Douwe is een bijzonder kind. Hij heeft zoveel energie dat we hem niet goed onder controle hebben. Hij onderneemt heel veel dingen waar hij eigenlijk nog veel te klein voor is en daarbij komt dat hij niet bang is om zichzelf te stoten of om te vallen. Hij is niet bepaald kleinzerig, ziet u.”
Lidy bleef Veronica Uitgeest met een zeker ongeloof aankijken. Ze wist niet goed wat ze van de vrouw moest denken.
“Neemt u Douwe maar mee naar huis en zorgt u alstublieft goed voor hem.”
Veronica sloeg de ogen neer. Ze begreep dat haar uitspraken betwijfeld werden. Toch nam ze Douwe in haar armen en stond op.
Terwijl ze met het kind en een van de politieagenten naar buiten liep, sprak Lidy de tweede politiefunctionaris aan.
“Ik wil dat u het uitzoekt. Dat kind heeft veel blauwe plekken en het is op zijn minst een beetje vreemd dat hij daar zo vroeg 's morgens alleen rondloopt. Ik vertrouw het eerlijk gezegd niet.”
De politieman knikte begrijpend.
“Ik zal zorgen dat er iemand achteraan gaat. We hebben specialisten op dat gebied. Ik bedank u in ieder geval voor uw kordate optreden. De dag is nog jong, maar u heeft al een mensenleven gered.”
Na een kopje thee met Alex te hebben gedronken, haastte Lidy zich naar de praktijk. Haar tijdwinst door het vroeg opstaan, was volledig verloren gegaan door het ongeval met de jonge drenkeling. Ze probeerde alle zaken op orde te krijgen. Ze moest nog informeren bij Carrie naar Mariska en bij het St.Joseph-kinderziekenhuis naar Monique van Pas en later op de dag bij de politie navraag doen of ze wel degelijk onderzoek zouden doen naar de kleine Douwe. Oh ja, ze moest ook de vogelopvang bellen vanwege de kanarie. Ze had in de krant wel eens gelezen dat er een instantie bestond die vogels opving en zo nodig oplapte. Die zouden zich wel over de kleine Pietje ontfermen en een nieuw thuis voor hem zoeken.
Ze liep bijna tegen Corine op die al druk in de weer was.
“Goedemorgen Lidy, is er iets aan de hand bij jullie thuis? Ik wil niet nieuwsgierig zijn, maar ik zag de politie naar buiten komen.”
Lidy vertelde het verhaal van de jonge drenkeling en haar zorgen om de blauwe plekken op de rug van het kereltje.
“Wat vreselijk, als je niet toevallig vroeg op geweest was, was dat jongetje gewoon verdronken.”
“Waarschijnlijk wel, de sloot is daar dieper dan je zou denken.”
“Ik ben erg benieuwd hoe Petra het gehad heeft,” vroeg Corine zich af, terwijl ze koffie in schonk.
“Oh ja, da's waar ook. Ze is gisteren met hem uit geweest,” herinnerde Lidy zich weer.
“Niek-met-de-mooie-ogen!” spotte Corine goedmoedig.
“Het zou fijn zijn als ze nu eens een keer de ware zou vinden. Ze is er wel aan toe,” filosofeerde Lidy.
“Ik denk dat het steeds moeilijker wordt, als je lang alleen bent, raak je zo gesteld op je eigen leventje en je eigen gewoontes dat het waarschijnlijk moeilijk wordt om je aan te passen aan een ander,” bracht Corine in.
“Daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben. Bovendien heeft ze al eens een paar keer een relatie gehad en dan word je steeds kritischer, denk ik. Je weet dan steeds beter wat je wel en wat je niet wilt in een relatie.”
Lidy dacht aan de tijd waarin ze zelf alleen was, na de dood van Werner. Aanvankelijk wilde ze natuurlijk helemaal niet aan een nieuwe partner denken en toen er zich na verloop van tijd toch wat kandidaten aandienden, was Lidy steeds geneigd de ‘kandidaat’ met Werner te vergelijken. Gelukkig was Alex toen al snel in de buurt. Een vertrouwde persoon waarvan ze wist dat ze zich er bij geborgen voelde. Er verscheen een milde glimlach op haar gezicht omdat het lot haar, na de dood van haar grote liefde, toch nog gunstig gezind leek te zijn door deze oude vriend op haar af te sturen, die vroeger altijd verliefd op haar was geweest. Ze kwam snel weer terug tot de orde van de dag.
“Goed, ik moet nog wat telefoontjes plegen voor het spreekuur,” haastte ze zich te zeggen voor ze verdween in haar kamer.
Ze zat nog maar nauwelijks, of de telefoon ging al.
“Lidy, het is Carrie van Huize Zonzicht!” meldde Corine.
“Goed, geef maar.”
“Lidy, met Carrie. Ik wil je graag vertellen dat het met Mariska redelijk goed gaat, maar ik kan niet uit haar krijgen waarom ze weggelopen is. Wil jij eens met haar praten?”
“Weigert ze pertinent er iets over te zeggen? Praat ze wel tegen je?”
“Ja, ik heb eerlijk gezegd niet de indruk dat het probleem bij mij of bij Joyce ligt, maar dat er iets is dat ze niet goed tegen ons durft te zeggen. Jij hebt een andere positie, misschien kun jij er eens met haar over praten. Het moet immers wel iets belangrijks zijn.”
“Ja, dat kan niet missen, Carrie. Een meisje van twaalf loopt niet uit haar vertrouwde omgeving weg vanwege een kleinigheidje. Ik kom vandaag nog langs om met haar te praten, maar ik kan je natuurlijk niets beloven. Misschien zegt ze het ook niet tegen mij.”
Na het korte gesprek met Carrie keek Lidy op haar klokje en belde Corine via de binnenlijn.
“Corine, is de eerste patiënt er al?”
“Nee, er is nog niemand. Het is ook nog vroeg. Je eerste afspraak staat pas over een kwartier op de agenda.”
“Mooi, dan kan ik nog even de vogelopvang bellen!”
Corine keek even verbaasd op, terwijl Lidy de hoorn weer neerlegde.
“De vogelopvang?”
Lidy zocht in een telefoonboek en vond het.
“Vogelopvang ‘De Duif’, hebbes!”
Lidy tikte het nummer in.
“Met vogelopvang ‘De Duif’, met Mieke.”
“Met dokter Lidy van de Poel. Mijn kinderen hebben een kanarie gevangen, maar ik weet absoluut niet wat ik met dat dier aan moet. Kan ik het diertje bij u brengen?”
“Een kanarie? Nee, mevrouw, wij zijn er alleen voor inheemse vogels, zoals bijvoorbeeld een aangereden eend of een gewonde duif. Exotische en tropische vogels vangen wij niet op!”
Lidy was verbaasd. Ze dacht dat de vogelopvang er was voor alles wat vleugels had, maar blijkbaar was dat niet zo.
“Een dierenspeciaalzaak, die willen Pietje vast wel hebben,” sprak ze hardop tegen zichzelf en ze zocht weer in het telefoonboek.
“Met dierenspeciaalzaak ‘De Agapornis’, spreekt u,” klonk het vriendelijk.
Lidy deed weer haar verhaal over de kanarie.
“Het spijt me, mevrouw, maar daar kan ik echt niet aan beginnen. Ik doe alle mogelijke moeite om mijn vogels hier gezond te houden. Ik betrek ze dan ook van bonafide kwekers. Als ik daar nu een weggevlogen kanariepietje bij ga stoppen, dat mogelijk allerlei ziektekiemen bij zich draagt, dan loop ik het risico dat ik al mijn vogels verspeel. En als ze niet doodgaan, maar alleen ziek worden, kan ik ze ook niet meer verkopen. Ik ben bang dat geen een dierenspeciaalzaak uw kanarie gaat opvangen.”
Zuchtend legde Lidy de hoorn neer. Waar moest ze dan in vredesnaam met die vogel heen?
Corine belde en meldde de eerste patiënt aan. De kanariepiet moest nog maar even wachten.
Zonder te veel routine in de behandeling van patiënten te laten sluipen, ontving Lidy die ochtend weer een aantal patiënten, nieuw of bekend. Lidy waakte er voor dat ze niet op de automatische piloot ging in haar werk. Ten eerste zou dat een gevaar kunnen opleveren, je zou immers te gemakkelijk voor de hand liggende diagnoses kunnen stellen en daarmee de fout in kunnen gaan. Maar het kon de patiënt ook de indruk geven dat hij maar een nummer was en tenslotte was het voor een arts veel fijner en beter om steeds een uitdaging te blijven zien in een patiënt, ook al kwam die met een kwaal die je al honderd keer eerder had behandeld.
Alweer ver na twaalven verliet Lidy haar werkkamer.
“Corine, ik ben naar het St. Joseph-kinderziekenhuis en daarna naar Huize Zonzicht. Als er wat is, weet je waar je me kunt bereiken. En vergeet niet Petra het hemd van het lijf te vragen over Niek-met-de-mooie-ogen! Misschien ben ik pas laat terug en dan zie ik haar niet meer”
Corine lachte.
“Dat zal ik echt niet vergeten. Ik brand zelf van nieuwsgierigheid.”
“Oh ja, Corine, er is nog iets. Weet jij misschien iemand met een volière?”
Corine keek verbaasd.
“Hoezo dat?”
Lidy vertelde het verhaal over de kanarie, de vogelopvang en de dierenspeciaalzaak.
“Ik raak niet van dat dier af!”
“Dan houd je hem toch in een kooi binnen?”
“Nee, absoluut niet. In ons huis geen vogels in een kooi, dat kan niet vanwege Tom, de kater.”
“Oh Lidy, ik zou het bijna vergeten, maar er heeft nog iemand uit het St. Joseph-kinderziekenhuis voor je gebeld.”
“Wie?”
“Een verpleegster geloof ik, een zekere Erna.”
“Wat had ze te vertellen?”
“Ze wilde het alleen met jou bespreken. Het was belangrijk, maar jij was met een patiënt bezig en daarom heb ik gezegd dat jij contact met haar zou zoeken.”
“Heel goed. Ik ga naar het St. Joseph–kinderziekenhuis toe en zoek haar daar wel op.”
Lidy was benieuwd naar het telefoontje van Erna, maar besloot geen gebruik te maken van het telefoonnummer dat Corine haar had gegeven. Lidy belde niet graag in de auto als het niet strikt noodzakelijk was. Ze zag Erna straks sowieso, maar ze vroeg zich wel af of het telefoontje van Erna toch geen slecht nieuws over Monique behelsde.
Aangekomen bij het ziekenhuis, haastte ze zich zo snel mogelijk naar de afdeling waar Monique lag en waar Erna werkte. Ze zag Erna bezig op de gang bij de linnenkast.
“Erna, is er iets met Monique? Ik hoorde dat je naar mijn praktijk had gebeld.”
Erna keek zoekend om zich heen op de lange gang.
“Kom even mee naar het spreekkamertje zodat we daar ongestoord kunnen praten.”
Lidy liep naast Erna mee naar het kamertje aan het einde van de gang. Het verontrustte haar dat Erna geen antwoord had gegeven op haar vraag naar de toestand van Monique.
In het kamertje sloot Erna de deur zorgvuldig achter zich.
“Monique heeft een gezwollen, rode linkerarm. Ik heb dat vaker gezien en ik vermoed dat het een aderontsteking is. Dokter Groothuys heeft een zalfje voorgeschreven.”
Lidy’s mond viel bijna open van verbazing.
“Een zalfje? Weet je zeker dat hij verder niets ondernam?”
“Dat weet ik zeker, dokter van de Poel. Hij vond het eerder een beetje irritant dat ik er over begon. Het leek hem, geloof ik, helemaal niet belangrijk, terwijl het volgens mij levensbedreigend kan zijn in haar toestand.”
“Dat is iets dat vaststaat. Waarschijnlijk heeft ze bij deze chemokuur ook bloedverdikkers gekregen?”
“Ja, dat is bijna standaard,” antwoordde Erna.
“En hoe is haar toestand nu?”
“Monique is behoorlijk ziek en ik ben behoorlijk bang!”
“Ik ga naar dokter Bonnema!” reageerde Lidy resoluut.
“Nee, wacht!” gebaarde Erna heftig.
“Er is meer. Een nichtje van mij werkt in een ziekenhuis in België. Daar heeft ook een dokter Groothuys gewerkt. Die moest daar weg vanwege enkele missers met dramatische gevolgen!”
Lidy slikte. Dat zou betekenen dat Monique nu was overgeleverd aan een niet competente arts. Erna kleurde.
“Ik weet het nog maar net, maar ik durf er niet mee bij dokter Bonnema aan te komen. Iedereen vereert dokter Groothuys hier. Het lijkt wel heiligschennis om zoiets over hem te zeggen!”
Het ontging Lidy niet dat Erna tranen in haar ogen kreeg. Ze voelde zich duidelijk zeer ongemakkelijk in dit dilemma.
“Welk ziekenhuis is dat?”
“Ik heb het opgeschreven,” zei Erna en ze haalde een briefje uit de zak van haar verpleegstersuniform.
Lidy nam het briefje aan en zag dat zelfs het telefoonnummer er op stond.
“Goed werk, ik ga bellen naar dat ziekenhuis om zeker te weten of het om dezelfde man gaat. Als dat het geval is, ga ik meteen naar dokter Bonnema om hier werk van te maken. Intussen wil ik dat Monique geen medicijnen meer krijgt toegediend. Ik teken er wel voor. Als Groothuys iets zegt, stuur je hem naar mij. Ik ben straks bij dokter Bonnema.”
“Ik haal de lijst zodat u kunt tekenen, maar wilt u alstublieft mijn naam niet noemen, dokter van de Poel?”
“Nee, ik zal je naam niet noemen, Erna, wees niet bang. Ga de lijst halen zodat ik kan tekenen. Intussen bel ik naar het ziekenhuis in België.”
Erna droogde snel haar tranen voor ze terug de gang op ging en haalde uit de verpleegsterskamer de lijst waarop instructies voor medicatie staan en waar een handtekening van de behandelend arts onder moest staan. Een leerling-verpleegster hield haar even aan de praat over een probleempje. Erna hielp haar en haastte zich vervolgens terug naar het spreekkamertje waar Lidy zich bevond.
Toen ze binnenkwam met de lijst, had Lidy juist de verbinding met het Belgische ziekenhuis verbroken.
“Het is zo klaar als een klontje, Erna. Het gaat inderdaad om dezelfde. Dokter Ben Groothuys heeft in dat ziekenhuis twee dodelijke slachtoffers op zijn geweten, die door de ziekenhuisdirectie met de mantel der liefde zijn bedekt. Ik had gelukkig iemand aan de telefoon die het met die hele gang van zaken niet eens was. Ik heb hem beschreven hoe Ben eruitziet en er bestaat geen enkele twijfel over.”
“Wat vreselijk!” jammerde Erna.
“Waarom kan zo iemand gewoon zijn gang blijven gaan?”
“Dat is een goede vraag, Erna. Ik ga naar dokter Bonnema toe.”
Lidy hoorde hoe Erna een snik onderdrukte en stapte voortvarend de gang op. Ze wilde geen minuut verliezen en stevende met grote stappen in de richting van de directiekamers.
De secretaresse van dokter Bonnema glimlachte vriendelijk toen ze Lidy binnen zag komen.
“Dokter van de Poel, wat leuk u weer eens te zien. Dokter Bonnema zit in een bespreking. Kan ik iets voor u betekenen?”
“Ja, haal hem zo snel mogelijk uit de vergaderkamer. Ik moet hem echt heel dringend spreken!”
De vriendelijke glimlach verdween van het gezicht van de secretaresse. Ze kende Lidy al heel lang en wist ook dat dokter Bonnema haar erg waardeerde en altijd prijs stelde op haar mening. Ze wist ook dat dokter van de Poel iets dergelijks niet zou vragen als het niet echt heel dringend was.
“Ik haal hem direct!” zei ze en stond op.
In de vergaderkamer van de ziekenhuisdirectie was iemand juist een presentatie aan het geven toen de secretaresse op de deur klopte.
“Dokter Bonnema, dokter van de Poel is hier en ze wil u direct spreken. Het is heel dringend, zegt ze.”
Bonnema keek zijn secretaresse verbaasd aan, maar hij twijfelde geen moment en verontschuldigde zich bij de overige deelnemers aan de vergadering.
“Lidy, wat is er aan de hand?” vroeg hij toen hij de vergaderkamer uit kwam.
“Kan ik je in je kamer spreken?”
In de directiekamer keek Hans Bonnema het hem vertrouwde gezicht van Lidy vragend aan.
“Hans, het gaat om een zeer ernstige zaak. Ik heb je gisteren gesproken over Monique van Pas. Ik hoor zojuist dat zij een aderontsteking in de linkerarm heeft en daar alleen een zalfje voor heeft gekregen!”
“Hoe is het mogelijk? Ik moet Ben hier over aanspreken. Ik laat hem direct bij me komen. Iedereen weet dat dat in haar situatie levensgevaarlijk kan zijn,” reageerde Bonnema en hij wilde de de hoorn van de telefoon al pakken.
“Wacht Hans. Ik heb nog iets anders vernomen dat je moet weten. Ben Groothuys heeft in een Belgisch ziekenhuis gewerkt en is daar ontslagen na een paar medische missers met dodelijke afloop.”
Hans Bonnema leunde terug in zijn stoel en keek even verbijsterd voor zich uit.
“Jou kennende hoef ik niet aan je woorden te twijfelen. Eerst moet de medicatie van Monique stopgezet worden.”
“Ik ben al zo vrij geweest om dat te regelen,” bracht Lidy in.
“Mooi, dan roep ik Ben nu bij me. Jij blijft erbij.”
Lidy nam plaats op de stoel voor het brede bureau en terwijl Hans zijn secretaresse opdracht gaf Ben Groothuys op te sporen, realiseerde ze zich dat ze eigenlijk weinig zin had om bij dat gesprek aanwezig te zijn. Maar wie ‘A’ zegt, moet ook ‘B’ zeggen, wist ze. De secretaresse bracht een dienblad met koffie binnen.
“Kijk jij straks nog naar de arm van Monique?” vroeg Lidy toen ze weer alleen waren.
“Ja, ik ga na dit gesprek meteen naar de afdeling. Zij valt weer onder mijn verantwoordelijkheid.”
Voor hij uitgesproken was, werd de deur geopend door Ben Groothuys. Er verscheen een grote, charmante glimlach op zijn gezicht toen hij Lidy zag. Weer bekeek hij haar van top tot teen.
“Dokter Van de Poel, wat een genoegen! Goedemiddag, Hans.”
“Neem plaats, Ben,” sprak Hans koel.
“We willen je spreken over Monique van Pas. Waarom heb je haar weer aan de chemokuur gezet?”
De charmante glimlach verdween op slag van het gezicht van Groothuys.
“Ze heeft immers nog resten van de tumor in het buikvlies. Die wil ik daar weg hebben. Dat lijkt me toch tamelijk duidelijk.”
Lidy verschoof naar het randje van haar stoel.
“Niet als de tumorwaarden zo sterk gedaald zijn als bij Monique het geval was, meneer Groothuys!” sprak ze fel. Ze kon het niet meer opbrengen hem nog dokter te noemen.
“We willen toch niet het risico lopen dat die resten weer een bedreiging gaan vormen?” deed Groothuys met een gezicht alsof zijn mening de enige mogelijke optie was.
“Zolang de waarden zo laag zijn, moeten zulke risico’s niet genomen worden. Daarom moeten er continu tumormarkers gezet worden!”
Nu mengde ook Hans Bonnema zich weer in het gesprek.
“Inmiddels heeft Monique een gezwollen linkerarm, Ben. Wat dacht je daarvan?”
“Waarschijnlijk een irritatie. Soms kan de huid reageren op de chemokuur. Dat kan allemaal niet zoveel kwaad.”
“Volgens de verpleegster gaat het om een aderontsteking! U kunt weten dat dat in haar toestand erg gevaarlijk kan zijn!” reageerde Lidy.
“Verpleegster? Die dikke zeker? Die denkt dat ze overal verstand van heeft!” riep Groothuys uit, die zich in het nauw gedreven voelde.
“Het doet niet ter zake, Ben,” reageerde Hans kalm. Maar Ben Groothuys begon nu boos te worden.
“Ik snap trouwens niet waar u zich mee bemoeit, dokter van de Poel! U heeft toch uw eigen praktijkje! Ik heb al verschillende keren horen vertellen dat u hier weleens gevraagd bent in het ziekenhuis te komen werken, maar dat u dat heeft geweigerd. Waarom komt u zich dan toch bemoeien met zaken die u niets aangaan?”
“Ik beschouw een patiënt die onnodig in gevaar wordt gebracht, altijd als mijn zaak,” verdedigde Lidy zich.
“En zoiets noemen ze bemoeizucht, dokter van de Poel,” verhief Groothuys zijn stem.
Hans Bonnema maakte een sussend gebaar.
“Ben, er is nog iets dat we graag willen bespreken met je. Namelijk jouw beroepsverleden in België.”
Lidy zag hoe het gezicht van Ben Groothuys verstrakte.
Hans nam een diplomatieke houding aan en ging verder.
“We hebben signalen gekregen dat je daar een paar keer flink in de fout gegaan bent.”
“Dat zijn roddels, veroorzaakt door jaloerse collega’s. Daar is allemaal niets van waar!” riep Groothuys zonder te beseffen dat zijn stem tot op de gang hoorbaar was.
“Ik heb als directeur van dit ziekenhuis een verantwoordelijkheid, Ben. Ik start een onderzoek naar de behandeling van Monique van Pas die door jou is uitgevoerd en naar jouw verleden als arts. Gedurende dat onderzoek ben je geschorst!”
Ben Groothuys stond op en het viel Lidy op dat hij een boze trek om zijn mond had gekregen.
“Ik zit echt niet op jullie te wachten, hoor. Ik kan direct in een ander ziekenhuis aan de slag, waar ze met smart zitten te wachten op kundige artsen zoals ik!”
Met grote stappen verliet hij de directiekamer en met een klap viel de deur achter hem dicht.
Lidy keek Hans aan.
“Dat vind ik dus verontrustend, dat hij in een ander ziekenhuis zo aan de slag kan. Hij is hier ook binnengekomen na zijn fouten in België.”
“Ja, omdat de directie van dat ziekenhuis geen waarschuwing heeft laten uitgaan. Als ze dat wel hadden gedaan, waren andere ziekenhuizen nu op de hoogte geweest van wat voor iemand hij was, maar dan hadden ze natuurlijk ook meteen publiekelijk moeten toegeven dat er bij hen iets heel erg fout gegaan was! We gaan nu allereerst zorgen dat Monique weer beter wordt en dan ga ik de zaak onderzoeken. Loop even met me mee naar de afdeling.”
Lidy liep met Hans mee naar de afdeling waar ze Erna geschrokken een kamertje in zag vluchten. Ze liepen rechtstreeks naar de zaal waar Monique lag. Het arme kind was er nog steeds beroerd aan toe. Een inderhaast gewaarschuwde hoofdverpleegster keek hen vragend aan.
“Sandra, ik neem Monique tot nader order over van dokter Groothuys. We gaan de medicatie zo verantwoord mogelijk, maar wel in een snel tempo afbouwen. Laat direct bloed afnemen. We willen dat ze zo gauw mogelijk van de bloedverdikkers verlost wordt, maar daar zullen we straks een traject voor uitstippelen. Maak een overzicht voor me van haar medicatie en geef me de status van Monique.”
Ze bekeken de arm van het meisje en moesten tot de conclusie komen dat het vermoeden van een aderontsteking juist was.
“Hier moet ze meteen voor behandeld worden. We maken zo meteen een medicatieprogramma,” zei Hans.
Sandra noteerde alles en begon er meteen aan. Hans en Lidy verlieten de zaal.
“Hans, zorg alsjeblieft dat die man zo niet door kan gaan. Hij is levensgevaarlijk.”
“Maak je geen zorgen, Lidy. Ik stuur vandaag nog een mailtje naar collega ziekenhuisdirecteuren en zodra het onderzoek afgerond is, gaat er een brief naar het Medisch Tuchtcollege. Ik hou je van alles op de hoogte.”
“Ik ben in ieder geval al blij dat jij de zorg voor Monique weer op je neemt.”
“Het gevaar is nog niet geweken. Ze is heel erg kwetsbaar. Er moet niet te veel fout gaan. Ik ga dan ook nu meteen aan het medicatieprogramma werken. Als alles goed gaat, is ze binnen een paar dagen al een stuk beter, maar je weet hoe verraderlijk een chemokuur kan verlopen!”
Lidy knikte. Ze had daar in de loop van haar carrière helaas te veel voorbeelden van gezien.
Ze groette Hans en verliet de afdeling nadat ze Erna nog een bemoedigende knipoog had gegeven die daarna opgelucht glimlachte. Lidy wist dat ze later nog wel eens terug zou komen op deze zaak om te zorgen dat Erna gewaardeerd werd om haar aandeel in deze kwestie. Nu was het beter daar nog even over te zwijgen.
Ze stapte in haar auto en reed richting Huize Zonzicht. Ze merkte dat er een last van haar was af gevallen, nu ze wist dat Hans de behandeling van Monique had overgenomen. Hoewel dat nu nog geen garantie was dat Monique zou overleven, waren haar kansen in ieder geval aanmerkelijk gestegen. Verder hoopte Lidy van harte dat Ben Groothuys niet meer als arts aan de bak zou komen. Er moest werkelijk een deugdelijk systeem komen waardoor malafide artsen in geen enkel ziekenhuis konden werken. Ze begreep echter dat Hans een groot, praktisch probleem had aangesneden. Als iemand in een ziekenhuis zulke grove fouten had gemaakt, deed dat ziekenhuis er vervolgens alles aan om die fouten te verdoezelen zodat ze zelf niet negatief in de publiciteit zouden komen.
De deur van Huize Zonzicht werd geopend door Carrie Verlaan zelf.
“Lidy, loop even mee naar mijn kamer, zodat ik je kan inlichten,” nodigde de directrice haar uit.
Het viel Lidy nu op dat de kamer van Carrie zo veel informeler was ingericht dan die van Hans. Het was natuurlijk een heel verschil of je de directie voerde over een ziekenhuis of over een kindertehuis. Hier bij Carrie moesten ook kinderen zich op hun gemak voelen en niet het idee hebben dat de directrice van het tehuis in een gouden kooi zat. In de huiselijk ingerichte kamer hingen tal van kindertekeningen die het geheel een kleurige aanblik gaven. Ook portretfoto’s van de kinderen hingen aan de muur. Lidy kon het nooit nalaten die te bekijken als ze hier binnenkwam.
“Ja, alle kinderen zijn vertegenwoordigd. Er mag niemand ontbreken. We weten nog steeds niet wat de motivatie van Mariska was om hier weg te lopen.”
“Waar kan ik haar vinden?”
“Op haar kamer of in de grote woonkamer. Zal ik meelopen?”
“Nee, ik ga liever alleen, Carrie. Ik kom daarna ook niet rechtstreeks terug naar je toe om verslag uit te brengen. Ik vind het voor haar niet prettig als ik meteen met haar verhaal op jou af stap, begrijp je?”
“Dat begrijp ik, ik weet dat je zult doen wat het beste is. Ik heb vertrouwen in je.”
Toen Lidy even later op de gang liep, kon ze het niet helpen dat ze een gesprek opving uit een kamertje waarvan de deur op een kier stond. Ze hoorde een voor haar bekende meisjesstem.
“Ik ben blij dat ik goed bevriend ben met Liselotte. Want als je niet luistert naar wat ze zegt, maakt ze je het leven hier heel zuur. Er zijn nogal wat mensen die ze niet mag en die ze treitert van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Soms treitert ze zelfs 's nachts!”
Lidy kende Liselotte als een meisje met een stralende glimlach en een engelachtig voorkomen. Waarschijnlijk dus een voorkomen dat een masker kon zijn. Ze liep verder en hield het gesprek in gedachten. In de grote woonkamer zag ze Mariska niet zitten, dus ging ze naar de kamertjes waar Mariska er ook een had.
Mariska zat tv te kijken toen Lidy binnenkwam. Ze keek verbaasd op. Ze was immers niet ziek, dus waarom moest er een arts bij haar komen. Lidy nam plaats op het bed van het meisje.
“Mariska, we willen graag weten hoe je eraan toe bent na je avontuur op straat. Nu zie je er niet ziek uit, dus wil ik je niet helemaal gaan onderzoeken. Ik wil wel weten hoe je je voelt.”
“Het gaat wel,” sprak Mariska heel timide.
“Ben je niet blij dat je terug bent in Huize Zonzicht?”
Mariska haalde de schouders op. Haar gezicht stond niet bepaald zonnig.
“Misschien is er iets waarmee ik je kan helpen, Mariska,” probeerde Lidy voorzichtig. De ogen van het meisje bleven dof staan.
“Heeft het soms met Liselotte te maken?” vroeg Lidy ineens.
Ze zag een heftige schrikreactie bij Mariska en voelde dat ze hierop verder moest gaan.
“Is Liselotte misschien niet dat lieve meisje dat iedereen denkt dat ze is?”
“Liselotte is een heks!” huilde Mariska nu. Lidy ging naast haar zitten en sloeg haar arm om het meisje heen.
“Vertel eens, wat is er allemaal gebeurd?”
“Ze is gewoon de baas van de meidengroep en treitert je als je niet alles voor haar doet. Ze wil als een koningin behandeld worden en als je doet wat zij wil, mag je bij haar clubje. Ik wilde wel bij haar clubje, maar mocht eerst niet. Later zei ze dat ik erbij mocht komen als ik snoep voor haar zou stelen uit de kast in de grote woonkamer. Dat deed ik toen voor haar. Maar toen zei ze dat ik er pas bij mocht komen als ik geld zou stelen uit de kas in het kantoor. Dat durfde ik niet en vanaf toen bleef ze me treiteren. Hier, maar ook op school. Ze deed van alles, suiker in mijn eten, zout in mijn melk, koud water onder de douche, poep in mijn bed!”
Mariska snikte en Lidy troostte haar.
“Dus dat deed je op een dag besluiten om weg te lopen?”
“Ik hield het gewoon niet meer uit. Ze had mijn wekker verzet zodat die om vier uur 's nachts afliep, toen heb ik heel erg gehuild en besloten om ervandoor te gaan. Ik dacht dat ik wel iemand zou vinden waar ik bij in huis kon gaan wonen, maar dat gebeurde niet en ik vond tenslotte de barak om in te slapen.”
“En nu? Wat doet Liselotte nu?”
“Ze heeft nog niets tegen me gezegd, maar me wel heel triomfantelijk aangekeken. Ik weet dat het vandaag of morgen gewoon weer van voor af aan begint.”
Lidy zuchtte. Ze wist dat kinderen onder elkaar heel hard konden zijn. Ze wist ook dat dit probleem een deskundige aanpak vereiste.
“Dit zal niet gebeuren. We gaan er iets aan doen.”
“Wat dan?”
“Ik zal er met Carrie over praten. Er moet een oplossing komen voor dit probleem.”
“Maar als Liselotte ziet dat u van mij naar Carrie gaat en ze wordt dan op het matje geroepen, dan weet ze dat het van mij komt en dan ben ik helemaal de klos!” huilde Mariska.
“Zo zal het niet gaan,” verzekerde Lidy het meisje.
Toen Lidy in de auto zat en naar de praktijk reed, belde ze naar Carrie. Dit was duidelijk een geval waarin zo spoedig mogelijk actie ondernomen moest worden wat haar voor een keer toch deed besluiten de gsm onderweg te gebruiken.
“Carrie, met Lidy, ik heb een verhelderend gesprek met Mariska gehad. Er zijn behoorlijke spanningen in de groep met kinderen. Daar moet iets aan gedaan worden. Ik stel voor dat je een deskundig iemand inhuurt om de groep door te lichten en daarna te trainen en te coachen. Niet alleen Mariska heeft daar last van. Er zijn meer kinderen die eronder lijden.”
Het was even stil aan de andere kant van de lijn.
“Kunnen we zelf al iets doen in de vorm van kringgesprekken of zo?” vroeg Carrie bezorgd.
“Ja, zolang je geen professionele hulp hebt, kun je dat doen, maar haal zo snel mogelijk iemand in huis, Carrie.”
“Kun je een tipje van de sluier oplichten, Lidy?”
“Ga in ieder geval niet naar Mariska, want dat kan betekenen dat ze straks de zwarte Piet krijgt toegespeeld als andere kinderen doorkrijgen dat er actie wordt ondernomen. Een groot deel van de kinderen wordt getreiterd, Carrie, heel erg getreiterd. Je weet dat je in zo'n geval hulp moet bieden aan zowel de slachtoffers als de daders.”
“Je hebt gelijk. We beginnen vandaag nog met een kringgesprek en ik ga meteen bellen met een psycholoog van het Riagg. Ik hou je op de hoogte.”
Lidy was blij dat er wat uit haar gesprek met Mariska gekomen was. Ze zou de ontwikkelingen blijven volgen, maar wist dat Carrie het probleem grondig aan zou pakken. Die was deskundig op haar eigen vakgebied en zou de kinderen zeker niet aan hun lot zou overlaten. Ze wilde expres de naam van Liselotte niet noemen om te voorkomen dat alle vingers meteen naar Mariska zouden wijzen. Het zou beter zijn als een onderzoek zou uitwijzen dat er spanningen waren en dat daarbij de rol van ieder kind duidelijk werd. Lidy had altijd belangstelling voor psychologie gehad en had er dus ook veel over gelezen. Zo had ze ook kennis genomen van methoden om groepsprocessen te analyseren en te beïnvloeden. Ze wist dat je daar vakkundige mensen voor nodig had die niet alleen een dader aanwezen, maar die ook de ‘dader’ hielpen zijn gedrag te veranderen.
Plots werd haar blik gevangen door een man in een tuin die vanaf de weg zichtbaar was. De man was in een volière bezig.
“Stop!” zei ze hardop tegen zichzelf en trapte op de rem. Ze parkeerde de auto langs de kant van de straat en stapte uit.
“Meneer, meneer!”
De man keek verbaasd op en kwam naar haar toe lopen.
“Meneer, mijn kinderen hebben een kanarie gevangen. Kan ik die bij u brengen?”
“Ik heb alleen maar edelzangers, mevrouw. Zingt die kanarie?”
“Nee, hij piept alleen maar.”
“Dan hoef ik hem niet, mevrouw. Dat is een wijfje en die zingen niet.”
“Maar kunt u die dan niet gebruiken voor de kweek?” vroeg Lidy hoopvol.
De man schudde rustig het hoofd.
“Nee mevrouwtje, ik kweek niet zelf. Ik koop alleen maar goede zangers voor wedstrijden.”
“Wat moet ik dan met die kanarie doen?”
“Kunt u dat beest niet gewoon de nek omdraaien?”
Lidy keek de man met een boze blik aan en stapte in de auto.
“Toch bedankt!”
Ze zuchtte diep bij de gedachte dat ze niet van de kanarie af kon komen. Zou ze dan toch een fatsoenlijke kooi moeten kopen voor dat arme dier? En waar zouden ze die kooi dan moeten zetten? Lidy werd niet vrolijk van de gedachte aan dat vogeltje dat voor de rest van zijn leven in een kooitje zou moeten zitten. Maar ja, ze konden toch ook geen volière voor die ene kanariepiet bouwen?
In de praktijk bleek Corine al naar huis te zijn. Het was ook al niet meer zo vroeg op de middag. Petra was bezig in haar lab en keek opgewonden op toen ze Lidy zag binnenkomen. Lidy besloot even tijd voor haar te maken.
“Vertel, Petra! Hoe was het?”
“Oh Lidy, Niek is een heel leuke jongen. Hij had een erg romantisch diner geregeld in het Bastion restaurant, best wel duur.”
Lidy knikte. Ze wist dat het inderdaad een restaurant met een exclusieve, maar dure kaart was.
“Hij had geregeld dat men in het restaurant een mooie roos voor me kwam brengen en we hebben heel gezellig gepraat. Het was echt super romantisch. En hij bracht me naar huis en kuste me voor de deur goedenacht.”
“Klinkt als een sprookjesdiner, Petra,” glimlachte Lidy die genoot van het enthousiasme van haar assistente.
“Ja, dat was het ook,” beaamde Petra terwijl er een schaduw over haar gezicht gleed.
“Of was er toch een minpuntje?” vroeg Lidy die Petra allang kende.
“Nou ja, zie je, Niek leek wel erg jaloers toen we een man tegenkwamen die ik goed ken.”
“Dat komt volgens mij wel eens vaker voor als je nog maar kort een relatie hebt. In het begin hebben jonge mannen wel eens een sterke bezitsdrang.”
Petra keek een beetje moeilijk.
“Ik hoop maar dat dat snel overgaat. Ik ben iemand met veel sociale contacten, zoals je weet. Ik wil niet geïsoleerd worden door een vriend die me angstvallig van andere mannen vandaan houdt.”
“Het zal vast niet zo’n vaart lopen, Petra. En misschien is het ook goed als je hem dat in een gesprek duidelijk maakt. Vertel hem snel dat je hem helemaal te gek vindt, maar dat je wel een beetje ruimte nodig hebt. Misschien vindt hij dat in het begin moeilijk, maar raakt hij er later aan gewend en krijgen jullie toch een heel fijne relatie.”
“Misschien is dat wel een goed idee en moet ik het hem meteen duidelijk maken.”
Omdat Alex die avond weg was, zat Lidy alleen op de bank met een glas wijn. Ze had juist de muziek aangezet, toen de telefoon ging.
Snel zette ze de muziek zachter en nam ze op.
“Met Lidy van de Poel.”
“Met Hans, Lidy, ik wil je nog even bijpraten over Ben Groothuys. Ik heb wat mensen aan het werk gezet om gegevens over hem te achterhalen. Het verhaal lijkt heel bizar te worden.”
Lidy zette haar glas neer.
“Hoe bedoel je?”
“Er komt nogal het een en ander boven. In Vlaanderen blijkt zijn naam bij de Orde van Geneesheren bekend te zijn. Er is daar een onderzoek naar hem gaande.”
Lidy, die wist dat de Orde der Geneesheren een instantie was die vergelijkbaar was met ons Medisch Tuchtcollege, was verontwaardigd.
“Waarom gaat er dan van zo’n instantie geen waarschuwing uit?”
“Omdat ze geen bewijs tegen hem hebben. Zoals je weet, wilde het ziekenhuis waar Groothuys geblunderd heeft, geen openheid van zaken geven omdat ze dan zelf aan de schandpaal genageld worden. De Orde heeft alleen maar redenen om zeer achterdochtig te zijn en onderzoek naar hem te doen. Zij hebben me dan ook verzocht om onze ervaringen met hem op schrift te stellen en naar hen toe te sturen. Hoe meer rapporten ze over die man hebben, hoe meer ze kunnen. Maar zelfs met mijn getuigenis over zijn behandeling van Monique kunnen ze nog niet zo heel veel. Uiteindelijk heeft hij alleen maar een fout gemaakt waaruit tot nu toe geen ernstige gevolgen zijn voortgevloeid.”
“Nee, je wilde gelukkig niet wachten tot Monique dood zou gaan.”
“Ik moet er niet aan denken, Lidy.”
“Nee, maar die kans was wel heel groot nu die zogenaamde dokter haar zo behandelde,” klonk Lidy boos.
“Die zogenaamde dokter is dus wel een echte dokter met papieren, ik heb ze immers zelf gezien tijdens de sollicitatiegesprekken, maar ik heb een onderzoek laten starten naar zijn opleiding en zijn verdere verleden. Hoe kan het zover komen? Iemand heeft deze man toch ooit zien werken als coassistent en iemand moet toch op een dag besloten hebben dat hij geschikt was als internist? Je krijgt je papieren toch warempel niet bij een pakje boter?”
Onwillekeurig moest Lidy lachen om de uitdrukking van Hans. Zelf had ze ooit flink moeten studeren en hard moeten werken om haar papieren te halen. Ze had talent voor het vak, dat is iets wat zeker is, maar dat maakte nog niet dat ze het allemaal voor niets kreeg. Ze vond dat een goede zaak op zich. Artsen moesten gedegen opgeleid zijn en weten welke verantwoordelijkheid ze droegen. Dat maakte het een stuk dramatischer dat sommige mensen die norm heel anders leken te hanteren.
“Ik ga ervan uit dat je deze onverkwikkelijke zaak voor je houdt, Lidy.
“Dat spreekt voor zich,” vond Lidy.
“Dit verhaal is nog niet afgelopen. Ik hou je op de hoogte,” sloot Hans het gesprek af.
Tijdens het ontbijt gaf Andy een stukje brood aan de kanarie.
“Volgens mij zijn kanaries ook dol op appel en sinaasappel,” doceerde Rosy.
“Als ze zo doorgaan, wordt mevrouw de kanarie alleen maar dik en dus een steeds lekkerder hapje voor Tom de kater,” mopperde Lidy goedmoedig.
“Moet ze nu weg of niet, mam,” vroeg Steffie.
“Ik probeer een goed tehuis voor haar te vinden, maar dat valt nog niet mee. Uiteindelijk vinden we wel een goed tehuis voor haar, waar ze veilig is en goed verzorgd wordt. Het liefst in een volière met andere kanaries.”
“Als je nog eens een kanarie ziet, kun je hem misschien beter laten vliegen, Andy,” grapte Alex en hij floot geamuseerd waardoor het vogeltje al luisterend het kopje scheef hield.
In de praktijk werd al hard gewerkt door Petra en Corine. Lidy wist hoe goed ze het met haar personeel had getroffen. Die twee hadden een groot verantwoordelijkheidsgevoel en deden er alles aan om de praktijk goed te laten lopen, ook zonder dat Lidy steeds aanwezig hoefde te zijn of moest vertellen wat ze moesten doen. De twee assistentes konden erg goed zelfstandig werken. Ze waren intussen al zo lang aan de praktijk verbonden dat ze wisten hoe administratieve en laboratoriumtechnische zaken moesten worden afgehandeld. Lidy wist hoe gelukkig ze was dat ze zulke vrouwen in dienst had. Als een van hen ooit weg zou gaan, zou dat een flinke aderlating betekenen voor de praktijk. Het zou jaren duren voor een nieuw ingewerkte kracht net zoveel waarde had als Corine of Petra.
Na het gebruikelijke ochtendpraatje trok Lidy zich terug in haar werkkamer om daar de documentatie door te nemen van vandaag verwachte patiënten. Verder lag er ook nog een stapel post op haar te wachten die ze moest doornemen. De administratieve post, zoals rekeningen en bankafschriften waren er door Corine al uitgehaald. Zij handelde die dingen af en nam ze op in een overzicht dat Lidy eens per week te zien kreeg. Zodoende kon Lidy zich concentreren op de medische zaken.
Ze was nog maar nauwelijks aan de grote stapel papieren begonnen, of de telefoon ging al over.
Aan de andere kant van de lijn hoorde ze Corine zeggen: “Lidy, er is al iemand voor je. Een mevrouw met haar zoontje. Ze heeft geen afspraak, maar zegt dat ze je kent.”
Lidy had geen idee wie het kon zijn, maar omdat ze nog even tijd had voor de eerste afspraak, wilde ze niet weigeren iemand te ontvangen die blijkbaar haar hulp nodig had.
“Ja, laat maar binnen.”
Lidy stond op en opende zelf de deur al. Voor haar stonden Veronica Uitgeest en de kleine Douwe.
“Dag dokter van de Poel,” groette de vrouw met een afwachtende blik. Het leek net of ze verwachtte ieder moment door Lidy weggestuurd te zullen worden.
Lidy voelde inderdaad een zekere gereserveerdheid ten opzichte van deze vrouw. Maar ze was benieuwd wat die twee hier kwamen doen en bovendien was ze niet het type om iemand hulp of bijstand te onthouden. Ze maakte een uitnodigend gebaar en Veronica kwam met Douwe de spreekkamer binnen.
“Ik stel er prijs op om nog eens met u te kunnen praten. Ik vond het erg vervelend zoals het gesprek tussen ons gisteren verliep. Ik zag duidelijk dat u de blauwe plekken op Douwes rug en benen niet vertrouwde en dat u mij niet geloofde,” begon Veronica toen ze eenmaal tegenover Lidy zat en de kleine man bij haar op schoot gekropen was.
“Ik kom in mijn werk als kinderarts veel kinderleed tegen, mevrouw Uitgeest, en niet in de laatste plaats omdat mensen hun taak als ouder niet aan kunnen en geen andere manier zien om hun kind in het gareel te krijgen dan door hem te mishandelen. Als dat bij u het geval is, raad ik u aan om hulp te zoeken. Daar wil ik u bij van dienst zijn, want ik lijd in dat geval met uw kind mee,” sprak Lidy.
“Ik heb wel hulp nodig, maar niet omdat ik of mijn man Douwe zouden mishandelen, dokter. Zoals ik al zei, is Douwe een heel druk kereltje. Hij weet altijd aan je aandacht te ontsnappen en blijkt dan weer ergens over of onderdoor gekropen te zijn. Zo heeft hij kortgeleden de boekenkast beklommen. Die oude kast kon het gewicht niet aan en stortte naar voren. Daardoor had Douwe blauwe plekken op zijn rug en op zijn benen. Gistermiddag kregen we bezoek van de politie. Ik schrok er wel van, maar ik heb uitvoerig met die mensen gepraat over Douwe. De politie verdenkt mij nu echt van mishandeling van mijn kind, maar zowel mijn man als ik houden zielsveel van Douwe. We zouden hem nooit pijn willen doen!”
De tranen stroomden Veronica nu over de wangen.
Lidy nam een papieren zakdoekje uit de doos die altijd op haar bureau stond en overhandigde dat aan de huilende vrouw.
“En nu zoekt u hulp om Douwe handelbaarder te maken?”
De vrouw knikte, terwijl ze nog na snikte.
“En omdat u nu eenmaal een kinderarts bent en bij mij in de buurt woont, besloot ik naar u toe te komen. Ook om het misverstand uit de weg te ruimen. Anders blijft u altijd denken dat ik mijn kind mishandel of verwaarloos.”
“Ik zal u helpen om hulp te vinden voor Douwe, maar daarmee bent u nog niet van mij af. Ik heb in mijn ervaring als kinderarts te vaak mensen meegemaakt die hun kinderen mishandelden en die tegen mij de mooiste verhalen ophingen over hoe de kinderen die blauwe plekken of wonden wel hadden opgelopen. Hoe vervelend het voor u ook is, u komt zomaar niet van die verdenking af. Daarom stel ik een compromis voor. Ik verwijs Douwe door naar een instantie die u en Douwe kan begeleiden in de problemen, maar die instantie blijft aan mij rapporteren hoe het met hem gaat. Als er iets wordt waargenomen aan Douwe dat niet vertrouwd is, dan schakel ik de politie in. Het is goed mogelijk dat u helemaal onschuldig bent, maar u bent door de omstandigheden nu eenmaal in een verdachte hoek terechtgekomen. Ik wil u helpen om daar uit te komen, maar het zal wat tijd vergen.” Lidy schreef intussen een verwijsbriefje voor Douwe en deed het in een envelop waarna ze opstond om Veronica een hand te geven.
“Ik zal uw vertrouwen niet beschamen, dokter van de Poel. Ik weet dat u een goede arts bent en dat u het beste met Douwe voor hebt.”
Nadat Veronica en Douwe waren vertrokken, dacht Lidy nog een tijdje na over het onderhoud. Ze kon zich voorstellen dat Veronica zich heel vervelend voelde in deze situatie. Veronica zou vast niet met haar kind naar de praktijk zijn gekomen als het kind inderdaad mishandeld werd. Het was heel waarschijnlijk dat ze de waarheid sprak, maar Lidy wilde zich niet te gemakkelijk laten overhalen om al haar wantrouwen te laten varen. Er waren voorbeelden genoeg bekend van kinderen die mishandeld werden, terwijl allerlei hulpverleners zich in slaap lieten sussen door liegende en bedriegende ouders of verzorgers. Door toedoen van dat soort mensen stonden de ouders van Douwe nu in de beklaagdenbank.
De overige patiënten die die ochtend in de praktijk kwamen, namen Lidy volledig in beslag. Ze luisterde aandachtig naar de verhalen van ouders en van de kinderen zelf. Ze wist dat een goede arts veel informatie haalde uit het gesprek dat hij of zij met de patiënt had. Patiënten vertelden over hun klachten en over hun doen en laten daarbij. Ze gaven vaak ook ongewild informatie, bijvoorbeeld door op een bepaalde toon over iets te praten of door gelaatsuitdrukkingen bij een bepaald verhaal. Lichaamstaal was zeer belangrijk. Een kind dat misschien niet zo goed kon verwoorden wat er gaande was, gaf vaak door zijn uitstraling al aan hoe het met hem ging en wat er ongeveer aan mankeerde. Ondanks al deze kennis realiseerde Lidy zich dat men er nooit automatisch van uit kon gaan dat de patiënt wel een open boek zou zijn voor de arts. Doorvragen was een middel dat iedereen kon toepassen en waarvan je gebruik moest maken. Als de patiënt zich niet ongemakkelijk voelde, kon een gesprek de basis voor een diagnose leveren. Daarbij was een klein onderzoek vaak noodzakelijk. Sommige problemen kon je van een afstand zien, andere zaten verborgen. Als arts wist Lidy het verschil tussen een vaststelling of een vermoeden. Gelukkig wist ze ook dat er andere artsen waren met ieder hun eigen specialisme die verder konden gaan dan zij. Ze wist dat samenwerking en goede communicatie wonderen konden doen als het ging om de genezing van patiënten.
Rond het middaguur vertrok Lidy naar Huize Zonzicht, waar ze een afspraak had met Carrie. De twee vrouwen hadden maandelijks een bespreking over de kinderen in het tehuis en nu kwam het goed uit om overleg te hebben gezien de recente gebeurtenissen. Toen Lidy haar auto parkeerde voor het tehuis, zag ze Carrie al zwaaien vanuit haar kamer. In de hal kwam ze Joyce tegen waar ze al lopende een kort gesprek mee voerde.
“Alles goed hier, Joyce?”
“Ja, er zijn nogal heftige gesprekken gevoerd de laatste dagen. Onder de oudere kinderen leefden behoorlijke spanningen waarvoor nu een deskundige mevrouw komt om met de kinderen te praten. Eerst met alle kinderen en later met ieder van hen apart.”
“Hoe vinden ze dat?”
“Ze moesten er even aan wennen, maar het is een heel aardige mevrouw die iedereen op het gemak stelt. Het lijkt erop dat het voor die groep allemaal gaat verbeteren.”
Even later schonk Carrie koffie in en presenteerde een broodje. Ze wist dat Lidy haar lunch liet schieten om tijd te hebben voor Huize Zonzicht en probeerde dat op die manier op te vangen.
“Ik ben door Joyce al min of meer op de hoogte gesteld. De kinderen moesten eerst wennen, maar vinden de vrouw van het Riagg erg aardig.”
“Ja, dat klopt,” beaamde Carrie.
“Het is ook een aardige vrouw. We hebben een voorlopig traject uitgestippeld waarin zij inventariseert wat er allemaal speelt onder de kinderen. Ze lijkt me zeer ter zake kundig. Het is niet uitgesloten dat we na de afhandeling van deze kwestie gebruik van haar diensten zullen blijven maken.”
“Goed idee, Carrie. Op die manier kun je altijd de vinger aan de pols blijven houden voor wat betreft de onderlinge verhoudingen. Uiteindelijk is dat bijna net zo belangrijk als lichamelijk welzijn. Uiteindelijk zijn ook veel van de kinderen in Huize Zonzicht door het verlies van hun ouders getraumatiseerd. Ze hebben allemaal een valse start gemaakt in het leven, wat hen recht geeft op een beetje extra aandacht.”
Carrie knikte en vertelde.
“Nu pas blijkt hoe erg Liselotte haar greep had op verschillende kinderen in het tehuis. Achteraf bekeken snap je niet dat het allemaal niet eerder uit de hand gelopen is. Liselotte had een machtspositie die absurde proporties had aangenomen. De kinderen deden alles voor haar. Voor Mariska ging een opdracht net iets te ver en daarmee kwam ze in de problemen. Volgens Martha, de psychologe, is dit ook voor Liselotte geen prettige en zelfs een stressvolle positie. Zij zal zorgen dat de verhoudingen anders gaan liggen en dat de kinderen elkaar over een tijdje weer als gelijken gaan behandelen. Dat is allemaal niet zo gemakkelijk. Het zijn langdurige en moeizame processen die vakkundig begeleid moeten worden.”
Lidy had al etend geluisterd naar het betoog van Carrie. Het klonk allemaal erg goed en ze was blij voor alle kinderen in deze kleine gemeenschap dat de sfeer binnenkort zou verbeteren. Het moest werkelijk geen pretje zijn als je in deze omstandigheden met elkaar moest wonen in hetzelfde gebouw.
“Voeg die vrouw maar bij je inventaris. Als ze werkelijk goed is, is ze haar gewicht in goud waard.”
Carrie keek haar een moment verbaasd aan.
“Twijfel je aan de kundigheid van Martha?”
Lidy zuchtte.
“Nee, Carrie, daar heb ik helemaal geen redenen toe, maar door omstandigheden zie ik ineens niet meer iedereen als vakman of vakvrouw enkel en alleen omdat hij de indruk wekt dat te zijn en omdat hij of zij aardig is of omdat hij of zij goede papieren heeft. Ik ben inmiddels een hele nare ervaring op dat gebied rijker. Je kunt iemands kwaliteiten pas inschatten als je hem aan het werk hebt gezien. Maar dat betekent natuurlijk niet dat je Martha niet vanaf het begin moet vertrouwen.”
Lidy realiseerde zich dat ze niet over Ben Groothuys in het St. Joseph-kinderziekenhuis kon vertellen. Met zulke zaken moest je discreet omgaan.
In de auto onderweg naar het St. Joseph-kinderziekenhuis werd Lidy gebeld.
“Met Robert Brakke van de regionale politie. Mevrouw van de Poel, ik bel u in verband met Douwe Uitgeest, waarover u ons heeft getipt. We hebben gesprekken gevoerd met de huisarts van de familie, met buren en familieleden, kennissen en met het kinderdagverblijf waar het ventje van tijd tot tijd komt, maar overal krijgen we ongeveer hetzelfde verhaal te horen. Douwe is een echte woelwater die zich overal tussen weet te wringen en weet te verstoppen. De ouders houden van hem, daar twijfelt geen van de ondervraagden aan. De buren hebben hem ook al eens gevonden in hun schuur of zelfs op hun zolder. Dat hij blauwe plekken zou hebben, gelooft iedereen direct vanwege de toeren die hij altijd uithaalt. Over het algemeen hebben de mensen een beetje te doen met de ouders, omdat die een hele kluif aan hem hebben. We hebben tot nu toe geen enkele aanwijzing gevonden dat er iets niet in de haak zou zijn, dus moeten we het onderzoek afsluiten.”
“Ik ben blij dat u dit onderzoek heeft uitgevoerd. Dat neemt een heleboel onzekerheid weg. Ik was er niet gerust op en bleef twijfelen over die mensen. Voor hen is het ook goed dat het zo gelopen is, dan blijven ze niet langer gewantrouwd. Bedankt voor de informatie.”
“Geen dank, dokter van de Poel, het is immers ons werk.”
Lidy voelde een glimlach van opluchting. Ze was voor een keer blij dat ze ongelijk had gekregen.
Toen Lidy even later in het ziekenhuis bij het bed van Monique van Pas stond, was haar glimlach al snel verdwenen. Monique was zieker dan de bij het vorige bezoek van Lidy. Erna kwam naast haar staan.
“Ik heb dokter Bonnema gebeld. Hij zal zo komen kijken. Ik kan natuurlijk geen diagnose stellen, maar volgens mij is die aderontsteking aan het opspelen. Als er geen verandering in haar toestand komt, krijgen we op een hele nare manier gelijk dat die ontsteking levensgevaarlijk voor haar kan zijn.”
Lidy knikte. Ze zag in dat de strijd voor Monique nog niet verloren was, maar ook dat er niet veel meer fout moest gaan of het meisje zou inderdaad sterven. Ze balde haar vuisten van woede om de onkunde van Ben Groothuys die voor eigen gewin het risico had genomen dat dit meisje nu op de rand van de dood balanceerde. Lidy legde haar hand op het warme, klamme voorhoofd van de zieke die niet op haar reageerde.
Lidy schrok op toen haar arm werd vastgepakt. Het was Hans Bonnema die met een zorgelijk gezicht naast haar stond.
“Monique gaat meteen aan de antibiotica, een flinke dosis. We kunnen haar alleen helpen door die ontsteking weg te krijgen, alle bijverschijnselen zullen we voor lief moeten nemen. Prioriteit nummer één is nu haar in leven te houden. Erna, regel meteen een infuus met antibiotica, we moeten niet wachten.”
Lidy kende Hans goed genoeg om aan zijn stem te horen dat hij de kansen van Monique niet heel hoog in schatte. Wat had die vreselijke ziekte hen al ontzettend vaak in de tang gehad. Hoewel Lidy altijd kalm en vol zelfvertrouwen patiënten tegemoet trad, speelden ook bij haar emoties een rol, zeker als het zo slecht ging met een kind dat voor het leven gevreesd moest worden. Als een patiënt niet stierf aan de ziekte zelf, was de kans altijd nog groot dat hij of zij stierf aan de bijverschijnselen van de medicijnen. Die chemokuren vergden zoveel van een mensenlichaam dat menigeen het middel niet overleefde. En dat allemaal terwijl die chemokuur bij Monique niet nodig was geweest.
“De ouders moeten gewaarschuwd worden,” zuchtte Hans die zich verontschuldigde en uit de kamer verdween om een heel vervelend telefoontje te gaan plegen.
Hans zou op korte termijn aan de ouders van dit meisje moeten vertellen wat er tot deze situatie had geleid. Dat een onkundige arts de regie had gehad over de behandeling van hun kind en daarbij gigantisch had geblunderd. Hans kennende wist Lidy dat hij de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken op zich zou nemen. Hij voelde zich aansprakelijk voor het feit dat die arts hier zijn gang had kunnen gaan en zou zijn verantwoordelijkheid niet ontlopen. Lidy wist ook dat hij leed onder een gebeurtenis als deze. Hij was altijd nog eerst mens en dan pas directeur. Hij was een man die zich heel goed kon inleven in de ellende en het verdriet van de ouders van een ziek kind. Ze wist dat dit zwaar voor hem was en wenste dat ze de last van zijn schouders kon nemen.
Het was ook daarom dat ze goed met hem bevriend was. Hij was een mens en een arts naar haar hart.
Hans Bonnema keerde terug in de kamer van Monique en bleef zorgelijk kijken naar de jonge patiënte die steeds bleker en zieker leek te worden. Achter Hans kwam nu een man binnen die Lidy kende van de administratieafdeling van het ziekenhuis. Hij tikte Hans Bonnema op de schouder.
“Meneer Bonnema, er is zojuist gebeld door het bureau dat op uw verzoek onderzoek heeft verricht naar dokter Groothuys. Groothuys blijkt wel degelijk een opleiding te hebben gevolgd, maar is gedurende jaren van de ene naar de andere medische faculteit gegaan. Hij bleek een ster in het door elkaar laten lopen van coassistentschappen. Er is niemand die echt overzicht had over zijn hele studie en opleiding. Uiteindelijk heeft hij zijn papieren gehaald, maar uit het onderzoek is gebleken dat verscheidene opleiders hem hebben geadviseerd met de studie te stoppen, omdat hij nooit een goede arts zou worden.”
Bonnema en Lidy keken elkaar aan.
“Blijkbaar heeft hij dus enkele mazen in het systeem gevonden om doorheen te glippen. Hij heeft misschien ook nog hier en daar het voordeel van de twijfel gekregen,” zuchtte Hans.
“De onderzoekers sluiten niet uit dat bepaalde resultaten door Groothuys zelf zijn genoteerd,” vulde de administratief medewerker het verhaal verder aan.
“We moeten zorgen dat dit verhaal op de goede plek komt zodat zoiets niet meer voor kan komen,” reageerde Lidy.
“De onderzoekers zijn tenslotte naar Groothuys gegaan om hem te vragen naar zijn commentaar. Er is immers een principe van hoor en wederhoor. Hij moet zich kunnen verdedigen,” ging de administratief medewerker verder.
“Lijkt me redelijk,” antwoordde Hans Bonnema.
“Maar de vogel was gevlogen. De buren wisten te vertellen dat dokter Groothuys was vertrokken naar het buitenland zonder de bedoeling ooit nog terug te keren. Waarschijnlijk heeft hij de bui aan voelen komen.”
Lidy en Bonnema keken elkaar weer aan.
“Dat betekent dat hij zijn praktijken elders voort gaat zetten. Hij heeft immers de vereiste papieren en als hij zijn natuurlijke charisma in de strijd gooit, komt hij zo weer een ziekenhuis binnen,” zei Hans.
“Verschrikkelijk!” bracht Lidy uit.
Ze wierp een blik op de zieke Monique en voelde de woede weer in zich opkomen. Een man als Groothuys moest toch werkelijk geen geweten hebben.
Omdat ze niets voor Monique kon doen, besloot Lidy weer te vertrekken.
Enigszins gedeprimeerd kwam Lidy terug in de praktijk. Het beeld van de zieke Monique liet haar niet los en haar gedachten draaiden steeds om het feit dat haar ellendige toestand niet nodig was geweest. Natuurlijk had ze zo'n situatie wel vaker meegemaakt, maar bij de gebruikelijke machteloosheid voegde zich nu ook nog eens woede tegen een persoon die er schuld aan had.
Ondanks haar eigen gedachten, viel het Lidy direct op dat Petra op een andere manier groette dan anders.
“Is er iets, Petra?”
Petra schudde het hoofd. Lidy wist dat ze niet graag met haar problemen bij haar kwam, omdat Lidy immers al zoveel aan haar hoofd had. Maar dat vond Lidy onzin. Er moest ruimte zijn voor persoonlijke gesprekken, ook als die gingen over minder leuke zaken.
“Vertel het, Petra,” zei ze, terwijl ze haar jas uit deed. Ze zag dat de ogen van haar assistente een beetje vochtig waren.
“Niek heeft me tussen de middag gebeld. Er was iets dat hem dwarszat, zei hij. Hij zei dat hij er niet tegen kan dat ik met iedereen aanpap, zoals hij dat noemt.”
“Gebruikte hij dat woord, aanpappen?” vroeg Lidy verbaasd.
“Ja, zo noemt hij dat als ik mensen tegenkom en daar een leuk contact mee heb. Maar dan met name als het gaat om mannen die ik soms spreek. Hij denkt dat die mannen allemaal seks met mij willen en dat ik dat ook wil. Hij wil dat ik alleen van hem ben en van niemand anders. Ik moet andere mannen links laten liggen en alleen met hem omgaan.”
“Wat heb je daarop gezegd?” vroeg Lidy benieuwd.
“Dat ik dat niet kan. Ik ben nu eenmaal iemand die graag veel contacten heeft, met iedereen. Als ik een relatie met Niek heb, ga ik echt alleen maar met hem naar bed. Ik doe niets wat niet zou kunnen, maar ik moet wel met andere mensen kunnen omgaan. Toen stelde hij me voor de keus. Helemaal van hem zijn of helemaal niet van hem zijn. Ik antwoordde dat het dan helemaal niet was.”
Lidy keek de knappe, blonde assistente medelijdend aan. Ze wist dat Petra smoorverliefd op Niek was. Wat jammer dat het nu zo moest lopen.
“Ja, je moet jezelf niet laten dwingen in een relatie waar je je niet goed in voelt. Uiteindelijk hou je dat niet vol en dan is de schade groter.”
“Lidy, ik ben erg verliefd op hem, dus ik heb hem nog gezegd dat ik er eventueel nog met hem over wil praten, maar hij was boos en zei dat hij nu wel genoeg wist,” snikte Petra.
Lidy legde haar arm om de schouder van Petra heen.
“Ik ben blij dat je niet hebt toegegeven, Petra. Onder die omstandigheden zou hij je verstikken. Je zou in die relatie niet gelukkig worden. En het was goed van je om aan te geven dat er nog over gepraat kan worden. Misschien is hij in staat zichzelf te veranderen.”
“Ik ben bang van niet. Hij was erg van zijn gelijk overtuigd.”
“Petra, het klinkt als een dooddoener, maar je vindt wel weer een ander, dat weet ik zeker.”
Aan het einde van de middag was er nog wat tijd over en Lidy besloot een bezoekje te brengen aan de familie Uitgeest. De hele affaire had haar steeds niet lekker gezeten en nu was ze blij dat gebleken was dat de kleine Douwe helemaal niet werd mishandeld. Lidy besloot te voet te gaan, via het parkje waar ze op die bewuste ochtend samen met Basil had gelopen en de kleine Douwe uit het water had gevist. Ze liep nu verder en kwam al snel in de betreffende straat. Bij nummer vijftien belde ze aan. Veronica Uitgeest was verrast haar te zien.
“Nee maar, dokter van de Poel!”
“Ja, ik kom even langs om over de hele kwestie te praten. Wellicht ben ik u mijn excuses schuldig.”
“Komt u toch binnen,” nodigde Veronica haar uit. Lidy stapte binnen in het huis waar het naar verse koffie rook.
“Heeft u zin in koffie? Ik heb juist een verse kan gezet.”
“Het ruikt zo heerlijk dat ik geen nee kan zeggen.”
En zo zat Lidy even later aan de gezellige keukentafel met Veronica Uitgeest.
“Ik heb inmiddels begrepen dat uw woorden helemaal op waarheid lijken te berusten en dat u wel goed voor Douwe zorgt, maar dat er juist door zijn gedrag wel eens problemen ontstaan. Ik vind het vervelend dat ik u zo wantrouwend heb bejegend.”
“Daar moet u niet over in zitten, dokter van de Poel. Ik begrijp het namelijk wel. Er worden helaas te veel kinderen mishandeld om luchtig over zulke zaken heen te kunnen stappen.”
“Ik ben blij dat u het begrijpt. Voor u is het geen pretje geweest om zo verdacht te worden van mishandeling van het kind waar u zoveel van houdt.”
“Dat is niet prettig, inderdaad, maar we krijgen nu hulp en we hebben er alle vertrouwen in dat het goed komt.”
“Waar is de kleine Douwe eigenlijk?” vroeg Lidy, terwijl ze om zich heen keek.
“Ik was hem alweer kwijt, maar net voordat u aan de deur belde, zag ik hem in de volière zitten. Ook een heel goed verstopplaatsje.”
Veronica stond op en wees in de tuin.
“Kijk daar!”
Lidy ging naar buiten en zag hoe er achter in de grote tuin een mooie volière stond met allerlei fluitende vogels. In het nachthok zag ze een paar schoentjes waarin ongetwijfeld Douwes voetjes zaten gestoken.
“Kiekeboe!” giechelde het ventje door het vlieggat en Lidy moest er om lachen.
Veronica kwam naast haar staan en samen keken ze toe hoe de kleuter weer naar beneden klom.
“Dat doet me eraan denken,” bedacht Lidy ineens, “dat mijn kinderen deze week een kanarie hebben gevangen waar we absoluut geen raad mee weten. We hebben namelijk een kater en hoewel de kinderen denken dat die geen vogeltje zal opeten, ben ik daar niet zo zeker van.”
“Dat risico zou ik maar niet nemen. Als die kater de kanarie verslindt, hebt u een paar heel verdrietige kinderen,” vond Veronica. “Hier zit het vogeltje bij zijn soortgenoten en is hij veilig. Breng hem gerust naar ons.”
“Maar het is waarschijnlijk een vrouwtje en ze zingt niet!” waarschuwde Lidy, bang dat ze de kanarie later terug zou krijgen.
“Dat maakt voor ons niet uit. Ze is welkom.”
“Dan stuur ik straks de kinderen langs om haar te brengen.”
Thuis bracht Lidy de boodschap blij over aan de kinderen, die minder enthousiast waren. Ze waren al gehecht aan het vogeltje, maar begrepen ook wel dat een verblijf in een volière een stuk veiliger was dan hier in huis waar Tom al een paar keer begerig naar het dier had gekeken.
Lidy wilde onder het deksel van de pan kijken toen Alex binnen kwam.
“Liefje, luister eens, Hans heeft net gebeld. Hij wil dat we langskomen in het ziekenhuis.”
“Er is toch niets met Monique?” schrok Lidy.
“Nee, ik moest je juist vertellen dat haar toestand vooruit gaat. Het ziet ernaar uit dat ze het wel haalt. De auto staat al klaar, dus stap maar in, dan rijden we er meteen heen.”
In de auto vroeg Lidy zich af waarom Hans ook Alex had mee gevraagd. Dat was immers niet gebruikelijk. Wat kon er nu zo belangrijk zijn dat ook haar man mee moest komen? Ze besloot het niet aan Alex te vragen. Er zou wel een reden zijn en bovendien was het wel prettig dat hij bij haar was. Zo vaak waren ze nu ook weer niet samen.
Halverwege de route sloeg Alex ineens af in een straat die ze niet kende. Dit was toch niet de omleiding vanwege het gaslek waardoor ze eerder die week had moeten omrijden.
“Volgens mij komen we zo niet bij het ziekenhuis, Alex,” waarschuwde ze een beetje verbaasd. Alex reed dan wel niet dagelijks naar het ziekenhuis, maar kende de weg toch wel?
“Nee, ik moet daar nog even iets ophalen,” mompelde hij onduidelijk en hij parkeerde de auto voor een groot restaurant.
“Moet je hier iets ophalen, in dit restaurant?” vroeg ze verbaasd.
Ze dacht even dat Alex zich had vergist. Doorgaans was hij toch geen verstrooid type.
“Ja, weet je wat, loop even mee. Het is een leuke zaak, misschien kunnen we er nog eens gaan eten.”
In zichzelf mopperend stapte ze uit. Ze was er op gespitst om op tijd in het ziekenhuis te zijn waar Hans blijkbaar wachtte, maar ze wilde Alex niet te veel tegenstribbelen. Hij leek namelijk nogal enthousiast over dit restaurant.
Het bleek binnen inderdaad een zeer sfeervol restaurant te zijn. Ze waren er nooit eerder geweest. Zo te zien, was het een dure tent. Alex troonde haar mee door de zaal heen naar een intieme ruimte waar aan een grote tafel twee mensen zaten.
“Alex, we hebben hier allemaal geen tijd voor, Hans verwacht ons!” deed Lidy ongemakkelijk. Ze was niet graag laat als ze ergens werd verwacht.
De twee mensen aan de tafel draaiden zich om en tot haar verbazing zag Lidy Hans en Carrie zitten. Ze lachten haar allebei toe en ook Alex begon nu te lachen om het verbaasde gezicht van Lidy.
“Wat is hier in vredesnaam aan de hand?” vroeg Lidy verward. Hans glimlachte haar toe en nam het woord.
“Carrie en ik spraken elkaar toevallig en omdat jij zowel voor Huize Zonzicht als voor het St. Joseph-kinderziekenhuis zoveel goede dingen hebt gedaan, meenden we jou en Alex op een etentje te moeten trakteren. En dit leek ons een uitstekende plaats om dat te doen.”
Lidy opende haar mond om te protesteren, maar Alex legde zijn vinger op haar lippen en bood haar een glas champagne aan dat al klaarstond op de tafel. De anderen stonden op en hieven het glas.
“Laten we eerst proosten op dokter Lidy van de Poel!” sprak Hans plechtig. Ze nipten aan hun drankjes, waarna de verbouwereerde kinderarts alles maar over zich heen liet komen.