Gevaarlijk jong



Verhelderend ongeval



Robert Page



Ineens bleef Anne staan, zo onverwachts dat Max bijna struikelde.

“Wat is er?” vroeg hij verbaasd.

Anne antwoordde niet. Met grote ogen staarde ze naar het tweetal dat schuin voor hen liep. Had ze het wel goed gezien? Ja, hij was het. Victor Bücher. Ze herkende hem het eerst aan zijn lange jas en aan zijn haar. Geen twijfel mogelijk. Hij liep gearmd met Demy. Dat lange, enigszins golvende, donkere haar. Voor Anne was het wel zeker dat het Demy was. Dat kon natuurlijk niet. Demy lag nog in de kliniek in bed. Ze kon nog niet eens lopen!



Victor Bücher was ineens opvallend kalm. Hij strompelde weg van zijn auto. Hij keek om en zag de koplampen nog altijd branden. Het licht scheen door de mist op de ingedeukte vangrail, waar hij drie minuten geleden tegenaan was gereden. Hij bleef staan. Zelfs de achterlichten brandden nog. Dat was vreemd, dacht hij. De motor was afgeslagen. Het was heel stil op dit nachtelijke uur, in dit bosachtige gebied buiten de stad. De klamme nevel deed hem rillen. Hij kruiste zijn armen voor zijn borst over elkaar. Hoe was hij hier terechtgekomen?

Het was Demy’s schuld, zei hij in gedachten tegen zichzelf. Zij had voortdurend tegen hem gepraat, terwijl hij zich op de weg moest concentreren. Dit was een donker gebied en dankzij de herfstbladeren was de weg verraderlijk glad. Vooral in die laatste bocht.

Hij wist niet eens meer wat er precies was gebeurd. Hij had gevoeld hoe de banden hun grip op het wegdek hadden verloren. Zijn auto had niet meer naar het stuur geluisterd. Demy had gegild toen hij wanhopig geprobeerd had de richting te corrigeren. Hij had niet geschreeuwd. Hij had de vangrail op zien doemen en daarna was die klap gevolgd. Hij wist niet eens hoelang het had geduurd voordat hij in beweging was gekomen. Dat was het gekke: hij had gewoon uit kunnen stappen, was heel rustig en ongedeerd, alsof er niets was gebeurd. Hij was de mist ingelopen.

Demy zat ingeklemd tussen haar stoel en het dashboard. Haar hoofd knikte voorover, alsof ze spontaan naast hem in slaap was gevallen. Hij had verder niet naar haar gekeken, alsof het nog niet goed tot hem doordrong wat er zojuist was gebeurd. Hij bekeek het heel koel, heel zakelijk. Hij dacht dat hij haar nog had horen ademen, maar verder was er niets te zien, of te horen. Het was zo onnatuurlijk stil dat Victor dacht dat hij ieder moment kon ontwaken, met Demy naast hem in bed.

Zijn knieën begonnen te knikken. Hij kreeg een wee gevoel in zijn maag. Hij slikte en hij dacht dat hij zou overgeven. Hij strompelde over het natte tapijt van bladeren terug naar zijn auto. Spontane hulp viel hier niet te verwachten. Hij slikte opnieuw. Ineens voelde hij zijn rechterarm. Misschien was hij gewond geraakt door de harde klap. Hij kuchte en staarde wezenloos naar de verwoeste voorkant van de auto, met die twee nog goede koplampen, die als boze ogen de mist in staarden. De voorruit was volkomen verbrijzeld en vocht uit de bomen druppelde de auto in.

Demy bewoog zich en ze maakte een kreunend geluid.

In het vage schijnsel van de dichtstbijzijnde lantaarnpaal zag hij glasscherven in haar lange, donkere haar glinsteren. Hij sloot zijn ogen. Langzaam drong tot hem door wat hem zojuist was overkomen. Hij voelde zich zwaar worden en nat. Hij moest hulp halen, want anders…

Hij voelde zijn mobiele telefoon in zijn rechterbroekzak. Hij haalde diep adem; het kostte hem een minuut om het apparaatje tevoorschijn te halen. Met zijn trillende wijsvinger drukte hij op drie toetsen tegelijk en pas toen op degene die hij moest hebben. Het duurde even voordat ze opnam. Natuurlijk, hij had haar wakker gebeld.

Nadja hoorde meteen dat hem iets was overkomen. Ze maande hem tot kalmte. Uiteindelijk deed hij zijn verhaal. Een minuut later hing hij op en hij dacht even na.

Demy kreunde klagend.

Hij tuurde door het openstaande portier de auto in. Wie moesten er komen? De ambulance. De politie. Hij staarde nog eens naar het beknelde silhouet van zijn vrouw. De brandweer zou haar uit de auto moeten zagen. Hij slikte en belde het nummer van de hulpdienst.



De politie en de brandweer waren er al.

“Parkeer hier maar,” zei Anne.

Een agent wees hen de weg. Dit gedeelte was al afgezet. Niet dat op deze afgelegen plek veel nachtelijk verkeer kwam; afgelopen vijf minuten hadden Anne en haar collega’s geen auto meer gezien.

De ambulance stond stil. Anne sprong er als eerste uit. Ze werd overvallen door het indringende geluid van een zaag, die zich een weg baande door de personenauto die tien meter verderop de vangrail had geramd. Het voertuig werd fel verlicht door de lampen van de brandweer. Het kermen van de zaag ging door merg en been.

Anne liep naar de agent die hen opwachtte. Hij stond naast een lange man, die een politiedeken om zich heen had geslagen. Toen hij zijn gezicht naar de auto draaide, zag Anne zijn grote, getraumatiseerde ogen. Hij moest de bestuurder zijn.

De agent zei zacht tegen haar dat ze nog wel een paar minuten bezig waren de vrouw vrij te maken. Tot die tijd kon Anne niets doen. Ze ontfermde zich over de man en vroeg hoe hij heette.

“Victor. Victor Bücher,” zei hij met een zachte bibberstem.

Ze vroeg of hij kon vertellen wat er was gebeurd. De man keek de andere kant op, waar mistflarden uit het bos naar de weg dreven. Hij stamelde wat hem was overkomen en dat Demy dood was. De agent, die dat had gehoord, schudde zijn hoofd toen hij oogcontact kreeg met Anne.

Ze vertelde Victor dat ze bezig waren zijn vrouw los te zagen. Had hij zelf trouwens niets opgelopen?

Het duurde even voordat hij antwoordde. “Nee, ik heb geluk gehad. De auto heeft aan Demy’s kant de vangrail geraakt.”

Zijn stem klonk vlak, alsof nog niet tot hem was doorgedrongen wat er werkelijk had plaatsgevonden.

Hij was in shock, zag Anne meteen. Ze hoorde Tünnes achter zich hetzelfde mompelen.

“Heeft u ergens pijn?” vroeg ze nadrukkelijk.

Hij wees naar zijn rechterarm. Zijn elleboog lag open, maar daar bleef het bij, zag Anne na een kort onderzoek, dat hij gewillig onderging. Wonder boven wonder leek hij er met een wond aan zijn elleboog van afgekomen te zijn, al kon er natuurlijk sprake zijn van inwendige bloedingen of kneuzingen. Dat moest verder onderzoek in de kliniek uitwijzen. Hij stond recht op zijn benen, dat was een goed teken. Er waren op het eerste gezicht geen aanwijzingen voor inwendig letsel.

Een mannenstem riep dat mevrouw bijna vrij was. Anne en haar medewerkers haastten zich naar de auto. Victor bleef vreemd genoeg als een zwijgend silhouet achter, met de politieman.

De zaag kermde voor de laatste keer. Twee potige brandweermannen maakten de weg voor Anne vrij. Ze bukte zich en ging op de bestuurdersstoel zitten. De vrouw zat onder het glas, al was een deel ervan al door de brandweermannen verwijderd. Ze had twee bloedende hoofdwonden; waarschijnlijk was ze met haar hoofd tegen het dashboard geslagen. Zo te zien had ze geen slagaderlijke bloedingen. Ze zat in een onnatuurlijke houding voorover. Hoewel ze nauwelijks bewoog, deed elke beweging haar pijn. Ze rilde en kreunde. Haar ogen bleven gesloten. Ze had wel een normale hartslag.

Anne stelpte het ergste bloeden en onderzocht het slachtoffer ter plekke, voor zover dat mogelijk was. Geholpen door Tünnes, Klinkmüller en een brandweerman duurde het nog twee minuten voordat Anne eindelijk de vrouw uit de auto kon slepen. Ze moesten uiterst voorzichtig te werk gaan, anders werd de schade alleen maar groter.

Tünnes en Klinkmüller bevestigden de schepbrancard onder het slachtoffer en met de hulp van een agent vervoerden ze haar naar de ambulance.

“Ik heb de vacuümmatras opgepompt,” zei Klinkmüller.

Anne knikte ter goedkeuring. “Gezien haar houding, en de manier waarop ze reageert op de geringste beweging, mogen we behoorlijk inwendig letsel verwachten,” zei ze.

Behoedzaam lieten ze mevrouw Bücher in de vacuümmatras zakken. De matras vormde zich om haar lichaam heen en werd vervolgens vacuüm gezogen, zodat hij zich als een omhulsel om de patiënt vormde.

Victor had zwijgend toegekeken. Nadat Anne kort met een agent had gesproken, namen ze afscheid van de hulpverleners en stapte Victor in.

Hij staarde met grote ogen naar zijn vrouw, die asgrauw zag. Anne had haar aangesloten op de apparatuur en ze hield via de monitor haar conditie in de gaten. De vrouw kreunde af en toe, maar ze ademde rustig.

Vanuit haar ooghoeken wierp Anne een bezorgde blik op Victor. Zijn ogen werden alsmaar groter. Hij verborg zijn gezicht in zijn grote handen. Alleen zijn donkere ogen gluurden tussen zijn vingers door. Het was alsof hij naar een geest keek.



“Dat is inderdaad vreemd,” gaf hartspecialist Manfred Keller toe. Bezorgd staarde hij naar het tweede hartfilmpje dat zojuist van Baldwin Esschen was gemaakt. Hij wees zijn patiënt op de grillige curve van zijn hartritme.

“Dan heb ik het goed gevoeld,” zei Baldwin droog, maar Manfred hoorde de geforceerde toon in zijn stem.

Meneer Esschen was vijftig jaar, een stevige, wat mollige man met een kale schedel en kleine, ronde, blauwe ogen, waardoor hij een goedaardig, olijk voorkomen kreeg.

“Ja, natuurlijk heeft u dat,” zei Manfred. “U komt hier niet voor niets. Eerlijk gezegd sta ik voor een raadsel.”

Baldwin keek hem aan. “Ik ben afgelopen weken twee kilo afgevallen. Ik heb voldoende beweging gehad, maar ik heb het ook niet overdreven. Ik heb mijn hartpillen keurig ingenomen, zoals u me voorschreef.” Hij zuchtte. “Maar helaas bleven die hartkloppingen terugkomen.”

“En hoe, minstens zoveel als de vorige keren,” verzuchtte Manfred. Opnieuw staarde hij naar de uitdraai van het hartfilmpje. Het was een zorgwekkend gezicht.

“Ann-Lee vermoedde dat de dosering misschien nog niet voldoende was,” opperde Baldwin. “Mijn nieuwe vriendin,” voegde hij er met een grijns aan toe.

Manfred knikte. “Dat zou kunnen, maar ook al zou dat het geval zijn, dan zou u al minder last moeten hebben,” mompelde hij, vooral tegen zichzelf.

Deze zaak zat hem niet lekker. Het leek op een routinekwestie. Om de hartkloppingen van Baldwin Esschen te onderdrukken, had hij pillen voorgeschreven. Meneer had te veel last van zijn onregelmatige hartslag en dat had weer een negatief effect op zijn slaap en dat leverde weer zoveel stress op dat zijn hart letterlijk nog meer van slag raakte. Hoewel Manfred had uitgelegd dat de pillen bijwerkingen hadden, koos Baldwin ervoor om ze in te nemen. Daarna had Manfred niets meer van hem vernomen; over een half jaar zou hij pas terugkomen voor controle.

Ineens was hij er weer en de uitkomst van het hartfilmpje was alarmerend. Manfred dacht razendsnel na. Hij voelde er weinig voor om de dosering van de pillen zomaar te verhogen.

“Zijn er bijzondere dingen voorgevallen die stress opleverden?” vroeg hij.

Baldwin dacht na. “Nee, ik zou het niet weten. Mijn privéleven is het laatste half jaar in rustig vaarwater gekomen. Ik heb weer contact met mijn zoon en dochter, ik heb dus weer een vriendin, Ann-Lee. Ik ben als loodgieter voor mezelf begonnen en dat loopt goed. Ik hoef mezelf daarbij niet uit de naad te werken, ik ben nu eigen baas.”

Manfred vouwde de uitdraai op en legde hem op zijn bureau. Hij wreef over zijn voorhoofd. “De omstandigheden zitten mee, zo te horen. Heeft u zich echt niet meer ingespannen dan gewoonlijk tijdens de afgelopen weken? Ik bedoel zowel lichamelijk als geestelijk.”

“Nee, Ann-Lee doet de administratie van mijn eenmansbedrijfje en dat gaat goed. Ik kan ontspannen mijn werk doen. Vorige week heb ik zelfs twee dagen vrij genomen. Nee, ik kan echt niet bedenken wat de reden is van die aanhoudende hartklachten.” Zijn blik werd serieus toen hij vervolgde: “Het begint aan me te knagen, dokter Keller. Ik doe wat u zegt, maar ondanks dat overvallen die hartkloppingen me. Soms tijdens mijn werk, of in de auto, of ’s avonds thuis, of op de bank, en ik word er zelfs wakker van.”

“Dat is een bedreigend gevoel,” zei Manfred op meelevende toon.

“Dat kunt u rustig zeggen! Ik heb er soms hoofdpijn van. Ik begin me er echt zorgen over te maken. Kijk, ik heb het thuis op internet nagelezen en daar staat ook dat het iets onschuldigs is. Dat zou me moeten overtuigen. Trouwens, u zei dat zelf ook.”

“Dat klopt ook, dat heb ik uiteraard niet zelf verzonnen. Hartkloppingen zijn al lang een bekend verschijnsel. Het voelt niet zo lekker aan, maar in principe is het iets onschuldigs. Je kunt er heel oud mee worden.”

Baldwin boog zich naar hem toe. “Dat hoop ik maar, dokter. Ann is net dertig!” grijnsde hij, maar toen betrok zijn gezicht. “Het zit me echt niet lekker. Ik vond dat ik daarom, veel sneller dan de bedoeling was, moest terugkomen.”

“Daar heeft u goed aan gedaan. Tegelijkertijd stelt u me voor een raadsel,” gaf Manfred toe. “De hartfoto’s zagen er goed uit. Er zijn geen afwijkingen te zien. Maar die hartritmestoornissen blijven. Dat is een merkwaardig iets. Ik kan u natuurlijk een ander middel voorschrijven, maar daar ben ik voorzichtig mee.”

“Dat zei Ann-Lee ook al. Mijn bloeddruk kan ervan dalen.”

“Ja, ik schrijf niet zomaar medicijnen voor,” zei Manfred. “Anderzijds vind ik wel dat er iets moet gebeuren. We hebben nu al drie keer naar uw hart gekeken. Vorige keer heeft u de fietstest gedaan en de halter een dag omgehad.”

“Ja, dat laatste was wat minder,” herinnerde Baldwin zich nog goed.

“Ach, het was maar een dag, nietwaar?” zei Manfred. Hij nam de man die tegenover hem stond nog eens goed op. Hij zag er niet ziek uit. Wat bleek weliswaar, maar verder maakte hij een redelijk gezonde en evenwichtige indruk. Dat zei natuurlijk niet zoveel, maar hij wist uit ervaring dat veel hartpatiënten vaak wat afwezig waren, soms zelfs apathisch, nadat zich ernstige klachten hadden voorgedaan.

Hij vroeg zich af wat hij nog voor Baldwin Esschen kon doen. Zijn hart zag er goed uit, zijn kransslagaders waren door de keuring gekomen, maar hij had nog steeds last van hartritmestoornissen. Zijn bloeddruk was in orde, zijn cholesterolgehalte was zelfs prima. Alleen die merkwaardige hartkloppingen namen toe. Het begon zijn dagelijkse leven te verstoren en dat leverde meer stress op dan gezond was.

“We kunnen u nogmaals door de hele hartmolen halen,” zei Manfred bedachtzaam. “Dat gaat een halve dag duren, misschien wel een hele. Ik betwijfel of we er iets mee opschieten.”

Baldwin verkeerde zichtbaar in tweestrijd. Het vooruitzicht om opnieuw alle onderzoeken te doen, sprak hem niet aan. Iets in zijn blik zei Manfred dat hij nu duidelijkheid wilde hebben. Hij was zelfstandig ondernemer; voor vandaag had hij twee uur vrij gepland. Natuurlijk was dat belangrijk omdat het zijn gezondheid betrof, maar dan wilde hij graag weten waar hij aan toe was.

Manfred vroeg of hij verder nog klachten had.

“Nou ja, die hoofdpijn, af en toe, dat is iets van de laatste tijd. Ik dacht dat het een overblijfsel was van mijn scheiding. Die is namelijk niet vlekkeloos verlopen,” grijnsde hij bitter.

Manfred nam plaats achter zijn bureau, zocht de naam van meneer op in zijn dossier en tikte in wat hij zojuist had besproken. “Ik denk dat dit belangrijk is,” legde hij tijdens het typen uit. “Het feit dat uw hart goed is, moet voor u een geruststellende gedachte zijn. Maar dat lost uw probleem nog niet op.” Hij was klaar met typen en keek Baldwin aan. Hij zag een druppeltje zweet op zijn brede voorhoofd. “Ik ben dan ook nog niet klaar met u. Ik wil weten wat u mankeert.”

“Het ligt dus niet aan mijn hart.”

“Voor zover we nu kunnen beoordelen niet.”

“Maar waar dan wel aan?” Voor het eerst hoorde Manfred onzekerheid in Baldwins stem.

“Dat gaan wij voor u uitzoeken. Nogmaals vraag ik u goed na te denken of er nog andere klachten zijn. Hoe onbelangrijk ze misschien ook lijken.”

Baldwin staarde zeker vijftien lange tellen naar het plafond. “Nee, ik weet verder echt niets. Behalve dan die hoofdpijn.”

“Wanneer komt die voor?”

“Oh, dat wisselt. Soms ’s nachts, soms overdag. Net als mijn hartritmestoornissen kan me dat altijd overvallen.”

“Is het een vage hoofdpijn, of juist een sterke, zoals migraine? Voelt het als een zware band om uw hoofd?”

“Nee, nee, het komt uit het niets. Het is een zeurend gevoel, zoals kiespijn.”

“Niet zo prettig dus,” wist Manfred uit ervaring.

“Nee, het zit hier, volgens mij.” Baldwin wees naar een plek achter op zijn hoofd. “En soms nog wat meer naar achteren. Ik weet het niet precies.”

“Heeft u uw hoofd niet gestoten?” vroeg Manfred. “U zei net dat u loodgieter bent. Ik ken dat, lage keukenkasten, een openstaand deurtje, een leiding die in de weg zit…”

“Oh, dat is zeker weleens gebeurd, maar ik heb een harde schedel. Nee, geen ernstige aanvaringen met keukengerei,” zei Baldwin nonchalant. “Dan had ik me dat zeker herinnerd.”

“Hm,” zei de hartspecialist. Hij dacht even na. “De ene kwaal kan uit de andere voortkomen,” zei hij.

Baldwin keek hem vragend aan. “Bedoelt u dat die hartkloppingen…”

“Die kunnen een andere oorzaak hebben dan uw hart zelf,” zei Manfred voorzichtig. “Ik zeg niet dat het zo is, maar het kan.”

“Dus?” vroeg Baldwin met een benauwde stem.

“Ik wil u doorverwijzen naar mijn collega, dokter Landau, al was het alleen maar om die hoofdpijn te bekijken. En misschien de relatie tot uw verstoorde hartritme. Uw klachten zijn vervelend, op de lange duur kunnen ze uw dagelijks leven nog meer beïnvloeden.”

“Dat wil ik niet,” zei Baldwin resoluut.

“Dus lijkt me een bezoek aan mijn collega zeker een optie.”

Baldwin knikte, maar het ging niet van harte. Blijkbaar was dit niet waarop hij had gerekend.

Manfred wees hem de weg naar het afsprakenkantoor verderop. “U kunt waarschijnlijk al snel langskomen,” zei hij bemoedigend. Toen hij hem de hand schudde, voegde hij eraan toe: “Het moet ook een geruststellende gedachte zijn dat uw hart in orde is.”

Baldwin knikte vaag. Manfred keek hem vanaf de drempel van zijn spreekkamer na. Zijn patiënt liep, samen met een jonge, zwartharige vrouw, naar de balie verderop om een afspraak te maken.



“Hier woont Maxims vader, nietwaar?” vroeg Tünnes, terwijl hij de ambulance voor het bejaardentehuis parkeerde.

Anne glimlachte. Sommige collega’s bleven haar vriend Maxim noemen. Hij werd het liefst Max genoemd. Dat klonk jeugdiger en minder formeel, vond hij. Max was vandaag op stap met zijn dochter Isabel.

“Ja, Max’ vader woont hier inderdaad, aan de andere kant,” beaamde ze.

Vorige maand was ze hier ook al geweest, toen met andere collega’s, omdat een oudere dame vanwege de warmte hartklachten kreeg.

Bij de ingang werden ze opgewacht door een verpleegster, die hen snel meenam naar binnen. Het was koel in de lichte gangen van het tehuis. Annes collega’s liepen al met de brancard achter haar aan. Aan het eind van de gang stond een groepje nieuwsgierigen bij de toiletruimte. Onder die belangstellenden was ook Manfred, Max’ vader. Hij knipoogde naar Anne; ze knikte terug. Verder bemoeide hij zich niet met haar; ze was hier tenslotte voor haar werk.

Een verpleegster en een vrouw van in de zestig hadden zich over het slachtoffer ontfermd.

“Dit is meneer Eicher,” zei de vrouw in het wit. “Hij voelde zich al dagen niet zo lekker. Gisteren is hij ingestort, maar hij was snel weer beter. Nu ging het weer fout.”

“Warren is mijn vriend,” zei de vrouw met het donkerbruin geverfde haar. “Ik vond al dat hij zo lang wegbleef. Daarom ben ik maar gaan kijken. Hij stond binnen zijn gezicht te wassen omdat hij het zo warm had. Ik ben niet binnen geweest, hoor. Ik heb alleen naar binnen gekeken. Dit is tenslotte het herentoilet.”

Een paar omstanders grinnikte.

Anne ging op haar hurken bij meneer Eicher zitten, die inmiddels met zijn rug tegen de wand zat, naast de ingang van de toiletruimte. Hoewel hij bij kennis was, leek hij niet echt te beseffen wat hem was overkomen. Hij was een man van rond de zeventig, dacht Anne. Keurige broek, net overhemd. Hij zag er breekbaar uit, met zijn dunne armen, fragiele nek en smal, mager gezicht. Opvallend grote oren, dun grijs haar en bruine ogen, die haar waterig aanstaarden.

“Het is toch niets in zijn hoofd?” vroeg zijn vriendin, die zich aan Anne voorstelde als Fabi.

“Dat kan ik zo niet zeggen, mevrouw,” antwoordde Anne vriendelijk, terwijl ze de pols van meneer voelde. Zijn hartslag was normaal. Hij zag er verder ook niet echt ziek uit. Wel bleek en nogal vermoeid, alsof hij een chronisch slaapgebrek had.

“Meneer Eicher heeft eigenlijk nooit iets,” zei de verpleegster. “Hij woont hier al een jaar.”

Anne vroeg hoe de bejaarde man zich voelde. Hij wist niet precies wat er was gebeurd. In ieder geval hetzelfde als gisteren, dat was alles wat hij haar met zachte stem kon vertellen. Toen was de grond onder hem weggeslagen, zomaar. Net was dat opnieuw gebeurd. Hij voelde zich niet lekker, hij had behoefte aan koud water op zijn gezicht. Dus had hij zich minutenlang bij de wasbak opgefrist en toen was dat gevoel alsnog gekomen. Ineens lag hij op de grond en hij kon nog net om hulp roepen, voordat hij wegraakte.

“Ik hoorde hem gillen,” zei Fabi. “Ik was al op weg hierheen, omdat hij zo lang wegbleef. Na wat er gisteren was gebeurd…”

“Ik snap het.”

“Is het zijn hart?” vroeg Fabi.

Nogmaals voelde Anne aan zijn pols. “Nee, dat is het zeker niet.”

“Oh, gelukkig. In mijn familie komen hartkwalen nogal vaak voor.”

De logica daarvan ontging Anne, al zei ze dat niet. Ze wist dat er in bejaardentehuizen vaak werd gesproken over ernstige ziekten en de dood. Mensen konden elkaar soms ziekten aanpraten. Max’ vader zei dat het af en toe net een wedstrijd was. Hij ving flarden op van gesprekken bij de koffietafel, waarbij de één de ander overtrof met hoe ernstig ziek hij of zij was, of anders wel zijn familie. Het leek wel of je niet meetelde als je niet door allerlei kwalen werd geteisterd, had hij Anne en Max ooit toevertrouwd.

“Wat is het dan wel?” vroeg Fabi ongeduldig.

“Nogmaals, dat kan ik zo niet zeggen, ik kan niet dwars door meneer heen kijken,” zei Anne luchtig.

“Maar wat denkt u?” drong Fabi aan. “Is het ernstig?”

“Als uw vriend twee keer achter elkaar flauwvalt is dat ernstig genoeg om hem mee te nemen,” zei Anne kalm. “We kunnen het risico niet nemen om hem achter te laten.”

Fabi zuchtte. “Ik dacht het wel. Ik dacht het wel!” Ze schudde haar hoofd. “Mag ik mee?”

“Dat is goed,” zei Anne.

Het leek meneer Eicher weinig uit te maken. Hij zat nog altijd tegen de muur. Af en toe knipperde hij met zijn ogen. Zijn blik zocht Fabi. Zij was zijn rustpunt. Hij wilde iets zeggen, maar daarvoor was hij nu te vermoeid. Anne praatte op hem in en maande hem tot kalmte. Hulp was nabij, beloofde ze hem. Daarna kwam ze overeind. Ze gaf haar collega’s het teken dat ze meneer konden meenemen. Zelf hielp ze bij het zo goed mogelijk overeind helpen van het slachtoffer. De verpleegster legde een hand op die van meneer en ze wenste hem sterkte. Een andere verpleegster keek toe en ook zij wenste hem beterschap.

Ze liepen met z’n drieën door de gang. Max’ vader liep met hen mee, achter Fabi. Hij zei zacht tegen Anne: “Ik ken Warren. Hij kaartte tot voor kort regelmatig met ons mee.”

Ze zag de weemoedige blik in zijn ogen. Dat begreep ze goed. Het zou niet voor het eerst zijn dat hij een vriend een tijdje moest missen, of zelfs verloor. Dat gebeurde nu eenmaal regelmatig in een bejaardentehuis, waar de dood altijd om de hoek loerde.

Anne zocht oogcontact met hem en ze liet merken dat ze met hem meeleefde.

Bij de uitgang wachtte een streng kijkende, oude vrouw hen op. Ze wierp een bezorgde blik op meneer Eicher, die met gesloten ogen op de brancard lag. Ze negeerde zowel Anne als haar collega’s en Fabi.

Buiten zei Fabi, terwijl ze met een strak gezicht achteromkeek: “Ik kan dat mens niet uitstaan!”

“Wie is ze?” vroeg Anne.

Fabi mompelde iets, het leek wel of ze vloekte.

“Hoe?” vroeg Anne.

“Oh, Hanneke, de ex van Warren. Ze woont hier nu een half jaar. Vreselijke vrouw. Ze kan het niet hebben dat hij nu gelukkig is.”

Haar gezicht stond op onweer.

Anne vroeg zich af of meneer momenteel wel zo gelukkig was, op zijn brancard, terwijl hij op het punt stond in de ambulance te worden gelegd. Ze begreep wel wat Fabi bedoelde.

Vanuit haar ooghoeken zag Anne dat Hanneke om de hoek gluurde toen haar ex-man in de ambulance werd geschoven. Fabi zag het niet. ze stapte in en nestelde zich naast haar vriend.

Tünnes startte de motor en reed weg.

Door het zijraam zag Fabi dat Hanneke terugliep naar binnen. “Dat vreselijke mens stond ons gewoon te begluren!” zei ze boos. “Eerst wilde ze van Warren af en nu kan ze hem niet loslaten!”

De felheid van haar woorden en daarna de blik waarmee ze naar Warren keek, lieten Anne, ondanks de situatie, inwendig glimlachen. Fabi reageerde als een opgewonden puber. Waarom ook niet? dacht ze. Tegenwoordig waren mensen niet meer zo vroeg oud. Kijk naar Mientje, haar huishoudster, die nog altijd opmerkelijk fit was. Bejaarden waren veel actiever dan vroeger. Anne wist nog dat ze als kind iemand van vijftig al oud vond. Nu ze in de kliniek werkte, wist ze dat er nog genoeg fitte tachtigers waren.

“Ik ken hem ruim drie maanden,” zei Fabi toen ze haar blik weer op haar vriend richtte. Vertederd streek ze met haar hand over zijn gerimpelde voorhoofd.

“Het komt echt weer goed met hem,” zei Anne.

Het was geen dooddoener; haar ervaring vertelde haar dat het echt zo was. Natuurlijk, meneer Eicher zou ter observatie een paar dagen in de Landau-kliniek verblijven, waar ze hem zouden onderzoeken, maar ze verwachtte geen complicaties.



“Het levensgevaar van uw vrouw, Demy, is gelukkig geweken, meneer Bücher,” zei Anne, halverwege de gang. Demy’s kamer was verderop.

“Noem me Victor, alstublieft.”

“Goed, Victor. Demy heeft de tweede zware rugoperatie vanochtend goed doorstaan.”

Ze wachtte op zijn reactie, die pas laat kwam. “Goed, goed,” mompelde hij.

Een merkwaardige man, dacht Anne. Dat vond ze al tijdens haar eerste kennismaking met Victor op die mistige nacht, na dat ernstige auto-ongeluk, waarbij zijn vrouw uit de wagen werd gezaagd. Ze dacht dat hij toen in shock was. Hij had die nacht heel weinig gezegd tijdens de rit naar de kliniek, alsof het niet tot hem doordrong. De dag erna, toen Anne vrij was na haar nachtdienst, had ze van haar collega’s gehoord dat Victor nogal verdwaasd in de kliniek rondliep. Ze hadden hem erop aangesproken, maar hij had hun hulp afgewimpeld met de opmerking dat hij gewoon moe was en bovendien van slag door wat Demy was overkomen.

Dat klonk natuurlijk aannemelijk, maar hij had Helmuts poging tot een gesprek eveneens afgedaan als een misplaatste hulppoging. Wat was er met Victor aan de hand?

“Ik heb net met dokter Siebert gesproken. Hij heeft haar vanochtend geopereerd,” zei Anne. “De operatie is voorspoedig verlopen, beter dan ze hadden mogen hopen. Door de klap waren de middelste rugwervels van uw vrouw…” Ze wachtte even omdat hij met een glazige blik in de richting van Demy’s kamer tuurde.

Toen ze was gestopt met praten, ontwaakte hij uit zijn dagdroom. “Ja, dat hoorde ik al,” zei hij zacht.

“Heeft u dokter Siebert dan al gesproken?” vroeg ze verbaasd. “Want hij is nu al anderhalf uur in de operatiekamer.”

“Ja, ik heb hem gesproken, die Siebert.”

“Dat was na de eerste operatie,” herinnerde Anne hem.

“Ja, nu u het zegt,” gaf hij toe.

“Dat was bij haar onderrug, ook die ingreep is gelukkig goed gegaan. Die was hoognodig, haar zenuwen en diverse bloedvaten zaten bekneld. Ze had het bijna niet gered. Gelukkig staat ze er nu beter voor, al blijft het afwachten hoe ze zal reageren op die zware ingrepen.”

Hij ademde diep in en hij keek weer voor zich uit, alsof haar uitleg hem verveelde.

“U mag van geluk spreken dat uw vrouw nog leeft en dat u het er zelf zo goed van af heeft gebracht. Hoe is het met uw elleboog?”

“Oh, die is verbonden, dat voel ik niet eens meer,” antwoordde hij achteloos.

Ja, dacht ze, daar was ik die nacht zelf bij! Blijkbaar wist hij dat echt niet meer! Het had er alle schijn van dat hij aan spontaan geheugenverlies leed vanwege zijn traumatische ervaring.

Natuurlijk, iedereen verwerkte zo’n klap op zijn eigen manier. De één werd emotioneel, bij een ander sloeg het verdriet naar binnen. Bij sommigen volgde een uitbarsting van verdriet en woede, bij een ander duurde het een paar dagen voordat het besef doordrong. Dat verschilde per persoon. Zoals Victor tot nu toe reageerde was wel heel ongebruikelijk. Hij scheen wel te beseffen wat er was gebeurd, maar óf hij wilde de gevolgen ervan niet inzien, óf het kon hem werkelijk niet schelen.

Meestal werden Anne en de andere medewerkers van de kliniek overspoeld met vragen over het slachtoffer. Wat er precies was gebeurd, hoe de operatie was verlopen, hoelang degene hier moest blijven en vooral wat de verwachtingen waren. Niets daarvan bij Victor. Hij slenterde onverstoorbaar door de gangen, zonder zich met iemand te bemoeien, naar de kamer van Demy.

Anne was haar kamer een paar keer gepasseerd toen hij er was en ze had een snelle blik naar binnen geworpen. Victor zorgde ervoor dat hij alleen met haar was en dan zat hij naast haar bed, voorovergebogen, alsof hij zat te bidden. Hij praatte nooit tegen haar, althans niet hardop. Het was ook opvallend dat hij nooit iets voor zijn vrouw meenam. Het fruit en de bloemen die er stonden, waren door Demy’s ouders, schoonouders en vrienden meegebracht, tijdens hun bliksembezoeken.

Voelde hij zich schuldig omdat hij vrijwel ongedeerd uit de auto was gestapt? Of probeerde hij zijn ware gevoelens te verbergen? Anne vond het moeilijk om haar houding ten opzichte van hem te bepalen.

“Ze gaat het dus redden,” zei hij en hij knikte naar haar kamer.

“Ja, dat is zeker. Zoals ik al zei, het levensgevaar is definitief geweken. Ze krijgt natuurlijk antibiotica om het infectiegevaar na die zware operaties in te dammen.”

Hij zuchtte, alsof ze hem zojuist slecht nieuws had verteld.

“Is ze al bij kennis geweest?” vroeg hij. Voor het eerst hoorde ze emotie in zijn stem: spanning.

“Niet echt. Ze heeft wel met haar ogen geknipperd, maar voor zover ik weet nog niets gezegd. Dat kan ook bijna niet in haar situatie. Ze was zwaargewond, ze had een shock, ze heeft een enorme klap gehad. Het is een wonder dat ze levend uit die auto is gekomen. Ze heeft twee rugoperaties gehad, die allebei lang duurden. Ze is nog zwak, ze krijgt pijnstillers en middelen om haar rustig te houden. Ze heeft al haar energie nodig om haar herstel in gang te zetten.”

Hij knikte vaag, maar opnieuw vroeg ze zich af wat er werkelijk van haar woorden tot hem doordrong. Leefde hij in zijn eigen wereld?

“Hoe gaat het straks verder?” vroeg hij, weer op vlakke toon.

“Zover willen we nog niet vooruitkijken,” zei ze stellig. “Het is voorlopig zaak dat uw vrouw geneest van deze ingrepen. We bekijken dat per week, of zelfs per dag. Als ze voorspoedig herstelt, zien we weer verder. Dat is voorlopig het belangrijkst, dat ze haar rust krijgt, dat ze haar ongeluk verwerkt en dat ze langzaam zal bijtrekken.”

“Ik bedoel gezien de schade aan haar rug: zal ze nog kunnen lopen?” Hij wees naar zijn hoofd. “Is het hier in orde?”

Ze slikte. “Die eerste vraag hebben we ons meteen gesteld. Ik zal eerlijk zijn: dat zag er aanvankelijk niet goed uit. Dokter Siebert dacht dat er onherstelbare schade was aangericht aan de zenuwbanen en ruggenwervels. Maar dat viel mee, voor zover hij dat tijdens de operatie kon vaststellen. Er kleven altijd risico’s aan zulke operaties en het blijft afwachten hoe Demy zal herstellen.”

Hij zuchtte opnieuw en keek van haar weg.

Anne nam weer het woord. “Wat betreft haar geestelijke gesteldheid kan ik helaas nog weinig zeggen. De hersenscan toonde gelukkig geen afwijkingen aan, maar dat zegt niet alles. Dat ligt ook aan wat er tijdens de klap diep in haar lichaam is beschadigd. Dat gaan we verder uitzoeken, maar haar rugoperaties gingen absoluut voor.”

“Zal ze kunnen praten?” vroeg hij, zo zacht dat het bijna fluisteren was.

“We denken van wel, er is niets wat erop wijst dat ze dat niet meer kan. Maar tot nu toe was ze daarvoor te veel verdoofd vanwege de operaties.”

Hij streek met zijn rechterhand door zijn haar. Het viel haar op dat hij geen trouwring droeg.

“Maar u kunt natuurlijk altijd naar haar toe,” moedigde ze hem aan. “Er is nu niemand. Trouwens, er mag niet meer dan één persoon bij haar bed. Dat is nog te vermoeiend voor haar. Misschien kunt u op haar inpraten. Het is bewezen dat zoiets, al is de patiënt in slaap, een positief effect kan hebben.”

Hij keek haar aan alsof ze iets vreemds had gezegd.

“Het is heel wat dat ze die tweede operatie zo goed heeft doorstaan!” drong ze aan. “Zeg het tegen haar. Misschien schrik je even van de hoeveelheid slangen en apparatuur, want die is sinds vanochtend verdubbeld. Maar ze heeft de ingreep goed doorstaan!”

Haar enthousiasme bereikte hem niet. Steeds maar weer die doffe blik, alsof hij in een andere wereld leefde.

“Zal ik met je meelopen?” vroeg ze.

Pas toen ze haar vraag herhaalde, knikte hij vaag en kwam hij in beweging.

Hedwig Obermann kwam hen tegemoet. “Fijn dat die operatie van uw vrouw geslaagd was,” zei ze tegen hem tijdens het voorbijlopen.

Hij keurde haar geen blik waardig. Anne zag dat Hedwig verbaasd omkeek, waarna ze haar schouders ophaalde.

Anne liet hem voorgaan, Demy’s kamer in. Ze lag aan nog meer slangen en infusen dan daarvoor. Victor schrok er niet van. Hij pakte een stoel en ging naast haar bed zitten. Stoïcijns staarde hij naar zijn slapende vrouw.

Hij lijkt wel een standbeeld, dacht Anne, voordat ze haar ronde vervolgde.



“Ik heb helaas slecht nieuws voor u,” zei Felix Landau. “Gaat u maar eens rustig zitten.”

Baldwin Esschen voelde zijn maag samentrekken. Slecht nieuws? Een dag na zijn bezoek aan dokter Keller had hij al meteen twee hersenscans laten maken. Eerst die CT-scan, die gelukkig meeviel. Hij had wel de bezorgde gezichten gezien tijdens het maken van de scan, maar hij dacht dat het personeel op die afdeling altijd serieus keek, gezien de aard van hun onderzoeken. Daarna volgde die vervelende en tijdrovende MRI-scan, waarbij de assistenten hadden gesproken over contrastvloeistoffen. Baldwin was al zo van slag vanwege die tweede test, dat maar de helft van hun woorden tot hem doordrong.

Vandaag was Ann-Lee niet meegegaan; ze was gerustgesteld na het nieuws dat zijn hart in orde was. Natuurlijk was ze geschrokken omdat hij een hersenscan moest ondergaan, maar ze vermoedde dat het een formaliteit was, om ieder risico uit te bannen. Net als Baldwin verwachtte ze dat het geen enge dingen zou opleveren.

Blijkbaar dus wel, dacht Baldwin, terwijl zijn hartslag versnelde en hij naar adem hapte. Hij voelde zich ineens duizelig. Hij miste Ann-Lee nu meer dan ooit.

Dokter Landau keek hem met een ernstig gezicht aan. Hij had een paar uitdraaien uit een envelop gehaald en hij wierp er een benauwde blik op. 

“Helaas heeft de hersenscan een negatief resultaat opgeleverd,” zei de neuroloog rustig. “U heeft namelijk een hersentumor.”

Na dat beladen woord viel er een stilte die de hele kamer vulde. Eerst wilde de mededeling niet echt tot Baldwin doordringen. Toen dat uiteindelijk gebeurde, begon hij te rillen en draaide de kamer voor hem weg. Hij voelde spontaan zweet op zijn voorhoofd en tussen zijn schouderbladen en zijn hart begon angstaanjagend snel te kloppen. Zijn mond voelde droog, zijn handen balden zich tot vuisten samen.

Hij slikte en hij voelde zich misselijk worden. Hij voelde Felix Landaus meelevende blik op zich gericht.

“Dat verklaart de hoofdpijn die u de laatste tijd had,” zei de neuroloog rustig. “Gaat het, meneer Esschen?”

Baldwin schudde zijn hoofd. De hoofdpijn kwam ineens uit het niets tevoorschijn, een kloppend gevoel dat hem overviel. “Een tumor. Weet u dat zeker?” piepte hij.

“Helaas wel,” verzuchtte de arts. Voorzichtig toonde hij hem de resultaten van de scans. Hij wees op de nootvormige, kleine, witte vlek, achter in zijn hoofd. Hij liet ook het gezwel zien vanaf de bovenkant van zijn hoofd. “Dit is de boosdoener,” zei hij. “We zagen hem al op de eerste scan en dat is de reden dat we verder onderzoek moesten doen.”

Baldwin staarde er wezenloos naar. Hij haalde diep adem en hij voelde tranen opkomen. Zelden had hij zich zo eenzaam en zo machteloos gevoeld. Het voelde alsof zijn doodvonnis zojuist was getekend.

“We weten nog niet genoeg, we willen eerst nog weefsel afnemen,” gaf Felix Landau.

Het duizelde Baldwin nu meer dan ooit. CT-scan. MRI-scan. Contrastvloeistoffen. Weefsel afnemen. Dit klonk niet goed. Dit klonk helemaal niet goed. “Is hij kwaadaardig?” perste hij eruit.

“Dat weten we nog niet zeker, daarom willen we juist weefsel afnemen,” zei de neuroloog.

“Maar hoe dan?” Baldwin dacht met afschuw terug aan dat tweede onderzoek. Hij had geprobeerd zich in die cocon zoveel mogelijk te ontspannen, maar dat was hem niet echt gelukt. Benauwd en met hartkloppingen was hij er uitgekomen. Vooraf had hij niet echt tegen dit onderzoek opgezien. Gelukkig maar, want als hij had geweten wat hem te wachten stond, had hij niet geslapen.

En nu dit, dacht hij! Hij kon het nog altijd maar moeilijk bevatten. Een hersentumor. Het klonk zo boosaardig, zo definitief.

Wie had dat kunnen denken? Kunnen vermoeden? Zo slecht voelde hij zich niet!

Hij had het idee dat hij kromp in zijn stoel. “Wat nu?” vroeg hij hees.

“We nemen weefsel af via een biopsie, een minuscuul gaatje in uw schedel.”

Die man deed echt zijn best het zo nuchter en aantrekkelijk mogelijk voor te stellen, dacht Baldwin, maar het klonk niet minder afschrikwekkend. Een gaatje in zijn schedel?

De arts praatte verder over een helm op zijn hoofd, plaatselijke verdoving van zijn huid en een soort boor die weefsel uit zijn hoofd haalde. Het klonk als een beeld uit een griezelfilm. De kalmte waarmee dokter Landau het zei, stelde hem weliswaar uiteindelijk niet volledig gerust, maar de ergste spanning nam wel af. Die man zou echt wel weten wat hij deed, dacht Baldwin. Hij zei dat hij zulke kleine operaties vaak had gedaan. Het was zo gebeurd. Een kleine operatie?

Baldwin slikte opnieuw, maar zijn hartslag werd zowaar wat rustiger. Zijn blik dwaalde af naar de posters met dwarsdoorsneden van hersenen, aan de korte muur. Wat kwam die ellende ineens dichtbij! Zo was hij bezig kapotte afvoerleidingen te vervangen en zo zat hij hier te praten met een neuroloog over het boren van een gaatje in zijn schedelpan!

Baldwin had altijd een hekel aan medische programma’s, waar Ann-Lee wel graag naar keek. Nu wilde hij dat hij meer wist van zijn kwaal. Had hij eerder alarm moeten slaan? Ann-Lee had al vaker gezegd dat hij naar de huisarts moest gaan, ook vanwege zijn hoofdpijn. Baldwin had dat weggelachen. Naar de dokter? Welnee, die hoofdpijn was tijdelijk. Totdat zijn hartkloppingen hem echt parten begonnen te spelen.

Hij meende nu overal pijn te voelen, in zijn voeten, in zijn kuiten, in zijn buik, in zijn borststreek, maar vooral in zijn hoofd.

Hij vermande zich en vroeg: “Hebben mijn hartklachten te maken met die tumor?”

“Dat kunnen we nu nog niet zeggen, maar dat is zeker mogelijk,” antwoordde Felix Landau. “Een gezwel kan invloed hebben op veel lichaamsfuncties, dat hangt af van de grootte en de ligging van de tumor. Het menselijk zenuwstelsel is een gecompliceerd systeem, meneer Esschen. Een verstoring in de hersenen kan vergaande gevolgen hebben. Deze tumor zit vlak bij de nervus vagus, die ook de hartslag regelt.”

Baldwin zuchtte.

“Gelukkig hebben we de tumor nu ontdekt. Het goede nieuws is dat hij net onder de schedel ligt en naar het zich laat aanzien relatief makkelijk operatief te verwijderen is,” gaf de arts aan.

Hij klonk opgewekt, bijna luchtig, maar Baldwin zag het al voor zich, dat geknoei in zijn hersenpan. “Moet hij echt verwijderd worden?” fluisterde hij.

Felix Landau knikte. “Ja, dat is de enige mogelijkheid. Gezien de ligging van de boosdoener hebben we geen andere keus.”

“Wanneer moet dat gebeuren?”

“Zo snel mogelijk,” verzekerde de arts hem.

Het wit om hem heen maakte Baldwin duizelig. Hij dreigde in paniek te raken. Zo liep hij nog fluitend naar zijn busje waarin zijn loodgietergereedschap lag en gisteravond had hij nog samen met Ann-Lee in dat nieuwe restaurant een wijntje gedronken. Kon hij dat ooit nog doen?

Nu moest hij snel geopereerd worden. Eerst een gaatje in zijn hoofd en dan opereren. Alsof het weinig voorstelde.

“Is het niet gevaarlijk, zo’n ingreep?” hoorde hij zichzelf zeggen.

Felix Landau liet zijn kin op zijn samengevouwen handen rusten. “Meneer Esschen, elke operatie, zeker in uw geval, neemt natuurlijk bepaalde risico’s met zich mee. Daar zal ik eerlijk in zijn, maar u moet ervan uitgaan dat ons team zeer ervaren is en dat we goed weten wat we doen. We zullen de risico’s tot het minimum beperken.”

“Kan het hier?” vroeg Baldwin. Zijn stem trilde.

“Ja, dat kan absoluut, we voeren zulke operaties zeer geregeld uit.”

“En als ik niet word geopereerd?” vroeg Baldwin na een korte stilte. Hij voelde nu ook een merkwaardige druk achter zijn ogen.

“We zullen moeten ingrijpen, meneer Esschen,” zei Felix Landau alleen maar.

Hij noemde dat woord niet, dacht Baldwin. Bewust niet, natuurlijk. Hij wist wat er in dat geval boven zijn hoofd hing. Als er niets aan het gezwel werd gedaan, was de kans groot dat het zou groeien. Met alle gevolgen van dien. Hij dacht aan zijn hartritmestoornissen. Hij dacht aan zijn hoofdpijn. Hij dacht aan Ann-Lee. “Ga ik dan dood?” fluisterde hij.

“Die kans bestaat,” gaf Felix Landau meteen toe. “We zullen dus snel actie moeten ondernemen, meneer Esschen.”



“Hij is de vierde dit jaar,” zei Manfred, Max’ vader, tegen zijn bezoekers. Hij dronk zijn tweede kop koffie leeg en keek Anne en Max aan.

“De vierde al?” vroeg Max.

Manfred keek zijn zoon aan. “Ja, eerst mijn overbuurvrouw, Gretchen. Daarna meneer Ösendorfer. Goed, hij was vierentachtig, maar dan nog…” Hij zuchtte, staarde in zijn lege kopje en vervolgde: “Vorige maand Bernard, één van mijn kaartvrienden. Hij is wel teruggekeerd uit het ziekenhuis, maar kaarten zit er niet meer in. De hele dag staart hij wat voor zich uit. En nu dus Warren. Niet dat hij veel met ons kaartte, maar ik sprak hem nogal eens. Hij was de laatste tijd behoorlijk opgebloeid sinds hij Fabi kent.”

“Zijn nieuwe vriendin,” legde Anne uit en ze vertelde Max dat ze erbij was toen Warren Eicher werd opgehaald. Max knikte. Hij keek bezorgd naar zijn vader.

“Fabi is nu vooral bezig om ruzie te maken met Hanneke,” ging Manfred verder.

“Hanneke is de ex-vrouw van meneer Eicher,” zei Anne.

“O, ja,” zei Max. “Ingewikkeld, zeg. En ze wonen alle drie hier?”

Manfred schudde zijn hoofd. “Nee, Fabi woont in een seniorencomplex aan de andere kant van de stad. Ik weet niet hoelang, want die twee zijn smoorverliefd op elkaar. Warren heeft hier natuurlijk een prachtige kamer. Daarom is Fabi hier regelmatig en dat maakt de zaak er niet beter op.” Hij keek even voor zich uit en richtte zich weer tot zijn bezoekers. “Ik heb het gevoel dat Hanneke hier is komen wonen om haar ex in de gaten te houden. Alsof ze hem zijn nieuwe geluk niet gunt, zo komt ze op me over. Ze zei dat ze hier kwam ,omdat er elders geen plaats was, maar dat betwijfel ik.”

Anne herinnerde zich Hannekes spiedende blik toen ze meneer Eicher per ambulance afvoerden. “Ze is toch niet voor niets gescheiden?” vroeg ze.

“Nee, maar ze is nogal jaloers aangelegd, vertelde Warren me een tijdje geleden. Volgens mij kan ze niet echt hebben dat hij nu met Fabi is.”

Het was af en toe net een kleuterschool, dacht Anne. Waarom maakten de bewoners van dit tehuis, die allemaal een bewogen leven achter de rug hadden, het elkaar soms nog zo moeilijk?

“Mijn vader zit er nogal mee,” zei Max, toen ze een half uur later gearmd door het centrum van de stad liepen, tussen het winkelende publiek door.

“Ja, hij ziet de één na de ander verdwijnen. Zo gaat dat natuurlijk in een bejaardentehuis.” En soms ook in onze kliniek, dacht Anne er meteen achteraan.

“Vooral wanneer er kennissen of kaartvrienden overlijden, wordt hij zich weer eens bewust van zijn eigen sterfelijkheid,” verzuchtte Max.

“Ja, maar zo is het leven. Hij zit daar prima op zijn plaats. Hij weet, net als wij, dat hij af en toe vrienden zal kwijtraken. Natuurlijk komen er nieuwe voor in de plaats, maar het bejaardentehuis is geen plek meer om lange vriendschappen aan te gaan. Tenminste, over het algemeen niet.”

“Pa is anders nog behoorlijk fit,” vond Max.

“Oh, zeker. Ik denk dat hij absoluut nog jaren mee kan. Het zien verdwijnen van de mensen om je heen is natuurlijk niet zo prettig.”

Ze was even in gedachten. Ineens zag ze, tussen de mensen door, de etalage van de nieuwe schoenenwinkel. “Daar wil ik kijken,” zei ze tegen Max en ze veranderden van looprichting. Ineens bleef ze staan, zo onverwachts dat Max bijna struikelde.

“Wat is er?” vroeg hij verbaasd.

Anne antwoordde niet. Met grote ogen staarde ze naar het tweetal dat schuin voor hen liep. Had ze het wel goed gezien? Ja, hij was het. Victor Bücher. Ze herkende hem het eerst aan zijn lange jas en aan zijn haar. Ze zag zijn gezicht alleen vanaf de zijkant, maar dat vertelde haar al genoeg. Zijn opvallende neus, die kin… Ja, hij was het. Geen twijfel mogelijk.

Hij liep gearmd met Demy. Want ook bij haar was er geen twijfel bij Anne. Dat lange, enigszins golvende, donkere haar. Ze keek zelfs om, alsof ze in een flits Anne had gezien en ze net zo nieuwsgierig was als zij.

Hun blikken kruisten elkaar niet. Voor Anne was het wel zeker dat het Demy was en dat kon natuurlijk niet. Demy lag nog in de kliniek in bed. Ze kon nog niet eens lopen!

“Is er iets?” vroeg Max, die in dezelfde richting keek als zij.

“Ik dacht dat… Nee, ik weet zeker…” hakkelde ze en ze legde hem uit wie ze zojuist had gezien.

“Ik weet dat jullie medische wonderen verrichten,” zei hij droog. “Maar dat het zo snel gaat…”

Anne was Victor en Demy kwijt. Waren ze die groentewinkel ingelopen? Hoe ze hen ook zocht, ze waren door de stroom passanten opgeslokt.

“Ik meen het,” zei ze, enigszins van slag door die onverwachte blik van Demy. Of haar dubbelgangster.

“Misschien was het haar moeder, die met haar schoonzoon ging winkelen om de ellende even te vergeten,” suggereerde Max.

“Nee, ze is net zo oud als zij. Ze moet het zijn. Dat kan niet anders.”

“Of een zus misschien?”

“Met zo’n gelijkenis?”

“Een eeneiige tweelingzus?” drong hij aan.

“Nee, dat zou…” Ze stokte. Voor zover ze wist, had Demy geen zus. Ze had haar niet gezien, of over haar gehoord en het laatste zou onwaarschijnlijk zijn als de gelijkenis zo treffend was. Bovendien hadden zulke tweelingen vaak een sterke en bijzondere band. In dat geval had ze deze vrouw regelmatig aan Demy’s bed moeten treffen.

Ze vroeg zich ineens af of ze het wel goed had gezien. Misschien had ze zich vergist. Van beiden was geen spoor meer. Een haardracht kon soms gekke dingen doen, mensen leken dan al snel op elkaar. Wellicht was Victor met zijn eigen zus gaan winkelen.

“Zullen we maar eens bij die schoenen gaan kijken?” stelde Max voor.



“Meneer Bücher! Ik bedoel: Victor,” verbeterde Anne zichzelf.

Hij keek om. Ze zag in zijn ogen dat hij haast had. Hij stond al op het punt de deuren, die naar de uitgang leidden, te openen. Nu was hij er en dit was een uitgelezen kans om hem te spreken, al was het maar kort.

“Hoe gaat het?” vroeg ze.

“Met mij of met Demy?”

“Met allebei.”

Hij keek langs haar heen. “Vanochtend was ze voor het eerst een beetje bij. Af en toe maar en praten doet ze nog niet echt.”

“Dat komt wel,” stelde ze hem gerust. “Hoe is het met je elleboog?”

“Oh, vanochtend is er nog naar gekeken. Over drie dagen mag het verband eraf.” Hij sprak haastig, kortaf bijna, alsof hij met tegenzin bleef staan. Waarschijnlijk was dat ook zo, dacht ze. Victor was een merkwaardige man. Hij stond meestal in de starthouding, klaar om te vluchten. Dat was al meer collega’s in de kliniek opgevallen. Hij had iets mysterieus over zich, alsof hij iets te verbergen had. Dat was haar eerste gedachte na dat auto-ongeluk en dat vond ze nog steeds.

“Over drie dagen, daarna ben je volledig genezen. Een klein wonder, vind je niet?”

“Dat kun je wel zeggen,” gaf hij toe. Zijn ogen flitsten heen en weer.

“Demy zal aanzienlijk langer nodig hebben,” ging ze door.

“Ik sprak net kort met die ene arts. Haar herstel verloopt voorspoedig, maar ze heeft tijd nodig. Tijd, dat is voorlopig het kernwoord.” Hij sprak het uit alsof dat hem nu juist zo tegenstond.

“Het zal een lange weg voor je vrouw worden,” beaamde Anne. “Maar ze heeft het overleefd, ze is aan het begin van de weg terug, daar gaat het om,” zei ze hoopvol.

Hij keek bedenkelijk.

“Ik weet zeker dat ik je afgelopen zaterdag zag, in de stad,” ging ze ineens op een ander onderwerp over. “Ik schrok ervan.”

Ze zag dat hij kleurde. Ze had het wel goed gezien! Waarom had ze later aan haar eigen waarneming getwijfeld?

“Je schrok? Waarom?” Hij werd even vuurrood, een vreemd gezicht. Hij wipte van zijn ene voet op de andere. Ze had hem betrapt.

“Ik was ervan overtuigd dat je daar met je vrouw liep, maar dat kon natuurlijk niet. Demy lag hier op bed.”

Hij deed alsof hij nadacht. “Afgelopen zaterdag? Oh, ja, dat is waar. Nee, dat was Nadja.” Hij bekende het met tegenzin omdat hij geen kant uit kon.

“Wat lijkt zij op je vrouw, zeg!” speelde Anne verwondering.

“Ja, dat klopt, wel meer mensen vergissen zich,” zei hij. Glinsterde er zweet op zijn voorhoofd? De rode kleur was uit zijn gezicht weggetrokken.

“Dat kan ik me voorstellen!” zei Anne. “Ze moet wel familie zijn.”

“Ja, ze is haar zus.”

“Haar tweelingzus?”

Hij knikte.

“Zijn Demy en Nadja een eeneiige tweeling?”

“Ja, volgens mij noem je dat zo,” zei hij bedachtzaam.

Dat zou hij niet weten? vroeg Anne zich in stilte af.

“Gezien de gelijkenis moet dat wel,” zei ze vastberaden.

“Ja, ze zijn tegelijkertijd geboren.”

Waarom gedroeg hij zich zo ontwijkend?

“Ik heb haar hier nog niet gezien,” zei Anne.

“Ze houdt niet van ziekenhuizen,” antwoordde hij. Het was zo duidelijk geïmproviseerd dat het lachwekkend aandeed.

“Houdt ze wel van haar eigen tweelingzus?” vroeg Anne op haar meest onschuldige toon.

“Natuurlijk, natuurlijk,” zei Victor snel, terwijl hij zijn gezicht van haar afwendde, zodat ze niet kon zien of hij loog. Daar had ze zo haar eigen gedachten over.

“Hm, vreemd,” zei ze alleen maar.

“Zoals ik al zei, ze houdt niet van ziekenhuizen,” herhaalde hij, waardoor het juist nog minder overtuigend overkwam.

“We zullen haar hier dus niet zien, ondanks de toestand waarin Demy verkeert.”

“Misschien een enkele keer, als het rustig is. Maar ze leeft heel erg met haar mee, hoor.” Zijn gewoonlijk vlakke stem schoot ervan omhoog. Hij keek demonstratief om naar de deur, die openzwaaide omdat Annes collega’s Edith en Renate de gang inliepen.

Anne begreep de hint. “Ik kan niet wachten om Nadja te ontmoeten,” zei ze.

Victor reageerde niet. Binnen twee tellen was hij gevlucht.



“Het is fijn dat er tot nu toe niets is gevonden,” zei Fabi tegen Warren. Ze liepen samen op het looppad in het park dat naast de kliniek lag.

“Natuurlijk,” zei hij. Hij probeerde te glimlachen. Hij haalde haar hand uit de zijne en kuste hem. 

Hij vond het heerlijk om weer zon op zijn hoofd te voelen. De dagen in de kliniek hadden hem geen goedgedaan, hoe goed hij er ook werd behandeld. Hij was altijd een buitenmens geweest. Daarom was het goed om naar buiten te gaan.

“Je bloed was ook goed?”

“Tot nu toe wel en er zijn verschillende testen uitgevoerd. Ik heb een hartfilmpje laten maken, mijn bloeddruk is onderzocht, mijn vatenstelsel is bekeken en morgen krijg ik een CT-scan voor mijn hoofd. Ze kunnen niet te veel achter elkaar doen, ik ben geen achttien meer.”

Fabi lachte naar hem en ze kneep in zijn hand. Voor hem was ze zijn meisje. Gisteren had ze haar haren donkerrood geverfd. In de zon glinsterden haar prachtige haren. Ze had ook nog weinig rimpels, dacht hij tevreden.

“Gaat het?” vroeg ze, terwijl ze hem bezorgd aankeek. “Omdat je langzamer gaat lopen…”

“Ik heb afgelopen dagen weinig beweging gehad,” verontschuldigde hij zich.

“We lopen dit pad af en dan gaan we terug,” besliste ze.

Hij knikte. “Het is natuurlijk wel gek dat ze nog niet weten waarom ik twee keer achter elkaar ben flauwgevallen.”

“Ja, daarom moet je hier blijven totdat ze het wel weten.” Ze keek hem meelevend aan. “Ik begrijp dat al die onderzoeken niet echt prettig zijn, maar wat heb je eraan als je nu teruggaat en volgende week weer op de toiletvloer ligt?”

“Helemaal niks,” gaf hij toe. Hij zei er maar niet bij dat hij het nu al warm kreeg.

Anne zag hen binnenkomen, Warren en Fabi, hand in hand, als twee verliefde pubers. Ze wachtte totdat hij in zijn kamer was, daarna liep ze naar Fabi toe.

“Hoe is hij eronder?” vroeg ze aan Warrens vriendin.

“Hij accepteert dat hij hier ligt, maar leuk is anders,” antwoordde ze.

“We hopen snel de oorzaak te vinden van dat flauwvallen. Twee keer achter elkaar, dat is minstens één keer te veel.”

Fabi keek Anne op een raadselachtige manier aan. “Toen wij net buiten liepen, dacht ik na over wat er met Warren aan de hand kan zijn,” zei ze bedachtzaam.

Anne was één en al aandacht. “En dat is?”

“Sinds ik hem ken, is hij veranderd, dokter,” begon Fabi. “Ik weet natuurlijk niet precies hoe hij daarvoor was, dat hoorde ik alleen via via.”

“In welk opzicht is hij veranderd?” vroeg Anne.

“Voor die tijd was hij een echte zeventiger. Nog wel actief voor zijn doen, maar in mijn ogen tamelijk passief.” Ze grinnikte. “U kent dat wel, een beetje kaarten, wandeling in de patio, kletsen op de bank met die andere mannen. Vooral over vroeger.”

Anne glimlachte. Dat herkende ze van Manfred, Max’ vader.

“Is hij, nadat hij jou leerde kennen, actiever geworden?” vroeg Anne.

“Ja, ik ben bijna tien jaar jonger en hij is tien jaar jonger geworden sinds die tijd,” zei Fabi verheugd. “Hij geniet nu weer van het leven. We wandelen samen vaak. Warren is zeker zes kilo afgevallen, zijn overhemden staan hem nu veel beter. Over overhemden gesproken, hij draagt tegenwoordig niet meer van die bejaardenkleuren, maar moderne kleding met hippere kleurtjes.”

Dat was Anne inderdaad opgevallen; de kleding van meneer Eicher sprong er echt uit. Ze wist nu hoe dat kwam.

“Hij heeft ook lenzen in en die ouderwetse bril is in de la van zijn nachtkastje verdwenen,” ging Fabi verder. “Vorige maand zijn we nieuwe schoenen voor hem wezen kopen. Hij heeft een complete make-over ondergaan, hij is sinds die tijd een andere man geworden!” Ze lachte. “Een betere man,” zei ze, met een ondeugende blik in haar ogen. “Hij is op alle gebieden actiever geworden. Wist je trouwens dat wij dansen?”

“Dansen?”

“Ja, iedere dinsdagavond gaan we samen op dansles. Een hobby van mij. Warren had dat nog nooit gedaan. Nooit gedanst! Dat kun je je niet voorstellen!”

Anne probeerde zich de breekbare man, die eerder gehurkt tegen de muur had gezeten, voor te stellen op dansvloer.

“Hij is best goed, beter dan hij zelf dacht,” ging Fabi verder. “Eerst twijfelde hij, maar ja, alles wat ik voorstelde, vond hij leuk. Gelukkig maar.” Ze dacht even na. “Twee weken geleden zijn we ’s avonds naar het park gelopen. Daar werden klassieke concerten gegeven.”

Ja, Anne had erover in de krant gelezen. Het was dat Max toen nog in Griekenland werkte, anders zou ze er samen met hem heen zijn gegaan. In haar eentje had ze daar meestal geen zin in.

“Hij is dus als herboren, als ik het goed begrijp,” zei Anne.

Fabi knikte enthousiast. “Ja, hoe een grijze duif kan veranderen in een paradijsvogel,” zei ze, met een gemak alsof ze die vergelijking had ingestudeerd. “Echt, hij lijkt vaak net zo jong als ik!”

Dat leek Anne wat overdreven, al zei ze dat niet.

Fabi’s gezicht betrok. “Maar nu is het afwachten wat er met hem aan de hand is. Het kan niets ernstigs zijn, want dan hadden jullie het allang gevonden. Ik hoop natuurlijk dat hij snel weer de oude is.”

Een leuke vergelijking in dit verband, dacht Anne, maar ze was het wel met Fabi eens. Ook zij had het vermoeden dat het wel zou loslopen met Warrens gezondheid, al wilde ze in het tehuis niet het risico lopen hem daar achter te laten.

“Hoe heb je hem eigenlijk leren kennen?” vroeg ze ineens.

“Een goede vriendin van mijn moeder woont in zijn bejaardentehuis. Ik was er op bezoek en toen ik terugliep naar de uitgang botste ik tegen Warren op. Hij verontschuldigde zich, terwijl het mijn fout was. Lief, nietwaar? We raakten in gesprek en sinds die tijd ben ik daar dagelijks. Bijna dagelijks.”

Warren had een nieuwe liefde gevonden, onverwachts, op zijn oude dag en dat had hem zichtbaar goedgedaan, dacht Anne. “Zijn ex woont daar ook, hoe gaan ze nu met elkaar om?” vroeg ze.

“Oh!” In die ene uitroep hoorde Anne veel frustratie. “Ik word echt gek van haar,” verzuchtte Fabi. “Als blikken konden doden, had ik niet meer geleefd, dokter. Dat mens gunt mij echt het slechtste! Warren probeert haar zo veel mogelijk te negeren. Hij weet, net als ik, dat er veel oud zeer bij Hanneke zit.” Bij het noemen van die naam trok ze een lelijk gezicht. “Echt, ze is gewoon jaloers, ze houdt Warren nog altijd in de gaten. En waarom? Hij wil haar nooit meer terug, dat weet iedereen daar. Ik zie het als pure jaloezie. Zij denkt: als hij niet meer van mij is, dan van niemand!”

“Maar hun huwelijk is verleden tijd, waar maakt ze zich druk om?”

“Dat is een goede vraag. Die vrouw zit vol verbittering. Ze heeft nogal een groot ego, ze kan nog altijd niet verkroppen dat hij degene was die wilde scheiden.”

“Wat vindt ze ervan dat hij nu hier ligt? Weet je dat?”

“Nou, ze schijnt het zich enerzijds aan te trekken, maar aan de andere kant ziet ze mij nu natuurlijk minder, want ik kom momenteel weinig in het tehuis. Dat is dan weer een voordeel voor haar.”

Uit haar woorden proefde Anne een sterke afkeer van Hanneke. Wie weet wat zich al tussen die twee vrouwen had afgespeeld.

Ze sprak nog vijf minuten met haar en ze keek Fabi na toen ze naar de uitgang liep. Anne dacht na over wat ze net had gehoord. Warrens verjongingskuur, ingegeven door verliefdheid. Zijn lange wandelingen. Zijn danslessen. Hoeveel kon een zeventiger hebben?



Felix Landau schrok van de aanblik van de twee mensen tegenover hem, aan zijn bureau. Baldwin Esschen zag er vermoeid en afgeleefd uit. Zijn vriendin had pas nog gehuild; haar ogen waren rood. Hij zag dat ze haar make-up net voor dit gesprek had bijgewerkt. Ze was Amerikaanse, had Baldwin hem verteld, met Chinese voorouders van haar moeders kant. Dat was nog wel te zien: ze had verfijnde, oosterse trekken in haar gezicht en halflang, zwart haar. En natuurlijk haar naam: Ann-Lee.

Er hing een beladen sfeer in Felix’ spreekkamer. Het zou geen aangenaam gesprek worden, dat wist hij vooraf al. Tja, ook dit hoorde bij zijn werk.

Ann-Lee legde haar smalle hand op die van haar vriend en zei: “We hebben afschuwelijke dagen beleefd, dokter Landau.”

“Dat begrijp ik,” zei de neuroloog. “Je komt in een tredmolen terecht. Je hele wereld staat volledig op zijn kop. Je zekere bestaan wordt onder je weggeslagen.” Hij wist inmiddels hoe ingrijpend zo’n diagnose kon zijn.

Ann-Lee pinkte snel een traan weg. “Ik wil u en uw collega’s in ieder geval bedanken voor uw snelle diagnose. Dat kan ook anders. Baldwin is snel doorverwezen door de hartspecialist en u nam meteen maatregelen. Ook die biopsie kon al een dag later.” Bezorgd keek ze naar het achterhoofd van haar vriend, waar een pleister de plek aangaf waar het minuscule boortje zijn hoofd was binnengedrongen.

“Het is in zo´n geval zaak om snel en doeltreffend te handelen,” zei Felix eenvoudig, maar zo simpel was het in de praktijk natuurlijk niet.

“Ik wil u en uw collega’s daarvoor een compliment geven,” herhaalde Ann-Lee.

“Dank u wel. We doen ons werk. Het is onze taak om patiënten beter te maken. Omdat dit een privékliniek is scheelt dat vaak in de snelheid waarmee we te werk gaan,” vervolgde Felix met onverholen trots. “De onderlinge lijnen zijn hier kort, voor noodgevallen hebben we altijd plaats. Vandaar dat we zo snel kunnen handelen.”

Baldwin staarde waterig voor zich uit. Felix vroeg zich af wat er in hem omging.

“Ik heb afgelopen dagen niet geslapen,” zei hij ineens, zacht en een beetje hees. Felix herkende zijn stem bijna niet. Baldwin leek ook gekrompen. “Ik heb afspraken voor mijn werk moeten afzeggen. De mensen aan wie ik de reden heb verteld, reageerden begripvol, soms zelfs emotioneel. Ik heb het gevoel dat er een onzichtbare bijl boven mijn hoofd hangt.” Zijn ogen draaiden omhoog, alsof hij het moordtuig ieder moment aan het plafond verwachtte.

“Ja, je wereld stort in, alle schijnbare zekerheden vallen weg,” herhaalde Felix.

“Nu blijkt hij ook nog eens een kwaadaardige tumor te hebben,” piepte Ann-Lee. “Hoe kom je aan zoiets?”

“Helaas weten we dat niet precies.” Het speet Felix dat te moeten zeggen, maar het was de waarheid. “Maar belangrijker is dat u er zo snel mogelijk van afkomt.”

Ann-Lee en Baldwin zochten oogcontact. “Ook daarvoor zijn we hier,” zei hij zacht.

Felix keek hem vragend aan.

“Mijn vriend twijfelt sterk of hij de operatie wil laten uitvoeren,” zei Ann-Lee.

Dat had Felix totaal niet verwacht. “Waarom?”

“Ik vraag me af hoe groot de risico’s zijn,” fluisterde hij. “Ik wil niet als een kasplantje eindigen.” Hij zuchtte en voegde eraan toe: Ik heb op internet gekeken en…”

Hij schudde zijn hoofd. Felix wist precies wat hij bedoelde. Sinds de opkomst van internet gingen steeds meer mensen thuis dokteren. Op zich was dat goed, want dat betekende dat veel patiënten beter waren geïnformeerd dan vroeger, zodat hij minder hoefde uit te leggen. Anderzijds bleken niet alle medische sites betrouwbaar. Sterker nog, soms werd mensen ten onrechte angst aangejaagd.

“U moet wel terughoudend zijn met die informatie,” zei Felix rustig. “Want klachten verschillen per patiënt en dus de aanpak ook.”

“Ik heb op patiëntenfora gekeken en ik werd er niet vrolijk van,” bekende Ann-Lee.

“Soms kun je je inderdaad te druk maken om dingen die nog niet gebeurd zijn, of die onjuist zijn weergegeven,” gaf Felix toe. “Anderzijds begrijp ik ook dat je steun aan elkaar kunt hebben.”

“Kunt u eerlijk zeggen hoe mijn vooruitzichten zijn, dokter?” vroeg Baldwin, nauwelijks verstaanbaar.

“Hij heeft sinds die biopsie ook last van zijn keel,” zei Ann-Lee.

“De vooruitzichten zijn vrij goed,” zei Felix. “Maar we moeten die tumor echt verwijderen.”

“Ik begreep dat u niet echt kunt voorspellen hoe snel hij groeit,” zei Baldwin.

“Nee, dat is waar. Misschien groeit hij de komende tijd nauwelijks. Dat kan. We weten ook niet precies hoelang hij er al zit.” Terwijl hij praatte, pakte hij een plastic model van de hersenen en hij wees naar de achterkant ervan. “Kijk, we weten dat de tumor invloed heeft op de nervus vagus, de hersenzenuw.” Hij wees hem aan. “Hier zit het gezwel en dat drukt op de zenuw. Vandaar dus uw hartritmestoornissen, want een van de functies van de hersenzenuw is het aansturen van het hartritme. Een andere zenuw heeft weer effect op het strottenhoofd, eenvoudig gezegd. Het kan best zijn dat u daarom een andere stem heeft.”

Baldwin keek hem gespannen aan.

Ann-Lee zei: “Of het is stress, want hij heeft sindsdien nauwelijks geslapen, dokter Landau.”

Dat laatste kon ook het geval zijn, dacht Felix. Spanning deed gekke dingen met het menselijk lichaam.

Baldwin voelde aan zijn achterhoofd. “Weet u zeker dat die tumor echt groeit?”

“Dat is wel aannemelijk bij dit soort gezwellen.”

“Als ik niets zou doen, hoelang heb ik dan nog?” vroeg Baldwin.

Er volgde een korte, maar zware stilte. Zijn vraag had de dood dichtbij gebracht.

“Dat kan ik u niet zomaar vertellen. Het ligt eraan hoe de tumor zich ontwikkelt, als we niet ingrijpen. Maar ik zou echt…”

Het was Ann-Lee die hem onderbrak. “Sorry, dokter, maar we hebben er afgelopen dagen uitgebreid over gesproken.” Ze zuchtte. “Mijn moeder heeft vier jaar geleden een ingrijpende operatie aan haar nek ondergaan. Ja, ze heeft het overleefd, anders was ze er misschien niet meer geweest. Ze was van de trap gevallen, ziet u? Maar of ze er nu nog werkelijk is…”

“Ze zit in een rolstoel en ze kan nauwelijks nog praten,” legde Baldwin uit. “We kunnen bijna niet tot haar doordringen. Ze accepteerde de risico’s van de operatie, met dit als gevolg. Ze leeft officieel nog wel, maar voor ons eigenlijk niet meer.”

“Ik heb geen moeder meer, om het zo te zeggen,” zei Ann-Lee resoluut. “Ik weet alleen dat ze heel boos was toen mijn vader een keer een andere vrouw ontving. Een collega van zijn werk. Ik zag dat mijn moeder op dat moment wel degelijk besefte wat er gebeurde. Of wat ze dacht dat er gebeurde. Ze kon het alleen niet meer uiten.”

Felix dacht even na. Hij leunde voorover en zei: “Ik begrijp dat u na deze ervaring terughoudend bent.” Hij knikte naar Baldwin. “Maar in uw geval ligt het echt anders.” Opnieuw gebruikte hij het plastic schaalmodel. “Ik heb u laten zien dat het gezwel net onder de oppervlakte ligt. Wat dat betreft zijn de risico’s geringer dan bij uw moeder.”

Baldwin liet zich tegen de leuning zakken. “Ik ben depressief geworden bij het vooruitzicht om net zo te eindigen als zij,” gaf hij toe. “Of nog erger.”

“Dat wil hij zeker niet, daar is hij de man niet voor,” zei Ann-Lee resoluut.

“Begrijpelijk, maar wat is het alternatief?” vroeg Felix.

“Als ik nog een paar goede maanden heb…” begon Baldwin, maar ineens bleven de woorden in zijn keel steken.

Ann-Lee legde een hand op zijn schouder. Haar andere hand streek over zijn kale schedel.

“Dat kan ik u niet garanderen,” zei Felix eerlijk.

“Maar ook niet dat hij beter is na de operatie,” zei Ann-Lee.

“Als we ingrijpen, is de kans op herstel veel groter dan wanneer we niet opereren. Nogmaals, met het verleden van uw moeder in gedachten begrijp ik uw situatie best. Maar echt, deze tumor is relatief makkelijk te verwijderen. U bent echt niet de eerste die zo’n operatie ondergaat. Ik durf te zeggen dat niemand er minder van geworden is. Integendeel. Na een korte herstelperiode voelt verreweg het grootste gedeelte van de patiënten zich een stuk beter dan daarvoor.”

“Het merendeel van uw patiënten,” zei Ann-Lee.

“Ja, we hebben hen niet allemaal kunnen redden, om diverse redenen. Sommige mensen liepen er al te lang mee, of er waren andere complicaties. Er waren zeer agressieve tumoren bij, die later op andere plekken terugkeerden. Nee, een honderd procent score hebben we niet, daar ben ik eerlijk in.”

Opnieuw zochten Ann-Lee en Baldwin oogcontact.

“Mijn gedachte was dat we ons spaargeld zouden opnemen en dan naar het Pacifisch gebied zouden reizen,” zei Baldwin zacht. “Tahiti, Fiji, Bora Bora, zulk soort eilanden. Een mooie afsluiting van mijn leven. Ik zou daar liever opbranden dan als een nachtkaars de rest van mijn leven te zullen doorbrengen.”

“Ik denk dat u het te negatief ziet,” vond Felix. “Echt, uw tumor is zeer operabel, dat is een geluk bij een ongeluk. Ik begrijp uw emoties, zeker gezien wat u net vertelde. Maar ik zou, als ik u was, me zeker laten opereren.” Hij ging rechtop zitten, zette het model van de hersenen op tafel en keek Baldwin en Ann-Lee om beurten aan. “Ik ben anders bang dat u niet lang van uw exotische reis zult genieten. Want die hartkloppingen zullen zeker niet minder worden, eerder erger. Uw stem kan ook minder worden. Kunt u in zo’n conditie echt genieten van wat uw laatste reis zou moeten zijn? Ik denk het niet. Als ik u was, zou ik mijn hoofd helder maken, er nog eens goed over nadenken en dan tot een verstandig besluit komen. Daarmee bedoel ik dat u zo snel mogelijk een afspraak maakt voor de operatie.”


“Ik kwam ook u bedanken,” zei Ann-Lee tien minuten later tegen Manfred Keller. “U heeft mijn vriend tenslotte doorgestuurd naar dokter Landau en daardoor is ontdekt wat hem mankeert.”

“Ik heb het verhaal gehoord. Het spijt me,” zei de hartspecialist oprecht. Hij zag dat Baldwin er slecht aan toe was. De man leek sinds zijn eerste bezoek minstens tien jaar ouder geworden. “Wanneer wordt u geopereerd?” vroeg hij aan hem.

Baldwin keek van hem weg.

Ann-Lee antwoordde: “Hij twijfelt nog steeds of hij dat wil.”

Zoals ze de zaak aan Felix Landau had uitgelegd, zo deed ze dat nog eens aan Manfred.

Hij reageerde volgens hen al net zo als zijn collega, de neuroloog. Eerst was hij sprakeloos, daarna verbijsterd en hij hoorde zelf de irritatie in zijn stem toen hij zich hardop afvroeg waarom ze kozen voor de weg van de minste weerstand. Met weidse armgebaren benadrukte hij dat een operatie in dit geval de beste optie was. In zijn optiek zelfs de enige optie.

Ze luisterden wel, maar met een half oor, alsof hun besluit al vaststond. Totdat zijn dochter Brigit ter sprake kwam.

Manfred vertelde dat zijn dochter een moeilijke jeugd had gekend vanwege haar handicap. Natuurlijk, ook hij en zijn vrouw hadden zich vaak afgevraagd of ze wel goed bezig waren. Hun dochter had recht op een goed leven, maar had ze dat ook? Ze wisten echt wel hoeveel ze tekort kwam in vergelijking met haar gezonde leeftijdsgenoten. Hij vertelde hen over hun verdriet, over hun slapeloze nachten, over de vraag waarom het Brigit was overkomen en of ze echt wel plezier had in haar leven. Later waren ze blij dat ze hadden doorgezet. Want was het al die tranen en die onzekerheid waard geweest? Ja, absoluut! verzekerde hij hen. Hij sprak met zoveel passie dat twee verpleegsters en een groepje bezoekers omkeken. Brigit was inmiddels een leuke, vrolijke meid, die haar handicap, zo goed als het kon, had geaccepteerd. Soms had ze het er nog moeilijk mee, dat kon hij niet ontkennen. Maar verder was ze tevreden met haar leven. Het was een ander leven, vergeleken met kinderen die niet gehandicapt waren, maar was het daarom minder? Nee, Brigit leefde intensiever dan veel leeftijdsgenoten, wist Manfred te vertellen. Vroeger was het anders, toen werd ze ongelukkig vanwege alle dingen die ze moest missen, maar die tijd was voorbij. Samen met zijn vrouw had hij voor Brigit gevochten. Met als gevolg dat ze uiteindelijk trots was op wat ze had bereikt.

Manfred merkte dat zijn verhaal aankwam bij Baldwin Esschen en zijn vriendin. Totdat hij was uitgesproken, luisterden ze geboeid. Af en toe wisselden ze een blik van verstandhouding. Daarna bedankten ze hem voor zijn goede raad en nadat hij hen sterkte had gewenst, liepen ze hand in hand naar de uitgang.



Victor keek spiedend om zich heen. Nee, die twee verpleegsters liepen gelukkig door. Die arts keek even naar binnen en knikte hem vriendelijk toe, maar ook hij liep verder. Hij was alleen met Demy.

Ze zag er nog slecht uit, vond hij. Opnieuw vroeg hij zich af of het ooit nog goed zou komen met haar, ondanks wat de artsen hem hadden verteld. Ze oogde alsof ze voorlopig niet zou opstaan. Ze was bleek vanwege de dagen in haar kamer en misschien ook vanwege de pijn, hoewel die werd onderdrukt. Haar gezicht was vertrokken in een pijnlijke grimas, maar ze was in ieder geval bij. Ze keek hem aan.

Hij vroeg haar hoe het ging.

Ze antwoordde in korte, afgemeten zinnen. “Ik ben niet meer misselijk, dat is al heel wat,” zei ze na een korte pauze.

Het viel hem op dat haar stem anders klonk, misschien omdat ze onder haar laken in een krampachtige houding lag.

“En je rug?”

“Daar voel ik momenteel weinig van. Ik ben twee keer geopereerd.” Het klonk meer als een vraag; ze kon zich er uiteraard niets meer van herinneren.

Hij legde uit wat de dokters hem hadden verteld. Blijkbaar had ze er net zo weinig vertrouwen in als hij, want ze keek nogal bedenkelijk.

Hij pakte haar hand, een gebaar waarop ze niet reageerde, dus liet hij die weer los. Ze vroeg hem wie er waren geweest en hij noemde ze allemaal op. Dat kostte hem tien tellen; het aantal bezoekers was ook hem tegengevallen. Alsof ze Demy niet graag in een ziekenhuisbed zagen, aan diverse infusen en verbonden met plastic slangen. Aan de andere kant vond hij het niet erg; het laatste wat hij nu kon gebruiken, waren mensen die vervelende vragen stelden.

Demy staarde naar het plafond. Ze maakte een ongelukkige indruk. Even twijfelde Victor of hij het haar nu moest vertellen. Had hij een keus? Ze was nu bij kennis. Hij wilde niet dat zijn vrouw het van een ander zou horen.

Ineens begon Demy zacht te praten. Over vroeger, dat ze het niet slecht hadden. Dat ze een nieuwe start wilde maken, dat ze na dit ongeluk haar leven over een andere boeg wilde gooien. Allereerst wilde ze verhuizen, het liefst uit de stad. Dat had ze vanochtend besloten. Langzaam draaide haar gezicht zijn kant op en haar donkere ogen keken hem smekend aan.

Victors keel voelde droog. Hij kuchte. Had ze hem door? Wat kon hij zeggen?

Hij ontweek haar blik en improviseerde dat ze daar nu nog niet aan moest denken. Haar herstel, daar ging het de komende tijd om. Ineens kon hij haar niet meer aankijken. Zijn blik dwaalde af naar buiten.

Er klonken vrolijke stemmen op de gang, die gelukkig aan de kamer voorbijgingen.

Het korte gesprek had Demy alweer uitgeput. Ze sloot haar ogen en zuchtte. Ze ademde zo rustig dat Victor even dacht dat ze ermee was opgehouden. Hij boog zich voorover.

Ze schrok van zijn schaduw. Ze knipperde met haar ogen en keek hem vreemd aan. Ze vroeg hem wat haar precies was overkomen.

Geduldig legde hij uit wat er die nacht was gebeurd. Hij had ongelooflijk veel geluk gehad; ze hadden haar uit de auto moeten zagen. Hij toonde haar het verband om zijn elleboog. Ze schrok ervan. Zij was natuurlijk door het oog van de naald gegaan.

Victor pijnigde zijn gedachten. Hij had zich voorgenomen het haar te vertellen, op het moment dat ze aanspreekbaar was. Dat zou eerlijk zijn tegenover haar. Hij kon het niet langer uitstellen. Hij was al te ver gegaan, maar hij voelde zich verplicht het haar zelf te vertellen. Zo snel mogelijk. Nu.

Eerst kwam een jonge verpleegster het infuus bijvullen. Victor keek gebiologeerd toe hoe haar vaardige handen snel hun werk deden. Binnen drie minuten was ze weer vertrokken.

Dit was het moment, dacht hij. Zijn mond voelde inmiddels ook droog. Hij stond op en dronk water uit de kraan van de wasbak. Ja, dat betekende weer tien seconden uitstel. Hoewel hij het thuis al tientallen keren had geoefend, had hij moeite zijn bekentenis te doen.

Met fluisterstem vroeg Demy hoe het met hem ging.

En dat in haar toestand! dacht hij. Vanuit het niets voelde hij een vlaag van spijt voor wat hij haar afgelopen jaren had aangedaan. Hij haalde diep adem. Die tijd kon hij niet meer terugdraaien. Wilde hij ook niet meer terugdraaien. Dit was zijn kans om afstand te doen van zijn oude leven. Hij zou nu moeten doorbijten.

Ze knipperde met haar ogen en keek naar hem.

“Thuis gaat het goed,” antwoordde hij kortaf. Hij luisterde of er niemand op de gang liep, of er geen voetstappen deze kant uitkwamen. Nee, nu moest het gebeuren. Hij slikte en zei: “Er is iets, Demy. Ik moet je wat bekennen.”

Ze keek hem niet meer aan. Wist ze het?

Hij had overeind willen komen, haar door elkaar schudden, de slangen van haar arm rukken en haar willen toeschreeuwen dat ze het had moeten weten. Waarom had ze verstoppertje gespeeld, waarom had ze haar mond nooit opengedaan? Of had ze echt niets door? Was ze altijd tevreden geweest met het suffe leven dat ze al jaren leidden? Dat kon hij zich niet voorstellen.

Die gedachte maakte hem zo kwaad dat hij zijn handen tot vuisten balde en zei: “Het gaat over Nadja.”

Haar blik ging meteen zijn richting uit. “Is er iets met haar?”

Ze heeft niets in de gaten, wist hij.

“Nee, gelukkig niet. Of…” Hij keek naar de zijmuur. Hij verborg zijn gezicht in zijn handen. Hij voelde Demy’s blik op hem gericht. “Je zus en ik hebben een relatie,” zei hij.

Was het zo moeilijk om dat te zeggen? vroeg hij zich meteen af. Zeven woorden, maar ze maakten een wereld van verschil. Ze zouden zijn nieuwe leven inleiden.

Vanuit zijn ooghoeken gluurde hij naar zijn vrouw. Haar ogen waren gesloten, alsof ze lag te slapen. Uit niets bleek dat ze hem had gehoord. Even twijfelde hij aan zichzelf. Hij had net toch gesproken? Zijn grote bekentenis gedaan? Ja, wist hij zeker. Zijn geheim was eindelijk vrij.

Waarom reageerde Demy niet? Was ze nog zo onder invloed van medicijnen dat zijn woorden niet tot haar doordrongen? Die indruk had hij net anders niet. Omdat ze stil in haar bed lag en niet reageerde, voelde hij aandrang om zijn bekentenis te herhalen.

Het leek wel of ze van plastic was, dacht hij ineens.

Ze onderbrak zijn gedachten door iets te fluisteren. Hij boog zich voorover en hij vroeg of ze dat wilde herhalen. Dat deed ze. “Hoelang al, Victor?”

Alleen als ze kwaad was, noemde ze zijn volledige naam. Anders was het ‘Vic’.

“Ruim twee jaar,” zei hij met een stem uit de diepte. Nu hij dat hardop uitsprak, drong pas tot hem door hoe vernietigend dat voor haar moest klinken. Ruim twee jaar. Het was zelfs iets langer, maar maakte dat nog uit? Uitgerekend nu kreeg zijn vrouw dat te horen. Dit was nu eenmaal zijn kans, hij moest het haar zelf vertellen.

Demy zuchtte. Ze kneep haar ogen stijf dicht en ze maakte een zacht, kreunend geluid.

“Het spijt me,” zei hij zacht. Het klonk belachelijk in deze omstandigheden, maar hij wist niet wat hij anders moest zeggen. Bovendien lag Demy hier voorlopig; wanneer had hij het dan moeten vertellen?

“Twee jaar,” zei ze alleen maar. En nog eens: “Twee jaar.” En toen, met open ogen en een verbitterde trek om haar mond: “Nadja. Mijn eigen zus.” Met stemverheffing herhaalde ze haar naam: “Nadja!”

Een rood lampje op de monitor flikkerde op en er klonk een schel alarmsignaal.

“Het was mijn schuld, zij kon er niets aan doen,” zei hij, nadat hij van zijn eerste schrik was bekomen. 

Het rode lampje loerde naar hem als een beschuldigend oog. Hij moest vluchten, voordat een verpleegster hierheen kwam en getuige was van de ruzie die tussen hem en Demy ging ontstaan. Op de drempel zei hij nogmaals dat het hem speet dat het zo gelopen was.

Demy had zich van hem afgewend en ze huilde alleen maar.

Victor Bücher rende de gang in. Op dat moment hoorde hij snelle voetstappen op de gang. Hij zweefde naar de trap en vluchtte de kliniek uit.



Tot nu toe ging het lijnen goed, zo vertelde receptioniste Margit Boller trots aan Anne. Aan haar gezicht was dat nog niet te zien, maar Margit voegde daar meteen aan toe dat haar gezicht nooit echt zou vermageren. De rest wel; er was de afgelopen weken al twee kilo af!

Anne luisterde beleefd. Margit was voor haar gevoel altijd bezig met lijnen en tot nu toe zonder al te veel resultaat. De kilo’s die er langzaam afgingen, kwamen er later op mysterieuze manier ook weer bij, wat de receptioniste ook probeerde. Ze had op dat gebied afgelopen jaren al heel wat geëxperimenteerd.

Anne stond haar altijd bij, want ze mocht Margit graag. Bedenkelijk keek de vrouw achter de balie naar haar stevige bovenarmen, waar volgens haar ook wel wat rolletjes konden verdwijnen. Ze was nog niet uitgesproken of de telefoon ging en ze nam op.

Anne richtte zich op de vrouw die met een bebloed gezicht de kliniek binnenliep. Na twee tellen herkende ze haar. Het was Fabi, de vriendin van Warren Eicher! Anne snelde naar haar toe.

“Anne Maas!” riep Fabi, zichtbaar opgelucht dat ze haar aantrof.

“Wat is er gebeurd?”

“Oh, een akkefietje in het bejaardentehuis,” zei Fabi nuchter.

Dat akkefietje had er anders voor gezorgd dat er een bloedende snee onder haar linkeroog zat, die doorliep tot aan haar neusvleugel. Ze had ook een blauwe plek op haar voorhoofd, boven haar rechteroog. Bovendien zat haar anders zo keurige kapsel volledig in de war, alsof ze onder stroom had gestaan. Ze had geen jas aan, ze was meteen hierheen gekomen.

“Ik help je wel,” zei Anne. “Ik loop met je mee naar de eerste hulp. Wat is er gebeurd?” herhaalde ze.

“Zij viel me aan,” zei Fabi.

Anne wist meteen wie die ‘zij’ was: Hanneke, de ex van Warren.

“Waarom?” vroeg Anne, terwijl ze haar meevoerde en het bloed provisorisch met een papieren zakdoek depte. Vanuit haar ooghoeken zag ze dat Margit hen vanachter de balie nakeek.

“Vraag haar dat maar,” zei Fabi boos. Ze voelde voorzichtig aan de wond en ze trok een pijnlijk gezicht.

“Wat is er voorgevallen?”

“Oh, ik was in het tehuis, bij die vriendin van mijn moeder. Daarna liep ik naar Warrens kamer. Ik heb daar een sleutel van.” Ze keek Anne aan. “Niet zo gek, ik ben tenslotte zijn vriendin.”

Anne knikte.

“En dat zag zij. Die heks!” Ze maakte een snuivend geluid en vervolgde: “Dat mens maakte een stennis! Ze vroeg zich hardop af wat ik daar deed. Ze noemde me een jonge teef. Dat ging mij te ver.”

“En toen?”

“Ze begon erover dat ik Warrens dood zou betekenen. Ze was weliswaar van hem gescheiden, maar dat hij een relatie kreeg met een jongere vrouw kon ze niet toestaan, die jaloerse heks.”

“Ze had uiteindelijk niets met jou te maken. Meneer Eicher heeft je niet voor niets een sleutel gegeven.”

“Dat zeg ik. Waarom ga jij niet met haar praten? Naar mij luistert ze niet. Maar goed, het werd een rel op de gang.”

Anne wees naar de balie van de afdeling. “Hier is de eerste hulp. Het is nu rustig, ze kunnen je meteen behandelen. Ik wil zo meteen de rest van je verhaal horen. Ik ben in de buurt, tenzij ik word opgeroepen voor de ambulance.” Ze leidde Fabi naar een verpleegster, die haar meenam naar achteren.


Twintig minuten later zocht Fabi haar op. Ze had zalf op haar voorhoofd en de snee onder haar linkeroog was gehecht. Haar kapsel was weer geordend.

“Ze heeft je goed te pakken genomen, zeg!” zei Anne. Ze had niet verwacht dat de wond zo diep was.

“Die vrouw schrok er ook van. Eerst wilde ze het op een natuurlijke manier laten dichtgaan, totdat ze verder keek.” Ze zuchtte. “Die ouwe heks heeft scherpe nagels!”

“Viel ze jou aan toen je de kamer van meneer Eicher wilde binnengaan? Tot zover heb je het me verteld.”

“Ja.” Ze voelde voorzichtig aan de hechtingen. “Als dit maar weer goed komt,” zei ze nijdig. “Zo niet, dan laat ik plastische chirurgie uitvoeren en je snapt wel naar wie de rekening gaat!”

Het was natuurlijk te belachelijk voor woorden, vond Anne. Twee dames op leeftijd die zich zo lieten gaan. Ze had van Isabel, Max’ dochter, gehoord dat pubermeiden elkaar soms letterlijk in de haren konden vliegen, maar twee bejaarde vrouwen? Het was bovendien niet echt een elegant gevecht geweest; ze hadden elkaar nog meer verwondingen kunnen toebrengen. Ze schudde haar hoofd.

“Ja, die ouwe bleef maar zeuren over dat ik niet goed was voor Warren,” ging Fabi verder. “Ik herinnerde haar fijntjes aan haar mislukte huwelijk, terwijl ik de sleutel in het slot van zijn deur draaide. Ze begon steeds meer te schreeuwen, dat Warren op leeftijd was, dat hij niet zoveel meer kon en dat ik hem wilde veranderen, dat ik dacht dat hij vijftig was.”

“En dat pikte je niet.”

“Nee, natuurlijk niet!” zei Fabi, zo luid dat kinderarts Peter Starnberg, die tien meter verderop liep, verstoord omkeek.

“Ik zei dingen die ik beter niet had kunnen zeggen,” gaf Fabi toe, nu haar wonden waren verzorgd en de hevigste emoties waren bezonken. Ze keek langs Anne de gang in. “Ik riep dat ze daar niets te zoeken had, dat zij zelf Warren kapot had gemaakt. Dat was natuurlijk niet zo. Het is haar goed recht om daar te komen wonen, al vertrouw ik haar motieven niet. Maar goed, de zaak liep uit de hand toen ze probeerde te verhinderen dat ik Warrens kamer binnenging. Ze pakte mijn hand beet. Wat was die ouwe nog sterk, zeg! Maar ik werkte tegen en toen zette ze haar nagels in mijn hand.” Ze toonde Anne haar rechterhand, die een beetje had gebloed. “Op dat moment brak de hel los. Ik weet niet eens meer wat er precies is gebeurd, maar zij haalde uit en ik ook en even later lagen we allebei op de grond.”

Anne probeerde zich het tafereel voor te stellen en moest moeite doen haar lachen in te houden. Het was ook eigenlijk te absurd voor woorden.

Het was aan de toon van Fabi’s stem te horen dat ze zich er achteraf voor schaamde. “We scholden en trapten en sloegen onze klauwen uit,” herinnerde ze zich nog maar al te goed. “Toen ze mij raakte, knapte er iets in me en ik trof haar vol in haar gezicht en volgens mij ook in haar buik. Ze kermde en gilde en schopte om zich heen. Het was dat een buurman van Warren en twee verpleegsters ons met grote moeite uit elkaar haalden. Anders waren er doden gevallen.”

Dat geloofde Anne graag. Beide vrouwen hadden blijkbaar een waas voor hun ogen gekregen. De maandenlang opgebouwde spanning tussen de twee rivalen had uiteindelijk tot een ordinaire vechtpartij geleid.

“Maar als Hanneke ook gewond is geraakt, waarom heb ik haar hier dan niet gezien?” vroeg Anne.

Fabi haalde haar schouders op en ze voelde opnieuw aan haar voorhoofd. “Geen idee. Ze lag in ieder geval op de grond te kermen. Misschien wilde ze hier niet naartoe. Ze heeft mij te pakken gehad, maar zeker ook andersom, neem dat maar van me aan!”

Even was haar woede weer opgelaaid. “Misschien heeft ze zich daar laten behandelen. Ze is namelijk te trots om te laten zien dat ze gewond is, snap je?” beet Fabi haar rivale van afstand toe.

Anne nam zich voor om de volgende keer dat ze Manfred bezocht naar Hanneke te vragen.

Fabi zuchtte opnieuw en ze keek naar de gang die naar Warrens afdeling leidde. “Nu ik hier ben, ga ik mijn vriend maar bezoeken,” zei ze. “Al zal hij mijn gezicht niet echt knap vinden.”

“Nu jij hier bent, wil ik het er met je over hebben,” zei Anne. “Dat komt dan meteen goed uit.”

Fabi, die al een stap in de richting van de gang had gezet, bleef staan en ze keek Anne aan. “Mag hij weer naar huis?”

“Vandaag ondergaat hij nog een laatste test. We verwachten niet dat die iets bijzonders zal opleveren.”

“Hij is dus verder gezond?” zei Fabi enthousiast. Haar lichaamshouding veranderde meteen toen Hanneke niet meer het onderwerp van gesprek was. “Dat dacht ik al.”

“Voor zover we kunnen zien wel en ook voor mij is dat niet echt een raadsel.”

“Wat was er dan aan de hand? Waarom viel hij twee keer achter elkaar flauw?”

“Hij was oververmoeid en ik weet hoe dat komt. Na ons vorige gesprek ben ik daarover gaan nadenken. Weet je nog, die keer nadat jullie samen in het park hadden gelopen.”

Fabi knikte. Ineens betrok haar gezicht. “Oververmoeid?”

“Ja, hij is geen achttien meer, zoals je zelf al zei.”

“Maar dat betekent niet…” Met grote ogen staarde ze Anne aan.

“Ik denk dat je zelf al begrijpt waar ik op doel.”

“Bedoel je dat… dat ik hem heb uitgeput?” vroeg ze traag.

“Zo zou je het kunnen noemen. Je bent bijna tien jaar jonger dan hij, vergeet dat niet! In jullie geval is dat best een behoorlijk verschil.”

“Ja, maar hij was juist zo fit! Hij was afgevallen, hij kon goed meekomen met dansen.” Fabi schudde haar hoofd.

“Dat kon hij niet, althans niet op de lange termijn,” zei Anne rustig. “Maar dat wilde hij natuurlijk niet laten merken. Hij was blij dat hij jou had leren kennen. Hij deed zich uiteraard jonger voor dan hij was. Dacht je dat hij zich zou laten kennen?”

Anne zag aan de verbazing op Fabi’s gehavende gezicht dat ze daar geen seconde over had nagedacht.

“Hij kon het niet meer aan? Denk je dat echt?”

“Ja, dat denk ik. Mijn collega’s zijn dezelfde mening toegedaan. Warren deed zo zijn best om fit te blijven, om de illusie te wekken dat hij aan zijn derde jeugd bezig was. Kijk, dat wilde hij wel, maar uiteindelijk kon hij zijn leeftijd natuurlijk niet verloochenen. Het werd hem gewoon te veel en zijn lijf protesteerde daartegen. Hij is nu weer aardig opgeknapt, na de rust in onze kliniek.”

Fabi sloeg een hand voor haar mond. “Daarom wilde hij die eerste tijd zo vaak…” Ze schrok zelf van haar half uitgesproken bekentenis. “Hij was de laatste week wel wat trager dan daarvoor,” zei ze maar gauw.

“Hij wilde zichzelf zo graag bewijzen dat hij zijn leeftijd vergat en over zijn grenzen ging,” zei Anne. “Dat is de enige verklaring voor wat hem is overkomen. Het is eigenlijk positief; uit alle onderzoeken is gebleken dat hij gezond is. Hij ziet er, nu hij zijn rust neemt, ook alweer beter uit.” Ze keek Fabi indringend aan. “Hou dat alsjeblieft zo. Je mag zijn leeftijd niet vergeten!”

“Nee, we schelen natuurlijk een aantal jaar, dat moet ik onthouden.”

“Graag, anders gebeurt er binnen een paar weken weer iets, maar daar ga ik niet van uit. Ik reken erop dat hij morgen gezond de kliniek verlaat, zodat jullie weer samen zijn.”

Dat vooruitzicht bracht een brede grijns op Fabi’s gezicht. “Dan ga ik nu maar eens naar hem toe.”



“Ik doe het,” zei Baldwin Esschen tegen Felix Landau. “Ik wil de tumor laten verwijderen.”

“Dat zag ik al toen ik u zag binnenkomen,” zei de neuroloog.

Ze zaten weer in zijn spreekkamer. Ann-Lee was dit keer niet meegekomen; volgens Baldwin moest ze naar haar moeder, die haar hulp dringend nodig had. Baldwin bracht het goede nieuws zelf.

Hij zag er minder getekend uit dan de vorige keer, dacht Felix. Nu hij de eerste schok voorbij was, had zijn patiënt wellicht beter geslapen.

“Ik rekende erop dat u tot inkeer zou komen nadat de emoties waren bedaard,” vervolgde Felix.

Baldwins stem klonk zowaar minder schor dan de vorige keer. Of leek dat maar zo? “Ik zag het eerst totaal niet zitten. Ik was natuurlijk door een maalstroom van gebeurtenissen gegaan. Eerst die hartklachten, toen die doorverwijzing, de onderzoeken, het ontdekken van de tumor en daarna het nemen van die beslissing… het werd me allemaal te veel. Ik maakte binnen een paar weken mee wat een ander in geen jaren beleeft!”

“Dat klopt, het is logisch dat het uw stemmingen beïnvloedde. Ik was wel onaangenaam verrast toen u zei dat u niet wilde laten opereren. Ik begreep het niet, ondanks het medische verleden van uw schoonmoeder. De omstandigheden waren in uw geval echt anders, zeker niet kansloos, zoals we hebben besproken.”

“Ik was nogal fatalistisch, ik wilde er echt vandoor gaan, samen met Ann-Lee. Misschien voerden we elkaar samen mee in die negatieve spiraal. De dreun kwam zo hard aan. We dachten: laten we er de komende maanden nog maar wat van maken. Dan zien we wel waar en wanneer het schip strandt.”

“Waarschijnlijk snel, in uw geval, zoals ik al zei. Uw hartritmestoornissen zouden zeker niet minder zijn geworden, de hoofdpijn was ongetwijfeld vaker teruggekomen. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn geweest.”

Baldwin krabde achter zijn oor en hij streek over zijn achterhoofd, alsof hij daarmee het gezwel kon bezweren.

“Ik neem aan dat u er ook met familie en vrienden over heeft gesproken,” zei Felix.

Baldwin verkeerde vijf lange tellen in zijn eigen wereld, toen knikte hij. “Ja, ze verklaarden ons ronduit voor gek toen we zeiden dat ik me niet meer liet behandelen. Vooral mijn kinderen werden woest.”

“Dat dacht ik wel.”

“De meeste anderen reageerden verbaasd of boos. Ze vonden dat ik iedere kans die ik had om te genezen moest aangrijpen. Zeker in dit geval, nu de kans behoorlijk is dat ik kan genezen.”

“Nogmaals, die kans is groot,” zei Felix. “Honderd procent garantie kan ik nooit geven, maar als de tumor is verwijderd, zult u zich zeker beter voelen. Naar het zich laat aanzien, zullen ook uw hartklachten verdwijnen, want de tumor drukte op de nervus vagus en die regelt het hartritme. Natuurlijk zult u een tijdje onder controle blijven, maar u zult zich echt beter voelen dan voor de operatie, dat kan ik u wel verzekeren.”

Hij vouwde zijn handen samen op het bureau en hij keek Baldwin aan. “Daarom vroeg ik u nadrukkelijk om er nog eens over na te denken. Als u zelf geen contact met ons had opgenomen, hadden wij dat wel gedaan. We hadden u echt niet zomaar aan uw lot overgelaten. Onze psychotherapeut stond al voor u klaar. De ervaring leert dat de meeste patiënten na een paar dagen wel tot inkeer komen, als ze rustig alles op een rij zetten.”

Baldwin rechtte zijn rug. “Weet u wat ons vooral aan het denken heeft gezet?”

Felix keek hem vragend aan.

“De kwaadheid van mijn kinderen, uiteraard, zelfs die van mijn ex. Maar zeker ook het verhaal van die hartspecialist, dokter Keller.”

Hij vertelde wat Manfred over Brigit had gezegd en hoe hij en zijn vrouw uiteindelijk weliswaar niet de handicap van hun dochter overwonnen, maar hoe ze ermee leerden leven. Omdat ze het accepteerden was Brigit alsnog een vrolijk meisje geworden, die niet zozeer de nadelen van haar handicap zag, maar genoot van alle dingen die haar wel waren gegund.

“Dat heeft mijn ogen geopend,” gaf Baldwin toe.

Felix zag dat de stevige man tegenover hem zichtbaar was aangedaan.

“Toen ik dat hoorde, voel ik me klein worden. Dat meisje had al vanaf haar geboorte moeten vechten voor een beter bestaan. Wie was ik dat ik het zo snel opgaf?” Een frons verscheen op zijn voorhoofd. “Ann dacht er net zo over, ik zag het aan haar blik. Maar we zeiden het niet tegen elkaar. Thuis zeiden we tegen iedereen dat mijn situatie waarschijnlijk hopeloos was, terwijl dat verhaal over dat meisje me niet meer losliet. Het bleef maar door mijn hoofd spoken. Na een paar dagen durfde ik dat ronduit tegen Ann te zeggen. Zij dacht er net zo over. Dat was een hele opluchting.” Hij lachte, voor het eerst in Felix’ spreekkamer. “Dat verhaal van dokter Keller gaf waarschijnlijk uiteindelijk de doorslag.”

“Brigit is een dapper meisje,” was Felix het met hem eens. “Haar ouders zijn dappere mensen. Met z’n drieën hebben ze, wat mij betreft, Brigits handicap overwonnen.”

Baldwin knikte. “Nu reken ik op de deskundigheid van uw team. Ik vertrouw erop dat u mijn kwaal ook kunt overwinnen.”

“Daar ben ik zeker van,” zei Felix, terwijl hij opstond en Baldwins hand schudde. “Maakt u aan de balie meteen maar een afspraak!”



Anne maakte zich ongerust over Demy Bücher. Niemand wist wat er gisteren was gebeurd, alleen dat ze volledig in paniek was geraakt en zo hysterisch was geworden dat ze een kalmerend middel had gekregen om haar situatie niet te verergeren. Nu lag ze voor zich uit te staren, zag Anne toen ze haar kamer binnenliep. Ze wenste haar een goedemorgen.

Demy mompelde iets, zonder haar aan te kijken.

Anne vroeg hoe ze zich voelde.

“Sinds gisteren nog altijd even slecht,” fluisterde ze.

Dat was haar aan te zien: haar donkere haar hing in slordige slierten over haar gezicht. Ze zag zo bleek alsof ze zuurstoftekort had. Haar ogen straalden vooral doffe ellende uit.

“Is de dokter die je heeft geopereerd al bij je geweest?” vroeg Anne.

Demy knikte vaag en ze mompelde wat.

“Die operatie biedt weer meer perspectief,” zei Anne hoopvol, terwijl ze naast Demy’s bed ging staan. “Als je rugwervels het daarna goed houden, is er een kans dat…”

Ze stopte omdat Demy dwars door haar heen begon te praten.

“Wat is er?” vroeg Anne. “Ik kon je niet verstaan.”

Demy’s ogen werden zo groot dat ze bijna uit hun kassen rolden. Anne zag niet alleen verdriet in die donkere ogen, maar vooral wanhoop. Anne zweeg, ze wist dat stilte op dit moment de beste optie was. Ze ging aan haar bed zitten en wachtte totdat Demy klaar was om los te barsten. Haar gezicht vertrok in een pijnlijke grimas. Met zachte stem en met afgemeten zinnen vertelde ze wat Victor haar gisteren kwam vertellen.

Terwijl ze luisterde, flitsten er allerlei gedachten door Annes hoofd. Victor had een relatie met Demy’s tweelingzus, Nadja. Ze dacht terug aan die keer in de stad, toen ze hem had zien lopen met Demy’s spiegelbeeld. Niets winkelen, niets afleiding; ze hadden samen ongetwijfeld een geweldige middag! Max had gelijk gehad toen hij suggereerde dat de dame aan Victors arm Demy’s tweelingzus kon zijn.

Hun relatie was al twee jaar gaande, waarschijnlijk langer, volgens Demy. Ze sprak vlak, vrijwel emotieloos, alsof ze het allang had geaccepteerd. Misschien was ze nog te moe om zich er te druk over te maken, of waren de kalmerende middelen niet volledig uitgewerkt. Alleen uit haar ogen sprak emotie.

“Dat kwam hij je onder deze omstandigheden vertellen?” vroeg Anne. Ze had moeite om haar stem onder controle te houden.

Demy ging verliggen, een beweging die haar zichtbaar pijn deed. “Ja, hij wilde niet dat ik het van een ander zou horen.”

“Hoe is de relatie met je tweelingzus?”

“Ach, Nadja…” verzuchtte ze. “Nou ja, we groeiden natuurlijk samen op. We voelden ons altijd een twee-eenheid,” vervolgde ze zacht. “Totdat ik Vic leerde kennen, nu zes jaar geleden. Weet je wat zo gek was?”

Anne schudde haar hoofd.

“Zij zag Vic niet zitten. Ik kon beter krijgen, zei ze voortdurend. Achteraf had ze daar natuurlijk gelijk in,” zei ze schamper.

“Ze wilde hem voor zichzelf hebben,” zei Anne.

“Ja, maar dat zag ik toen niet. Ik dacht dat ze het beste met me voorhad. Al kon ik haar bemoeienis niet echt waarderen. Het ging tenslotte om mijn leven, ik was een volwassen vrouw. Ik wist immers zelf wat goed voor me was. Dus onze relatie verslechterde. Dat deed me pijn, want als ik iemand echt vertrouwde, was het mijn tweelingzus. Ze was min of meer een onderdeel van mezelf. Maar ja, we zagen elkaar minder toen ik eenmaal met Vic was getrouwd.”

Ze vroeg om een glas water. Anne gaf het haar; Demy dronk het in één teug leeg. Het vocht scheen haar nieuwe energie te geven.

“Was dat niet vreemd?” vervolgde ze. “Nadja kon maar moeilijk een relatie aangaan. Ze duurden in ieder geval nooit lang. Op dat punt verschilden we: zij was vluchtig, snel verveeld. De enige man, bij wie ze dat blijkbaar niet had, was getrouwd met mij!” Ze lachte cynisch. Ze kuchte en ging verder. “Ik heb het nooit gemerkt, dat vind ik achteraf het ergste. Misschien had ik mijn intuïtie uitgeschakeld, omdat ik het niet wilde merken. Mijn geliefde tweelingzus en Vic? Nee, dat was één van de weinige dingen waarvan ik zeker wist dat ze nooit zouden gebeuren.”

Anne mompelde: “Zeg nooit ‘nooit’.”

“Ik had het moeten weten. Ik had het moeten zien. Die vreemde blikken van Nadja in Vics richting als we op haar verjaardag waren. Ik dacht dat het jaloezie was.” Ze zuchtte. “Welnee, ze dachten aan de seks die ze de volgende dag zouden hebben, als meneer weer eens moest overwerken. Ik begrijp nu waarom hij bij mij vaak zo moe was.”

“Maar jullie lijken uiterlijk ontzettend veel op elkaar. Waarom zocht hij zijn heil bij haar? Waarin is ze anders?”

“Daar zeg je wat. Misschien komt het omdat ik nogal rustig ben. Ingetogen. Nadja is anders, drukker, levendiger. Misschien sprak dat hem aan, vond hij mij na al die jaren wat al te kalm.”

Anne haalde haar schouders op.

“Misschien ook niet, gaf het hem gewoon een kick om haar te verleiden. Misschien is ze in bed ook wel anders, dat weet ik niet. Bovendien kon hij zijn gang gaan met haar, hij hoefde zich nauwelijks te verstoppen. We lijken zo veel op elkaar dat iedereen dacht dat ik het was! Zeker bij een oppervlakkige kennismaking. Wellicht gaf het hem een kick om met de ene helft van een tweeling getrouwd te zijn en met de andere een affaire te hebben.”

“Heb je er echt nooit wat van gemerkt?” vroeg Anne.

“Nee, nou ja, dat hij sinds die tijd ’s avonds moe was en dat Nadja me steeds meer begon te ontwijken.” Haar stem sloeg over. “Ik vermoedde dat het met Vic te maken had, maar niet op deze manier!” Daarna zweeg ze. Ineens huilde ze zacht.

Anne legde een troostende hand op haar schouder.

“Ik dacht hem te kennen,” verzuchtte ze nadat haar tranen waren verdwenen en ze haar stem weer onder controle had.

Anne had daar zo haar gedachten over. Sinds haar eerste ontmoeting met Victor, op die mistige nacht, had ze hem een mysterieuze, gesloten figuur gevonden. Alsof hij altijd op de vlucht was. Alsof hij zich nergens op zijn gemak voelde. Nu begreep ze waarom ze zo over hem dacht.

“Je tweelingzus,” zei Anne alleen maar. “Waar haalde hij het lef vandaan?”

“Volgens hem was het zijn schuld, dat gaf hij nog wel toe.”

“Alsof dat iets uitmaakt.”

“Nou ja, hij heeft wellicht misbruik gemaakt van een zwak moment van mijn zus,” overwoog ze. “Ze is, in tegenstelling tot mezelf, een vrouw van pieken en dalen. Als ze op dat moment in een dal zat en hij kwam haar troosten…”

Ondanks wat Nadja haar had aangedaan, bleek de band met haar zus nog sterk, dacht Anne.

“Is ze hier nog geweest?” vroeg Anne.

“Nee, ze heeft een hekel aan ziekenhuizen,” antwoordde Demy, net zoals Victor eerder had gedaan. Op dat punt had hij de waarheid gesproken; Anne had toen gedacht dat het een slap excuus was.

“Ik heb wel een kaart van haar ontvangen.” Demy knikte, naar een grote en vrolijke kaart, schuin boven haar hoofd op het prikbord.

“Kon ze zich niet over die afkeer van ziekenhuizen heen zetten om jou te bezoeken?” vroeg Anne zich hardop af.

“Ze is een keer bij een zieke oom geweest. Die zag er zo slecht uit dat ze er een trauma aan heeft overgehouden,” legde Demy uit. “Dat neem ik haar niet kwalijk, ze leeft hoe dan ook wel met me mee. Dat hoorde ik van Vic.”

Opnieuw zweeg ze. Anne wist wat ze dacht: wat hadden die twee onder de lakens nog meer besproken?

“Ik neem aan dat je man na zijn bekentenis ook niet meer is langs geweest.”

“Nee, wat dacht je? Met de weinige kracht die ik heb, zou ik de stoel waar jij op zit naar zijn kop gooien,” zei ze, ongekend fel. “Hoe langer ik de tijd heb om erover na te denken, hoe bozer ik erover word. Gisteren was ik versuft en zijn bekentenis overviel me volkomen. Het was alsof ik droomde, alsof het niet waar was. Het voelde dat ik ieder moment wakker kon worden en dan zou blijken dat het niet was gezegd. Toen hij mijn kamer uitliep, besefte ik dat het wel degelijk waar was. Dat was het moment waarop ik over de rooie ging.”

Anne begreep hoe zwaar de afgelopen dag voor haar geweest moest zijn. Het was een wonder dat ze het ongeluk had overleefd. Haar toekomst was onzeker. In die moeilijke tijd kwam haar man opbiechten dat hij al een tijdje een relatie had met haar tweelingzus. Het was een bizar verhaal.

“Maar hoe nu verder?” vroeg Anne.

“Dokter, ik heb hier geleerd dat ik niet echt ver in de toekomst wil kijken. Ik leef tegenwoordig van dag tot dag. Ik wil eerst zo goed mogelijk herstellen. In hoeverre dat lukt, zal moeten blijken, maar ik zal er alles aan doen om zo goed mogelijk uit die vervelende periode te komen,” zei ze strijdlustig.

Dat klonk al heel wat beter dan de fluisterende vrouw die Anne tot nu toe had gezien. “We zullen je daarbij alle hulp bieden,” zei ze.

“Daar rekende ik al op. Mijn ouders willen ook graag helpen, maar inmiddels zijn ze op de hoogte van wat Victor gisteren heeft verteld. Ik heb hen nog niet gezien. Het is voor hen natuurlijk moeilijk. Aan wiens kant staan ze? Ze willen mij steunen, maar wat is hun houding naar Nadja? Ze blijft natuurlijk hun dochter. Niet alleen voor mij, ook voor hen is het een zware en verwarrende tijd.”

“Door zo’n stom ongeluk is het leven van een aantal mensen voorgoed overhoop gegooid,” verzuchtte Anne.

“Ja, dat kun je wel zeggen. Anderzijds, nu ik erover nadenk, is mijn leven natuurlijk in een stroomversnelling gekomen. Dat klinkt gek, omdat ik stil in bed lig, maar ik weet nu wel veel meer dan voor die crash. Hoelang had de affaire tussen Vic en Nadja anders nog geduurd, terwijl ik niets in de gaten had? Nu voelde hij zich geroepen het op te biechten.”

“En jullie toekomst?” vroeg Anne voorzichtig.

Demy keek dof voor zich uit. “Hij heeft aangegeven dat hij Nadja verkiest boven mij. Dat is hard. Keihard. Pijnlijk. Maar wel duidelijk.”

“Heeft hij dat letterlijk gezegd?”

“Nee, maar dat kwam omdat het lampje ging branden en er een signaal ging, zodat een zuster naar mijn kamer kwam rennen. Hij is daarna meteen weggegaan zonder verder nog iets te zeggen.”

“Hij zei dus ook niet waarom hij het had gedaan?”

“Nee, hij bekende het en dat was het. Hij vluchtte toen die zuster eraan kwam. Is dat niet ontzettend laf? Ergens een bom neerleggen en er dan vandoor gaan?”

Anne kon het daar zeker mee eens zijn.

“Een affaire met mijn zus, die ruim twee jaar duurde, dat was een schuldbekentenis,” zei Demy. “Hij kan niet verwachten dat wij nu samen door kunnen. Hij heeft me hier nauwelijks gesteund. Logisch, hij had andere zaken aan zijn hoofd. Zonder het echt uit te spreken, vatte ik die bekentenis op als het einde van ons huwelijk. Hij vindt Nadja blijkbaar interessanter, zelfs nu ik herstellende ben van zware operaties.”

Het was Anne eerder opgevallen dat hij weinig interesse toonde in het herstelproces van zijn vrouw. “Maar dat maakt het er voor jou niet makkelijker op,” zei Anne. “Eerst dat lange genezingsproces, waarbij je alle steun kunt gebruiken en nu je huwelijk, dat onverwachts ten einde is.”

“Ik moet eerst maar beter worden en als ik eraan toe ben, ga ik ervoor zorgen dat ik van Victor afkom,” zei ze stellig, waarna ze haar hoofd in haar kussen liet zakken en ze haar ogen sloot.

Anne besefte dat Demy’s leven een totaal andere wending ging nemen. Komende tijd zou er veel, heel veel op haar afkomen.

Anne vroeg zich af of ze Victor hier ooit nog zou zien. Of Demy’s evenbeeld, Nadja.



“Daar gaan ze,” zei Felix Landau tegen Anne.

Baldwin Esschen had een grote pleister op zijn achterhoofd. Gearmd met zijn vriendin liep hij naar de uitgang.

“Ik ben zo blij dat ze tot inkeer zijn gekomen,” ging Felix verder. “De ingreep is honderd procent meegevallen. De wond is prima gedicht en al goed geheeld. Hij zal thuis moeten aansterken en dan kan meneer weer aan de slag als loodgieter.”

Hij had haar verteld over de invloed van Manfreds verhaal op hun besluit om de ingreep alsnog te laten plaatsvinden. Baldwin had er zo tegen opgezien en dat was logisch. Het klonk onverbiddelijk, bijna als een doodvonnis: een hersentumor. Gelukkig viel het achteraf mee.

Terwijl Baldwin al weer op eigen kracht de kliniek had verlaten, dacht Anne aan de gecompliceerde verwondingen van Demy Bücher, al wilde ze zelf haar achternaam niet meer horen. Demy zou echt nog een tijd bezig zijn om te revalideren. Het was nog altijd onduidelijk of ze ooit weer zou kunnen lopen. Er was goede hoop op, maar de komende weken waren beslissend. Wat er ook zou gebeuren, haar toekomst hing vooral af van haar doorzettingsvermogen.

Manfred voegde zich bij hen.

“We hadden het net over je,” zei Felix.

“Positief, hoop ik,” lachte de hartspecialist.

Anne zei dat ze net hadden gesproken over Manfreds verhaal. Hij keek naar de parkeerplaats, of hij Baldwin en Ann-Lee zag, maar ze waren al tussen de geparkeerde auto´s verdwenen. “Ik ben zo blij dat ze overstag zijn gegaan,” zei Manfred opgelucht. Hij keek opzij, naar Felix. “Ik begreep dat je daar je twijfels over had.”

“Ja, ik schrok van zijn vastberadenheid om die tumor maar op zijn beloop te laten,” gaf de neuroloog toe. “Wat dat betreft, kwam je net op tijd, Manfred!”

“Ik heb al vaker gezegd dat het scheelt dat wij in een overzichtelijke kliniek werken,” zei Manfred. “Meneer kwam bij mij met hartklachten. In veel grote ziekenhuizen had hij waarschijnlijk met diverse artsen te maken gehad. Soms gaat die informatie ten onder in een papierberg, maar hier niet. Ik wist meteen wie ik voor me had, dus kon ik hem meteen doorverwijzen. Het scheelt natuurlijk dat de onderlinge lijnen kort zijn en wij altijd snel plaats maken voor een afspraak. Dat is in dit geval waarschijnlijk levensreddend gebleken.” Hij staarde even naar buiten, keek zijn collega’s weer aan en vervolgde: “Uiteindelijk was het voor meneer Esschen kiezen of delen.”

Anne hoorde de trots in zijn stem. Het gaf altijd voldoening om een patiënt te genezen, dacht ze. Of dat nu met woorden, pillen of instrumenten gebeurde, maakte niet uit. Het was hun plicht om mensen beter te maken; ze moesten er alles aan doen om dat doel te bereiken. Natuurlijk, niet iedereen was te helpen. Sommige mensen verkozen de dood boven een in hun ogen armzalig of onmenselijk bestaan. Als er maar een sprankje hoop bestond, dan was het aan het personeel van de kliniek om hun patiënten daarvan te overtuigen.

“Meneer moet uiteraard voorlopig onder controle blijven, maar eerlijk gezegd verwacht ik bij hem geen complicaties,” zei Felix. “We hebben er goed aan gedaan om hem van de noodzaak van een ingreep te overtuigen. Die man kan wel honderd worden, zeker nu zijn hartklachten voorbij zijn!”



“Mijn vader is blijkbaar niet thuis,” zei Max verbaasd, nadat hij drie keer lang had aangebeld.

“Het is mooi weer, hij is waarschijnlijk een eindje wandelen,” vermoedde Anne.

Max had vanmiddag alweer voorgesteld om zijn vader te bezoeken. Vaker dan gewoonlijk, dacht Anne. Misschien had Max zich de verhalen van zijn vader aangetrokken. Manfred had hem weer eens duidelijk gemaakt dat de dood altijd om de hoek loerde in het bejaardentehuis.

“Wat doen we, gaan we naar binnen?” vroeg Max.

“Nee, laten we eerst maar de stad in gaan en het later nog eens proberen,” leek Anne een beter plan.

Ze hadden een sleutel van Manfreds kamer, maar Anne wilde daar niet onnodig gebruik van maken. Manfred had recht op een privéleven. Als hij er nu niet was, dan kwamen ze gewoon later terug.

“Meneer Fräser is een eindje lopen,” zei een passerende medewerkster van het tehuis, toen ze Anne en Max voor de deur zag staan. “Maar hij blijft gewoonlijk nooit lang weg, hoor.”

“We kijken wel,” zei Anne. “We komen later wel terug.” Ze knikte in de richting van de medewerkster. “Dank u wel. Kom,” zei ze tegen Max. “We gaan naar buiten.”

Ze liepen de gang door, langs de ramen waardoor ze uitzicht hadden op de patio.

Ineens bleef Anne staan. “Kijk nou eens,” zei ze zacht en ze hield Max staande. Ze wees.

Warren Eicher en Fabi zaten samen in de zon op de bank. Haar donkerrode haar had een oranje gloed in het middaglicht. Hij zag er goed uit. Hij had zelfs een enigszins gebruind gezicht. Zo te zien hadden ze het prima naar hun zin.

Achter zich hoorde Anne een snuivend geluid.

“Zijn jullie ook al poppetjes aan het kijken?” vroeg een luide stem.

Anne draaide zich als eerste om. Ze keek recht in het verbeten gezicht van Hanneke. Haar grijze krullen hingen gedeeltelijk voor haar gezicht. Haar grijze ogen keken boos langs Anne, in de richting van het verliefde stel buiten. Binnen twee tellen zag Anne waarom Hanneke haar kapsel zo slordig hield: onder haar oog zat een blauwe plek en er was een bloeduitstorting boven haar rechterwenkbrauw. Waar bij Fabi de littekens begonnen te verdwijnen, daar waren ze bij Hanneke nog goed zichtbaar. Anne vroeg zich af hoe ze eruit had gezien kort na haar gevecht met Fabi.

Hanneke zag Anne naar haar verwondingen staren. “Is er iets?” vroeg de oude vrouw snibbig. “Kijk jij ook al naar wat die feeks heeft aangericht?” Ze maakte een korte hoofdbeweging naar buiten.

“Fabi is bij mij op de eerste hulp geweest, ze was behoorlijk toegetakeld,” zei Anne rustig.

“Tuurlijk, als ze maar aandacht krijgt,” verzuchtte Hanneke.

“Nou, op de eerste hulp komen en hechtingen in je gezicht krijgen, dat doe je meestal niet voor de gezelligheid,” kaatste Anne terug.

“Ach, die vrouw…” Ze trok een lelijk gezicht en haar woedende blik dwaalde opnieuw af naar de zonovergoten bank. Ze schudde haar hoofd. “Vijfenveertig jaar,” fluisterde ze.

Anne keek Max kort aan. “Pardon?” vroeg ze.

“Dit jaar zou ik vijfenveertig jaar met Warren getrouwd zijn,” zei Hanneke zacht.

“Er is niet voor niets een eind aan jullie huwelijk gekomen,” zei Anne.

“Nee, nee, het was inderdaad op. Warren werd steeds trager en ongeïnteresseerder. Het ergste vond ik nog wel dat hij er niet echt mee zat dat we uit elkaar gingen. Het was zijn idee. Daarom dacht ik dat hij al een verhouding met dat mens had, toen wij nog getrouwd waren. Achteraf was dat niet zo, maar zo gedroeg hij zich wel.”

“En toen zag u dat Warren weer opleefde,” voorzag Anne.

“Juist, ja!” zei Hanneke driftig. “Waarom was hij bij mij zo ingeslapen? Hij was niet meer van zijn bank te branden! Hij gedroeg zich alsof hij op zijn dood wachtte. Op een gegeven moment kon ik daar niet meer tegen. Ik confronteerde hem met zijn houding en hij stelde meteen een scheiding voor. Alsof hij er al jaren over had nagedacht.” Ze keek Anne strak aan. “Hij ging er meteen mee aan de slag, alsof het een bevrijding voor hem was!”

Waarschijnlijk was dat ook zo, dacht Anne. Wiens schuld dat kon zijn - als daar al sprake van was - kon zij natuurlijk niet beoordelen. Soms liep het zo in het leven. Het beste wat je dan kon doen, was doorgaan en daar had Hanneke nog altijd moeite mee.

“Ik hoorde dat hij was opgeleefd toen hij dat mens leerde kennen.” Ze maakte een geluid alsof ze zowaar wilde spugen. “Bijna tien jaar jonger! Dat is belachelijk!”

“Hij ging door met zijn leven,” zei Anne.

“Ja, hij ging door. En hoe! Ineens werd meneer weer actief! Hij wilde zich als een vijftiger gedragen. Dat ergerde me, waarom deed hij dat niet voor mij?”

Daar kon Anne uiteraard geen antwoord op geven.

“Dat liet me niet los, dokter.” Ze wachtte even. “U bent toch dokter? Volgens mij was u erbij toen Warren werd opgehaald.”

“Ja, ik ben traumatologe.”

“Dat dacht ik al. Toen hier een plek vrijkwam, aarzelde ik geen moment. Allereerst natuurlijk omdat het in dit tehuis prettig wonen is. Maar ook, dat geef ik nu toe, om Warren in de gaten te houden. Ik kon niet geloven dat mijn man zo was veranderd!” Ze zuchtte. “Ik was hen een paar keer in de stad tegengekomen, Warren in pakken die hij tijdens mijn huwelijk nooit wilde dragen. Dat ergerde me. Hij had weer plezier in het leven. Dat vond ik vreselijk, want ik kon hem dat blijkbaar niet meer geven.” Haar hoofd draaide naar het raam. “En zij dus wel, met die geverfde kop van haar!”

Warren en Fabi zaten nog onverstoorbaar van de zon te genieten. Ze moesten eens weten dat zijn ex-vrouw hier een tirade hield!

“Maar ik voelde natuurlijk aankomen dat hij die schijn niet lang kon ophouden,” vervolgde ze triomfantelijk. “Ik heb hem ervoor gewaarschuwd, maar dan beet hij me toe dat ik altijd een jaloers kreng was geweest. Nou ja, u was erbij toen het die tweede keer gebeurde. Hij zat als een slappe pop tegen de muur.”

Het leek wel of ze ervan had genoten, dacht Anne.

“Maar nu moet hij zich wel kalm houden. Dat had hij tenminste tegen diverse medebewoners gezegd. Niet tegen mij, hoor. Zoiets zou hij tegen mij nooit zeggen. Ik zie dat hij zich nu gedeisd houdt. Of hij het wil of niet, hij is natuurlijk een oude man.”

En jij bent een verbitterde vrouw op leeftijd, dacht Anne. Bijna had ze dat ook gezegd.

“Kijk hem nou zitten.” Ze kneep haar ogen samen. “Alhoewel, zo ken ik hem,” zei ze vergenoegd. “Stil, zwijgend, passief.” Ze lachte bitter. “Hij begint weer op zichzelf te lijken.”

“Ach, hij heeft een mooie opleving gehad,” zei Anne. “Hij maakt op mij een gelukkige indruk. Hij is verder gegaan met zijn leven en zo hoort het ook. Laat hem maar lekker genieten. Hem is aangeraden het rustiger aan te doen, maar dat wil niet zeggen dat hij in een coma leeft.”

Hanneke liet die woorden even op zich inwerken. Ze streek een paar grijze krullen uit haar gezicht. Toen keek ze om. “Herbert!” riep ze.

Een lange, statige man kwam uit een kamer schuifelen. Hij droeg een donker pak met een stropdas.

“Ik sta hier al vijf minuten op je te wachten!” verweet Hanneke hem toen hij nog maar halverwege was.

Hij produceerde een verontschuldigende glimlach.

“Ga je mee?” vroeg ze, zonder Anne en Max nog aan te kijken.

De man stak zijn arm door de hare en samen liepen ze door.

Bij de uitgang hadden ze nog niets gezegd, maar Max’ blik sprak boekdelen. Anne schudde haar hoofd. Ze waren nog niet buiten of ze botste bijna tegen Manfred op.

“Kijk nou eens!” riep de oude man verrast. Hij bleef staan. “Wat is dat? Weglopen als ik thuiskom? Mee naar binnen, jullie! Binnen drie minuten staat de koffie klaar!”



“Ik weet niet of ik dit wel wil,” zei Demy. Ze probeerde om te kijken, waarbij de zon in haar gezicht scheen. Ze keek weer voor zich. Haar rolstoel bereikte de schaduw van de hoogste bomen van het park naast de kliniek.

“Je zegt het maar, dan stoppen we en breng ik je keurig terug naar je kamer en daarna verdwijn ik voorgoed uit je leven,” zei Nadja.

“Ik weet ook niet of ik dat wil, Nadja,” verzuchtte ze.

“Een mens moet keuzes maken,” zei Nadja eenvoudig. “Of je wilt in je eentje door, of je kiest voor mijn hulp en aandacht.”

“Pa en ma zijn er ook nog.”

“Ja, maar pa werkt nog. Je mag niet van hen verwachten dat ze vierentwintig uur per dag voor je klaarstaan.”

“Ik kan betaalde hulp inschakelen.”

“Dat is ook een keuze, ja,” gaf Nadja toe. “Maar of dat tegenwoordig een genoegen is? Dan moet je wel op vaste tijden naar het toilet.”

“Moet je daarom lachen?”

“Ik lachte niet,” verweerde Nadja zich.

“Dat deed je wel. Ik hoorde het. Ik ken je.”

Het was even stil. De wielen van de rolstoel piepten en Nadja reed over een steentje.

“Tenminste, ik dacht dat ik je kende,” zei ze zacht.

“Begin je weer?” vroeg Nadja. “Ik heb mijn ziekenhuisfobie overwonnen!”

“Omdat je wel moest, na wat je afgelopen twee jaar met Vic hebt gedaan.”

“Ik moet natuurlijk niets. Kijk, ik ben niet trots op wat er tussen mij en Victor is gebeurd. Maar het… had een reden.”

“Ja, ik was niet interessant meer.”

“Dat heeft hij nooit gezegd.”

“Maar wel gedacht,” wist Demy zeker.

“Misschien destijds. Je moet ook kritisch naar jezelf kijken.”

Nu keek ze wel om en hoewel het pijn deed aan haar nek, had ze er geen spijt van. Nadja keek van haar weg en ze reed de rolstoel de volle zon in.

“Straks is het mijn schuld en heb ik mijn verdiende loon gekregen,” zei Demy fel.

“Dat beweer ik echt niet.”

“Nou dan!”

“Nogmaals, ik wil je graag helpen, Demy. Ik vind het fijn dat je me wilde ontvangen. Ik begrijp dat je nog altijd boos op me bent.”

“Dat is zacht uitgedrukt.”

“Woedend dan. Mij best. Dat heb ik verdiend. Maar nu ben ik er voor je. Ik had het net over keuzes maken. Dat heb ik gedaan.”

Er viel een stilte die alleen door de piepende rolstoelwielen werd verstoord.

“Hoe is het trouwens met pa en ma?” vroeg Demy.

Ze hoorde haar zus slikken. “Ze praten niet meer met me nadat ze het hoorden.”

“Dat is erg voor je.”

“Ik had het kunnen verwachten.”

“Waarom heb je het gezegd?” vroeg Demy.

“Ze waren er toch wel achter gekomen. Via jou, of misschien zelfs via Victor. Ze waren nogal gek op hem.”

“Via mij hadden ze niets gehoord. Zijn ze nog steeds gek op hem?”

“Papa was op hem nog bozer dan op mij en dat wil wat zeggen,” verzuchtte Nadja.

Mijn leven ligt in puin, dacht Demy. Maar misschien moet het eerst een puinhoop zijn voordat het opnieuw kan worden opgebouwd. Zoiets had de psychotherapeut, meneer Klein, tegen haar gezegd. Bij nader inzien had hij daar gelijk in.

“Ik heb sinds ik hier lig veel nagedacht,” zei Demy. “Ik betreur het dat het tussen ons zo is gelopen.”

“Ik ook. Vroeger waren we niet alleen tweelingzussen, maar ook elkaars beste vriendinnen.”

“Vooral elkaars beste vriendinnen,” herinnerde Demy zich. “Moeten we dat opgeven vanwege Victor?”

Nadja zuchtte. “Waarom gaf je hem aanleiding om…”

Nadja praatte door, maar Demy liet die woorden in het park vervliegen. Ze onderbrak haar zus met verrassend luide stem: “Hoor je wat we aan het doen zijn? Iedere keer als zijn naam valt, krijgen we ruzie. Dat is precies wat ik bedoel.”

De vogels namen het gesprek van hen over terwijl ze allebei nadachten.

“Ja, en dat is precies wat ook ik niet wil,” zei Nadja ineens zacht. “Ik wilde je dus iets zeggen.”

“Je had het over keuzes maken.”

“Ja, die heb ik gemaakt. Ik zal Victor nooit meer zien.”

Opnieuw keek Demy om. Ze keek recht in het gezicht van haar tweelingzus, die bleef staan. “Je wilt hem nooit meer zien of andersom?” vroeg ze.

“Nee, ik wil hem nooit meer zien,” zei Nadja vastberaden.

“Weet hij dat al?”

“Jazeker. Ik heb het hem gisteren al verteld. Hij weet ook waarom.”

Demy was er even stil van. “Hoe reageerde hij?”

“Zoals hij meestal reageert. Nauwelijks, dus. Je weet dat hij een binnenvetter is.”

“Werd hij niet eens kwaad?”

“Nee, hij voelde het waarschijnlijk al aankomen.”

“Hij en voelen, dat is geen fijne combinatie,” zei Demy bitter.

“Daar ben ik inmiddels ook achter.” Nadja haalde twee keer achter elkaar diep adem en ze keek naar de wolken, die hoog boven de flats in de verte hingen. “Hij heeft geen twee vrouwen meer, maar helemaal niemand.”

“En terecht. Nu weet hij ook hoe het voelt om alleen gelaten te worden.”

Nadja zette de rolstoel weer in beweging. “Ik wil je helpen met de echtscheidingspapieren.”

“Heel graag. Nog deze week wil ik dat in gang zetten.”

“En daarna?”

“Ben ik van hem af, net als jij.”

“Ik doel op je huis.”

“Hij gaat maar lekker verhuizen,” keek Demy al vooruit.

“Dat vind ik ook, maar dat zul je met hem moeten bespreken.”

“Ik regel wel een advocaat,” zei ze boos. “Ik wil niets meer met hem te maken hebben.” Ze voelde zich vreemd. Afgelopen weken waren zo verwarrend en onzeker voor haar geweest. Langzaam kwamen de herinneringen aan het ongeluk terug. De mist. De gladde weg. Het vage schijnsel tussen de bomen. En ineens, die vangrail, haar gil en de klap en het grote niets.

Waar haar herinneringen nog tekortschoten, daar was altijd nog de pijn in haar rug die haar naar die ellendige nacht terugbracht.

“Ik zal je helpen met je herstel, Demy,” beloofde haar zus haar. “Ik heb vanochtend met de dokter gesproken. Er is een behoorlijke kans dat, als je genezing zo doorzet, je je beide benen weer normaal kunt gebruiken, al zal dat tijd nodig hebben. En veel oefening. Heel veel oefening.”

“Ik waardeer je aanbod, maar je hebt ook een eigen leven.”

“Nu ik Victor niet meer zie, heb ik tijd genoeg,” zei Nadja laconiek. “Ik doe het graag voor je. Ik wil zover gaan om mijn huis aan te bieden, mocht Victor dat van jullie onverwachts toegewezen krijgen.”

“Hou op zeg, kan dat zomaar?”

“Je weet het maar nooit,” was Nadja niet zeker van haar zaak.

“Je hoeft dit niet te doen, hoor. Voel je niet verplicht.”

“Nee, zo beschouw ik het zeker niet, als een verplichting,” zei Nadja, met een spoor van ergernis in haar stem. “Je bent mijn tweelingzus en dat besef ik meer dan ooit. Het moet weer tussen ons worden zoals het vroeger was. Ik begrijp nog niet waarom ik zo stom was me met Victor in te laten. De kick, misschien was het dat wel. En jaloezie, omdat jij de man kreeg die ik wilde. Waarom was ik hem niet eerder tegengekomen?” Ze wreef in haar ogen. “Dankzij hem zijn onze levens overhoop gegooid.”

“Ik vind achteraf dat ik me door hem zand in de ogen heb laten strooien,” was Demy ook kritisch op zichzelf. “Dat ongeluk heeft alles in een versnelling gebracht.”

Ze zag niet dat haar zus voor zich uit staarde en dat er een traan over haar wang rolde.

“Kom, we moeten terug,” zei Nadja, nadat ze haar stem weer onder controle had.



“Ze is zo’n dappere vrouw,” zei Anne over Demy.

“Ik ben het met je eens,” zei psychotherapeut Helmut Klein. Ze stonden bij de deur van de afdeling. “Demy heeft het niet makkelijk gehad. Een ernstig auto-ongeluk en ook nog eens een man die haar keihard laat vallen.”

“Omdat hij al jaren een relatie heeft met haar zus.”

“Haar tweelingzus, nog wel.”

“Zulk soort relaties zijn juist…”

Ze stopte omdat ze Demy zag lopen. Net als de vorige keer, in de stad, was dat onmogelijk. Was dit Nadja? Zij was hier nog niet geweest, ze durfde geen ziekenhuis in.

“Is er iets?” vroeg Helmut.

Anne wees naar de vrouw die onwennig om zich heen keek. Ze had haar donkere haar in een staart, maar verder was het een exacte kopie van Demy. “Dat moet haar tweelingzus wel zijn,” zei ze zacht.

Helmuts ogen groeiden.

Nadja kwam hun kant op gelopen, ze wilde blijkbaar met de lift mee om de kliniek zo snel mogelijk te ontvluchten.

“Nadja?” vroeg Anne toen ze vlakbij was.

Demy’s zus keek vluchtig opzij. Er kon geen twijfel meer zijn; zij was het. Ze drukte snel op de liftknop.

“We willen je even spreken,” zei Helmut en samen met Anne stapte hij naar voren. Zonder dat Nadja het doorhad, stopte de lift. Ze keek pas op toen de deuren zich weer sloten.

“Hij komt zo wel weer terug,” zei Anne luchtig. “Was je op bezoek bij je zus?”

Nadja knikte. Haar ogen schoten heen en weer. Het was duidelijk dat ze dit oponthoud niet al te prettig vond. “Ik heb haar buiten rondgereden,” zei ze ten slotte, terwijl ze een heimelijke blik op de lift wierp, die inmiddels was vertrokken.

Ze heeft dezelfde stem als haar zus, dacht Anne. Iets lager misschien, maar verder dezelfde intonatie, dezelfde manier van praten, alsof ze lucht tekort kwam. De spanning, vermoedde Anne.

“Buiten rondgereden,” zei Helmut opgewekt. Het was een manier van benaderen die meestal veel spanning wegnam.

“Ja, met de rolstoel.”

“Hoe gaat het met haar, vind je?” vroeg Anne.

“Goed, naar omstandigheden. Ze slaat zich er moedig doorheen.”

Anne en Helmut wisselden een blik.

“Ja, ze heeft het niet makkelijk gehad,” gaf de psychotherapeut toe. “En nog niet, trouwens.”

Nadja beet op haar onderlip, maar ze hield haar voeten in ieder geval stil. Misschien viel het oponthoud alsnog mee.

“Ze heeft het over jou gehad,” zei Anne.

“Werkelijk?” Nadja’s ogen werden groot.

“Ja, een paar keer, sinds ze mij over haar man vertelde. Ze miste je.”

Nadja zuchtte en haar blik week uit naar het einde van de gang. Ze wreef in haar rechteroog en zei: “Ik hoop dat we het achter ons kunnen laten. Ik heb gekozen.”

“Voor wie?” vroeg Helmut.

“Ik laat mijn zus niet in de steek. Het leek erop dat ik dat afgelopen jaren heb gedaan, maar ik heb vaak aan haar gedacht.” Haar voorhoofd fronste. “Het was een samenloop van omstandigheden. Het had nooit mogen gebeuren.”

“En Victor?” wilde Anne weten.

“Hij is voorgoed verleden tijd. Voor ons allebei.”

Anne en Helmut keken elkaar aan.

“Heb je gebroken met hem?” vroeg Helmut.

“Ja, ik kon niet anders. Ik moest een keuze maken. Dat heb ik gedaan. Ik wil Demy steunen nu ze me nodig heeft. Ik zou het liefst de tijd terugdraaien, maar dat kan niet. Wat gebeurd is, is gebeurd. Nu wil ik een nieuwe start maken. En zij ook. Ik help haar binnenkort met de echtscheidingspapieren.”

“Jullie band is dus sterker dan de liefde,” zei Helmut.

“Misschien is dat juist liefde,” zei Nadja eenvoudig. Ze dacht even na. Achter haar ging de lift met een zoemend geluid omhoog.

Anne zag dat Nadja ergens mee zat.“Volgens mij wil je ons nog iets vertellen,” zei Anne.

Nadja slikte. Ze keek eerst naar Anne, toen naar Helmut. “Dit heb ik nog niet tegen Demy gezegd,” zei ze zacht. Ze deed een halve stap in hun richting. “Maar het is wel de reden dat ik weer voor haar heb gekozen. Ik heb er dagen niet van geslapen.”

Anne voelde dat haar collega oogcontact met haar zocht; ze keek hem even aan. “En wat was dat dan?” vroeg ze.

Nadja zuchtte opnieuw, dieper nu. “Waren jullie bij dat auto-ongeluk?”

“Ik was erbij, ik had nachtdienst,” antwoordde Anne.

Nadja slikte en ze wreef met haar rechterhand over haar gezicht. “Victor belde me kort daarna op, midden in de nacht. Hij was op miraculeuze wijze ontsnapt.”

“Ja, dat verwonderde mij ook al.”

“Hij had geluk gehad. Ik was opgelucht, maar…” Nadja’s gezicht werd rood. Anne zag tranen in haar ogen. “Hij belde pas acht of tien minuten na dat ongeluk,” zei ze, zo zacht dat ze nauwelijks was te verstaan. Haar fluisterstem trilde.

Het duurde even voordat haar woorden tot Anne doordrongen. Geschrokken staarde ze naar Helmut. De ontzetting stond op zijn gezicht te lezen.

“Waarom zo laat pas?” vroeg ze.

“Hij was natuurlijk in paniek,” zei Nadja zacht, terwijl ze een paar tranen wegveegde. “Maar hij zei ook dat…” Ze kneep haar ogen dicht en ze deed een volle stap naar achteren, zodat ze steun had van de muur.

Anne kwam naast haar staan.

Nadja vermande zich. Ze knipperde met haar ogen en staarde naar de liftknop. “Het is echt te erg om te vertellen. Het is te afschuwelijk voor woorden,” zei ze met gesmoorde stem. “Maar Victor… ik denk dat hij expres wachtte. Misschien dacht hij dat ze al dood was. Of dat ze anders…”

Helmut was nu ronduit verbijsterd.

“Bedoel je dat hij expres heeft gewacht?” vroeg Anne geschokt. Er liep een rilling over haar rug.

“Zo klonk hij wel, al wilde ik dat niet geloven. Hun huwelijk stelde niets meer voor, hij broedde al een tijdje op plannen om van haar af te komen.”

Helmut floot tussen zijn tanden. “Demy vond anders niet dat hun huwelijk nog maar weinig voorstelde. Tenminste, dat zei ze tegen mij.”

“Nee, dat vond Victor vooral,” verzuchtte Nadja.

“En dat wist jij, maar je zei het niet tegen je tweelingzus,” verweet Helmut haar.

“Nou ja, wat moest ik? Ik zat tussen twee vuren, ik kon geen kant op. Als ik het tegen Demy had gezegd, wist ze dat Victor mij zijn geheim toevertrouwde. Hoe kon ik dat verantwoorden? Bovendien zag ik Demy toen niet veel meer.”

Anne en Helmut dachten hetzelfde: deze situatie was nog ingewikkelder dan ze konden vermoeden.

“Maar volgens de politie en de verzekering was er geen sprake van opzet,” zei Anne.

“Nee, nee, het was echt een ongeluk,” zei Nadja stellig. “Maar omdat hij vrijwel ongedeerd uit die auto kwam, dacht hij dat…” Haar stem brak opnieuw. “Dat het een goede kans was om haar lot een handje te helpen.”

“Haar lot een handje te helpen,” mompelde Helmut en hij schudde zijn hoofd.

“Liet hij dat later doorschemeren?” vroeg Anne.

“Min of meer,” zei Nadja. “Zonder het letterlijk zo te zeggen. Dat was het moment dat hij me liet schrikken. Echt vreselijk liet schrikken. De kilte in zijn blik, de nonchalance in zijn stem. Hoe kon hij zo over mijn tweelingzus denken? Dat hij haar bedroog, was al erg genoeg. Dat ik daaraan meewerkte, vond ik achteraf verschrikkelijk. Om haar echter zo te laten liggen?”

“Zeg maar: lijden,” zei Anne. “We hadden niet veel later moeten komen. Ze had al veel bloed verloren. Als ze een slagaderlijke bloeding had gehad, waren we echt te laat geweest. Hij had zelf niets gedaan om haar te helpen, maar dat weten we die nacht aan de paniek en de stress. Dat komt wel vaker voor, maar nu ik dit hoor…”

Nadja maakte een snuivend geluid. “Ik heb hem gezegd dat hij de noodhulp moest inschakelen,” zei ze. Na een ijzige stilte, die lang leek te duren, voegde ze eraan toe: “Ik denk niet dat hij het uit zichzelf had gedaan.”

“Als het echt zo is, kan hem dat juridisch worden verweten,” peinsde Helmut hardop. Zijn gezicht stond strak.

Hij was nog maar net uitgesproken of Nadja schudde haar hoofd, zodat haar staart heen en weer zwiepte. “Laat maar,” zei ze. “Ik wil die man nooit meer zien, zeker niet na wat ik net heb gezegd. Ik kan me nu niet meer voorstellen dat ik hem daarna nog heb gesproken. Misschien was ik zelf ook lamgeslagen. Hoe dan ook, het bleef daarna bij praten. Gisteren heb ik hem duidelijk gemaakt dat hij voorgoed uit mijn leven moet verdwijnen. En dan bedoel ik ook: voorgoed!”

Als ze het gisteren op dezelfde manier tegen Victor had gezegd, dan bestond er geen twijfel over haar bedoelingen, dacht Anne.

“Hoe reageerde hij op het nieuws dat je je zus gaat helpen en hem in de steek laat?” vroeg Helmut.

“Hij keek boos voor zich uit. Sterker nog, hij haalde zijn vernietigende blik uit de kast. Die had hij vaak voor Demy gebruikt, nu was ik aan de beurt.”

“Heeft hij daarna nog contact met je opgenomen?” vroeg Anne.

Nadja haalde haar mobieltje tevoorschijn. “Vanochtend gekocht. Hierop kan hij me niet bereiken.”

“Maar hij weet waar je woont,” zei Helmut.

Nadja haalde haar schouders op. “Ik heb zicht op wie er voor mijn deur staat. Bovendien is mijn buurman een voormalige bokser. Ik voel me thuis veilig.”

“Als ik dit zo hoor, gaat Demy straks niet terug naar haar eigen huis,” zei Anne.

“Nee, dat is niet de bedoeling. Niet zolang hij daar nog woont. Hij kan binnenkort een brief van Demy’s advocaat verwachten. Bovendien weet ik meer van hem dan goed voor hem is. Als hij slim is, houdt hij zich gedeisd.”

“Maar is hij dat?” was Helmuts vraag.

“Ook al is hij het niet, hij is ons allebei voor altijd kwijt.”

“Je zus is hier nog wel even,” zei Anne.

“Dat weet ik. Daar wil ik mijn vrije tijd graag aan opofferen. Ik heb haar al toegezegd dat, als het niet anders kan, ze bij mij mag logeren totdat ze in haar eigen huis kan, of een andere woning heeft gevonden.”

Anne zag aan Helmut dat hij dezelfde gedachte had: wat een vreemde wending had Demy’s verhaal genomen!


Gevaarlijk jong & Gevaar van buiten
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml