Liefde in het oosten
Het geheim van de d’Olde Beek
Hier zat ze in een paardenstal rijlaarzen te passen om met een wildvreemde kerel, die ze eigenlijk niet mocht, te gaan rijden. En dan nog wel op de merrie van gravin Charlotte. Wat gebeurde er allemaal met haar? “Andrew, ik...” stotterde ze en hief met een hulpeloos gebaar haar handen in de lucht. “Je overdondert me.” Verward keek ze hem aan.
In een reflex gaf Sabine Vierhout de wekker een klap. Het gerinkel naast haar hoofd hield op. Half verdoofd lukte het haar één oog te openen. De digitale groene cijfers lieten zien dat het half zeven was. Ze kreunde. Wie was er eigenlijk met het onzalige voorstel gekomen om vooral vroeg naar Twente te vertrekken, zij of Jacobien?
Sabine dook onder de douche en kwam langzaam bij haar positieven. De kop koffie daarna deed wat die spreekwoordelijk beloofde en opgekikkerd van het bruine vocht pakte ze de telefoon op.
“Hoi, Jacobien, al wakker? Nee, ik moet mijn tas nog pakken. Gisteren kwam ik zo uitgeteld thuis, ik had geen puf meer. Zou jij of ik een fototoestel... oh, hadden we dat afgesproken? Prima, tot over een uurtje.”
Sabine legde, voordat ze het zou vergeten, haar fototoestel in haar reistas en galmde door haar Jordaanse huisje een aria van eigen compositie: “Goodbye Amsterdam, Twente here we come!”
De autorit van Amsterdam naar Denekamp duurde net zo lang als Sabine had gedacht. En hoewel Jacobien haar voorspiegelde dat hun bestemming helemaal op het randje van Neerlands koninkrijk lag, viel het traject best mee. Vlak na Apeldoorn begon Sabine op de borden te letten.
“Zeg, mevrouw Breuk, zoek jij eens een afslag. Ik heb trek in een kop koffie.”
Jacobien keek op de kaart. “Wat vind je van Twello?”
Sabine waagde een zijdelingse blik naar Jacobien. “Twello? Nooit van gehoord.”
“Ik ken het dorp uit een boek. Zo'n ouderwets dik leesboek met zo'n harde kaft, waarin een avontuur echt avontuur was. Het ging over een paar jongens die een fietstocht maakten. In Twello gebeurde iets... alleen weet ik niet meer wat. Maar de naam Twello is wel blijven hangen.”
Het bleek een gezellig klein dorp en de koffie smaakte prima. Druk pratend liepen ze over het dorpsplein. Denekamp was nog een uur rijden, maar gesterkt door Twello's koffie vlogen ze over de weg.
“Ik ben zo benieuwd naar ons hotelletje! Het lag toch bij een landgoed?”
“Op een landgoed,” corrigeerde Sabine.
“Dat maakt het wel spannend,” mompelde Jacobien, die de wegenkaart weer op haar schoot openvouwde. “Een landgoed betekent een kasteelheer. Misschien wel paarden. Dat
zou echt wat voor jou zijn!”
“Je droomt,” galmde de chauffeuse, “kasteelheren zijn uit de tijd.” Ze keek in de buitenspiegel en nam de afslag Oldenzaal. “Moet je die bomen eens zien! Alle bladeren zijn goud en rood. De wereld staat in vuur en vlam met die zon erop!”
“De bossen zijn nu op hun mooist. Ik ben zo benieuwd hoe dat landgoed eruitziet. Mijn moeder vertelde dat ze hier na de oorlog enkele maanden op een boerderij heeft gelogeerd. Ze herinnerde zich nog dat er verschillende watermolens staan.”
“Mmm, ik ben dol op watermolens.” Het klonk alsof ze het over een heerlijk gerecht had en likte langs haar lippen.
Ze volgden nauwkeurig de aanwijzingen op die de hoteleigenaar telefonisch had doorgegeven en Jacobien tuurde naar een verweerd bord, half verscholen in het groen.
“Daar is het, landgoed d'Olde Beek!” Ze wipte enthousiast op haar stoel. “O, Sabine, wat is het hier mooi!”
Die minderde vaart en draaide de wagen een statige oprijlaan in. Wat een entree, dacht ze stilletjes.
Jacobien kon zich nauwelijks inhouden. “O, spannend, Sabine, wedden dat er een kasteel bij hoort? Kijk je uit voor overstekend wild.”
“Alsof hier wilde zwijnen...”
Ze kreeg niet de kans om haar zin af te maken. Vanachter een groep dikke dennenbomen stoof onverwachts een groene Landrover vanuit een zijpaadje de oprijlaan in. De bestuurder moest net als Sabine vreselijk zijn geschrokken, want hij remde af en de wagen slipte tot vlak voor het portier van Jacobien. Die schrok zo dat ze in een reflex half op schoot klom bij Sabine.
Met een schok kwamen beide wagens gelijktijdig tot stilstand. Stof dwarrelde achter de Landrover vandaan.
“Dat scheelde een haartje,” piepte Jacobien.
“Wat een oen!” Met een boos gezicht maakte Sabine haar veiligheidsgordel los en maakte aanstalten uit te stappen. “Komt hier aangescheurd alsof hij op het Circuit Zandvoort rijdt. Ik zal 'm eens even...”
Snel pakte Jacobien haar arm. “Rustig nou maar, het is goed afgelopen. Kom op, we zoeken het hotel op.”
Onverwacht zwiepte het portier van de Landrover open. Een bezorgd kijkende dertiger sprong van zijn verhoogde zitplaats en stapte met zijn groene rubberlaarzen op hen af.
“Dames, mijn verontschuldiging, maar ik heb grote haast...”
Sabine helde over Jacobiens schoot naar het rechter raam en stond op het punt iets lelijks naar de man te roepen. De man had zich echter al omgedraaid en sprong net zo snel als dat hij aan was komen sjezen weer achter het stuur. Met even grote vaart als daarvoor reed hij de oprijlaan af.
“Wat een onbeschofte hark, hij is onverbeterlijk! Zag je dat,” wees ze hem na. “Meneer scheurt even hard weer door. Ik krijg niet eens de kans te reageren.”
“Godzijdank niet,” vouwde Jacobien haar handen vroom samen. “Straks ga je op de vuist met de eerste en beste Denekamper. Maak je niet druk, meid, die kerel had haast en wij toevallig niet. Kom op, we zoeken ons hotelletje op!”
Met gemengde gevoelens startte Sabine de auto en reed de oprijlaan verder in. De hoge, rode beuken die links en rechts tussen de groene soortgenoten uitsprongen, deden het voorkomen alsof ze een prachtig schilderij binnenreden.
“Het is hier mooier dan ik me had kunnen voorstellen,” bekende Sabine, kijkend naar de kruinen hoog boven de auto. “Hoe oud zou het kasteel zijn? En wie woont er?”
“Ik hou van de romantiek dat bij zo'n landgoed hoort,” mijmerde Jacobien. “Torens met geheime kamers, onderaardse gangen en kerkers, slaapkamers met open haarden en hemelbedden...”
“Ha, ha, krakende stofnesten, bedoel je.”
“En lange, marmeren gangen en zalen van keukens...”
“Dat zou wat voor jou zijn! Zo'n gigantische keuken waar je je helemaal kunt uitleven. Ik zie je al met skeelers van het ene aanrecht naar het andere rijden, want die heb je dan wel nodig. Als we nou eens afspreken dat jij die rijke graaf aan de haak slaat, kom ik elke dag bij je eten.”
“Nou, daar ga ik voor. Die wegpiraat van zo-even was trouwens ook een stuk. Wie weet is dat de graaf!”
“Ik vond hem er nogal nors uitzien. Vast een opzichter of zo.”
“Die rijdt niet in een dure Landrover.
“Jij hebt ook geen verstand van auto's, het was een oud brik. Maar droom verder over je ridder op het witte paard.”
“Ons hotel heeft toch een open haard? Ik verheug me erop diep weg te zakken in een grote leunstoel met een spannend boek en een goed glas rode wijn.”
“Hé, de weg splitst zich. Wat doen we, linksaf of rechtsaf?”
Linksaf betekende een verharde bosweg, rechtsaf slingerde een smalle grindweg door een dichte haag van rododendrons.
“Echt fout kun je niet rijden. Waag een gok, meid, durf te leven!”
Nieuwsgierig naar wat achter de rododendrons lag, draaide Sabine het stuur naar rechts. Tot haar verbazing torende hoog boven de bomen de contouren uit van een indrukwekkend kasteel.
Sabine kon haar ogen bijna niet geloven en Jacobien plakte haar neus zowat tegen de voorruit. “Je moet nog eens zeggen dat er geen kasteel is. Kijk eens, een slotgracht en een ophaalbrug! Nu nog die prins op het witte paard en ik ga helemaal uit mijn dak!”
“Maar waar ligt dan het hotel?” Sabine stopte de wagen pal voor de stallen. De grote deuren stonden wagenwijd open, maar er was geen levende ziel te bekennen. Jacobien sprong uit de auto en rende op de ophaalbrug af.
“Kom kijken, Sabine, joekels van karpers in de slotgracht!”
Sabine stapte uit en keek met verbazing om zich heen. De graaf en gravin waren zeker niet thuis, hoewel op het dak een vlag wapperde met vier gekleurde velden.
“Het is een spookslot, er woont niemand,” kwam ze tot de conclusie.
Jacobien strekte haar armen in de lucht en draaide rond over de brug. “Als dat zo is, dan kraken we het slot. Dit is te mooi om niet te bewonen. Hier moet geleefd worden, gedanst en gefeest. Iedereen moet hiervan kunnen genieten.”
“Welja, nodig meteen heel Nederland uit,” mopperde Sabine.
Bijna geruisloos naderde een oude Renault. De wagen stopte voor de stallen. Een jongeman, gevolgd door een zwarte labrador, kwam verbaasd op hen af.
De hond was inmiddels vrolijk tegen Sabine opgesprongen. “Zo, jij wilt spelen, hè? Je bent nog een pup, ik schat je een maandje of zes.”
De jongeman glimlachte verlegen. “Goed geraden, Banjer is net een half jaar.”
“Banjer, heet-ie zo?”
“Hij banjert overal doorheen.”
“Leuk gevonden.” Sabine ravotte met de hond.
Jacobien hield niet zo van de altijd smerige poten van de viervoeters en richtte zich naar de jongeman. “Kun je ons misschien de weg wijzen? We zoeken hotel d'Olde Beek.”
“De oude bosweg in,” wees hij terug. “Eerst passeer je een weiland en vlak daarachter zie je het witte huis liggen. Jullie zijn gasten?”
“Vier daagjes,” antwoordde Jacobien snel. “Wie woont er eigenlijk op het kasteel?”
“De eigenaresse is toevallig verleden week vertrokken naar het warmere zuiden. Jullie boffen, de herfstkleuren zijn nu het mooist.”
Banjer beet Sabine speels in haar pols en zij trok op haar beurt aan zijn oren. “Pas op, Banjer, anders nemen we je mee.”
“Als jullie even wachten, dan rij ik voor jullie uit naar het witte huis. Ik moet er twee paarden uit de wei overbrengen naar de stal. Kom, Banjer!” Zonder hun antwoord af te wachten, liep hij met zijn handen in zijn zakken naar de Renault. De hond gehoorzaamde zijn baas.
Jacobien keek Sabine aan. “Hebben we een keus? Ik wil zo graag om de slotgracht heen wandelen. Die gravin is er toch niet, dus...”
Haar vriendin rammelde met haar autosleutels. “Je hebt nog vier dagen, troela. Alle tijd om rond te neuzen.”
Ze stapten in en reden achter de Renault aan, terug door het rododendronlaantje en opnieuw het bos in.
“Zie je dat witte huisje daar achter de stal? Net zo'n peperkoekhuisje uit Hans en Grietje.”
“Misschien woont daar de boswachter?”
Ze reden nog steeds achter de Renault en onverwacht doken er een paar kleine weilanden op. Ze waren omringd door donkere naaldbossen.
“Ik tel wel twaalf paarden.”
Sabine keek vluchtig, de onverharde bosweg eiste al haar aandacht. “Eén voor de graaf, één voor de gravin en de rest voor hun tien kinderen.”
“Heb je die stallen gezien, daar kunnen wel twintig paarden in en misschien nog wel meer.
Aan de rand van de weilanden lag een witte boerderij. De jongen in de Renault stopte en zwaaide kort gedag.
“Mocht je naar de paarden willen komen kijken, dan kan dat, hoor. Vanaf morgen staan ze wat meer op stal. Het wordt kouder, zie je. Enne... ik heet Cees.” Daarna draaide hij de wagen en reed naar het toegangshek waarachter de paarden zich al nieuwsgierig ophielden.
Ze concentreerden zich op hun onderkomen. De kleine ramen van het witte hotelletje weerkaatsten een rode gloed. Dat moest de open haard zijn!
Een drukke en beetje zenuwachtige eigenaar stak spontaan zijn hand uit. “Dit moeten de dames zijn uit Amsterdam. Ik ben Sjaak van Klaveren. Welkom in ons Twentse land.”
Hij schoof hen het hotelregister toe en gaf meteen de kamersleutel. “Bovenaan de trap meteen de eerste kamer rechts. Jullie hadden een bad gevraagd, nietwaar?”
Jacobien knikte. Thuis had ze een douche, daarom was het zo heerlijk om in vakanties in de bubbeltjes te badderen.
“Als je even wacht, breng ik jullie bagage...”
“Is niet nodig,” wimpelde Sabine laconiek de geboden hulp weg. “Het gaat maar om twee simpele reistassen.”
“Prima, dan,” piepte Sjaak. “Als jullie straks bij de haard komen zitten, schenkt Arthur jullie een welkomstcocktail in.”
Jacobien glunderde. “Nou, daar verheug ik me op.”
Nadat ze de reistassen naar hun kamer op de bovenverdieping hadden gesleept en hun fraaie uitzicht op het bos en het weiland hadden bewonderd, liepen ze weer de houten trap af. Jacobien liet zich onmiddellijk wegzinken in een grote leunstoel bij het open vuur. Zo midden op de dag waren er weinig gasten aanwezig. Iedereen was erop uitgetrokken, wandelend of fietsend. Deze prachtige omgeving lokte je vanzelf wel uit de tent.
Een vriendelijke, blonde jongeman kwam op hen afgelopen. “Ik ben Arthur. Mijn vriend Sjaak vertelde me dat u al vroeg was aangekomen.” Hij schudde hen hartelijk de hand.
Sabine legde uit: “We wilden dolgraag deze dag benutten om langs de Dinkel te fietsen.”
“Wel, de fietsen staan klaar. Even hier de gang uitlopen naar achteren. Kies er maar twee uit. Mocht je de banden te zacht vinden, dan hangt er een fietspomp aan de muur.” Arthur vouwde een kaart open op tafel. “Hier staan verschillende wandel- en fietsroutes op. Ik heb er zelf twee ingekleurd, die zijn absoluut de moeite waard. De rode route is vrij lang, misschien wat voor morgen? De groene is korter en gaat langs de Dinkel.” Arthur keek hen overtuigend aan. “Eenmaal Twente, altijd Twente.”
“Waar kom jij zelf vandaan, Arthur?”
“Rotterdam.”
“Ik meende al zoiets aan je accent te horen,” glunderde Jacobien. “Maar nu ben je een echte Twentenaar geworden.”
“Dank je,” bloosde Arthur verlegen, “een groter compliment kun je me niet geven.” Hij boog zich naar de tafel toe, alsof hij hen een geheim wilde toevertrouwen. “Ik heb Sjaak in Amsterdam leren kennen. Dat is al lang geleden, hoor, want verleden jaar hebben we ons twintig jaar samenzijn in Indonesië gevierd.”
“Twintig jaar, een mijlpaal!”
“Zeker tegenwoordig. Voor ik het wist, zat ik hier ingebakken tussen de Twentenaren. Sjaak is authentiek. Maar begrijp me goed, ik zou hier niet meer weg willen, hoor. Vooral niet van d'Olde Beek.”
“Arthur, heb je de dames al van hun welkomstcocktail voorzien?”
Arthur wapperde met losse pols Sjaaks vraag weg. “Het is elf uur, dan ga je toch nog niet aan de alcohol? Of wel?” Onderzoekend keek hij de vriendinnen aan.
Sabine schudde haar hoofd. “Mogen we jullie aanbod tot een uurtje of vijf uitstellen? Eerst maar de fietstocht, lijkt je ook niet, Jacobien?”
Arthur legde vriendelijk een hand op haar schouder. “Mocht je het dorp ingaan, ga dan even langs de VVV. Petra kan je veel vertellen over de omgeving. En doe meteen de groetjes, ze is namelijk een nichtje van Sjaak.”
Hij wees op de menukaart. “Misschien koffie of een uitsmijter voordat jullie je sportieve prestaties gaan leveren?”
“Ik heb meer trek in soep,” tuitte Sabine haar lippen.
Jacobien stemde in. “Kunnen we daar een tosti bij krijgen?”
Drie kwartier later fietsten ze op de hotelfiets via een slingerend schelpenpaadje dwars door het bos. Bij het VVV-kantoor in Denekamp kregen ze aanvullende informatie en weer buiten vouwde Sabine de fietskaart open. “Kijk, hier stroomt de Dinkel. Dit is de groene route van Arthur.”
Jacobien keek geïnteresseerd mee. “Mmm, dat lijkt me de moeite waard. Hier ligt het Huis Singraven. Daar moet een hele mooie watermolen zijn volgens Petra van de VVV.”
“En een tuin waar je thee kunt drinken. Nou, dat lokt me wel. Kom op, dat luie zweet moeten we kwijt.” Sabine sprong op de fiets. Ze wilde actie.
De Dinkel was een riviertje van zo'n zes meter breed. Door het heldere water was overal de ondiepe bodem te zien. Via een glooiend bos, waar houten vakantiewoningen stonden, fietsten ze weer richting Denekamp naar de watermolen van Singraven. Al vanaf een afstand zagen ze door het lage gebladerte het landgoed Singraven liggen. Ze stapten even af en keken hun ogen uit. Hoewel het landhuis was opengesteld voor publiek, besloten ze door te gaan naar de watermolen en het naastgelegen restaurant. Ze hadden dorst.
Lenig nam Sabine een aanloopje en sprong op haar fiets. Ze had niet gezien dat een groene Landrover vanaf de weg de ingang was ingereden. Hoewel hij langzaam reed, moest de auto toch flink remmen om de slingerende Sabine niet onder de wielen te krijgen. Jacobien, die het zag gebeuren, slaakte een kreet. Net op tijd wist Sabine de rechter koplamp te ontwijken en fietste de weg op.
“Dat is de tweede keer! Die man heeft wat tegen me...”
Geschrokken keek Jacobien de wagen na. “Deze keer was het jouw fout, Sabine. Je sprong als een dwaas op die fiets en keek niet naar rechts.”
“Weet ik, je hebt gelijk. Daarom scheld ik hem de huid niet vol. Maar hij heeft echt wat tegen me, let op mijn woorden. Mijn gevoel zegt dat ik nog niet klaar ben met dat heerschap.”
“Hij kan een rijke graaf zijn...” droomde Jacobien.
“Of de stalknecht.”
“Ook niets mis mee.”
“Het is vast zo'n opgefokte kerel die alle toeristen, die hier rondbanjeren, zat is.”
Jacobien lachte haar vriendin uit. “Je begint al aardig Twents te praten, je zei banjeren.”
“Banjeren? Zo heet de hond van die paardenjongen die ons de weg wees, Banjer.”
De watermolen van Singraven was een juweel. Hij was nog regelmatig in bedrijf als zaagmolen en de molenaar, die de rondleiding verzorgde, sprak met liefde over zijn vak. Zijn toelichting maakte een hoop duidelijk over bosbouw, het gebruik van hout en de manier waarop de boomstammen tot lange planken werden gezaagd. Alle energie die nodig was om de zware boomstammen binnen te halen en te zagen, kwam uit het rad en het vallende water van de beek.
Vanaf het terras aan de achterkant van het aangrenzende restaurant keken de twee vriendinnen uit over het meer. Het werd van water voorzien door de watermolen en was een lusthof voor eenden en ganzen.
“Kom op, onze thee is op en ik heb genoeg gezeten. Zullen we nog een uurtje trappen?”
Jacobien volgde Sabine het terras af. “Zo'n eerste dag vliegt om. Er is nog zoveel te zien! Zullen we vast een stukje van die rode route doen?”
“Ik heb een manege gezien op de kaart. Misschien kunnen we er langsfietsen. Het lijkt me helemaal te gek om in deze bossen te rijden.”
“Mijn zegen heb je. Je parkeert mij maar hier op het terras aan het water met een goed boek en een kan koffie en dan zie ik wel wanneer je uitgehobbeld bent.”
Ze fietsten nog een klein stukje om het landgoed Singraven en net voordat ze bij het landgoed van d'Olde Beek arriveerden, kwam Jacobien met haar achterband in een slip terecht. Ze had niet opgelet dat het zanderig was en probeerde met alle macht overeind te blijven. Ze dacht slim te zijn door haar stuur om te gooien, maar blokkeerde juist daardoor haar voorwiel. Ze kukelde over het stuur en kwam met een smak in het zand terecht.
Sabine keek machteloos toe en wist niet hoe snel ze van haar ijzeren ros moest springen. “Wat doe je nou?” Ze boog zich over de kreunende Jacobien heen.
Geen van beiden hadden gezien dat er een groene Landrover was gestopt. Pas bij het horen van een onbekende stem, keek Sabine op, recht in het gezicht van een niet onaantrekkelijke man.
“Kan ik helpen? Ik zag de valpartij gebeuren.” Hij knielde naast het slachtoffer en zijn ogen stonden vriendelijk en bezorgd tegelijk.
Sabine was blij met de geboden hulp, totdat ze in haar ooghoek de groene Landrover zag staan.
“O, u bent het!” Bijna had ze er 'weer' aan toe gevoegd, maar ze hield zich in. Deze man kon ze hier nu absoluut niet gebruiken. Hij bracht haar ongeluk.
Vanaf de grond kreunde Jacobien. Meteen duwde Sabine de vreemdeling opzij en ontfermde zich over haar vriendin.
“Waar precies heb je pijn, lieverd?” vroeg ze overdreven bezorgd.
“Mijn rug en mijn enkel. Ik denk dat ik nogal raar ben neergekomen.”
“Je hebt jezelf over het stuur gelanceerd en een nare smak op de grond gemaakt. Laat eens zien? Mmm... je enkel wordt al dik. Daar moet ijs op. Het ziet ernaar uit dat je 'm hebt verstuikt.”
“Misschien wel in deze kuil?” Jacobien wees boos op de bijna onzichtbare kuil langs het zanderige pad.
“Vast door een konijn gegraven.”
“Of misschien wel door mijn hond,” probeerde de vreemdeling de schuld op zich te nemen.
“En mijn rug doet zeer,” zeurde Jacobien.
De man van de groene Landrover hurkte weer naast haar. “Waarschijnlijk door de schok.”
“We moeten je naar het hotel zien te krijgen.” Sabine keek om zich heen, alsof ze de bus verwachtte. In feite dacht ze razendsnel na. Hè, hoepelde die vervelende man nu maar op, dan zocht ze zelf wel naar een oplossing.
Meneer de Landrover dacht er anders over na. Hij voelde aan Jacobiens voet. “U moet meteen naar een dokter.”
Jacobien knikte naar Sabine, die met tegenzin moest toegeven dat de autocoureur met zijn vervoermiddel de beste optie bood. Voordat ze de vraag over haar lippen kon krijgen, zag ze dat de man voor een tweede keer vriendelijk zijn hand op Jacobiens arm legde.
“Ik stel voor dat ik u even naar een dokter breng. U kunt ook mee, natuurlijk,” knikte hij beleefd in Sabines richting.
“Natuurlijk,” kaatste Sabine stug terug. Hij had toch niet verwacht dat ze Jacobien alleen met hem zou laten vertrekken. Ze kon wel gekidnapt worden! Al was hij nog zo vriendelijk en zag hij er nog zo goddelijk uit, haar vriendin zou ze niet in de steek laten.
“Daarna breng ik u wel naar uw hotel. U logeert in het witte huis, neem ik aan?”
Jacobien knikte, maar Sabine was nieuwsgierig waar hij deze kennis vandaan haalde.
“Hoe...”
“Ik reed jullie vanochtend bijna van de weg. Daar,” wees hij, “op de oprijlaan. Ik had verschrikkelijke haast. Kom, ik zal u overeind helpen en naar de auto brengen. Daarna help ik u om de fietsen binnen het hek te zetten. Daar staan ze wel veilig.”
Sabine keek nors. Wat een boerenpummel! “Dat lukt me wel in mijn eentje, hoor!” zei ze stoer en ze bracht de fietsen één voor één achter het hek van het landgoed d'Olde Beek. Daarna liep ze met gemengde gevoelens op de groene Landrover af. Jacobien zat al voorin en galant hield de bestuurder de deur open.
“Ik heb me nog niet voorgesteld. Ik heet Andrew.”
“En ik Sabine.”
“Jacobien en Sabine, eens kijken of het me lukt die namen te onthouden.”
Hij klom achter het stuur en keerde met een soepele beweging de wagen. Daarna wierp hij een bezorgde blik naar Jacobien.
“Nog even volhouden, Jacobien, ik breng je naar dokter Zandberg. Hij is de beste in de omgeving.”
Zandberg bleek een arts te zijn die iedereen als huisarts zou wensen. Hij ondernam meteen actie. “Zo, dit coldpack doet wonderen. Bij een verstuiking is het zaak zo snel mogelijk te koelen. Dan wordt de enkel niet zo dik.” Hij knikte in de richting van de wachtkamer. “Een geluk bij een ongeluk dat Andrew je meteen kon brengen. Hoe sneller er gekoeld kan worden, hoe beter.”
Sabine, die vanzelfsprekend bij Jacobien was gebleven, keek toe hoe de arts een drukverband aanlegde.
“Dat voelt goed aan,” bevestigde de patiënt het kunstwerk van de huisarts.
Haar rug werd bekeken en ze moest wat bewegingen maken. De voorlopige prognose was haar lichaam even rust te gunnen. “Je rugspieren hebben door de smak op de grond een flinke smak gekregen. Ik geef je wat zalf mee om die spieren lekker warm te houden.”
Jacobien keek schuldig naar Sabine. “Daar gaan onze fietstochten!”
“We verzinnen wel wat anders,” suste die.
Dokter Zandberg duwde de patiënt het coldpack in haar handen. “Neem deze maar mee. Minstens twee maal per dag koelen. Vraag maar aan de jongens of ze hem in de koelkast leggen.”
De jongens? Hij moest Sjaak en Arthur bedoelen. Wie kende het duo niet?
“Mochten er complicaties optreden, bel me dan gerust. Of laat Andrew je even brengen. Hij helpt je graag, dat weet ik zeker.”
In de wachtkamer schoot Andrew overeind toen hij de strompelende Jacobien om de hoek zag komen. Hij keek met een frons naar de ingebonden voet, bood haar spontaan een arm aan en hielp haar naar buiten.
“Dat is nou echt pech hebben,” merkte hij gemeend op. “Hoelang hadden jullie gepland hier te blijven?”
“Vier dagen. Zondagavond wilden we pas terug,” piepte Jacobien met een schuldige blik richting Sabine.
“Maak je daarover nou maar niet druk, we vinden er wel wat op. We hebben de auto tenslotte nog en...”
“Maar je wilde fietsen. En de watermolens bekijken.”
“In ieder geval kan ik met een gerust hart gaan paardrijden,” probeerde ze Jacobien op te vrolijken. “Jij wilde toch al dolgraag met een spannend boek en een goed glas wijn bij de open haard zitten. Volgens mij heb je het opzettelijk gepland zo.”
Ze moesten allemaal lachen.
Andrew keek in zijn spiegel naar de achterbank. “Je gaat toch niet naar een manege?”
“Ik heb geen paard in de achterbak meegenomen, dus ik zal wel moeten. Hoezo?”
“Wij hebben genoeg paarden rondlopen die dolgraag afgereden willen worden. Misschien een idee?” Andrew wierp over zijn schouder een vragende blik in Sabines richting.
Jacobiens gezicht klaarde helemaal op. Alle schuldgevoel gleed van haar schouders. “O, bofkont, je hebt het weer voor elkaar. Je moest eens weten, Andrew, hoe graag ze rijdt!”
Sabine wist niet precies wat ze moest denken, of hoe ze zich moest voelen. Aan de ene kant had ze een hekel aan Andrew, aan de andere kant kon ze zo'n aanbod onmogelijk afslaan. Maar ze mocht geen misbruik maken van de situatie.
“Heel vriendelijk aangeboden, maar ik weet nog niet wat ik precies ga doen. Mijn eerste zorg is Jacobien het naar haar zin te maken.”
“Vanzelfsprekend,” keurde Andrew haar voornemen goed.
Jacobien keek haar met een vreemde blik niet-begrijpend aan. “Ben je ziek of zo? Je bent helemaal gek van paarden!”
Sabine liet het onderwerp rusten en bedankte Andrew bij het hotel voor de goede zorgen. Ze installeerde Jacobien bij de open haard, die meteen alle aandacht van zowel Sjaak als Arthur kreeg en liep vervolgens terug naar het hek om de fietsen op te halen. Tot haar grote ontsteltenis waren beide fietsen verdwenen.
“Ook dat nog!”
Hoe moest ze dat aan Sjaak en Arthur vertellen? Met lood in de schoenen liep ze terug naar het hotel. Terwijl ze op de receptie toeliep, kwam Arthurs hoofd om de hoek kijken.
“O, Sabine, door alle consternatie vergat ik je te zeggen dat Andrew de fietsen zou ophalen met zijn auto. Sorry hoor, mijn schuld dat je voor niets bent gegaan. Je was ook zo snel weg.”
Andrew? Hij was haar voor geweest, bedacht ze zich boos. Aan de andere kant wel attent van hem, dat moest ze met tegenzin toegeven.
Arthur raakte even verontschuldigend haar arm aan. “Ga maar lekker bij Jacobien zitten. Ik breng jullie de beloofde cocktail. Je mag kiezen uit groen, roze, paars of blauw. Je vriendin gaat voor blauw.”
“Ik ga voor roze!” klonk het vastbesloten.
“Zijn favoriete kleur,” grijnsde Sjaak, die vanachter de receptie de conversatie had gehoord.
De zon scheen en het was onmogelijk om binnen te blijven. Jacobien had haar aangemoedigd te gaan wandelen. Sabine had na het ontbijt Jacobien in de veranda geïnstalleerd met een kannetje koffie en een goed boek. Haar vriendin had haar verzekerd dat ze het zo uren kon uithouden. Sabine beloofde voor de lunch weer terug te zijn en had vlak voor vertrek het coldpack uit de keuken gehaald en op Jacobiens enkel gelegd. Het viel haar op dat ze zich al aardig thuis begon te voelen in het knusse hotel. De twee vrienden zorgden voor een gemoedelijke en gastvrije sfeer. Zij en Jacobien hadden het echt getroffen.
Nadat ze haar wandelschoenen had aangetrokken en al zwaaiend naar haar vriendin in de zonnige veranda in de herfstkleuren van het bos was verdwenen, had ze er stevig de pas ingezet. Na een tijd ontdekte ze dat ze in een rondje had gelopen, want na een goed uur stond ze plotseling aan de achterkant van het imposante kasteel d'Olde Beek. Terwijl ze uitrustte in het gras op de oever van de slotgracht, bekeek ze de talrijke ramen en torentjes.
Het moest een oud kasteel zijn. Veel verstand had ze er niet van, maar aan de bouw te zien, was er veel gerestaureerd in de loop van de eeuwen. Misschien stond de huidige bouw op de restanten van een oude burcht. Dat ging vroeger toch zo? Het werd geplunderd en afgebrand en dan verrees er weer een nieuw kasteel, meestal fraaier dan het voormalige. Ze liep rond de slotgracht en kuierde op haar gemak naar de stallen. Er stonden een paar auto's geparkeerd en ze hoorde mensen praten en werken in een schuur die ernaast stond. Nieuwsgierig blikte ze in de grote stal. Hoefgeschraap verraadde dat er paarden stonden en het gebries van een viervoeter in de hoek trok haar aandacht. Een bruin hoofd stak over de halve staldeur in haar richting.
“Zo, sta je daar lekker warm?”
Ze liep op het paard af met uitgestrekte hand en liet het edele dier aan haar ruiken. Alles kreeg een grondige snuffelbeurt. Haar handen, de mouwen van haar jack, haar haren en zelfs haar gezicht.
“Je bent ook helemaal niet nieuwsgierig, hè? Kom eens hier, doerak.” Ze streek over het grote paardenhoofd en de bruine merrie liet het zich duidelijk welgevallen.
“Ze mag je!” klonk plotseling een stem achter haar.
“Ah, goedemorgen. Cees was het toch?” Sabine herkende de jongeman die hen de weg naar het hotel had gewezen. “Hoe heet deze merrie? Ik zie geen naambordje op haar boxdeur.”
“Dat komt omdat we allemaal weten hoe de paarden heten. Het is hier geen manege. Maar om antwoord te geven op je vraag: ze heet Belle.”
“Ze is inderdaad mooi.” Sabine ging opzij om een andere jongen met een kruiwagen te laten passeren.
“Zin om de andere paarden ook te ontmoeten?”
“Dat lijkt me leuk. Fraaie stallen zijn dit trouwens.”
“Ze zijn heel oud. Oorspronkelijk hoorden ze niet tot het kasteel. Begin achttienhonderd of zo zijn ze erbij gebouwd.”
“Vertel eens,” vroeg ze nieuwsgierig, “waar hielden ze dan voor die tijd de paarden?”
“In het kasteel. Dat was veiliger, zie je. Een paard was toen een heel bezit.”
“Dat is het nog!”
“Diefstal van een paard was toen net zoals je nu een dure auto steelt.”
“Alleen werd je er in die tijd voor opgehangen.”
“Daar moeten we nu niet meer aan denken, godzijdank.” Hij draaide zich om en liep de stal verder in. “Een paar jaar geleden is deze behuizing helemaal opgeknapt. Dat wilde de graaf zo. Helaas is de goede man drie jaar geleden overleden. Hij was een echte paardenkenner en zeer begaan met de fokkerij.”
“Hoe heette de graaf?”
“Nou, hij was eigenlijk geen graaf. Hij heette Sir Edward Niles d'Chimay, maar hij was getrouwd met een gravin.”
“Is dat die gravin waar je gisteren over vertelde?”
“Ze is nu in Frankrijk,” antwoordde hij kort. Later hoorde Sabine dat Gravin Charlotte uit een Frans adellijk geslacht stamde.
“Is ze aardig?”
“Net zo aardig als haar overleden echtgenoot. Het is altijd een stuk stiller als ze er niet is. We vinden het jammer als ze er niet is.”
“Maar waarom woont ze hier niet permanent? Zo'n mooi huis laat je toch niet in de steek?”
Hij glimlachte, alsof hij het gedrag van zijn werkgeefster wilde verontschuldigen. “Ze heeft last van reuma. Zodra het hier kouder wordt, heeft ze pijn. Vandaar Zuid-Frankrijk in de winter. Zo is het voor haar uit te houden. En vergeet niet, ze is van origine Française, dus ze voelt zich daar prima thuis. Plus dat ze er ook nog een zuster heeft wonen, waarmee ze veel optrekt sinds de dood van haar echtgenoot.”
“Tja, ik geef haar geen ongelijk. Natuurlijk is het doodzonde dat het kasteel niet gebruikt wordt in de winter, maar het zal best in de stookkosten schelen.”
“Ha, ha!” lachte Cees spontaan, “zij kijkt niet op een paar duiten, hoor. Een deel van het huis is altijd bewoond, hoor. En dan zijn er nog wat personeelsleden. Die hebben er ook hun vertrekken.”
Ze liepen langs de boxen en Cees introduceerde de paarden aan haar. Liefdevol omhelsde Sabine elke viervoeter en soms opende Cees een box om haar op de specifieke kenmerken van het exterieur van de fokpaarden te wijzen.
“Je hebt er veel verstand van, Cees,” complimenteerde ze hem.
“Jij anders ook. Heb je een eigen paard?”
Ze aaide de zwarte ruin die zij zojuist had bewonderd en glimlachte: “Ik zou wel willen, maar daar heb ik geen tijd voor. Een eigen paard moet je iedere dag berijden. Het zou gemeen zijn om een dier dat buiten hoort te draven, de hele dag binnen op te sluiten in een box. Dat gebeurt bij sommige eigenaars te veel.”
“Die denken alleen aan zichzelf. Je hebt gelijk, paarden horen buiten.”
“Ik ga wel vaak naar een manege,” legde ze uit, terwijl ze een boxdeur vergrendelde. “Dan rijd ik het liefst een paar uur achter elkaar. Via mijn werk heb ik veel met paarden te maken.”
Cees luisterde geïnteresseerd. “O, wat doe je dan?”
“Ik werk bij een dierenarts op het Noord-Hollandse platteland. Dus paarden, koeien, schapen, varkens, katten, honden... het hoort er allemaal bij.”
“O, maar dan moet je even naar Rusty komen kijken, onze oude labrador!”
“Ik dacht dat hier alleen maar paarden stonden?”
“Rusty is onze bruine labrador. Hij is gisteren aangereden, tenminste dat denken we. Hij was ontsnapt, de duvel, waarschijnlijk achter een loopse teef aan. Hij heeft ons wel laten schrikken, want hij bloedde nogal heftig. Gelukkig heeft Andrew hem supersnel naar de dierenarts gereden. Dat heeft het arme dier gered.” Cees opende een staldeur. “Kijk, hij ligt hier.”
Sabine zag een oude hond in vers stro liggen. Een Haflinger pony, die haar box deelde met de zieke hond, keek rustig om naar de nieuwkomer en trok onverstoord wat hooi uit de ruif.
“Gelukkig is hij de nacht goed doorgekomen. Kan ook niet anders, hij wil altijd bij zijn vriendin liggen.” Cees sloeg de pony zacht op haar achterhand en duwde haar opzij om Sabine meer ruimte te geven.
Die aaide de hond, die nog steeds verzwakt zijn kop optilde.
“Heeft hij een infuus gehad?”
“Dat moet je aan Andrew vragen.”
Andrew! Waar ze ook was, steeds dook hij op. Dus hier werkte hij, de man in de groene Landrover. Hij moest stalmeester zijn. Of toch boswachter?
“Waar is Banjer eigenlijk?”
“Met zijn baas mee.”
“Andrew?” Ze wist het antwoord al.
Cees knikte. “Als je wacht, dan zie je hem zo. Hij haalt net een fokhengst op met de trailer.”
Ze sloten zorgvuldig de staldeur.
“Hoe komt Rusty er nou uit?”
“O, die blaft wel. Op dit moment wil hij alleen maar liggen.”
Sabine had zich half omgedraaid toen er een donker gevaarte tegen haar opsprong.
“Banjer!”
Hij blafte van vreugde en draaide speels om haar benen. Als in een reflex keek ze op in de richting van de open staldeuren. Wijdbeens stond hij daar, zonder iets te zeggen. Andrew!
De stilte die maar kort duurde, maar wel duidelijk aanwezig was, vertelde genoeg. Pas veel later zou het tot Sabine doordringen wat precies op dat moment gebeurde. Andrew stapte de stal in. Nonchalant lachend, vroeg hij: “Zo, toch van mening veranderd?” Hij wachtte haar antwoord niet af en draaide zich naar Cees.
“Wil je me helpen de hengst uit de trailer te halen? Daarna wil ik die zwarte opzadelen. En misschien is het een goed idee om deze dame op Belle te laten rijden?”
Sabine deed een stap naar voren. “Maar Belle is toch het paard van de gravin?”
Even nonchalant als daarvoor antwoordde hij kort. “Belle blijft een paard, wie de eigenaresse ook is.”
“Ze is wel aan wat beweging toe en zou je heel dankbaar zijn,” droeg Cees ongevraagd bij aan de conversatie.
Andrew nam het hem niet kwalijk en keek Sabine uitdagend aan. “Je durft toch wel?”
“Ja, ja, natuurlijk. Daar ligt het niet aan, maar...”
“Geregeld dan! In de hoek is de zadelkamer. Er staat vast wel een paar rijlaarzen in jouw maat bij.”
Overbluft door Andrew's gedrag draaide ze gehoorzaam haar hielen en ging op onderzoek uit in de zadelkamer. Laarzen genoeg, zelfs twee paar in haar maat. Ineens schoot ze in de lach om de situatie. Hier zat ze in een paardenstal laarzen te passen om met een wildvreemde kerel, die ze eigenlijk niet mocht, te gaan rijden. En dan nog wel op de merrie van gravin Charlotte. Wat gebeurde er toch allemaal dit weekend? Dit kon toch niet?
“Andrew?”
Hij kwam meteen aangelopen. “Lukt het?”
Ze schoof ongemakkelijk heen en weer op de houten bank. “Andrew, ik... ik...” stotterde ze en hief met een hulpeloos gebaar haar handen in de lucht. “Je overdondert me. Ik kwam helemaal niet om te rijden. Ik was aan het wandelen in het bos, het was mooi weer en Jacobien zit toch maar binnen en ineens stond ik hier voor de stallen. En omdat ik Cees gisteren had ontmoet en Banjer, dacht ik... dacht ik...”
Verward keek ze hem aan. De boze man die ze in hem had gezien was verdwenen. Zijn ogen waren een droom. Bruin, grote wimpers. Sabine schudde haar hoofd alsof ze uit het beeld wakker wilde worden. Maar Andrew's ogen bleven haar vol verwachting aankijken.
Zonder haar blik los te laten, vroeg hij met zachte stem: “Wat wil je nu precies zeggen, Sabine?”
Ze schraapte haar keel. “Dat ik niet kwam om te rijden. Ik wil geen misbruik maken van de situatie. Het is beter als ik bij de manege een paard huur.”
Hij glimlachte opgelucht. “Als dat alles is, ben ik blij dat ik op tijd terug ben gekomen. En Belle ook, want die trappelt letterlijk van ongeduld. Cees heeft het zadel al over haar boxdeur gehangen en ze weet wat dat betekent. Je laat haar toch niet in de steek?” Hij pakte haar hand vast en trok haar overeind. “Zeg, die laarzen zitten je als gegoten!”
“Maar zo'n dure merrie, durf je dat aan? Ik ben tenslotte een volslagen vreemdeling voor jou en je weet helemaal niet hoe ik rijd.”
“Ik weet dat je Sabine heet, dat je uit Amsterdam komt, dat je dol bent op paarden en dat je boos bent op me, omdat ik je gisteren bijna van de sokken reed. En verder zie ik een heerlijke vrouw voor me die ik dolgraag mijn mooie Twente wil laten zien.” Hij bracht Sabines hand naar zijn mond en kuste die zacht. “Dus hoop ik samen met Belle een positief antwoord te krijgen.”
Hij sloeg zijn bruine ogen naar haar op en als antwoord bloosde ze als een verlegen kind.
“Oké, ik zal met je gaan rijden. Op Belle!” Voordat ze zich omdraaide om de zadelkamer uit te lopen, draaide ze zich om. “En ja, ik was gisteren heel boos op je. Dus dat heb je wel aangevoeld? Nou, niet echt boos, meer geschrokken. Je kwam ook zo onverwacht uit dat bos gesjeesd!”
Hij draaide zich naar haar toe. “Dan heb ik dat toch goed aangevoeld. Je deed zo stug toen ik Jacobien naar de dokter reed. Maar neem van me aan, ik had een goed excuus. Normaal sjees ik niet als een halve gare door het bos. Ik houd er veel te veel van. Een bos verdient rust.”
“Het had te maken met Rusty, ik weet het.”
Verrast trok hij een wenkbrauw op. “Heb je de hond gezien?”
“Cees heeft me hem laten zien. Jouw kordate optreden heeft Rusty gered, want hij bloedde bijna dood, toch?”
Hij liep de zadelkamer uit. “We hebben een hele fijne dierenarts hier, die heeft hem gered,” gaf hij de dierenarts alle krediet. “Rusty is een trouwe vriend. Die laat ik niet in de steek. Hij zou mij ook nooit in de steek laten.”
“Dus Rusty is van jou? En Banjer ook?”
Hij keek haar strak aan. “Niemand is ooit eigenaar van een dier. We zijn slechts verantwoordelijk.”
Daarin moest ze hem gelijk geven, bezit bestond uit rentmeesterschap. Het ging erom hoe je omging met datgene wat jou was toevertrouwd.
“Red je het die wilde merrie in je eentje op te zadelen?” grapte hij. “Anders roep je maar.”
Ze keek hem na, hoe hij met grote stappen de stal uitliep om Cees te helpen de dekhengst uit de trailer te halen. Langzaam begon ze door te krijgen hoe Andrew in elkaar zat. Geen wonder dat zo'n gravin hem inhuurde om het landgoed en alles wat erbij hoorde voor haar te runnen. Hij had liefde voor het landgoed, de mensen die er werkten en de dieren die er een thuis hadden gevonden.
Ze keek goedkeurend naar haar zwartglimmende rijlaarzen, liep op Belles staldeur af. “Zo, wilde merrie, ik kom je zadelen. We gaan naar buiten, jij en ik. En wij worden maatjes, dat beloof ik je. Zeg, heb je mijn nieuwe laarzen al gezien? Chic, hè? Misschien ook wel van de gravin?”
Tien minuten later stapten ze over het plein en langs de slotgracht van het imposante kasteel.
Cees, met een treurige Banjer aan zijn voeten, keek hen na. De hoefijzers klepperden op de stenen en Sabine was in haar element. Ze leunde naar voren en klopte Belle op haar langgerekte bruine hals. Intussen voelde ze dat Andrew haar stiekem bekeek en ze moest haar best doen er geen aandacht aan te schenken.
“Vertel eens over jezelf, Sabine? Ik weet niet eens je achternaam.”
“Vierhout.”
“En die van jou?”
“Marron.”
“Klinkt Frans. Hugenoten?”
“Niet echt, maar wel Frans. Maar dat is niet zo bijzonder, hoor. Ik geloof dat de helft van alle Nederlanders van Franse afkomst is. En de andere helft van Duitse.” Hij wende het hoofd van de zwarte ruin en stuurde hem een bospad in. De merrie liep rustig mee.
“Dat is ook toevallig,” merkte ze op, “mijn moeders familie stamt af van de Hugenoten.” Ze manoeuvreerde Belle naast de ruin.
“Heb jij ooit jouw stamboom uitgeplozen?” vroeg hij geïnteresseerd.
“Ja, een paar jaar geleden. Door toeval, hoor, want een oom van mij had al wat gegevens over mijn overgrootouders en die ben ik verder gaan uitwerken. Het was heel leuk om te doen.”
“En zo kwam je bij de Hugenoten uit.”
“Een vriend heeft mij toen geholpen. Echt denderend is mijn Frans nu ook weer niet, zie je.”
“Nooit in Frankrijk geweest? Voor vakantie, bedoel ik.”
“Ach, je kent dat wel, Parijs twee keer, maar verder niet,” lachte ze. “Hoewel ik dolgraag zou willen, hoor. Telkens verzeil ik weer in Engeland of Amerika.”
“Ik kom ook regelmatig in Engeland. Ik heb er nog een paar neven en nichten wonen. Mijn vaders broer heeft zes kinderen. Die zijn inmiddels getrouwd en hebben ook kinderen. Dus soms laat ik daar mijn gezicht zien. Meestal in combinatie met het ophalen van een merrie of veulen.”
“Jij leeft voor je werk, hè? Die paarden, bedoel ik.”
Hij leidde de ruin een nieuw bospad op en keek om of ze wel volgde. “We hebben een heel jaarprogramma. Dat moet wel, wil je goed fokken, dan moet je vooruit kijken. Maar jij, je bent dierenartsassistente?”
“Mmm, de tamtam werkt goed hier,” grinnikte ze. Had Cees het uit zichzelf verteld of had Andrew Cees uitgehoord, terwijl ze de dekhengst uit de trailer haalde?
Hij reageerde niet. “Jouw werk vraagt ook de nodige toewijding.”
Dat beaamde ze onmiddellijk.
“Heb je zin in een draf, Sabine?”
Toen ze bevestigend antwoordde, spoorde hij de zwarte ruin aan. Belle had geen aanmoediging nodig en ging uit zichzelf al over in een langgerekte draf. Sabine genoot met volle teugen.
“Wat een heerlijke dag is dit,” riep Andrew spontaan, “de zon schijnt, de paarden zijn in hun element en ik heb de knapste vrouw van heel Nederland aan mijn zij!”
Sabine bloosde. “Je kunt ook overdrijven, Andrew!”
Hij lachte haar toe. “Wacht maar af, ik zal het je later op de dag nog wel bewijzen.”
“Wat bewijzen?” riep ze boven het hoefgetrappel uit. Ze wist niet waar hij op doelde.
“Niet zo nieuwsgierig!” De knappe ridder naast haar spoorde zijn zwarte ruin aan. “Galop tot aan de zandvlakte! Kom op!” brulde hij en stoof weg.
Dat liet ze zich geen tweede keer zeggen. Ditmaal spoorde ze Belle aan tot het uiterste en bleef hem op zijn hielen zitten. Dit tot grote verrassing van beiden.
“Waaaow! Dat was héérlijk, zeg. Belle rijdt zo soepel, alsof ze er bijna geen moeite voor hoeft te doen.”
“Belle was het laatste cadeau van Sir Edward aan de gravin. Ze is dol op het paard en mist hem iedere dag.”
“O, meen je dat echt? En daar mag ik zomaar op rijden?”
Hij haalde zijn schouders op. “Wat ik al eerder zei, Belle is gewoon een paard. Ze heeft beweging nodig en heeft graag een vrouw op haar rug zitten.”
In draf doorkruisten ze de rest van het bos en voordat ze het landgoed betraden, gingen ze over in rustiger tred om de paarden droog te stappen.
De contouren van d'Olde Beek schemerden door de roestbruine bladeren heen. Door de zon was het een fraai tafereel en even hield Sabine Belle in.
Andrew keek achterom. “Je geniet van het uitzicht, hè?”
Zwijgend knikte ze. Langzaam spoorde ze de merrie weer aan.
“Weet je dat ik dat ook doe, iedere dag weer. Ik prijs mij een gelukkig mens.”
“Je boft zeker, Andrew. De paarden, de omgeving, je zelfstandigheid, je hebt een lot uit de loterij.” Ze keek hem aan en zag dat hij stilletjes nadacht over wat ze had gezegd.
“Ik weet het.” Zijn stem klonk gedempt, alsof hij zich bijna schaamde voor het voorrecht dat hij had hier te mogen wonen en werken. Ineens draaide hij de zwarte ruin. “Kom, zal ik het kasteel van binnen eens laten zien? Tenminste als je wilt en tijd hebt?”
Ze keek op haar horloge. Oei, lunchtijd! Ze had Jacobien beloofd op tijd terug te zijn en de middag met haar door te brengen. Andrew zag aan de twijfelachtige blik het antwoord. “Jacobien?”
Ze knikte verontschuldigend. “Ze vraagt zich vast af waar ik blijf. Ik zou voor de lunch terug zijn, zie je.” Ze vond het jammer, maar Jacobien ging voor.
Hij trok de teugel strak om de ruin dichter naast haar te sturen. “Misschien een andere keer? Ik begrijp dat je haar niet in de steek kunt laten, zeker nu ze zo slecht ter been is. Ben je ooit in Ootmarsum geweest? Dat stadje kan ik je aanbevelen. Verschillende Nederlandse kunstenaars hebben er hun eigen studio of galerie. De moeite van een bezichtiging waard.” Hij klonk overtuigend. “En overal zijn gezellige terrasjes. Het is zo leuk om naar de mensen te kijken die er flaneren.”
De paarden stapten zij aan zij op de slotgracht af.
“Ik vind het een imposant kasteel, Andrew. Een volgende keer mag je me het interieur laten zien. Is het mooi binnen?”
“Het huisvest prachtige schilderijen en gobelins.”
“En ongetwijfeld is de gravin een verwoede verzamelaar van porselein en antiek?”
Hij keek haar verrast aan.
“Ligt dat niet voor de hand?” glimlachte ze verlegen.
“Het lijkt alsof je al binnen bent geweest.”
“Misschien in een vorig leven, wie weet.”
“Dan weet je ook dat er een unieke wapenverzameling is.”
“Is er een heuse wapenzaal?”
Hij sprak erover met enige trots. Dat er wapens uit alle eeuwen hingen, van lansen en zwaarden tot aan moderne jachtgeweren. En op het binnenplein stond een oud kanon.
“Hangen er ook jachttrofeeën?”
“De meeste zijn oude reebokken met van die enorme geweien. Soms, als ik er alleen loop, heb ik het idee dat die beesten me volgen met hun glazige ogen.”
Sabine stuurde haar merrie over het grasveld. Ze wist niet of het mocht. Misschien maakten de paardenhoeven wel de grasmat kapot, maar Andrew zei er niets van en volgde haar.
“Ik hoop maar dat de gravin nog heel lang leeft,” zuchtte ze uiteindelijk.
“Zodat alles in stand blijft? Daar heeft ze wel voor gezorgd hoor, ook wanneer zij komt te overlijden.” Andrew wees omhoog. “Zie je dat het kasteel in hoefijzervorm is gebouwd? Het staat op de ruïnes van een oude wachttoren uit de twaalfde eeuw. En in de zeventiende en negentiende eeuw is het herbouwd.”
Sabine trok de teugels aan van Belle en keek met ontzag naar boven. Beneden in de slotgracht weerspiegelden de witgele muren in het stille water.
Ze begon Andrew steeds aardiger te vinden.
“De uitnodiging je het kasteel van binnen te laten zien, blijft staan. Ook voor Jacobien!”
Sabine schrok op. “O, gut, Jacobien!”
Gelijktijdig trokken ze de teugels aan en koersten terug naar de stallen. Banjer kwam hen met kwispelende staart tegemoet gelopen. Blaffend sprong hij om de paarden heen.
Een beetje verstijfd liet Sabine zich uit het zadel glijden. Cees, die op het geluid van de paardenhoeven op de klinkers afkwam en grijnzend in de deuropening verscheen, nam spontaan de teugels over.
“Ho, ho, niet zo snel, Cees. Eerst Belle een knuffel geven voor de heerlijke rit!”
Andrew die geluidloos van de ruin gleed, zag het. “Mmm, als Belle een knuffel krijgt, dan krijg ik er zeker ook één?” Hij keek haar uitdagend aan.
Sabine kreeg een kleur en sloeg snel haar armen om de hals van Belle. “Jij bent geen paard, Andrew.”
“Ook niet als ik hinnik?”
“Belle heeft het verdiend.” Ze nam de teugels over van Cees. “Ik zal haar afzadelen en droog wrijven.”
Cees liet zijn hand langs de flanken gaan. “Dat laatste hoeft, geloof ik niet. Jullie hebben de paarden mooi droog gestapt. Ze zal wel meteen aan het verse hooi in de ruif beginnen.”
Sabine bracht Belle op stal, terwijl Andrew voor de ruin zorgde. Andrew was eerder klaar dan zij en hij liep naar de zadelkamer. Sabine trok met een rood hoofd van inspanning de laarzen uit. Hij hielp haar met de laatste.
“Dank je, Andrew. Ook voor het rijden, ik heb genoten.” Ze stak haar hand uit.
Hij pakte die hand met beide handen vast en keek haar doordringend aan. “Ik ook, Sabine. Je mag altijd komen rijden zolang je in Twente bent. Weet je zeker dat je niet twee weken wilt bijboeken in het witte huis? Sjaak is een voortreffelijke kok en Arthur is de gezelligheid zelve.”
Zijn ogen lachten en opeens ontdekte ze dat, als hij zo naar haar keek, er twee kleine kuiltjes in zijn wangen verschenen. Andrew was een gentleman, ze had hem totaal verkeerd ingeschat. Ten onrechte. Ze boog blozend haar hoofd.
“Het was heerlijk vanochtend, Andrew. En ja, ik zou best wel twee weken willen blijven, maar ik moet zo af en toe ook de kost verdienen.”
“Dat moeten we allemaal, lieve Sabine. En dat is maar goed ook!” Hij twijfelde even of hij het volgende zou zeggen. “Wat ik bedoelde, was dat ik het erg gezellig vond... dat ik hoop dat je morgen weer met me wil rijden. Ik zal je dan iets heel moois laten zien. Iets wat een dierenliefhebber als jij vast nog nooit hebt gezien.”
Hij eindigde met een hoffelijke handkus en haar nieuwsgierigheid was opgewekt. En niet alleen naar het
moois wat hij haar beloofde.
“Ik begreep al niet waar je bleef. Heb je plezier gehad?” Jacobien keek opgelucht toen Sabine aan haar tafel neerplofte.
“Plezier, wat heet plezier. Ik heb paardgereden!”
Jacobien veerde op. “Dat meen je? En je ging wandelen? Heb je een paard in het bos gevangen of zoiets?”
Sabine strekte haar vermoeide benen. “Nou zoiets, het paard heeft mij gevangen. Ze heet Belle.”
“Belle? Vertel, vertel! Ik stik van nieuwsgierigheid.” Jacobien kreeg een kleur van opwinding en schoof onrustig op haar stoel. “Echt weer iets voor jou, hè, om iets spannends te beleven. Ik kan je ook geen moment alleen laten!”
“Maar voordat ik je het vertel, eerst bestellen. Want ik rammel van de honger.”
De medewerkster van het VVV-kantoor in Ootmarsum was uiterst behulpzaam en volgde met haar pen de route op het lichtblauwe formulier. “Het beste is precies zo te lopen. Dan mist u niet één atelier. En vraagt u gerust om een stoel als u binnen bent. Met zo'n voet moet je uitkijken. Ons dorp is goed beloopbaar, maar met een tijdelijke handicap lijkt het me erg vermoeiend.”
Het was meer dan een interessante route. Een openbaring voor het tweetal om zoveel Nederlandse kunstenaars in een notendop gepresenteerd te krijgen. Ze waren het ene atelier nog niet uit, of de volgende galerie kondigde zich aan.
“Hoe vind je die schitterde koperen paarden? Zo levensecht.”
“Omdat ze zo groot zijn! Mooi als je een grote entree hebt.”
“Wel met een marmeren vloer!”
“Tjee, het zou wat voor Andrew zijn,” bedacht Sabine.
Jacobien trok haar vriendin aan de mouw. “Lieverd, dat is pas de vierentwintigste keer dat je zijn naam noemt vanmiddag. Ik ga bijna denken dat daar waar het hart vol van is...”
Met een boos gezicht keek Sabine om. “Welnee, hij is toevallig een leuke vent, meer niet.”
“En hij rijdt toevallig paard, is toevallig knap en lief, heeft toevallig prachtige ogen...”
“Oké, Jaco, ik zal zijn naam niet meer noemen.”
“Ik zal je helpen het te onthouden. Telkens als je zijn naam noemt, mag ik bij Arthur zo'n felgekleurde mix bestellen. Het is dus jouw schuld als ik vanavond stomdronken naar boven waggel.”
Demonstratief concentreerde Sabine zich op een kleurrijk schilderij van een beroemde Twentse schilder. “Grappig hoe hij de wereld in hokjes verdeeld. Moet je die aparte kleuren zien!
“Wat mij opvalt,” stootte Jacobien haar aan, “is het centrale lichtpunt in al zijn schilderijen.”
“Wel vrolijk. Het is net een moderne Vincent van Gogh.”
Een dame, die duidelijk bij de galerie hoorde, informeerde of ze interesse hadden in een informatieboekje. Sabine kocht een kalender met daarop de reproducties van een twaalftal van zijn schilderijen.
“Dit is tenminste betaalbaar,” floot Sabine, “nu kan ik ze in een wissellijst doen. Elke maand een nieuwe prent.”
Gniffelend slenterden ze de galerie uit.
“Laat de kunstenaar het maar niet horen.”
Ze zochten een terras op en bestelden thee met appelgebak.
“Slagroom?” informeerde de serveerster.
“Véél slagroom!” merkte Jacobien op, “we doen niet aan de lijn en het is vakantie!”
Een groene Landrover reed het plein over en Sabines aandacht werd onmiddellijk getrokken. Dat moest de wagen van Andrew zijn! Haar hart ging sneller kloppen en hoewel ze probeerde al haar aandacht op de appeltaart te vestigen, lukte het niet haar blik van de Landrover weg te draaien. Jacobien, die moederlijk de thee uit het zilveren kannetje schonk, had niets in de gaten. Pas toen Banjer over het grasveld bij de kerk rende, ging er bij Jacobien een lichtje branden.
“Krijg nou wat, is dat niet je ridder op het witte paard?”
“Ik zal zijn naam niet noemen,” piepte Sabine met overdreven samengeperste lippen. “De prijs is mij te hoog.”
Jacobien stootte haar aan. “Stel je niet zo aan! Kom, vraag hem of hij ook wat wil drinken.”
Geërgerd draaide Sabine zich om. “Ben je nu helemaal? Trouwens, hij zal wel wat beters te doen hebben dan theeleuten op een terras.” Grappig genoeg schoot haar ineens te binnen dat hij haar had verteld dat hij regelmatig in Ootmarsum een terrasje pakte.
Andrew had hen niet gezien en liep door naar de achterkant van de kerk. Daar sloeg hij linksaf een straatje in en verdween uit het zicht. En Banjer met hem.
“Kom, schenk me nog eens in,” stootte ze Jacobien aan. “Dat je je enkel hebt verstuikt, zegt nog niet dat er iets mis is met je handen.”
“Lieverd, ik heb net je kopje ingeschonken. Ben je nog wel aanwezig?”
Sabine zei niets en vroeg zich af wat hij in dat straatje te zoeken had. Wel toevallig dat hij uitgerekend in Ootmarsum was. Of was er opzet in het spel? Ach, welnee, Andrew woonde hier tenslotte. Hij moest overal contacten hebben. Wat haar eerder verontrustte, was haar eigen reactie. Haar ogen hadden hem geen moment losgelaten en haar hart was sneller gaan kloppen. Andrew Marron, je intrigeert me, besloot ze.
“Toch jammer dat hij de andere kant opliep. Ik had best wel nader met hem kennis willen maken.”
“Die kans krijg je nog wel, lady. Hij wil ons dolgraag het kasteel laten zien.”
“O, dat had je me nog niet verteld! Heb je nog meer verrassingen voor me?”
Sabine reageerde fel: “Vind je één verrassing niet genoeg?”
Jacobien slurpte van de resterende thee. “Nou, ik hou me aanbevolen voor de rondleiding. Morgenmiddag, neem ik aan?”
“Hoezo?”
“Omdat je vast hebt afgesproken morgenochtend te gaan rijden.” Ondeugend keek Jacobien over de rand van haar kopje naar de reactie van Sabine. Die verschoot van kleur.
“Je bent een open boek, lieverd. Kijk uit, verlies niet je hart aan die wildeman. Hij is coureur, cowboy en playboy tegelijk.”
“Maar erg aardig.”
“Daar koop je niks voor. Dat was je laatste vriend ook en die heeft je achtergelaten met een gebroken hart!”
“Dat kan genezen worden. En het mijne is genezen. Sjoerd is uit mijn leven verdwenen.”
“Ik hoop het. Je bent soms zo naïef.”
Sabine keek de rondwandeling nog eens na en ontdekte dat Ootmarsum een heus schoolmuseum had. Ze trok Jacobien overeind en gaf haar een arm. “Kom op, oudje, op naar Ot en Sien.”
Het schoolmuseum lag vlak achter de kerk in het straatje waarin Andrew was verdwenen. Binnen genoot het tweetal van de nostalgische schoolplaten die vroeger voor de klas hadden gehangen.
“Zeg, zo'n houten lessenaar hadden wij vroeger ook op school.”
“Jouw school was ouderwets. Je komt ook uit zo'n gat, hè.”
Net wilde Sabine Jacobien ervan langs geven, toen een zwarte, jonge labrador tegen haar opsprong.
“Banjer! Wat doe jij hier? Waar is het baasje?”
“Dat kost je een borrel!”
“Mooi niet, ik zei niet Andrew!”
“Nu anders wel!”
“Jij smiecht! Wacht maar, ik vraag Arthur of hij een slaapmiddel in die cocktail doet.”
Sabine bukte zich naar de hond, die zo verrukt was haar te zien. Sabine liep door de verschillende vertrekken, op zoek naar Andrew, maar die was nergens te bekennen.
“Vreemd,” merkte Jacobien op, die haar zo goed en kwaad als het ging, volgde.
Ineens zwiepte er een deur open en vanuit de kamer erachter klonk een bekende stem. “Ik ga er weer snel vandoor, Mark. Ik hoor wel wat je van het idee vindt. Mocht je hulp nodig hebben, dan hoor ik het wel. Ik laat de dozen zolang hier staan, oké?”
Een bebaarde heer kwam als eerste de kamer uit. “Bedankt Andrew, we zijn hier hartstikke blij mee. Ik bel je in de loop van volgende week, zodra we vergaderd hebben.”
De twee mannen schudden elkaar de hand en vluchtig keek Andrew om zich heen waar zijn labrador uithing. In een reflex zag hij Sabine in zijn ooghoek, maar hij moest een tweede keer kijken voor het tot hem doordrong dat zij het echt was.
“Sabine, jij hier?” Hij was blij verrast en liet dat zonder enige schroom blijken. Meteen stapte hij op haar af en legde zijn hand op haar schouder, als zocht hij contact.
“Datzelfde kan ik zeggen, Andrew,” kaatste ze terug en op de achtergrond hoorde ze Jacobien hardop 'twee borrels' zeggen. Onverstoord ging ze verder: “Ik heb een goed alibi als toerist in eigen land. Waar anders zou je me kunnen aantreffen?” Ze keek hem uitdagend aan.
Jacobien kwam hoorbaar aangeschuifeld.
“Ik had het kunnen weten, inderdaad. Hebben jullie onze kunstenaarsroute al gelopen?”
“Zo goed en kwaad als dat ging,” zuchtte Jacobien.
Hij keek naar haar voet. “Was het uit te houden?”
“Moeilijk. Maar ik mocht overal zitten en we hebben net uitgebreid thee gedronken op een terras.”
Hij schudde zijn hoofd. “Welja, dat doet maar, de dames van het goede leven,” spotte hij. “En dat op een doordeweekse dag. Ik wou dat ik er de tijd voor had. Maar ja, de plicht roept me tot noeste arbeid.”
Intussen keek hij met een schuin oog naar Sabine. Banjer was tussen haar benen gaan zitten en werd verwend met gekriebel achter zijn oor.
“Ik heb een plotselinge afspraak morgenochtend op de agenda staan. Dat paardrijden moet dan maar wachten tot de middag. Ik hoop dat je dat niet erg vindt.”
Sabine zag meteen de opgetrokken wenkbrauw van Jacobien, maar trok zich er niets van aan. “Ik zie wel hoe het loopt morgen. Wij hebben nog geen vaste plannen.”
Hij knikte. “Ik merk het wel. Zeg, ik bedenk ineens, vinden jullie het leuk om morgen met mij mee te gaan?”
Twee paar vragende ogen keken hem aan.
“Ja, ik denk dat jullie dat best aardig zouden vinden. Ik moet naar de watermolen van Frans, die wordt gerestaureerd. Wij zouden wat eiken leveren en ik heb beloofd langs te komen. Eén van mijn medewerkers heeft daar een speciale klus, zie je.” Hij liet er geen gras over groeien “Als ik jullie nou eens ophaal na het ontbijt, dan drinken we een cappuccino in de tuin van de watermolen van Bels. Dat is ook zo'n unieke locatie die je niet mag overslaan.”
Jacobien stootte Sabine aan. “Lijkt me wel wat, maatje. Wat zeg jij ervan?”
Sabine lachte verlegen. Jacobien keek haar aan met een vreemde blik en bedacht dat ze de altijd doortastende Sabine niet herkende. Normaal was ze bovenop zo'n uitnodiging gesprongen. Waarom twijfelde ze?
“Wel?”
Sabine trok Banjer speels aan zijn oren. “Lijkt me leuk,” kwam het antwoord tenslotte.
Andrew's mond trok een brede grijns. Godzijdank, hij zag haar morgen weer.
Sjaak en Arthur sloofden zich uit voor de weinige hotelgasten die er waren. Het menu van de dag bestond uit een jachtschotel. Als een ware keukenmeester had Sjaak op voortreffelijke wijze het diner bereid. En met de gezelligheid die je in een dergelijk hotel kon verwachten, zorgde zijn vriend ervoor dat de sublieme gerechten op gepaste wijze werden bediend. De kaarsen op de tafels, de open haard en de zachte achtergrondmuziek, alles droeg bij tot een ontspannen sfeer.
Jacobien veegde haar mond af. “Waarom heb ik het gevoel alsof ik hier thuishoor?”
“De sfeer past helemaal bij ons. Het lijkt alsof we al een week hier zijn.”
“Dat komt omdat we al zoveel hebben gedaan. Vooral jij. Boswandelingen, paardrijden met een knappe jachtopziener.”
“Wiens naam ik niet zal noemen. Je hebt al twee cocktails op! Trouwens hij is geen jachtopziener, hij fokt paarden voor de gravin.”
“Jachtopziener of boswachter klinkt beter dan paardenfokker. Toch?”
“Het maakt niet uit wat hij is, het gaat erom wie hij is.” Sabine hoopte dat ze ooit die kans zou krijgen. Tactisch veranderde ze van onderwerp, aangezien ze Andrew niet de spil van de conversatie wilde laten worden.
Sabine strekte haar rug. “Ik ga over op de koffie. Jij?”
De twee fraaie watermolens van Bels en Frans lagen net buiten Vasse, op een kleine tien minuten rijden ten westen van Ootmarsum. Andrew, die de dames bij het witte huis had opgehaald, reed de Landrover een klein landweggetje in. “Wat zeggen jullie ervan om eerst in de tuin een cappuccino te drinken?”
De smalle asfaltweg splitste zich in twee. Rechtsaf leidde de weg naar de molen van Frans. Hun gastheer sloeg echter linksaf en draaide de parkeerplaats op van de watermolen van Bels.
“Heb je die bomen daar gezien, Jaco? Zijn ze niet fraai?” Sabine sprong als eerste uit de auto en hielp haar vriendin van de verhoogde voorbank. “Geef me maar een arm, oudje.”
Jacobien maakte dankbaar gebruik van de geboden hulp.
“Ik hoor het water al!” riep Jacobien enthousiast.
“Dit is de trots van ons Twentse land!”
Andrew straalde door zoveel interesse en troonde het tweetal mee over het houten sluisje. Daar zagen ze de watermolen in al zijn glorie draaien. Het grote rad ving het water op dat vanuit een grote vijver door een sluisje en een kanaal in de houten schotten stroomde. Het rad piepte en kraakte onder het gewicht van het water. En zo moest het al eeuwenlang hebben gedraaid.
Jacobien liep het molenhuis in, terwijl Sabine nog mijmerde bij het waterrad. Ze was onder de indruk van dit knappe staaltje vakmanschap. Eeuwen geleden was iemand op het idee gekomen het stromende water uit de beek op te vangen en dit om te zetten in kracht. De raderen van de wielen in het molenhuis grepen feilloos in elkaar en uiteindelijk draaide de molensteen rond. Het eindresultaat was dat het graan geplet tot meel via de molensteengroeven in de jute zak terechtkwam, klaar voor vervoer.
Het water stroomde maar door en door, dag in, dag uit, jaar in, jaar uit. Een natuurlijk proces waar de molenaar zijn leven op bouwde. De nostalgie van het molenrad, de pittoreske omgeving, Andrew... Andrew! Geschrokken keek ze hem aan. Hij stond vlak naast haar.
“Wat is er?” Hij had haar gemijmer opgemerkt en legde vriendschappelijk zijn arm om haar schouders.
Ze was geschrokken van haar eigen gedachten, hoe alles naar hem leidde en hoezeer zij hunkerde naar zijn aanwezigheid. Zijn aftershave drong door in haar neusvleugels. Hoe graag had ze haar hoofd tegen zijn schouders gelegd.
“Ik eh... schrok wakker in de tijd.” Ze keek dromerig naar hem op en ontdekte dat hun lippen slechts centimeters van elkaar waren verwijderd. Snel boog ze haar hoofd van hem af, bang voor haar eigen ongecontroleerde reactie en vestigde haar aandacht weer op het waterrad.
“Je overdacht vast hoe het was om vroeger molenaar te zijn?” raadde hij haar gedachten.
Ze knikte. “Wat een feest het moet zijn geweest, toen het rad gereed was en het zijn eerste draai maakte... piepend en kreunend, net als nu.”
Hij trok haar dichter tegen zich aan. “Je bent te laat geboren, meisje. Net als ik. We houden allebei van de simpele dingen des levens. Dit houten rad is vast al vele malen vervangen door een nieuw. Maar eens, net wat je zegt, was het feest. Toen werd het eerste rad in de beugels gehangen.”
“Daar had ik best bij willen zijn. De trots en de blijdschap willen zien van de molenaar.”
Hij keek haar aan. Ze voelde het en keek naar hem op. Woorden waren te veel en ogen spraken boekdelen. Langzaam boog hij zich verder en even, heel even beroerden zijn lippen die van haar. Ze verwachtte dat hij zich nog verder naar haar toe zou buigen. In plaats daarvan kneep hij in haar schouder en merkte op: “Kom, je hebt de tentoonstelling nog niet gezien over de watermolens.”
“In dat kleine schuurtje?” Sabine had moeite haar stem normaal te laten klinken. Haar hart bonsde en ze wist waarom. Andrew had haar gekust, heel even en zacht.
Andrew redde met zijn nonchalante houding de situatie en ging haar voor in het molenhuis. Hij moest bukken om naar binnen te komen en gaf haar een hand om haar het trappetje af te helpen. Helaas liet hij deze los toen hij zich omdraaide om op de overzichtskaart te wijzen die aan de wand hing.
“Zie je hoeveel watermolens Twente telt?”
Ze bestudeerde de kaart. “Er zijn ook zoveel riviertjes. Die heb je bij ons in het westen niet.”
“Daar zijn windmolens voor.”
Ze grinnikte. “Wat zijn we toch handige donders.”
“Molenaars, dijkbouwers en droogleggers. We kunnen wel wat in de lage landen, hoor.”
Ze liepen samen langs de fotowand en net toen ze weer naar buiten wilden stappen, hoorden ze een ijselijke gil. Geschrokken keek Sabine Andrew aan.
“Dat is Jaco!” Ze stormde door de deuropening naar buiten en keek geschrokken om zich heen. Rechts achter het gebouw zag ze twee benen spartelen, vlak boven het water dat zojuist door het waterrad was uitgespuugd in een zanderige beek.
“O nee, hè, typisch iets voor Jacobien. Vlug, voordat ze helemaal naar beneden glijdt!”
Daar hing het slachtoffer, twee handen geklemd om een lage boomtak, vlak boven de rand van de beek. Sabine reageerde impulsief en lag letterlijk in een deuk.
Jacobien keek benauwd. “Sta niet zo stom te lachen. Trek me liever naar boven, voordat ik nog nattere voeten krijg.”
De sloot was ondiep, in het heldere water kon je de bodem makkelijk zien. Gevaar was er absoluut niet bij. Gierend van de lach pakte Sabine het fototoestel en zonder schroom legde ze de komische situatie vast, uiteraard onder luid protest van het fotomodel.
“Dat staat daar op haar gemak foto's te nemen, terwijl ik hier in doodsangst boven een gapende afgrond hang! Red me liever van een wisse ondergang!”
Sabine lag nog steeds half in katzwijm voordat ze de kracht kon opbrengen om Andrew enige fysieke bijstand te verlenen het slachtoffer naar boven te trekken.
“Waag het niet de foto aan latere generaties te tonen!” dreigde Jacobien. Hoewel het hele voorval bij iedereen op de lachspieren had gewerkt, streek Jacobien met een vertrokken gezicht over haar enkel. “Shit zeg, ben ik toch te snel naar beneden gegleden. Hij doet behoorlijk zeer.”
Andrew bukte zich en bekeek haar voet. “Het is maar goed dat er nog tape omheen zit.”
“Kom op, Jane,” giechelde Sabine. “Ik Tarzan zal je naar een stoel slingeren in de jungletuin. Daar kun je bijkomen. Andrew, pluk jij alvast wat bananen?”
“Jullie zijn niet serieus, het was een levensbedreigende situatie.”
Ook Andrew ondersteunde Jacobien naar de theetuin. “Hadden we er toch beter aan gedaan 112 te bellen?”
“Jij bent ook al niet serieus!”
“Ho, ho, Jacobien, wij waren bloedserieus. Het is je in het vuur van de overlevingsstrijd toch niet ontgaan dat wij daar met gevaar voor eigen leven erin geslaagd zijn jouw lijf en leden te behoeden voor een wisse ondergang?”
Her en der zaten enkele bezoekers verspreid in de theetuin. Er stonden wat parasols en Jacobien dirigeerde haar 'personeel' naar een rustige tafel achteraan naast een beukenhaag.
Ze bestelden koffie en gebak, nadat een vriendelijke serveerster een extra stoel bij schoof voor Jacobiens pijnlijke voet.
“Wij hebben coldpacks in de koelkast liggen,” merkte de serveerster op.
Andrew sprong op. “Klasse! Ik loop wel even met u mee.”
Nog geen vijf minuten later zaten ze aan en mokkapunt en was Jacobiens voet ingepakt door een theedoek met coldpack.
“Ik had zo graag willen voorstellen om naar de watermolen van Frans te lopen. Er loopt een schitterend wandelpad achter de vijver langs,” wees Andrew. Nu echter keek hij bezorgd naar Jacobien. “Na je wilde capriolen lijkt het mij niet zo'n goed idee meer. Ik stel voor dat we er met de auto naartoe rijden.”
Jacobien schudde meteen haar hoofd. “Nergens voor nodig. Ik zit hier als een vorstin. Een vijver met eenden, fluitende vogels in de bomen, een piepend waterrad, wat wil ik nog meer? Nee, ik duld absoluut geen discussie, jullie gaan lekker met zijn tweetjes die wandeling maken en ik bestel nog een heerlijke cappuccino.”
Het was nu Sabines beurt bezorgd te kijken. “Ja, maar...”
“Niks ja maar,” wimpelde haar vriendin resoluut haar opmerking weg. “Tegen de tijd dat jullie terug zijn, is het tijd voor een heerlijke lunch en daar ga ik me nu al op verheugen.” Ze keek haar twee vrienden aan. “Heus, ik meen het.”
Andrew liep op de twee serveersters af en verzocht hen een klein flesje champagne naar Jacobien te brengen zodra zij waren vertrokken.
“Tot zo meteen dan,” wuifde ze en staken het sluisje over om vervolgens tegen de heuvel achter de vijver te klimmen. Een houten wandelwijzer wees in verschillende richtingen en noemde bestemming en duur van de tochten.
“Je ziet het, er is hier zoveel te ontdekken. Maar wees gerust, iedere vakantieganger die hier eenmaal is geweest, keert terug.”
“Mmm, houdt dat een belofte in?” lokte ze uit.
“Reken daar maar op.”
Hij sloeg zijn arm om haar schouder en tevreden keek Sabine uit op het meertje onderaan de heuvel. Uiteindelijk liepen ze achter elkaar via het smalle paadje naar beneden in de richting van de watermolen van Frans.
En die was bijzonder fraai. Ook hier was een kunstmatig meer aangelegd om het water uit de beek op te vangen, zodat er altijd voldoende water was wanneer het rad moest functioneren. Menige bezoeker moet zijn weggedroomd bij het tafereel van de molen en de landelijke omgeving. De stichting, die in het leven was geroepen om het monument te onderhouden, bestond uit molenliefhebbers en vaklui. Ze waren druk bezig de molen een nieuw aanzicht te geven.
“Hé, Andrew, kom je eens kijken hoe het vordert?”
Andrew knikte. “Het schiet op, zie ik. Jullie werken er hard genoeg voor om hem op tijd klaar te krijgen.”
“Vertel dat aan de aannemer, die denkt dat Rome in een dag is gebouwd.”
“Heb je oude Willem gezien?”
“Hij is binnen bezig. Liggen de balken klaar?”
“Wat dacht jij dan? Ze liggen al vanaf het voorjaar te drogen. Het wordt tijd dat jullie me van die lading verlossen. Is mijn schuur tenminste leeg.” Andrew pakte daarop Sabines arm. “Ik zoek even oude Willem op. Geef me tien minuutjes.”
“Neem je tijd, ik wandel wel wat rond.”
Voordat hij in de molen verdween, keek hij om en riep haar na: “Probeer niet Jacobien te imiteren, de vijver hier is dieper.” Voor een moment hielden twee paar lachende ogen elkaar gevangen, een moment dat ze geen van beiden wilden loslaten.
Sabine schopte een steentje weg en liep naar de vijver. Ze genoot van de stilte in de natuur. Een stuk verderop klonken de stemmen van de werklieden, die met hun vakmanschap een oude glorie probeerden te herstellen. Dus Andrew had een stel oude eiken ter beschikking gesteld voor de restauratie? Wat schappelijk van hem. Ze leunde met haar hoofd tegen de boomstam en sloot haar ogen. De vrede die van dit plekje uitging was bijna tastbaar. Net zo tastbaar als Andrew's kus. Maar ze moest hem loslaten. Andrew was een heerlijke vent, maar hij was een Twentenaar en zij een Amsterdamse, daar lag het hele IJsselmeer tussen, de Veluwe en nog wat kilometers. Over drie dagen was ze weer in de Jordaan en als ze nu aan haar gevoelens voor Andrew zou toegeven, zat ze straks met liefdesverdriet. Dat was haar al eerder overkomen en zo ver zou ze het niet meer laten komen. Ze droomde weg. Ze had niet gehoord dat Andrew zachtjes op haar was toegelopen. Hij bukte zich en drukte een kus op haar lippen. Ze dacht te dromen en genoot van zijn aanraking. Ineens besefte ze dat de zoete smaak in haar mond werkelijkheid was. Haar ogen gingen langzaam open. Voor ze het wist, had ze haar armen om zijn hals geslagen en beantwoordde ze zijn gevoelens met haar eigen bonzend hart.
“Ik was even weggezakt, geloof ik.”
“Daarom kon ik je ook verrassen.”
Ze trachtte overeind te kruipen en fatsoeneerde haar blouse. “Je hebt me al eerder verrast vanochtend.”
Hij pakte haar hand vast om haar te helpen haar balans te vinden en trok haar overeind.
“Sabine, ik... ik...” stamelde hij, “eigenlijk weet ik niet wat mij overkomt. Ik denk de hele dag aan jou. En 's nachts droom ik van je. Ik... ik weet niet wat er aan de hand is, maar je brengt me helemaal uit mijn evenwicht. Zoals gisteren in het museum... Ineens was je daar en ik dacht dat mijn hart tien slagen oversloeg.”
“Jij brengt mij ook in verwarring, Andrew. Ik plan een paar fietsdagen in Denekamp, dan valt Jacobien van haar fiets en voor ik het weet, rijd ik paard met jou over een heerlijk landgoed. Het is allemaal zo onwerkelijk. Maar,” kuchte ze zenuwachtig, “ik probeer nuchter te blijven. Straks ga ik weer met de dierenarts de boer op.”
“Maar liefste Sabine...”
Snel legde ze een vinger op zijn lippen. “Ssst, laat me nou even uitpraten voordat we ons helemaal laten gaan. Ik woon in Amsterdam, Andrew. Dat is niet naast de deur. Het klinkt heel bekrompen, maar daar ligt mijn leven. Breng mijn hoofd en dat van jou nou niet helemaal op hol, want het doet zo'n pijn om alles weer te vergeten.”
Hij zweeg en boog tenslotte zijn hoofd. “Ik snap het. Hoewel dat niet betekent dat ik mijn gevoelens onder controle heb. Ik vind je een hele aantrekkelijke vrouw, Sabine, en als ik naar je kijk, smelt ik.”
Ze keek naar hem omhoog, “Ik voel dat ook, Andrew, maar ik weet er niet goed raad mee. Ik ken je niet eens, het gaat allemaal zo snel.” Ze pakte zijn hand en trok hem mee. “Kom, we gaan terug naar Jacobien.”
Hij sloeg een arm om haar middel. “Misschien is ze wel teut van de champagne.”
“Champagne?”
Halverwege de heuvel trok hij haar naar zich toe. “Liefste Sabine, ik heb je maar een paar dagen bij me en ik wil je zo graag leren kennen, tenminste als je me dat toestaat.”
Sabine was sprakeloos. Hoe kon ze hem weigeren. Haar hart bonsde en hoewel haar Hollandse nuchterheid haar constant in de weg zat, keek ze hem verwachtingsvol aan. Hij boog zich dieper voorover en zachtjes raakten hun lippen elkaar. Zijn kus werd heftiger en voor ze het wist was ze in zijn armen gevangen. Ze gaf zich over en hunkerend naar meer, sloeg ze haar armen om zijn hals. De heuvel was compleet verlaten, behalve door twee mensen die ineengestrengeld elkaar hadden gevonden.
De lunch duurde kort. Althans, het viel Jacobien op dat Sabine haast had terug te keren naar het hotel. Zij en Andrew zouden gaan paardrijden en wellicht was dat de reden. Eigenlijk kon het Jacobien niet zoveel schelen, want aan het einde van de middag zou Andrew hen een rondleiding geven door het kasteel. En daar keek ze naar uit.
Andrew was voorkomend als altijd en hielp beide dames de Landrover in. Hij kon niet nalaten Sabine een snelle kus te geven, terwijl Jacobien voorin op haar plaats schoof. Via een alternatieve route reden ze terug naar Denekamp. Ondertussen verhaalde Andrew over hun bezoek aan de molen van Frans. Hij liet alleen de onderbreking bovenop de heuvel uit het relaas. Wel keek hij heimelijk in zijn achteruitkijkspiegel naar Sabine en gaf haar een knipoog.
Sabine had na de lunch besloten deze paar dagen zichzelf niets in de weg te leggen. Dan maar hartzeer in Amsterdam. Ze had nu de kans Andrew te leren kennen. Steeds meer voelde ze zich tot hem aangetrokken. Ze bekeek hem schuin van de achterbank en had het liefst haar armen om hem heen geslagen. Dit soort gedachten waren een teken aan de wand dat Andrew meer voor betekende dan ze aanvankelijk wilde. Wat zou Jacobien van haar denken? Dat ze zich aan de eerste en beste vent die ze hier in de rimboe tegen het lijf liep, vergooide!
“Zal ik je komen halen?” vroeg hij terloops, terwijl hij de auto met een grote draai pal voor de ingang van het hotel bracht.
“Nee,” antwoordde ze vlug, “ik kom wel met mijn eigen auto. Dan kan ik Jacobien ophalen na het rijden.” Bij het uitstappen riep ze nog na: “Ik moet nog een andere broek aantrekken, dus tot over een half uurtje of zo.
Hij hielp Jacobien een veilige landing op de bosgrond te maken en wilde haar net het hotel in begeleiden, toen Arthur, die hen zag aankomen, toeschoot. Galant bood die Jacobien zijn arm aan. “Freule, het is mij een eer.”
Over zijn schouder wierp hij een wulpse blik naar Andrew. “Kom je vanavond dineren? Sjaak zal dat zeer op prijs stellen. Je bent gisteren een voortreffelijke jachtschotel misgelopen.” Hij legde uit aan Jacobien: “Minstens tweemaal per week eet hij bij ons. Dat heb je met vrijgezellen. Niet hardop zeggen, hoor, maar ik voel me geroepen een beetje voor hem te zorgen.”
“Je hebt een zwak plekje voor Andrew, is dat het?” vroeg Jacobien naar de bekende weg.
Verbaasd keek Arthur haar aan. “O, maar dat hebben we hier allemaal. Dat hij nog steeds niet de juiste vent is tegengekomen, is ons een raadsel!”
Andrew ving dat op. “Mag het een vrouw zijn, Arthur?” reageerde hij prompt. “Je wilt me al jaren in een andere richting helpen, maar dat ligt niet in de aard van dit beestje.”
“Ik weet het, mijn beste,” piepte Arthur klagelijk, “en dat vind ik juist zo zonde. Dat je je vergooit aan de wereld. Zo'n goddelijke vent als jij!”
Terwijl hij en Jacobien naar binnengingen, kneep Andrew Sabine even in haar arm.
“Tot zo dan.” Even strengelden hun vingers in elkaar om langzaam los te laten.
Sjaak, die toevallig vanuit het restaurant het tafereel gadesloeg, herkende de blikken die tussen de twee geliefden werden gewisseld en glimlachte in stilte. Het is je gegund, dacht hij.
Toen Sabine de stal inliep, hoorde en zag ze niemand. Behalve Rusty dan. De oude hond kwam met stijve poten overeind en kwam kwispelstaartend op haar afgelopen.
“Zo, ben je helemaal alleen? Maar je loopt weer, hè oudje?” Ze haalde de hond aan, die haar prompt achterna liep naar de zadelkamer.
Ook hier trof Sabine niemand aan. Toch had ze vier auto's op het terrein zien staan, inclusief de groene van Andrew. Ze besloot toch maar de rijlaarzen aan te trekken die ze eerder had gedragen. Terwijl ze ging zitten, viel haar oog op een vergeeld krantenartikel dat ooit aan de muur was geprikt en de tand des tijds aardig had doorstaan.
'Stal d'Olde Beek eerste prijs' prijkte er met grote letters boven. De foto eronder was een close-up van een jongen van een jaar of tien, die vanuit het zadel naar voren boog en een beker vasthield samen met zijn vader.
Sabine liet snel haar ogen over het artikel vliegen. “... een prima jaar met als afsluiting de eerste prijs voor de tweelingveulens van de stal d'Olde Beek te Denekamp. Op de foto eigenaar Sir Edward Niles d'Chimay, die hier trots de beker deelt met zijn zoon. Het verhaal gaat dat de jongen niet bij de merrie was weg te slaan en vier nachten bij haar in de stal had geslapen'.
Sabine was zo verdiept in het krantenartikel dat ze de voetstappen achter zich niet hoorde. De korte blaf van Rusty deed haar omdraaien. Maar voor ze het wist, voelde ze twee armen om zich heen en een kus in haar hals.
“Dus hier hang je uit? Ik zag je auto staan.”
Het gebonk van Sabines hart zou haar verraden, voelde ze. Maar het was moeilijk, zo niet onmogelijk kalm te blijven. Langzaam boog hij zijn hoofd naar haar toe en voor ze het wist, had ze zich overgegeven aan de warmte van zijn mond.
“Sabine,” zocht hij naar woorden, “ik ben bang dat ik hopeloos verliefd op je begin te worden.” Hij streelde met zijn handen door haar blonde krullen en pakte haar hoofd vast. “Het is niet mijn gewoonte een vrouw zo te overrompelen, maar je aantrekkingskracht is te groot.”
Sabine schraapte haar keel. “Gisterenochtend schold ik je nog uit voor een roekeloze autocoureur en nu laat ik me door je kussen.”
Ze bloosde en werd een beetje nijdig op zichzelf. Niet dat het hielp, het werd alleen maar erger. Het enige alternatief was snel te gaan zitten en de rijlaarzen aan te trekken. Zo onttrok ze haar rode hoofd aan Andrew en kon ze even bij haar positieven komen.
Uit de stal klonk gehinnik. Hij veegde met zijn voet wat stro onder de bank en knikte in de richting van de stal. “Belle staat gezadeld. Je hoort het, ze trappelt van ongeduld.
“Ik ook!”
“Als we geluk hebben, heb ik misschien een unieke verrassing voor je.”
“Je maakt me wel erg nieuwsgierig, Andrew.”
“Dat is ook de bedoeling, kom!” En hij haalde de paarden uit hun boxen.”
Toen Sabine met Belle naar buiten liep, zette Cees net zijn fiets tegen de stalmuur weg.
“Fijn dat Belle zo aan haar trekken komt. Heb je nog zadelpijn van gisteren?”
“Alleen wat stijf in mijn rug, maar dat rij ik er nu hopelijk uit.” Sabine zette haar rijlaars in de stijgbeugel, terwijl Cees aan de andere kant het zadel in evenwicht hield. Daarna trok hij de singel iets aan.
Andrew besteeg een donkerbruine merrie en klikklakte met zijn tong. Belle had niet veel aanmoediging nodig en Sabine moest de teugel strak houden, wilde de merrie er niet vandoor gaan.
Ze stapten langs de slotgracht en Sabine dacht terug aan de foto in de zadelkamer. “De gravin, hè, heeft die een zoon?”
Andrew was op zijn hoede. “Ze heeft een zoon, ja. Hoezo?”
“Ik zag een foto van haar man samen met hun zoon. Het krantenartikel in de zadelkamer...”
Zijn gezicht klaarde op. “Ah, dat was lang geleden. Inderdaad, je hebt gelijk, Creation was een prima merrie.”
Sabine wilde echter meer over die zoon horen. “En zijn zoon, doet die wat met die paarden? Zo te lezen in het artikel was de jongen erg begaan met de merrie.”
Andrew's gezicht verraadde een zachte gloed. “Ja, dat is hij nog steeds.”
“Dus hij helpt mee met de stal.”
“Yes,” bromde Andrew, “hij is heel druk met het fokprogramma. En het kasteel, dat vergt ook onderhoud.”
Het viel Sabine op dat hij kortaf was. Er was iets waar ze niet de vinger op kon leggen. Zou hij ruzie hebben met die zoon? Over de paarden of over het beleid?
“Aha, dus hij woont hier?” vulde ze zelf in. “Maar zijn moeder zit toch in Frankrijk?”
“Tijdens de koude maanden. Kijk eens, weet je wat dat voorstelt daar, die kleine heuvel?” Hij wendde zijn merrie.
Sabine voelde dat hij er niet langer over wilde praten en raadde: “Een zandheuvel met bomen?”
Hij schudde zijn hoofd. “Meer dan dat, het is een voormalige ijsheuvel.”
“O, zo'n stuwwal uit de ijstijd?”
“Nee, het heeft niets met prehistorische tijden te maken. Kom maar eens mee.”
Hij stuurde zijn merrie om de kleine heuvel heen en tot Sabines grote verrassing ontdekte ze een deur aan de andere kant.
“Heel vroeger, toen er nog geen koelkasten bestonden, wilde de adel toch graag vers vlees en vis eten. Om dat te bewaren hadden ze een grote koelkast nodig. Dat was deze ijsheuvel.”
“Maar waar haalden ze dan ijs vandaan?”
Andrew had die vraag al verwacht en wees naar de grote vijver achter hen. “Als de vijver was dichtgevroren, zaagde men hele grote blokken ijs uit de vijver. Trekpaarden trokken die ijsblokken dan naar de ijskelder toe.”
“Maar dat smolt toch?”
“Heel langzaam. Zo'n kelder blijft ook in de zomer behoorlijk koud, zie je. Dat komt door de aardlaag op de heuvel, dat werkt isolerend.”
Sabine zag ineens hoe men vroeger van de nood een deugd had gemaakt en zo'n simpele oplossing had gevonden. “Leuk dat je me dit laat zien, Andrew. Ik had nog nooit van ijsheuvels gehoord.”
Hij ging hen voor in draf en het brede bospad nodigde de paarden uit naast elkaar te lopen. “Nederland telt heel veel van deze oude ijsheuvels. Meestal worden ze op wandelroutes genoemd.”
“Loopt er een wandelroute door dit landgoed?”
Hij schudde zijn hoofd. “Niet pal langs het kasteel, wel verderop, in de bossen. En langs de drie boerderijen.”
Verrast keek ze op. “Horen die bij d'Olde Beek?”
Door de lichte draf waarin ze reden, zag ze niet dat hij knikte, maar uit zijn antwoord maakte ze op dat de gravin de eigenaresse was van zowel het land als de boerderijen. Bijna had ze een opmerking gemaakt dat ze hoopte dat die zoon er net zo goed voor zorgen als dat zij deed, maar ze hield zich net op tijd in.
Het pad kwam uit bij een verharde weg. Alvorens over te steken, lieten ze twee fietsers voorgaan die hen vrolijk gedag zeiden. Aan de overkant wachtte een breed zandpad, dat als een witte streep tussen de dennenbomen slingerde. Een kleine druk van Sabines hakken was genoeg om Belle aan te sturen. De hoeven gooiden het zand hoog op en Sabine schudde haar blonde lokken los in de wind. Ze genot altijd van een galop, het kwam zo zelden voor dat je zo'n uitgestrekt pad op de route tegenkwam. Andrew zette door tot ze een smaller bospad insloegen. Toen Sabine Belle naast hem bracht pakte hij haar hand. “Vermaak je je een beetje?”
De warmte van zijn hand voelde als een uitnodiging.
“Ik geniet volop. Van de paarden, de hemelse omgeving...”
“Van mij?”
Ze grinnikte: “Ja, ook van jou.” En voor ze het wist, leunde ze schuin naar hem toe en beantwoordde ze de kus waarom hij vroeg.
“En ik geniet van jou, Sabine. Je bent een geweldige vrouw, zo oprecht. Je toont interesse voor de dingen die we tegenkomen, voor het landgoed.”
“Ik ben een buitenmens.”
Hij lachte: “Ik zie je ook niet van negen tot vijf achter een bureau zitten.”
Ineens hield hij de teugels in en keek op zijn horloge. “Kom, we gaan hier naar links. Dan hebben we de wind tegen.”
De wind tegen? Wat bedoelde hij daarmee? Sabine herinnerde zich dat ze dat eerder had gehoord. Was dat niet tijdens een vakantie in Finland? Toen waren ze berensporen tegengekomen.
“Ik rij hier altijd om, het is een stiltegebied. De reeën moeten een kans krijgen om te herkauwen. Als wij ze opjagen, stikken ze in hun eigen voedsel.”
Sabine volgde gehoorzaam.
Steeds dichter werd de begroeiing en ze moesten geregeld voorover buigen om niet met hun hoofd in de takken te geraken.
“Volgens mij ontvoer je me naar een andere planeet,” fluisterde ze.
“Zou je dat erg vinden?”
“Dat klinkt als een uitnodiging!”
“En?” Hij draaide zijn paard en helde uit het zadel naar haar over.
“En wat?” daagde ze hem uit.
“Zou je het erg vinden?”
“Ga je niet een beetje erg snel?”
“Als ik naar jou kijk, kan ik niet te snel gaan. Je bent maar vier dagen hier en ik wil je in die korte tijd overtuigen. Mmm, Sabine, ik geloof dat ik nooit genoeg van je kan krijgen.” Langzaam zocht zijn mond de hare.
Ze kreeg het idee dat ze in een rondje reden en dat beaamde Andrew ook. “We moeten om het stiltegebied heen rijden. Maar we zijn bijna bij de verrassing.”
Die liet inderdaad niet lang op zich wachten. Op een gegeven moment trok Andrew de teugels strak. Hij liet zich uit het zadel glijden, bond de teugels om een boom en reikte haar een helpende hand.
“Vanaf hier gaan we te voet verder, schoonheid.”
Gehoorzaam liet ze zich op de grond zakken en Andrew bond Belles teugels om een spar heen. Daarna ging hij pal voor haar staan en ze dacht dat hij haar weer zou kussen. In plaats daarvan legde hij zijn vinger op haar lippen.
“Vanaf nu mag je niets meer zeggen, geen kik. Ook geen oh of ah, helemaal niets.”
“Je maakte het wel spannend, hè? Wat gaan we doen?”
“Vraag je maar eerder af wat we gaan zien!” Hij pakte haar hand en ging haar voor.
Bij een bos met loofbomen duidde Andrew dat ze moest blijven staan. Zelf liep hij zonder een tak te kraken op een heuvel af. Hij keek op zijn horloge en checkte de windrichting. Tot haar grote schik zag ze hoe hij ineens op handen en voeten de heuvel opkroop! Toen bleef hij roerloos liggen en keek hij naar iets aan de andere kant. Sabines nieuwsgierigheid was gewekt. Waar lag hij naar te kijken? Daar gaf hij het teken dat ze mocht komen. Uiterst voorzichtig - om de rust van de dieren niet te verstoren - zocht ze de plaatsen uit waar ze kon lopen. De laatste meters kroop ze op handen en voeten de heuvel op. Andrew sloeg zijn arm om haar heen en wees zonder iets te zeggen recht voor hen uit naar beneden.
Ze zag een dal van zand en heide met hier en daar een omgevallen boomstam. In de heuvel die recht tegenover hen lag gaapte een groot donker gat. Pal ervoor waren drie jonge dassen aan het ravotten in hun grote, eigen zandbak. Ze rolden en tolden over elkaar heen, terwijl moeder das, of was het vader das, de wacht hield over het kroost. Sabine sloeg haar hand voor de mond, bang dat ze in haar opwinding iets zou roepen. Haar ogen glunderden bij het zien van zoiets speciaals en ze kroop dichter tegen Andrew aan. In zijn ogen glinsterden pretlichtjes. Ze durfde te wedden dat niet veel mensen op de hoogte waren van het bestaan van deze dassenburcht. Dat was maar goed ook. Want hoeveel mensen hadden ooit een das in levenden lijve gezien? Dit was vrij uniek. Wat een genot was het om naar de spelende dassen te kijken.
Ze keken zo lang mogelijk, maar op een gegeven ogenblik wees Andrew op zijn horloge. Het was tijd om te gaan. Jammer, ze had hier nog uren kunnen blijven liggen. Het was echter nog een flinke rit terug. Met moeite kon Sabine zich losmaken van het tafereel. Even stil als ze waren gekomen, liepen ze terug naar de paarden. Pas toen ze bij de dieren waren, durfde Sabine haar mond te openen.
“Wat was dat bijzonder, Andrew! En wat lief dat je dit geheim met me wilde delen.”
Hij glunderde. “Ik wist wel dat je het mooi zou vinden. Daarom nam ik je mee. Jij als dierenartsassistente moet hier een kick van krijgen.”
Ze danste om hem heen. “Ik ben helemaal high, joh! Ik had nog nooit een das in het echt gezien.”
“De burcht bestaat al heel lang. En de boswachters weten ervan, maar ik heb ze strikte orders gegeven dat niemand dit gebied in mag, zelfs zij niet. De percelen behoren godzijdank bij d'Olde Beek en dat is mogelijk de reden waarom de dassen het hier zo goed doen.”
“Zijn hier geen fiets- of wandelpaden?”
Hij schudde zijn hoofd, streek Belle over haar bles en probeerde de teugels die om de boom zaten gebonden los te frutselen. “Het enige fietspad is een stuk verderop, waar we dat tweetal zagen, weet je nog wel?”
“Dat is een eind uit de buurt.”
“Daarom zitten de dassen hier veilig.” Hij hielp haar in het zadel.
Sabine raakte niet uitgepraat over de dassen. “Ik weet niet zoveel van dassen, maar ik ben een keer bij de Vereniging Das en Boom geweest in Nijmegen. Daar vangen ze jonge dassen op, die bijvoorbeeld aangereden zijn door een auto.”
Andrew knikte. “Ik weet van hun bestaan. Ze doen prachtig werk. Wist jij dat dassen net als reeën een verlengde draagtijd hebben? Want meestal vindt de paring meteen na de geboorte van de jongen plaats.”
Ze keek daarvan op. “Van de reeën wist ik het, want vanaf de bronsttijd tot aan de worp zit een lange tijd. Ze schorten de dracht op tot in het vroege voorjaar, meestal afhankelijk van de kou van de winter.”
“En het aanbod van voedsel,” wist Andrew. “Nou, dassen doen hetzelfde, want die eicellen nestelen zich niet in. Zodra dat wel gebeurt, groeien ze als kool. In het begin zijn die eicellen maar twee millimeter groot en in acht weken zijn ze al vijftien centimeter, klaar voor de geboorte.”
“Slechts twee maanden?”
“Ik schat dat dit nest van eind februari is. Ik zag ze op een warme dag in het voorjaar al buiten. Hun vacht was toen nog vrij dun, een beetje lichtgrijs. Pas met een week of zeven komen ze voor het eerst naar buiten, zie je. Dat heb ik van mijn vader geleerd.”
Het viel Sabine op dat hij met zoveel liefde over de natuur sprak. Andrew had niet alleen hart voor alles wat zich op d'Olde Beek afspeelde, hij was ook overtuigd van de noodzaak de fauna en flora te beschermen.
Verhalend over de omgeving leidde Andrew haar in de richting van het kasteel. Ze kwamen ditmaal van een andere kant en passeerden een houten loods. Door de open bouw zag Sabine lange boomstammen onder het afdak liggen.
“Daar liggen eiken te drogen, onder andere voor de molen van Frans,” legde hij uit. “Ze zijn zaagklaar.”
“Is er nou veel onderhoud aan zo'n bos?”
“Eigenlijk ben je het hele jaar bezig, met uitzondering van de winter. Dan laten we het bos met rust,” legde hij uit. De dennen gaan voor de winter om en dan laten we de grond in de winter liggen. Eind maart, begin april gaat de jonge aanplant erin, zodra de nachtvorst over is.”
“En het hout?”
“Wordt verkocht. Met de opbrengst betalen we de onderhoudskosten van het bos. Die zijn hoog, omdat het onderhoud nogal wat mankracht vergt.”
“Dus dan planten jullie weer kleine boompjes?”
“Snelgroeiers, sparren. Zo blijft het perceel groen. En de investering voor latere jaren is gewaarborgd.”
Aan het einde van het bospad zagen ze de muren van het kasteel opduiken. De oren van beide paarden bewogen onrustig. Andrew bemerkte het als eerste. Maar voordat hij er iets over kon zeggen, staken zes reeën het pad over. De paarden bleven meteen stokstijf staan en Sabine voelde een siddering door het lijf van Belle. Pas onder aanmoediging van de berijders waagden de paarden het pad verder af te lopen. Toch bleven ze op hun hoede. Pas toen ze de klinkers voor de stal opliepen, konden ze zich ontspannen.
Een staljongen wilde Belle van haar overnemen, maar Sabine opende snel zelf de boxdeur en liet de merrie naar binnen. Terwijl ze haar afzadelde, hoorde ze de staljongen naar Andrew roepen: “Of je Frankrijk wil bellen. Het is nogal dringend.”
“Prima, ik ga zo het huis in.
Sabine fronste haar wenkbrauwen. Het huis in? Ze had geen huis gezien. Of bedoelde hij dat kleine witte boerderijtje achter de stallen? Tja, waar woonde Andrew eigenlijk?
Voordat Sabine klaar was met het afdrogen van Belle, kwam Andrew langs.
“Ga je mee naar binnen? Ik moet alleen even een telefoontje afhandelen.”
“Nee, ga maar. Ik wil Belles hoeven nog even afspuiten, ze zitten onder de modder.”
Hij speelde met Belles zachte neus. “Ze zal je missen. Dat weet ik nu al.”
Zij Belle ook. En Andrew! Maar dat zei ze maar niet hardop.
Hij kwam dichter bij haar staan. “Ik zal je ook missen. De gedachte dat morgen je laatste hele dag in Twente is, maakt me nu al radeloos.”
“Overmorgen,” reageerde ze zo nonchalant mogelijk.
“Maar dan ga je terug. Zie ik je 's morgens dan nog?”
Ze giechelde: “Ligt eraan hoe vroeg je opstaat.”
Hij schrok. “Je waagt je toch niet voor dag en dauw al op de autoweg richting Amsterdam?”
“Jacobien dacht erover om rond zessen weg te rijden...” probeerde ze serieus.
Hij tilde haar op. “Jacobien kan me wat!”
“Dan zijn we voor de file in de stad,” piepte ze vanuit de hoogte.
Langzaam liet hij haar naar beneden glijden. Toen ze op gezichtshoogte kwam, oog in oog met haar stoere jachtopziener, kon ze niet nalaten haar armen om zijn hals te slaan. Heel langzaam kwamen hun lippen samen. Ze liet hem pardoes los.
“Weet je Andrew, we maken het onszelf steeds moeilijker. Ik ben bang dat ik je ook ga missen.”
“Daar hoop ik natuurlijk ook op,” klonk het ad rem.
“Maar dit is vakantie, dit alles is een droom. Onder normale omstandigheden had je vast geen oog voor me gehad. En ik misschien niet voor jou.”
“Misschien ook wel. Het lot heeft ons samengebracht en het is aan ons wat we ermee doen. Of heb je een vriend in Amsterdam?”
“Verschillende,” jende ze hem. Hij keek verontrust. “Nee, niet zoals jij bedoelt. Je vraagt of ik een relatie heb?”
Hij keek haar vragend aan. “En?”
Ze schudde haar blonde korte krullen. “Niet meer. Al sinds een half jaar niet meer. Het was een onmogelijke relatie.” Ze keek hem aan. “En jij?”
“Het is lang geleden dat ik een vriendin heb gehad. Ik was zelfs verloofd vier jaar geleden. Een regelrechte ramp. Daarom koester ik nog steeds angst.”
“Angst dat een vriendschap mis zal gaan? O, Andrew, dat ligt helemaal aan jezelf. Je moet zeker zijn van elkaars gevoelens, een solide basis hebben van wederzijds vertrouwen. Je moet elkaar de tijd gunnen om elkaar te leren kennen.”
O, heerlijke vent, wat moet ik met je? Woonde je maar in Amsterdam, dacht ze.
“Andrew?” Er klonk een stem op de binnenplaats.
“Ja, ik kom!” Hij liet haar los. “Waarom zoek je Cees niet even op. Hij is daarachter in de werkplaats. Ik ben zo weer terug.” Hij lichtte zijn hielen en sprintte over de binnenplaats en de ophaalbrug het kasteel in.
Het huis! Het kasteel was het huis! Waarom ook niet, als je erin kon wonen, was het immers een huis? Zou ze nu eindelijk binnen een kijkje mogen nemen? De gravin was er toch niet. En zoonlief ook niet, tenminste dat nam ze aan. Erover beginnen durfde ze niet, het lag nogal gevoelig bij Andrew, zo had ze gemerkt.
De staljongen meldde zich bij haar. “Ik zal u even een handje helpen Belles benen af te spuiten.” Hij nam de merrie van haar over en zocht de wasplaats op.
Sabine keek op haar horloge. Ze moest Jacobien ophalen. Ze liep naar de werkplaats achter de stallen. De twee labradors merkten haar het eerste op. Banjer sprong tegen haar op, terwijl Rusty wat kalmer gedag kwam zeggen. Hij liep wat stijf met zijn ene poot, maar zijn aan zijn staart te zien was hij blij haar te zien.
Cees stond met zijn rug naar haar toe achter een werkbank.
“Wat maak je daar voor fraais?” Sabine bekeek de verweerde stenen sculptuur die op de werkbank stond. Enkele klemmen lagen ernaast.
“Deze leeuw was doormidden gebarsten. Zie je, hier heb ik de twee helften met speciale cement weer vastgezet.”
Ze zag dat de leeuw weer één geheel was en zo ook het schild dat hij in zijn klauwen hield. Het schild was beschilderd met groene, gele en rode kleuren, ongetwijfeld het wapen van d'Olde Beek.
“Knap staaltje. Kan het nu weer buiten staan?”
Hij knikte. “Er staat eenzelfde exemplaar op de binnenplaats van het huis.”
“Je bent ook van alle markten thuis, hè, Cees?”
“Zowel mijn vader als grootvader was restaurateur van kunstwerken, met name kerkbeelden. Een oud Joods geslacht uit Amsterdam.”
“Je gaat me toch niet vertellen dat jij ook...”
“Dat probeerde ik je al de eerste dag te vertellen. Mijn zus woont nog steeds in Amsterdam!”
Ze snapte niet hoe hij dan in Twente was verzeild geraakt. Door de paarden?
“In de oorlog zijn mijn vader en grootvader hier ondergedoken geweest.”
Joden... Sabine begreep het.
“Vanwege hun uiterlijk gingen ze door voor Fransen. Niemand wist dat ze Joods waren,” vertelde Cees. “Ze hebben zelfs de Franse taal geleerd. Daar heeft de oude gravin, die destijds een jong meisje was, voor gezorgd. Die gaf hen les. Haar vader reisde heen en weer naar Frankrijk en verzorgde valse paspoorten. Hij smokkelde ook Britse vliegeniers het land uit die hier in het kasteel ondergedoken hadden gezeten.”
Daar keek Sabine van op. “De graaf zelf? Dat moet een moedige man zijn geweest.”
“Hij was slim. Deed alsof hij invalide was en liet zijn rolstoel rijden door een RAF-officier. Zo heeft hij tientallen mensen de grens over geholpen en in veiligheid gebracht. Heeft Andrew je de schuilkelders niet aangewezen?”
“Waar zitten die dan verstopt?”
“In het bos. Achter de grote vijver.”
“Ik heb wel de ijsheuvel gezien.”
“Vlak daarachter zijn wat natuurlijke heuvels. Zandgrond, zie je, gemakkelijk om uit te graven. De familie had daar ook alle kunstschatten verborgen.”
Ze was diep onder de indruk. “Je bedoelt schilderijen?”
Cees veegde zijn handen af aan zijn overal en tilde de leeuw op. “Ook antiek en zilver. De familie was als de dood dat de Duitsers beslag zouden leggen op het landgoed. Dat is met veel landhuizen gebeurd, alles leeggeroofd. Wil jij die kruiwagen even vasthouden?” Hij plantte de leeuw voorzichtig in het stro dat in de kruiwagen lag. “Probeer na een oorlog maar eens jouw eigendommen terug te krijgen. Zelfs vandaag de dag is er nog niks veranderd, kijk maar naar alle ellende op de televisie. Zo dichtbij...”
“Tja,” mompelde Sabine voorzichtig, “de bezetters hebben destijds heel wat over de grens gebracht.”
“En niet meer teruggebracht. Dus de familie heeft alles wat van waarde was in de kelders opgeborgen. Zelfs een paar antieke Franse bedden zijn erin gegaan. Die waren toen al eeuwen oud, nog uit de tijd van Lodewijk de zoveelste. Vraag Andrew er maar naar. Die kan je er alles over vertellen.” Hij rechtte zijn rug. “Ik ben er best trots op dat mijn vader en grootvader die kelders destijds hebben gegraven. Niemand wist er van. Verraders waren er genoeg in de oorlog, dus je moest nog uitkijken ook.”
“Zijn ze na de oorlog teruggegaan naar Amsterdam?”
Een glimlach verscheen op zijn gezicht. “Leuk dat je zoveel belangstelling hebt. Ja, mijn vader wel. Leerde pas een hele tijd later mijn moeder kennen. En toen kwam ik.”
“En je zus!”
Hij nam de kruiwagen op en samen liepen ze door de paardenstallen naar de andere kant. Rusty en Banjer sjokten trouw mee.
“Dit kasteel is heel anders dan het Muiderslot. Mijn ouders hebben me een keer of wat meegenomen vroeger. Maar dit kasteel is zo heel anders.” Jacobien draaide rond en keek naar de vier torens, elk markeerden ze een hoek van de vierkante binnenplaats.
“Misschien door de lichte muren,” probeerde Sabine haar vriendin op weg te helpen. “Niet van die grove bakstenen.”
Jacobien keek haar gids voor deze middag aan. “Dit was dan zeker geen burcht of zo?”
“Heel vroeger wel,” begon Andrew, terwijl ze de binnenplaats overstaken. “Ik denk dat hier eerst een Saksische boerderij heeft gestaan. Met de invallen van buitenaf werden de muren steeds steviger en uiteindelijk verrees de burcht met de gracht eromheen.”
Hij stevende op een brede eiken deur af die duidelijk als hoofdingang was bedoeld. Alle andere deuren in de langgerekte vleugels waren beduidend kleiner van formaat en moesten bedoeld zijn als ingang voor het personeel. Wellicht was dat ook nu nog het geval.
Het viel Sabine op dat de vlag met het wapen op een toren wapperde. Dat betekende dat tenminste één gezinslid van de adellijke familie in huis aanwezig moest zijn. Ook Jacobien was het opgevallen en stootte haar aan.
“Misschien krijgen we de jongste telg alsnog te zien. Als het nou mijn type is...” giechelde ze, maar ze werd gesmoord door een elleboog van Sabine. Het was Andrew ontgaan en maar goed ook, want Sabine schaamde zich voor Jacobiens opmerking.
Als het niet Sabines elleboog was geweest die Jacobien naar adem deed happen, was het ongetwijfeld wel de grote hal geweest die ze binnenstapten. De enorme entree met een marmeren trap en zuilen die de galerij van de eerste verdieping ondersteunden, bracht de twee vriendinnen terug in de tijd.
“Jeetje,” zuchtte Jacobien, “dit had ik nooit gezocht achter die houten deur.”
Andrew glimlachte vaag en liep door. Hij opende een deur van een salon en liet hen voorgaan. In het passeren keek hij Sabine onderzoekend aan. Vriendelijk greep ze zijn arm. Dat korte contact gaf Andrew weer hoop.
Hij liet hen vier grote salons zien en de twee bezoeksters keken hun ogen uit naar de prachtige schilderijen en het antieke meubilair. Het viel Sabine niet eens op dat hun gastheer van alle meubelstukken wel iets wist te vertellen, maar Jacobien begon langzaam vraagtekens te zetten bij alle kennis die Andrew tentoonspreidde. Het respect dat hij voor de waardevolle zaken had, kwam zo natuurlijk over. Alsof hij over zijn eigen spullen sprak...
Ze liepen uiteindelijk door een lange gang naar de volgende vleugel en Jacobien bestudeerde het schitterende stucwerk op het hoge plafond. Ze wees Sabine op de fijne architectuur, maar die scheen opvallend veel oog te hebben voor hun gastheer. Ze was te veel met hem gaan paardrijden, kwam Jacobien tot de conclusie. Straks in Amsterdam kon zij Sabines zere hart weer lijmen door haar mee uit te nemen naar de film of het theater. Telkens na een vruchteloze verkering stortte Sabine zich van de ene in de andere activiteit. Ze ondernam dan van alles om maar niet te hoeven voelen. En nu zou dat weer gebeuren. Andrew bracht haar het hart op hol en zou haar na morgen weer even snel vergeten. Arme Sabine. Maar goed, ze was een volwassen vrouw en maakte haar eigen keuzes. Jacobien zou wel zien hoe ze haar straks zou opvangen. Na de zoveelste salon en een kijkje in de supermoderne keuken dronken ze een glas wijn in de bibliotheek. De open haard brandde en Andrew liep door de kamer alsof hij in zijn eigen huis was.
Jacobien veerde op. Dat was het! Dit kasteel was zijn huis! Het kon bijna niet anders, want ook het personeel voerde vlekkeloos al zijn wensen uit. Aardig personeel, dat wel. Geen stijve butlers of zo...
Terwijl Sabine en Andrew langs de metershoge boekenkasten liepen en in een diep gesprek verwikkeld raakten, besloot Jacobien op speurtocht te gaan. Ze mompelde iets over het toilet en verdween in de hal.
De lange gang, die moest ze hebben! Daar hingen alle familieportretten en ongetwijfeld konden die haar opheldering verschaffen. Lang hoefde ze niet te zoeken, ze vond meteen het portret van gravin Charlotte Marron. Haar man, Sir Edward Niles d'Chimay hing er naast. En daarnaast het portret van hun zoon, Andreas Niles Marron d'Chimay.
Jacobien schrok van de gelijkenis van het gezicht van de jongen en die van Andrew. Andrew... Andreas! Die namen, dat kon toch niet missen? Andrew was de zoon van de gravin, ze wist het zeker! O, arme Sabine, ze verloor haar hart aan een man die onbereikbaar was. Maar wat gemeen van Andrew! Hij had niets gezegd en zijn afkomst verzwegen.
Er klonken voetstappen in de hal en Andrew klonk opgelucht toen hij haar vond. “Dus hier hang je uit! Ik miste je al een tijdje en was bang dat je door het toilet was gezakt.”
Jacobien zag dat hij alleen was, Sabine moest dus nog in de bibliotheek zijn. Ze zette hem meteen voor het blok. “Dan had je me uit de slotgracht moeten vissen, Andreas Niles Marron d'Chimay!”
Hij schrok niet zichtbaar van haar ontdekking, maar pakte haar arm en trok haar mee naar een houten bank die onder één van de ramen stond.
Hij ging naast haar zitten en begroef voor een moment zijn gezicht in zijn handen om na te denken. “Je zult je wel afvragen waarom ik niets heb gezegd,” begon hij langzaam naar woorden zoekend. “Ik heb daarvoor mijn reden.”
“Die kan nooit belangrijker zijn dan het hart van Sabine,” verdedigde ze haar vriendin, “want ik ken haar al jaren en ik zie hoeveel ze om je begint te geven. En dat doet ze niet zomaar bij elke vreemde kerel die in haar leven opduikt. Je breekt haar hart, Andrew. Je had vanaf het begin moeten uitkomen voor je adellijke afkomst. Het is toch iets om trots op te zijn?”
Beschaamd knikte hij. “Dat ben ik ook, meer dan je denkt. Het enige verweer dat ik heb, is dat ik niet wist hoe prettig ik me zou gaan voelen in haar gezelschap. Gisteren was heerlijk en vandaag weer. We hebben dezelfde interesses en het klikt helemaal. Ik ben hopeloos verliefd en voel me als een tiener die niet goed raad weet met zijn gevoelens.” Hij zuchtte wanhopig. “De gedachte dat morgen de laatste dag is, maakt me nu al radeloos.”
Jacobien dacht na. Hij kwam tenminste eerlijk voor zijn gevoelens uit. “Maar waarom zweeg je over je afkomst? Wat voor nut had dat?”
“Angst.” Verloren keek hij haar aan. “Heel simpel angst.”
Ze keek hem onnozel aan, alsof ze niet begreep waar hij het over had. “Angst? Angst voor wie? Ze zal je niet aanranden, hoor.”
Hij zag de humor ervan in. “Nee, dat bedoel ik niet. Ik ben bang dat vrouwen niet mij willen hebben, maar het huis en het landgoed. Ik heb daar al een paar keer mijn neus aan gestoten. Ik ben zelfs verloofd geweest. Maar het enige waar mijn vriendinnen op uit waren, is mijn geld, mijn titel, het kasteel. Als ik uitga met een meisje, durf ik niet te zeggen wie ik ben.”
“Maar je kunt toch niet ontkennen wie je bent.”
“Ik wil dat men van mij houdt om wie ik ben en niet om wat ik ben. Ik ben gewoon Andrew. Ik werk hard voor de kost, zoals ieder ander. En als blijkt dat de vrouw waar ik van houd, ook van mij houdt vanwege de persoon die ik ben, dan pas geloof ik dat we echt gelukkig kunnen worden.” Hij stond op en staarde uit het raam. “Ik ben ooit verloofd geweest. Na een half jaar ontdekte ik dat mijn aanstaande vrouw van een ander hield, maar voor mij koos vanwege mijn adellijke titel en het vooruitzicht in een gespreid bedje te stappen. Maar in stilte was ze verliefd op een vriend van mij.” Hij keek Jacobien aan en haalde verontschuldigend zijn schouders op.
“En?” vroeg die nieuwsgierig.
Hij glimlachte met een vleugje schaamte: “Ze is uiteindelijk met hem getrouwd. Verleden jaar hebben ze een tweeling gekregen. Ze zijn wel gelukkig, denk ik. Ik zie ze bijna nooit, ze hebben het druk met de baby's.”
Hij rechtte zijn rug en hoopte dat ze snapte waarom hij voor een gewone doorsnee jongeman wilde doorgaan. In feite was hij net zo gewoon als ieder ander, alleen zijn verantwoordelijkheid lag zwaarder. Verantwoordelijkheid om het erfgoed in stand te houden.
Langzaam knikte Jacobien dat ze het snapte. “Alleen zit je nu wel met de gebakken peren, waarde graaf,” plaagde ze hem met zijn titel. “Want ik kan je de uitslag al bij voorbaat op een briefje geven.”
“Denk je dat ze zo fel zal reageren? Ik wil haar beter leren kennen, Jacobien. Daar heb ik alles voor over.”
Ze haalde de schouders op. “Ik hoop dat je die kans krijgt, want ik zie wel dat ze helemaal met haar hoofd in de wolken loopt. En dat doet ze niet zo gauw. Ze is nogal nuchter, dus als ze om je geeft, doet ze dat voor de volle honderd procent.”
“Dat geeft mij hoop. Morgen wil ik haar alles vertellen en vragen of ze me wil zien in Amsterdam.” Hij keek haar bijna smekend aan. “Beloof me dat je haar nog niets zult vertellen?”
Ze kneep hem vriendschappelijk in zijn arm en stond op. “Dat wil ik je best beloven, maar dan moet jij haar wel binnenkort alles vertellen. Anders maak je geen schijn van kans, Andreas Niles. Overigens leuke naam. Waarom Andrew in plaats van Andreas?”
Hij wees op het portret van zijn vader. “Dat ligt voor de hand, hij was een rasechte Engelsman. Dan ligt Andreas, zoals mijn moeder uitkoos, niet zo gemakkelijk in de mond.”
Hij keek met respect naar zijn ouders en grootouders. “Mijn moeder is een lieverd, ik mis haar. Als ze hier is, zie ik haar uiteraard dagelijks, hoewel we elk ons eigen woongedeelte hebben.”
“Woonvleugel, bedoel je.”
Hij lachte breeduit. “We lopen niet de deur bij elkaar plat. Zij heeft haar bezigheden en vrienden. En ik de mijne. Ze laat me volledig zelfstandig het landgoed en de fokkerij runnen. Ze weet dat ik mijn vaders plannen ten uitvoer breng naar beste kunnen.”
“Ik denk dat het eerder te maken heeft met vertrouwen,” sprak Jacobien wijselijk.
Hij deed alsof hij Jacobiens opmerking niet gehoord, zoveel gentleman was hij wel. Hij wist dat zijn moeder volledig op hem steunde. Hoewel ze nog steeds een flinke vinger in de pap had en hij altijd met vragen bij haar terecht kon, had ze hem sinds het overlijden van zijn vader meteen carte blanche gegeven. Hij was erfgenaam, maar zij nog steeds eigenaresse. Toch wist ze dat er maar één kapitein op het schip kon zijn. Zij liet hem die eer. En hij verwende haar zoveel hij kon. Gelukkig was ze ook een vrouw om van te houden.
Hij keek wat wazig. “Volgende maand ga ik naar Frankrijk, dan zoek ik haar op. Wat denk je, zou Sabine het leuk vinden om mee te gaan?”
Ze hief een vinger op. “Eén stap tegelijk, Andrew. Eerst je bekentenis. En vooral zien wat zij wil, niet wat jij wilt.”
Hij stelde haar eerlijke mening op prijs. “Je bent een wijze vriendin, Jacobien.”
“Ach,” haalde ze haar schouders op, “daar zijn we vrienden voor.”
En vrienden zijn heilig, zowel voor Sabine als voor Jacobien, dat had Andrew al snel begrepen. Ze slenterden terug richting bibliotheek.
“Het is hier elke dag genieten, Andrew. Deze paar dagen zijn een feest voor mij geweest.” Ze klopte de merrie op de hals en vertrouwde haar door haar los te laten, zoals Andrew dat ook met de ruin deed. De merrie deed zich te goed aan de groene graspollen langs het water en met een gerust hart draaide Sabine zich om naar haar nieuwe vriend.
Hij twijfelde geen ogenblik en trok haar naar zich toe. “Ik hoop dat niet alleen de paarden daar debet aan zijn geweest.”
Ze veegde een lok van zijn voorhoofd en keek hem met een speelse lach aan. “Wat moet ik hier nu op antwoorden?”
“Wat je denkt,” kaatste hij ad rem terug, “en misschien wel wat je voelt.”
Ze legde haar hoofd tegen zijn borst en keek uit over het meertje. Wat ze voelde? Hij moest eens weten! Het liefst zou ze hem nooit meer los willen laten. Maar zij woonde in Noord-Holland, verdorie twee uur rijden van hem vandaan. Ze was stil en dacht na. Ondertussen genoot ze van zijn warmte en liefde. Liefde die ze eigenlijk niet wilde missen. Die gedachte schoof ze zover mogelijk voor zich uit.
Voorzichtig tilde hij haar hoofd op en omsloot haar mond met zijn lippen. “Liefste Sabine, ik weet niet of ik je laat gaan.”
Tussen twee lange kussen door antwoordde ze eerlijk: “Ik weet niet of ik nog wel wil gaan.”
De nadruk die ze op 'wil' had gelegd, lokte zijn reactie uit.
“Zou dat misschien betekenen dat je iets meer voor me voelt dan alleen een vakantieliefde?”
Ze antwoordde niet meteen, maar draaide haar hoofd om naar de paarden.
“Sabine?”
Ze schudde haar hoofd. “Ik weet niet precies wat ik moet zeggen, Andrew. Ik voel me heerlijk bij je en ja, misschien wel meer dan ik wil toegeven.” Met een ruk keek ze hem aan. “Maar laten we nuchter zijn.”
“Nuchter voor wie?”
Daar had ze geen antwoord op.
Hij trok haar dichter tegen zich aan.
“Als we elkaar willen blijven ontmoeten, is geen afstand te ver, mijn liefste. Ik kom je halen waar je ook woont. Want ik wil je niet kwijt, Sabine. Niet nu ik je eindelijk gevonden heb. Ik hou van je, Sabine, met mijn hele hart hou ik van je.” Hij trok speels haar blonde krullen naar achteren.
“Ik ben zo bang, Andrew. Bang dat ik nog meer om je ga geven dan dat ik al doe. Bang om pijn te voelen, als ik je straks nooit meer zie.”
“Als ik zeg dat ik je kom halen, dan doe ik dat ook.” Zijn stem klonk zelfverzekerd en zijn armen om haar heen hielden haar zo stevig vast, dat ze wist dat hij zijn woord zou houden. “Heus, ik zal je laten zien hoeveel ik om je geef. Ik wil je leren kennen in alle opzichten. Niet zoals je hier bent, maar juist zoals je thuis bent. Of in je werk. En vooral met je vrienden om je heen.”
“O, liefste Andrew, hoe komt het dat ik een kerel tref als jij? Het klinkt gek, maar dit alles lijkt wel een droom. Jij bent een droom waaruit ik niet wil wakker worden. En of je nu hier werkt op het landgoed, of dat je een kantoorbaan had in de stad maakt niet uit. Je bent zo'n droom voor me.” Ze leunde tegen hem aan. “Ik hoop dat ik nooit wakker word, Andrew.”
Andrew dacht aan Jacobien en zijn belofte aan haar om Sabine te vertellen wie hij werkelijk was. Nog steeds verkeerde ze in de waan dat hij op het landgoed werkte als een soort opzichter of zo. Hoe kon hij haar vertrouwen beschamen?
Hij verborg zijn gezicht in haar hals en dacht koortsachtig na. Haar loslaten kon hij niet meer. Hij wist dat hij veel om haar was gaan geven in deze korte tijd, maar hij had meer tijd nodig om haar te leren kennen. Wanneer kon hij zeker zijn van haar liefde? Een garantie voor het leven kreeg je nooit. Liefde was geven en nemen, samen delen, samen bouwen aan nog groter geluk. Maar wanneer wist hij zeker dat een vrouw van hem hield om wie hij zelf was en niet om de status die hij bij zijn geboorte had meegekregen? Eerst moest hij daar een antwoord op hebben, voordat hij haar kon opbiechten wie hij in werkelijkheid was.
“Sabine, mag ik naar je toe komen volgende week?”
Een warme glimlach gleed over haar wangen. “Dan pas?” plaagde ze hem.
“O, jij, kleine duivel!” Hij tilde haar op en onder luid protest stevende hij met ferme pas regelrecht op het meertje af. “Wacht maar tot je het koude water voelt!”
Ze gilde en spartelde met haar benen en ze klemde zich nog steviger om zijn hals vast toen hij haar vlak boven het water hield.
“Als ik erin ga, ga jij ook,” gilde ze. “Ik laat je niet los, Andrew! Never!”
Hij hield haar dreigend nog lager boven het donkere water.
“Echt, ik laat niet los, Andrew! Hoor je me?”
Grijnzend deed hij een stap naar achteren. “Dat wilde ik horen!” Meteen maakte hij zich uit de voeten.
De paarden keken geschrokken op, maar toen ze Sabine de achtervolging in zagen zetten, was het malse gras belangrijker. Mensen deden soms vreemde dingen.
Het afscheid had een wee gevoel achtergelaten en ze was nog geen dag thuis, of ze twijfelde al of ze Andrew zou bellen. Ze had haar agenda al vijf keer opengeslagen bij zijn naam en telefoonnummer, maar telkens bedacht ze dat, als hij echt om haar gaf zoals hij haar had gezegd en haar ook had laten voelen, hij haar wel zou bellen. In gedachten verzonken was ze naar de dierenkliniek gereden. Bij de oprit naar de praktijkruimte had ze verrast opgekeken dat ze er al was. Ze kon zich amper herinneren dat ze van huis was vertrokken.
Het korte spreekuur van tien tot twaalf uur vloog voorbij. De katten en honden passeerden haar als een waas. Sabine zelf was een en al waas. Bij de lunch, die ze altijd aan de keukentafel gebruikten, merkte de vrouw van haar werkgever op: “Sabine, je bent wel heel ver weg. Heeft het met je koene ridder in Twente te maken?”
De blos op haar wangen verraadde de waarheid. Dokter Stappers had tijdens de drie operaties die middag alle tijd om de bevindingen van zijn vrouw te toetsen en plaagde haar als hij even de kans zag. Sabine had hem uitgebreid verteld over de dassenburcht en het reewild dat in de bossen van d'Olde Beek vertoefde. Met oprechte interesse had hij geluisterd naar haar verhalen. Ook had ze verteld dat zij en Jacobien die laatste middag een bezoek hadden gebracht aan het unieke natuurmuseum Natura Docet. Stappers had zich verrukt uitgelaten over de opgezette dieren in het museum, waarvan sommige in zijn studententijd waren geprepareerd en opgezet voor permanente tentoonstelling. Vermoeid van de lange dag koerste Sabine op Amsterdam aan. Het eerste wat ze thuis checkte was haar antwoordapparaat. Drie telefoontjes.
Piep.
“Hallo schat, je moeder hier. Je hebt ons nog niet gebeld sinds gisteren. Ben je wel teruggekomen naar Amsterdam? Volgens je vader moest je vandaag weer werken. Geef even een geluid!”
Piep.
“Hallo stuk, Maarten hier. Heb je zin om naar de bioscoop te gaan zaterdag? Er draait een nieuwe in Tuschinsky. Als je 'ja' zegt, trakteer ik daarna op een pizza of zo. Bel me maar op mijn mobiele, ik moet werken vanavond. Kus, je eeuwige slaaf en dienaar.”
Piep.
Er klonk een lange stilte en Sabine wachtte met kloppend hart of nu Andrew's stem zou klinken. Maar het bleef stil en de derde beller hing op zonder iets te zeggen. “Shit!”
Ze trapte haar spijkerbroek uit en liet hem op de grond liggen. Teleurgesteld sprong ze onder de douche en toen ze even later in haar badjas door haar kamer liep, pakte ze de telefoon op. Maarten had haar op een idee gebracht en ze bestelde een pizza. Veel zin om te koken, had ze niet. Ze keek voor de zoveelste keer in haar agenda en Andrew's naam leek niet meer dan een krabbel op het gelijnde papier. Had ze al die dagen in Denekamp gedroomd? Bestond Andrew eigenlijk wel? Ze veegde zachtjes met haar wijsvinger langs haar lippen en de herinnering aan zijn zoete mond gaf haar de kriebels. Hij bestond wel degelijk, maar waarom belde hij dan niet? Ze miste hem nu al. En ze was pas één dag weg uit Denekamp.
De voordeurbel rinkelde. Ze trok automatisch aan het touw van het trapportaal en gilde naar beneden dat ze eraan kwam. Haastig zocht ze naar haar portemonnee, zodat ze de pizzabezorger kon betalen. Ze rende de steile trap af, maar werd plotseling besprongen door een zwart monster. Ze werd naar achteren gegooid tegen de treden aan en voordat ze goed en wel besefte wat er met haar gebeurde, kwam er een bekend gezicht naar boven gelopen.
“Dag, schoonheid!”
Even was ze te verbouwereerd om ook maar iets te zeggen. Ineens besefte ze dat het zwarte monster, dat nu haar bovenverdieping tot speelplaats maakte, Banjer moest zijn. Want langzaam kwam haar droomprins de traptreden op. Ze gooide zich in zijn armen.
“Andrew! Je bestaat echt!” Ze sloeg haar armen om zijn hals en kuste hem lang en innig.
Met moeite kon hij zijn evenwicht bewaren en verbouwereerd riep hij uit: “Maar natuurlijk besta ik echt.”
“Ik was zo bang dat je alleen maar een naam in mijn agenda zou zijn, een krabbel die ik er zelf in gedroomd heb.”
“Liefste Sabine, ik heb je gezegd dat ik je wilde leren kennen. Niet zoals je bent in het zadel, maar hier thuis in Amsterdam.” Hij kuste haar weer. “Ik heb de hele nacht geen oog dichtgedaan, zo miste ik je.”
Ze grinnikte. “En ik snapte maar niet waarom je me vandaag niet belde.”
“Dat kon ook niet, jij moest toch werken.”
Ze pakte zijn hand en trok hem de trap op, naar boven, half struikelend over de zoom van haar badjas. “Je hebt wel een enorm risico gelopen. Ik had net zo goed niet thuis kunnen zijn.”
“Dat is het risico als je verliefd wordt op een vrouw die in Amsterdam woont. Er ligt een stad aan haar voeten, overal lokken winkeletalages, uitgaansmogelijkheden, stille aanbidders.”
“Dat klopt. Maarten vroeg me al mee naar de bios, maar daar had ik even geen zin in.” Ze plofte op de bank en trok hem naast zich.
“Dus zo stil zijn die aanbidders niet.”
“Nee, Amsterdammers zeggen meteen waar het op staat.”
“Dan weet je wel wat je aan ze hebt.”
Voor de tweede keer ging de bel.
“De pizza!” riep ze uit. “Ik was geïnspireerd door Maarten.”
“Maarten?”
Zonder verdere uitleg gleed ze weg uit zijn armen en verdween het trapgat in. Twee tellen later kwam ze hijgend boven. “Quatro Stagioni, ik hoop dat je het lust. Ik heb nog niets in huis gehaald, zie je.” Ze liep meteen door naar de open keuken en hij volgde.
“Wat een heerlijke stek heb je hier. En zo smaakvol ingericht. Die antieke kast gaat goed samen met de moderne tafel.”
Alsof hij thuis was, trok hij een keukenlade open. Met het mes dat hij vond, sneed hij de pizza in stukken. Sabine toverde ergens van een hoge plank een fles Franse wijn vandaan en ontkurkte die met een soepele handigheid.
De telefoon ging over.
“Pak jij die twee glazen?” vroeg ze hem wijzend, terwijl ze naar de telefoon snelde.
“Hoi, hoe is het met jouw pootje?” knalde ze er enthousiast doorheen, toen ze Jacobiens stem hoorde. “Je raadt nooit wie hier zojuist komt binnenvallen.”
Andrew, die het gesprek aanhoorde. wist meteen dat het Jacobien moest zijn. “Doe haar de speciale groeten uit Denekamp van de twee jongens,” riep hij vanachter het aanrecht.
Bij het vertrek uit het hotel hadden ze Sjaak en Arthur moeten beloven niet al te lang te wachten met een volgend bezoek aan d'Olde Beek. Vooral Jacobien had het goed kunnen vinden met de twee vrienden. De rust bij de open haard had haar voet zo goed als genezen en de persoonlijke verzorging door zowel Arthur als Sjaak had haar bij het vertrek niet onberoerd gelaten. Een omhelzing van de twee vrienden was dan ook op zijn plaats.
Sabine, toch al uit haar doen omdat het vertrek onvermijdelijk betekende dat ze Andrew zou missen, kreeg een extra knuffel van Arthur. “Ik weet wat je doormaakt,” had hij in haar oor gefluisterd. “Ik heb ook zo gestaan, net als jij. En je ziet waar het me naartoe heeft geleid. Luister naar je hart, lieve vriendin. Andrew is het waard, geloof me.
Ook Sjaak had haar recht uit zijn hart toevertrouwd: “Ik hoop je heel veel te zien in de toekomst, Sabine. Zoals ik je gisteren op dat paard de oprijlaan in zag rijden... Ik dacht, die hoort hier thuis.”
Sabine beëindigde het gesprek met Jacobien. Gelukkig begreep die dat ze nu al haar aandacht aan Andrew wilde geven. Andrew voerde haar een stuk pizza en gretig nam ze een hap. Met de wijn zou ze het rustiger aan doen, wist ze. Door de week dronk ze nooit, maar nu Andrew er was, had ze iets te vieren. Ze kroop tegen hem aan op de bank en samen hapten ze om de beurt van de pizza. Banjer had een plek tegen de verwarming gevonden en lag daar languit alsof hij er altijd al hoorde.
Voor een tweede keer ging er een telefoon over. Deze keer was het de mobiele van Andrew.
“Ja?”
Hij luisterde stil en Sabine zag een bezorgde rimpel op zijn voorhoofd verschijnen.
“En nu? Wat, weet ze het al? Oké, ik bel haar meteen. Nee, geen enkel probleem, Cees, ik handel dit verder wel af. Bedankt dat je me gebeld hebt.”
Andrew verbrak de verbinding en toetste een nieuw nummer in. Sabine snelde intussen naar de keuken om hem meer privacy te geven. Toch kon ze de conversatie niet missen.
“Mag ik gravin Charlotte van u? Met Andrew. Ja, dankjewel.”
Het duurde even voordat de gravin aan het toestel kwam. En zo te horen had de gravin niet veel tijd voor hem, want zijn eerste reactie was: “Nee, geen probleem, ik zal het kort houden. Of heeft u liever dat ik morgenochtend... Hoezo ontslag? Maar dat accepteer ik niet! Hoezo? Klopt, dat is waar. Ja, maar het is absoluut iets waar ik niets aan kan doen. Daarop kan ik op geen enkele manier invloed uitoefenen.” Hij was even stil en luisterde naar de waterval van de gravin. “Het lijkt me beter als ik u morgen terugbel, dan ben ik beter op de hoogte. Au revoir.”
Sabine, die vanuit de keuken de conversatie had aangehoord, zag de verbeten trek om Andrew's mond. Hij moest grote problemen hebben, want hij staarde zonder iets te zeggen met een bezorgde blik uit het raam.
“Kan ik ergens mee helpen?” probeerde ze voorzichtig.
Hij keek naar haar op en probeerde de zorgen die hij had opzij te zetten. Hij sprong op van de bank: “Nee, lieverd, dit moet ik zelf klaren. Daar kan ik onmogelijk jou mee lastigvallen.”
“Je zou het kunnen proberen?”
“Het is mijn pakkie-an, heus, ik kom er wel uit.”
“Wat zou je ervan zeggen als we een straatje omlopen. Even langs een van grachten.”
Hij keek naar de hond. “Goed idee. Dan kan Banjer ook meteen even zijn poten strekken.”
De zwarte labrador tilde bij het horen van zijn naam zijn kop op.
“Ik weet een leuke stek om koffie te drinken. Als je even wacht, trek ik even iets aan...”
Ze vloog naar haar slaapkamer en trok een strakke, vale spijkerbroek, een wit T-shirt en een paar gympies aan. Na een kritische blik in de spiegel griste ze haar zwartleren pilotenjack van de kapstok en even later stommelden ze de trap af.
Buiten sloeg hij meteen zijn arm om haar schouder en Sabine voelde zich vertrouwd zo dicht bij hem te zijn. Ze liepen de Jordaan uit en passeerden een brug op de Prinsengracht. Daar stapten ze de Vergulde Gaper binnen.
“Eén cappuccino en een espresso,” bestelde hij.
Het was vrij rustig en Banjer kreeg aandacht van de mensen van het tafeltje ernaast.
Andrew strekte zich genoeglijk uit. “Dit doet me denken aan mijn studententijd. Ik heb vier jaar lang een verdieping in Oud-West gedeeld met een studievriend. Hij is tenslotte uitgezonden voor een project naar het Verre Oosten en hangt daar nog rond.”
“En jij? Jij draagt zorg voor d'Olde Beek.”
Hij slurpte de hete koffie. “En daar heb ik mijn handen vol aan. Nee, ik hoef niet zo ver weg. Voor vakantie, maar dat is wat anders.”
Sabine dacht aan haar rondreis door de Verenigde Staten en vertelde erover. Andrew was ook ooit op dezelfde plaatsen geweest. Voordat ze weer terugkwamen bij Sabines appartement in de Jordaan, kuierden ze nog wat grachten af. Er was nog zoveel van elkaar te ontdekken.
Eenmaal weer thuis viel het Sabine op dat Andrew zich meteen op zijn gemak voelde. Hij nestelde zich op de bank en trok haar naast zich. Ze had er geen flauw idee van of hij die nacht bij haar zou blijven. Ze kon hem onmogelijk zo laat nog naar huis laten rijden. Hij zou in slaap vallen achter het stuur! Haar hart bonsde en een beetje zenuwachtig schonk ze hem nog een glas wijn in. Ergens hoopte ze dat hij zou blijven. Wat zou het heerlijk zijn bij hem te liggen, zich te kunnen overgeven aan hem.
“Sabine, ik wil het je beslist niet moeilijk maken en me al helemaal niet opdringen. Daarom denk ik dat het beter is als ik dat glas wijn laat staan. Ik moet nog een eindje rijden, zie je.”
Ze keek hem enigszins geschrokken aan. “Voor mij hoef je niet te gaan, Andrew.” Ze zag dat hij twijfelde. “We zijn allebei volwassen mensen en vrij om te doen wat we willen.”
“Ik moet morgenochtend in Denekamp zijn. Dat telefoontje daarnet... Het is een lang verhaal, zie je. Er is een probleem dat ik acuut moet oplossen. Het betekent vroeg op.”
“Als je dat liever wilt, dan moet je gaan.”
Hij streek met zijn vingers langs haar kin. “Het is niet een kwestie van willen, het liefst blijf ik vanavond bij jou.”
Ze zweeg en keek hem alleen maar aan.
Hij bromde: “Hoe kan ik je loslaten als je zo lief kijkt? Ik lijk wel gek nu nog terug te rijden. Geloof me, liefste, maar ik kan niet anders. Het spijt me.”
Het was moeilijk om afscheid te nemen. En lang nadat hij weg was, zat Sabine nog voor het raam naar buiten te staren. Zelfs Banjer miste ze.
“Sabine, wacht nou rustig af, hij daagt wel weer op.”
“Maar twee dagen is lang, Jacobien. Het is niks voor hem om niet te bellen,” klonk Sabine wanhopig. “Heus, er is iets aan de hand.”
“Wat zei de gravin dan precies?”
“Iets over ontslag. Ik geloof dat er iets goed fout is gegaan, iets waar Andrew niets aan kan doen. En volgens mij wordt hij met ontslag bedreigd door de gravin.”
Jacobien wist dat dit niet mogelijk was, Andrew was immers de zoon van de gravin, het landgoed was zijn eigendom. Uit de verhalen van Sabine te horen, had Andrew haar nog niet op de hoogte gesteld van zijn ware identiteit.
“Jaco, ik ga naar hem toe. Hij heeft hulp nodig, ik voel het.”
Jacobien dacht koortsachtig na. “Lieverd, het is vrijdagavond, je kunt onmogelijk...”
“En ik mis hem zo ontzettend,” viel haar vriendin haar in de rede, “dat houd ik onmogelijk uit het hele weekend.”
Jacobien dacht aan de reactie die zou kunnen volgen bij Sabine als ze erachter kwam wie Andrew in werkelijkheid was.
“Wil je dat ik meega?” vroeg ze tenslotte. “Je parkeert mij maar in het hotel. Ik zie liever niet dat je dat hele stuk alleen rijdt. Laten we dan morgenochtend gaan.”
Zaterdagochtend vroeg reden ze Amsterdam uit. Ze wisten niet wat hen te wachten stond en Sabine was zenuwachtig omdat Andrew nog steeds niet had gebeld. Ze hield dan ook bij hoog en laag vol dat hij ontslagen was. Dan moest hij maar een baan in Amsterdam zoeken, had ze geopperd. Jacobien zat vol tegenstrijdige gevoelens. Moest ze haar beste vriendin vertellen wat ze wist? Of Andrew die kans geven?
Ze passeerden Twello. Alleen dit keer namen ze geen koffiepauze. Sabine wilde in één ruk doorrijden. Meteen toen ze het landgoed opreden, stuurde Sabine op het hotel af. Tijd om de twee jongens uitgebreid gedag te zeggen, wilde ze niet nemen. Eerst wilde ze naar d'Olde Beek.
“Gooi mij er maar uit, ik reserveer wel een kamer voor ons. Mocht je me nodig hebben, dan weet je waar ik zit.” Jacobien zwaaide haar na en stapte naar binnen.
Arthur die net achter de balie vandaan kwam, keek verrast op. “Jacobien! Dat is sneller dan we mochten hopen!” Hij omhelsde haar hartelijk en nam de twee reistassen van haar over. “Waar is Sabine?”
Sabine parkeerde de auto aan de zijkant van de stal. Van de groene Landrover was geen spoor te bekennen.
“Cees?”
Er klonk gestommel achterin de stal. Cees kwam tevoorschijn. “Sabine, wat een verrassing! En wat zal Andrew opkijken vanmiddag. Je weet dat hij naar Zuid-Frankrijk is gevlogen.”
Ze fronste haar wenkbrauwen. “Zuid-Frankrijk? Naar de gravin? Ik heb al twee dagen niets van hem vernomen en maakte me ongerust. Wat is er aan de hand, Cees? Eergisteren was hij nog bij me in Amsterdam.”
“Hij houdt van je, Sabine. Ik ken hem niet zo, hij is compleet van slag. Ook door die toestand met het pleegkind. De politie kwam er zelfs aan te pas. En dan zijn moeder die haar heup heeft gebroken. Alles komt tegelijk. Volgens mij heeft hij al twee dagen niet geslapen. En hij wilde zo graag bij je zijn dit weekend. Daarom zou hij vanmiddag weer terugvliegen.” Cees keek op zijn horloge. “Als het goed is, zit hij nu in het vliegtuig.”
Ze schudde niet-begrijpend haar hoofd. “Cees, het duizelt me. Leg me eens rustig uit wat er allemaal aan de hand is.”
Hij wenkte haar mee. “Kom, we gaan naar binnen. Ik zal vragen of er verse koffie is met wat broodjes.”
Ze volgde hem over de ophaalbrug het kasteel in. Hun voetstappen klonken hol over de stille binnenplaats. Hij wees op een deur. “We gaan hier naar binnen. Dan lopen we via de keuken wel naar een salon.”
Ze aarzelde. “Mag dat? De gravin vindt het vast niet goed dat ik hier zomaar, als een vreemdeling...”
“Dat ben je allang niet meer. Trouwens, als ik je niet netjes behandel, krijg ik van Andrew op mijn kop.”
Sabine begreep er niets van. Nog minder toen ze de grote keuken inliepen en Cees Sabine aan twee vriendelijke dames voorstelde. Tegelijkertijd vroeg hij of er een simpele brunch kon worden geserveerd in de kleine salon.
Cees zweeg verder in alle talen en ging haar voor door de grote hal. Nog maar een paar dagen geleden had ze hier met Andrew gestaan. Andrew! Wat bracht hem in hemelsnaam ertoe naar Frankrijk te vliegen? Ontslag? En had de politie zich daarin gemengd? Waarom zat hij niet hier bij zijn moeder, die had hem hard nodig met haar gebroken heup. En wat bedoelde Cees met een kind?
“Sabine, het lijkt me het beste dat ik je wat laat zien. Dat maakt de zaak wat duidelijker, hoop ik. En ik hoop dat Andrew het me vergeeft.” Hij liep samen met haar naar de grote verbindingsgang tussen twee vleugels.
“Zo ga je naar de bibliotheek,” herinnerde ze zich.
Hij glimlachte bescheiden. “Het is even wennen, al die verschillende salons.”
In de gang bleef hij staan. “Dit,” wees hij op een portret, “is gravin Charlotte Marron.”
Sabine knikte. “En die knappe man, daar, is Sir Edward Niles d'Chimay, dat weet ik.” Ze liep dichter naar het schilderij toe.
Cees gaf haar de gelegenheid zelf te ontdekken waar het om ging. Hij stond stilletjes naar Sabine te kijken en wachtte af.
Ze keek naar hem om. “En?”
Hij knikte met zijn hoofd. “Verder zie je niets?”
Gealarmeerd keek ze van Cees naar de schilderijen en weer terug naar hem. “Het heeft met Andrew te maken, nietwaar?”
Hij knikte en wachtte weer af.
Een beetje ongelovig draaide ze zich af van Cees en liep de schilderijen met een kritisch oog een voor een langs. Uiteindelijk stond ze stil voor het portret van de zoon van de gravin.
“Andreas Niles Marron d'Chimay. Andreas... Andrew!” Met een ruk keek ze om naar Cees. “Je gaat me toch niet vertellen dat Andrew hun zoon is. Ik bedoel...” Haar mond viel open van verbazing. Hoewel ze Andrew's geheim had ontdekt, zocht ze toch de bevestiging bij Cees.
En die antwoordde: “Hij is de man die van je houdt, Sabine.”
Ze schudde ongelovig haar hoofd. “Nee, dat kan niet. Hij is ontslagen voor iets waaraan hij niets kan doen. Nu zit hij verdorie helemaal in Frankrijk, terwijl zijn moeder haar heup heeft gebroken en ze hem juist hier nodig heeft. Verder is hij boswachter of paardenfokker of hoe het ook mag heten wat hij doet en... Nee, Cees, anders had hij me dat heus wel gezegd.” Ze liep de gang uit en kwam weer terug. “Zeg me dat het niet waar is, hij kan toch onmogelijk...”
Cees was blijven staan met zijn armen gekruist over zijn borst. Dit was een grote schok voor haar. Andrew, haar paardenfokker bleek ineens een graaf te zijn.
“Cees?”
“Een pleegkind van gravin Charlotte heeft van haar werkgever gestolen. Ze werd door de politie aangehouden. Haar werkgever heeft haar inmiddels ontslagen. Daarvoor moest Andrew eergisteren op tijd terug zijn in Denekamp. Om voor haar de kastanjes uit het vuur halen, zie je. Het is altijd een zorgenkind geweest, maar de gravin heeft sinds de dood van de moeder van het meisje altijd voor haar gezorgd.” Hij keek naar Sabines grote ogen. Geen wonder dat Andrew aan deze schoonheid zijn hart verloren had. “Het is dus niet zo dat de gravin Andrew ontslaat. Je hebt dat verkeerd begrepen. Gravin Charlotte is Andrew's moeder en ze is dol op haar zoon. Evenals de overleden Sir Niles. Hij en Andrew waren maatjes. Ik geloof dat hij zijn vader heel erg mist. Hij doet er dan ook alles aan om het landgoed en de fokkerij in stand te houden.”
Sabines mond viel weer open. “Maar... maar... als gravin Charlotte de moeder is van Andrew, dan is zij het die haar heup heeft gebroken!”
Cees knikte. “Daarom is hij meteen naar Frankrijk gevlogen om haar bij te staan.”
Nog steeds kon ze de logica niet bevatten. “Maar waarom heeft Andrew mij niet verteld wie hij is?”
Cees wees op de bank in de gang, waar daags daarvoor Jacobien en Andrew ook hadden gezeten. “Er is een verklaring voor Andrew's zwijgen. Hij is een telg uit een welgestelde familie. De weinige vriendinnen die hij heeft gehad, hadden het op zijn status voorzien. En vooral op zijn geld. Dat wilde hij voorkomen.”
“Hij wilde dat ik van Andrew zou houden, en niet van Andreas Niles Marron d'Chimay,” drong het langzaam tot Sabine door. “Maar Cees, ik hou van Andrew omdat hij een nuchtere en ongecompliceerde vent is. Was hij nou zo bang dat...”
“Je bent niet de eerste, Sabine.”
Ze kneep haar nieuwe vriend in zijn arm. “Hopelijk wel de laatste. O, arme Andrew, wat zal hij in de rats hebben gezeten. Hoe laat verwacht je hem terug? Ik kan bijna niet wachten om hem om zijn hals te vliegen.”
Cees merkte dat er voor Sabine niets was veranderd. Ze wachtte op de Andrew zoals ze hem kende en zoals hij in werkelijkheid was. Haar Andrew. De rest was franje, en daar hechtte ze geen enkele waarde aan.
Belle galoppeerde door het mulle zand alsof het een lieve lust was. De merrie was blij dat haar vaste berijdster in het zadel zat en liet alle energie die ze in zich had de vrije loop. Sabine genoot van de wind die om haar oren floot en liet de merrie het hele zandpad uitstuiven. Pas bij het einde trok ze de teugels aan om Belle tot een rustige draf te dwingen. Gehoorzaam volgde de merrie de instructies op.
Het doffe geluid van paardenhoeven ver achter zich deed Sabine omkijken. Een zwarte ruin met daarop een bekende ruiter deed haar hart sneller kloppen. Andrew! Ze kon zijn naam wel zingen! Ze draaide de merrie en wachtte gespannen af tot de ruin en zijn berijder dichterbij kwamen.
Andrew liet er geen twijfel over bestaan hoe blij hij was dat Sabine naar hem toe was gekomen. Hij slingerde zijn rechterbeen over het zadel en liet zich van het paard glijden. De laatste passen rende hij bijna struikelend op Sabine af en ze liet zich welwillend uit het zadel naar beneden trekken.
“Sabine, wat een verrassing! Weet je dat ik ruim twee uur geleden bij jou aan de voordeur stond?”
“In Amsterdam?”
“Daar woon je toch?”
“Ja, maar...”
“Op mijn vlucht uit Nice had ik het me al voorgenomen. Ik dacht, ik ga je halen. Ik ontvoer je naar d'Olde Beek.” Hij nam haar in zijn armen.
Onthutst keek ze hem aan. “Je bent me er eentje, Andreas Niles Marron d'Chimay!”
Hij glimlachte. “Aan je uitspraak kan ik niets meer verbeteren, mijn aanstaande gravin!”
“Aanstaande gravin?” Ze schrok zichtbaar.
“Als ik goed genoeg voor je ben?”
Ze schudde haar hoofd. “Ik wil geen titel, liefste, ik wil alleen maar die Andrew zoals ik hem ken. Simpel en oprecht.”
“Daarom hou ik ook van je, Sabine. Ik hou van je met heel mijn hart. En het spijt me dat ik je niet eerder vertrouwde. Ik had kunnen weten dat jij anders was. Ik had je vanaf het begin moeten zeggen wie ik ben. Het ging allemaal een beetje vreemd door die valpartij van Jacobien. En ik vind het zo... tja, opschepperig, om meteen te zeggen wie ik ben. Vandaar dat ik een beetje voorzichtig omga met het rondbazuinen van mijn naam en titel.”
Ze schudde haar hoofd. “Er valt jouw niets te verwijten, liefste, ik begrijp het waarom. Cees heeft me het een en ander uitgelegd. Je hebt een goede vriend aan hem.”
Hij beaamde dat onmiddellijk. “Hij is meer dan mijn rechterhand. Cees is altijd te vertrouwen. Zoals wij met elkaar omgaan, zo ging mijn vader met zijn vader en grootvader om. Een vriendschap van jaren.”
“Vriendschap is alles waard, Andrew.”
Hij haalde zijn hand door haar blonde haar. “Het is ook onze basis, liefste. En het is overgegaan in liefde. Ik geloof dat als je eenmaal de ware ontmoet, dat je het eigenlijk al heel snel weet. Mijn hoofd raakte op hol, mijn hart van slag en al mijn zintuigen in de war. En dat bracht jij allemaal teweeg.”
“We kennen elkaar nog maar zo kort, terwijl ik het gevoel heb dat ik al zoveel met je heb gedeeld.”
Hij tilde haar op en zwaaide haar in het rond. “In ieder geval mijn grootste geheim.”
“De dassenburcht!” wist ze meteen.
Hij nam haar gezicht in zijn handen en kuste haar tot ze naar adem snakte. Toen ze later, veel later, weer de paarden bestegen, reden ze langzaam terug naar de stal.
Het open vuur in de grote schouw knetterde. Banjer lag letterlijk gevloerd naast Rusty. Steeds zocht de jonge hond de vriendschap van de oude, bruine labrador. Vanaf de bank keken Andrew en Sabine dromerig naar het vlammenspel in de schouw.
“Ik wilde je wat voorstellen,” begon Andrew voorzichtig.
Sabine draaide zich naar hem toe. “Nee, ik heb geen zin in de bioscoop vanavond.”
“Jij met je gekke ideeën,” glimlachte hij. “Wat zou je ervan zeggen als ik je ontvoerde?”
“Lijkt me spannend. Waar naartoe?”
“Als ik je dat zou zeggen, dan was het geen ontvoering.”
Dat moest ze toegeven. “Verras me dan maar, liefste.”
Hij tilde haar van de bank en droeg haar de salon uit. In de grote hal liep hij rechtstreeks naar de trap.
“Je gaat me toch niet...”
“...helemaal naar boven dragen? Dat is nou precies wat ik ga doen!” En hij voegde de daad bij het woord. “Al kost het me een hernia, ik zal je in stijl ontvoeren.”
“Andrew!” gilde ze opgelaten. Maar welke prins zou zijn prinses zo naar boven dragen? Toch alleen Andrew! Vanaf de marmeren treden keek Sabine haar ogen uit. De kroonluchter aan het witgepleisterde plafond, de antieke schilderijen en Franse wandkleden, het antieke meubilair. Dit hoorde bij de Andrew waarvan ze was gaan houden. Maar hij was ook de boswachter en de paardenliefhebber en haar beste vriend die zijn geheime dassenburcht met haar had gedeeld. Ze liet zich zonder tegenzin naar zijn privévertrekken ontvoeren. Dit was haar Andrew, voor nu en voor altijd!
De voorzichtigheid waarmee hij haar blouse open knoopte, de tederheid waarmee hij haar naakte lichaam streelde, de passie waarmee zij elkaar keer op keer beminden, bewezen Sabine dat Andrew de man van haar dromen was.
Op het moment dat de eerste Kasteelromans van Favoriet in de winkels lagen, was een deel van de lezeressen nog niet eens geboren! Voor hen, maar natuurlijk ook voor de fans die nog altijd dol zijn op de romantiek van de adel, bewerkte en actualiseerde Uitgeverij Marken de beste Kasteelromans van vroeger, om ze uit te brengen in een aparte serie: BLAUW BLOED.
Haal BLAUW BLOED nummer 24 over VIER WEKEN bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.