Vervelende vete
Weg met die sauna!
Andries Jansen
“Toch snap ik het nog steeds niet,” zei Tom Benschop. “Het jongetje leek echt behoorlijk gewond. Ik was even bang dat hij in coma lag.”
“Niet alles op deze wereld is te verklaren, Tom,” antwoordde pastoor Jozef. “Er is meer tussen hemel en aarde dan wij mensen kunnen begrijpen.”
“Als dokter wil ik wel alles begrijpen.”
Pastoor Jozef schudde zijn hoofd. “Dat is je jeugd. Als je ouder wordt, leer je wel dat het leven niet altijd zo in elkaar zit.”
“Heb je dat gehoord van Leonie?” schreeuwde Els Kersten boven het geluid van de stofzuiger uit.
“Wat zeg je?” Trudy van der Meer slaakte een diepe zucht. Haar rug deed weer akelig pijn vanochtend en het laatste waar de doktersassistente zin in had, was het geroddel van Els.
De schoonmaakster trok zich daar niets van aan. Ze zette de stofzuiger uit en vroeg nog een keer, nu iets minder luid: “Heb je het gehoord over Leonie?”
“Wat heb ik gehoord? En welke Leonie?”
Els liet de stofzuigerslang op de grond vallen, deed een paar stappen naar de balie en fluisterde samenzweerderig:
“Leonie van de Baltinks. Haar voet.”
“Wat is er met haar voet?”
Els boog haar hoofd nog wat verder naar Trudy toe. “In de dorpswinkel is het het gesprek van de dag. De buurvrouw van Leonie heeft het verteld. Ze heeft de voet van Leonie zelf gezien. Hij is helemaal geel en stinkt afschuwelijk. Hij is al aan het rotten. De kans is groot dat hij geampudinges, nou ja, dat hij eraf gehakt moet worden.” Els was altijd blij als ze iets opzienbarends te melden had en keek Trudy voldaan aan.
Trudy schudde vertwijfeld haar hoofd. “Je moet niet altijd alles geloven wat je hoort. We leven niet meer in de middeleeuwen, hoor.”
“Waarom zit Leonie nu dan bij dokter Govert in de spreekkamer?” vroeg Els triomfantelijk.
“Dat gaat jou toch niets aan,” snauwde Trudy. “En moet je niet doorgaan met stofzuigen, met praatjes krijg je het stof niet weg.”
Het gezicht van Els verstrakte. Ze mompelde ‘vervelend, chagrijnig mens’ en wilde juist de stofzuigerslang weer oppakken, toen een man van een jaar of vijfenvijftig in trainingspak de dokterspraktijk binnenstrompelde. Zijn gezicht zag vuurrood.
Els en Trudy zagen dat er ter hoogte van de linkerkuit een flinke scheur in het trainingspak zat.
De man negeerde de schoonmaakster en liep trekkebenend naar de balie. “Ik wil onmiddellijk door een dokter worden geholpen,” blafte hij Trudy toe. “En het liefst door die jonge dokter, daar heb ik meer vertrouwen in.”
“Dan heeft u pech, meneer. Dokter Govert Lammers houdt op dit moment spreekuur,” antwoordde Trudy ijzig. “En als u dat niet bevalt, dan moet u maar een ander keertje terugkomen,” voegde ze er een beetje gemeen aan toe.
“Waarschuw die dokter Govert dan maar.”
“Hij heeft op dit moment al een patiënt. U kunt plaatsnemen in de wachtruimte.”
Het gezicht van de man werd nu zo rood dat het uit elkaar dreigde te spatten. Hij maakte een boos gebaar, koos toen eieren voor zijn geld en hinkte naar de wachtkamer. Met een woeste klap gooide hij de deur achter zich dicht.
Els had ondertussen de stofzuiger opnieuw aangezet. Ze bewoog de slang wat heen en weer, zette het apparaat snel weer uit, greep een stofdoek en begon voor de vorm de balie af te nemen. “Dat is toch meneer Koopmans,” siste ze met een stem vol opwinding. “Die rijke ‘snuffer’, die een paar maanden geleden bij ons in Lierbeek is komen wonen?”
Trudy knikte en wierp een boze blik richting de wachtkamer.
“Hij heeft praatjes genoeg. Dat krijg je met mensen die zoveel geld hebben. Die kunnen zich niet meer normaal gedragen. Die denken dat iedereen maar onmiddellijk voor ze klaar moet staan. Nou, hij wacht maar mooi zijn beurt af.”
“Weet je wat ze in de dorpswinkel over hem zeggen?” fluisterde Els.
Trudy haalde haar schouders op, maar was eigenlijk ook wel een beetje nieuwsgierig.
“Dat hij van plan is om een grote sauna op zijn grond te bouwen. Een wellness-centrum, of hoe heet zo’n ding?” Els keek Trudy verwachtingsvol aan, maar die reageerde niet, wat het signaal voor de schoonmaakster was om haar verhaal nog wat verder aan te dikken. “Het schijnt dat hij al een bouwvergunning heeft aangevraagd. Een sauna in Lierbeek, moet je denken. Sinds hier steeds meer ‘snuffers’ komen wonen, gaat het echt van kwaad tot erger. Allemaal blote mensen die bij elkaar kruipen. Weet jij wat voor vieze toestanden zich daar allemaal afspelen! Gadver, ik moet er niet aan denken. Straks komen er nog allemaal sekstoeristen naar ons dorp. Daar zit toch niemand op te wachten!”
Trudy stond op het punt Els uit te leggen waarom de meeste mensen naar een sauna gaan, maar toen schoot de doktersassistente iets anders te binnen. “Je weet toch dat mijn Jeroen bij Wout Barends op de boerderij werkt.”
“Natuurlijk weet ik dat,” antwoordde Els, gedeeltelijk trots omdat Trudy haar serieus leek te nemen, maar ook wat beledigd. Alsof er ook maar iets in Lierbeek speelde waarvan zij niet op de hoogte was! “Jouw zoon Jeroen is knecht bij Wout Barends.”
“Precies, hoewel hij daar eigenlijk veel te slim voor is, maar daar gaat het nu niet om,” ging Trudy verder. “Adrie Koopmans, de man die nu in de wachtkamer zit, wilde graag een paard van Wout Barends kopen. Wout heeft dat geweigerd. Hij wilde eerst zeker weten wat voor vlees hij in de kuip heeft. Adrie Koopmans woont hier pas een paar maanden en Wout verkoopt zijn paard niet zomaar aan een vreemde. Zeker niet als zo’n ‘snuffer’ zich gedraagt alsof de hele wereld van hem is. Het schijnt echt een flinke ruzie te zijn geworden tussen de twee mannen. Die Koopmans is het natuurlijk niet gewend dat iemand ‘nee’ tegen hem zegt. Wout is ook niet de makkelijkste; als hij iets in z’n hoofd heeft, nou ja, dan heeft hij het niet ergens anders zitten.”
“Jeetje,” zei Els, opgewonden over dit nieuwtje.
Op dat moment ging de deur van de wachtkamer open. “Waar blijft die oude dokter nou?” snauwde Adrie Koopmans. “Kan hij niet een beetje opschieten? Ik zit al een kwartier te wachten. Laat anders die jonge komen.”
“Nog even geduld,” antwoordde Trudy, voor haar doen erg beleefd. Els deed met het stofdoekje een nieuwe haal over de balie. In haar hoofd was de ruzie tussen Wout Barends en die meneer Koopmans al uitgemond in een fikse vechtpartij, waarover ze straks in de dorpswinkel in geuren en kleuren kon vertellen.
Ondertussen was Govert Lammers in alle rust bezig met zijn spreekuur. De oude dokter nam altijd alle tijd voor zijn patiënten; iets dat door ‘de wortelaars’ - de oorspronkelijke inwoners van Lierbeek - zeer werd gewaardeerd. De nieuwere dorpsbewoners moesten er nogal eens aan wennen. De meeste ‘snuffers’ waren immers veel meer bekend met het hectische leven in de stad, waar iedereen altijd ‘druk, druk’ was en nooit ergens tijd voor had.
Tegenover Govert zat een jonge vrouw op het behandelbed. Ze had een schoen en sok uitgetrokken. Govert bekeek de grootste nagel van de blote voet. De nagel was geelbruin verkleurd.
“Het is geen gezicht, dokter,” zei de jonge vrouw. “En het begint ook nog pijn te doen.”
Govert knikte. “Zoiets heet nou een schimmelnagel, Leonie. Of een kalknagel, zo wordt het ook wel genoemd.”
Leonie trok een vies gezicht. “Een schimmelnagel? Dat klinkt net zo smerig als de nagel eruitziet. Hoe kom ik er zo snel mogelijk van af, dokter?”
Govert glimlachte. “Gelukkig hebben we daar de medische wetenschap voor. Heb je wel eens van zwemmerseczeem gehoord?”
“Vaagjes, dokter. Het heeft vast iets met zwemmen te maken.”
“Dat klopt, ja. Het zwemmerseczeem is een voetschimmel die mensen meestal oplopen in een zwembad,” doceerde Govert. “Het komt redelijk vaak voor. Mensen hebben dan bijvoorbeeld erg veel jeuk onder hun voetzool. Soms kruipt zo’n schimmel ook onder een nagel en dan krijg je dus een schimmelnagel. In eerste instantie verkleurt de nagel dan geelbruin, zoals bij jou nu. Als we er niets aan doen, verbrokkelt de nagel. Hij wordt dik en bobbelig en kan in een later stadium zelfs helemaal loslaten. Er is ook een kans dat de andere nagels worden besmet. Het gaat steeds meer pijn doen.”
“Jeetje,” zei Leonie.
“Maar zoals ik al zei,” ging Govert verder, “hebben we gelukkig de medische wetenschap nog. Ik ga je een anti-schimmel-middel voorschrijven. Vroeger werkten die heel slecht bij schimmelnagels, omdat de schimmel onder de nagel zit en de crème of zalf daar niet bij kon komen. Tegenwoordig hebben we ook middelen die van ‘binnenuit’ werken.”
“Wat goed dat u dat allemaal weet.”
“Ik mag dan een oude dokter zijn, Leonie. Ik ga heus wel met m’n tijd mee. Met sommige zaken, tenminste. Er is ook genoeg dat ik maar het liefst aan me voorbij laat gaan. Al die ophef over nieuwe computers en telefoons bijvoorbeeld. Hoewel je tegenwoordig als dokter bijna niet meer zonder kunt.”
“Zo bedoelde ik het niet, dokter,” zei Leonie snel.
“Dat snap ik, meid. Laten we ook eens naar de oorzaak van je probleem gaan kijken. Waar zou je die vervelende schimmelnagel hebben opgelopen?”
“Nou ja, u noemde zelf het zwembad, dokter. Ik ben inderdaad sinds een paar maanden aan het zwemmen, in het zwembad in de stad. Na de komst van de tweede waren er heel wat kilootjes bijgekomen en ik wilde toch wat aan beweging gaan doen. Iedereen zegt altijd dat zwemmen zo gezond is.”
“Dat is het ook. Zeker weten. Als je tenminste bepaalde voorzorgsmaatregelen in acht neemt. Hoe is het trouwens met jullie kindertjes? Jullie hebben toch een jongetje en een meisje?”
“Johan en Truusje. Het zijn schatten. Af en toe behoorlijk ongedurig en echte handenbindertjes.” Leonie leek haar schimmelnagel alweer vergeten en begon te stralen. Ze pakte een portemonnee uit de handtas die naast haar op het behandelbed stond en liet Govert een foto zien. “Kijk, deze hebben we laatst laten maken.”
Heel even trok er een schaduw over het gezicht van Govert, maar hij herstelde zich snel. “Het zijn inderdaad droppies. Johan heeft veel weg van jou, als je het gezichtje zo ziet.”
“Dat zeggen wel meer mensen. Truusje heeft ook meer het karakter van haar vader. Net zo eigenwijs, maar ook een echte lieverd.”
Leonie keek nog even verliefd naar de foto en borg hem toen weer op in de portemonnee.
Heel even dacht Govert terug aan die gebeurtenis van zolang geleden, toen hij zijn lieve vrouw en hun pasgeboren kindje in het kraambed had verloren.
“Mag ik nu niet meer zwemmen, dokter? Dat zou jammer zijn. Want behalve dat het lekker is, is het ook heel erg gezellig. Ik ga met de buurvrouw en een paar vriendinnen. We babbelen onder het zwemmen wat af.”
“Natuurlijk wel, maar het is belangrijk om bepaalde voorzorgsmaatregelen te nemen, zoals ik al zei. Heel eenvoudig, hoor. Je moet daar niet op blote voeten lopen, trek gewoon badslippers aan. De voeten heel goed afdrogen na het zwemmen en ook als je thuis onder de douche bent geweest. Het is verstandig om schoenen te dragen van materiaal dat goed ventileert, zoals leer. Nog beter zijn eigenlijk ‘open’ schoenen, bijvoorbeeld sandalen en elke dag schone sokken aan.”
“Dat heb ik vroeger thuis wel geleerd, hoor, dokter.”
“Daar twijfel ik niet aan. Volgens mij heb ik nog met je moeder in de klas gezeten.”
Govert stond op, schreef het recept uit en nam toen afscheid van Leonie. “Geef je Truusje en Johan een knuffel van mij.”
“Zal ik zeker doen, dokter.”
Terwijl Leonie de dokterspraktijk verliet, bleef Govert nog even in de deuropening van de behandelkamer staan. Toen wandelde hij rustig in de richting van de balie.
Els was inmiddels klaar met schoonmaken. Ze stond op het punt om naar de woning van pastoor Jozef te vertrekken – waar ze ook huishoudster was - toen ze de dokter zag. Ze aarzelde heel even, maar zoals altijd bij Els won haar nieuwsgierigheid het van het besef dat ze zich met dingen bemoeide die haar niets aangingen. “Is het waar, dokter?”
“Wat is er waar, Els?” vroeg Govert gemoedelijk.
Els keek even om zich heen, alsof niemand mocht horen wat ze ging zeggen. “Dat de voet van Leonie eraf moet?”
“Hoe kom je daar nou bij?”
“Dat zeiden ze in de dorpswinkel. Piet en Mia hadden het gehoord van de buurvrouw van Leonie.”
“Oh, juist.” Govert begreep al hoe de vork in de steel zat. De buurvrouw van Leonie had waarschijnlijk een onschuldige opmerking gemaakt over de nagel en binnen de kortste keren was van de mug een olifant gemaakt. “Daar hoef je niet bang voor te zijn, Els. Heb je Leonie net niet zien weglopen? Misschien moet je de verhalen van Piet en Mia af en toe toch maar met een korreltje zout nemen.”
“Ja, dat zal wel, dokter. Nou, gelukkig dan maar,” voegde Els er nuffig aan toe. “En ik geloof heus niet alles wat er gezegd wordt, hoor. Aan al dat geroddel doe ik niet mee.”
“Dat is mooi, Els,” antwoordde Govert, die moeite had zijn lachen in te houden.
Op dat moment werd de gemoedelijke stemming in de hal van de dokterspraktijk ruw onderbroken. De deur van de wachtkamer vloog open. Adrie Koopmans kwam woest naar buiten gestrompeld. “Wat staan jullie hier nou te kletsen? Word ik nog een keertje geholpen, of hoe zit dat?”
Govert wisselde een snelle blik met Trudy. De doktersassistente maakte een verontschuldigend gebaar. Ze had Govert juist willen waarschuwen dat de ongedurige ‘snuffer’ in de wachtkamer op hem zat te wachten.
“U heeft helemaal gelijk,” zei Govert kalm. “Het is inderdaad onbeleefd van mij, dat ik hier sta te praten, terwijl u zit te wachten. Mijn excuses. Volgt u mij naar de behandelkamer?”
Adrie Koopmans mopperde nog wat na, maar de vriendelijke reactie van Govert had de wind uit de zeilen van zijn boosheid genomen. Hij strompelde achter de oude dokter aan en ging - net als Leonie tien minuten eerder - op het behandelbed zitten.
“Laat ik me eerst maar even voorstellen,” zei Govert, “dat is er in alle tumult nog niet van gekomen.” Hij stak zijn hand uit, een uitnodiging die door de ander nog wat onwillig werd beantwoord.
“Adrie Koopmans.”
Govert had Adrie Koopmans nog niet eerder ontmoet, maar kende de man natuurlijk wel van de verhalen die in Lierbeek de ronde deden. De rijke ‘snuffer’ had een grote, vervallen boerderij aan de rand van het dorp gekocht en die helemaal laten opknappen. Het land dat om de boerderij heen lag, behoorde hem eveneens toe. De grond had van oorsprong een agrarische bestemming, maar Adrie Koopmans had toestemming gekregen om het voor een recreatieve bestemming te gebruiken, mits een eventuele aanbouw niet te veel afbreuk deed aan het dorpsgezicht. Met andere woorden: hij mocht er geen modern appartementencomplex van vijf verdiepingen neerzetten, om die appartementen vervolgens aan toeristen te verhuren. Nu was de kans daarop nihil, want het aantal toeristen dat Lierbeek maandelijks aandeed, was op twee handen te tellen.
Verder wist Govert dat Koopmans een veel jongere vrouw en een zoontje van een jaar of tien had. Ze waren al een keertje naar de praktijk gekomen en waren toen door Tom geholpen. Tom had daarna onder de koffie met een mengeling van verbazing en enthousiasme over de vrouw van Adrie Koopmans verteld. Het was een levende barbiepop: zwaar opgemaakt, fel geblondeerd haar, rinkelend van de sieraden en niet meer ‘in oorspronkelijke staat’, waarmee Tom bedoelde dat ze waarschijnlijk al meerdere cosmetische ingrepen achter de rug had. Toch maakte ze een sympathieke indruk en ze was Tom zeer dankbaar toen dankzij het zalfje, dat de jonge dokter had voorgeschreven, de klachten van haar zoontje een paar dagen later compleet waren verdwenen.
Inmiddels had Govert zijn aandacht op de kuit van Adrie Koopmans gericht. Hij vroeg de ‘snuffer’ zijn gescheurde trainingsbroek uit te trekken en bekeek zorgvuldig de wond die tevoorschijn kwam. De huid was opgezwollen en er waren blauwe plekken te zien. “Wat is er gebeurd?” vroeg Govert.
“Die verdomde hond van Barends,” zei Koopmans woedend.
“Hij heeft u gebeten?”
“Dat kan een blinde toch nog zien.” Adrie Koopmans begreep onmiddellijk dat hij te ver was gegaan en maakte een verontschuldigend handgebaar. “Ik ben nog steeds razend.”
“Dat snap ik. U was zeker een eind aan het hardlopen?”
“Omdat ik een trainingsaanpak draag? Ja, u heeft gelijk. Ik zit voor mijn werk veel achter de computer en probeer in conditie te blijven door een paar keer per week een stukje te rennen. Ik loop een rondje om het dorp heen en passeer dan de boerderij van die Barends. U kent hem zeker wel?”
Govert reageerde niet op de vraag, hoewel hij Wout Barends natuurlijk heel goed kende. Wout was een van de machtigste mannen van het dorp: een rijke herenboer, met vele hectaren akkergrond en een enorme veestapel. Niet de makkelijkste of meest flexibele man, maar als het puntje bij paaltje kwam, zeker geen slecht mens, dol op zijn koeien, paarden en vooral op Emma, zijn vrouw.
Adrie Koopmans zag het zwijgen van Govert als een aanmoediging, want hij ging verder met vertellen: “Op het erf loopt een waakhond rond, daar krijg je echt de zenuwen van. Elke keer als ik erlangs loop, springt hij blaffend tegen het hek op, hij ziet eruit of hij je het liefste ter plekke zou verscheuren.”
Koopmans zweeg weer een moment en Govert vroeg zich af waarom de man dan niet voor een ander rondje hardlopen koos, als hij zo bang was voor de hond.
Het leek of Adrie zijn gedachten had geraden. “Maar ik vertik het om een andere route te kiezen. Het zou aanvoelen of ik een kniebuiging voor die Barends maak en dat vertik ik, zeker na wat hij me met dat paard heeft geflikt.”
Govert was bang dat het verhaal nu wel erg uitgebreid zou worden en greep in. “En wat gebeurde er vandaag dan?”
“Ik kom aangerend en hoor van verre die hond alweer tekeergaan. Het lijkt wel of hij aanvoelt dat ik eraan ga komen. Of hij me op staat te wachten. Misschien heeft die Barends hem daartoe wel opdracht gegeven. Ik loop gewoon door en doe net of ik de hond niet zie of hoor. Ik weiger ook aan de andere kant van de weg te gaan lopen. Dat plezier wil ik die Barends niet doen. Hij staat vast door het raam van zijn boerderij naar buiten te gluren.”
Dat leek Govert sterk, maar de oude dokter hield deze gedachte voor zich.
“Ik was ter hoogte van het erf. De hond springt weer als een waanzinnige tegen het hek op. Dat hek was altijd afgesloten, maar bleek nu open te zijn. Plotseling komt de hond naar buiten gestormd. Ik begin natuurlijk als een waanzinnige weg te rennen, de hond komt achter me aan, springt tegen me op en bijt me in de kuit. Ik heb hem een flinke trap gegeven, toen droop hij wel af. Ik ben daarna zo goed als het ging doorgelopen en gelijk hiernaartoe gekomen.”
“Zo, zo, dat is niet zo mooi,” antwoordde Govert voorzichtig. “Wat onverstandig van Wout Barends om zijn hek niet goed af te sluiten. Heel slordig, daar moet hij beter op letten. Ik ben er wel zeker van dat hij het niet expres heeft gedaan. Zo is Wout niet, ook al is hij niet altijd de makkelijkste, dat moet ik wel toegeven.”
“Ja, ja, dokter, ik snap dat u als oorspronkelijke inwoners van het dorp elkaar beschermt, maar ik laat het er niet bij zitten. Dit muisje krijg nog een staartje, daar kunt u zeker van zijn.”
Govert slaakte een zucht. Die ‘snuffers’ konden soms zo fel reageren. Aan de andere kant: hij kon zich goed voorstellen dat Adrie Koopmans enorm geschrokken was. Het was geen pretje om achterna te worden gezeten door een waakhond en dan ook nog in je kuit te worden gebeten.
“Ik ga u een tetanusinjectie geven,” zei de oude dokter. “En voor de zekerheid krijgt u ook een recept voor een antibioticakuur.”
“Kunt u niet met haar naar de praktijk komen?” vroeg Trudy door de telefoon.
Tom Benschop hoorde het. De aantrekkelijke, jonge vent trok zijn wenkbrauwen vragend naar Trudy op.
“Wacht even.” De doktersassistente hield haar hand voor het spreekgedeelte van de hoorn en legde Tom uit wat er aan de hand was. “Ik heb Hendrik Geerlings aan de lijn. Zijn vrouw is zo benauwd. Ik heb gezegd dat je net terug bent van het visite rijden.”
“Zeg maar dat ik er aan kom. Ik ben al onderweg.”
Trudy gaf met een zucht de boodschap van Tom aan Hendrik Geerlings door en legde de telefoon toen weer neer.
“Kun je niet wat aardiger tegen de patiënten zijn?” vroeg Tom. “Ze bellen heus niet voor hun lol.”
Trudy trok een verongelijkt gezicht, wilde tegensputteren, bedacht dat ze Tom te vriend moest houden omdat ze in de aantrekkelijke dokter nog steeds de ideale partner zag voor haar dochter Saskia en besloot toen zijn opmerking maar helemaal te negeren.
Tom schudde z’n hoofd, maar had geen zin om er verder nog een woord aan vuil te maken. Hij greep z’n dokterstas en was even later al onderweg naar de kleine woning, waar Hendrik Geerlings met zijn vrouw woonde.
Onderweg kwam hij langs de dorpsschool. Tom wierp een snelle blik door een van de klaslokalen en ving een glimp op van Maartje Smit, tot wie hij zich al een hele poos aangetrokken voelde, maar die hem min of meer als een jojo behandelde. Ze kon heel lief en open tegen hem zijn, maar ook kil en afstandelijk. Tom wist vaak niet goed wat hij met haar aan moest. Soms zocht hij dan maar zijn toevlucht bij een van de andere aantrekkelijke vrouwen uit het dorp. Omdat niets geheim bleef in Lierbeek, kwam Maartje daar altijd achter, waarna ze nog killer tegen hem deed. Tom moest dan weer zijn uiterste best doen om tot iets van toenadering te geraken. Diep in zijn hart was Tom ervan overtuigd dat Maartje wel degelijk dol op hem was. Of was de wens de vader der gedachte en hield hij zichzelf voor de gek?
Toen Tom bij het huisje van Hendrik Geerlings en zijn vrouw parkeerde, schudde hij de gedachten aan Maartje van zich af. Tom was de afgelopen maanden wel vaker bij het echtpaar op bezoek geweest. Ze hadden vroeger op een boerderij gewoond een eindje buiten Lierbeek, maar hadden op hun oude dag besloten deze te verkopen en naar het dorp te verhuizen, omdat ze zo dichter bij de dorpswinkel en andere voorzieningen waren.
De gezondheid van Josje, de vrouw van Hendrik, was broos. Het harde werken op de boerderij en het opvoeden van vijf kinderen hadden hun tol geëist. Josje klaagde nooit en in de afgelopen maanden was Tom gesteld geraakt op de dappere, bejaarde vrouw. Die sympathie was wederzijds. In het begin had het echtpaar de dokter van buiten het dorp nog met de nodige argwaan behandeld, maar inmiddels was er een vertrouwensband ontstaan en werd Tom door Hendrik en Josje Geerlings volledig geaccepteerd.
Hoewel ze inmiddels in een gewoon huisje woonden, was het nog steeds gewoonte via de achterdeur naar binnen te gaan, zoals dat vroeger op de boerderij ook gebruik was geweest. Tom klopte even aan en stapte toen het kleine, open keukentje in. Hij schrok van wat hij zag. Josje zat op een stoel, zag erg bleek en hapte naar adem. Ze was nog verder achteruitgegaan, realiseerde Tom zich met een schok. Verdorie, hij had er meer aandacht aan moeten besteden. Gewoon een keertje langs moeten gaan, zonder dat ze hadden gebeld.
“Dokter, fijn dat u er bent.” Hendrik Geerlings stond naast zijn vrouw en keek Tom hulpeloos aan.
“Dag, dokter,” hijgde Josje. Zelfs het uitspreken van die twee woorden, kostte haar al een flinke inspanning.
Het probleem van Josje was dat haar hart eigenlijk ‘op’ was. Daardoor hield ze voortdurend vocht vast, wat weer voor de benauwdheid zorgde. Tom had plaspillen voorgeschreven en al een paar keer de dosis verhoogd, maar daarmee kon hij natuurlijk niet eindeloos doorgaan.
Hij wilde vragen waarom ze niet eerder gebeld hadden, maar slikte de woorden net op tijd in. Aan zo’n verwijt had op dit moment niemand iets en bovendien had hij zelf ook wel wat alerter kunnen zijn.
De jonge dokter zag dat de handen, polsen en benen van Josje flink waren opgezet, wat door het vasthouden van het vocht kwam.
Hij liep naar de oude boerenvrouw toe en deed een paar onderzoekjes. “Ik ga een ziekenwagen bellen,” zei Tom vervolgens. “U moet naar het ziekenhuis.”
“Nee,” schudde Josje en ze keek haar echtgenoot vertwijfeld aan. “We hebben het hier al lang over gehad, dokter,” deed Hendrik het woord voor haar. “Josje wil niet naar het ziekenhuis. Kunt u niet iets sterkers voorschrijven tegen die afschuwelijke benauwdheid. Dit is toch geen leven, zo. Als ze opstaat om naar de wc te gaan, is ze bijna een half uur buiten adem.”
“Daarom juist,” antwoordde Tom.
“Kunt u zich Josje in het ziekenhuis voorstellen, dokter? In een vreemde omgeving, afhankelijk van vreemde mensen?”
Tom kreeg een brok in zijn keel. Hij slikte even en keek eerst Josje en daarna Hendrik aan. “Ik kom wel niet uit een dorp, maar ik heb altijd gehoord dat boerenmensen vechters zijn. Helemaal beter maken, kunnen we uw vrouw niet meer, Hendrik. Maar er is heus nog iets dat we kunnen doen.”
“Dat heeft u al eerder gezegd, dokter, maar Josje wil niet naar het ziekenhuis. En wie zegt dat ze dan ooit weer thuiskomt?”
“Ik kan u geen garantie geven, maar in het ziekenhuis kunnen ze heus nog wat doen.” Tom keek Josje recht aan. “Om het simpel te zeggen: ze halen het vocht uit uw lichaam weg, waardoor uw hart veel minder hard hoeft te werken en u veel minder benauwd zult zijn. Daarnaast krijgt u sondevoeding, zodat u aan zult sterken. Ik durf niet te beloven dat u zich daarna weer een meisje van achttien zult voelen, maar ik ben ervan overtuigd dat er een goede kans is op een flinke verbetering.”
“Ik zie er zo tegenop om naar dat ziekenhuis te gaan, dokter. Wat moet ik daar nog, op mijn oude dag?” hijgde Josje.
“In het ziekenhuis werken lieve mensen. Zij zullen hun uiterste best voor u doen.”
Josje leek nog even te aarzelen en gaf zich toen gewonnen. “Dan moet het maar.” Ze pakte de arm van Tom vast. “U bent een echte doorzetter, dokter. U laat zich niet snel ‘nee’ verkopen.”
Tom glimlachte en pakte zijn mobieltje om een ambulance te waarschuwen.
“Dat heb je goed gedaan, Tom,” zei Govert ’s avonds ernstig.
“Ik hoop het.” Tom keek bedenkelijk. “Ik hoop van harte dat ze weer wat opknapt. Toen ze in de ziekenwagen werd gedragen, zag ze er zo verloren en kwetsbaar uit. Hendrik vertelde dat ze binnenkort zestig jaar zijn getrouwd en in al die tijd nog nooit een nacht van elkaar gescheiden zijn geweest.”
“Je hebt gedaan wat je moest doen,” vond pastoor Jozef. “Het is een sterke vrouw. Je zult zien: straks loopt ze weer gearmd met Hendrik naar de winkel van Piet en Mia om hun boodschapjes te doen.”
“Dat weet ik niet,” antwoordde Tom aarzelend. “Met een rollator zou het misschien moeten lukken.”
De twee dokters en de eerwaarde Jozef Eerdmans zaten samen aan een tafeltje in ‘Het Anker’. Het was de wekelijkse bingoavond in het dorpscafé. Om hen heen klonk er een vrolijk geroezemoes. De kastelein, Dikke Willem, was bezig met het uitdelen van de bingokaarten. Met zijn enorme gestalte drong hij zich door de drukte heen en bereikte zo ook hun tafeltje.
Govert en de pastoor namen alle twee een bingokaart. Tom bedankte voor de eer. Hij vond die bingo maar een saaie bezigheid: iemand riep een getal om en dan moest je kijken of dat op je kaart stond. Waarom al die dorpsbewoners dat nou zo spannend vonden?
“Zo word je nooit een Lierbeker in hart en nieren, Tom,” plaagde Govert. “Om hier echt ingeburgerd te raken, moet je meedoen aan de bingo.”
“Als het daarvan afhangt, laat dan maar zitten,” mopperde Tom.
Pastoor Jozef nam ondertussen een flinke teug van zijn sigaar - van het rookverbod trok hij zich niets aan en niemand haalde het in zijn hoofd om de pastoor daarop aan te spreken - en informeerde bij Dikke Willem wat de hoofdprijs van de bingoronde zou zijn.
“Een mooie vleesschotel, gesponsord door Wout Barends,” deelde de kastelein mee.
“Daar had ik al hoop op.” Pastoor Jozef wreef vergenoegd over zijn kolossale buik. “Het water loopt me al in de mond.”
“Er mogen anders best een paar kilootjes af, Jozef,” vond Govert. “Straks pas je niet eens meer in je priestergewaad.”
Zoals altijd trok de pastoor zich ook nu niets van die opmerking aan. “Een gelukkig mens is een zegen voor zijn omgeving,” merkte hij vergenoegd op.
Govert schoot iets anders te binnen. “Over Wout Barends gesproken. Ik had vandaag Adrie Koopmans op het spreekuur, je weet wel, die rijke ‘snuffer’ die hier een paar maanden geleden is komen wonen.”
Pastoor Jozef knikte. “Ik ben hem wel eens in zijn trainingspak tegengekomen. Hij doet aan hardlopen, geloof ik. Iedereen zijn hobby, maar ik houd het maar bij bingo. Als de Here had gewild dat we voortdurend gingen rennen, waren we wel met hardloopschoentjes aan onze voeten geboren.”
Govert had even tijd nodig om deze opmerking te verwerken. “Precies, Adrie Koopmans loopt altijd een rondje om het dorp,” ging de oude dokter verder. “Niets mis mee, overigens, als je het tenminste niet overdrijft. Een prima manier om in conditie te blijven.” Govert wierp pastoor Jozef een sarcastische blik toe, alsof hij de eerwaarde ook wel eens in hardloopkleren zou willen zien. “Tijdens zijn rondje komt hij altijd langs de boerderij van Wout Barends.” Govert nam een slok uit het glas wijn dat voor hem stond. “De hond van Wout schijnt zich dan uitermate agressief te gedragen. Je zou ook kunnen zeggen dat hij het erf van zijn baas goed verdedigt. Hij blaft woest en springt tegen het hek op.”
“Inderdaad een prima waakhond,” vond pastoor Jozef. “Zolang hij maar achter dat hek blijft.”
“Precies. Vandaag was Wout echter vergeten het hek af te sluiten. Volgens Adrie Koopmans had hij het hek expres niet goed dichtgedaan, maar dat kan ik me niet voorstellen. Het domme was dat Adrie Koopmans ook nog vlak langs het hek heen liep, bijna om de hond uit te dagen. Dat heeft hij geweten, want van het een kwam het ander. De hond stormde naar buiten en beet hem flink in de kuit. Er hadden nog ergere ongelukken kunnen gebeuren, maar met een flinke trap heeft hij de hond weer naar het erf gejaagd.”
Govert nam nog een slok van zijn wijn.
“Dat is niet zo mooi,” mompelde pastoor Jozef.
“Adrie Koopmans was natuurlijk woedend,” ging Govert verder. “Eerlijk gezegd, kan ik hem geen ongelijk geven. Je schrikt je natuurlijk rot als je door zo’n woeste hond wordt aangevallen en zo’n beet in de kuit is ook geen pretje. Hij dreigde dat hij het er niet bij zou laten zitten en dat het muisje nog wel een staartje zou krijgen.”
“De hond een staart zou krijgen, bedoel je,” merkte Tom droog op. “En er is toch al eerder heibel tussen die twee geweest. Trudy vertelde zoiets. Dat Wout aan Koopmans geen paard wilde verkopen, omdat de ‘snuffer’ pas in Lierbeek woonde en Wout niet wist of Koopmans goed met paarden kon omgaan.”
“Dat klinkt een beetje als een drogreden,” merkte pastoor Jozef op. “Het zijn alle twee machtige, rijke mannen, misschien wringt daar de schoen.”
“Je bedoelt dat ze een spelletje aan het doen zijn wie het verst kan plassen,” opperde Tom.
“Precies.” Pastoor Jozef wilde er nog wat aan toevoegen, maar op dat moment begon de bingo.
Voor de gelegenheid had notaris Fred Kooistra achter de tafel plaatsgenomen, zoals gebruikelijk gekleed in driedelig pak. Hij was de enige in Het Anker die er zo netjes uitzag, maar omdat niemand iets anders van hem was gewend, viel dit niet eens meer op. Naast hem stond een glaasje water. De notaris keek ernstig om zich heen, alsof hij aanwezig was bij de ondertekening van een uiterst belangrijk document en begon toen de spelregels van de bingo voor te dragen. Omdat iedereen die allang kende, werd zijn saaie stem al snel overstemd door het opnieuw aanzwellende geroezemoes. De notaris trok zich hier niets van aan en ging gewetensvol door met het volbrengen van zijn taak. Toen hij hiermee klaar was, kon de bingo eindelijk echt beginnen.
Harm had de eer de balletjes uit de glazen bol te pakken. Dit ging een paar balletjes goed, tot het de uiterst vrolijke, maar geestelijk onvolgroeide Harm begon te vervelen. De twintigjarige jongeman met de verstandelijke vermogens van een kind bedacht dat hij de getallen zelf ook wel voor kon lezen, daar had hij die duffe notaris niet voor nodig. Dus bij het volgende balletje dat hij pakte, riep Harm eerst luid een cijfer, voor hij het balletje aan de notaris gaf.
Fred Kooistra trok een paniekerig gezicht, want orde die werd verstoord, was in zijn beleving ongeveer het ergste wat er kon gebeuren. “Nee, dat is niet de opzet, Harm,” sprak hij streng. “Jij moet mij het balletje geven en dan lees ik het nummer voor. Zo zijn de afspraken.”
Harm knikte ijverig, pakte een volgend balletje en schreeuwde: “Zeventien”.
Het gezicht van de notaris liep nu rood aan. Hij nam het balletje van Harm over, wist zich even met zijn houding geen raad en herhaalde toen maar het nummer dat Harm al had omgeroepen: “Zeventien”.
Harm vond dit wel een leuk spelletje en bij het volgende balletje herhaalde zich deze komische act voor een duo. Helaas was er een probleem: Harm kon niet zo goed alle cijfers herkennen. Dus toen hij luidkeels “zes” verkondigde, bleek het eigenlijk om een negen te gaan.
“Negen,” probeerde Fred Kooistra de fout te herstellen, maar verschillende spelers hadden op hun kaart al de zes doorgestreept. Dit leverde het nodige geroezemoes op, naast nogal wat onduidelijkheid of het nu een zes of een negen moest zijn.
Harm had inmiddels de smaak helemaal te pakken. Hij pakte nu niet één, maar twee balletjes uit de bol en schreeuwde snel na elkaar: “Acht. Tien.” Het ene balletje gaf hij aan de nu vuurrode Kooistra, het andere balletje gooide hij terug in de glazen bol, dan duurde het spelletje nog wat langer.
De verwarring in Het Anker was nu compleet. Twee mensen riepen “bingo”, de notaris kwam niet meer boven het rumoer uit, iedereen schreeuwde door elkaar heen en pastoor Jozef, Govert en Tom kwamen nauwelijks meer bij van het lachen, zo komisch was de hele situatie. Uiteindelijk was het Dikke Willem die de orde herstelde. Met zijn imposante gestalte ging de kastelein naast de notaris staan en gebaarde dat het stil moest worden. In Het Anker gold de wil van Dikke Willem als wet, dus het rumoer doofde uit. Er volgde even topoverleg tussen de kastelein en de doodongelukkige notaris, waarna het verstandige besluit werd genomen de afgelopen bingoronde ‘ongeldig’ te verklaren en opnieuw te beginnen. Er werden nieuwe kaarten rondgedeeld, Harm kreeg een flesje cola en werd bedankt voor bewezen diensten en toen kon het spel worden hervat.
“Elf.”
“Twintig.”
Fred Kooistra pakte zelf de balletjes uit de bol en las ze met zijn uitdrukkingsloze stem voor.
“Tien.”
“Vierentwintig.”
Het was nu verder helemaal stil geworden in Het Anker. De spanning steeg. Elk moment kon het zover zijn. Govert hoefde nog maar twee getallen, pastoor Jozef nog drie.
“Zestien.”
Pastoor Jozef streepte weer een getal door op zijn kaart.
“Veertien.”
Nu kraste Govert weer een cijfer door.
“Drie.”
“Vijf.”
“Bingo,” werd er luidkeels en triomfantelijk geroepen. Govert en pastoor Jozef keken elkaar teleurgesteld aan. Die lekkere vleesschotel ging aan hun neus voorbij.
De teleurstelling duurde maar even. Straks kwam er weer een nieuwe ronde en tenslotte bleef het maar een spelletje. De pastoor stak een nieuwe sigaar op, Govert bestelde nog wat te drinken en Tom moest eerlijk bekennen dat ook al had hij zelf geen kaart gehad, het toch wel spannend was geweest. Misschien voelde hij zich in Lierbeek toch al meer thuis dan hij zelf had gedacht.
Bijna als vanzelf kwam het gesprek weer op Adrie Koopmans.
“Klopt het dat hij een sauna wil gaan beginnen?” vroeg Tom. “Ik ving zoiets op. Nu is Els Kersten natuurlijk niet de meest betrouwbare nieuwsbron, maar als het waar is, lijkt het me helemaal niet zo’n gek plan.”
“Bij Piet en Mia hadden ze het over een wellness-centrum,” wist Govert. “Wat dat dan ook precies mag zijn.”
“Een hele luxe sauna, met allemaal verschillende baden, sauna’s, mogelijkheden tot massage en nog veel meer zaken die gericht zijn op het geestelijk en lichamelijk welzijn.”
“Als je wilt ontspannen, kun je toch ook een eindje gaan fietsen of wandelen,” vond Govert. “Het lijkt me meer iets voor mensen uit de stad, die even hun hectische bestaan willen ontvluchten.”
“Misschien wil Adrie Koopmans zich ook wel richten op mensen uit de stad,” bedacht Tom. “Die dan naar Lierbeek komen voor een middagje of avond relaxen. De meeste sauna’s bevinden zich in een rustige omgeving.”
“De Here heeft vreemde kostgangers,” merkte pastoor Jozef op. “In Scandinavië hakken ze een wak in het ijs en daar springen ze dan in. Brrr, ik moet er niet aan denken.”
“De sauna komt oorspronkelijk ook uit die omgeving, uit Finland om precies te zijn.” Tom werd onderbroken door Dikke Willem, die het drinken dat Govert had besteld op hun tafeltje neerzette. Hij legde een bingokaart bij Govert en pastoor Jozef neer en keek Tom vragend aan.
“Toch niet een keertje proberen?” vroeg de kastelein.
“Nou, vooruit dan maar,” zei Tom, wat hem goedkeurende blikken van zijn twee tafelgenoten opleverde.
“Ik heb wel eens wat gelezen over het ontstaan van de sauna,” ging Tom daarna enthousiast verder met zijn verhaal. “De mensen in Finland woonden vroeger in gedeeltelijk onder de grond gebouwde hutten. Die verwarmden ze met stenen, die ze in het vuur hadden gelegd. Dat zorgde voor een hele gelijkmatige warmte. Op een dag kwamen ze erachter dat als ze water over die stenen goten, het opeens heel veel warmer werd en dat ze begonnen te zweten.” Tom zweeg even en nam een slok van zijn biertje.
“Ja, ja,” vond pastoor Jozef, “van al dat praten over een sauna krijg je dorst.”
“Het is als je naar de sauna gaat inderdaad belangrijk om goed te blijven drinken,” ging Tom er serieus op in. “Maar dat spreekt vanzelf, je verliest ook een boel vocht. Alcohol is natuurlijk niet goed, dat onttrekt juist weer vocht aan je lichaam. Overigens is er genoeg wetenschappelijk onderzoek dat de medische voordelen van een bezoek aan de sauna aantoont. Het bevordert de doorbloeding van de huid en de ontspanning van de spieren, traint het ademhalingsapparaat en de slijmvliezen waar mensen met astma baat bij kunnen hebben en heeft een gunstige invloed op de bloeddruk. Bovendien worden door de snelle wisseling tussen hitte en een ijskoude douche ook de bloedvaten getraind.”
“Dat lijkt me toch nauwelijks bevorderlijk voor mensen met hartproblemen,” merkte Govert sceptisch op.
“Daar heb je gelijk in,” moest Tom toegeven. “Zij kunnen na de sauna afkoelen in het gewone zwembad, dat min of meer standaard ook bij elke sauna aanwezig is.”
“Het zal medisch wel verantwoord zijn,” zei Govert, “maar je vergeet het sociale aspect van een sauna. Al die blote mensen bij elkaar, daar krijg je praatjes van, dat merk je nu al in het dorp.”
“Allemaal vooroordelen,” reageerde Tom stellig.
“Hoezo, wil je zeggen dat er in een sauna nooit iets onzedelijks gebeurt? Daar geloof ik niks van!”
“Natuurlijk gaat het wel eens mis en sommige sauna’s staan inderdaad slecht bekend, dat kan ik niet ontkennen. Maar dat zijn uitzonderingen. De meeste sauna’s hebben keurige gedragsregels, waaraan iedereen zich moet houden. Bovendien is er ook een reden waarom iedereen bloot is. Door het zweten worden de poriën in de huid gereinigd. Het vuil dat in de poriën zit, wordt naar buiten gedreven, maar kan onder een badpak of zwembroek niet weg, waardoor je een ontsteking zou kunnen krijgen van het ophopende vuil.”
“Miliaria rubra,” mompelde Govert.
“Wat voor ding?” stamelde pastoor Jozef.
“Precies,” knikte Tom. “Miliaria rubra, ook wel zweetuitslag genoemd: de uitgangen van de zweetklieren raken verstopt, zodat er rode, jeukende pukkeltjes ontstaan door geblokkeerd zweet. Met een zalfje trouwens prima te genezen, duurt wel een paar weken.”
“Je weet er veel van, Tom,” constateerde pastoor Jozef.
“Ik ging vroeger toen ik nog in de stad woonde wel eens naar de sauna. Ik vond het heerlijk en kwam echt uitgerust en als herboren weer naar buiten.”
“Nou, ik weet niet of het wat voor mij is,” twijfelde Govert. “En ik weet helemaal niet of het wel iets voor ons dorp is. Wat jij, Jozef?”
Op dat moment kondigde de sonore stem van Fred Kooistra het begin van de nieuwe bingoronde aan. Het werd stil in ‘Het Anker’. De eerste getallen werden omgeroepen. Tom probeerde zich op zijn kaart te concentreren, maar merkte dat hij met zijn gedachten ook nog bij de mogelijke komst van de sauna was. Opnieuw bekroop hem de twijfel. Was hij hier in Lierbeek wel op zijn plaats? Over sommige onderwerpen dacht hij zo anders dan de ‘wortelaars’.
De notaris riep een getal, Tom zette een streepje op zijn kaart en toen nog een, alle andere gedachten verdwenen uit zijn hoofd en net als iedereen in Het Anker raakte hij bevangen door de spanning van de bingo.
Een dag of tien later stond er opeens een bord op het land van Adrie Koopmans dat de bouw van het wellness-centrum aankondigde, hoewel niemand in het dorp die dure term gebruikte en iedereen het gewoon over ‘de sauna’ had.
Niemand had gezien dat het bord werd geplaatst. De ene dag stond het er nog niet, de volgende dag wel, wat Mia Klaassen tot de opmerking verleidde dat het vast ‘geniepig in het donker was gedaan’.
Els Kersten was zo opgewonden door het nieuws dat ze helemaal van de woning van pastoor Jozef ernaartoe liep om het bord met eigen ogen te kunnen aanschouwen. Daarna waggelde ze gelijk door naar de dorpswinkel, om de ‘gebeurtenis’ uitvoerig met Piet en Mia te bespreken.
Piet Klaassen zag overigens ook wel de voordelen van een sauna in - met name het beeld van de mooie, jonge, blote vrouwen die zich daar zouden bevinden, sprak hem wel aan - maar hij waagde zich er wel voor dit te uiten en bleef opmerkelijk stil, terwijl Mia en Els er lustig op los kakelden.
De onrust in Lierbeek werd nog vergroot omdat Adrie Koopmans inmiddels bij de politie in de stad aangifte had gedaan van de aanval door de hond van Wout Barends. Dit nieuws zorgde voor minstens zoveel ophef als de komst van de sauna. De ‘wortelaars’ spraken er schande van. De bewoners van Lierbeek hielden ervan hun eigen boontjes te doppen. Je ging niet aangifte doen bij de politie als je het zelf ook regelen kon. Bovendien hoorden honden nu eenmaal onlosmakelijk bij boerderijen, dat was van oudsher zo. Elke boerderij had minstens één waakhond en het was niet de bedoeling dat die bezoekers kwispelend en onderdanig zouden begroeten. Bovendien was het vast en zeker ook de eigen schuld van die ‘snuffer’ geweest. Dan moest hij maar niet zo vlak langs het hek lopen, om de hond op te hitsen. Dat hardlopen was trouwens helemaal nergens goed voor. Als je de hele dag hard op het land werkte, had je ‘s avonds heus geen energie meer over om ook nog eens een eindje zinloos te gaan rennen.
Kortom: er viel meer dan genoeg te bespreken voor Mia en Els, terwijl Piet een beetje verloren op de achtergrond een schap bijvulde. Tenslotte keek Els op haar horloge. Ze gaf een gilletje. “Verdorie, is het al zo laat? Ik had al bij de dokters moeten zijn.”
Nadat er toch nog even vijf minuten verder gekletst was, begaf Els zich eindelijk naar de dokterspraktijk.
Trudy wierp een demonstratieve blik op de klok toen ze binnenkwam. Met een hoofd rood van schaamte, opwinding en als resultaat van het harde lopen, pakte Els een zwabber uit de kast. De bedoeling was dat ze nu eventuele spinnenwebben te lijf zou gaan, maar daar kwam weinig van terecht. Want toen de schoonmaakster door de glazen wand een blik in de wachtkamer wierp, bevroor ze in haar bewegingen.
Binnen zat een vrouw van een jaar of vijfentwintig, een ‘snuffer’, want Els kende haar verder niet. Els had de vrouw wel eens in een auto door het dorp zien rijden, daar bleef het bij. De ‘snuffer’ zat in een tijdschrift te bladeren, keek op alsof ze de blik van Els op zich gericht voelde en op hetzelfde moment schrok de schoonmaakster zich vier slagen in de rondte. De zwabber viel op de grond, Els pakte hem snel weer op en deed net of ze druk aan het schoonmaken was, maar ondertussen maakte haar hoofd overuren.
Het gezicht van de ‘snuffer’ in de wachtkamer zat onder de rode vlekken. Wat kon dat betekenen? Ze zou toch geen besmettelijke ziekte hebben meegenomen naar Lierbeek? De builenpest? De Mexicaanse griep? Er waren tegenwoordig zoveel van die paniekerige verhalen op tv.
Els bewoog de zwabber nu driftig langs de randen van het plafond heen en weer, wat Trudy achter de balie tot een demonstratief gekuch verleidde.
“Het is de bedoeling dat je die spinnenwebben opruimt. Niet dat je het stof door de hele hal verspreidt.”
Els had al een gevat antwoord in de mond, maar de opwinding over wat ze had gezien, won het van de irritatie om de chagrijnige doktersassistente. Terwijl ze de zwabber nog steeds driftig heen en weer bewoog, boog ze zich naar Trudy toe. “Heb je dat gezien?” fluisterde ze.
“Wat heb ik gezien?” snauwde Trudy, die weer last had van haar rug en ook opnieuw onenigheid met haar dochter had gehad, omdat die nog steeds smoorverliefd was op die losbol van een Ruben Sanders. Je zou denken dat die verliefdheid wel een keertje over zou gaan, maar daar was nog steeds geen sprake van. Integendeel, het leek wel of Saskia haar hart steeds meer aan die flierefluiter verloor. Terwijl er met dokter Tom toch zo’n geschikt alternatief voorhanden was. Vond Trudy tenminste. Saskia was het daar natuurlijk niet mee eens.
“In de wachtkamer. Die ‘snuffer’.”
“Wat is er met de mevrouw in de wachtkamer?” vroeg Trudy uit de hoogte, alsof ze wilde nadrukken dat zij de doktersassistente was en Els maar een eenvoudige schoonmaakster.
Els trok zich niets aan van het hautaine gedrag van Trudy. “Die ‘snuffer’ heeft allemaal rode vlekken in haar gezicht. Ze zou toch geen besmettelijke ziekte hebben? Straks raken we nog allemaal besmet. Dan moeten we in quara… quaradinges, nou ja, je weet wel, dat je in afzondering moet en dat er niemand bij mag komen.”
Trudy schudde meewarig haar hoofd en wilde net een vernietigend antwoord geven, toen de deur van de dokterskamer openging en Govert samen met een stevige boerenknul naar buiten kwam.
De jongen droeg een overall en was op klompen. Hij gaf Govert een stevige hand. “Dank u, dokter, ik werd helemaal gek van dat gepiep en geruis.”
“Graag gedaan, Geert. Een kleine moeite om even je oren uit te spuiten. Is het druk op de boerderij?”
“Altijd, dokter. Er is altijd genoeg te doen. Gelukkig maar, want aan stilzitten heb ik een broertje dood. Mijn vader zal al op het land bezig zijn en met een beetje geluk heeft Anne-Marie de koffie zo klaar. Ze zat al een hele tijd te mopperen dat ze zo tegen me moest schreeuwen. Of ik soms doof aan het worden was. Anders was ik nooit naar u toegekomen.”
“Doe Anne-Marie en je vader de groeten. Gaat het goed met hem?”
“Je hoort hem nooit klagen, dokter en hij wil zich ook niet laten kennen. Anne-Marie en ik zeggen vaak dat hij wat rustiger aan moet doen, maar ja, dat zit niet in ons bloed. Ik ben allang blij dat hij er weer helemaal bovenop is gekomen.”
“Houd hem toch een beetje in de gaten,” drong Govert aan, die zich nog maar al te goed herinnerde dat de vader van Geert het een aantal jaar geleden aan zijn ‘rikketik’ had gehad.
“Komt voor elkaar, dokter. Nogmaals bedankt. Ik ga nu, want anders is de koffie koud.” Met grote stappen dreunde Geert op zijn klompen de dokterspraktijk uit.
Govert ontdekte Els en wierp de schoonmaakster een vriendelijke blik toe. “Goedemorgen, Els.”
“Dokter?” Els deed een paar stappen in de richting van Govert. “Dokter, het gaat mij natuurlijk niets aan, maar die ‘snuffer’ in de wachtkamer, die is toch niet gevaarlijk voor ons allemaal?”
“Hoe bedoel je, Els?” vroeg Govert gemoedelijk.
“Ze heeft van die rode vlekken in haar gezicht. Ze heeft toch geen besmettelijke ziekte? Er is toch geen, eh, besmettingsgevaar.”
Govert kon met moeite een glimlach onderdrukken. Op ernstige toon antwoordde hij: “Dat ga ik onderzoeken, Els. Dank je wel voor de tip. Maar eerlijk gezegd denk ik dat het wel meevalt. Ik zou er verder maar geen ruchtbaarheid aan geven.”
“Ruchtbaarheid aan geven?”
“Praat er verder maar niet over.”
“Maar dat doe ik toch nooit, dokter,” stoof Els verontwaardigd op. “Ik kan heus wel een geheim bewaren, hoor.”
“Dat weet ik, Els. Ik zei het alleen maar voor de zekerheid. Anders krijg je weer allemaal praatjes in het dorp en dat willen we toch niet.”
“Natuurlijk niet, dokter.” Els boog zich nu vertrouwelijk naar Govert toe. “Heeft u gehoord dat er een bord staat op de grond van Adrie Koopmans? Hij gaat er een sauna bouwen. Schandalig, toch.”
“Hij zal wel een bouwvergunning hebben aangevraagd, Els, en als hij toestemming heeft gekregen, dan heeft hij het recht om een sauna te bouwen.”
Els was van deze redenering niet onder de indruk. “Ik ben er helemaal naartoe gelopen om het bord met eigen ogen te zien. Een sauna in Lierbeek? Allemaal blote mensen die bij elkaar kruipen. Wat vindt u daar nou van, dokter?”
“Ik vind dat ik door moet gaan met mijn spreekuur, Els,” antwoordde Govert. “Als jij het daarmee eens bent, natuurlijk,” voegde hij er plagerig aan toe.
Els was nog iets anders te binnen geschoten. “En die ‘snuffer’ Koopmans heeft ook aangifte gedaan bij de politie omdat de hond van Wout Barends hem heeft gebeten. Dat doe je toch niet.” De stem van Els droop van de verontwaardiging. “En bovendien was het zijn eigen schuld. Als je vlak langs het hek gaat hardlopen, dan vraag je er toch om. Piet en Mia zijn het met me eens. Hij heeft het gewoon uitgelokt, hij heeft die hond uitgedaagd, zo is het en niet anders. En dat allemaal omdat die Wout Barends hem geen paard wilde verkopen. Ik vind het echt geen manier van doen. Dat krijg je met die ‘snuffers’. Je kunt ze gewoon niet vertrouwen.”
Govert had altijd een onuitputtelijk geduld met Els, maar hij merkte tot zijn eigen verbazing dat haar gebabbel hem nu toch begon te irriteren. “Dus jij vindt dokter Tom ook niet te vertrouwen?”
“Natuurlijk wel, dokter. Hoe komt u daar nou bij?”
“Maar hij is toch ook een ‘snuffer’?”
“Natuurlijk niet, dokter. Dokter Tom is een van ons.”
“Maar hij woont toch ook nog niet zo lang in ons dorp?”
Els stond even met haar mond vol tanden. “Dat weet ik niet, dokter, maar dokter Tom is geen ‘snuffer’ meer.”
Govert vroeg zich even af wat Tom ervan zou vinden, als hij dat hoorde. “Zal ik je zeggen hoe ik er tegenaan kijk, Els,” vroeg Govert.
Els knikte, een beetje in de war omdat de dokter zo serieus met haar praatte.
“Ik vind dat je ieder mens gewoon als individu moet bekijken.”
“Als wat, dokter?”
Govert zuchtte. “Gewoon, als zichzelf. Het maakt niet uit of iemand hier is geboren of ergens anders. Het gaat erom hoe hij zich gedraagt. Of hij aardig is, eerlijk, dat soort zaken.”
“Precies, dokter, daarom is dokter Tom ook geen ‘snuffer’ meer. Vindt u ook niet?” Els keek Govert vergenoegd aan over deze oplossing.
Govert schudde zijn hoofd en kon ondanks alles een glimlach niet onderdrukken. “Els, jij bent onverbeterlijk. Doe je de pastoor namens mij de groeten?”
“Zal ik doen, dokter. Hij krijgt vandaag een balletje gehakt bij de lunch. Dat vindt hij altijd zo lekker.”
“Je verwent de pastoor, Els.” Govert liep nu door naar de wachtkamer om de vrouw op te halen die daar zat.
Ze legde haar tijdschrift weg en liep een beetje schichtig achter Govert aan. Toen ze voorbij Trudy en Els kwam, hield ze snel een mouw voor haar gezicht, alsof ze de rode vlekken wilde verbergen.
“Ga zitten,” zei Govert vriendelijk, toen ze samen in de behandelkamer waren. “Anja was het toch?”
“Dat klopt,” antwoordde de jonge vrouw.
“Gelukkig maar. Ik mag dan wel een dagje ouder worden, maar met mijn geheugen is gelukkig niks mis.” Govert merkte dat Anja zich ongemakkelijk voelde en probeerde haar op haar gemak te stellen.
“Als ik het me goed herinner, werk je bij een kapsalon in de stad?”
Er brak zowaar even een glimlach door op het gevlekte gezicht van Anja. “Met uw geheugen is echt niets mis, dokter!”
“Wat kan ik voor je doen?” Govert aarzelde een moment. “Ik neem aan dat het om de uitslag in je gezicht gaat.”
Op hetzelfde moment was de angst in de ogen van Anja weer terug. “Dat klopt, dokter. Ik ben me rot geschrokken. Ik werd vanochtend wakker, keek in de spiegel en zag hoe ik eruitzag. Ik kon mijn ogen niet geloven. Het is toch niet ernstig? Ik durfde nauwelijks over straat. Ik was doodsbang dat iemand me zag. Ik kan zo onze klanten niet onder ogen komen. Ik heb het gevoel dat iedereen naar me kijkt, net ook, toen ik in de wachtkamer zat. Ik wilde het liefst mijn gezicht achter het tijdschrift verstoppen.”
“Oh, over Els moet je je geen zorgen maken,” zei Govert rustig. “Die is nu eenmaal geboren met een driedubbele portie nieuwsgierigheid. Je hebt hooguit kans dat het hele dorp straks denkt dat Lierbeek getroffen is door een besmettelijke ziekte. Roddelen is nu eenmaal haar tweede natuur, maar ze bedoelt het allemaal niet kwaad. Bevalt het je bij ons in het dorp?”
“Heerlijk, dokter. Het is altijd mijn droom geweest om lekker buiten te wonen. Met een tuin en een beetje uit de drukte.” Anja zweeg even en voegde er toen wat verlegen aan toe: “Bovendien is het een goede plek om je kinderen te laten opgroeien. Niet dat mijn vriend en ik die al hebben, hoor, maar we hopen ze in de toekomst wel te krijgen.”
Zoals zo vaak als er over baby’s en kinderen werd gesproken, voelde Govert weemoed opkomen, maar hij drukte de herinnering aan zijn persoonlijke tragedie weg en concentreerde zich op de vrouw die tegenover hem zat. “Dus je werd vanochtend wakker en zag die vlekken op je gezicht.”
Anja knikte.
“En heb je zelf een idee waardoor ze zijn ontstaan?”
“Nee, dokter.” Anja keek Govert angstig aan, als een schipbreukeling die hoopt dat hij een reddingsband krijgt toegeworpen. “U wel?”
“Het doet mij aan een allergische reactie denken,” zei de oude dokter kalm. “Ben je ergens allergisch voor?”
“Niet dat ik weet, dokter.”
“Je bent bijvoorbeeld geen andere crème voor je gezicht gaan gebruiken?”
Anja schudde haar hoofd.
“Heb je gisteravond misschien iets bijzonders gegeten?” vroeg Govert door.
Anja dacht even na. “Gewoon aardappelen met groente en een stukje vlees.”
“En verder? Denk er even rustig over na.”
Het bleef even stil. “Nee, dokter.” Onverwachts klaarde het gezicht van Anja iets op. “Ik ben eergisteravond wel met collega’s uit eten geweest. Een van de meiden nam afscheid van de kapsalon. Ze stopt met werken. We zijn naar een visrestaurant geweest in de stad, maar dat was eergisteren, daar kan ik nu toch geen uitslag meer van krijgen.”
Govert negeerde haar vraag. “Wat heb je gegeten?”
“Mosselen. Met frietjes.”
“Heb je wel eerder mosselen gegeten?”
“Nee, dokter, het was de eerste keer. Een van de collega’s, die vaker in het restaurant komt, zei dat de mosselen daar erg lekker waren. Je moet af en toe ook iets nieuws proberen, vindt u niet?” Anja keek Govert nu vragend aan. “Denkt u dat het door de mosselen komt.”
Govert knikte. “Ik denk inderdaad dat die overheerlijke mosselen de boosdoener zijn. Ik ben er zelf ook dol op, maar sommige mensen zijn er allergisch voor. Weet je waardoor zo’n allergie ontstaat?”
“Nee, dokter.”
“Een voedselallergie is een overgevoelige reactie op bepaald voedsel,” legde Govert uit. “Noten, fruit, vis, schaal- en schelpdieren zijn er berucht om. Je afweersysteem reageert dan te sterk op bepaalde eiwitten die in dit voedsel voorkomen. Tegen de eiwitten worden antistoffen aangemaakt en deze antistoffen zorgen uiteindelijk voor de klachten. Bij jou dus voor uitslag in je gezicht. Soms ontstaan de klachten gelijk na het eten, maar het kan ook wel 24 tot 48 uur duren voor iemand last krijgt.”
Anja keek nog bedenkelijk. “Maar hoe weet u zeker dat het door de mosselen komt?”
“Daar heb je gelijk in,” antwoordde Govert. “Helemaal zeker weet ik dat niet, maar het is de meest logische verklaring. Er zijn testen die kunnen aantonen of je ergens allergisch voor bent. Vroeger gebeurde dat meestal door een eliminatiedieet. Dan begon je met alleen dingen te eten waarvan je zeker wist dat je er niet allergisch voor was. En dan werden er steeds nieuwe voedingsmiddelen aan het dieet toegevoegd, tot de allergische boosdoener zich meldde. Maar tegenwoordig kun je in het ziekenhuis een huidtest of zelfs een bloedtest doen.”
“Wat goed dat u dat allemaal weet, dokter.”
“Je bedoelt dat ik een oude dorpsdokter ben die met zijn tijd meegaat? Dat probeer ik wel, hoewel niet alle vernieuwingen ook verbeteringen zijn.”
“Zo bedoelde ik het niet, dokter.” Anja keek Govert een beetje beschaamd aan. “Ik voel me bij u, eh, heel erg op m’n gemak. En ik vind het heel fijn dat u zoveel tijd voor me neemt.” Anja zweeg even. “Als het een voedselallergie is, trekken die vlekken in mijn gezicht gewoon weer weg?”
“Dat klopt, maar je zult er de rest van de dag nog wel last van houden.”
“Dan denk ik dat ik maar vrij neem. Of me ziek meld. Zo ben ik ook geen reclame voor onze kapsalon. Klanten willen toch dat je er zelf ook verzorgd bijloopt. Maar ik ben wel opgelucht, dokter, want je haalt van alles in je hoofd.”
“Soms is de oplossing veel eenvoudiger dan je denkt.”
Anja stond op om afscheid te nemen, toen haar nog iets te binnen schoot. “Vindt u dat ik zo’n allergietest moet doen, dokter, om te weten waar ik allemaal allergisch voor ben?”
“Ach, ik zou er nog maar even mee wachten. Dat kan altijd nog. Tot nu toe heb je nooit ergens last van gehad en je weet nu dat je beter geen mosselen meer kunt eten.”
“Dat is jammer, dokter, want ze waren wel heel erg lekker.”
“Daar weet ik alles van,” glunderde Govert, die een of twee keer per jaar samen met pastoor Jozef genoot van een overheerlijke mosselmaaltijd.
Anja gaf Govert een hand en verliet opgelucht weer de dokterspraktijk. Ze deed geen moeite meer haar gezicht te bedekken, toen ze Trudy en Els passeerde.
Tom keek door het achterraam en zag Hendrik Geerlings aan tafel zitten. De oude boer had een bord warm eten voor zich staan en nam net een hap. Nog zoiets waar hij aan het begin aan had moeten wennen, bedacht Tom. Dat veel inwoners van Lierbeek gewend waren om tussen de middag warm te eten. In de stad was daar geen sprake van: daar stond de warme prak vaak pas ‘s avonds om een uur of zes, zeven op tafel.
Tom tikte tegen het raam, stak een hand op naar Geerlings en stapte toen door de achterdeur het huisje binnen. De keuken zag er schoon en netjes opgeruimd uit. Er was in ieder geval niet aan te zien dat Josje nu al een dag of tien in het ziekenhuis lag.
“Stoor ik?” vroeg Tom.
“Ik zat net te eten, dokter.”
“Gewoon dooreten.” Tom wierp een blik op het bord en zag nog een halve aardappel, de resten van een karbonade en een paar sperzieboontjes liggen. “Wat goed dat u zelf heeft gekookt.”
“Nou val ik door de mand, dokter. Een van de schoondochters komt elke avond een maaltijd brengen. Die hoef ik dan alleen nog maar op te warmen in de magnetron. Die had ze meegenomen van huis, kan ik een tijdje gebruiken. Dat leek haar wel makkelijk.”
“Lief van haar.”
“Zeker, dokter. Het is een beste meid. Hoewel het niet echt nodig was. De laatste tijd kookte ik toch al steeds vaker, gewoon omdat het voor Josje te vermoeiend was. Nou, ik ben blij dat ik wat terug kon doen. Josje heeft het zwaar genoeg gehad in haar leven. Onze kinderen opvoeden, het huishouden doen, als het moest meehelpen op de boerderij en dat zonder ooit een woord te klagen. Eigenlijk is ze altijd goed te pas. Het is een lieve vrouw. Ik mag van geluk spreken dat ze met me getrouwd is.” Hendrik nam een laatste hap en schoof het bord van zich af. “Wilt u een kopje thee, dokter?”
“Nee, dank u,” antwoordde Tom. “Ik heb niet zo heel veel tijd. Ik moet zo weer door. Ik was vooral benieuwd hoe het met uw vrouw gaat.”
“Dokter, u woont nou al een tijdje hier in het dorp. U weet toch dat we niet van dat haastige gedoe houden.”
Tom kon een glimlach niet onderdrukken. “Nou, vooruit, een kopje thee dan.”
Geerlings stond op, vulde een fluitketel met water en zette die op het fornuis. “Ze begint al weer aardig op te knappen, dokter. In het begin heb ik me knap ongerust gemaakt, dat mag u gerust weten. Ze zag er zo klein uit in dat grote ziekenhuisbed en dan met al die toeters en bellen aan haar lijf. Ze keek me zo doodongelukkig aan, die eerste avond, toen ik haar alleen in het ziekenhuis achter moest laten. Maar u had gelijk: het zijn hele lieve zusters, ze zorgen echt goed voor haar. Ze begint ook alweer flink op te knappen. Ze heeft vandaag alweer een rondje over de gang gemaakt en ze is lang niet zo benauwd meer. Ze voelt zich ook veel beter. Als het zo doorgaat, mag ze volgens de arts in het ziekenhuis over een paar dagen weer naar huis.”
“Mooi,” concludeerde Tom.
“Die laatste maanden in huis, dat was echt geen doen meer, dokter. Ze was bij het minste geringste al helemaal buiten adem. Een lijdensweg, dat was het.”
Op dat moment begon de ketel op het fornuis te fluiten. Geerlings stond op en schonk het water in de theepot.
“Hoe bevalt het u eigenlijk bij ons in het dorp, dokter?” vroeg de oude boer, nadat hij de theepot op de tafel had gezet en kopjes had gepakt.
Tom kon goed begrijpen dat Geerlings wel zin had in een praatje. Nu zijn vrouw in het ziekenhuis lag, zat hij waarschijnlijk een groot gedeelte van de dag alleen thuis.
“Goed,” antwoordde Tom. “Ik heb het hier prima naar mijn zin.”
Geerlings keek Tom onderzoekend aan. “Het zal niet altijd meevallen als je uit de stad komt. Wat vindt u bijvoorbeeld van de komst van die sauna, dokter? U heeft daar vast wel over gehoord.”
“Ik heb iets van de opwinding meegekregen,” antwoordde Tom neutraal. “Ik heb er zelf geen moeite mee. Ik ben vroeger zelf ook wel naar de sauna geweest. Er valt medisch zelfs wel wat te zeggen voor saunabezoek. Ik kan me ook wel voorstellen dat veel dorpsbewoners er hun vraagtekens bij zetten. Je krijgt natuurlijk al snel dat de nodige praatjes de ronde doen.”
Geerlings knikte. “Vroeger hadden we op de boerderij niet eens een douche. Je ging één keer in de week in een tobbe zitten. De tijden veranderen, dat snap ik ook wel.” Hij nam slurpend een kopje van zijn thee. “Binnenkort zijn Josje en ik zestig jaar getrouwd. Een hele tijd.”
“Zeg dat wel. Gaan jullie het nog vieren?” vroeg Tom. “Meestal wordt er dan toch een receptie gehouden in ‘het Anker’?”
“Dat klopt, dokter, maar Josje had er geen zin meer in. Ze zag erg op tegen alle drukte.”
“Dat kan ik me voorstellen, in haar toestand. Maar als ze straks is opgeknapt, kijkt ze er misschien weer anders tegen aan.”
“Dat zou mooi zijn, dokter. Laat haar eerst maar weer thuis zijn, dan zien we wel hoe het verder gaat.”
“Dat lijkt me verstandig,” vond Tom, die aanstalten maakte om op te staan.
Geerlings merkte het. “Mijn zoon komt me vanavond ophalen. We gaan samen naar het bezoekuur.” Onverwachts glimlachte de oude boer. “Het had trouwens niet veel gescheeld, dokter, of we waren zestig jaar geleden nooit getrouwd. Josje zag me eerst helemaal niet zitten. Er waren genoeg andere jongens die haar het hof probeerden te maken. Weet u hoe ik uiteindelijk haar hart heb gewonnen?”
“Nee,” antwoordde Tom nieuwsgierig.
Hendrik Geerlings glimlachte bij de herinnering. “Op een boerderij lopen altijd wel een paar katten rond en dat was vroeger bij ons thuis niet anders. Een van die katten had net jonge poesjes gekregen. Josje en ik zaten bij elkaar in de klas en ik wist dat ze dol was op poezen. Haar vader werkte in de textielfabriek, die vroeger aan de rand van de stad stond. Ze woonde in een huisje dat later is gesloopt. Er staat nu zo’n moderne villa van een ‘snuffer’.” Geerlings schudde even zijn hoofd voor hij verder vertelde, alsof de herinnering hem nog steeds verbaasde. “Ik heb zo’n poesje gepakt en ben naar haar toe gefietst, om het aan haar te geven. Ze stonden vreemd te kijken toen ik aan kwam zetten. Haar ouders waren er geloof ik niet echt blij mee, maar Josje begon helemaal te blozen en stotterde dat ze nog nooit zo’n mooi cadeau had gekregen. Toen heb ik maar gelijk van de gelegenheid gebruikgemaakt om te vragen of ze ‘verkering’ met me wilde en ze was zo overdonderd dat ze ‘ja’ zei. Een paar jaar later zijn we getrouwd en is ze bij ons op de boerderij in komen wonen.”
“Een spontane daad met grote gevolgen,” probeerde Tom een grapje te maken. “Toen u met dat poesje naar haar toe fietste, heeft u vast niet gedacht dat u ruim zestig jaar later nog steeds samen zou zijn.”
“Geen moment, dokter. Ik was alleen maar bloednerveus. En u, u bent niet getrouwd, toch?”
“Dat klopt,” antwoordde Tom, die vond dat het nu de hoogste tijd werd om te vertrekken.
“U komt haar vast nog wel tegen, dokter, de vrouw van uw leven.”
“Dat zou mooi zijn. Doet u uw vrouw de groeten.”
“Doe ik, dokter.”
Tom was al bijna bij de achterdeur, toen Geerlings hem nog wat achterna riep. “Dokter, mochten we toch nog een receptie geven in ‘Het Anker’, dan verwachten we wel dat u ook van de partij bent.”
Tom sloot de achterdeur achter zich en wandelde naar zijn auto. Hij moest eigenlijk terug naar de praktijk, maar de jonge dokter merkte dat hij behoefte had aan wat tijd voor zichzelf. Govert zou het vast nog wel even alleen redden. Tom draaide de auto en reed via een smal weggetje Lierbeek uit. Het was een mooie dag, de zon scheen door de wolken heen en Tom draaide zijn raampje open. Even later zette hij de motor af. Vanwaar hij stond, had hij een mooi uitzicht over de weidse omgeving: grote velden en akkers wisselden elkaar af. Heel in de verte was de stad te zien, rookpluimen kwamen uit een fabriekspijp. Boerderijen lagen her en der over het land verspreid. Tom stelde zich een moment voor hoe de jonge Geerlings van een van die boerderijen met een poesje in z’n jack naar Lierbeek fietste, om het meisje van zijn hart te verrassen.
Die gedachte riep bijna onmiddellijk het beeld van Maartje Smit op, met haar mooie, blonde haren. Misschien, bedacht Tom, moest hij haar ook een katje gaan brengen, om haar hart te winnen, maar hij dacht niet dat ze dat zou kunnen waarderen. Wat wist hij eigenlijk van Maartje? Veel te weinig. Ze deed altijd zo spontaan, maar tegelijkertijd hield ze hem toch op een afstand.
Tom slaakte een diepe zucht. Zoals zo vaak kwam ook nu weer de twijfel aan zijn verblijf in Lierbeek naar boven. Had hij er goed aan gedaan om hier huisarts te worden? Wilde hij hier blijven? Hij voelde zich geen ‘snuffer’ meer, maar ook nog geen ‘wortelaar’. Dan was er nog de druk van zijn vader, een beroemde hartspecialist die inmiddels met pensioen was en altijd had gehoopt dat Tom in zijn voetsporen zou treden. Zijn vader had zijn vertrek naar Lierbeek maar niets gevonden en vond dat zijn zoon zijn capaciteiten verwaarloosde, door in zo’n klein dorpje als huisarts te gaan werken.
Hier in het dorp waren mensen nog individuen. In de hectische stad werden mensen steeds meer nummers. Neem nou Hendrik Geerlings en zijn vrouw Josje. Die verdienden toch alle aandacht. Daar had een huisarts in de stad geen tijd meer voor. Hier in Lierbeek stond je nog dichter bij de mensen.
Tom draaide het raampje weer dicht en startte de motor. Met een rustig gangetje tufte hij terug naar het dorp, toch weer tevreden met de keuze die hij had gemaakt om naar Lierbeek te vertrekken. Hij passeerde de woning van Adrie Koopmans, met daarnaast het grote bord waarop de bouw van het wellness-centrum werd aangekondigd. Iemand had er met grote, zwarte letters ‘Schande! opgeschreven. Tom schudde z’n hoofd, zwaaide naar Piet en Mia die voor de ingang van de dorpswinkel met een van de ‘wortelaars’ stonden te kletsen en naderde nu het schoolplein. Zoals altijd als Tom langs de school reed, hoopte hij een glimp van Maartje op te vangen. De school stond na de middagpauze op het punt weer te beginnen. De kinderen drentelden vanaf het schoolplein de school in. Tom zag dat Maartje met een van haar collega’s stond te kletsen. Het was een knappe vent die voor zover Tom wist nog vrijgezel was en de jonge dokter voelde een zweem van jaloezie. Hij zag dat Maartje hem nu ook had ontdekt en een beetje aarzelend een arm naar hem opstak. Tom zwaaide vanuit zijn auto terug, terwijl zijn hart wat sneller begon te kloppen. Misschien moest hij haar toch een keertje ‘uit’ vragen. Ze zouden een hapje kunnen gaan eten in de stad.
Zonder dat hij het in de gaten had, verscheen er een glimlach op het gezicht van Tom, maar de gelukzalige gedachte aan een leuke date met Maartje werd het volgende moment ruw verstoord. Op het schoolplein ontstond een boel tumult. Twee kinderen begonnen tegen elkaar te duwen, andere leerlingen bemoeiden zich ermee. Een van de jongens kreeg een klap, vriendjes en vriendinnetjes bemoeiden zich ermee, een meisje viel op de grond. Toen hij dat zag, sprong Tom uit de auto. Hij rende het schoolplein op. Daar deden Maartje en haar collega hun best de boel weer enigszins te kalmeren. De meeste kinderen werden naar binnen gestuurd. Alleen de twee jongens die de ruzie waren begonnen en het meisje dat op de grond was gevallen, bleven achter. Inmiddels was ze weer overeind gekrabbeld. Ze huilde, meer van schrik dan dat haar echt iets was overkomen. Tom sprak wat troostende woorden en zag dat ze een schaafwond op haar arm had, die even met jodium ontsmet moest worden.
Ondertussen had Maartje zich ontfermd over de twee jochies, die de ruzie waren begonnen. Tom herkende Jasper Koopmans; het jochie was immers met zijn moeder al een keer op het spreekuur geweest. Van de andere jongen kende Tom de naam niet, maar hij wist wel dat het een zoon van een ‘wortelaar’ was.
“Hij schold me uit voor ‘vreemde snuffer’,” schreeuwde Jasper, die nog steeds over zijn toeren was. Het jochie was zo boos dat er tranen over zijn wangen liepen.
“Nou en,” riep de andere jongen, net zo over z’n toeren. “Dat ben je toch ook. Kijk maar uit, anders sturen we gewoon weer een herdershond op je vader af.”
“Vuilak.” Jasper wilde het andere jochie weer aanvliegen en kon maar net door Maartje in bedwang worden gehouden.
“Je bent zelf een vuilak,” treiterde het andere jochie terug.
“En nu is het afgelopen!”
Zelfs Tom schrok van de stem van Maartje. De mooie, spontane, leuke, vrolijke Maartje bleek opeens ook een hele strenge juffrouw te kunnen zijn.
“Ik wil dit niet hebben. Er wordt hier op het schoolplein niet gevochten, hebben jullie dat heel goed begrepen!”
“Maar hij riep…” probeerde Jasper nog, maar hij werd door Maartje abrupt onderbroken.
“Het maakt me niet uit wat hij riep. Er wordt niet gevochten, punt uit. Jullie moesten je schamen. Ik vind dat zo zwak om iemand anders te gaan slaan, bah. Jullie vinden dat misschien stoer, maar ik helemaal niet.”
Tom had allang in de gaten dat Maartje dit prima alleen afkon. De jonge dokter liep naar de auto om zijn dokterstas te pakken. Toen hij weer terugkwam, waren de twee boosdoeners de school in verdwenen. Tom ontsmette de schaafwond op de arm van het meisje en plakte er een pleister op. Daarna verdween ook zij naar haar klas, zodat Tom en Maartje alleen op het schoolplein achterbleven.
Maartje had een rode blos op haar wangen, wat Tom niet ontging. Ze werd er alleen maar aantrekkelijker door.
“Dank je wel voor je hulp, Tom. Wat een geluk dat je in de buurt was.”
“Puur toeval. Ik was blij dat ik je even kon helpen, hoewel je die schaafwond zelf ook wel hadden kunnen behandelen.”
Maartje schudde haar hoofd. “Het is de laatste dagen voortdurend foute boel. Het lijkt wel of er een storm op komst is. Ik voel me soms meer een agent dan een schooljuffrouw.”
“Toch gaat je dat prima af,” waagde Tom op te merken, wat hem een geïrriteerde blik van Maartje opleverde, zodat Tom er maar snel aan toevoegde: “Jochies van die leeftijd halen nu eenmaal kattenkwaad uit. Dat hoort erbij. Ik was vroeger zelf ook niet altijd een lieverdje.”
“Ik weet het niet, Tom. Volgens mij komt het ook door al dat gedoe in het dorp. De kinderen horen hun ouders er natuurlijk over praten. Het lijkt wel of ze er door worden aangestoken.”
“Welk gedoe?” vroeg Tom, een beetje onnozel.
“Je weet wel. De komst van de sauna. Die ruzie tussen Wout Barends en Adrie Koopmans. Dat ontgaat de kinderen heus niet. Dat heb je net zelf kunnen zien.”
“Maak je het nu niet een beetje te zwaar?”
“Ik hoop het. Misschien heb je gelijk en ben ik gewoon geschrokken van de vechtpartij net.”
“Bovendien, al dat gedoe om een sauna. Waar maken de mensen zich druk om?” Tom kom er niets aan doen, maar hij zag plotseling het beeld voor zich van Maartje op een saunabankje. Het beeld beviel hem zeer.
Onverwachts brak er een glimlach door op het gezicht van Maartje. “Ben jij wel eens in een sauna geweest? Ik heb het een keer geprobeerd, maar vond het maar niets. Ik kreeg echt zo’n opgesloten gevoel, in zo’n klein hokje en dan met die hitte. Nee, dan ga ik liever zwemmen, of in de buitenlucht fietsen of wandelen.”
De opmerking van Maartje bood een ideale mogelijkheid om haar uit te nodigen voor een gezamenlijke fietstocht of wandeling, maar Tom schrok van de kans die hij kreeg. Hij voelde zich opeens heel erg verlegen, begon te blozen en kreeg een droge keel. Toen hij zich weer hersteld had en genoeg moed had verzameld om Maartje te vragen, was het te laat.
“Nog een keer bedankt, Tom. Ik moet naar mijn klas. Ik heb een stagiaire, die wil ik niet te lang met de kinderen alleen laten. Zeker niet na wat er net is gebeurd.” Maartje draaide zich om en verdween de school in.
Tom droop af naar zijn auto, met het gevoel dat hij een mooie kans onbenut had gelaten.
‘s Avonds zaten Govert en Tom in de woonkamer van het grote vooroorlogse pand waar ze woonden - en waar ook de dokterspraktijk was gevestigd - een glas wijn te drinken. Het was een mooie avond, maar wat te fris om buiten te zitten. Ze hadden de schuifpui voor de helft opengeschoven. Achterin de tuin jubelde een lijster zijn avondlied. Wat verder weg klonk het gebrom van een tractor: een boer was nog op zijn land aan het werk.
Tom had Govert verteld over de vechtpartij op het schoolplein. Hij nam een slok van de rode wijn en voegde er toen aan toe: “Volgens Maartje Smit kwam die ruzie door de onrust in het dorp. Ik weet het niet, hoor. Kinderen hebben soms ruzie met elkaar, dat is altijd al zo geweest en zal ook wel zo blijven. Ik heb zelf ook op het schoolplein menig robbertje gevochten.”
Govert keek Tom bedachtzaam aan. “Hoe gaat het eigenlijk tussen jou en Maartje?”
Er verscheen een blos op het gezicht van Tom. “Hoe bedoel je?” probeerde hij zich van de domme te houden.
“Ach, kom, Tom, mij houd je echt niet voor de gek. Het is toch overduidelijk dat je bepaalde gevoelens koestert voor Maartje. En daar is toch niks mis mee. Het is een leuke, spontane, knappe meid; logisch dat je hart daarvan op hol slaat.”
“Nou, zo erg is het ook weer niet,” bracht Tom ertegenin, maar hij hoorde zelf dat hij niet erg geloofwaardig klonk. Hij bracht zijn glas omhoog, schudde het zachtjes heen en weer en bestudeerde een moment de dieprode kleur van de wijn. “Ik heb niet het idee dat we echt verder komen,” zei Tom toen. “Eigenlijk is het voortdurend hetzelfde liedje. Als ik te dichtbij kom, doet Maartje een pas terug. Het is ook mijn eigen schuld. Ik had haar vanmiddag voor een uitje willen vragen, een keer samen gaan wandelen of fietsen bijvoorbeeld, of eten in de stad, maar toen het erop aankwam, stond ik met mijn mond vol tanden.”
Tom schudde zijn hoofd. Normaal gesproken was hij nooit zo onhandig als het erom ging indruk te maken op het andere geslacht. Alleen in de buurt van Maartje gedroeg hij zich soms als een stuntelige puber, wat misschien wel iets zei over zijn gevoelens voor haar.
“Sorry, wat zei je?” vroeg Tom. Govert had iets gezegd, maar Tom was zo verdiept geweest in zijn eigen gedachten, dat hij niet had gehoord wat.
“Ik zei dat je Maartje de tijd moet geven,” herhaalde Govert. “Dat weet je toch, ze heeft een vervelende ervaring achter de rug, met die ex van haar, Erik Veenhof. Die wonden moeten helen, dat gaat niet van het ene op het andere moment. Je moet geduld met haar hebben.”
“Ja, maar tot wanneer?” mokte Tom.
“Ik vind trouwens dat Maartje wel eens gelijk zou kunnen hebben,” ging Govert verder. “Het is toch niet zo gek gedacht dat de kinderen iets meekrijgen van de onrust in het dorp.”
“En dat allemaal vanwege de komst van een sauna,” schamperde Tom.
Govert schudde zijn hoofd. “Dat is misschien een symbool, maar niet de oorzaak. Er is ook de ruzie tussen Wout Barends en Adrie Koopmans. Op de achtergrond speelt natuurlijk de komst van steeds meer mensen van buiten naar het dorp. Dat is natuurlijk de diepere oorzaak.”
“Waarom worden die eigenlijk ‘snuffers’ genoemd?” vroeg Tom.
“Omdat ze het hier soms zo vreemd vinden ruiken,” lachte Govert, om meteen daarna weer ernstig te worden. “Ik woon hier al mijn hele leven, Tom, het is heus niet zo dat de mensen in Lierbeek niets moeten hebben van buitenstaanders. Maar af en toe is het zoeken naar een evenwicht. Dan krijgen ze het gevoel dat hun dorp niet meer van hen is en komen ze in opstand. Hoewel dat ook nooit verder gaat dan wat geroddel en gemopper, want Lierbekers zijn vredelievende mensen.”
“Adrie Koopmans denkt daar anders over,” reageerde Tom. “Hij is ervan overtuigd dat Wout zijn hond tegen hem heeft opgehitst.”
“Ach, onzin.” Govert schudde geïrriteerd zijn hoofd. “Waarom zou Wout dat doen?”
“Toch kan ik best wel begrijpen dat hij aangifte heeft gedaan.”
“Ach, nee. Zulke zaken praat je uit met elkaar. Daarmee ga je niet naar de politie.”
Het bleef even stil.
“Laten wij geen ruziemaken, Tom. Ik zal binnenkort eens een praatje gaan maken met Wout Barends en Adrie Koopmans. Zoiets moet je toch als volwassen mannen kunnen oplossen. Elkaar de hand geven en dan zand erover.”
“Ik help het je hopen, Govert. Dan moet je me nog iets anders uitleggen. Jij zegt dat de komst van die sauna een symbool is. Een heleboel Lierbekers spreken er schande over. Het lijkt bijna of ze verwachten dat het dorp een soort Sodom en Gomorra gaat worden.”
“De soep wordt nooit zo heet gegeten als hij wordt opgediend, Tom. Ze hebben gewoon even tijd nodig om aan het idee te wennen. Zal ik je nog een keertje inschenken?”
Tom hield zijn glas bij de fles en nadat Govert had bijgeschonken, genoten ze weer even in stilte van de mooie avond. Inmiddels begon het al te schemeren. De lijster had een andere boom opgezocht voor zijn jubelende zang. Aan het gebrom van de tractor te horen was de boer nog steeds op zijn land aan het werk. Tom snoof goedkeurend aan de wijn en nam toen een nieuwe slok. De wijn in combinatie met het zingen van de lijster en het brommen van de tractor zorgden voor een vredig gevoel. Hij leunde behaaglijk achterover.
“Oh ja, ik ben vandaag nog bij Hendrik Geerlings langs geweest. Zijn vrouw lijkt aardig op te knappen. Hij heeft me uitgenodigd voor hun zestigjarig huwelijksfeest. Dat hadden ze eerst niet willen vieren, maar nu kan het misschien toch.”
“Zestig jaar, wat een gezegende tijd om samen te zijn.” Govert voelde een rilling door zijn lichaam trekken. Zoveel tijd was hem en zijn lieve vrouw niet gegund geweest.
“Dat is een groot verschil tussen hier huisarts zijn en in de stad,” zei Tom, die zijn eigen gedachtespoor had gevolgd.
“Hoe bedoel je?”
“In de stad haal je het als huisarts niet in je hoofd om naar de receptie van een patiënt te gaan. De mensen daar zouden vreemd opkijken. Waarschijnlijk denken ze gelijk dat er iemand ziek is geworden. Hier in het dorp is het net andersom. Als je niet naar een receptie gaat, wordt het je niet in dank afgenomen.”
“Je moet niet overdrijven, Tom. Maar Hendrik en Josje zullen het zeker waarderen als je even je gezicht laat zien. Zo zie je maar, Tom, je raakt hier steeds meer ingeburgerd. Nu nog een goede bingospeler worden en de mensen gaan nog denken dat je een ‘wortelaar’ bent.”
“Zo’n vaart zal dat niet lopen,” mompelde Tom, hoewel de woorden van Govert hem ook goeddeden.
Govert leek in een melancholieke stemming te zijn geraakt. “Ik ben blij dat je hier steeds meer je plek weet te vinden, dan weet ik tenminste zeker dat ik een goede opvolger in huis heb. Want ik weet niet hoelang ik dit werk nog blijf doen, Tom.”
Tom deed er het zwijgen toe. Bij zijn komst naar Lierbeek was afgesproken dat hij eventueel op termijn de praktijk van Govert zou overnemen, maar sindsdien was dat een onderwerp waar ze niet zo heel vaak over praatten. Tom had er zelf gemengde gevoelens over. Hij was inmiddels zeer op Govert gesteld geraakt en het laatste wat hij wilde, was Govert het idee geven dat hij hem weg wilde hebben. Aan de andere kant was het wel zijn ambitie om een eigen praktijk te hebben. Nu bleef het toch een beetje de praktijk van Govert, waar hij als tweede huisarts werkzaam was.
Govert luisterde even naar het zingen van de lijster en schudde vervolgens zijn hoofd: “Wat kan zo’n beestje toch mooi zingen. Weet je, Tom, ik heb het gevoel dat ons werk steeds meer verandert en het kost me moeite om daarin mee te gaan. Zelfs bij ons worden de computers steeds belangrijker. Neem nou dat elektronische patiëntendossier, waar lang sprake van is geweest en dat er nu waarschijnlijk toch niet gaat komen. Maar gewoon als voorbeeld. Moeten wij ons daar ook een mening over vormen? Willen wij dat de gegevens van onze patiënten ook voor andere artsen beschikbaar zijn? Hebben ze daar baat bij, of brengt het hun privacy in gevaar? Vragen waar ik vroeger nooit over hoefde na te denken. Dan was je gewoon alleen met je patiënt bezig.”
Tom wilde wat zeggen, maar Govert was hem voor.
“Je moet niet denken dat ik niet opensta voor nieuwe ontwikkelingen in de zorg. Ik had het er vandaag nog over met Klazina Heuver, je weet wel, die bejaarde vrouw die achter Het Anker woont. Ze kwam vandaag langs om een herhaalreceptje op te halen. Haar dochter is net veertig en heeft al last van een versleten heup. Ze moet een nieuwe heup hebben, vertelde Klazina, en zoals je weet gaan die maar een beperkte tijd mee. Nu is er voor jonge mensen ook de mogelijkheid om een sportheup te krijgen.”
“Zover ik weet, zitten er veel voordelen aan zo’n sportheup,” merkte Tom op, “maar het plaatsen is lastig en de kans op complicaties relatief groot.”
“Klazina wilde mijn mening erover weten,” ging Govert verder. “Ik had er een artikel over gelezen en heb Klazina ongeveer hetzelfde verteld als jij net tegen mij deed. Dat het ook heel belangrijk is hoeveel ervaring de betreffende specialist heeft met het plaatsen van zo’n sportheup. Doet hij er tien per jaar of honderd? Dus ik probeer heus wel met mijn tijd mee te gaan. Maar hoelang kan ik dat nog doen?” Govert nam een slok van zijn wijn. “Aan de andere kant: ik houd van mijn werk, Tom. Eigenlijk zie ik het helemaal niet als werk. Wat is er nu mooier, dan mensen te kunnen helpen? Het persoonlijke contact. De band die je samen opbouwt. Het vertrouwen dat ze in je stellen. Ik zou er altijd mee door willen gaan, maar dat kan natuurlijk niet. Ik wil er echter nog niet mee ophouden.”
“Daar kan niemand je bij helpen, Govert. Dat is een beslissing die je zelf moet nemen.”
“Dat weet ik, Tom en op dit moment ben ik er zeker nog niet aan toe om al te stoppen. Het is wel iets wat me bezighoudt en waarover ik soms loop te piekeren.”
Ondertussen was het bijna helemaal donker geworden. De lijster was gestopt met zingen en ook het gebrom van de tractor klonk niet meer.
Govert huiverde. “Het wordt frisser, Tom, zullen we de schuifpui dichtdoen?”
“Dat lijkt me een goed plan.” Tom stond op en schoof de pui dicht, terwijl Govert een paar lampen aanklikte en nog een glaasje wijn inschonk.
De volgende dagen kwam er niets van Goverts voornemen om een bezoek te brengen aan Wout Barends en Adrie Koopmans.
Tom vertrok voor een bijscholing en combineerde dat met een bezoek aan zijn vader, wat op een fikse ruzie uitliep. Zijn vader drong er voor de zoveelste keer op aan dat hij stopte met zijn dwaze gedrag en Lierbeek zou verlaten. Tom ging hier natuurlijk tegenin, zodat ze met verhitte koppen tegenover elkaar stonden en Tom uiteindelijk woedend het huis van zijn vader verliet.
Govert had in zijn eentje de handen vol aan het spreekuur en het bezoeken van de patiënten die niet naar de praktijk konden komen.
Toen Tom weer terug was, zag Govert zijn kans schoon.
Inmiddels was het weer flink omgeslagen: de lucht was zwaarbewolkt en af en toe werd Lierbeek getroffen door felle regenbuien. Omdat de kans op een nieuwe bui meer dan denkbeeldig was, besloot Govert niet op de fiets te gaan, maar de auto te nemen. Met een rustig gangetje tufte de oude dokter door de met plassen bedekte straten van het dorp. Govert verliet Lierbeek en reed tussen uitgestrekte percelen met akkergrond door. In de verte zag hij de monumentale boerderij van Wout Barends al liggen.
Even later opende hij het hek en reed het erf op. Vanuit een hondenhok klonk een luid geblaf. Govert bedacht in een flits dat dit de herdershond moest zijn die Adrie Koopmans had lastiggevallen. Wout had zeker van het voorval geleerd en besloten de hond voorlopig maar in het hok te laten.
Jeroen – de zoon van doktersassistente Trudy - kwam in zijn overall net uit een van de stallen gestapt. Hij had een kruiwagen met hooi bij zich en zette die neer toen hij Govert ontdekte. “Dokter, wat komt u hier doen? Er is toch niemand ziek?”
“Ik kwam even met Wout praten.”
“Hij is achter op het land, bij de paarden.”
“Ik dacht al dat ik hem zag staan toen ik aan kwam rijden,” knikte Govert. “Hoe gaat het met je, jongen?”
“Prima, dokter. Ik heb het hier helemaal naar mijn zin.”
“Je moeder is er minder blij mee.”
Jeroen haalde zijn schouders op. “Ze moet maar aan het idee wennen. Ik heb echt geen zin om te gaan studeren.”
“Ze bedoelt het goed.”
“Dat zal best. Ze wil mij naar de universiteit sturen en Saskia aan uw collega Tom koppelen. Tja, zo zit het leven niet in elkaar.”
“Ze heeft het niet makkelijk, met die chronische rugklachten.”
“Ze maakt het zichzelf niet makkelijk,” zei Jeroen hardvochtig. “Ze is zo eigenwijs als het maar kan. Maar eerlijk is eerlijk, daar hebben Saskia en ik ook wat van meegekregen. Wat dat betreft, is de appel niet ver van de boom gevallen.”
Govert nam afscheid van de boerenknecht en liep de boerderij in om Emma - de vrouw van Wout - gedag te zeggen. Daarna wandelde de oude dokter naar het weiland waar de paarden stonden. Halverwege zag hij dat de enorme gestalte van Wout hem al tegemoet kwam. Barends was een beer van een vent die lang geleden begonnen was als keuterboertje, maar zich door keihard werken en boerenslimheid had opgewerkt tot rijke herenboer. Het werken op de boerderij liet hij nu het liefst aan Jeroen over, zodat hij zich kon wijden aan zijn grote passie: de paarden en koeien die hij bezat.
Het was niet altijd een makkelijke man om mee om te gaan, maar eerlijk en recht door zee en met één kwetsbare plek: Emma en hij hadden graag kinderen willen hebben, maar daar was het nooit van gekomen. Een stil verdriet wat Govert door zijn eigen tragedie herkende en wat ook voor een soort verwantschap tussen de twee mannen zorgde.
Govert bleef stilstaan en de twee mannen schudden elkaar de hand. Het gezicht van Wout Barends straalde. Hij vertelde enthousiast dat hij een nieuwe fokhengst had gekocht. Govert wierp een blik op de paarden verderop in het weiland.
“Hij staat er nog niet tussen, dokter. Ik kan hem binnenkort gaan ophalen. Het is echt een prachtige Hannoveraner. Zijn vader heeft aan veel springconcoursen meegedaan en zijn moeder stamt van een prima geslacht.”
“Oh, juist, ja,” mompelde Govert. “Ik kom eigenlijk even langs om met je te praten, Wout,” zei de dokter toen.
“Dat kunnen we dan beter binnen doen.” Wout Barends wierp een blik omhoog, waar de zon weer was verdwenen achter woeste, donkergrijze wolken. “Het zal niet lang meer droog blijven. Bovendien heeft Emma vast de koffie klaar.”
Net voor de eerste druppels vielen, waren ze weer terug bij de boerderij. Emma schonk de koffie in en ze gingen met z’n drieën aan de keukentafel zitten. Buiten was de bui nu in alle hevigheid losgebarsten en regenvlagen sloegen tegen het raam.
“Moet Jeroen geen koffie?” vroeg Emma.
“Hij is in de stallen bezig. Die jongen weet wel wat werken is,” knikte Wout goedkeurend.
Govert besloot dat het tijd werd om ter zake te komen, maar Wout Barends was hem voor. “Waarover wilde u praten, dokter?”
Govert had net een slok van zijn koffie genomen. Hij zette het kopje weer neer en zocht even naar de juiste woorden. “Ik maak me zorgen om de onrust in het dorp, Wout. Een paar dagen geleden is er een vechtpartij op het schoolplein geweest. Gelukkig viel de schade mee, maar het had erger kunnen aflopen. Een van de slachtoffertjes was Jasper Koopmans, het zoontje van Adrie Koopmans. Maartje Smit zei dat er de laatste tijd wel vaker spanningen zijn tussen de kinderen van ‘snuffers’ en ‘wortelaars’.”
“Wat heb ik daarmee te maken?” vroeg Wout, op een bijna agressieve toon, wat hem een bestraffende blik van Emma opleverde.
“En van Dikke Willem hoorde ik,” ging Govert verder, “dat er in Het Anker praatjes de ronde doen dat ze een lading mest op het erf van Koopmans willen gaan uitstorten.”
“Zijn verdiende loon,” gromde Wout. “Hoewel ik ook daar niks mee te maken heb, maar wat mij betreft mogen ze. Wat mij betreft storten ze zijn hele huis onder de mest, met hemzelf erbij. Ik zal er geen traan om laten.”
“Wout, gedraag je!” riep Emma geschrokken uit.
“Wat kan mij die ‘snuffer’ nou schelen.” Wout sloeg met een van zijn handen als kolenschoppen op tafel. “U bent hier altijd welkom, dokter, maar om zulke beschuldigingen zit ik niet verlegen.”
“Ik beschuldig je helemaal nergens van, Wout,” zuchtte Govert. “Ik probeer alleen maar te zeggen dat de onrust in het dorp voor een gedeelte wordt veroorzaakt door de vete die tussen jou en Adrie Koopmans is ontstaan.”
“En wat dacht u dan van die sauna die hij wil bouwen?”
“We moeten wennen aan het idee en dat zorgt voor wat onrust, maar ik ben er zeker van dat er afspraken met Adrie Koopmans zijn te maken, dat het een nette bedoeling blijft. Kijk, voor mij hoeft zo’n sauna ook niet, maar kwaad kan het ook niet, lijkt me. Daar gaat het nu niet om. Ik praat nu over de vete tussen jou en Koopmans. Kunnen we daar geen einde aan maken?”
“Net of ik daar mee begonnen ben.” Wout sloeg weer met een van zijn kolenschoppen op tafel. De kopjes rinkelden en uit het kopje van Emma sloeg wat koffie over de rand heen.
Emma stond op, pakte een doekje van het aanrecht en begon de vlek weg te vegen. Ze zei niks, maar uit haar houding bleek onmiskenbaar dat ze het onbehouwen gedrag van haar man sterk afkeurde.
Wout Barends kalmeerde wat, maar ook al sprak hij nu wat rustiger, de woede in zijn stem was niet te missen. “Als u wilt dat de rust in het dorp terugkeert, dokter, moet u met die ‘snuffer’ van een Koopmans gaan praten. U heeft vast wel gehoord wat hij heeft gedaan. Hij heeft een aanklacht tegen mij en mijn hond ingediend. Omdat mijn hond hem heeft aangevallen. Is die vent helemaal gek geworden? Als hij hier uit de buurt blijft, gebeurt er helemaal niks. Wat heeft die nietsnut hier eigenlijk te zoeken?”
Govert had kunnen antwoorden dat het een openbare weg was die langs de boerderij liep, maar dat leek de oude dokter geen handige opmerking. In plaats daarvan vroeg hij: “Hoe kon dat hek openstaan, Wout. Dat is toch niet expres gebeurd?”
Wout stoof alweer briesend op, maar Emma was hem voor.
“Dat was mijn schuld. Ik was even een boodschap aan het doen bij Piet en Mia en was vergeten het hek goed af te sluiten. Ik had ook al mijn excuses aan willen gaan bieden, maar Wout wilde het niet hebben.” Emma zweeg een moment voor ze verder ging. “Soms kun je als vrouw beter niet naar je man luisteren.”
Govert knikte. “Iedereen vergeet wel eens wat af te sluiten, Emma, maar jullie hond heeft Adrie Koopmans echt goed te pakken gehad. Hij had een flinke bijtwond in de kuit.”
“Dat spijt me, dokter.”
“Mij helemaal niet,” brieste Wout.
“Ik wil best alsnog mijn excuses gaan aanbieden, dokter,” ging Emma tegen haar man in.
“Geen sprake van!”
“Dat wil ik wel, Wout.”
“En hoe zat het nou met dat paard dat je niet aan hem wilde verkopen?” vroeg Govert. “Daar was hij ook zeer verontwaardigd over.”
“Ik verkoop alleen paarden aan dierenvrienden. Niet aan van die ‘snuffers’ die zo nodig een nieuwe hobby willen hebben. Als ze hun hobby zat zijn, wordt zo’n paard weer afgedankt. En wie garandeert me dat ze er goed voor zorgen?”
“Hun zoontje, Jasper, wilde graag paardrijles,” bracht Emma naar voren. “Misschien kan hij af en toe hier op een van de pony’s komen rijden.”
“Dat had je gedacht.”
Emma en Govert wisselden een snelle blik. Ze wisten alle twee dat Wout erg zwart-wit kon reageren en als hij boos was, een tijdje moest afkoelen, voor hij weer voor rede vatbaar was.
“Wat vinden jullie van het volgende?” stelde Govert voor. “Als ik nou eens aan Adrie Koopmans vraag zijn aanklacht in te trekken, voor de aanval door de hond. En als ruil bieden jullie je excuses aan dat het hek openstond en de hond hem heeft aangevallen.”
“Dat lijkt me een goed plan,” vond Emma.
“Geen sprake van,” sprak Wout vastbesloten.
“Toe nou, Wout.”
Wout slaakte een diepe zucht en keek zijn vrouw aan. “Jij bent veel te goed voor deze wereld, Emma. Goed dan, als hij de aanklacht intrekt, zal ik, omdat het dan maar moet, mijn excuses aanbieden. Of zoiets. En alleen omdat Emma het aan me vraagt, want wat mij betreft, krijgt die Koopmans nog steeds een wagen mest over zich heen.”
Op dat moment kwam Jeroen ook binnen. Hij had het laatste gedeelte van hun gesprek meegekregen. “Wie krijgt er een wagen mest over zich heen? Dat wil ik zien, daar wil ik bij zijn.”
“Adrie Koopmans, natuurlijk,” bromde Wout.
“Moet jij geen koffie, jongen?” vroeg Emma.
“Ik ga nog even in de stal verder. Kwam alleen wat vragen.” Jeroen overlegde kort met Wout en verdween toen naar buiten, waar het inmiddels weer droog was geworden. Opnieuw was de zon door de wolken tevoorschijn gekomen en de stralen weerspiegelden in de plassen op het erf.
Emma schonk een tweede kopje koffie in. Wout leek het gesprek over de onrust in het dorp en Adrie Koopmans alweer vergeten. Hij vertelde enthousiast over de Duitse fokhengst die hij had gekocht. Daarna spraken ze een tijdje over de toekomst van de boerderij. Govert wist dat Emma Jeroen als opvolger zag - de zoon die ze zelf niet hadden kunnen krijgen -, maar Wout was nog lang niet zover. Hij vond het nog veel te vroeg om de boel over te dragen en was bovendien bang dat Jeroen allemaal veranderingen zou doorvoeren, waar hij niet achter stond.
Tenslotte stond Govert op om afscheid te nemen. Hij liep naar zijn auto op het erf, gaf Wout een hand en liet de monumentale boerderij achter zich. Tussen de weilanden en landbouwgrond door reed hij onder een zwaarbewolkte lucht terug naar Lierbeek.
De verbouwde boerderij waar, Adrie Koopmans met zijn vrouw en zoontje Jasper woonde, bevond zich net binnen de dorpskern, aan de rand van Lierbeek. De boerderij had grote ramen, die bijna de hele wanden besloegen. Op het dak lag nieuw riet, wat voor een authentieke uitstraling moest zorgen, maar eerder leek te benadrukken dat het pand kort geleden grondig was verbouwd.
Toen Govert zijn wagen parkeerde, concludeerde hij dat de boerderij eigenlijk het tegendeel was van de monumentale boerderij waarin Wout Barends woonde. Het leken twee woningen uit verschillende tijden.
Iets verderop zag Govert het bord staan waarop de bouw van het wellness-centrum werd aangekondigd. Het bord was met nog meer afkeurende leuzen besmeurd. Govert schudde zijn hoofd toen hij zag wat voor taalgebruik de dorpsjeugd daar had genuttigd.
De oude dokter drukte op de bel, waarna het gevoel dat hij zich na het bezoek aan Wout nu in een andere wereld bevond, alleen nog maar werd versterkt.
De vrouw van Adrie Koopmans deed open en een groter verschil met Emma Barends leek er niet te kunnen bestaan. Ondanks hun rijkdom was Emma altijd een eenvoudige vrouw gebleven, die een hekel had aan opsmuk. Ze droeg altijd eenvoudige kleding en besteedde verder nauwelijks aandacht aan uiterlijk vertoon. Dat kon van de vrouw van Adrie Koopmans niet worden gezegd. Zoals Tom al had gezegd, was ze flink jonger dan haar echtgenoot en had ze veel weg van een wandelende barbiepop. Het haar was blond geverfd, ze droeg opzichtige sieraden, een strakke legging en een bloesje waarin haar forse boezem nadrukkelijk uitkwam. Govert moest even hoesten toen hij werd overspoeld door een golf van zoete parfum.
“Wat kan ik voor u doen?” vroeg ze, niet onvriendelijk.
Govert begreep dat ze hem niet herkende. Bij haar bezoek aan de dokterspraktijk was ze immers door Tom geholpen. Hij stelde zich voor als de dorpsdokter en vroeg of het mogelijk was dat hij ‘meneer Koopmans’ even te spreken kreeg.
De vrouw keek hem opeens bevreesd aan. “Er is toch niets gebeurd met Jasper?”
“Nee, hoor, nee, zover ik weet, is daar niks mee aan de hand.”
“Gelukkig, ik schrok al.” De vrouw had automatisch met een hand naar haar borst gegrepen. “Er is laatst ook al een vechtpartij geweest op school en ik was bang dat…” Ze maakte haar zin niet af.
Govert realiseerde zich maar weer eens dat de zorg voor een kind iets universeels is en niets te maken heeft met hoeveel geld je bezit.
“Waarover wilt u mijn man dan spreken? Ach, dat gaat me ook niets aan. Komt u binnen. Waar zijn mijn manieren gebleven, dat ik u zomaar buiten laat staan? Zeker met dit vieze weer.” De vrouw deed een stapje opzij en ging Govert daarna voor naar een luxe woonkamer.
Weer viel Govert het verschil op met de boerderij van Wout. Daar was alles heel eenvoudig, hier overheerste de luxe. Aan een van de wanden hing een enorme flatscreen-tv, de banken zagen eruit of ze een fortuin hadden gekost en ook het overige meubilair leek rechtstreeks uit de showroom van een dure meubelwinkel afkomstig.
Terwijl Theresa - zo had ze zich inmiddels voorgesteld - haar man ging roepen, bekeek Govert de foto’s die op een van de kastjes stonden. Hij zag een trouwfoto en verder vooral plaatjes van Jasper. Govert moest weer denken aan de huiskamer van Emma en Barend. Wat hadden die ook graag zulke foto’s in de kamer gehad.
En gold hetzelfde eigenlijk niet voor hem? Govert schudde zijn hoofd en verdreef de gedachten aan zijn eigen persoonlijke tragedie; gedachten die in zijn hoofd altijd op de loer leken te liggen en regelmatig weer even hun gezicht lieten zien. Ook al was het al zoveel jaren geleden dat hij afscheid had moeten nemen van zijn dierbare vrouw en hun pasgeboren kindje. Ze zeiden wel eens dat tijd verdriet doet slijten, maar ook na al die jaren kon Govert nog getroffen worden door een diepe smart.
“Hij komt er zo aan. Hij zit nog even te werken. Kan ik iets voor u inschenken?”
Theresa was weer terug in de kamer. Govert schrok op uit zijn gedachten en bedankte voor het aanbod. Een beetje onwennig ging hij in de duur ogende bank zitten. Heel wat anders dan de harde keukenstoel van Wout Barends, maar dit zat toch wel lekker.
Theresa ging op de bank schuin tegenover hem zitten en leek zich niet zo goed op haar gemak te voelen. Govert merkte dat hij haar wel sympathiek vond. Hij kreeg het gevoel dat achter al het opzichtig uiterlijk vertoon best wel een lieve vrouw schuilging.
Om het ijs te breken, vroeg hij: “Werkt u man altijd thuis?”
Er verscheen een glimlach op het gezicht van Theresa. “Je kunt beter zeggen dat mijn man altijd werkt, thuis, onderweg, als we op vakantie zijn, het maakt niet uit. Hij handelt in aandelen, obligaties en beleggingen en dat gaat 24 uur per dag door. Als hier de beurzen sluiten, gaat de beurs in Japan open, of zoiets.”
“Juist, ja,” antwoordde Govert. “Ik moet eerlijk bekennen dat ik daar geen kaas van heb gegeten. Ik ben een eenvoudige dorpsdokter, hoewel zelfs in ons werk de computer steeds meer zijn intrede doet. Dat is niet zo aan mij besteed. Gelukkig heb ik een jongere collega, Tom, die is daar veel meer in thuis.”
“Ik heb hem een keer ontmoet,” zei Theresa. “Ik heb een keer met Jasper de dokterspraktijk bezocht. We zijn toen echt prima geholpen. U heeft dan zeker Adrie geholpen, toen hij door die hond was gebeten.”
“Dat klopt. Het was een lelijke wond. En schrikken, natuurlijk.”
“Dat kun je wel zeggen. Hij was echt des duivels.”
“En werkt u zelf ook?” vroeg Govert, die het verstandig leek om van onderwerp te veranderen. “Zit u zelf ook in de financiële handel.”
“Ach nee, ik snap daar helemaal niks van.” Door alle make-up heen verscheen er een blos op het gezicht van Theresa. “Ik heb geleerd voor schoonheidsspecialiste. Ik moet u eerlijk zeggen, ik vond het eerst helemaal niks om naar Lierbeek te verhuizen. Want laten we eerlijk zijn, al te veel te beleven valt hier niet. Ik was echt bang dat ik thuis zou gaan verkommeren, maar Adrie houdt van ruimte om zich heen en heeft er een hekel aan als mensen hem op de vingers kijken. Toen kwam hij met het idee dat ik een sauna zou beginnen. Eigenlijk meer een wellness-centrum, als u weet wat daarmee wordt bedoeld.”
“Tom, mijn collega, heeft het me geprobeerd uit te leggen,” reageerde Govert voorzichtig.
“U moet het zien als een soort uitgebreide sauna. Met veel meer mogelijkheden. Lekkere kruidenbaden om te relaxen. De mogelijkheid tot massage. Pedicure. Schoonheidsbehandelingen. Eigenlijk alles om vrouwen, en ook mannen, even helemaal tot rust te laten komen. Heerlijk ontspannen genieten. Veel wellness-centra hebben ook hotelkamers erbij en een restaurant, maar ik wil het graag kleinschalig houden.”
“En denkt u dan dat daar klandizie voor is?” vroeg Govert wantrouwend.
“Natuurlijk, wat denkt u dan? Dit is toch een geweldige plek ervoor, lekker buiten, in een mooi dorp, een landelijke omgeving. Steeds meer mensen hebben er toch behoefte aan te ontsnappen uit hun jachtige bestaan.”
Daar zit wat in, vond Govert, die besloot gelijk maar de koe bij de horens te vatten. “In het dorp, eh, maakt men zich nogal zorgen over de komst van de sauna,” zei hij voorzichtig. “Men is bang, eh, dat er nogal uitspattingen zullen plaatsvinden. U weet wel, al die blote mensen bij elkaar.” Govert merkte dat hij het warm kreeg. Hij vond het toch lastig om er zo over te praten.
Theresa merkte het niet. “Ach nee, dat is toch helemaal niet nodig, het wordt echt een keurige bedoening. Waar ziet u me voor aan?”
Govert merkte dat hij het nog warmer kreeg en merkte stamelend op: “Weet u, de mensen in het dorp, ze moeten soms, eh, een beetje wennen aan de nieuwe ontwikkelingen. Niet dat we hier wereldvreemd zijn, hoor. Absoluut niet. Er doen gewoon al snel praatjes de ronde.”
Het gezicht van Theresa betrok. “Het is echt niet mijn bedoeling mensen te kwetsen. Ik heb de opmerkingen op het bord in de tuin ook gezien, dat vond ik echt heel vervelend. Maar als het klaar is, ga ik iedereen uitnodigen voor het Open Huis. Dan kunnen alle Lierbekers zien dat er niets aan de hand is. Er zullen toch ook wel dorpsgenoten zijn die het fijn vinden om even lekker te genieten van een bezoekje aan het wellness-centrum. Dat is toch gezond, dat weet u als dokter vast wel.”
Govert herinnerde zich zijn gesprek met Tom waarin hij had gezegd dat een leuke fietstocht of wandeling hem een betere ontspanning leek dan een saunabezoek, maar het enthousiasme van Theresa was zo aanstekelijk, dat het de oude dokter niet lukte die woorden te herhalen. Hij wist niet zo goed wat hij moest antwoorden, maar werd uit de netelige situatie gered toen Adrie Koopmans de kamer binnenkwam.
“Dokter, wat kan ik voor u doen?” vroeg de ‘snuffer’ op een vrij zakelijke toon.
“Hoe gaan de zaken?” vroeg Govert. “Uw vrouw heeft me net uitgelegd dat u in allemaal ingewikkelde financiële transacties verwikkeld bent. Obligaties, aandelen en dat allemaal via de computer. Ik ben al blij als ik het ‘aan- en uitknopje’ weet te vinden,” overdreef de oude dokter, maar hij wist dat sommige gesprekken makkelijker liepen, als je jezelf wat kwetsbaar opstelde.
“Dat is de moderne tijd, dokter,” gaf Koopmans een steek onder water. “Maar ik neem aan dat u hier niet bent gekomen om over mijn zaken te praten.”
Govert zuchtte. Adrie Koopmans was ook al geen gemakkelijke man om mee om te gaan. “Daar heeft u gelijk in. Is de wond van de hondenbeet voorspoedig genezen?”
“Ik heb braaf de antibiotica geslikt, zoals u had voorgeschreven.”
Govert knikte. “Ik snap dat u druk bent, maar ik zou het toch fijn vinden als u even naar me zou willen luisteren. Wilt u niet even gaan zitten?”
Adrie Koopmans was al die tijd blijven staan, als om aan te geven dat hij een drukbezet man was en de oude dokter ook niet zo’n hele belangrijke gast vond.
Onverwachts kreeg Govert steun van Theresa. “Kom, Adrie, doe niet zo onbeleefd. Als de dokter het niet belangrijk vond, was hij heus niet zo onverwachts komen opdagen.”
Adrie Koopmans wierp zijn vrouw een weinig vleiende blik toe en nam toen toch naast haar op de chique bank plaats. Govert bedacht dat wat dat betreft de situatie bij Wout Barends en Adrie Koopmans wel op elkaar leek: de mannen waren de driftkoppen, die impulsief handelden. De vrouwen bleven op de achtergrond, vormden een rustgevende factor en zorgden zo voor een zekere mate van balans.
“Ik maak me zorgen over de situatie in het dorp,” zei Govert, bijna identiek aan de wijze waarop hij het gesprek met Wout Barends was begonnen. “U woont hier nog niet zo lang, maar u kunt zich vast wel voorstellen dat Lierbeek heel lang werd bewoond door mensen wiens families hier al eeuwenlang thuis waren.” Govert zweeg even en zag Adrie Koopmans ongeduldig naar hem kijken. De oude dokter ging snel verder. “De afgelopen jaren zijn er steeds meer mensen van buiten in ons dorp komen wonen. Dat is een positieve ontwikkeling, want het zorgt ervoor dat Lierbeek levend blijft en bijvoorbeeld geen spookdorp wordt, met steeds meer leegstand. Af en toe zorgt die mix van oude en nieuwe bewoners ook voor spanningen of onrust en dat willen we natuurlijk voorkomen.”
Govert keek naar het gezicht van Adrie Koopmans in de hoop op een glimp van bijval, maar de man keek hem onbewogen aan.
Theresa daarentegen knikte, alsof ze het met hem eens was.
“In het dorp wordt veel over de komst van de sauna gepraat,” ging Govert verder. “Daar heb ik het net al even met uw vrouw over gehad. Vooroordelen, een kwestie van wennen, dat komt vast wel goed en daarnaast is er, eh, het ongemak dat er tussen u en Wout Barends is ontstaan. U bent alle twee machtige mannen en ik zou het erg fijn vinden als dit ongemak uit de wereld zou verdwijnen. Ik denk dat dit voor het dorp ook goed zou zijn.”
Adrie Koopmans had zich duidelijk zitten inhouden en barstte nu los. “Dan moet u niet bij mij wezen. Een stel van die dorpsjochies heeft onlangs op het schoolplein onze Jasper in elkaar geslagen. U moet bij hen wezen, met uw vrome verhaal over dorpsvrede.”
Koopmans wilde er nog wat aan toevoegen, maar werd door een blik van zijn vrouw terechtgewezen.
“Daar heeft u helemaal gelijk in,” zei Govert. “Dat was een uiterst vervelende situatie. Aan de andere kant: kinderen ruziën soms met elkaar en meestal hebben ze dan allemaal een beetje schuld. Of bent u dat niet met me eens?”
Adrie Koopmans deed er het zwijgen toe, maar zijn vrouw glimlachte: “Jasper is een schatje, maar soms ook wel een ondeugende bengel.”
“Precies,” zei Govert geestdriftig. “En zo horen jongens toch ook te zijn.”
“Wat komt u hier nou eigenlijk doen, dokter,” doorbrak Adrie Koopmans bars het gevoel van sympathie dat er tussen zijn vrouw en Govert was ontstaan.
Govert liet zich niet uit het veld slaan. “Ik ben net ook bij Wout Barends geweest. Hij is een trotse en koppige man, net als u. Maar hij wil zijn excuses aanbieden voor het ongeluk met de hond. Ik kan u verzekeren dat er echt sprake was van een ongeval. Het was echt geen opzet. Het hek was per ongeluk open blijven staan.”
“Dat zegt hij zeker,” smaalde Koopmans.
“En ik geloof hem,” sprak Govert rustig. “Dus ik hoop eigenlijk dat we de zaak in de minne kunnen schikken. Is het niet mogelijk dat u de aanklacht intrekt en dat hij dan zijn excuses aanbiedt. Dat is toch voor iedereen het beste?”
“Vergeet het maar!” brieste Koopmans. “U had hem moeten zien toen ik kwam informeren of ik een paard kon kopen. De eerste de beste schoonmaker behandel je nog met meer respect.”
“Daar ben ik niet bij geweest, daar kan ik niet over oordelen,” hield Govert zich op de vlakte.
“Eigenlijk was dat paard mijn idee,” bracht Theresa naar voren. “Ik ben vroeger altijd dol op paardrijden geweest en Adrie wilde het me cadeau doen. Adrie moet er niks van hebben, maar het leek me leuk om later ook eventueel met Jasper te kunnen gaan rijden, dan zouden we ook een pony voor hem kunnen kopen.”
“Ik weet zeker dat daar over te praten valt,” glimlachte Govert. “Misschien was de eerste kennismaking tussen uw man en Wout Barends gewoon niet zo gelukkig en is dit de kans om een nieuwe start te maken.”
“Dat zou fijn zijn,” zei Theresa zachtjes. “Ik zou het afschuwelijk vinden om hier in een sfeer van ruzie te leven.”
Govert keek haar vol sympathie aan. Het bleek maar weer dat je niet op een eerste aanblik moest vertrouwen. Achter het opgetutte uiterlijk van Theresa bleek inderdaad een lieve vrouw schuil te gaan.
“Ik moet weer aan het werk.” Adrie Koopmans stond bruusk op. Theresa keek haar man smekend aan. “Toe nou, Adrie. Luister nou even naar de wijze woorden van de dokter. Niemand is toch gebaat bij zo’n ruzie. Voor Jasper wordt het zo ook niet makkelijker in het dorp,” speelde ze haar laatste troefkaart uit. “Dat was toch een van de redenen waarom we naar Lierbeek zijn verhuisd. Dat hij in een veilige omgeving kan opgroeien.”
Adrie Koopmans slaakte een diepe zucht. Op zijn gezicht was de tweestrijd bijna af te lezen. Uiteindelijk leek het gezonde verstand te winnen. “Goed dan, dokter. Omdat mijn vrouw zo aandringt. Als Wout Barends hiernaartoe komt om zijn excuses aan te bieden, trek ik de aanklacht in. Dat is het laatste woord dat ik erover heb gezegd.” Hij draaide zich om en beende de kamer uit, terug naar zijn werkkamer, de computer en de financiële transacties.
‘Welkom thuis,’ stond er met plakletters op het raam geschreven.
Ondersteund door een van haar zonen stapte Josje Geerlings de auto uit. De bejaarde vrouw was door het verblijf in het ziekenhuis flink opgeknapt. Ze was veel minder snel buiten adem en ook weer wat aangekomen. Haar ogen straalden een vurige gloed uit, zo blij en opgelucht was ze weer terug in het huisje met haar Hendrik te zijn.
Binnen stond een enorme bos bloemen, de schoondochters hadden het huis een flinke schoonmaakbeurt gegeven en er was taart bij de koffie.
Tom had natuurlijk gehoord dat ze uit het ziekenhuis werd ontslagen en ging ‘s middags een kijkje nemen. Alle inspanningen hadden Josje vermoeid en ze was even een uurtje gaan liggen. Hendrik straalde toen Tom via de achterdeur naar binnen kwam. “Nu blijkt pas hoe verloren ik me heb gevoeld, dokter. Wij zijn al zolang samen, we kunnen niet meer zonder elkaar.”
Een van de zonen was ook nog aanwezig. “Hoe gaat het nu verder met moeder, dokter?” vroeg hij. “Kunt u daar wat over zeggen?”
Tom knikte en herhaalde wat hij voor het vertrek naar het ziekenhuis ook al tegen Hendrik had gezegd. “Je moeder heeft hartfalen. Daar is niets meer aan te doen, maar we kunnen de symptomen wel zo adequaat mogelijk bestrijden.”
“Krakende wagens lopen het langst.”
“Precies. Omdat het hart niet meer goed werkt, bestaat het gevaar dat je moeder vocht vasthoudt. Dat valt niet helemaal te voorkomen. Er zijn gedeeltelijk medicijnen tegen en verder is beweging enorm belangrijk.”
“Elke dag even naar Piet en Mia lopen om boodschapjes te doen.”
“Precies. Jullie hebben toch een rollator geregeld?”
“Ik zie haar niet met zo’n ding lopen, dokter. Daar is ze veel te trots voor.”
“Voor sommige mensen is dat inderdaad een flinke stap,” wist Tom, “Maar bijna iedereen gaat na verloop van tijd het gemak ervan inzien. Als het je de mogelijkheid geeft naar buiten te gaan en zelf boodschapjes te doen of een wandelingetje te maken, tja, waarom dan niet. Trots kan een mens soms ook in de weg zitten.”
“Daar zegt u een waar ding, dokter,” reageerde Hendrik nu. “We hebben trouwens nog nieuws. Ik heb het er met Josje over gehad en we hebben besloten ons 60-jarig huwelijksfeest toch gewoon te vieren. Niet hier thuis, dat geeft veel te veel gedoe, maar met een receptie in Het Anker, zoals het eigenlijk ook hoort. We verwachten wel dat u ook van de partij bent.”
Tom voelde opeens geen twijfel meer. “Natuurlijk ben ik van de partij,” zei hij uit volle overtuiging. “Zo’n feestje wil ik toch niet missen.”
Nadat hij afscheid had genomen en weer in de auto zat, kwam toch de twijfel weer opzetten. Dat huwelijksfeest was behalve voor de familie iets voor de echte inwoners van Lierbeek en hoorde hij daar wel bij? Of was hij slechts een passant die over een paar jaar weer was vertrokken? Tom schudde zijn hoofd. Af en toe werd hij gek van die eeuwige twijfel over zijn toekomst.
De jonge dokter startte de auto en liet het huisje van het echtpaar Geerlings achter zich. Door het dorp reed hij terug in de richting van de dokterspraktijk. Onderweg reed hij langs de woning van Adrie Koopmans, waar inmiddels de bouwactiviteiten voor de sauna – of het wellness-centrum zoals Theresa Koopmans het noemde - waren gestart. Bouwvakkers waren druk bezig met het leggen van de fundering en er kwam net een vrachtwagen aangereden met bouwmateriaal. Tom ging aan de kant staan zodat de vrachtwagen erlangs kon, draaide zich raampje omlaag en bleef even naar de werkzaamheden staan kijken. Zoals op elke bouwplaats waar dan ook ter wereld stond ook hier een radio keihard aan, zodat de inwoners van Lierbeek werden ‘getrakteerd’ op een onvervalste Hollandse meezinger.
Tom schudde zijn hoofd. De komst van de sauna bleef voor onrust tussen ‘snuffers’ en ‘wortelaars’ zorgen, ook al was het dreigement om een paar karren met mest voor de voordeur van Adrie Koopmans uit te storten, na tussenkomst van pastoor Jozef op het laatste moment niet uitgevoerd.
De ruzie tussen Adrie Koopmans en Wout Barends had eveneens een patstelling bereikt. Govert was er niet in geslaagd de beide mannen dichter bij elkaar te brengen. Wout wilde, als het dan moest zijn excuses wel aanbieden, maar alleen nadat Koopmans de aanklacht voor de aanval door de hond had ingetrokken. Adrie Koopmans wilde de aanklacht pas intrekken, nadat Barends zijn verontschuldigingen had gemaakt.
Tom schudde nog een keer zijn hoofd. De twee machtige mannen gedroegen zich als kleine kinderen.
De jonge dokter reed weer verder en passeerde de dorpsschool. Zijn hart begon sneller te kloppen toen hij Maartje door haar klaslokaal zag lopen. Verbeeldde hij het zich, of keek ze juist op dat moment naar buiten.
De jonge dokter nam opeens een besluit. Hij was dat gepieker plotsklaps spuugzat. Hij trapte op de rem, stapte de auto uit, wandelde het schoolplein over, de school in, door de gang naar het lokaal van Maartje. Hij zou aankloppen, Maartje vragen haar lokaal even te verlaten en haar uitnodigen voor een etentje in de stad. Ze zou erdoor verrast worden en de kinderen zouden vreemd opkijken en misschien zouden daarna de praatjes wel de ronde doen in het dorp, maar wat gaf dat? Soms moest een man ook gewoon in actie komen. Misschien kon ze zijn spontane actie juist enorm waarderen.
Maar toen Tom voor het lokaal van Maartje stond en zijn arm al had geheven om aan te kloppen, sloeg de aarzeling - of het gezonde verstand? - toe. Had Govert hem niet gewaarschuwd dat hij rustig aan moest doen met Maartje, haar alle tijd en ruimte moest geven. Was hij niet bezig zijn eigen glazen in te gooien met zijn doldrieste actie? Ze vond het vast niet leuk om tijdens haar les gestoord te worden.
Tom liet zijn arm weer zakken en sloop door de gang weer naar buiten. Hij hoopte maar dat niemand hem had gezien. Over het schoolplein droop hij af, terug naar zijn auto. Een paar minuten later was hij weer bij de dokterspraktijk. Het koude zweet stond op zijn voorhoofd. Hij had het gevoel dat hij maar net gespaard was gebleven voor een enorme blunder.
“Ben je daar eindelijk?” snauwde Trudy, toen Tom de praktijk binnenliep.
Tom haalde diep adem en besloot het chagrijnige gedrag van de doktersassistente maar weer eens te negeren. Waarschijnlijk had ze weer last van haar chronische rugpijn. Wat zou het fijn zijn als ze een keer met een glimlach achter de balie zat. “Wat kan ik doen, Trudy?”
“Ik probeer je al tien minuten te bereiken.”
Tom bedacht dat hij toen hij de school in liep, zijn jasje met mobiele telefoon waarschijnlijk in de auto had laten liggen.
“Govert is visites rijden,” bitste Trudy verder, “en in de wachtkamer zit Gerda Meijer op je te wachten.”
“Wat is er gebeurd?”
“Ze strompelt een beetje,” antwoordde Trudy zonder een greintje mededogen. “Maar volgens mij stelt ze zich aan. Die ‘snuffers’ piepen bij het minste of geringste.”
Tom slikte opnieuw een boze opmerking richting Trudy in en opende de deur naar de wachtkamer.
Gerda Meijer kwam moeizaam overeind toen ze hem zag.
“Kom, ik help je,” zei Tom snel. Hij ondersteunde de ongeveer dertigjarige vrouw terwijl ze naar de behandelkamer gingen. Gerda ging op het behandelbed zitten.
Tom kende haar van eerdere bezoeken aan de dokterspraktijk. De man van Gerda werkte bij een transportbedrijf en reed in een enorme vrachtwagen door heel Europa. Gerda was dol op tuinieren en dat was ook de reden waarom ze een aantal jaar geleden naar Lierbeek waren verhuisd. Behalve zogenaamde ‘vergeten groenten’ als pastinaak, postelein en schorseneren kweekte Gerda ook pompoenen, die ze soms verkocht aan restaurants in de stad, iets waarover in Lierbeek nog wel eens lacherig werd gedaan.
“Je was zeker in de tuin bezig,” merkte Tom op, terwijl hij voorzichtig de linkerschoen van Gerda uittrok.
“Dit keer niet.” Ondanks de pijn die ze had, glimlachte Gerda Tom toe. “Of eigenlijk indirect ook wel. Ik had nog een krat nodig om een paar pompoenen in te doen en bedacht plotseling dat er boven op zolder nog eentje stond. U weet hoe dat gaat, snel, snel, want ik wilde ook nog wat boodschappen doen en dan kon ik de pompoenen gelijk meenemen om af te geven. Ik rende de trap op, pakte de krat, rende de trap weer af en vergat de laatste trede.”
“Och, verdorie,” mompelde Tom.
“Precies. Mijn enkel knakte helemaal dubbel. Ik verging van de pijn. Nu heb ik wel eens gelezen dat je dan gelijk moet koelen, dus ik ben de trap weer op gestrompeld, me vasthoudend aan de leuning, heb koud water in het bad laten stromen en mijn voet erin gezet. Ik wist niet wat ik anders moest doen. Ik kon moeilijk mijn voet in het keukenaanrecht zetten.”
“Volgens mij heb je heel adequaat gehandeld.” Terwijl Tom naar Gerda luisterde, trok hij ook haar sok uit.
“De pijn trok daarna iets weg en ik kon er wel weer op staan, maar ik zag wel dat de enkel helemaal dik werd. Dus besloot ik om toch maar even bij u langs te gaan. Ik ben hiernaartoe gestrompeld, het was echt geen gezicht. Gelukkig kwam de notaris net langs, hij was zo vriendelijk om me een lift te geven. Mijn man zit in het buitenland, dus hem kon ik niet bellen.”
“De enkelbanden hebben inderdaad een flinke opdoffer gehad.” Tom bewoog het gewricht voorzichtig heen en weer. “Je zei dat de pijn was afgenomen?”
“Inderdaad. De enkel is toch niet gebroken, dokter?”
Tom deed nog een paar onderzoekjes en schudde toen zijn hoofd. “Dat lijkt me niet. Ik denk eerder dat er sprake is van een flinke verstuiking.”
“De enkelbanden zijn ook niet afgescheurd? Ja, je haalt je gelijk van alles in je hoofd.”
“Nee, het is een flinke verstuiking. Dus wat dat betreft, valt de schade mee, hoewel je er nog wel even last van kunt hebben. Maar je bent een actieve vrouw die veel buiten is en dat betekent vaak dat je stevige botten hebt.”
“Kunt u er iets omheen doen, dokter?”
“Dat heeft nu nog geen zin. Eerst moet de zwelling weg zijn, dan kan ik je enkel intapen. Stevige schoenen en dikke sokken, dat zorgt voor stabiliteit, dus dat zou ik je de komende dagen wel aanraden als je een stukje moet lopen. Het is trouwens goed om in beweging te blijven. Zonder te overdrijven, natuurlijk.”
“Ik ben toch geen type om stil te zitten, dokter. En naaldhakjes zijn aan mij ook niet besteed.”
“Lukt het je om alleen naar huis te komen?”
“Ik ben hier ook alleen naartoe gekomen, dokter, dus dat zal wel gaan.”
Tom hielp Gerda met het aantrekken van haar sok en schoen, waarna de vrouw de dokterspraktijk weer verliet, nagestaard door een met haar hoofd schuddende Trudy. Aanstellers waren het, die ‘snuffers’.
De bouw van de sauna schoot flink op. Vrachtwagens met bouwmaterialen reden af en aan door het dorp en verstoorden de rust in het anders zo rustieke Lierbeek. In de dorpswinkel werd er menige afkeurende opmerking over gemaakt. De enkele keer dat Adrie of Theresa Koopmans een boodschapje kwam doen, werden ze door Piet en Mia in een ijzige stilte geholpen. En ook de andere ‘snuffers’ konden op een weinig hartelijke ontvangst rekenen. Net of zij wat aan die dreunende vrachtwagens en de bouw van de sauna konden doen.
Misschien zou de onderhuidse spanning, die het dorp in zijn greep hield, wel tot een uitbarsting zijn gekomen, maar het liep allemaal heel anders… Een dramatisch ongeluk zorgde ervoor dat de Lierbekers - ‘snuffers’ en ‘wortelaars’ - zich meer dan ooit verenigd voelden.
Mensen kunnen nog zo tegenover elkaar komen te staan, de zorg om de gezondheid van een kind kan hen weer bij elkaar brengen. Want alleen mensen met een hart van steen zijn daar ongevoelig voor.
Omdat het woensdagmiddag was, hadden de kinderen vrij van school. De zon scheen en Jasper speelde met twee vriendjes buiten. Ze doolden eerst wat rond bij de bouwplaats, maar werden daar weggestuurd door de opzichter, die vond dat ze in de weg liepen.
“Zullen we gaan voetballen?” stelde een van de vriendjes voor.
Jasper vond dat een goed idee en rende hun huis in om een bal te pakken.
Ze durfden niet zo goed naar een van de veldjes te gaan, uit angst dat het uit zou lopen op ruzie met kinderen van de ‘wortelaars’, die in de meerderheid waren. Dus legden ze twee jassen neer op de oprit naar het huis en begonnen daar een balletje te trappen. Al snel gingen ze helemaal op in hun spel. Jasper stond op het doel en probeerde de ballen tegen te houden die de andere twee op hem afschoten.
Een van de vriendjes gaf een geweldige pegel, maar Jasper stak net zijn voet uit en hield de bal tegen. Daarna was het andere vriendje aan de beurt. Hij gaf zo mogelijk een nog hardere trap tegen de bal. Die vloog hoog de lucht in, over Jasper heen, de straat op. Jasper dacht er geen moment over na. Hij draaide zich om en rende de bal achterna.
Precies op dat moment kwam er ook een kleine vrachtwagen met bouwmaterialen aangereden. Jasper had er verder geen oog voor, hij zag alleen de bal. Hij stak de straat over zonder om zich heen te kijken. De chauffeur van de vrachtwagen schrok enorm, trapte op de rem, maar kon toch niet voorkomen dat Jasper werd geraakt. De jongen vloog een stukje door de lucht, landde met een klap op het asfalt en bleef stil liggen.
Even leek de wereld stil te staan. De chauffeur zat een paar tellen als bevroren achter zijn stuur. Toen sprong hij uit zijn cabine, met de afschuwelijke klap nog nagalmend in zijn oren. Ook de twee vriendjes kwamen aangerend, maar zij durfden niet dichterbij te komen en bleven op een paar meter afstand staan. De chauffeur boog zich over Jasper heen. Het jongetje bewoog niet en had zijn ogen gesloten.
Theresa had door een van de grote ramen het ongeluk zien gebeuren en kwam naar buiten gerend. Adrie Koopmans was in zijn kantoor aan het werk geweest en stormde achter haar aan.
De dokterspraktijk werd gewaarschuwd. Toevallig had Tom net dienst. Hij sprong in de auto en reed zo snel mogelijk naar de plek van het ongeluk. Toen hij daar aankwam, stond iedereen in een kringetje om Jasper heen. Zonder wat te zeggen, weken ze voor de dokter uiteen.
Theresa keek Tom met een vertwijfelde en smekende blik aan en ook in de ogen van de trotse Adrie Koopmans zag Tom de wanhoop blinken.
Tom knielde bij Jasper neer. Het jochie lag nog steeds met de ogen gesloten en een lijkbleek gezicht op het asfalt. Tom vreesde het ergste en maakte juist aanstalten om de jongen te gaan onderzoeken, toen er iets wonderbaarlijks gebeurde. Totaal onverwachts opende Jasper weer zijn ogen. Hij keek Tom verwonderd aan, alsof hij uit een droom ontwaakte, en leek zich af te vragen wat de dokter daar deed.
Op de achtergrond slaakte Theresa een kreet.
Jasper ontdekte nu tot zijn verbazing ook zijn ouders, een onbekende man in een chauffeursuniform en iets verderop zijn vriendjes. Het jochie probeerde overeind te komen, maar Tom drukte hem zachtjes weer op de grond.
“Heb je ergens pijn?”
Jasper schudde van ‘nee’. “Mijn hoofd is een beetje zwaar. Wat is er gebeurd?”
“Kun je je het niet meer herinneren?”
“We waren aan het voetballen, ik ging de bal halen en nu lig ik op de grond. Er was een flinke klap.”
“Je hebt inderdaad een flinke klap gehad,” zei Tom. “Beweeg je armen eens.”
Jasper deed wat de dokter zei.
“En je benen.”
Ondersteund door Tom en zijn vader werd Jasper heel voorzichtig weer overeind geholpen.
Het jongetje vond al die aandacht maar overdreven. “Het gaat echt wel weer.”
Tom wilde geen enkel risico nemen. Samen met Adrie bracht hij Jasper naar binnen, waar het jongetje op de bank werd gelegd. Tom hield nu een nauwkeuriger onderzoek, maar kon, op wat schaafwonden na en een kleine buil, verder geen kwetsuren vinden. Tom schudde zijn hoofd. “Hij heeft echt enorm veel geluk gehad.”
Het verhaal over het ongeluk van Jasper Koopmans deed natuurlijk razendsnel de ronde in Lierbeek. Zoals dat gaat bij zulk soort nieuwtjes: het verhaal werd steeds meer overdreven. De kleine Jasper Koopmans had een been gebroken, lag in coma of bevond zich zelfs in levensgevaar, waren de verschillende versies die je in de dorpswinkel bij Piet en Mia kon horen.
Het nieuws bereikte ook de boerderij van Wout en Emma Barends. Vooral Emma schrok er enorm van. De ruzie tussen haar man en Adrie Koopmans zat haar sowieso al niet lekker en omdat ze zelf zo graag moeder was geworden, raakte het leed van kinderen haar altijd diep in het hart. Ze belde Govert om te horen wat er was gebeurd en hoe de toestand nu was en trommelde daarna Wout op, om een bezoek te brengen aan Adrie Koopmans en zijn vrouw.
“Het is de hoogste tijd dat er een einde komt aan die domme ruzie tussen jullie.”
Wout sputterde nog wat tegen, maar voelde eigenlijk ook wel aan dat Emma gelijk had en dit het moment was om een punt te zetten achter het verleden.
Zo kwam het dat Wout en Emma ‘s avonds op bezoek gingen bij Adrie en Theresa Koopmans. In het begin was het nog een beetje ongemakkelijk. De twee mannen hielden zorgvuldig afstand van elkaar, alsof de ander een roofdier was dat elk moment aan kon vallen. Theresa en Emma konden het ondanks het verschil in leeftijd en karakter eigenlijk gelijk al goed met elkaar vinden. Theresa vertelde over het ongeluk en hoe ze geschrokken was, waarna het gesprek bijna automatisch uitkwam bij de nooit gerealiseerde kinderwens van Wout en Emma.
Heel even viel er een korte stilte, maar toen Jasper daarna de huiskamer in kwam lopen, was het pleit definitief beslecht. Hij gaf Wout en Emma keurig een hand, liet de buil op zijn hoofd ‘bewonderen’ en ging daarna weer terug naar zijn eigen kamer om tv te kijken.
“Dus hij wil graag pony leren rijden?” vroeg Emma.
“Nou, eigenlijk was het bedoeld als een verrassing,” antwoordde Theresa. “Ik heb vroeger altijd paardgereden en ben er dol op. We dachten dat het voor hem ook wel goed zou zijn, om met dieren om te gaan.”
“Wij hebben vast wel een pony lopen waarop Jasper kan rijden.” Emma wierp een blik richting Wout. “En Wout kan voor jou ook een mooi paard uitzoeken. Je kunt het bij ons gewoon op stal laten staan. Wij hebben ruimte genoeg. Toch, Wout?”
Wout bromde wat, wilde zich nog niet laten kennen, maar informeerde even later bij Adrie toch maar wat die ‘nou zoal voor zaken deed’.
Adrie begon enthousiast over zijn beleggingen en investeringen te vertellen. Emma en Theresa keken elkaar heimelijk aan. Het zou wel goed komen tussen die twee mannen. Ze herkenden de koopmansgeest in elkaar.
Aan het eind van de avond namen de twee echtparen hartelijk afscheid, met de afspraak dat Theresa binnenkort met Jasper langs zou komen, om de paarden en pony’s van Wout te bewonderen.
“Ik wil ook wel meekomen,” merkte Adrie op, “maar dan moet je wel die gemene hond van je aan de lijn houden.”
“Ik zal er aan denken. Bezoekers zijn bij ons altijd welkom, maar mensen die hard langs het hek lopen, tja, daar heeft die hond nu eenmaal een bloedhekel aan.”
“Zeg nu eens eerlijk, had je dat hek expres opengelaten?”
Op dat moment grepen Theresa en Emma in, uit angst dat er opnieuw een hele discussie zou ontstaan.
Zo keerde ook de rust weer terug in Lierbeek. Een paar dagen later was er in Het Anker groot feest. Hendrik en Josje Geerlings vierden hun zestigjarig huwelijksjubileum. Natuurlijk waren behalve Tom ook Govert en pastoor Jozef van de partij.
“Ik ben opgelucht dat die ruzie tussen Wout en Adrie uit de lucht is,” verzuchtte Govert. “De hele sfeer in het dorp werd erdoor verpest. Het ongeluk van Jasper heeft alles veranderd. Het heeft iedereen weer bij elkaar gebracht.”
“Toch snap ik het nog steeds niet,” zei Tom. “Jasper leek echt behoorlijk gewond door de aanrijding met de vrachtwagen. Ik was even bang dat hij in coma op de straat lag. Ik wil hem gaan onderzoeken en plotseling opent hij zijn ogen en is er niets aan de hand, behalve een buil op z’n hoofd en wat kleine schaafwonden. Hoe kan dat?”
“Het is een wijze les voor je, Tom,” sprak pastoor Jozef rustig. “Niet alles op deze wereld is te verklaren. Er is meer tussen hemel en aarde dan wij mensen kunnen begrijpen.”
“Als dokter wil ik graag wel alles begrijpen.”
Pastoor Jozef schudde zijn hoofd. “Dat is je jeugd. Als je ouder wordt, leer je wel dat het leven niet altijd zo in elkaar zit.”
Na deze woorden bleef het even stil aan hun tafeltje.
Vervolgens wisselde Tom van onderwerp. “Ik hoorde dat de sauna over een paar weken al klaar is. Er komt een Open Dag voor alle Lierbekers, zodat die kennis kunnen maken met de sauna. Theresa Koopmans hoopt zo een einde te maken aan de vooroordelen.” Tom glimlachte naar Govert en pastoor Jozef. “Misschien moeten jullie ook maar naar die Open Dag.”
“Hoezo?” protesteerde Govert. “Ik heb toch geen last van vooroordelen.”
“Misschien moet ik dat inderdaad maar doen,” verraste pastoor Jozef. “Van al dat zweten schijn je af te vallen en jullie vinden toch dat ik aan mijn lijntje moet doen.” Pastoor Jozef hief proostend het glas wijn dat voor hem stond en nam genietend een slok.
“Jij in een sauna, dat moet ik zien,” bulderde Govert.
Tom begon ook te lachen, maar de lach bevroor op zijn gezicht, want op dat moment kwam Maartje Smit binnen. Omdat zij lesgaf aan twee achterkleinkinderen van de Geerlings, was zij ook voor de receptie uitgenodigd.
De jonge dokter voelde hoe zijn hart sneller begon te kloppen. Maartje zag er geweldig uit, met haar blonde haren, een mooie blauwe, jurk en hippe schoentjes. Ze leek even een blik op hem te werpen, wandelde toen door het drukke café en ging aan een ander tafeltje zitten.
Terwijl Govert en pastoor Jozef nog een grapje maakten over eventueel saunabezoek en zich daarna wijdden aan meer serieuze onderwerpen, vroeg Tom zich licht wanhopig af of het ooit nog wat zou worden tussen Maartje en hem.
Over VIER WEKEN verschijnt er weer een nieuwe uitgave in deze populaire Favoriet-serie. Ook in DORPSLEVEN nr. 70 kunt u genieten van twee meeslepende romans.
Blijdschap na bedrog
“Ik woon hier alleen.” Die woorden waren Antje ontglipt. Had ze haar kaken maar op elkaar gehouden. Wat moest die knappe man van haar denken?
Papegaai met carnaval
Erna was ten einde raad en had besloten er met iemand over te gaan praten. De huisarts leek haar de aangewezen persoon, ze had niemand anders kunnen bedenken om haar hart bij te gaan luchten.
DORPSLEVEN nr. 70 is over VIER WEKEN verkrijgbaar bij uw tijdschriftenhandelaar, de kiosk, het warenhuis of uw supermarkt.