Bange vermoedens



Irritante invaller



Ria Maes



Anne rilde over haar hele lichaam als ze eraan dacht wat de beschadigingen aan de auto van haar collega eventueel zouden kunnen betekenen. Ze wist dat ze niet te snel conclusies mocht trekken, maar deed ze dat wel? Waren de aanwijzingen niet overduidelijk en onmogelijk te negeren? En wat moest ze daar dan mee? Naar de politie stappen, dokter Siebert ermee confronteren of gewoon alles laten zoals het was?



Anne liet haar hoofd gelukzalig op het dikke kussen rusten en sloeg het boek open dat nu al maanden op haar wachtte om gelezen te worden. Dit was één van die zeldzame zondagmiddagen waarop rust overheerste in het doktershuis.

Mientje had net theegezet en zat bij het raam met een handwerkje, terwijl Max een dik geschiedenisboek opensloeg. Anne zag hem regelmatig een aantekening maken en een kind kon merken dat hij ervan genoot.

Op de achtergrond speelde klassieke muziek van de cd die Anne als verjaardagsgeschenk had gekregen van Felix Landau.

Soms kon het leven toch zo heerlijk simpel zijn. 

“Iemand zin in een koekje of een stukje cake?” vroeg Mientje, maar nog voordat Anne daarop een antwoord kon geven, werden ze alle drie opgeschrikt door het gepiep van autoremmen, gevolgd door een luide klap.

Anne was, niet toevallig gezien haar beroep natuurlijk, de eerste die in actie kwam. Ze sprong op, rende naar de hal, gooide de voordeur open en zag nog net een donkere, sportieve auto met hoge snelheid de straat uitrijden en de hoek omdraaien. Het duurde even voordat ze zich realiseerde dat niet ver van haar, in het midden van de straat, een jongeman lag. Zijn fiets was meters verder in de voortuin van de overburen terechtgekomen. De klap moest bijzonder hard zijn geweest.

“Bel het alarmnummer!” riep Anne nog naar binnen. Vervolgens rende ze zonder na te denken de straat op en liet ze zich bij de gewonde jongeman op de knieën vallen. Als eerste hulparts wist Anne natuurlijk precies wat ze in een situatie als deze moest doen en dat was in de eerste plaats zeker niet proberen om het slachtoffer in een andere positie te leggen. Mogelijke nek- en rugverwondingen konden hierdoor alleen maar verergeren. Het eerste wat ze wel deed, was ademhaling en polsslag controleren. Nadat ze dat gedaan had en tenminste op dat vlak al gerustgesteld was, zag ze hoe het slachtoffer langzaam de ogen opende.

“Rustig maar, rustig maar,” sprak ze de jongen toe die haar met angstige ogen aankeek, maar door de shock en de smak die hij op het asfalt had gemaakt duidelijk niet staat was om te spreken. “Er is hulp onderweg, ze kunnen hier elk moment aankomen. Ik ben eerstehulparts, ik blijf bij je. Het komt goed, het komt allemaal goed.”

Anne bleef op de jongeman inpraten ook toen ze zijn gescheurde broekspijp voorzichtig een beetje opentrok en zo de lelijke open beenbreuk aan de linkerkant opmerkte. Het was niet bepaald een fraaie aanblik, maar Anne zag dit soort letsels jammer genoeg maar al te vaak. Voor Max was het andere koek. Hij kwam naar buiten gelopen om Anne ervan op de hoogte te brengen dat hij de kliniek gebeld had en dat de ambulance onderweg was, maar zodra hij de bloedende hoofdwond van het slachtoffer zag, bleef hij staan en draaide meteen zijn hoofd om. Hij kon niet goed tegen bloed. Nee, beter gezegd, hij kon zelfs helemaal niet goed tegen bloed. Hij moest zichzelf nu dwingen om niet meer naar het slachtoffer te kijken en rustig terug naar het doktershuis te lopen, anders zou hij wel eens tegen de grond kunnen gaan. Het was geen aanstellerij, hij had er altijd al last van gehad.

Ook de meeste buren die waren komen toegesneld, nadat ze het lawaai op straat hadden gehoord, hadden het moeilijk met het zien van de aangerichte ravage.

“Jakkes!” riep Annes overbuurvrouw. “Arme jongen, als dit nog maar goed komt.”

Anne had een hekel aan dit soort opmerkingen. Ze hoorde ze tijdens haar werk veel vaker dan haar lief was. Wat hoopten mensen eigenlijk met zulke reacties te bereiken? Ze maakten het trauma voor de gewonde alleen maar groter en niemand was ermee gebaat. Bovendien waren de mensen die zulke opmerkingen maakten meestal totaal niet medisch opgeleid en hielden hun opmerkingen totaal geen steek.

Anne had nu echter tijd noch zin om te reageren. Ze concentreerde zich op het slachtoffer en begreep nu pas goed hoelang een paar minuten konden duren als je wachtte op de hulpverleners die, zo wist Anne, op dit moment alles op alles zetten om zo snel mogelijk bij de plaats van het ongeval te komen.

“Pijn, pijn,” kermde de jongeman. Anne had zich nog maar zelden zo hulpeloos gevoeld. Met al haar kennis, maar zonder degelijke apparatuur of medicatie, kon ze op dit moment maar weinig voor het slachtoffer doen. Ze kon alleen bij hem blijven, hem op rustige toon toespreken en ervoor zorgen dat hij bij bewustzijn bleef. Normaal, als ze met de ambulance was gekomen, zou ze meteen een infuus aanbrengen en voor de nodige pijnstiller zorgen, maar nu kon ze alleen maar wachten. Straks, in het ziekenhuis zou de openbeenbreuk zo snel mogelijk gedicht moeten worden om besmetting van de wond te voorkomen. Tenminste, als er geen andere verwondingen waren die voorrang moesten krijgen, want aangezien de jongen pijnlijke grimassen trok als ze hem in de miltstreek aanraakte, was de kans groot dat dit orgaan ook beschadigd was en dat de chirurgen straks eerst de milt moesten wegnemen om inwendige bloedingen te stoppen. Bovendien vreesde Anne voor zwaar hoofdletsel.

Het kwam er nu vooral op aan om het slachtoffer zo snel mogelijk in het ziekenhuis te krijgen, waar hij dan grondig onderzocht en geholpen kon worden.

Een diepe zucht van opluchting ontsnapte aan Annes mond toen ze even later de sirenes hoorde. Het indringende geluid kwam steeds dichterbij tot de vertrouwde auto vlakbij haar stopte en Wolfgang Kolberg, Annes collega, uit de ambulance sprong.

“Anne, was jij hierbij betrokken?” vroeg hij verschrikt? “Je bent toch niet gewond, hoop ik?”

“Nee, nee, ik woon hier, ik was er als eerste bij,” gaf Anne snel mee en toen begon ze snel en professioneel op te noemen wat ze gezien had en wat er volgens haar eerst moest gebeuren.

Niet veel later was de patiënt voorzien van een nekbrace, lag hij op een brancard en had hij een infuus tegen de pijn gekregen. Anne kon nu weer rustig ademhalen, want het nodige werd gedaan.

“Je bent in goede handen,” zei ze nog, terwijl de gewonde jongen in de brancard werd geschoven. “Ik zie je later in het ziekenhuis.”

De jongeman knipperde even met de ogen, voordat de deuren dicht gingen en de ambulance vertrok met loeiende sirenes richting Landau-kliniek. Anne vond het vreemd om de ziekenwagen weg te zien scheuren zonder dat ze zelf aan boord zat. Het was moeilijk om het slachtoffer op dit punt uit handen te geven en net als de andere buren gewoon weer naar binnen te gaan.



Anne geeuwde achter haar stuur. Ze had slecht geslapen de afgelopen nacht. Hoewel ze het één en ander gewend was op het gebied van ongelukken en gewonden, was het toch weer heel wat anders als zo’n ongeval vlak voor je deur gebeurde en je eigenlijk machteloos moest zitten wachten op de hulpverleners.

“Het heeft me duidelijk geleerd dat je als dokter met al je kennis maar weinig bent zonder de juiste apparatuur,” had ze ’s avonds nog tegen Max gezegd.

“Dat is wel zo, maar die jongen mag toch nog van geluk spreken dat jij er als eerste bij was,” had Max genuanceerd. “Jij weet dat je zo’n slachtoffer niet mag laten bewegen bijvoorbeeld. Andere omstanders zouden misschien meteen proberen om hem rechtop te zetten. Ogenschijnlijk kleine dingen die een groot verschil kunnen maken, schat.”

Anne glimlachte als ze aan die woorden van Max dacht. Hij zou er altijd alles aan doen om haar een goed gevoel te geven, de lieverd.

Hij had haar gisteren, na het politieverhoor dat nog gevolgd was in hun dienstwagen, zelfs opgewacht met een heerlijk glaasje warme wijn.

“Lieve schat, ik vind het zo jammer dat je dit op je vrije zondag allemaal moet doen,” had hij gezegd, terwijl hij haar teder over de haren streelde.

Veel had Anne de politieagenten trouwens niet kunnen vertellen. Niet meer dan dat ze na de klap meteen naar buiten was gerend en dat ze toen nog net een donkere, sportieve auto de hoek had zien omrijden. Eén letter en één cijfer uit de nummerplaat had ze zich kunnen herinneren, meer niet. A en 5, dat was alles wat ze de agenten had kunnen geven. Of dat genoeg zou zijn om de aanrijder te traceren? Waarschijnlijk niet, maar het zou de politie wel helpen, mocht de bewuste auto straks toevallig ergens worden opgemerkt.

Anne stond nu voor het laatste verkeerslicht voor de Landau-kliniek te wachten en trommelde ongeduldig op haar autostuur. Ze wilde voor haar dienst begon nog even bij de jongen langs. Aan de telefoon had ze gisteren nog vernomen dat zijn gescheurde milt inderdaad meteen verwijderd was en dat ook de open beenbreuk al was behandeld. Net zoals Anne echter had gevreesd, was er ook sprake van een hoofdtrauma en was het levensgevaar nog niet geweken.

Waar Anne echter nog het meest van onder de indruk was, was dat de aanrijder zich nog nergens had gemeld. Ook daar werd ze in haar hoedanigheid als trauma-arts natuurlijk wel meer mee geconfronteerd, maar dat betekende nog niet dat ze eraan gewend raakte. Zo’n laffe daad, daar werd ze nog elke keer woest om. Iedereen begreep dat het afschuwelijk was om te beseffen dat je een ander mens had aangereden en dat de consequenties zwaar konden zijn, maar dat was nog altijd geen geldige reden om je verantwoordelijkheid te ontlopen. Het minste wat je op zo’n moment kon doen, was er door je oprechtheid voor zorgen dat het slachtoffer en zijn familie zich tenminste financieel geen zorgen hoefden te maken.

Zoals altijd in zulke gevallen, hield de politie er rekening mee dat de aanrijder in dit geval onverzekerd rondreed en zich daarom zo snel uit de voeten had gemaakt. Ook dat maakte Anne vaak genoeg mee en ook daar had ze jammer genoeg al heel wat drama’s gezien. Anne zuchtte nu hoorbaar. Het licht sprong op groen en een paar honderd meter verder kon ze de oprit naar de personeelsparkeerplaats van het ziekenhuis nemen. Het was er al druk op dit vroege uur, maar iedere arts had zijn eigen parkeerstekje en Anne reed dan ook bijna blindelings in het vak dat al jaren voor haar bestemd was.

Terwijl ze de motor van haar auto afzette en haar tas van de passagiersstoel nam, bleef het ongeval door haar hoofd spoken.

Soms kon ze zich er wel iets voorstellen bij zo’n situatie. Hoe vaak was zij al niet doodmoe naar huis gereden, bijna op automatische piloot? Dan realiseerde ze zich soms pas dat ze van de kliniek naar huis was gereden als ze de oprit van haar woonst opreed. In zulke omstandigheden kon er veel gebeuren.

Daar zat Anne nog aan te denken toen ze in haar achteruitkijkspiegel nog snel even checkte of haar haren nog goed zaten. Ze keek via de spiegel door haar achterruit en zag hem toen: de auto van haar collega Jörg Siebert. Zwart, sportief model en vooral, een grote kras op de bumper en een stevige deuk aan linkerkant van de snuit.

Een schok ging door Annes hele lichaam. Ze was prompt weer bij de vorige dag toen ze de donkere auto haar straat uit had zien scheuren. Het kon toch niet waar zijn. Het kon toch niet waar zijn dat Jörg Siebert… Nee, hij zou zoiets nooit doen. Hij was arts, hij had een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Oké, hij was een losbol en een grappenmaker, maar zich schuldig maken aan een vluchtmisdrijf? Nee, dat zag Anne hem nooit doen. Hij mocht nog zo vrolijk van een feestje gekomen zijn, als hij een jongeman aanreed en hem op de grond zag liggen, dan zou zijn artseneed het altijd nog halen op de angst voor de consequenties van wat hij gedaan had. 

Anne schudde het hoofd en stapte uit haar auto. Hoe kon ze maar één minuut denken dat Jörg de aanrijder was geweest? Ze zou zich diep moeten schamen. Overstuur door haar eigen gedachten sloot ze haar auto af. Haar oog viel op de nummerplaat van haar collega. Een nieuwe schok. De 5 en de A, precies op de plaats waar zij ze in haar geheugen ook zag staan en zoals ze dat aan de politie had doorgegeven. 

Anne bleef geruime tijd roerloos staan. Haar benen leken dienst te weigeren en haar mond viel wijd open van schrik. Kon ze nu nog altijd zo zeker zijn van toeval en kon ze nog altijd zoveel vertrouwen hebben in haar collega?

“Goedemorgen, Anne,” klonk het dan opeens achter haar. “Aan het dagdromen?” 

Ze schrok van de stem van Felix Landau.

“Felix, g-g-goedemorgen,” stotterde ze geschrokken. “Ik eh… ik was even eh… aan het kijken naar de auto van dokter Siebert, stevige botsing gehad blijkbaar.”

“Oh ja, nu je het zegt. Ik had niet meteen gezien dat het de auto van dokter Siebert was,” zei Felix Landau, terwijl hij naar de gehavende sportwagen keek. “Ziet er inderdaad niet zo fraai uit. Ik mag hopen dat hij er zelf zonder kleerscheuren van af is gekomen.”

“Ja, en hopelijk gaat het degene die hij heeft aangereden ook goed,” liet Anne zich ontvallen.

“Degene die hij heeft aangereden? Heeft Jörg iemand aangereden?” Professor Landau keek haar verbouwereerd aan.

Anne realiseerde zich dat ze haar mond voorbij had gepraat. Hoe haalde ze het in haar hoofd om haar eigen veronderstellingen er zomaar uit te flappen?

“Wat? Oh nee, nee, daar weet ik helemaal niets van,” probeerde ze zich nog snel te herstellen. “Ik eh… ik veronderstelde zomaar wat. Ik weet totaal niet waar dokter Siebert heeft uitgehangen.”

Felix Landau fronste de wenkbrauwen.

“Je veronderstelde zomaar wat?”

Anne zag aan zijn gezicht dat hij op een verdere verklaring wachtte. Hij zou haar hier niet zomaar mee weg laten komen. Hij kende haar te goed om haar schrik niet te zien.

“Och, ik weet ook niet waarom ik dat er zo ineens uitflapte. Ik haal twee dingen door elkaar,” probeerde ze luchtig te zeggen. “Zie je, gisteravond is er vlak voor onze deur een fietser aangereden en daar zat ik nog mee in mijn hoofd.”

“Ben jij als trauma-arts daar zodanig van onder de indruk?” vroeg haar chef die haar soms beter leek te kennen dan Anne voor lief was.

“Ja, ja, best wel. Het is nog wat anders om net voor je deur een zwaar ongeval mee te maken, terwijl je daar helemaal niet op bent voorbereid, dan dat je met een ambulance uitrijdt en min of meer weet wat je te wachten staat.”

“Ja, ja, dat begrijp ik. Maar nu weten we nog altijd niet wat er met Jörg is gebeurd. Wat denk je?” hield de professor vol.

Anne haalde zo achteloos mogelijk de schouders op.

“Och, je kent hem. Onstuimig als altijd is hij waarschijnlijk gewoon tegen een muurtje gereden of zo.”

“Ja, waarschijnlijk, ja,” knikte de professor en hij glimlachte. Tot Annes opluchting leek hij genoegen te nemen met haar verklaring.

“Nou, dan ga ik maar,” zei hij. “Er wachten me twee leuke gesprekken, eentje met de boekhouder en eentje met de financieel directeur.”

“Klinkt inderdaad boeiend,” grapte Anne en lachend namen ze afscheid van elkaar.

Toch kon Felix Landau de reactie van Anne op de auto van Jörg Siebert niet zomaar van zich afzetten. Ze was wel degelijk geschrokken toen ze die auto zag en Felix kende haar goed genoeg om te weten dat ze de link met het ongeval voor haar deur niet zomaar had gelegd. Hopelijk vergiste Anne zich en was Jörg inderdaad alleen maar tegen een paaltje aangereden.

Ook Anne liep alweer aan de auto van haar collega te denken nadat ze haar doktersjas had aangetrokken en naar haar kantoor liep. Moest ze nu geen contact opnemen met de politie? Oké, ze had geen bewijzen, alleen wat vage aanwijzingen, maar zou ze daar ook niet mee naar de politie stappen als de auto die ze had aangetroffen niet die van Jörg Siebert was?

Nee, ze moest hier diep over nadenken. Ze moest goed beseffen wat ze allemaal in gang zou zetten als ze nu de politie inlichtte.

“Hé Anne,” hoorde ze dan achter zich en het leek alsof haar hart een paar slagen oversloeg.

Ze was er zich van bewust dat Jörg kon zien hoe ze schrok en hoewel ze nog snel probeerde om een glimlach op haar lippen te toveren, zei Jörg verbaasd: “Zie ik er echt zo slecht uit, Anne? Vooral jij zou er toch al aan moeten gewend zijn dat ik er ’s morgens nooit echt fantastisch uitzie.”

Hij lachte zijn stralend witte tanden bloot en Anne zocht verwoed naar een antwoord. 

“Je ziet er goed uit,” was het enige wat ze uit wist te brengen.

De glimlach van Jörg werd alleen maar breder. 

“Van jou neem ik dat aan als een geweldig compliment,” zei hij. “Hoe doe je het toch altijd weer, Anne?”

“Wat?”

“Telkens als ik denk: ik geef Anne nu echt maar op, want ze is voor mij verloren nu Max in haar leven is gekomen. Elke keer als ik zover ben, breng jij me aan het twijfelen door je prachtige verschijning.”

Hij lachte en zijn ogen keken spottend, maar Anne wist ook dat er een ernstige ondertoon in zijn woorden zat. Jörg had zijn bewondering voor haar nooit onder stoelen of banken gestoken. 

“Jörg, toe nou,” zei ze en ze hervond haar kalmte weer een beetje. “Ik keek gewoon zo vreemd, omdat ik net je auto heb gezien op de parkeerplaats. Ik ben geschrokken, vandaar.”

“Mijn auto? Oh, je bedoelt dat deukje?”

“Nou, het leek me eerder een stevige deuk, wat is er gebeurd?”

Ze hield zijn gezicht nu heel goed in de gaten en zag hem heel duidelijk even aarzelen. Hij leek iets te willen zeggen, maar sloot toen weer zijn mond en zei uiteindelijk: “Stomme paal. Gewoon een stomme paal. En ik was zelf ook niet zo snugger toen ik dacht in de achteruit te staan en gewoon in volle vaart naar voren schoot. Het was schrikken toen ik recht op die paal af reed.”

Hij vertelde het naar Annes gevoel allemaal iets te vrolijk. Ze wist dat zijn auto voor Jörg veel belangrijker was dan hij nu liet uitschijnen.

“Gelukkig zijn er geen gewonden gevallen,” zei Anne, in de hoop hem zo alsnog uit de tent te lokken. Het zou allemaal zoveel gemakkelijker zijn als hij zelf toegaf en zij niet hoefde te gaan klikken.

“Nee, gelukkig niet en die paal overleeft het wel,” bleef Jörg grappen. “Maar goed, ik wens je nog een fijne dag, Anne. Ik moet er nu vandoor.”

Voor Anne zelfs nog maar kon reageren, had hij zich omgedraaid en liep hij de hoek om. Nee, ze had hier geen goed gevoel bij. Ze had hier echt geen goed gevoel bij, maar ze begreep ook wel dat ze niet zomaar met beschuldigingen aan kon komen. Zuchtend draaide ze zich dan ook maar om en ging ze op weg naar haar kantoor. Ze zou zichzelf en Jörg nog even de tijd geven, wie weet kwam de waarheid dan toch nog vanzelf aan het licht.



“Met Anne Maas.”

Anne beantwoordde de telefoon, terwijl ze een paar aantekeningen in haar agenda maakte. Zodra ze de wat zorgelijke stem van haar chef herkende, stopte ze echter met schrijven en was ze een en al aandacht voor wat hij haar te vertellen kon hebben. Ze had er inmiddels al een drukke morgen op zitten. De dag was begonnen met een zwaar auto-ongeval in de ochtendspits en de ambulance was nauwelijks terug in de kliniek aangekomen of er kwam al een nieuwe oproep voor een ongeluk in de supermarkt waar een paar spelende jongeren van de roltrap waren gevallen. Gelukkig waren ze er allemaal met een lichte kneuzing en wat blauwe plekken van afgekomen, maar bij dat ongeval was het niet bij gebleven. Annes volgende oproep was er één die helaas een minder gunstige afloop had. Een voetganger, die was aangereden door een motorrijder, werd met twee gebroken benen, een zware hersenschudding, drie gebroken ribben en een klaplong naar de kliniek overgebracht. Dat was tot nu toe wel de laatste rit geweest, sindsdien bleven de oproepen uit en net nu Anne even op adem kon komen, werd ze overvallen door het telefoontje van haar chef. Een telefoontje, zo zou al snel blijken, dat niet bepaald leuk nieuws bracht. 

“Anne, ik vrees dat ik niet zo’n prettig bericht voor je heb,” zei Felix Landau zuchtend. “Dokter Wolfgang Kolberg zou namelijk wel eens geruime tijd uit de roulatie kunnen zijn.”

“Wat zeg je? Wolfgang? Hoezo? Wat is er met hem gebeurd dan?”

De schrik sloeg Anne om het hart. Ze zag zoveel nare dingen gebeuren in haar vak dat ze altijd op het ergste was voorbereid, maar als het om een collega of een andere bekende ging, dan was dat ook voor haar toch altijd schrikken.

“Al bij al valt het nog wel mee,” stelde de professor haar gelukkig meteen gerust. “Maar op werkvlak is dit wel een ernstige zaak. Ik zie hem de eerste weken nog niet terug aan de slag gaan. Kennelijk is hij vanmorgen een beetje te hard van leer getrokken bij een partijtje squash. Hij heeft daarbij gescheurde gewrichtsbanden aan de knie opgelopen.”

“Oh jee, je meent het niet.”

Net als haar chef wist Anne dat dit inderdaad grote consequenties voor haar afdeling zou hebben. Wolfgang Kolberg was een onmisbare spil op de eerstehulpafdeling.

“En wat nu?” vroeg ze zich dan ook meteen bezorgd af. “Ik bedoel, ik vind dit natuurlijk heel erg voor Wolfgang, maar voor de afdeling lijkt het me helemaal een ramp. Hoe moeten we zijn afwezigheid opvangen?”

“Het zal even behelpen worden, maar we komen er wel uit. Ik ga meteen op zoek naar een tijdelijke vervanger,” beloofde haar baas. “Ik heb wel een paar opties, jonge dokters die nog geen volledig werkrooster hebben in andere ziekenhuizen en die hier wel even kunnen bijspringen. Tot we dat geregeld hebben, ga ik aan Jörg Siebert vragen om jou uit de nood te helpen.”

Anne schrok zo erg bij het horen van die naam dat ze er meteen uitflapte: “Jörg Siebert?”

“Is daar een probleem mee?” schrok Felix Landau op zijn beurt dan weer van haar reactie. “Ik meende toch altijd te weten dat dokter Siebert en jij heel goed met elkaar opschoten?”

“Ja, ja, natuurlijk, dat is ook zo,” probeerde Anne zich snel te herpakken. “Ik heb er op zich natuurlijk helemaal geen probleem mee dat dokter Siebert Wolfgang gaat vervangen. Ik vraag me alleen of hij daar wel genoeg tijd voor heeft. Ik bedoel, we moeten de dienst wel optimaal draaiende houden.”

“Uiteraard,” zei Felix Landau en Anne hoorde de opgelaten klank in zijn stem. Hij vroeg zich natuurlijk af of ze aan zijn leiderscapaciteiten twijfelde. Uiteraard was hij er zich van bewust dat dit geen gemakkelijk opdracht werd, noch voor Anne, noch voor Jörg, maar als ze allemaal een tandje bijzetten, dan moesten ze de afwezigheid van dokter Kolberg kunnen opvangen. Trouwens, een alternatief was er nu eenmaal niet.

“Anne, ik zorg zo snel mogelijk voor een vervanger,” gaf hij haar nog mee. “Maar ik ga nu alvast met Jörg praten. We zullen hier en daar wat verschuivingen op de diensten moeten doorvoeren natuurlijk en ik hoop dat jij extra flexibel kan zijn de komende dagen. Ik ben me er maar al te goed van bewust dat de meeste verantwoordelijkheid in dit geval, op jouw schouders terecht zal komen, maar ik zal je daar vanzelfsprekend een gepaste compensatie voor geven.”

“Uiteraard kun je op me rekenen, Felix,” zei Anne met een vastberaden klank in haar stem, maar die vastberadenheid voelde ze vanbinnen absoluut niet.

Ze probeerde een diepe zucht te onderdrukken, terwijl ze zich afvroeg hoe zij nog een tandje bij kon zetten. Afgezien van gisteren, toen ze na lange tijd eindelijk nog eens een dagje vrij had, was het weken geleden dat ze nog eens tijd had gehad om samen met Max een dagje erop uit te trekken. En toen die vrije dag er gisteren dan eindelijk was, was ze gewoon te moe geweest om ergens naartoe te gaan. Op de bank liggen met een boek en wat zachte muziek op de achtergrond, dat was het enige waar ze aan toe was. Ze wist dat Max het niet erg vond. Hij had zijn eigen werk, maakte regelmatig een afspraak met zijn dochter en genoot van de uren die ze dan toch samen konden doorbrengen. 

En ja, natuurlijk had ze geweten wat de consequenties voor haar privéleven zouden zijn toen ze voor dit vak koos. Altijd klaarstaan voor het geval er zich een crisis aandiende, behoorde tot haar takenpakket. Maar ook zij was maar een mens en ze kon niet meer doen dan haar uiterste best.

“Anne?” hoorde ze haar chef nu vragend zeggen.

“Sorry Felix, ik zat even te denken. Het zal niet gemakkelijk worden, maar zoals altijd zal ik graag een extra steentje bijdragen,” zei ze. “Natuurlijk moet het wel binnen de mogelijkheden blijven.”

“Dat begrijp ik, bedankt,” zei Felix en dan hingen ze op. Anne bleef opgelaten naar haar telefoon zitten kijken. Ze zou normaal nooit zo happig geweest zijn tegen haar chef die ook haar goede vriend was. Het was gewoon de hele toestand rond het ongeval voor haar huis, het vluchtmisdrijf, de auto van Jörg Siebert en dan het feit dat ze nu uitgerekend met hem intensiever zou moeten samenwerken. Net nu ze beslist had om even de kat uit de boom te kijken voor ze eventueel de politie inlichtte over de auto van Jörg, gebeurde dit. Net nu ze van plan was om hem zoveel mogelijk uit de weg te gaan tot dit alles achter de rug was.

Ze schudde het hoofd. Wat was dat nou allemaal? Wat haalde ze zich allemaal in het hoofd? Waar was haar professionele houding gebleven? Dit had totaal niets te maken met het ongeval, de blikschade aan de auto van Jörg of haar eigen twijfels. Dit ging om Wolfgang Kolberg die minstens een paar weken uit de roulatie zou zijn en nu waarschijnlijk veel pijn moest doorstaan. Het minste wat ze nu kon doen, was haar collega even bellen, hem verzekeren dat ze zijn afwezigheid wel zouden opvangen en hem wat moed inspreken.

“Anne, lief dat je belt,” zei Wolfgang toen ze hem eenmaal aan de lijn had en als arts hoorde Anne meteen aan zijn stem dat hij behoorlijk onder de invloed was van de pijnstillers.

“Ben je thuis?” vroeg ze nog.

“Nee, ik lig hier in een ziekenhuisbed en stel je voor: het is nog niet eens een bed in ons eigen ziekenhuis. Ze hebben me, hoe luid ik ook protesteerde, naar een ziekenhuis het dichtst bij de squashclub gebracht en dat ligt maar liefst honderd kilometer van huis.”

Jeetje, honderd kilometer van huis, dacht Anne, maar ze zei: “Je weet dat dat het verstandigste is, Wolfgang. Je moest zo snel mogelijk geholpen worden. Trouwens, ze zullen je gauw genoeg laten gaan als alles naar wens verloopt. Dan ben je over een dag of wat alweer thuis en kun je daar aan je herstel werken.”

“Ja, zoals het er nu uitziet, ben ik morgen alweer thuis.”

Er volgde een korte stilte en toen zei Wolfgang: “Ik weet nu dat het waar is, Anne.”

“Wat?”

“Dat dokters zelf de moeilijkste patiënten zijn. Ik probeer erop te letten, maar ik denk dat ik, in de paar uurtjes dat ik hier ben, de verpleging al behoorlijk op de kast heb gejaagd door mijn constante op- en aanmerkingen. Ik probeer het niet te doen en toch is het sterker dan mezelf.”

“Och, daar zullen ze wel begrijp voor hebben,” zei Anne. “Wij hebben toch ook altijd begrip voor moeilijke patiënten. Is het niet?”

“Ja, maar ik moet er niet aan denken wat ik soms allemaal mompel als die patiënten eenmaal weg zijn.”

Anne lachte, maar werd snel weer ernstig.

“Heb je veel pijn?”

“Momenteel valt dat wel mee. Ik heb een flinke dosis pijnstillers gekregen en dat was niet bepaald een luxe. Verdorie, waarom vind ik het ook altijd nodig om me nog aan te stellen als een zestienjarige spring in ’t veld? Natuurlijk moest het mislopen toen ik een wedstrijd tegen een jongen van twintig aanging.”

“Mannen, wij vrouwen zullen jullie nooit begrijpen,” lachte Anne en nam afscheid van haar collega die nu alle rust wel zou kunnen gebruiken.



“Eerlijk gezegd, zie ik het probleem niet, Anne,” zei Max. “Ik dacht dat je zo goed met Jörg Siebert op kon schieten. Dan kan het toch niet moeilijk zijn om nu wat nauwer met hem samen te werken?”

Hij liep naar de lade waarin zijn T-shirts lagen en haalde er een stapel uit. Hier mocht het dan koud en vochtig zijn, in Australië zou hij vast niet veel meer nodig hebben dan luchtige kleding.

“Dat is zo,” knikte Anne, terwijl ze zich zuchtend op haar bed liet vallen. Hoe moest ze Max nu uitleggen waarom ze er zo de pest in had? Kon ze eerlijk tegen hem zijn? Kon ze aan hem toevertrouwen waar ze Jörg van verdacht?

Ja, natuurlijk wel. Als ze niet eerlijk kon zijn tegenover de man waarvan ze zoveel hield, tegen wie dan wel?

“Ik zal je zeggen waarom ik nu liever niet met Jörg samen wil werken, Max,” zei ze snel, want ze wilde zichzelf ervan weerhouden om toch nog op andere gedachten te komen.

“Ik ben benieuwd,” zei haar vriend die ondertussen wel druk verder ging met het pakken van zijn koffer.

Hij legde de stapel T-shirts bovenop de handdoeken en het ondergoed dat hij al had ingeladen en liep dan naar de grote kleerkast om er een paar zomerbroeken uit te halen. Hij verwachtte niet om veel langer dan twee weken weg te blijven, maar in zijn vak wist je het natuurlijk nooit. Een onverwachte ontdekking kon alle goede voornemens in de war sturen en een expeditie veel langer laten duren dan aanvankelijk voorzien. Bij elk vertrek voelde Max zich dan ook in een soort tweestrijd. Aan de ene kant haatte hij het om Anne en zijn dochter lange tijd niet te kunnen zien, aan de andere kant was er de kick van zijn werk en de hoop dat de expeditie door een spraakmakende ontdekking inderdaad verlengd zou moeten worden. Archeologie was een werk waar veel geduld voor nodig was en als dat geduld dan een keer beloond werd, was dat fantastisch en durfde hij, net als zijn collega’s, zijn omgeving even te vergeten of tenminste voor een moment naar de achtergrond te schuiven.

Terwijl hij nu zijn ogen over zijn kapstokken met broeken liet gaan, luisterde hij wel aandachtig naar Anne. Dat ze ergens meezat, was duidelijk, maar toen ze hem uiteindelijk haar probleem begon uit te leggen, begreep hij het niet meteen.

“Jörg Siebert heeft een behoorlijke deuk in de voorkant van zijn auto zitten,” zei ze alsof ze daarmee alles in één zin kon verklaren.

“Oh ja?”

Max begreep niet waar Anne het nu eigenlijk over had. Hij vroeg haar iets over de samenwerking met Jörg Siebert waar ze schijnbaar tegenop zag en zij had het over zijn auto die beschadigd was geraakt. Vreemd, heel vreemd.

“Hij heeft een zwarte auto, sportmodel, Max.”

Hij begreep het nog altijd niet.

“Ja, en?”

Anne zuchtte. Voor haar was het verband zonneklaar. Hij was er toch ook bij toen het ongeval net gebeurd was. Hij wist toch ook dat ze die zwarte auto had zien wegrijden. Zou ze het hem dan echt helemaal moeten uitleggen?

Er zat blijkbaar niets anders op.

“Oké, jij zit duidelijk al met je gedachten in Australië,” kon ze niet laten hem een sneer te geven. “Het ongeval hier voor de deur, Max. Ik heb een zware sportwagen weg zien rijden en…”

“Wacht, wacht.”

Max draaide zich nu naar haar toe.

“Anne, begrijp ik je nu goed? Denk jij dat…”

“Er is meer, Max,” zei ze snel. “Zijn nummerplaat. De enige letter en het enige getal dat ik heb kunnen zien en onthouden, komen erin voor. Het kan natuurlijk toeval zijn, maar ik ben er niet gerust in.”

Max was nu wel opgehouden met pakken. Hij stond stomverbaasd naar haar te kijken. 

“Heb je met Jörg gepraat over die deuk in zijn auto?” vroeg hij na een lange stilte.

“Ja, dat heb ik gedaan. Hij zegt dat hij domweg tegen een paaltje is aangeknald.”

“En jij gelooft hem niet?”

“Ik weet het niet, Max. Ik vind het zo verschrikkelijk, maar ik blijf er een slecht gevoel bij hebben. Jörg ging er zo licht overheen en dat terwijl zijn auto zoveel voor hem betekent. Normaal zou hij door het lint gaan bij het minste krasje. Trouwens, wie Jörg kent, kon zien dat hij schrok van mijn vraag.”

“Jeetje.”

Max was tot bij het bed gelopen en ging nu op de rand zitten.

“Erg hé,” zei Anne, terwijl ze naar de geschrokken uitdrukking op zijn gezicht keek. Ze was blij dat ze het hem verteld had, want hij begreep haar blijkbaar meteen.

“Ja, maar ik vind dit erg om een andere reden dan jij, Anne. Ik vind het vooral erg dat jij je collega van zulke zware feiten verdenkt,” zei haar vriend dan totaal onverwacht. “Ik bedoel, als hij je zegt dat hij tegen een paaltje is gereden, waarom zou je dat dan niet geloven?”

Anne zuchtte opnieuw. Max geloofde haar niet en nu wist ze zeker dat niemand haar zou geloven. Er waren ook helemaal geen bewijzen. De deuk, de letter, het cijfer, het kon allemaal toeval zijn. Eigenlijk was het eerder een gevoel dan dat ze ergens de vinger op kon leggen. 

“Je hebt het er toch nog met niemand anders over gehad, hoop ik?” vroeg Max nu ook nog.

“Nee.”

Anne vertelde hem nu maar niet dat ze er bijna tegen Felix Landau over begonnen was.

Max bekeek haar al afkeurend genoeg.

“Vind je dat ik gewoon eerlijk moet zijn?” vroeg ze toen maar.

“Eerlijk?”

“Tegen Jörg. Moet ik hem gewoon vragen of hij iets met dat ongeluk te maken heeft? Ik kan zeggen dat ik me zorgen over hem maak, dat waardeert hij misschien wel.”

Max trok zijn mond tot een grijnzende glimlach.

“Wel ja, Anne. Waarom niet? Je zegt gewoon: Jörg, het spijt me, maar ik geloof jouw verhaal over dat paaltje niet. Ik denk dat ik weet waar de deuk in je auto vandaan komt. Er is een ongeval gebeurd voor mijn deur met een vluchtmisdrijf en ik heb een sterk vermoeden dat jij daar weleens iets mee te maken zou kunnen hebben of nog eerlijker, Jörg, het valt me van je tegen dat jij als een haas ervandoor gaat, nadat je een ongeval hebt veroorzaakt.”

Anne schoot meteen overeind. Ze liep naar het raam en probeerde rustig te blijven. Dit was niet het moment om ruzie te maken met Max. Straks was hij weg, ze hadden nog maar zo weinig tijd met elkaar. Toch kon ze dit niet zomaar over zich heen laten gaan.

“Max! Jij weet heel goed dat ik zoiets nooit zou zeggen,” viel ze uit.

“Juist, en daarom valt het me van je tegen dat je wel zoiets denkt,” reageerde Max koel.

Anne draaide zich nu naar hem toe en keek hem recht in de ogen. Ogen die donker waren geworden van onbegrip en teleurstelling, misschien zelfs van woede.

“Weet je wat mij nou van jou tegenvalt, Max?” vroeg ze en ze probeerde haar bevende stem onder controle te houden. “Het feit dat je mijn vermoedens zomaar van tafel veegt zonder er rekening mee te houden dat ik wel eens gelijk zou kunnen hebben. Ik heb je vanaf het begin gezegd dat het om een zwarte auto, sportief model ging en het cijfer en de letter van de nummerplaat, dat wist je ook.”

“Luister Anne, als je zo zeker bent van je zaak, dan moet je dit gewoon uitpraten met je collega,” zei Max. “Je moet me alleen achteraf niet komen vertellen dat ik je niet heb gewaarschuwd, want dat hij je zo’n vraag niet in dank af zal nemen, dat lijkt me nogal logisch.”

Anne haalde diep adem. Ze moesten hiermee ophouden, ze wilde nu geen ruziemaken en al helemaal niet over iets wat totaal buiten hun relatie stond.

“Oké, je gelooft me niet, laten we er dan maar gewoon over ophouden,” zei ze. “Laten we ons maar op jouw trip concentreren. Zal ik je verder helpen bij het pakken?”

Het kostte haar moeite om het onderwerp opeens te laten rusten, maar het leek haar het beste zo. 

“Nee, bedankt, laat maar, ik heb volgens mij alles al, alleen deze broeken nog.”

Max liep terug naar de kast en haalde er de broeken uit die hij nog nodig had, stopte die in zijn tas en ritste ze dicht. Na al die jaren in dit vak, was hij bijzonder behendig en snel geworden in het pakken van zijn bagage. In het begin had hij nog met lijstjes gewerkt, maar die waren nu allang niet meer nodig om te weten wat hij nog allemaal in die tas moest stoppen.

Hij vond het trouwens helemaal niet leuk als iemand hem wilde helpen met pakken. Gek genoeg ontnam hem dat de zin om te vertrekken. Dan werd het opeens zo duidelijk dat hij straks weer afscheid zou moeten nemen en als hij dan eenmaal op de plaats van bestemming was en alles uit zijn koffer haalde, dan overvielen de herinneringen aan het pakken hem als een donderslag bij heldere hemel. Het was een vreemd trekje, maar hij kon het ook niet helpen. Trouwens, je kon pas zeker weten of je echt niets vergeten was, als je alles zelf inpakte. Was er dan toch iets dat ontbrak, dan kon je dat alleen jezelf maar kwalijk nemen.

Anne zat weer op de rand van het bed. Ze keek naar Max en naar de snelheid waarmee hij pakte. Op momenten als deze wenste ze dat ze gevallen was voor een man met een kantoorbaantje dat hem elke ochtend om half acht liet vertrekken en hem ’s avonds om half zes weer thuis bracht. Maar natuurlijk was ze deels op Max gevallen omwille van zijn avontuurlijke geest. Ze hield nu eenmaal van mannen met een verhaal en verhalen had Max zat. Bovendien hadden zij een relatie die altijd weer nieuw aanvoelde, omdat ze elkaar zo vaak voor langere tijd moesten missen.

Opeens voelde ze de behoefte om het vanavond met hem nog extra gezellig te maken.

“Schat, misschien kunnen we zo meteen nog even de stad in voor een drankje,” stelde ze hem voor. Ze moesten de dag toch nog op een positieve manier afsluiten.

“Of er is zelfs misschien nog tijd voor een filmpje, hier of in de bioscoop.”

Max schudde ontkennend het hoofd.

“Sorry, ik ga nog even bij Isabel langs,” zei hij. “Dat had ik beloofd.”

“Wat? Nu nog?”

Max keek op zijn horloge.

“Het is zeven uur.”

Hij was duidelijk nog altijd ontstemd.

“Weet ik, maar anders bezoek je Isabel nooit ’s avonds. Ze heeft nog schoolwerk zeg je dan altijd.”

“Anne, dit is wel wat anders. Ik vertrek morgen voor een paar weken naar de andere kant van de wereld, dan wil ik mijn dochter nog wel even zien en zij haar vader.”

Hij trok de lade open waarin hij altijd zijn reispapieren bewaarde en toen hij er zeker van was dat alles klaarlag voor de volgende ochtend, liep hij naar de deur.

Anne zei niets meer, want ze wist dat Max nu echt niet in de stemming was om hier verder op in te gaan. Hij had er de pest in, dat merkte ze duidelijk. Ze had nooit gedacht dat hij zo zwaar zou tillen aan haar vermoeden omtrent Jörg Siebert. Ze vond het eigenlijk een beetje belachelijk van hem. Wat had ze nou verkeerd gedaan? Ze mocht toch nog wel haar eigen mening uiten.

Verbouwereerd stond ze naar de deur te kijken, nadat Max de kamer had verlaten zonder haar zelfs nog een kus te geven. Ze hoorde hem met luid gedonder de trap afrennen. Iets wat hij alleen deed als hij kwaad was. Anders liep Max altijd te fluiten als hij de trap op- of afliep.

Och ja, eigenlijk was het natuurlijk wel haar eigen schuld. Ze had kunnen weten dat Max hier heel negatief op zou reageren. Hij was een rechtschapen man en roddels vond hij vreselijk. Hij was er zelfs allergisch voor en dat had hij naar eigen zeggen overgehouden uit de tijd van zijn echtscheiding, toen heel veel mensen zowel binnen als buiten zijn familie- en vriendenkring met allerlei belachelijke insinuaties kwamen, als het om de reden van de breuk ging. 

Anne had daar altijd begrip voor gehad, maar nu voelde ze zich opgelaten en vond ze de reactie van Max op z’n zachtst gezegd, overdreven. Dit was geen roddel, ze zat hier echt mee. Natuurlijk zou ze het vreselijk vinden als ze Jörg ten onrechte zou beschuldigen, maar ze zou ook niet met zichzelf kunnen leven als haar vermoeden waarheid bleek te zijn en zij het allemaal maar op zijn beloop had gelaten.

In elk geval, het romantische avondje waarop ze nog gehoopt had, kon ze nu wel vergeten. Max was weg en afgaande op zijn stemming zou hij nog niet zo snel weer naar huis komen. Wie weet bleef hij nog wel gezellig iets drinken bij zijn ex en konden ze nog wat herinneringen ophalen aan lang vervlogen tijden.

Anne probeerde echt niet jaloers te zijn, maar dat maakte Max haar nu wel moeilijk. Hij had Isabel zaterdag toch al een hele dag gezien. Terwijl zij aan het werk was, was Max met zijn dochter gaan shoppen en naar de film geweest. Ook vanmiddag had hij Isabel van school gehaald en waren ze samen een broodje gaan eten. Was het dan te veel gevraagd om deze avond bij haar te blijven?

Mokkend liep Anne naar de badkamer. Terwijl het warme water uit de kraan stroomde, trok ze een lelijk gezicht naar zichzelf. Oh, ze kon soms toch zo kinderachtig zijn. Wat maakte het uit dat Max nu naar zijn dochter en ex-vrouw was? Hun relatie stond daar buiten. 

Het sprak juist in het voordeel van Max dat hij als vader zijn verantwoordelijkheid nam, dat hij zoveel van zijn dochter hield en dat hij zo’n rechtschapen man was. Anne zou het niet anders willen. Ze stapte in bad en probeerde zichzelf op te peppen, maar ze kon het niet helpen dat ze de rest van de avond een onbehaaglijk en eenzaam gevoel hield.



Hoewel Max de vorige avond niet laat was thuisgekomen en ze het meningsverschil in bed nog uitgebreid hadden goedgemaakt, voelde Anne zich toch nog altijd niet lekker in haar vel zitten toen ze achter haar bureau de mailtjes begon te lezen die gisteravond en vanmorgen nog binnen waren gekomen.

Als Max vertrok, dan was dat nu eenmaal altijd een moeilijke dag. Eens ze de eerste nacht zonder hem achter de rug had, begon het altijd beter te gaan. Dan kon ze al aftellen naar zijn thuiskomst en pakte ze haar leventje weer langzaam op zonder hem, maar die eerste dag was echt zwaar. Alles wat er dan nog extra op haar afkwam, was gewoon teveel. Ze bekeek nu zuchtend de mails die van Felix Landau en Jörg Siebert waren binnengekomen.

‘Anne, ik zal jullie uiteraard graag uit de nood helpen de komende dagen, maar we moeten dringend samen zitten om een en ander te bespreken. Zien we elkaar rond twaalf uur in de personeelskantine?’

Anne zuchtte nog een keer, dieper en harder dit keer. Samenwerken met Jörg Siebert en de nodige afspraken met hem maken, het was niet echt iets waar ze op dit moment naar uitkeek.

En dan was er nog de mail van haar chef professor Landau.

‘Anne, ik heb morgen twee goede kandidaten uitgenodigd voor de vervanging van dokter Kolberg. Ik hoop dat je erbij kunt zijn, tien uur op mijn kantoor.’

Ook dat nog, dacht Anne even, maar ze realiseerde zich al snel dat ze blij mocht zijn met deze uitnodiging van haar chef. Ze wist dat hij echt rekening zou houden met haar op- of aanmerkingen en dat niet alle chefs dat zomaar zouden doen. Bovendien was het maar goed dat ze het nu extra druk had, zo kon ze haar gedachten verzetten en gingen de dagen wat sneller voorbij. 

Toch moest ze het met Felix Landau straks nog eens een keer hebben over de werkdruk. Zolang zij en Wolfgang Kolberg volledig inzetbaar waren, konden ze het wel aan op de eerstehulpafdeling, maar heel vaak was het toch pompen of verzuipen. En als er dan, zoals nu, een van de twee voor langere tijd wegviel, was het meteen paniekerig zoeken naar vervanging. Ze begreep dat er onvoldoende werk noch budget was om voor een volwaardige tweede trauma-arts te zorgen, maar een dokter die zijn tijd verdeelde tussen de eerstehulpafdeling en een andere afdeling, zou echt geen overbodige luxe zijn. 

Anne maakte meteen een paar aantekeningen waar ze het met Felix Landau over wilde hebben en klikte vervolgens de andere mails open die op haar scherm stonden. Ze waren vrij onbelangrijk, maar hier en daar gaf ze toch wat meer aandacht aan een bericht. Zoals dat van de reclame voor nieuwe kompressen bijvoorbeeld of het bericht over een congres in Antwerpen over twee maanden met als thema ‘veiligheid op de eerstehulpafdeling’.

Net toen ze dat bericht las over het omgaan met dronken of agressieve patiënten, de bescherming van artsen en verpleging tegen aids, kreeg Anne een dringende noodoproep binnen.

Een uitslaande brand in het centrum van de stad, kreeg ze te horen. De ambulance was klaar om uit te rukken en er kwam versterking aan van het streekziekenhuis.

Zoals gewoonlijk aarzelde Anne ook nu geen moment. Ze liet haar mail openstaan, schoof snel haar stoel achteruit en rende naar de deur van haar kantoor. Nu reageerde ze puur op de automatische piloot. Ze werd gedreven door de adrenaline die meteen door haar hele lijf gierde als ze zo’n noodoproep binnenkreeg.

Anne rende haar kantoor uit, nam niet de moeite om de deur achter zich dicht te trekken en nam de route die ze al ontelbare keren genomen had van haar kantoor naar de ambulancestandplaats. Ze kon deze weg zo dromen, kende elk hoekje, elk kantje en wist precies hoe ze een bocht om moest gaan om nog sneller te zijn. 

Eenmaal in de parkeergarage van de benedenverdieping kon ze de motor van de ambulance al horen draaien. Het enige wat haar nu nog te doen stond, was haar ambulancejas pakken, hem al lopend aantrekken en dan achterin de ziekenwagen springen via de deur, die Klinkmüller zoals altijd al voor haar had opengezet. De deur was nauwelijks achter haar dichtgevallen of ze reden de garage al uit.

Veel werd er niet gepraat in de ambulance, want ieder was in de korte tijd dat ze naar de plaats van het ongeval reden, druk in de weer met zijn eigen verantwoordelijkheden. Tünnes concentreerde zich op het verkeer en de route, Klinkmüller bracht alvast wat administratieve zaken in orde en Anne checkte nog een keer de belangrijkste instrumenten aan boord. Eigenlijk deed ze dat eerder uit gewoonte en om de tijd te overbruggen dan dat het echt nodig was, want de ambulances waren altijd vertrek- en gebruiksklaar.

Ver hoefden ze dit keer echt niet te rijden en het was ook niet moeilijk om de plek des onheils al vanaf een afstand waar te nemen. Grote, donkere rookpluimen waren van verre zichtbaar. Brandweerwagens en politieauto’s repten zich naar dezelfde plaats als de ambulance en hun luide sirenes maakten duidelijk dat er iets ergs aan de hand was.

Toch ging de rit niet zo vlot als verwacht. Het laatste stukje naar de brand was voor Tünnes het moeilijkste. In de smalle straten van de stad was het al geen pretje om zich met een groot voertuig een weg te banen, maar als daar dan nog een rij auto’s bij kwamen die zich hadden vast gereden en een stel buren en andere nieuwsgierigen die alles van zo dicht mogelijk wilden zien, dan werd het helemaal moeilijk. Ramptoeristen, ze waren een plaag waar Anne zich mateloos aan kon ergeren. Gelukkig kregen ze vrij snel hulp van de politieagenten, die de auto’s op de stoep lieten parkeren, die het verkeer gingen regelen en de nieuwsgierigen aanmaanden om op veilige afstand te blijven. Behendig als hij was, loodste Tünnes hen vervolgens overal doorheen en zo kon Anne toch nog vrij snel uit de ambulance springen en bij de eerste de beste brandweerman die ze tegenkwam, informeren naar de stand van zaken.

“Er wordt gevreesd voor twee slachtoffers,” zei de man. “Op de bovenverdieping van dit winkelpand waar de brand ontstaan is, woont een koppel van middelbare leeftijd en niemand heeft hen sinds gisteren nog gezien. De buren hebben de brand opgemerkt en geprobeerd om hen te waarschuwen, maar er komt geen enkele reactie. We proberen de brand nu dusdanig onder controle te krijgen dat wij naar binnen kunnen om te zoeken.”

Anne knikte. Ze kende de procedures van de brandweer ondertussen al. Het kwam er altijd op aan om het huis zo snel mogelijk te kunnen betreden als er kans was op slachtoffers, maar de veiligheid van de manschappen werd daarbij zoveel mogelijk verzekerd.

“En in de winkel?” vroeg Anne, wijzend op de drogisterij onderaan waarvan alle grote ramen ondertussen al gesneuveld waren.

“Daar was gelukkig niemand aanwezig. De zaak ging vandaag alleen maar ’s middags open,” zei de brandweerman. “Ook de eigenaresse is er niet, ze had een vergadering op het hoofdkantoor van het bedrijf vanmorgen.”

“Gelukkig,” zuchtte Anne. “En er is dus maar één appartement boven?”

Ze wees naar de bovenverdieping en op dat moment hoorden ze allemaal een luide knal. Dakpannen schoten in het rond en de brandweerman trok Anne meteen tegen de gevel van de nabijgelegen woning aan.

“Blijf hier staan tot we teken geven dat we u nodig hebben, dokter,” nam hij kordaat de leiding en Anne deed precies wat ervan haar werd gevraagd, terwijl de vlammen ondertussen hoog boven het dak uitlaaiden.

Vanuit twee hoeken werd het huis nu overvloedig met water bespoten en een derde brandweerman had zijn plaats ingenomen op de uitschuifbare ladder van waaruit hij probeerde om de vlammen vanuit de hoogte te bedwingen. Een paar minuten later al kregen de klaarstaande manschappen het teken dat het veilig was om het huis te betreden. 

Anne rilde ongewild. Dit waren altijd spannende momenten. Veilig betekende nog lang niet dat de brand geblust was. Hoewel ze van vele markten thuis was en niet zo gauw bang werd, moest ze er toch niet aan denken om in een onbekend huis gestuurd te worden waar de zichtbaarheid door de felle rook danig beperkt zou zijn en waar de hitte alleen al je fataal kon worden. Ze wist dat de brandweerlui zeer goed waren opgeleid, maar niemand kon alle omstandigheden op voorhand incalculeren.

Het geknetter van de vlammen en het geraas van het water overstelpte al het andere lawaai. En dan, heel snel, werd een slachtoffer naar buiten gedragen. Anne wachtte nu niet meer op een teken van de brandweermannen. Ze moest ernaartoe en zo snel mogelijk. Ze zag hoe de man, die op een onderbroek na, helemaal naakt was, naar de overkant van de straat werd gebracht, waar hij op de frisse straatstenen werd gelegd. 

Zodra ze erbij kwam, wist Anne al dat dit er niet goed uit zag. De man was behoorlijk verbrand aan benen en bovenlichaam en zijn lippen zagen bijna zwart van de ingeademde rook. 

“Was er nog iemand binnen?” vroeg ze, terwijl ze de brandweermannen die nog bij haar zaten opdracht gaf om de brandwonden zoveel mogelijk te koelen met water. 

“We vrezen van wel,” zei één van de mannen die net binnen was geweest. En op het moment dat hij sprak, hoorden ze een volgende knal. Opnieuw sloegen de vlammen hoog uit het dak, een paar ramen gingen aan diggelen en de omstanders sloegen rauwe kreten.

De brandweerlui die bij Anne en het slachtoffer zaten, hielden hun adem in. Twee collega’s waren net naar binnen gegaan. De schrik was voelbaar. Na seconden die uren leken te duren, kwamen de twee naar buiten gerend waar ze meteen werden opgevangen door een paar collega’s.

Anne voelde de opluchting bij degenen die bij haar zaten, maar ze had geen tijd om te reageren. Ze gebaarde naar Tünnes en Klinkmüller om de brancard te brengen. Het slachtoffer moest zo snel mogelijk naar de ambulance. Hij had nu beademing en de nodige infusen, in de ambulance zou Anne hem verder koelen en proberen om zijn toestand te stabiliseren voor hij vervoerd mocht worden naar het ziekenhuis.

Net toen de gewonde man de ambulance werd binnengebracht, kwam het nieuws dat een jonge vrouw uit de brand was gehaald, maar dat Annes collega’s van het streekziekenhuis die net waren aangekomen, alleen haar dood hadden kunnen vaststellen. 

Zelfs dat vreselijke nieuws mocht Anne nu echter niet tot zich door laten dringen. Ze moest zich concentreren op de man die zij nu onder haar hoede had. Het zag er niet goed uit voor hem, maar ze zou alles op alles zetten om hem te redden en vervolgens naar de kliniek te brengen waar waarschijnlijk al een gespecialiseerd team voor hem klaarstond.



“Zal hij het halen?” vroeg Jörg Siebert. Een half uur later dan oorspronkelijk afgesproken, had Anne zich bij hem kunnen voegen in de personeelskantine, maar daar had hij natuurlijk alle begrip voor.

“Ik weet het niet,” haalde Anne de schouders op. “Zijn kansen zijn heel minmaal, maar zolang er leven is, is er hoop natuurlijk.”

“Natuurlijk,” knikte Jörg. “Gaat het een beetje? Het was best een heftig ochtendje, hè.”

“Dat kun je wel zeggen, ja. Vier slachtoffers, waarvan één overleden, één in kritieke toestand en twee zeer zwaar verbrand.”

“Twee brandweermannen,” wist Jörg.

“Ja, de euforie omdat ze veilig buiten waren gekomen, was van korte duur,” zuchtte Anne. “Zodra ze hun handschoenen en jassen uittrokken, zagen we wat de ontploffing had aangericht. Zware brandwonden van aan de vingers tot aan de schouders, allebei.”

“Jeetje,” schudde Jörg het hoofd. Ze wisten allebei goed genoeg welke gruwelijke wonden vuur kon achterlaten en hoe zwaar de revalidatie was voor slachtoffers. 

Jörg keek nu naar Anne en naar het glas water dat ze voor zich had staan.

“Eet je niet?” vroeg hij zich af.

Anne schudde ontkennend het hoofd.

“Nog niet,” zei ze. “Straks misschien. Ik heb nu gewoon geen honger. Het is nog vroeg.”

“Weet je het zeker?”

“Heel zeker.”

“Jammer, want ik trakteer,” lachte Jörg, maar Anne lachte niet mee om zijn grap. Het eten was hier gratis voor hen en daar maakte Jörg nu dus een lolletje over, maar het sloeg niet aan bij Anne. Ze voelde zich opgelaten en ze had er gewoon geen zin in om hier een gezellige lunch met Jörg van te maken. Ze wilde gewoon met hem door spreken wat er te bespreken viel en dan zou ze wel een broodje mee naar haar kantoor nemen.

“Goed, we moesten dus onze agenda’s en werkroosters maar eens naast elkaar leggen,” zei ze. “Je weet vast ook al dat professor Landau morgen een afspraak heeft met twee mogelijke plaatsvervangers voor Wolfgang Kolberg. Als alles goed gaat, hoef je dus maar een dag of twee, drie in te springen.”

Jörg schrok zichtbaar van Annes zakelijke aanpak van dit gesprek, maar hij greep toch snel naar zijn agenda en ze begonnen hun uurroosters met elkaar te vergelijken. 

“Ik kan best een extra tandje bij zetten de komende dagen,” zei Anne. “Max is net vertrokken, dus ik heb wat extra vrije tijd.”

Jörg krulde zijn lippen. Hij zou normaal een gevatte opmerking plaatsen nu, maar de boosheid in Annes ogen weerhield hem daarvan. Wat was er toch met haar aan de hand? Had hij iets verkeerd gezegd?

Terwijl ze afstandelijk de uren opsomde waarop zij beschikbaar kon zijn, bleef die ene vraag maar door zijn hoofd malen.

“Mooi, dat is dan geregeld,” zei ze zodra ze een duidelijke afspraak hadden gemaakt voor de komende twee dagen. Anne zou de twee volgende nachten en een stuk van de ochtend voor haar rekening nemen en Jörg was er dan overdag. Anne zou verder ook stand-by staan voor het geval Jörg het te druk kreeg of dringend ergens anders nodig was.

“Gaat dat echt niet te zwaar voor je worden?” informeerde hij toch nog even bezorgd op het moment dat ze haar agenda dicht klapte.

“Maak je maar geen zorgen,” schudde Anne het hoofd, terwijl ze opstond. “Ik neem wel een paar vrije dagen als alles weer loopt zoals het moet lopen. Bedankt voor je hulp alvast en een fijne middag nog, Jörg.”

Ze wilde bij hun tafeltje weg lopen, maar hij greep haar onverwacht bij de arm.

“Anne?”

“Ja.”

Ze vermeed het om hem aan te kijken.

“Wat is er aan de hand?”

“Hoe bedoel je?”

“Kom op, zeg. Ik dacht toch dat wij naast collega’s ook vrienden waren. Ik krijg hier eerder het gevoel dat ik een vijand ben geworden. Vrees je misschien dat ik niet zal voldoen als jouw compagnon?”

“Doe niet zo gek. Ik weet goed genoeg dat jij een goede vervanger bent voor Wolfgang, Jörg.”

“Dan moet het wat anders zijn. Is het omdat Max vandaag vertrokken is dat je zo vreemd doet?”

Anne keek hem nu even aan. Ze zag de vragen in zijn ogen en ze kwam heel even in de verleiding om open kaart te spelen, maar toen dacht ze aan de waarschuwing van Max en begreep ze dat dat wel heel onverstandig zou zijn.

“Ja, het komt allemaal een beetje ongelukkig samen,” zei ze. “Het vertrek van Max, het uitvallen van Wolfgang, het ongeluk voor onze deur…”

Dat laatste flapte ze er toch nog onverwacht uit.

“Een ongeval voor jullie deur?”

Jörg keek haar geschokt aan.

“Ja, zondag. Een jonge fietser werd gegrepen door een auto. Ik heb eerstehulp verleend, de jongen ligt nog altijd in kritieke toestand op de intensive care, de chauffeur is ervandoor gegaan.”

“Je meent het niet,” zei Jörg. “En? Heb jij hem niet gezien? De chauffeur bedoel ik.”

“Nee, de chauffeur niet, zijn auto wel.”

“En?”

Anne keek hem nu recht in de ogen. Ze verwachtte angst of schrik in zijn ogen te zien, maar hij keek haar alleen maar nieuwsgierig aan.

“Wat en?”

“Welke auto was het?”

Anne aarzelde. Moest ze nu in haar kaarten laten kijken?

“Een sportieve auto, een donkere,” hield ze het vaag. “Maar nu moet ik echt gaan, Jörg. Ik heb nog wat administratie af te handelen.”

Ze klemde haar agenda tegen zich aan, groette onder het naar buiten lopen een paar collega’s die ook net zaten te lunchen en liep toen terug naar haar kantoor.



“Er staan hem nog harde tijden te wachten,” zei de verpleegster die het verband van de verbrande jongeman net verschoond had en nu aan Anne zijn medische status toonde. “Hij is buiten levensgevaar, maar zijn verwondingen zijn, zoals u ziet, heel uitgebreid.”

Anne knikte bevestigend.

Ze stonden nu ver genoeg bij de patiënt vandaan om er zeker van te zijn dat hij hen niet kon horen. Anne maakte er immers altijd een punt van om nooit over een patiënt te praten in zijn nabijheid. Niemand had ooit met zekerheid kunnen zeggen wat mensen in comateuze toestand konden horen en niets moest erger zijn dan te weten dat er over jou gepraat werd, terwijl je niet eens in staat was om te reageren.

Ze kon nu echter veilig zeggen: “Er wachten hem inderdaad nog zware tijden als hij wakker wordt. Er is eerst de loodzware revalidatie, maar daarnaast is hij ook zijn vrouw kwijt en kan hij rekenen op torenhoge rekeningen. Verzekeringen zijn niet geneigd te betalen als er opzet in het spel is.”

De verpleegster schudde het hoofd.

“Een depressie heeft hem volgens de familie zo ver gedreven, maar hoe zal hij zich straks voelen? Lichamelijk en geestelijk gebroken.”

Anne knikte en nam somber afscheid om vervolgens nog even bij de twee brandweermannen langs te gaan, die ook behoorlijk in de klappen gedeeld hadden. Eén van hen had al een operatie achter de rug, de andere werd omwille van de pijn ook in een kunstmatige coma gehouden. 

“Het hele korps is zwaar aangeslagen,” vertelde de commandant die ook net even bij zijn twee mannen was langs geweest en Anne trof in de gang van de afdeling. “Dit wens je natuurlijk nooit mee te maken. We zijn dankbaar dat ze levend uit die vuurzee zijn gekomen, maar dit blijft uiteraard een drama.”

“Absoluut,” zei Anne. “Heeft slachtofferhulp al contact met jullie opgenomen?”

“Ja, ze zijn gisteren al komen praten en dat heeft heel veel van onze mensen goed gedaan.”

“Fijn zo,” zei Anne. “Dan wens ik jullie nog heel veel sterkte.”

Ze nam afscheid van de commandant met wie ze al heel vaak had samengewerkt, zowel bij zware verkeersongevallen waarbij de commandant en zijn team de slachtoffers uit hun voertuigen moesten bevrijden, als bij verwoestende branden zoals die van gisteren. Ze mocht de man graag en zijn gedrevenheid sierde hem. Ze wist dat hij echt veel om zijn manschappen gaf en dat bleek ook nu heel duidelijk.

Na dit bezoek liep Anne ook nog even langs de fietser die voor haar huis verongelukte. De vraag of de jongen het zou halen, kon nog altijd niemand beantwoorden.

Anne zag een oudere vrouw aan zijn bed zitten, wiens gelaatstrekken duidelijk maakten dat het haar zoon was die daar voor zijn leven lag te vechten.

“Dokter Maas,” zei Anne zacht, terwijl ze op de vrouw af stapte.

“Dokter Maas?” De vrouw keek vragend naar haar op alsof ze net ontwaakte uit een diepe slaap. Haar ogen stonden dof, haar gezicht zag grauw van de zorgen. Toch was ze alert genoeg om Annes naam te herkennen. “Bent u degene die eerst bij Jürgen was?”

“Ja, het ongeluk gebeurde vlak voor mijn deur,” knikte Anne. De vrouw liet de hand van haar zoon even los om die van Anne met beide handen te omklemmen.

“Dank u wel,” zei ze, met vochtige ogen en een trillende stem.

Anne knikte alleen maar. Ze mocht dan nog zo’n doorgewinterde arts zijn, soms werd ook zij overstelpt door emoties.

“Ik wou dat ik meer had kunnen doen.”

“Dat kon niet,” schudde de vrouw het hoofd. “U heeft gedaan wat u kon en daar ben ik u dankbaar voor. Heel dankbaar.”



“Ik hoop dat professor Landau snel een vervanger heeft gevonden,” zei Mientje, terwijl ze het spek in de pan nog een keertje omdraaide. 

“Hij doet zijn best, Mientje.”

“Zal wel, maar dit is de tweede dag op rij dat jij bijna een dubbele shift draait, Anne. Dat houdt geen mens vol, zelfs niet een supervrouw zoals jij denkt te zijn.”

Anne moest lachen om de verwijtende toon in de stem van haar huishoudster.

“Komt wel goed, Mientje,” zei ze, terwijl ze een geeuw probeerde te onderdrukken. “Als Wolfgang Kolberg straks terug is, neem ik een lange week vakantie op.”

“Phoe, een lange week vakantie,” schudde Mientje het hoofd. “Moet je jezelf horen. Je werkt nu bijna dag en nacht, denk je dat een weekje vakantie dat goed zal maken?”

“Dit is een noodgeval, Mientje. Ik kan het ziekenhuis en zijn patiënten toch echt niet in de steek laten.”

“Nee, natuurlijk niet,” klonk het sarcastisch.

Anne wist dat Mientje gelijk had en ze begreep haar bezorgdheid, maar ze konden niet zomaar de eerste de beste vervanger voor Wolfgang aannemen. De twee jonge dokters die ze gisteren hadden gesproken, zouden Anne echt niet veel werk van de schouders genomen hebben. Anne had meteen gemerkt dat ze nog veel te weinig ervaring hadden om voluit mee te draaien. Als ze een van die artsen hadden aanvaard als vervanger van Wolfgang Kolberg, dan zou dat haar taak zeker niet lichter hebben gemaakt. Dan kon ze zich voorstellen dat ze om de haverklap zou moeten opdraven om haar tijdelijke collega uit de nood te helpen en dat kon natuurlijk ook niet de bedoeling zijn.

Nog even geduld hebben dus. Felix Landau had over een paar uurtjes alweer een afspraak met een andere kandidaat. Er kwam heus wel iets uit de bus, daar had ze vertrouwen in.

Mientje legde het spek nu op haar bord bij de grote berg versgebakken eieren die ze al eerder had opgeschept. Anne zuchtte. Ze wist dat ze niet van tafel kon zonder dit allemaal op te eten als ze Mientje niet nog bezorgder wilde maken.

“Wie hard werkt, moet ook goed eten,” was het devies van haar huishoudster en meestal voegde ze daar nog licht verwijtend aan toe: “Dat zou jij toch wel moeten weten, Anne.”

Anne glimlachte. Al kon Mientjes bezorgdheid soms knap vermoeiend zijn, ze bedoelde het natuurlijk goed.

Ze prikte in een stukje spek, nam een hap uit het broodje dat naast haar bord lag en werd toen opgeschrikt door de telefoon.

“Max!” wist ze meteen en ze was al bij de telefoon nog voor die voor de derde keer was overgegaan.

Even later kreeg ze inderdaad de vertrouwde, warme stem van haar vriend in haar oor.

“Goedemorgen, lekker geslapen?” vroeg hij zacht. 

“Best,” zei Anne. “Hoe gaat het met jou? Alles oké daar?”

Ze was er zich weer pijnlijk van bewust dat de liefde van haar leven zich nu aan precies de andere kant van de wereld bevond. 

“Prima, prima,” jubelde Max en zijn enthousiasme stak haar. Natuurlijk was ze blij dat hij het naar zijn zin had, maar ze was nog gelukkiger toen hij aan zijn woorden toevoegde: “Maar ik mis je natuurlijk verschrikkelijk. Ik ben hier nog maar pas en ik zou je nu alweer zo graag in mijn armen sluiten.”

Anne slikte een brok uit haar keel. Ze wilde ook zo graag dat Max hier nu was. Mientje had gelijk, ze was moe, veel te moe om straks alweer aan het werk te gaan. Als ze mocht kiezen wat ze nu het allerliefst zou willen, dan was dat in bed kruipen in de armen van Max en zo de tijd en de buitenwereld helemaal vergeten.

“Anne, gaat het een beetje met jou?” vroeg Max die, net als Mientje, extra voelsprieten leek te hebben waar het haar stemming betrof. Ze moest altijd uitkijken met die twee, want het was zeer moeilijk en zelfs bijna onmogelijk om hen om de tuin te leiden.

“Ja, ja, prima, het gaat goed met me. Wat ben je nu aan het doen?”

“Ik kom net terug van de opgraving,” zei Max. “Het is hier verschrikkelijk warm, maar ik heb een voorgevoel dat we hier mooie dingen gaan kunnen doen.”

“Ik dacht dat Australië weinig oude cultuur had,” kon Anne niet nalaten van een beetje giftig op te merken. Mooie zaken doen, betekende voor Max immers dat hij langer weg zou blijven dan voorzien en daar wilde ze nu echt liever even niet aan denken.

“Dat is ook zo,” zei Max. “Maar we gaan hier niet op zoek naar voorwerpen, eerder naar fossielen en dat soort dingen en met geluk wat oude gebruiksvoorwerpen. Ze zitten er hier om te springen, weet je dat.”

De lijn kraakte. Hoe vaak had Anne zich al niet afgevraagd waarom het, ondanks alle moderne technologie, toch zo moeilijk was om met Max te praten als hij ver weg was. Ze kende het antwoord natuurlijk al: Max verbleef niet bepaald in luxe hotels waar alle mogelijk accommodaties aanwezig waren. 

“Anne, ben je er nog?” hoorde ze hem nu met een metaalachtige klank vragen.

“Ja, maar ik hoor je slecht.”

“Ik jou ook, schat, ik denk dat ik beter later nog eens terugbel. Moet je nu aan het werk?”

“Ja, en jij?”

“Ik ga me wat opfrissen, een hapje eten en vroeg de tent in,” zei Max. We zijn hier al tien uur verder in het leven dan jullie, hè.”

“Kom dan maar snel naar huis of je bent bejaard voor je het weet,” probeerde Anne een grapje te maken, maar aan de reactie van Max te horen, of beter aan het gebrek daaraan, wist ze dat misschien wel de helft van haar woorden ergens tussen thuis en Australië waren blijven hangen.

Ze hoopte dat hij tenminste nog had kunnen horen hoe ze hem haar liefde verklaarde net voor de lijn helemaal wegviel.



“Wat een nacht,” zuchtte Jörg Siebert waarna hij openlijk geeuwde en de slaap uit zijn ogen probeerde te vegen.

“Niet veel geslapen?” vroeg Anne.

“Ik snap niet hoe je dat doet, Anne. Ik heb vannacht drie oproepen gekregen. Eentje voor een patiënt die binnenkwam met hartproblemen en twee voor verkeersongevallen. Gelukkig viel het uiteindelijk bij allemaal nog wel mee, maar hoe kruip je dan na zo’n oproep in je smalle bedje hier en slaag je er ook nog in om te slapen?”

“Dat vraagt wat routine,” zei Anne. Ze herinnerde zich nog heel levendig haar eerste nachten hier op de dienst. Ook zij had toen amper een oog dichtgedaan. Niet alleen was het in het begin moeilijk geweest om de beelden van de vorige oproep zomaar van je af te schudden, ze had ook altijd liggen wachten op een volgende oproep, bang dat ze zo diep in slaap zou vallen dat ze haar pieper niet kon horen. 

Op den duur wende het allemaal wel, maar ze wist zeer goed wat haar collega nu doormaakte. En ze wist ook dat hij niet lang genoeg op deze dienst mee zou draaien om te wennen aan de nachten in het kleine kamertje dat de trauma artsen hier ter beschikking hadden.

“Nog even, en je kunt terug naar je dagdiensten,” zei ze en ze schrok zelf van de klank in haar stem. Die was eerder een beetje neerbuigend, besefte ze.

Het was Jörg jammer genoeg ook niet ontgaan.

“Anne,” zei hij, terwijl hij haar recht aankeek. “Is het maar een gevoel of ben je echt niet blij met mij als je collega tijdens je dienst?”

Ze probeerde geschokt te kijken.

“Hoe kom je daar nou bij, Jörg? Ik ben gewoon moe en ja, ik hoop dat je snel een vervanger krijgt. Niet omdat ik je hier weg wil, maar wel omdat dit voor ons allebei niet lang vol te houden is.”

“Als het dat maar is, mompelde Jörg.”

Anne besloot hier niet op in te gaan.

“Snel even de overdracht van je dienst doen,” zei ze. “Dan kun je nog een paar uurtjes slaap inhalen voor je aan je dagtaak begint, toch?”

“Ik heb pas vanmiddag een operatie gepland,” knikte Jörg. “Als er geen spoedoperaties tussenkomen, kan ik dus nog wel een uurtje of vijf slapen.”

“Mooi zo. Je hebt dus drie oproepen gehad vannacht, allemaal zonder ernstige complicaties. Verder nog iets te melden?”

“Niet bepaald, nee.”

“Mooi zo, dan stuur ik je nu verplicht naar bed,” probeerde Anne luchtig te zeggen, maar ze hoorde zelf nog altijd die geforceerde toon in haar stem en ze was blij dat Felix Landau precies op dat moment op hen af kwam gelopen, een brede glimlach van oor tot oor.

“Goedemorgen dokters, ik denk dat ik goed nieuws voor jullie kom brengen,” zei hij. “Ik denk dat ik dé vervanger voor dokter Kolberg heb gevonden.”

“Echt, vertel,” zei Anne gretig en die gretigheid in haar stem deed Jörg Siebert alweer de wenkbrauwen fronsen. Hij kende Anne goed genoeg om te weten wanneer ze een staaltje komedie opvoerde. Dit ging niet om haar of zijn vermoeidheid. Ze had duidelijk een probleem met hem persoonlijk. Dat merkte hij aan haar afgewende blik als ze met elkaar stonden te praten of aan de grijns die ze hem toestuurde als er van haar verwacht werd om naar hem te glimlachen. Hij moest en zou erachter komen waarom ze zo afstandelijk en bijna geïrriteerd op hem reageerde. Nu moest hij zijn aandacht echter op professor Landau richten, die dus belangrijk nieuws voor hen had.

“Over een uurtje heb ik een gesprek met dokter Marcus Tönner. Een jonge dokter met zeer goede getuigschriften.”

“Heeft hij buiten die getuigschriften ook al wat ervaring?” vroeg Anne zich af.

Felix Landau knikte bevestigend.

“Wees gerust, Anne. Hij heeft bij wijze van stage zelfs een jaar meegedraaid in een ziekenhuis in New York en in eigen land heeft hij net twee jaar in een groot stedelijk ziekenhuis gewerkt.”

“En waarom werkt hij daar nu niet meer dan?” wilde Anne weten.

Professor Landau stak de armen in de lucht.

“Daar hoop ik straks allemaal achter te komen, Anne, en als je zin hebt, kom dan naar het eerste gesprek over een uurtje in mijn kantoor.”

“Ik zal er zijn,” beloofde Anne, maar wat ze toen natuurlijk niet wist, was dat een kleine jongen die op school uit het klimrek was gevallen en daarbij zijn schouder lelijk had bezeerd, daar anders over zou beslissen.

En zo werd ze, net voor het middaguur, zonder kennismakingsgesprek van haar kant, meteen voorgesteld aan Marcus Tönner, de man die Wolfgang zou vervangen en aan wie ze al bij de eerste handdruk meteen een grondige hekel had.



“Het moet wel een opluchting voor je zijn,” zei Marcus.

“Wat?” vroeg Anne, terwijl ze haar handen schrobde na het hechten van een diepe hoofdwond bij de bejaarde man, die een lelijke val had gemaakt met zijn fiets.

“Dat er eindelijk een vervanger is gevonden voor je collega en dan nog een die je het klappen van de zweep niet meer hoeft te leren,” zei Marcus zonder enige vorm van bescheidenheid. “Je moet toch wel hondsmoe geworden zijn van die dubbele shiften.”

“Het was zwaar, ja,” gaf Anne toe. “Maar gelukkig heeft het allemaal niet zo lang geduurd.”

“Nee, dat is waar en je kunt nu ook niet zeggen dat het hier een stormloop is. Vergeleken bij New York, is dit een slaapstadje natuurlijk. Daar hadden we echt geen tijd voor een praatje en een koffietje tussen twee oproepen door.”

Anne hoorde de belerende klank in zijn stem en hoewel ze daar behoorlijk opgelaten van werd, besloot ze haar opmerkingen voorlopig toch maar voor zichzelf te houden. 

“Ik hoop dat het hier niet altijd zo is,” hoorde ze hem echter ook nog zeggen.

“Hoe is?”

“Zo rustig. Niets zo akelig dan op een eerstehulpafdeling met je duimen zitten draaien, toch?”

“Eigenlijk moeten we blij zijn als we geen patiënten hebben,” kon Anne nu toch niet nalaten op te merken.

“Oh, jij werkt dus liever niet dan wel.”

Anne was zich ervan bewust dat haar ogen nu vuur schoten.

“Nee, toch niet,” viel ze uit. “Ik heb alleen het welzijn van de mensen voor ogen. Hoe minder werk voor ons, hoe minder ellende voor de mensen.”

Marcus grijnsde.

“Gut, gut, zo emotioneel,” spotte hij nu openlijk. “Ik hoop dat je toch wat meer hardheid hebt als je voor een patiënt staat, dokter.”

Anne sloeg de armen over elkaar als probeerde ze zichzelf ervan te weerhouden om hem een klap in het gezicht te geven.

Toch besloot ze ook nu niet te reageren en het lot hielp haar daarbij een handje, want precies op dat moment werd ze geroepen voor iemand met heftige buikkrampen die net door zijn dochter naar de afdeling was gebracht.

Anne rende naar de eerste onderzoekskamer waar de man was ondergebracht, Marcus volgde haar op de hielen.

“Appendix ontsteking, dringend opereren,” zei hij zodra ze in de deuropening stonden en de patiënt zagen liggen.

Anne wierp hem een vernietigende blik toe.

“Denk je niet dat het raadzaam is om de patiënt eerst even te onderzoeken,” zei ze.

“Tijdverspilling,” schudde Marcus het hoofd. “Je hoort al dat de man hevige buikpijn heeft rechts onderaan, misselijkheid, diarree, de hele rimram. Snel naar de OK en klaar.”

Anne schudde het hoofd.

“Mag ik?” zei ze. “Tot nader order is dit mijn patiënt.”

Marcus stak de armen de lucht in.

“Al goed, mij hoor je niet meer.”

“Ik mag het hopen,” wilde Anne zeggen, maar ze zweeg en stapte naar voren om de buik van de patiënt te voelen, terwijl ze opdracht gaf tot een bloedafname.

Niet veel later moest ze haar kersverse, tijdelijke collega gelijk geven, maar dat ging niet van harte.

“Zo’n vreselijk groot ego heeft die man,” sakkerde ze tegen Max toen die later op de dag nog even belde. Hij moest er om lachen.

“Twee grote ego’s samen, dat moet botsen.”

“Max, ik ben echt niet zoals hij,” begon ze te protesteren.

“Weet ik toch, schat, ik maakte maar een grapje. Zeg, weet je wat we vandaag ontdekt hebben?”

“Wat?”

Ze vroeg het eigenlijk zonder echte interesse en ze luisterde weinig geboeid naar de uitleg van Max over de opgraving van fossielen en de ontdekking van een paar onvermoede gebruiksvoorwerpen uit lang vervlogen tijden.

Hoewel ze na het relaas van Max best nog wat lieve woordjes over en weer spraken en Max haar verschillende keren verzekerde dat hij haar ontzettend hard miste, was het toch met een gevoel van onbehagen dat ze even later de hoorn weer neerlegde. Zo ging het meestal als hij ver van huis druk bezig was met zijn werk. De telefoongesprekken waren dan altijd veel te duur om lang met elkaar te spreken en je kon nooit alles zeggen wat je jezelf van tevoren had voorgenomen. Bovendien viel het op dat ze na een paar dagen meestal elk in hun eigen wereld leefden. Max vol van zijn ontdekkingen en zijn contact met nieuwe mensen, Anne helemaal in de ban van wat er zich in het ziekenhuis afspeelde. Hoewel ze gevoelsmatig natuurlijk altijd verbonden zouden zijn met elkaar, hoe groot de afstand tussen hen ook was, op zo’n momenten voelde je toch een diepe kloof en dat deed pijn. Anne begreep het echter ook. Ze was weleens mee geweest met Max op excursie en in die paar dagen dat ze ergens met opgravingen in Egypte waren bezig geweest, had ze gevoeld wat hij voelde. De spanning die door je lijf zinderde als je iets had gevonden en dat heel voorzichtig naar boven probeerde te halen. De samenhorigheid tussen de collega’s van alle nationaliteiten als ze zich over het gevonden voorwerp heen bogen en probeerden uit te vissen wat ze nu precies hadden opgegraven, hoe oud het was en wat de waarde was van hun ontdekking. 

Anne voelde een lichte steek in haar borst als ze daaraan terugdacht. Ze had daar gezien dat Max tijdens zijn excursies in een andere wereld leefde. Oh ja, hij zou haar best wel missen, maar niet zo erg als zij hem als ze in het grote bed alleen de slaap probeerde te vatten. 

Als Max thuis was en ze zou over een probleem begonnen zijn als wat ze nu had met Marcus, dan zou hij naar haar luisteren, haar een glas wijn inschenken en haar schouders masseren, terwijl hij haar moed insprak. Dan zou hij haar aanraden om vooral niet met zich laten te sollen. Hij zou nooit zo lacherig doen als hij daarnet had gedaan, want hij zou in haar ogen zien dat ze er echt meezat en dat ze zijn oppeppende woorden nodig had.

Och, ze stelde zich natuurlijk aan. Max was er niet alleen om haar op te peppen. Hij had ook zijn eigen leven en dat was goed. De gedrevenheid die ze allebei hadden in hun vak gaf een extra stimulans aan hun relatie, dat mocht ze nooit vergeten.

“Lieverd, ben je er nog?” hoorde ze hem nu wat bezorgd vragen. “Ik heb de indruk dat we weer een hele slechte lijn hebben.”

“Ja, ik ben er nog,” zei ze snel.

“Goed. Gaat het een beetje?”

“Ja hoor,” loog ze vlotjes. Het had geen zin om hem met een onrustig gevoel op te zadelen daar aan de andere kant van de wereld. “Ik ben blij dat ik je gehoord heb.”

“Ik ook schat, heel blij. Is het goed als ik nu ga eten?”

“Natuurlijk is dat goed,” zei ze zo opgewekt mogelijk.

“Ik bel je zo snel mogelijk terug en hopelijk hebben we dan een betere lijn. Hou je taai!” 

“Jij ook schat. Tot gauw.”

“Tot gauw, lieverd.”

“Ik hou van je.”

“En ik van jou.”



“En waarom komt u terug bij mij?” vroeg Anne, terwijl ze wat nerveus achter haar bureau zat te schuifelen.

“Omdat u een van onze enige getuigen bent, dokter,” zei de agent die zijn notitieblok op haar bureau legde. “Volgens de andere buren was u de eerste die bij het slachtoffer aankwam.”

“Dat klopt inderdaad en dat heb ik u ook verteld,” knikte Anne. “Het ongeval gebeurde vlak voor ons huis.”

“En u bent het als eerstehulparts gewend om snel te handelen bij zulke gebeurtenissen,” zei de tweede agent van wie Anne meteen merkte dat hij veel opmerkzamer was dan zijn collega. Ze zag aan zijn ogen dat hij haar nauwgezet opnam en ze vreesde dat het heel moeilijk zou zijn om hem te doen geloven dat ze niets meer wist dan dat ze hen al verteld had.

“Het is vreselijk dat die jongen het niet gehaald heeft,” zei ze. “Ik ben heel erg geschrokken toen ik het daarnet hoorde.”

“Dat kan ik me voorstellen, dokter,” zei de vriendelijkste agent.

“Toch is het vreemd dat dit u zo diep treft,” meende zijn collega echter. “U bent als trauma arts toch wel een en ander gewend, niet dokter? Dit is vast niet de eerste patiënt die u verliest.”

“Nee, het is niet de eerste patiënt,” zei Anne. “Maar dat betekent nog altijd niet dat wij immuun blijven voor zulke drama’s. Bovendien was dit een heel andere situatie. Ik was niet voorbereid op zo’n ongeluk voor mijn deur. En we hadden er allemaal goede hoop op dat de jongen het zou halen…”

Ze zweeg. Wat kon ze verder nog zeggen? Het was waar dat de schok groot was geweest en dat ze dit niet verwacht had. Ze dacht aan de moeder van de jongen, maar schudde snel het hoofd om dat vreselijke beeld van zich af te zetten. Toen flitste het beeld van Jörg’s auto door haar hoofd, maar ook dat beeld probeerde ze snel af te schudden.

“Er zit u nog iets anders dwars, dokter,” zei de agent die zich blijkbaar als een pitbull op de zaak had gestort. “Volgens mij weet u dingen die u ons nog niet heeft verteld.”

“Hoe bedoelt u?”

Anne schoof nog een beetje verder naar voor op haar stoel. Ze voelde de spanning toenemen. Moest ze nu vertellen wat ze echt wist? Moest ze het hebben over haar vermoeden naar Jörg Siebert toe? Waarom niet? Als hij niets te verbergen had, dan zou dat gauw genoeg duidelijk worden en zij zou tenminste verlost zijn van dat knagende schuldgevoel. Maar Jörg bleef natuurlijk een vriend en collega…

“Dokter?” 

De agent zat haar indringend aan te kijken. 

“Mag ik er u op wijzen dat het voor ons onderzoek en voor de nabestaanden van het slachtoffer van het grootste belang is dat u open en eerlijk verteld wat u allemaal weet. Ik vind het op z’n zachtst gezegd trouwens heel vreemd dat ik u daarop moet wijzen. U zou als trauma-arts beter moeten weten.”

Zijn collega keek hem wat verwijtend aan, maar Anne had haar besluit genomen.

“Ik heb een zwarte sportwagen de hoek om zien draaien en ik herinner me nog één cijfer en één letter uit de nummerplaat,” begon ze haar verhaal.

“Dat wisten we al.”

Opnieuw een verwijtende blik van zijn collega.

Anne zette zich nu schrap. Ze kreeg genoeg van de manier waarop die man op haar neerkeek. Alsof ze zelf niet wist wat belangrijk was in een onderzoek als dit.

“Wat ik nog niet verteld heb, is dat mijn collega een auto heeft die aan de beschrijvingen voldoet, inclusief de letter en het cijfer op de nummerplaat,” flapte ze er eerder uit om de arrogante agent het zwijgen op te leggen dan dat ze het hem echt wilde vertellen.

“Er zijn wel meer mensen met een sportieve auto en hetzelfde nummer en letter, dokter.”

Het ongeduld in zijn stem werd duidelijk hoorbaar.

“Er zitten deuken in zijn auto die ik pas heb opgemerkt na het ongeval,” zei Anne en het leek nu dat ze de agent echt probeerde te overbluffen.

Het leek haar te lukken ook, want de wenkbrauwen van de agent gingen inderdaad omhoog. 

“Dat vraagt natuurlijk om een extra onderzoek,” zei hij, terwijl hij een paar aantekeningen maakte. “Maar hoe lang wist u dit al?”

“Dat doet er niet toe,” nam zijn collega nu opnieuw het woord. Hij stond op en vroeg aan Anne: “waar kunnen we uw collega op dit moment vinden, dokter?”

“Ik vermoed dat hij nu in de personeelskantine is,” zei Anne. “Maar het is misschien beter om hem straks in zijn kantoor te spreken, qua privacy bedoel ik.”

“Ik denk dat u het politieonderzoek beter aan ons overlaat, dokter. Elk zijn werk, nietwaar?”

Anne knikte.

Net voor de agenten haar kantoor verlieten, zei de vriendelijkste agent nog zacht: “Wees gerust dokter, wij gaan heel discreet te werk, uw collega zal niet weten wie ons deze tip gegeven heeft.”

Daar had Anne grote twijfels bij. Niet alleen twijfelde ze aan de discretie van de andere agent, ze wist ook goed genoeg dat Jörg Siebert zich niet met een kluitje in het riet zou laten sturen. Hij was ook slim genoeg om haar vreemde houding tegenover hem van de afgelopen dagen en de vragen die de politieagenten hem zouden stellen met elkaar in verband te brengen en dan gingen de poppen ongetwijfeld aan het dansen. Ze kon alleen maar hopen dat Jörg snel wist te bewijzen dat hij onmogelijk de jonge fietser kon hebben aangereden. Daarna zou alles wel weer goed komen tussen hen, daar was ze van overtuigd of daar probeerde ze zichzelf in elk geval van te overtuigen.



“Al dat papierwerk, dat is toch ronduit belachelijk,” zuchtte Marcus. “Alsof je dat niet aan iemand anders zou kunnen uitbesteden. Een dokter mag zich daar toch niet druk in zitten maken en er vooral ook geen tijd aan verliezen.”

“Het spreekt voor zich dat het papierwerk nooit voor mag gaan op noodoproepen,” zei Anne. “Dat doen we hier ook niet.”

Marcus snoof duidelijk hoorbaar en Anne voelde zich nog maar eens opgelaten onder zijn neerbuigende houding. Vanaf het eerste moment dat hij hier aan de slag was gegaan, had hij duidelijk laten blijken dat de Landau-kliniek hem eigenlijk te min was.

“Hij is een kei in zijn vak,” had Felix Landau gezegd en daar twijfelde Anne ook niet aan, maar qua collegialiteit en mensenkennis kon hij nog wel het een en ander leren.

Anne deed haar best om met hem op goede voet te leven, maar gemakkelijk was dat zeker niet.

Ze was blij dat de dienstoverdracht er voor vandaag weer op zat en dat ze nu naar huis kon. Ze zou hem pas morgen weer terugzien als zij de dienst van hem overnam en zolang ze niet closer met hem hoefde samen te werken, overleefde ze het wel. Elke dag samenwerking met Marcus was ook een dag dichter naar het moment dat Wolfgang Kolberg opnieuw zijn opwachting zou maken in de kliniek en daar trok ze zich dan maar aan op.

“Zo, ik ga,” zei ze. “Ik wens je een goede dienst toe.”

“Met een beetje actie als het kan,” grijnsde hij. “Er zijn momenten dat ik hier bijna in slaap val, weet je dat?”

Anne besloot daar maar niet meer op te antwoorden.

Ze hing haar doktersjas aan de kapstok, nam haar handtas en autosleutels en stapte de gang op. Pas op dat moment dacht ze terug aan Jörg Siebert en de politieagenten. Ze had het de afgelopen uren zo druk gehad dat de gedachten aan die zaak even naar de achtergrond waren verdwenen.

De dag had zich rustig aangekondigd, maar een plotse stortbui had er anders over beslist. Drie keer was Anne in weer en wind uitgerukt om een paar verkeersslachtoffers op te halen. Pas een uurtje geleden was de voorjaarsstorm weer gaan liggen en was ook in de kliniek de rust weer teruggekeerd.

Nu stapte ze dus naar haar auto, maar ze was de gang nog niet uit of ze zag Jörg Siebert al op haar af komen gelopen. Zijn hele houding en, toen ze dichterbij kwam, de donkere blik in zijn ogen verraadden dat de politie hem al gesproken had en dat hij daar helemaal niet blij mee was.

“Jörg, ik kan het je uitleggen,” nam ze meteen de leiding over het gesprek, maar hij stak zijn hand in de hoogte om haar het zwijgen op te leggen.

“Je hoeft me helemaal niks uit te leggen, Anne,” zei hij. “Ik denk niet dat je me duidelijk zou kunnen maken waarom het nodig was om mij in volle kantine met de politie te confronteren en me te laten meenemen als de eerste de beste misdadiger.”

“Wat? Hebben ze dat gedaan?”

“Wat dacht je dan? Dat ze me discreet zouden staan opwachten? Zo werkt dat niet, Anne, en trouwens dan nog, hoe haal je het in godsnaam in je hoofd om mij zo zwaar te beschuldigen van zulke weerzinwekkende feiten? Het kan toch niet echt één moment in je op zijn gekomen dat ik iemand aan zou rijden en hem dan voor dood achter zou laten?”

“Dus je hebt hen kunnen bewijzen dat jij het niet was,” begreep Anne uit zijn reactie, maar haar opluchting was wel van heel korte duur, want de uithaal van Jörg kwam harder aan dan ze had verwacht.

“Je geloofde het dus echt!” riep hij. “Je had een bewijs nodig van mijn onschuld?!”

“Jörg, zo is het niet gegaan. Ik moest de politie vertellen wat ik gezien had, dat zijn wij nu eenmaal moreel verplicht.”

“Wat had je dan gezien, Anne? Een auto die zwart was als de mijne, een nummerplaat met twee overeenstemmende cijfers en letters? Is dat genoeg om mij voor het voltallige personeel van dit ziekenhuis voor joker te zetten?”

“Jörg, luister nou. Je moet het begrijpen. Ik zag jouw auto met de deuk en de nummerplaat en…”

Jörg liet haar niet verder uit spreken.

“Hou op, Anne. Hou op!” riep hij. “Dit is nog veel erger dan ik had verwacht. Ik dacht dat je me nog zou kunnen overtuigen van het feit dat je me nooit echt verdacht hebt, dat de politie je naam misbruikte om mij te laten bekennen, maar zo is het dus niet. Ik geloof mijn oren niet, Anne, echt niet. Besef je wel dat je mijn carrière op deze manier om zeep kan helpen?”

Anne beet op haar onderlip. Wat had ze gedaan? Max had haar nog zo gewaarschuwd. Waarom kon ze niet gewoon naar hem luisteren en moest ze zo nodig altijd haar eigen wil doordrijven? Jörg had gelijk, ze kon hem vertrouwen, zeker over zoiets zwaars als een vluchtmisdrijf.

“Ik heb je toch gezegd wat er met mijn auto gebeurd was, Anne. Ik ben tegen een stomme paal aangeknald en ik heb die politie die paal kunnen wijzen. De verf op de paal en de verf van mijn auto komen overeen met elkaar, net als de deuk in mijn auto en de schram op de paal. Bovendien had ik een alibi, want ik ben het hele weekend bij vrienden in Amsterdam geweest. Ben je nu tevreden?”

“Jörg, ik…”

“Hou op, Anne. Vanaf nu ben jij mijn collega, maar ook niets meer dan dat, afgesproken?”

“Jörg, wacht nou even.”

Ze probeerde hem terug te roepen, maar hij stapte met grote passen bij haar vandaan. Ze kon achter hem aanrennen, maar ze besefte maar al te goed dat hij nu niet voor reden vatbaar zou zijn. Bevend bleef ze achter in de gang en ze zag nu pas dat een paar verpleegsters het gesprek van op afstand hadden gevolgd.

Zo snel ze kon, liep ze naar de uitgang. Ze wilde weg uit de kliniek, weg van Marcus, van Jörg, van alles en iedereen. Ze wilde naar huis en daar met Mientje praten. Mientje kon altijd alles weer in een positief daglicht plaatsen en dat zou haar vast ook nu wel lukken.



“Natuurlijk moest je zeggen wat je wist,” zei Mientje, terwijl ze voor Anne een kop heerlijke verse thee uitschonk en er een extra koekje bij deed. “Het spreekt toch voor zich dat de schuldige van zo’n wansmakelijke daad gepakt en gestraft dient te worden. Of het nu om een collega ging of niet. Anne, je hebt er goed aan gedaan om te zeggen wat je wist.”

“Misschien. Ik vind ook dat ik niet anders kon dan vertellen wat ik wist, maar Jörg is die schuldige niet en ik heb hem wel in diskrediet gebracht.”

“Dat heb je niet gedaan, Anne. De politie heeft hem een paar vragen gesteld, hij heeft daar op geantwoord en voor hem is daarmee de kous af. Natuurlijk is hij een beetje kwaad, maar hij zal snel genoeg inzien dat er niet meer dan dat aan de hand is.”

“Volgens mij gaat het hem niet zozeer over het gesprek met de politie,” zuchtte Anne. “Hij vindt het vooral vreselijk dat ik aan zijn oprechtheid heb getwijfeld.”

“Tja, dat is weer een ander verhaal,” zei Mientje. “Dat kan ik van hem begrijpen, maar hij moet jou ook begrijpen. Je hebt alleen tegen de politie gezegd wat je wist, meer was het niet. Hij komt er wel overheen, echt wel.”

Anne zuchtte. Ze hoopte zo dat Mientje gelijk had. Hoewel ze nooit zou ingaan op de avances van Jörg, had ze er heimelijk altijd wel van genoten dat hij haar zo bewonderde. Daar zou nu wel verandering in gekomen zijn. Ze zuchtte nog een keer diep.

“Ik denk dat ik maar eens wat in de tuin ga werken,” besliste ze toen plots.

“In de tuin? Jij? Nu?”

“Is dat zo vreemd?”

“Anne, je werkt nooit in de tuin.”

“Nou, daar heb ik nu zin in. Ik wil mijn handen vuil maken en één zijn met de natuur.”

Ze greep haar rubberen laarzen die al jaren werkloos in de kast onder de trap stonden, trok een oude, versleten jas aan en liep naar de achterdeur. Pas toen ze die opende, merkte ze dat het buiten pijpenstelen regende.

Ze aarzelde even, maar stapte dan toch naar buiten. Ze greep een hark die op het terras stond en begon doelloos een beetje door de aarde te harken waarin de tuinman in het begin van de herfst de voorjaarsknollen had geplant. Tegen de tijd dat ze vijf keer met haar hark over en weer was gegaan, had ze al minstens tien knollen boven gehaald. Toen ze de ravage merkte, liet ze de schouders hangen.

Mientje had gelijk. Ze werkte nooit in de tuin en het weer was niet bepaald uitnodigend om dat nu wel te doen. Wat dacht ze hier nu eigenlijk mee te bereiken? Er was maar één ding dat ze kon doen om tenminste nog een beetje orde op zaken te stellen en dat was met Jörg Siebert gaan praten.

Ze liep terug naar binnen, er niet op lettend dat ze met haar rubberen laarzen grote moddervlekken achterliet op Mientjes net gedweilde vloer.

Mientje zei er niets van.

“Sorry, ik moet even weg,” zei Anne, terwijl ze haar laarzen uittrok en haar oude jas inruilde voor een beter exemplaar.

“Ga je Jörg opzoeken?” raadde Mientje.

“Ja, ik moet hem dringend uitleggen hoe het verhaal precies in elkaar zit.”

Mientje keek bedenkelijk en schraapte de keel.

“Wat?” vroeg Anne. Ze zag goed genoeg dat Mientje ergens meezat.

“Is het niet wat vroeg om nu met hem te gaan praten, Anne?” vroeg ze.

“Te vroeg?”

“Volgens mij is hij nu nog niet voor reden vatbaar. Hij is nog veel te kwaad om naar je te luisteren.”

“Denk je?”

“Ik ben er zeker van.”

Anne dacht even na. 

“Moet ik dan wachten tot morgen, vind je?”

“Minstens tot morgen,” zei Mientje. 

Zuchtend liep Anne terug naar de woonkamer waar ze zich op de bank liet zakken.

“Ik heb het wel behoorlijk verknald. Ik heb het echt wel behoorlijk verknald.”



“Is dokter Siebert er?” vroeg Anne voorzichtig aan de verpleegster die op zijn dienst achter de receptie zat.

“Nee, dokter Siebert is in de OK,” zei de vrouw. 

“Kan ik dan even iets op zijn bureau leggen? Het is een dossier dat ik graag met hem wil bespreken.”

“Geeft u maar aan mij, dokter. Ik zorg wel dat het bij hem terechtkomt.”

De verpleegster stak haar hand al uit, maar Anne hield de envelop in haar handen stevig vast.

“Sorry, maar ik doe dit liever zelf, als je het niet erg vindt.”

Ze wachtte niet op de reactie van de verpleegster, maar liep langs haar heen, recht naar het kantoor van Jörg Siebert.

Misschien was het wel laf om Jörg op deze manier nog eens haar excuses aan te bieden, maar de rechtstreekse confrontatie aangaan, lokt haar niet echt. Ze had hem vandaag al een paar keer gezien op de gang en de blik waarmee hij haar aankeek, was echt niet van die aard dat je graag een gesprek met hem zou aanknopen.

In haar brief had Anne hem gezegd hoezeer ze hem waardeerde als collega, maar hoe belangrijk hij ook voor haar was als vriend. Ze had hem verzekerd dat het nooit haar bedoeling was geweest om hem in verlegenheid te brengen en ze had eraan toegevoegd dat ze het begreep als hij nooit nog op vriendschappelijke basis met haar om wilde gaan, maar dat ze hoopte dat ze dan tenminste als collega’s op een vriendschappelijke basis zouden kunnen samenwerken. Ze had de brief afgesloten met ‘liefs, Anne’, in de hoop dat Jörg daar nog gevoelig voor zou zijn.

Even aarzelde ze nog of ze de brief wel achter zou laten, maar uiteindelijk legde ze hem midden op het houten blad en haastte zich dan snel het kantoor uit.

Nu kon ze alleen maar hopen dat Jörg de brief niet zou verscheuren zonder hem te lezen en dat hij er een gunstige reactie op zou geven.

Snel liep ze terug naar haar afdeling waar ze meteen aan het werk kon, want in een onderzoekskamer wachtte een klein meisje dat bij een wild spelletje zwaar op haar hoofd terecht was gekomen.

Ergens voelde Anne zich opgelucht nadat ze de brief had achtergelaten en de opluchting werd nog groter toen ze later op de dag te horen kreeg dat de echte dader van het vluchtmisdrijf zich alsnog bij de politie was komen melden.

“Een jongeman die nog maar net zijn rijbewijs had en met de auto van papa onderweg was,” vertelde de politie. “Hij durfde zijn vader niet te confronteren met het gruwelijke nieuws.”

“Precies zoals ik had gedacht,” zei Marcus en Anne ergerde zich met de minuut meer aan haar tijdelijke collega. Wat kon hij weten over een ongeval waar hij totaal niet bij betrokken was?”



“Heb jij een vrije dag vandaag?” vroeg Mientje en ze keek Anne spottend aan. “Hoe haal je het in je hoofd om een hele dag en een hele nacht niet naar de Landau-kliniek te gaan.”

“Heel grappig, Mientje,” zei Anne, terwijl ze haar neus ophaalde. “Je weet best dat het om een bijzondere situatie gaat.”

“Ik weet het, ik weet het. Al een idee wanneer je collega terugkomt?”

“Nee, niet precies, maar ik hoor wel dat het herstel naar wens verloopt. Ik schat dat hij over een week of drie terug zal komen.”

“Dat zou mooi zijn,” zei Mientje. “Krijg je eindelijk weer een beetje een normaal uurrooster.”

“Ja, dat zou mooi zijn,” vond ook Anne. “Heel mooi zelfs. Ik denk dat ik het tegen die tijd echt wel helemaal gehad zal hebben met Marcus, mijn zogenaamd nieuwe collega. Volgens mij heeft die man nog nooit van collegialiteit gehoord. Wat hij vandaag weer gepresteerd heeft, ongelooflijk.”

“Wat dan?”

“Ik krijg een oproep, ren naar de ambulance en wat blijkt? Ze zijn al vertrokken. Ik snapte er niks van. Zoiets is me nog nooit overkomen. De ambulanciers vertrekken nooit zonder de dokter.”

“Nee, lijkt me logisch,” zei Mientje, terwijl ze met een vochtige doek de keukenkasten schoonveegde. “Waar waren ze dan?”

“Naar het huis waaruit ze een oproep hadden ontvangen,” zei Anne. “Een oudere man die thuis een hartaanval kreeg.”

“Oké, maar met wie dan?”

“Met wie denk je? Marcus was zomaar in de ambulance gesprongen en Tünnes en Klinkmüller wisten niet beter of hij had dienst op dat moment.”

“Wat! Meen je dat nou echt?”

“Ja, ik meen het echt.”

“Heb je dat zomaar laten gebeuren dan?”

Mientje zat nu op een keukenstoel naar Anne te kijken.

“Nee, natuurlijk niet. Ik heb hem opgewacht toen ik eenmaal wist wat er aan de hand was, maar je denkt toch niet dat hij onder de indruk was van mijn woede. Hij stond me net nog niet in mijn gezicht uit te lachen.”

“Dat meen je niet. Wat was dan zijn motivatie?”

“Hij had op kantoor wat post doorgenomen nadat zijn dienst erop zat en net toen hij voorbij Margit’s bureau liep om naar huis te gaan, hoorde hij de oproep binnenlopen. Hij is naar de ambulance gelopen en vertrokken.”

“Maar dat doe je toch niet,” schudde Mientje het hoofd.

“Nee, normaal doe je dat niet, maar Marcus reageert niet normaal,” zei Anne.

“Heb je dat aan Felix Landau vertelt?”

“Ik ben naar hem toe gegaan, ja, maar ik wist eigenlijk al op voorhand wat hij ging zeggen. Hij vindt ook dat wat Marcus gedaan heeft niet kon en hij heeft hem daarop gewezen, maar meer kon hij niet doen. We hebben Marcus nodig zolang Wolfang er niet is, Mientje, en we kunnen veel negatiefs over hem zeggen, maar niet dat hij geen geweldige dokter is. Op dat gebied hebben we het met hem getroffen.”

“Op dat gebied wel, ja,” mompelde Mientje. Ze stond op, greep haar spons weer uit het water en ging verder met het schoonmaken van de kastjes.

“En? Hoe gaat het met dokter Siebert? Nog altijd geen reactie gekregen op zijn brief?”

“Nee, niets en ik moet zeggen, Mientje, het valt me van hem tegen. Ik weet dat ik hem gekwetst heb, maar ik heb Jörg Siebert nooit gezien als een haatdragende man.”

“Hij haat je toch ook helemaal niet, Anne. Hij is teleurgesteld en geraakt in zijn eergevoel. Er is tijd nodig om dat allemaal te herstellen, maar het gebeurt heus wel en dan kunnen jullie weer op de vertrouwde manier met elkaar omgaan, dat zul je zien.”

“Dat hoop ik echt van harte,” zei Anne waarna ze de krant pakte die op de kast lag en met haar kop koffie op de bank ging zitten. Vandaag hoefde ze pas in de late namiddag in de kliniek te zijn en ze zou van deze dag genieten om eens goed tot rust te komen.

Anne had zo haar manier om de krant te lezen. Eerst bladerde ze de hele krant door en daarna las ze eerst de artikels die haar het meest boeiden.

Zo begon ze net met het lezen van een artikel over de reconstructie van een paar straten in hun buurt toen de bel ging. Mientje was al naar de hal gelopen voor Anne het goed besefte. Even bleef het stil, maar toen hoorde Anne:

“Politie?”

“Politie?”

Anne sprong meteen op. Het was nooit goed nieuws als de politie bij je thuis aan kwam bellen. Ze zag Mientje wit wegtrekken toen ze haar in de hal door het deurraampje zag kijken en Anne kon zich voorstellen dat er ook op haar gezicht niet veel kleur meer zat op dat moment.

Mientje leek versteend en dus liep Anne naar de deur. Ze wilde zo snel mogelijk weten wat hier aan de hand was. Alles was beter dan de angst die nu door haar lichaam gierde.

De deur was amper open of twee agenten stapten zonder enige aarzeling de grote hal in.

“Dokter Maas?”

“Ja.”

De grootste agent schraapte de keel. 

“Er is iets wat wij u moeten vragen, dokter,” zei hij.

“Waarover?” vroeg Anne. “Er is toch niets gebeurd. Mijn vriend Max zit in het buitenland en…”

Anne voelde haar hart een slag overslaan van schrik toen ze alleen al de naam van Max uitsprak. Dit bezoek zou toch echt niets met hem te maken hebben.

“Dit heeft niets met uw vriend te maken,” zei de kleinste agent snel en Anne voelde hoe het bloed weer door haar aderen begon te stromen. Wat een opluchting.

“We willen met u praten over het ongeval,” viel zijn collega hem bij.

“Het ongeval? Ik dacht dat dat opgelost was. De dader heeft zich toch gemeld.”

“Dat klopt, maar ik vrees dat er toch nog heel wat vragen beantwoord moeten worden, dokter. We weten nu in elk geval zeker dat dokter Siebert niets met het ongeval te maken heeft, dat wel.”

“En dat is ook heel belangrijk,” zei Anne. “Ik ben heel blij dat dat opgeklaard is.”

“Mooi, maar daarmee is nog niet alles opgeklaard, dokter.”

“Dat begrijp ik niet. Het slachtoffer is jammer genoeg overleden, de dader is gepakt…”

“Oh, oh, dat is wat voorbarig. Iemand heeft zich vrijwillig aangegeven, ja, maar of die man nu ook daadwerkelijk de echte dader is geweest, daar hebben we nog geen bewijzen van.”

“Hoe bedoelt u? Heeft u zijn auto dan niet kunnen bekijken?”

“Dat wel, maar er zitten toch nog wat haken en ogen aan zijn verklaring. In elk geval, we zijn hier niet om over de dader met u te praten, dokter. We willen het nu even over u hebben. U bent namelijk de enige die de donkere auto om de hoek heeft zien verdwijnen. Geen van de buren kan uw verklaringen bevestigen. Bent u wel heel zeker van uw zaak? Kan het niet zijn dat u zich vergist heeft?”

“Dat ik me vergist heb?”

“Vergissen is menselijk, dokter.”

Mientje stond er al de tijd zwijgend naar te kijken en te luisteren. Ze was zo erg geschrokken van het onverwachte bezoek, dat ze nog niet in staat was om te reageren. 

Anne liet zich veel minder van haar stuk brengen, nu ze wist dat de agenten geen slecht nieuws over Max brachten.

“Als ik niet zeker zou zijn van wat ik gezien had, dan zou ik het er ook met niemand over gehad hebben,” zei ze. “Dit zijn dingen die je niet zomaar gaat verklaren. De auto die ik om de hoek heb zien scheuren, was sportief en donker en ik ben ook heel zeker van de letter A en het cijfer 5. Ik ben echt heel zeker.”

“En toch hebben wij nog onze twijfels,” zei de agent die vanaf het begin al een uitdagende houding had aangenomen. Daarom zouden wij het op prijs stellen als u ons nu zou willen volgen naar het bureau.”

“Pardon?”

“We willen alles nog eens duidelijk op een rijtje zetten, dokter en u misschien confronteren met de dader.”

“Anne confronteren met de dader? Waarom?” vroeg Mientje die intussen van de schrik was bijgekomen. “Anne heeft de dader toch helemaal niet gezien.”

“Ik denk dat het verstandig is om ons gewoon ons werk te laten doen, mevrouw,” richtte de agent zich tot Mientje. “Zolang wij niet helemaal zeker zijn van deze zaak, moeten we alle mogelijkheden openhouden.”

“Dat begrijp ik,” zei Anne. “Maar wat heb ik daarmee te maken? Ik heb allang gezegd wat ik gezien heb, meer is er niet.”

“U bent de enige getuige, zoals ik al zei, dokter en u gedroeg zich vrij schuldig naar de moeder van het slachtoffer toe.”

“Wat! Wat moet ik daaruit verstaan?” vroeg Anne zicht totaal verbouwereerd af. “Waarom krijg ik hier een ongemakkelijk gevoel bij? Insinueren jullie nu echt dat ik mijn collega valselijk beschuldig, omdat ik de echte dader ken en die zou willen beschermen? Straks gaan jullie me nog persoonlijk van de aanrijding beschuldigen, terwijl ik gewoon in mijn huis een boek zat te lezen.”

Anne kon haar woorden nauwelijks zelf geloven, maar zo voelde het alleszins wel.

“Daar kan ik geen antwoord op geven, dokter. Kunnen we nu gaan? We hebben niet de hele dag de tijd om hier een eindje weg te kletsen.”

“Ik kan moeilijk geloven dat er geen buren zouden zijn, die mijn verhaal kunnen bevestigen,” probeerde Anne zich er nog uit te praten.

“Dokter, pakt u uw jas?”

De agenten begonnen blijkbaar ongeduldig te worden.

Anne begreep dat ze maar beter aan hun verzoek kon voldoen. Ze kon moeilijk anders dan mee gaan, hoewel ze zich hier heel opgelaten bij voelde.

“Moet dit nu echt?” schudde Mientje het hoofd.

“Sorry mevrouw, procedures moeten gevolgd worden,” zei de agent en ondertussen had Anne haar jas aangetrokken en was ze klaar om de agenten te volgen. Mientje sloeg hoofdschuddend een hand voor haar gezicht. Dat ze dit nog moest beleven. Anne, die altijd klaarstond om anderen te helpen, die werd er nu van beschuldigd om medeplichtig te zijn aan een vluchtmisdrijf!

“Rustig maar, Mientje,” zei Anne, terwijl ze de arm van haar huishoudster aanraakte en dan, net toen ze de deur wilde uitlopen, zag ze hem. Eerst stond hij nog verscholen achter een auto, maar toen kwam hij met een brede grijns dichterbij. 

“Alles in orde, Anne?”

“Jörg? Zit jij hier achter?”

Ze hoorde ‘de agenten’ achter zich lachen en wist hiermee zeker dat Jörg inderdaad de opdrachtgever was achter deze hele vertoning. Anne had het liefst gewild dat de grond nu onder haar voeten openbarstte zodat ze er van schaamte in kon zakken.



“Ik vind het wel een goede grap,” hikte Max en als hij voor haar had gestaan, dan zou Anne hem wel kunnen slaan.

“Je vindt het een goede grap?” vroeg ze met een stem die haar woede duidelijk hoorbaar maakte.

“Wel ja, zeg nu eerlijk, Anne. Ik heb me al vaak geërgerd aan die dokter Siebert die openlijk laat blijken dat hij een zwak voor je heeft, maar rancuneus kun je hem niet noemen. Voor hetzelfde geld was Jörg Siebert levenslang kwaad op je gebleven, maar hij heeft het op een ludieke manier opgelost. Hij heeft je lik op stuk gegeven en ik kan me toch echt niet voorstellen dat jij daar kwaad over bent.”

“Is dat een typisch staaltje van mannenhumor misschien?” vroeg Anne zich af. “Ik kan echt niet geloven dat jij Jörg Siebert begrijpt en dat je hem nog grappig vindt ook.”

Max begon nog luider te lachen.

“Anne toch, Anne toch,” hikte hij.

“Sorry, ik zie er gewoon de humor niet van in, Max. Weet je wel wat voor indruk dit op de buren heeft gemaakt? Mientje heeft het al een paar keer mogen uitleggen. Ze hebben hier twee agenten zien aanbellen en dan ben ik ook nog bijna meegelopen tot aan hun auto.”

“Precies en daarom vind ik dit top van Jörg,” hield Max vol. “Hij heeft je echt met gelijke munt terugbetaald, Anne. Kun je nagaan hoe hij zich voelde toen hij in de volle personeelskantine door twee agenten werd meegenomen.”

“Oh geweldig, ja, echt superkinderachtig.”

“Volgens mij was dit dé manier om jullie vriendschap weer te herstellen,” hield Max vol. “Ik kan me voorstellen dat Jörg niet zomaar kon doen of er niets gebeurd was.”

“Dan had ik nog liever dat hij zijn hele leven tegen me was blijven mokken,” hield Anne ook vol. “Ik ben belachelijk gemaakt. Een paar bevriende acteurs optrommelen, wat carnavalskostuums… en ik trap daar met beide voeten in ook.”

“Je moet het hem nageven: hij heeft er moeite voor gedaan. Het zou je juist moeten overtuigen van de wetenschap dat Jörg Siebert een echte vriend is, die een manier heeft gezocht om met gelijke munt terug te betalen, maar de vriendschap toch nog een kans te geven. Hoe heb je trouwens tegenover hem gereageerd?”

“Hoe denk je? Ik heb hem gewoon een klap in zijn gezicht gegeven.”

“Au, als je die dan maar niet een keer terugkrijgt.”

“Ik mag voor hem hopen van niet,” zei Anne.

“En wat ga je nu doen?” vroeg Max.

“Zeg jij het maar, je lijkt toch zo’n expert te zijn op dit gebied.”

“Als ik jou was, dan zou ik naar Jörg toegaan en hem vragen of jullie nu quitte staan. Oh ja, en vergeet natuurlijk niet om je verontschuldigingen aan te bieden voor die klap.”

Er klonk nog altijd een lach in de plagende stem van Max, maar toen ze eenmaal had opgehangen, zag Anne alles toch in een ander perspectief dan voor dit telefoontje. Waarschijnlijk had Max gelijk. 

Ze moest nu in elk geval naar Jörg toe gaan en met hem gaan praten. Nu onmiddellijk voor ze straks weer begon te twijfelen en van gedachten veranderde.

Met opzet vertelde ze niet aan Mientje waar ze naartoe ging, zodat ook die haar niet op andere gedachten zou kunnen brengen.

Natuurlijk had Max gelijk. Ze zou nog lang met Jörg Siebert moeten samenwerken en het was in ieders belang dat die samenwerking vlot en vriendschappelijk kon blijven verlopen.

Eenmaal in de kliniek trof ze Jörg aan in de gang, waar hij zijn dagelijkse patiëntenronde afwerkte. Hij werd daarbij vergezeld door een verpleegster, maar zodra hij Anne opmerkte, liep hij op haar af.

“Zo, Anne, al bijgekomen van de schok of kom je me nog een klap verkopen?”

“Sorry daarvoor,” zei ze. De grijns op zijn gezicht maakte het haar moeilijk, maar ze moest even op haar tanden bijten en tenminste alles met hem uitpraten.

“Ik moet zeggen dat je vrienden een stevig stukje toneel kunnen spelen,” ging ze toen verder.

Hij grijnsde opnieuw.

“Ik ken die jongens niet, maar inderdaad, ze hebben hun werk goed gedaan. Weet je, ik heb ze betaald voor de opdracht.”

“Dat lieg je,” schrok Anne.

“Absoluut niet. Zie je, Anne, ik ken mezelf. Als ik je hier zomaar mee had laten lopen, dan was me dat vroeg of laat toch zuur opgebroken. Ik vond dat ik het je betaald moest zetten.”

Zijn stem klonk helemaal niet kwaad, maar zacht en vriendelijk.

“Jörg, denk je dat we weer op dezelfde basis als vroeger verder kunnen?” durfde ze hem dan ook te vragen. “Ik bedoel, ben je nog kwaad?”

“Op de eerste vraag kan ik ‘ja’ antwoorden, op de tweede moet ik zeggen dat de woede langzaamaan wegebt, maar dat ik me nog steeds wat onbehagelijk voel, Anne. We zijn toch vrienden en vrienden kunnen over alles met elkaar praten. Je had gewoon naar me toe moeten komen en me moeten confronteren met wat je dacht.”

“Ik weet het, maar dat durfde ik niet.”

“Oh, en je durfde wel naar de politie te stappen om me aan te geven.”

“Zo is het niet gegaan, Jörg. De politie is me komen ondervragen en ik flapte er alles uit voor ik er zelf erg in had.”

“Al goed, al goed, we horen deze discussie niet meer te voeren,” zei hij. “Gedane zaken nemen geen keer en de echte dader heeft zich gelukkig vrijwillig bij de politie aangemeld.”

“Ja, gelukkig wel.”

“Mooi, denk je dat ik dan nu verder kan met mijn ronde?”

“Absoluut enne… bedankt, Jörg.”

“Geen probleem, Anne. Als ik eerlijk ben, dan was het misschien allemaal wel de moeite waard.”

“Wat?”

“Jouw gezicht toen die agenten op het punt stonden je mee te nemen, Anne, dat was goud waard. Echt, ik had die acteurs er met plezier een dubbel uurloon voor betaald.”

Anne trok een kwaad gezicht.

“Jörg Siebert, je moet het geluk niet uitdagen,” zei ze op lage toon. “Ik ben hier niet met de beste bedoelingen naartoe gekomen om de stemming weer te laten omslaan.”

Jörg proestte en niet veel later lachte Anne met hem mee. 



“Ik ben zo blij dat je over een week weer terug kan komen, Wolfgang,” zuchtte Anne. Ze had haar collega getroffen in de personeelskantine waar hij na het dagelijkse uurtje revalidatie een kopje koffie kwam drinken.

“Ik ook, Anne. Geloof nou maar niet dat ik van mijn werkloze periode genoten heb. De dagen duren lang zonder een uitdaging af en toe.”

“Dat kan ik me voorstellen,” knikte Anne. “Maar ik kan je ook vertellen dat het hier bepaald geen leuke periode is sinds jij weg bent. Die vervanger van jou, die bezorgt me zowat dagelijks knallende hoofdpijn.”

“Zo erg?” vroeg Wolfgang.

“Erger,” knikte Anne.

En alsof hij zijn naam had horen noemen, stapte Marcus precies op dat moment de kantine binnen. Zoals altijd zaten zijn donkere haren onberispelijk naar achteren gekamd en hing zijn dure designbril aan een koordje om zijn hals. Hij keek met zijn hautaine blik de ruimte rond en zijn lippen krulden een beetje toen hij Anne zag zitten.

“Oh nee, hij komt hierheen,” siste ze tussen haar tanden.

“Zo, zo, ook aan een kopje koffie toe?” vroeg hij voordat hij zich ging zitten. “Nou, dan wacht ik maar even tot je klaar bent voor de dienstoverdracht, neem ik aan.”

Anne keek op haar horloge.

“Ik heb nog een kwartier,” zei ze.

“Ik was ook niet van plan je af te dreigen, rustig maar. Drink rustig je koffie met meneer eh…”

“Oh juist, jullie kennen elkaar nog niet,” realiseerde Anne zich.

“Wolfgang, dit is dokter Tönner, je vervanger. Marcus, dit is dokter Wolfgang Kolberg, de man die jij momenteel vervangt.”

“Zo, dokter Kolberg, ik heb al veel over u gehoord. Hoe gaat het met de genezing?”

“Best goed,” zei Wolfgang, terwijl hij Marcus de hand drukte. “Ik heb net gehoord dat ik over een week waarschijnlijk terug aan de slag kan.”

“Zo, dat is dan een domper op de feestvreugde voor mij, met alle respect gezegd,” zei Marcus. “Dat betekent dat mijn taak hier er bijna op zit.”

“Ik neem aan dat het met uw referenties niet echt moeilijk kan zijn om snel ergens anders en waarschijnlijk op een meer permanente basis aan de slag te gaan.”

“Er zijn aanbiedingen, maar ik heb nog niet echt een keuze gemaakt,” klonk het op de hautaine toon die Anne van hem gewend was. “In elk geval heb ik dus nog een week om hier nog een beetje orde op zaken te stellen.”

“Pardon?”

Anne keek hem indringend aan.

“Nou ja, er zijn hier dingen die echt aan verbetering toe zijn, Anne. Ik weet het, als je lang op dezelfde afdeling werkt, dan raak je op den duur zo vastgeroest dat je niet meer ziet waar het al dan niet spaak loopt.”

“Ik geloof toch echt niet dat er op onze afdeling veel verkeerd loopt,” zei Anne.

“En toch, er kan altijd wel ergens iets verbeterd worden.”

“Misschien moet u daar dan wel eens een lijstje van maken, dan bekijken Anne en ik het samen, alle suggesties zijn altijd welkom,” zei Wolfgang Kolberg, maar ook zijn stem klonk opgelaten.

“Ik denk dat ik beter zelf nog een paar puntjes op de i kan zetten voor ik wegga,” zei Marcus echter, totaal niet onder de indruk van de reacties van Anne noch van Wolfgang. “Jullie horen er nog wel van, goedemiddag samen en tot zo, Anne.”

Hij stond op en liep weg.

“Arrogante, vreselijke, grote blaaskaak,” gooide Anne eruit en Wolfgang Kolberg moest daar hartelijk om lachen.

“Zo, daar heb je vast een poosje op zitten oefenen, Anne.”

“Als je dat maar weet en ik kan je garanderen dat hij niet veel verder moet gaan of hij krijgt een nog veel meer uitgebreide scheldtirade naar zijn hoofd gegooid.”



“Al die onzin,” foeterde Marcus. “Rode gipsen, groene gipsen, blauwe gipsen.”

“Het maakt het de kinderen een beetje aangenamer,” zei Anne.

“En de dokters nog wat ingewikkelder. Wij zijn geen modeontwerpers, hè. Dat is nou één van die dingen die ik hier meteen zou veranderen, Anne. Je mag meeleven met je patiënten, maar je moet daarin niet overdrijven. Een keuze laten tussen de kleurtjes voor een gips, dat is toch echt wel over. Een paar uurtjes geleden zag ik een zuster wegrennen op zoek naar nog een doosje groen, omdat een meisje absoluut haar lievelingskleur wilde en niet tevreden was met blauw. Bespottelijk vind ik dat. Er zijn hier echt wel belangrijkere dingen te doen, dacht je ook niet?”

Anne besloot gewoon niet te antwoorden op die vraag. Allereerst omdat Marcus toch nooit voor haar antwoord open zou staan, maar vooral omdat het op dit moment te druk was op de afdeling om een potje te staan bekvechten.

Het ongeval met de schoolbus had gelukkig geen ernstige gevolgen gehad, maar een paar kinderen waren wel licht gewond geraakt toen de bus tegen een muur aanschuurde en flink door elkaar werd geschud. Twee kinderen hadden een beenbreuk opgelopen, eentje een fikse hersenschudding en nog een paar anderen hadden uitgebreide schaafwonden over het hele lichaam.

Het had erger kunnen zijn, besefte Anne toen ze het laatste patiëntje hielp verzorgen.

“Zo, klaar,” zei ze toen ze kind van de behandeltafel tilde en met mama en papa weer naar huis mocht vertrekken.

“Ja, gelukkig zijn de verwondingen nog beperkt gebleven,” zuchtte Marcus en Anne zag hoe het zweet hem op het voorhoofd parelde. Ze zag haar kans schoon om zijn zelfverzekerdheid een stevige knauw te geven.

“Marcus, er is me iets opgevallen,” begon ze.

“Wat dan?”

“Het spijt me dat ik het moet zeggen en ik moet je eerlijk bekennen dat ik er zelf van geschrokken ben, maar je lijkt me een stuk minder stressbestendig dan ik altijd had gedacht.”

“Hoe bedoel je?”

Hij veegde de zweetdruppels weg met een stukje papier en streek dan zijn haren weer netjes naar achteren.

“Gewoon, ik zag dat je een beetje verloren liep,” zei Anne zogezegd achteloos, maar ze kon voor zichzelf niet ontkennen dat ze ervan genoot om hem een keer op een tekortkoming te wijzen.

Het was waar dat Marcus er in het afgelopen uur duidelijk wat verloren had bijgelopen. 

Terwijl zij, als naar gewoonte bij ongelukken waarbij veel mensen betrokken waren, meteen een overzicht had gemaakt tussen de zwaardere en minder zwaargewonde kinderen, was Marcus lukraak van het ene kind naar het andere gelopen zonder enige vorm van planning. Zo was een meisje met een paar kleine snijwondjes voorgegaan op een jongen die een groot gat in het hoofd had en zo snel als het kon gehecht moest worden. 

“Wat? Ga jij me hier nu de les lezen?” viel Marcus meteen heftig uit toen Anne hem daarop attent maakte.

“Ik zeg gewoon wat ik gezien heb,” bleef Anne rustig. “Ik ben verantwoordelijk voor het goed functioneren van deze afdeling en als ik iets zie wat niet helemaal goed loopt, dan is het mijn plicht om dat te melden.”

“Och, och, alsof jij zoveel bekwamer bent dan ik. Je hebt waarschijnlijk nog nooit een echt grote eerstehulpafdeling van dichtbij gezien.”

Anne haalde diep adem. Ze wilde zich niet verlagen tot het niveau van haar tijdelijke collega en dus probeerde ze rustig te blijven.

“Het is niet mijn bedoeling om te beginnen schelden of bekvechten, Marcus. Ik zeg alleen maar dat coördinatie in ons beroep ook een belangrijk gegeven is en ik trek daarbij je capaciteiten als trauma-arts helemaal niet in twijfel.”

“Goh, wat ben ik daar blij om,” klonk het alweer sarcastisch.

Anne draaide zich nu zuchtend van hem af. Dit had geen zin. Een goed gesprek hebben met Marcus Tönner was duidelijk geheel onmogelijk en dus kon ze maar beter haar doktersjas uittrekken, de nodige papieren invullen en naar huis vertrekken. Voor vandaag zat haar dienst er immers al meer dan een uur op, maar ze was gebleven omdat ze haar hulp hadden kunnen gebruiken.

Ze wilde net de gang oplopen toen Marcus haar bij de arm greep.

“Ik wil even iets heel duidelijk stellen, dokter Maas,” zei hij. “Ik ben een dokter die zowel in binnen- als in buitenland al behoorlijk wat aanzien geniet en ik ben er niet van gediend dat een arts, een vrouwelijke dan nog wel, uit een kleine kliniek meent om mij op mijn plaats te moeten zetten.”

Anne schrok van zijn giftigheid, maar ze was alert genoeg om meteen te reageren: “Oh, is dat zo, dokter Tönner. Dan spijt het me dat ik me in u vergist heb. Ik wist al van bij het begin dat wij nooit elkaars beste vrienden zouden worden, maar ik had wel respect voor u als arts. Het spijt me dat dat respect ook meer en meer is weggeëbd naarmate wij langer genoodzaakt waren om met elkaar samen te werken. U mag dan over de nodige medische kennis en kundigheid beschikken, niemand heeft u blijkbaar ooit geleerd dat het werken op een eerstehulpafdeling meer inhoud dan alleen het hechten van wonden en het stoppen van bloedingen. Er is namelijk ook behoefte aan menselijkheid en collegialiteit en dat, dokter, zijn twee termen die u, volgens mij geheel onbekend zijn.”

Ze keek openlijk naar Marcus en zag hoe hij een brok in zijn keel slikte. Ze had hem geraakt, mooi zo, daar was het haar om te doen geweest. 

Hij leek nog iets te willen zeggen, maar sloot uiteindelijk toch weer de mond en liep bij haar weg. Anne voelde zich goed nu ze hem eindelijk eens echt lik op stuk had gegeven.



Uit gewoonte wilde Anne al rennend haar ambulancejas van de kapstok grijpen. Dit keer greep ze echter mis. Anne stond stomverbaasd stil en keek naar de lege kapstokken.

Dat kon toch helemaal niet. Haar jas hing altijd op dezelfde plaats, al die jaren dat ze hier in de Landau-kliniek werkte.

Ze keek gejaagd in het rond, maar nergens zag ze de felle jassen die haar ondertussen vertrouwder waren dan alle andere kledingstukken die ze bezat. Niets, ze vond niets. 

“Margit!” riep ze door de openslaande deuren naar de receptioniste die geschrokken opkeek van haar papieren. 

“Margit, waar zijn de jassen?”

“Oh die, weet je dan niet dat dokter Tönner ze een ander plekje heeft gegeven?”

“Dokter Tönner?”

Anne kon de naam nog met moeite uitspreken zonder er een vies gezicht bij te trekken. Hij had het dus weer gedaan.

“En waar zijn ze dan?”

“In de garage vlak tegenover de ambulance, veel overzichtelijker en logischer was zijn mening.”

“Oh, was dat zijn mening!” viel Anne uit. “Nou, je mag hem vertellen dat ik eis en ik leg de nadruk op het woord eis, dat die jassen straks weer op hun oude stek hangen, Margit.”

Ze liep weg van de klapdeuren die snel achter haar dichtsloegen en Margit haalde geschrokken de wenkbrauwen op. Ze had Anne Maas zelden zo kwaad gezien en ze kon zich voorstellen dat het er vandaag nog hard aan zou toe gaan tussen Anne en Marcus.

Margit kreeg absoluut gelijk. Zodra Anne terugkwam van haar noodoproep in de stad, waarbij buiten een kind met een grote buil op het hoofd, gelukkig verder geen gewonden te betreuren vielen, stoof ze naar Marcus die in bespreking was met Felix Landau.

Anne kondigde, zeer tegen haar gewoonte in, haar bezoek niet aan en klopte niet eens op de deur. Ze stoof het kantoor binnen en stak meteen van wal.

“Mag ik vragen hoe jij het in je hoofd haalt om belangrijke wijzigingen tijdens mijn dienst aan te brengen zonder mij daar eerst van op de hoogste te stellen?” richtte ze zich woest tot Marcus die verbaasd de wenkbrauwen optrok.

“Belangrijke wijzigingen? Help me even, dokter Maas. Ik weet echt niet waar u het over heeft.”

Annes ogen schoten vuur.

“De jassen die plotseling van plaats veranderd zijn, de bakken met pleisters en verbanden die aan de andere kant van de ambulance zijn gezet, samen met de ontsmettingsmiddelen.”

Er kwam een glimlach op het gezicht van Marcus Tönner, een spottende glimlach.

“En dat noem jij belangrijke wijzigingen? Ik noem het eerder kleine verplaatsingen in het belang van ons allemaal. Zeg nu zelf, ambulancejassen die recht tegenover de ambulance hangen, kun je het gemakkelijker hebben? En wat die bakken met ontsmettingsmiddelen, pleisters en verbanden betreft, die stonden daar ook zeer onhandig. Spullen die je het meest nodig hebt, die moet je gewoon het eerst binnen handbereik plaatsen.”

“En na die paar weken dat je hier bent, weet jij dus perfect wat we hier het meest nodig hebben.”

“Inderdaad. Ik heb niet veel tijd nodig om alles te overzien en kleine, belangrijke veranderingen aan te brengen.”

“Je hebt niet veel tijd nodig om alles te overzien, tot het een beetje druk wordt op de afdeling, dan sla je op tilt,” gaf Anne hem meteen een steek onder de gordel. De ogen van Felix Landau werden alsmaar groter van opperste verbazing. Hij had Anne nooit eerder zo tekeer zien gaan tegen een collega.

“Mensen rustig, ik weet zeker dat we dit op kunnen lossen,” probeerde hij de zaak te sussen.

“Ja, dat weet ik ook zeker, maar dat kan maar op één manier!” viel Anne meteen terug uit. “Dat kan alleen als we deze man eindelijk uit kunnen waaien en Wolfgang Kolberg terugkomt.”

“Is het u daarom te doen, dokter?” klonk het nog altijd spottend. “Mist u uw maatje op de afdeling? Van een trauma-arts met uw reputatie had ik toch echt wel wat meer veerkracht verwacht.”

Anne gromde haast toen ze hem toe snauwde: “Mijn veerkracht is vrijwel onuitputtelijk, dokter Tönner, maar sommigen weten ze toch bijna te breken en u bent daar zeer zeker één van.”

Felix Landau was nu opgestaan en kwam op Anne toegelopen. 

“Anne, ik denk dat je beter even af gaat koelen en ik zorg er wel voor dat alle spullen teruggeplaatst worden waar jij ze altijd gewend bent geweest. Goed?”



“Zo vernederend,” brieste Anne. “Felix Landau heeft me echt als een kind weggestuurd.”

“Misschien heb je je ook wel een beetje kinderachtig gedragen,” zei Jörg Siebert die Anne vuurrood van woede op de gang was tegengekomen.

“Oh, vind je dat?”

“Ja. Je mag zo’n kerels niet onder je huid laten kruipen, Anne. Ik kan je zeggen dat mijn verstandhouding met dokter Tönner ook verre van goed te noemen is, maar ik laat hem duidelijk blijken dat zijn aanstellerige gedrag mij totaal onverschillig laat. Ik doe mijn werk en ik laat hem verder het zijne doen.”

“En jij vindt het dus goed dat hij op eigen houtje allerlei dingen gaat veranderen?”

“Nee, dat vind ik niet goed, maar dat had je hem ook op een beheerste manier duidelijk kunnen maken.”

“Misschien wel,” zuchtte Anne. Ze voelde dat de rust een beetje terug begon te komen en ze moest toegeven dat Jörg gelijk had. Ze had zich laten gaan en daar zou Marcus zich alleen maar enorm over verkneukelen, om nog maar te zwijgen van de indruk die ze op Felix Landau had gemaakt.

“Maar wees gerust,” zei Jörg. “Weet je waarom Marcus bij Felix Landau was?”

“Geen idee.”

“Hij kreeg net te horen dat Felix Landau hem erkentelijk is voor de hulp die we van hem gekregen hebben, maar dat Wolfgang vanaf morgen weer aan het werk kan gaan en hij dus niet meer hoeft terug te keren.”

“Meen je dat?”

“Absoluut.”

Anne liet haar handen langs haar lichaam zakken, streek vervolgens een haarlok uit haar ogen en zuchtte diep.

“Goh, wat een ongelooflijke opluchting is dat. Ik zal Wolfgang nu nog meer dan ooit waarderen.”

“Ik neem aan dat ik dat niet als een persoonlijke aanval moet beschouwen,” zei Jörg.

“Nee, absoluut niet. Je hebt je werk schitterend gedaan en ik ben blij dat je nu ook weer in je gewone routine kan terugvallen, Jörg.”

“Ja, ik eigenlijk ook wel, al is het altijd een eer om met u te mogen samenwerken, dokter Maas.”

Hij maakte een speelse buiging, maar Anne lachte niet.

“Ik wil je nog eens bedanken, Jörg,” zei ze. “Het is onvoorstelbaar collegiaal van jou zoals je je over mijn beschuldigingen heen hebt gezet.”

Jörg schudde het hoofd.

“Niet collegiaal, Anne,” zei hij, terwijl hij haar diep in de ogen keek. “Niet alleen collegiaal, maar vooral vriendschappelijk en misschien… nét dat tikkeltje meer.”

Anne keek hem glimlachend aan.

“Je bent weer helemaal jezelf.”

“Als je dat maar niet vergeet, Anne Maas, als je dat maar niet vergeet.”

Hij knipoogde en draaide zich dan van haar weg om verder te lopen. Anne keek hem breed glimlachend na. Ze bofte maar met zulke geweldige collega’s.



“Max!”

Anne sprong haar vriend recht in de armen.

“Zo, wat een enthousiasme,” lachte Max die even moest zoeken om het evenwicht niet te verliezen onder de enthousiaste verwelkoming.

“Ik heb je dan ook zo gemist,” zei Anne. “Je hebt er geen idee van hoe erg ik je gemist heb. Het was hier gewoon allemaal één grote puinhoop de afgelopen weken en als jij er geweest was, zou het nooit zover gekomen zijn, dat weet ik zeker.”

“Sorry, maar soms moet een vader zijn kroost kunnen loslaten,” spotte Max, maar het gezicht van Anne bleef ernstig staan.

“Ik meen het, Max,” zei ze, terwijl hij zijn armen om haar heen sloeg en zij haar hoofd op zijn sterke borstkas liet rusten. “Ik voel me gewoon niet compleet als jij er niet bent. Zelfs Felix Landau heeft de afgelopen dagen een paar keer vreemd opgekeken toen ik me te buiten ging aan een regelrechte scheldpartij in zijn kantoor.”

Max tilde haar gezicht op zodat hij haar in de ogen kon kijken.

“Een scheldpartij in het kantoor van je chef? Jij?”

“Ja, ik. Ik schold wel niet tegen Felix, maar tegen mijn tijdelijke collega die sinds gisteren gelukkig in geen velden of wegen meer te bekennen valt in onze kliniek. Wolfgang is terug en het heeft echt niet veel gescheeld of ik was hem even enthousiast in de armen gesprongen als jou.”

“Goh, je moet me echt wel gemist hebben.”

“Dat zei ik toch. Het was bijna ondraaglijk. Het lijkt wel of het steeds moeilijker wordt als je weggaat.”

“Daar ben ik dan toch heimelijk blij om,” zei Max. “Ik moet er niet aan denken dat je zou zeggen dat het een stuk gemakkelijker wordt om mij te zien vertrekken.”

“Dat zal je nooit uit mijn mond horen,” zei Anne. 

Max liet haar nu los om het karretje waar zijn koffers opstonden voort te duwen. Zodra het karretje begon te rollen, sloeg hij echter weer een arm om haar schouder en drukte haar opnieuw dicht tegen zich aan.

“Ik ben ook heel blij dat ik terug ben, schat,” zei hij. “We hebben hele mooie dingen kunnen doen in Australië, maar naar het einde van zo’n missie toe, wil ik toch ook echt alleen maar naar huis.”

“En? Heb je ook het gevoel dat het steeds moeilijker wordt?” vroeg Anne en ze hoorde zelf de hoopvolle klank in haar stem.

“Het is moeilijk om jou en Isabel te missen, Anne,” reageerde Max snel. “Maar ik hou nog wel altijd zielsveel van mijn vak, zoals jij van het jouwe houdt.”

“Ja, natuurlijk, dat weet ik best,” zei Anne snel. “Ik verlang ook helemaal niet van jou dat je je werk op zou geven. Ik wil alleen dat je altijd weer bij me terugkomt, want je ziet: zonder jou ben ik tot hele domme dingen in staat.”

Hij trok haar extra dicht tegen zich aan.

“Natuurlijk kom ik bij je terug, schat. Als ik niet bij je terug zou komen, wat moest er dan van mij worden? Ik kom bij je terug, Anne, altijd,” zei hij. “Altijd.”

Ze nestelde zich tegen hem aan en voelde dat Max een zoen op haar haren drukte, terwijl ze gelukkig samen richting uitgang liepen.


Bange vermoedens & Verpleger van slag
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml