Baldadige broertjes
Een andere vrouw
Andries Jansen
Een oudere man zocht zich met ruwe bewegingen een weg door de drukte op het terras. Hij duwde gasten opzij en keek met ogen vol paniek om zich heen. Op dat moment kreeg hij Monique in de gaten.
“Help me, er is iets vreselijks gebeurd.”
“Alsjeblieft. Eet smakelijk.”
Petra Dakliakis zette een broodje gezond en een glas melk voor Monique neer.
“Dank je, Petra. Dat ziet er heerlijk uit.”
Het water liep Monique in de mond.
De campingarts had een drukke ochtend achter de rug. Al tijdens haar ontbijt was er een melding binnengekomen van iemand die niet lekker was geworden. Monique had zich naar de stacaravan gespoed en had daar een uiterst ongeruste familie aangetroffen. Op het bed lag een man van een jaar of zeventig. Hij was misselijk en klaagde over duizeligheid. Monique had hem uitgebreid onderzocht en kon de familie toen geruststellen. Er was niets ernstigs aan de hand. De bejaarde man had waarschijnlijk een verkoudheid opgelopen. Een paar dagen bedrust zou wonderen doen.
“Gelukkig maar,” zuchtte de vrouw die Monique had gebeld. “Je haalt je toch gelijk van alles in het hoofd. Ik was bang dat er iets met het hart van mijn vader was. Hij is tenslotte ook de jongste niet meer.”
“Het komt vast omdat opa gisteravond nog is gaan zwemmen,” bedacht een meisje van een jaar of zestien. Ze liep nog in een pyjama rond. “Het is overdag wel heel mooi zomerweer, maar ‘s avonds kan de wind best fris zijn.”
“Mijn ouders zijn een aantal jaren geleden gescheiden,” ging de vrouw verder. “Moet je bedenken, ze waren al bijna veertig jaar bij elkaar. Toen werd mijn moeder verliefd op een andere man. En dat na al die jaren. Ze was al bijna zestig. Dan denk je dat mensen toch wel bij elkaar zullen blijven. Maar niet dus. Ze zei dat je maar één keer leefde en dat verandering van spijs je jong houdt. Niet te geloven, toch. Ik vond het zo zielig voor mijn vader, zijn wereld viel echt in stukken uiteen. Sindsdien proberen we wat extra aandacht voor hem te hebben. Hij gaat ook altijd met ons op vakantie mee, je wilt toch niet dat hij in zijn eentje achter de geraniums wegkwijnt.”
“Opa is een schat,” bevestigde het meisje in de pyjama. “Maar hij had gisteravond niet moeten gaan zwemmen, dat heb ik hem nog zo gezegd.”
“Oud en wijs genoeg, zou je denken.”
“Nou, niet dus. Sinds oma hem in de steek heeft gelaten, moet hij af en toe zo stoer doen.”
Monique glimlachte. “Volgens mij is hij bij jullie in prima handen.
En als er wat is, bel gerust. Ik ben altijd te bereiken en anders is Bas, mijn assistent, er ook nog. U kunt van hem op aan.”
“Dank u wel, dokter.”
“Graag gedaan en een fijne vakantie verder.”
“Weet u zeker dat we er goed aan doen?” aarzelde de vrouw toch nog. “Moeten we de vakantie niet afbreken en naar huis gaan? Is dat niet beter voor mijn vader?”
“Ik begrijp uw zorgen,” zei Monique, “maar dat lijkt me echt niet nodig. Alleen: ‘s avonds laat nog gaan zwemmen, als het frisser wordt en de wind van zee opsteekt, is misschien niet zo verstandig. Daar heeft uw dochter gelijk in.”
“Hij komt voorlopig het water niet in.” De vrouw barstte in lachen uit. “Goh, ik ben echt opgelucht. Ik ben blij dat ik u heb gebeld en dat u zo snel kon komen.”
Monique had afscheid genomen van de familie en was maar gelijk door naar de EHBO-post gelopen. Daar was het de hele ochtend vrij druk gebleven. Pas om een uur of twaalf werd het wat rustiger. Monique had opeens gemerkt dat haar maag knorde.
“Red jij het even alleen, Bas? Dan loop ik naar ‘Zorba’ om een broodje te eten. Anders ga ik straks nog van mijn stokje.”
“Geen probleem. Neem je op de terugweg een broodje voor mij mee?”
“Wat wil je?”
Bas dacht even na. “Doe maar een broodje kroket. Heerlijk ongezond. Af en toe moet een mens durven zondigen.”
Nu zat Monique dus op het terras van ‘Zorba’ van haar eigen broodje gezond te genieten. Ze had Petra de bestelling van Bas ook vast doorgegeven.
Goh, wat kon Stavros toch heerlijke broodjes maken.
Monique nam nog een hap en genoot van de verse tomaat die Stavros had gebruikt. Ze veegde met een servet wat broodkruimels weg en keek tevreden om zich heen.
Zoals altijd bij mooi weer, zat ook nu het terras van ‘Zorba’ goed vol. Bijna alle tafeltjes waren bezet en Petra liep zich de benen uit het lijf om iedereen van zijn of haar bestelling te voorzien. De sfeer op het terras was opperbest. Iedereen genoot van het lekkere weer en van de vakantie. Iets verderop was de zee te zien, waar de kalme golven zachtjes in de richting van de kust rolden. Een paar felgekleurde vliegers staken scherp af tegen de blauwe lucht. Aan de horizon voeren een paar zeilboten voorbij. De zilte geur van de zee mengde zich met het zomerse aroma van zonnebrandolie.
Monique schoof haar bordje iets van zich af en pakte het glas melk. Ze dronk het glas in drie teugen leeg. Toen ze het glas weer neerzette, viel haar blik op een man en een vrouw, die aan een tafeltje iets verderop zaten. Monique schatte dat ze de zeventig al waren gepasseerd. De campingarts vroeg zich een moment af waarom haar aandacht juist op hen was gevallen. Ze hadden alle twee een bord met een omelet voor zich staan. De vrouw keek een beetje verwonderd naar het bestek dat ze erbij gekregen had. Ze hield het mes in haar hand alsof ze geen benul had wat ze ermee moest. De man tegenover haar was het ook opgevallen. In een lief gebaar nam hij het mes van de vrouw over en begon daarmee een stukje omelet af te snijden, tot ongenoegen van de vrouw, die plotseling weer leek te snappen waar het mes voor diende en het ongeduldig uit de hand van de man griste.
Heel even dacht Monique een uitdrukking van pijn op het gezicht van de man te zien, toen boog hij zijn gezicht omlaag en concentreerde hij zich op zijn eigen omelet.
“Heeft het gesmaakt, Monique?”
Zonder dat de campingarts het had gemerkt, was Petra naast haar komen staan. De uitbaatster van het strandpaviljoen had al een heel vol dienblad met lege borden en glazen op haar arm, maar voegde daar in een efficiënt gebaar nog het glas en het bordje van Monique aan toe.
“Het was heerlijk. Geef je Stavros mijn complimenten?”
“Vergeet het maar. Daar wordt hij maar arrogant van.” Petra was al bijna weer op weg naar een volgend tafeltje. “Het broodje kroket voor Bas komt er zo aan. Het duurt wat langer, omdat die Griek in de keuken weer eens zo traag als een schildpad is.”
“Dat zal wel meevallen, Petra. Het is maar goed dat ik weet hoe dol je op Stavros bent. Als jullie niet op elkaar mopperen, dan zou ik me zorgen gaan maken. En ik heb geen haast, ik zit hier heerlijk.”
Monique leunde behaaglijk achterover. Daarbij verplaatste haar aandacht zich bijna automatisch weer naar de man en de vrouw met de omelet. Toevallig keek de vrouw ook net haar kant op en de campingarts schrok van de vreemde, lege uitdrukking in haar ogen.
Op dat moment betraden drie meiden van een jaar of twintig giechelend en giebelend het terras. Ze zagen Monique zitten en liepen onmiddellijk naar het tafeltje van de campingarts toe.
“Houd jij tegenwoordig hier spreekuur?” grapte Pam Peters.
“Doe mij zo’n baan. Lekker buiten en geen kwal als John Kerstemaker in de buurt,” deed ook Puck Peters een duit in het zakje.
Puck en Pam waren tweelingzussen. Ze werkten samen op de receptie en vormden het stralende en gastvrije visitekaartje van de camping ‘Strand & Duin’.
“Jullie moeten gewoon een beetje lief tegen John zijn,” probeerde Monique. “Hij bedoelt het niet kwaad. Het valt ook niet mee om bedrijfsleider te zijn. En het kost hem moeite om met vrouwen om te gaan, hij is gewoon een beetje verlegen.”
“Ach kom, het is gewoon een ijspegel,” bracht Pam ertegen in. “Hij geeft alleen maar om geld, als de camping maar winst maakt, dan is hij tevreden.”
“Hij toont alleen maar gevoel als jij in de buurt bent, Monique,” wist Puck. “Je weet toch wel dat hij straal verliefd op je is.”
“Nou, dan heeft hij in ieder geval een goede smaak,” glimlachte Monique.
“Ga jij morgen ook naar de barbecue?” Tania Dakliakis had bij een van de andere tafeltjes een stoel geleend, zodat ze allemaal konden zitten. “Pappa heeft een enorme hoeveelheid vlees ingeslagen, bij de slager in Sondijk. En hij heeft bij een van de vissers ook vis gekocht voor op de barbecue.”
Tania was de dochter van Stavros en Petra en beheerde de campingwinkel.
“Tuurlijk ga ik naar de barbecue, die laat ik me heus niet ontgaan,” zei Monique.
“Heb jij al een broodje gegeten?” vroeg Pam.
“Ja. Ik zit te wachten op het broodje kroket dat ik voor Bas heb besteld.”
“Ik ga wel even kijken. En dan neem ik gelijk voor ons drieën een broodje mee.” Tania stond al weer op.
“Doe mij ook maar een broodje kroket,” zei Pam.
“En ik rosbief.”
“John wilde ons eerst niet laten gaan,” vertelde Puck, terwijl Tania het strandpaviljoen in liep en in de richting van de keuken verdween. “Maar we hebben gewoon recht op onze lunchpauze.”
“Zullen we het Monique vertellen?” Pam stootte haar tweelingzus aan.
In de ogen van Puck verschenen pretoogjes. “Maar ze mag het niet verder vertellen.”
“Wat mag ik niet verder vertellen?” vroeg Monique verbaasd.
Pam schoof een beetje samenzweerderig wat dichter naar Monique toe. “Als Stavros en Petra het horen, vermoorden ze Tania. Dus je moet echt je mond houden.”
“Waarom dacht je dat we zoveel pret hadden toen we het terras opkwamen?” giechelde Puck.
“Geen idee.”
“Tania…” Pam wilde juist aan haar verhaal beginnen, maar kreeg een por van haar tweelingzus, omdat precies op dat moment Petra passeerde.
Puck en Pam begroetten Petra opgewekt en namen toen de uitbaatster een paar tafeltjes verderop was, weer hun samenzweerderige pose in.
“Er heeft een paar dagen een wat oudere man op de camping gestaan. In een klein tentje, in de duinen. Hij was een jaar of dertig.”
“Mijn leeftijd dus,” bracht Monique naar voren.
Pam negeerde de opmerking van de campingarts. “Hij was ons bij het inschrijven al opgevallen. Echt een knappe vent. Zo’n type voor een reclame van een aftershave.”
“Of zo’n commercial voor een dure auto,” vond Puck.
“Precies,” nam Pam het weer over. “Hij had bij het inschrijven al verteld dat hij er een paar dagen alleen op uit was. Dat schijnen mannen soms nodig te hebben. Even afstand te nemen van hun gezin en hun regelmaat. Dan gaan ze vissen of motorrijden of vogels kijken of weet ik wat. Alleen of met een stel vrienden. Deze man was dol op zeevissen.”
“En Tania heeft hem aan de haak geslagen,” giechelde Puck.
“Wacht nou. Verklap nou niet alles.” Pam zweeg abrupt, omdat Petra weer passeerde.
“Sorry Monique, je broodje komt er echt zo aan,” verontschuldigde de uitbaatster zich tijdens het langslopen.
“Tania neemt het zo voor me mee,” legde Monique uit.
“Wat zitten jullie te smoezelen?” Petra keek Puck en Pam een ogenblik wantrouwig aan, maar werd toen naar een ander tafeltje geroepen, waar de gasten wilden afrekenen.
“Nou ja, van het een kwam het ander.” Pam gaf Monique een dikke knipoog. “Die knappe vent, Peter heette hij, moest natuurlijk ook een keer boodschappen doen. Als je Tania mag geloven, spatten de vonken ervan af. Hij kwam de winkel binnen en het was gelijk ‘bingo’. Tania kreeg kippenvel toen ze Peter zag. Ze begon helemaal te trillen en kreeg het ijskoud en ook hij kon zijn ogen niet van haar afhouden. Volgens Tania was hij daar in de winkel al bezig met zijn ogen haar uit te kleden.”
“Gewoon een wat oudere bok dus, op zoek naar een wat groener blaadje,” bracht Monique er sceptisch tegenin. “En zei je niet dat hij getrouwd was?”
Pam zuchtte. “Wil je nou verder horen wat er is gebeurd, of niet?”
“Het wordt echt hilarisch,” voegde Puck eraan toe.
“Nou kom op, vertel maar verder. Ik zit hier toch maar op het broodje voor Bas te wachten. Hij zal inmiddels wel flinke trek hebben.”
“Nadat Peter zijn boodschappen had afgerekend, schoof Tania hem met trillende vingers het kassabonnetje toe. En wat ze stiekem al had gehoopt, gebeurde. Hij schreef het nummer van zijn mobiele telefoon op het bonnetje en schoof het weer terug naar Tania.”
“Is het niet romantisch?” zwijmelde Puck.
“Ik stel me bij romantisch toch wat anders voor,” mompelde Monique.
“Ik zal je de precieze details verder besparen,” ging Pam onverstoorbaar verder. “Maar Peter had ineens niet meer zoveel interesse voor het zeevissen. Ze hebben ‘s avonds in Sondijk afgesproken. Puck en ik zaten immers in het complot. Tania had gezegd dat ze met ons uit zou gaan en dan bij ons zou blijven slapen, gewoon voor de gezelligheid.”
“En Petra en Stavros geloofden dat?”
Pam haalde haar schouders op. “Wij komen nu eenmaal heel betrouwbaar over. Hoe dan ook, het was de laatste avond van Peter op de camping, hij en Tania waren naar Sondijk geweest en daarna natuurlijk naar zijn tentje. Maar blijkbaar is het er nogal heftig aan toegegaan en heeft Tania zich verslapen.”
“De volgende ochtend,” nam Puck het snel over, met pretoogjes, als teken dat het verhaal zijn hoogtepunt bereikte, “de volgende morgen dus, kwam er een vrouw bij de receptie. We waren nauwelijks open, het was nog niet eens half negen.”
“De vrouw van Peter,” raadde Monique.
“Precies. Ze kwam veel vroeger dan afgesproken haar man ophalen. Als verrassing.”
“Of misschien vertrouwde ze hem wel niet.”
“Dat zou ook kunnen. Bij de campingwinkel had zich inmiddels al een flinke rij gevormd. Gasten die verse broodjes voor het ontbijt kwamen halen. Maar Tania was nog nergens te bekennen.”
“Terwijl ik de vrouw de weg naar het tentje van haar man wees,” ging Pam weer verder, “belde Puck Tania op haar mobiel. “Ze schrokken zich natuurlijk rot. Ze moest snel haar kleren bij elkaar zoeken en was nog net op tijd het tentje uit, voor de vrouw daar arriveerde. Goh, wat had ik dat graag willen zien.” Pam schaterde het nu uit. “De broek half aan, truitje in de hand, een schoen nergens te vinden.”
“Stel je voor dat die vrouw dat had gezien.” Ook Puck brulde het nu uit. “Wat deed jij daar in die tent van mijn man? Niets mevrouw, ik kwam alleen even buurten.”
“Rustig aan,” probeerde Monique de tweelingzusjes weer wat tot bedaren te brengen. Ze hadden inmiddels de aandacht getrokken van een groot gedeelte van het terras. Veel gasten keken nieuwsgierig hun kant op.
“Vind je het niet grappig dan? Ik zie het zo voor me.” Pam kreeg opnieuw de slappe lach, gevolgd door Puck en ondanks alles kostte het Monique nu ook moeite haar lachen in te houden.
“Waar hebben jullie zoveel pret om?” Tania stond onverwachts naast hun tafeltje. Ze had een dienblad bij zich met broodjes en glazen frisdrank.
“Waar wij zoveel pret om hebben? Dat zou jij niet weten.”
Tania begon zowaar te blozen. Ze gaf een zakje met een broodje aan Monique. “Niet verder vertellen aan pappa en mamma, alsjeblieft.”
“Toch vind ik dat het eigenlijk niet kan,” zei Monique, weer serieus. “Met een getrouwde man. Er lopen toch genoeg ongebonden jongens rond.”
“Zeker weten, en die gaan wij morgen versieren bij de barbecue.” Pam begon weer te giechelen, gevolgd door Puck.
“Ik heb anders wel flink op m’n donder gehad van John,” ging Tania wat somberder verder. “Hij had de nodige opmerkingen gekregen, omdat de campingwinkel veel te laat openging.”
“Ach, maak je niet druk om John. Monique heeft ons net verteld dat het eigenlijk een hele lieve man is.” Puck pakte een van de broodjes. “Lekker, rosbief, daar heb ik zin in.”
Monique stond op en schudde haar hoofd. “Jullie zijn een mooi stel bij elkaar.”
“Wees maar blij dat wij er zijn,” zei Pam met volle mond. “Dat houdt de camping lekker levendig. Als wij in de buurt zijn, is het nooit saai.”
“Dat valt niet te ontkennen.” Monique lachte de drie meiden toe en wandelde toen het terras af, naar de EHBO-post, waar Bas ongetwijfeld al vol ongeduld op zijn broodje kroket zat te wachten.
Ondanks het mooie weer en de drukte op het strand bleef het die middag aanvankelijk rustig op de EHBO-post. Monique vertelde Bas over het oudere echtpaar dat ze op het terras van ‘Zorba’ had gezien.
“De man was zo zorgzaam voor zijn vrouw, dat was zo lief.”
“Het lijkt me afschuwelijk om geestelijk zo af te takelen. Dat je niet eens meer weet hoe je een mes moet gebruiken. Alsof je weer een klein kind bent geworden. Als het met mij ooit zover komt, mogen ze me een pilletje geven. Dat vind ik echt mensonwaardig. Dat wil ik niet meemaken.”
“Dat weet je niet, Bas. Dat kun je nu wel zeggen, maar je weet niet hoe het dan is. Je kunt je niet in die situatie verplaatsen.”
“Ik wil me ook niet in die situatie verplaatsen,” hield Bas koppig vol. “Wat ik zeg: als het zover komt, hoeft het voor mij niet meer.”
Monique schudde zachtjes haar hoofd. Bas kon af en toe zo stellig zijn. Hij was een prima arts-assistent en in de loop van de tijd ook een trouwe vriend van haar geworden, maar soms vond de campingarts hem veel te uitgesproken in zijn oordeel.
Hij zag de werkelijkheid vaak als zwart-wit en kon dan nog wel eens de nuances uit het oog verliezen.
Maar goed, elk vogeltje zingt nu eenmaal zoals het gebekt is, geen mens is hetzelfde.
Hun discussie werd onderbroken door de komst van Ad Kerstemaker, de oprichter en eigenaar van de camping. Zoals altijd had Ad ook nu weer een grote sigaar in z’n mond. Hij trok zich van het rookverbod niets aan.
“Je zou toch echt eens met roken moeten stoppen, Ad,” probeerde Bas toch, tegen beter weten in.
“Ach jongen, het gaat erom van het leven te genieten. Dood ga je toch.”
Ad lachte Bas toe en nam plaats in een van de stoelen in de ontvangstruimte van de EHBO-post.
“Hier alles onder controle?”
Hoewel Ad de leiding van de camping feitelijk had overgedragen aan zijn zoon John, was hij nog steeds bijna dagelijks op ‘Strand & Duin’ te vinden.
“Monique en ik hadden net een discussie,” zei Bas, “over geestelijke aftakeling als je ouder wordt.”
“Hè gadver, een veel te zwaar onderwerp voor zo’n mooie zomerdag.” Ad blies met zichtbaar genoegen een paar mooie rookwolkjes de lucht in. “Zoals ik net ook al zei: pluk de dag. Probeer van het leven te genieten.”
Ad had zelf een zware tijd achter de rug. Een paar jaar geleden was zijn vrouw overleden, met wie hij de camping samen had groot gemaakt. Maar Ad was nooit bij de pakken neer blijven zitten en had al snel weer geprobeerd er het beste van te maken.
“Je moet het verdriet een plekje geven en dan weer doorgaan,” had hij wel eens tegen Monique gezegd. “Dat verdriet gaat nooit meer weg, maar het mag je leven niet overheersen. En het is ook belangrijk dankbaar te zijn voor de mooie tijd die je samen hebt gehad. De mooie herinneringen.”
“Kom je morgen ook naar de barbecue?” gooide Monique het over een hele andere boeg.
“Wat dacht jij dan? Dat heerlijke vlees van Stavros wil toch geen mens missen.”
“En komt Denise ook mee?” vroeg Bas.
Voor het eerst leek het opgewekte humeur van Ad iets te versomberen.
“Dat zal wel niet. Haar boetiek is op dit moment ‘s avonds ook open. Het is natuurlijk hoogseizoen voor haar, met al die toeristen die door Sondijk flaneren. En anders is ze druk met het herinrichten van de winkel, administratie, uitpakken van kleren die binnen zijn gekomen of weet ik wat nog meer.”
Denise was de eigenaresse van de boetiek ‘Chic!’ uit Sondijk. Ze was een opvallende verschijning in de badplaats en vormde een levende reclame voor de plastische chirurgie. Ongeveer alles aan haar was nep of bijgewerkt, waarbij vooral haar veel te grote borsten de aandacht trokken van menige toerist die min of meer toevallig ‘Chic!’ passeerde.
Ad en Denise hadden een knipperlichtrelatie, zodat het altijd maar de vraag was of het ‘aan’ of ‘uit’ was. Ad was zeker niet ongevoelig voor de opgedirkte uiterlijke schoonheid van Denise, maar leek zich hier soms ook een beetje voor te schamen.
Op andere momenten stapte hij over deze schaamte heen en genoot hij met volle teugen van haar.
“En hoe gaat het met Florence? Komt zij wel mee naar de barbecue?”
Handig verplaatste Ad de aandacht van zichzelf naar Bas.
“Ze heeft een fotoshoot. Herfstkleding. Voor een glossy. Met een beetje geluk komt ze ook op de cover.”
Bas wilde enthousiast gaan vertellen over de opdracht die zijn vriendin - die fotomodel was - had gekregen, maar op dat moment meldde zich de ringtone van een mobieltje.
Monique greep snel naar haar telefoontje.
“Met Monique Faber. Oh, hoi John.”
Monique luisterde even naar wat John te vertellen had. Er verscheen een frons op haar voorhoofd.
“Dat is niet zo mooi, nee. Ja, natuurlijk, we gaan wel even kijken. Ik vraag wel of Bas er heen gaat. Prima. Bedankt voor de melding.”
Monique verbrak de verbinding en keek Bas aan, wiens verhaal over de fotoshoot van Florence zo ruw was verstoord.
“Problemen?” vroeg de assistent.
Monique knikte. “Bij de grote speelplaats is een vechtpartij geweest. Wil jij even gaan kijken? John is gewaarschuwd door een paar omstanders. Het is een beetje onduidelijk of er ook iemand gewond is.”
“Geen probleem.” Bas sprong al op en pakte zijn dokterstas. “Weet je ook wie er hebben gevochten?”
“Een paar kinderen. Volgens John zijn ze nog jong, een jaar of tien, twaalf.”
“Jeetje, het wordt ook steeds erger,” mopperde Ad. “Als zelfs kinderen van tien jaar elkaar al te lijf gaan.”
“Dat is van alle tijden, Ad. Heb jij vroeger nooit een robbertje gevochten?” bracht Monique ertegen in.
“Dat is waar, maar wij hadden na afloop nooit een dokter nodig.”
“We zullen zien, misschien valt het allemaal wel mee.”
“Zal ik met je meegaan?” stelde Ad aan Bas voor.
“Nee, dank je, ik red me wel.” Bas stak een hand op en snelde de EHBO-post uit.
“Ik ga ook maar,” zei Ad. “Eens kijken hoe het staat met de voorbereidingen voor de barbecue. En daarna door naar Sondijk. Ik heb beloofd om voor Denise te koken, daar komt zij met al die drukte niet aan toe.”
“Dat is lief van je, Ad. En doe Denise van mij de groeten,” zei Monique, die nooit zo goed wist wat ze aan moest met de extravagante barbiepop, maar dat nooit aan Ad liet merken.
Ondertussen spoedde Bas zich over het terrein van ‘Strand & Duin’. Hoewel bijna alle plekken voor tenten waren bezet en veel van de huisjes en stacaravans waren verhuurd, maakte de camping toch een uitgestorven indruk. De meeste gasten genoten op het strand van de prachtige zomerse dag. Andere hadden gekozen voor een fietstochtje door de duinen, of brachten een bezoek aan Sondijk, waar het met de vele terrasjes en gezellige winkels ook prima vertoeven was.
Alleen bij de speelplaats heerste een drukte van belang. Bas kon al van een afstand de oploop zien die zich daar had gevormd. Het waren vooral volwassenen, zag hij, die zich wild gebarend en met stemverheffing stonden op te winden. Krijn - de klusjesman van de camping - probeerde iedereen weer tot bedaren te brengen.
In het middelpunt van alle opwinding stonden twee jongetjes. Zij stonden er een beetje schaapachtig bij en leken zich vooral af te vragen waar iedereen zich zo druk om maakte.
“Ze moesten jullie van de camping gooien,” hoorde Bas een van de volwassenen roepen.
“Nou, nou, rustig aan meneer,” suste Krijn.
“Tuig, uitschot zijn jullie. En waar zijn jullie ouders? Die zouden jullie normen en waarden moeten bijbrengen,” deed ook een andere omstander een duit in het zakje.
“Wat is er mis met mijn moeder? Waag het niet haar te beledigen.” Het oudste jongetje - met een flinke zwelling naast het oog - balde zijn vuisten. De opmerking had hem duidelijk gekwetst.
Bas keek om zich heen en realiseerde zich dat het met de verwondingen wel mee viel. Hij zag tenminste niemand die echt gewond was.
Tussen de omstanders stonden ook twee vrouwen, die elk beschermend hun armen om een kind hadden geslagen. Een van deze kinderen huilde. Het andere stond er wat beteuterd bij.
Er was niet veel fantasie voor nodig om te begrijpen wat er was gebeurd. De ruzie was ontstaan tussen de twee kinderen die nu bij hun moeders stonden en de twee jongetjes in het midden van de kring. Daarna waren de volwassenen zich ermee gaan bemoeien en dat had geleid tot de kleine volksoploop die nu was ontstaan.
“Mag ik er even langs, alstublieft? Dank u wel.” Bas drong zich door de omstanders heen en ging naast Krijn staan.
De klusjesman knipoogde naar Bas, alsof hij wilde zeggen: “Goed dat je er bent. Ik kan hier wel wat hulp gebruiken.”
“Ik werk op de EHBO-post,” sprak Bas luid. “Wij kregen een telefoontje dat onze hulp hier nodig is. Is hier iemand gewond? Wat kan ik doen?”
“Die ettertjes van de camping gooien,” riep een van de vrouwen.
“Dat is niet mijn werk, mevrouw,” zei Bas resoluut. “Maar als ik het zo inschat, valt het allemaal wel mee.”
“Het had anders weinig gescheeld of er waren dooien gevallen,” gilde iemand anders.
“Alstublieft, blijf nou effe kalm,” suste Krijn weer.
Bas keek van de twee jongetjes naast hem naar de moeders met de twee kinderen. “Misschien kan iemand me vertellen wat er gebeurd is?”
“Simon en Iris waren samen aan het spelen met de wip. Er was niets aan de hand. Toen kwamen die twee ettertjes eraan.”
De vrouw wees richting de twee jongens die bij Krijn en Bas stonden.
“Ze zeiden dat de speelplaats van hen was en dat Simon en Iris moesten verdwijnen. Simon werd gewoon van de wip getrokken. Hij had wel met zijn hoofd op de grond kunnen vallen.”
“En is dat ook gebeurd?” vroeg Bas streng.
“Nee,” moest de vrouw toegeven. “Maar dat was pure mazzel. En Iris kreeg gewoon een duw. Of ze maar even van de speelplaats wilde opdonderen.”
Bas richtte zich nu tot de twee jongetjes.
“Is het waar wat die mevrouw zegt?”
Het ene jongetje haalde zijn schouders op, het andere ontweek de blik van Bas en keek stuurs richting de grond.
“En hoe kom jij dan aan die buil naast je oog?” wilde Bas weten.
“Dat heeft die vent gedaan.” Het jongetje dat naar de grond had gekeken, hief plotseling zijn hoofd en wees woedend richting een van de volwassen mannen.
“Heeft u het kind geslagen?” stamelde Bas verbijsterd.
“Eigen schuld, dikke bult,” zei de man, die eruitzag als een stevige bouwvakker. “Hij moet gewoon van onze kinderen afblijven. Dat is de enige taal die ze begrijpen. Zoete broodjes bakken, daar schiet niemand wat mee op.”
“Ik zag het gebeuren,” mengde ook Krijn zich nu in het gesprek, “en ben zo snel als ik kon ernaartoe gelopen.”
“U weet toch wel dat het verboden is om een kind te slaan,” zei Bas tegen de stevige man. “Verdorie man, dat kun je toch niet maken.”
“Gaat u die ettertjes nu ook nog verdedigen?”
“Ik verdedig helemaal niemand.” Bas merkte dat hij zich begon op te winden en dwong zichzelf rustig te blijven. “Ik geloof onmiddellijk dat zij de ruzie zijn begonnen. Maar dat geeft u als volwassene nog niet het recht om een kind te slaan. Dat snapt u toch ook wel?”
“Nou ja, de klap viel misschien wat harder uit dan de bedoeling was,” bond de man in. “Ik wilde gewoon een waarschuwend tikje uitdelen.”
“Het is echt het laagste wat een volwassen kerel kan doen,” vond Krijn. “Een kind slaan. Bah, daar walg ik van.”
“Kom Simon, wij gaan.”
“Wij ook. Kom Iris.”
De twee vrouwen pakten hun kind bij de hand en begonnen de speelplaats af te lopen. Ze gunden Bas, Krijn en de twee jochies geen blik meer waardig. Ook de andere volwassenen dropen langzaam af, waarbij de stevige vent die had geslagen Bas nog een ongeruste blik toewierp, alsof hij wel aanvoelde dat hij helemaal fout zat.
“We zouden aangifte tegen hem moeten doen,” vond Krijn.
“Dat moeten de ouders van deze twee maar beslissen.” Bas richtte zich nu tot de twee jochies. “Hoe heten jullie eigenlijk?”
“Fredje.”
“Ruudje.”
“Jullie hebben je niet fraai gedragen. Dat snappen jullie toch ook wel?”
Geen reactie.
“Was de speelplaats niet groot genoeg voor allemaal? Waarom mochten die andere kinderen er niet spelen?”
Weer geen reactie. Fredje keek opnieuw naar de grond, Ruudje staarde Bas een beetje wezenloos aan, alsof hij het wel gewend was om een standje te krijgen.
“Ik ga weer aan het werk,” zei Krijn. “Je hebt mijn hulp denk ik niet meer nodig.”
Bas bedankte de klusjesman en richtte zich weer tot de twee jochies.
“Ik loop wel even mee naar jullie ouders. Om te vertellen wat er is gebeurd en dan kan ik gelijk even naar die zwelling naast je oog kijken. Die moet hoognodig worden gekoeld, anders is het morgen helemaal een duivenei.”
“Onze moeder,” zei Fredje onverwachts.
“Hoe bedoel je?” vroeg Bas verbaasd.
“U zei dat u ons naar onze ouders ging brengen, maar wij zijn hier alleen met onze moeder. Pa heeft ons in de steek gelaten.”
“Oh,” reageerde Bas, die even tijd nodig had om deze onverwachte informatie te verwerken. “Nou goed, dan loop ik met jullie mee naar jullie moeder. Waar logeren jullie op de camping?”
“In een stacaravan.”
“Wij hebben alle twee ons eigen kamertje,” zei Fredje. “Maar Ruudje maakt er een zooitje van. Hij weigert zijn rommel op te ruimen.”
“Moet jij zeggen? Bij jou lijkt het net een varkensstal. En jij hebt gisteren de theepot kapot gegooid.”
“Dat ging per ongeluk, ik liet hem vallen, tijdens het afdrogen.”
“We moesten ma gisteren helpen met afwassen,” legde Fredje aan Bas uit.
“Oh juist, ja.”
“Thuis hebben we tenminste een afwasmachine,” mokte Ruudje
“En een tv met kabelaansluiting. Hier hebben ze alleen maar van die stomme zenders op de tv.”
“Je gaat toch niet binnen tv zitten kijken met dit mooie weer,” bracht Bas ertegenin. “Dan kun je toch veel beter buiten gaan spelen. Of lekker naar de zee en het strand.”
Het argument van Bas maakte niet veel indruk.
“Ik mis mijn Playstation,” mompelde Ruudje.
Ondertussen waren ze naar het gedeelte van de camping gelopen waar de stacaravans stonden. Voor een van de caravans zat een vrouw in een stoel een tijdschrift te lezen en daar liepen Fredje en Ruudje recht op af.
“Hoi, ma.”
De vrouw keek op van haar tijdschrift en leek te schrikken toen ze Bas zag. Ze wierp een blik op de zwelling naast het oog van Fredje.
“Wat hebben jullie nu weer uitgevreten?”
De vrouw droeg een boxershort en een vrolijk T-shirt, maar Bas vielen vooral de wallen onder haar ogen op. Ze zag eruit alsof ze inderdaad wel toe was aan een paar weekjes vakantie.
Bas stelde zich aan haar voor. “Ik ben hier arts-assistent op de EHBO-post. We moeten die zwelling koelen, anders is het morgen helemaal een enorme buil.”
De vrouw knikte. “Fredje, pak een washandje uit de badkamer,” beval ze praktisch, “doe er wat ijsblokjes in uit het vriesvakje van de koelkast en houd het dan tegen de plek.”
“Het valt wel mee, ma. Het doet nauwelijks pijn.”
“Heb je niet gehoord wat ik heb gezegd, hup nou. En jij Ruudje, ga je broertje even helpen, want altijd als er gedonder is met Fredje, ben jij niet ver uit de buurt.”
Met onmiskenbare tegenzin verdwenen de twee jochies in de stacaravan. Ze luisterden tenminste wel naar hun moeder, bedacht Bas. Die vrouw had het zo te zien niet makkelijk, maar ze had de wind er wel onder.
“Wat is er gebeurd?” zuchtte de vrouw. “Wilt u niet even gaan zitten? Ik pak er wel een stoel bij. Hebben ze weer overlast veroorzaakt?”
“Laat mij maar.” Naast de stacaravan stonden een paar tuinstoelen opgestapeld. Bas liep erheen, pakte een stoel van de stapel af en ging tegenover de vrouw zitten.
“Er is een vechtpartijtje geweest bij de speelplaats,” legde hij uit. “Eh, Fredje en Ruudje wilden niet dat er ook andere kinderen op de speelplaats waren en hebben die weggejaagd. Daar waren een paar van de ouders niet blij mee. Een van de vaders heeft Fredje een tik verkocht. Ik vind het te gek voor woorden. U kunt een klacht indienen bij de directie van de camping, dan kunnen die actie ondernemen.”
“Als ik die gozer in z’n handen krijg… Als volwassene een kind slaan, dan ben je toch een echte lafbek. Hoewel Fredje en Ruudje het bloed onder je nagels vandaan kunnen halen, daar weet ik alles van. Maar zo’n vent moet verdomme met z’n poten van mijn kinderen afblijven.”
“Sorry.” De vrouw haalde diep adem. “Ik liet me even gaan.”
“Daar kan ik me alles bij voorstellen,” zei Bas. “Als u een klacht wilt indienen, dan kan ik dat helemaal begrijpen.”
De vrouw dacht hier even over na en schudde toen haar hoofd. “Nee, laat ik dat maar niet doen. Dat levert weer allemaal gedoe en rompslomp op. Daar zit ik niet op te wachten.”
Op dat moment kwam Fredje met een washandje tegen zijn hoofd gedrukt, weer de caravan uit. Ruudje volgde hem, met een glas cola in de hand.
“Zou je die meneer niet eerst wat te drinken aanbieden,” beet zijn moeder hem toe. “Jullie hebben hem een boel last veroorzaakt.”
Bas glimlachte. “Nee, dank je. Ik hoef niets.”
“Ik kan ook wel even koffie- of theezetten, hoor.”
Bas schudde zijn hoofd. “Doet u geen moeite. Je hebt geen hoofdpijn, toch?” vroeg hij aan Fredje.
Het jochie schudde zijn hoofd.
“En je bent ook niet duizelig of hebt moeite met kijken.”
Fredje schudde weer het hoofd.
“Ik ga ook een glas cola pakken. Jij ook, mamma?”
Op het vermoeide gezicht van de moeder verscheen zowaar even iets van vertedering.
“Eigenlijk zijn het helemaal geen slechte jongens,” zei ze, toen Ruudje en Fredje weer in de stacaravan waren verdwenen. “Maar sinds m’n man weg is, heb ik mijn handen er aan vol.”
“U bent gescheiden?” informeerde Bas.
De vrouw lachte schamper. “Hij heeft ons gewoon laten zitten. Ik kwam op een dag thuis en toen bleek dat al zijn kleren en andere spullen waren verdwenen. Bleek dat hij al maanden een of andere scharrel had, waar hij bij in was getrokken.”
Plotseling zag de vrouw er weer erg moe en verdrietig uit.
“Kijk, dat hij mij niet meer ziet zitten, dat is tot daar aan toe. Maar je eigen kinderen zo in de steek laten, daar kan ik echt niet bij.”
“Heeft u nog wel contact met hem?” vroeg Bas.
De vrouw schudde haar hoofd.
“En de jongens?”
“Die willen niets meer met hem te maken hebben. De laatste keer dat ze elkaar zagen, liep het bijna uit op een vechtpartij. Ze voelen natuurlijk ook feilloos aan hoeveel verdriet hij mij heeft gedaan.”
De vrouw zweeg even, voor ze verder ging. Ze leek blij te zijn haar hart te kunnen luchten.
“Maar de hele situatie is natuurlijk wel van invloed op Ruudje en Fredje. Het waren altijd al flinke belhamels, maar nu loopt het regelmatig de spuigaten uit. Ik ben al een paar keer door hun school gebeld dat ze op het schoolplein aan het vechten waren. En laatst kreeg ik een telefoontje van een van de buren: dat ze de volle groencontainers die langs de kant van de straat stonden, aan het omgooien waren. En ze zijn ook al een keer betrapt op winkeldiefstal, niets groots, een paar repen en gelukkig heb ik het weten te sussen, maar ik maak me er best wel zorgen over, dat mag u rustig weten.”
“Dat kan ik me goed voorstellen,” zei Bas. “Het is duidelijk dat ze het moeilijk hebben met de hele situatie.”
“En ze missen een vaderfiguur.”
“U doet wat u kunt. En misschien is het gewoon een fase waar ze doorheen moeten.”
“En dan zijn ze nog niet eens in de puberteit,” zuchtte de vrouw.
Bas glimlachte. “Ik kan ernaast zitten, maar wat u zegt, volgens mij zijn het in wezen geen slechte jongens.”
“Ik vind het aardig dat u dat zegt. Ik zal straks wel weer even met ze praten. Want het kan natuurlijk niet zo zijn dat ze andere kinderen van de speelplaats wegjagen. En ik denk dat we straks nog maar even naar het strand gaan. Dan kunnen ze even lekker uitrazen, ze zijn alle twee dol op voetballen.”
“Dat lijkt me een goed plan,” zei Bas warm. “En als er nog iets is wat ik voor u kan doen, schroom niet contact op te nemen. U kunt overdag altijd even bij de EHBO-post binnenlopen en ‘s avonds en ‘s nachts zijn we telefonisch te bereiken. Mocht Fredje hoofdpijn krijgen of duizelig worden, bel gerust, dan kom ik nog even kijken.”
“Dank u wel, maar ik hoop dat het niet nodig is.”
“Doet u Fredje en Ruudje de groeten van me?”
Bas gaf de vrouw een hand en wandelde met een licht ontevreden gevoel terug naar de EHBO-post. Hij wist dat hij haar problemen niet kon oplossen, maar hij had graag wat meer voor de vrouw gedaan. Nu had hij alleen maar een luisterend oor kunnen bieden.
Aan het begin van de avond kreeg Bas echter de kans wat meer voor de vrouw met haar twee baldadige zoontjes te betekenen.
Monique en hij waren tot half zes in de EHBO-post gebleven. Vervolgens was Monique snel naar de campingwinkel gelopen om wat boodschappen voor haar eten te doen. Bas had geen zin om zelf te koken. Omdat Florence weg was voor haar fotoshoot, had het ook geen nut om naar haar penthouse in Sondijk te gaan. De arts-assistent had zelf een stacaravan achter de EHBO-post. Hij zat daar even lekker in het zonnetje en stuurde toen een sms naar zijn vriend Pepijn, de strandwacht, of die al plannen voor het eten had.
Binnen mum van tijd kwam er een berichtje terug. Pepijn en zijn vriendin Klaartje waren van plan om bij ‘Zorba’ de maaltijd van de dag te gaan eten.
Bas sprong op van zijn stoel en wandelde naar het strandpaviljoen. Even later zaten ze met z’n drieën te genieten van de maaltijd die Stavros had bereid. Er woei een zacht briesje vanaf de zee, dat langzaam bezig was de hitte van de dag te verdrijven. Aan de hemel verschenen schapenwolkjes. Een paar meeuwen vlogen krijsend boven het terras, in de hoop hun slag te kunnen slaan als er een leeg bord te lang op een verlaten tafeltje stond.
Nadat ze waren uitgegeten, leunde Bas behaaglijk achterover.
“Buikje, buikje, wat heb je het goed.”
Hij streelde met een hand over zijn licht gebolde maar toch strak gespierde middenrif.
“Ik had vanavond nog willen gaan zwemmen, maar na zo’n maaltijd is dat niet echt gezond. Dan kun je beter een paar uur wachten.”
Bas had vroeger aan wedstrijden zwemmen gedaan en ging nog steeds regelmatig in zee een stuk zwemmen om in conditie te blijven.
“Hebben jullie het vandaag eigenlijk druk gehad?” vroeg de arts-assistent toen.
“Toch nog best wel,” merkte Klaartje op. “Zo’n kalme zee kan heel bedrieglijk zijn. De mensen zijn zich vaak niet bewust van de sterke onderstroom die er staat. We hebben een paar keer moeten ingrijpen omdat zwemmers te ver de zee in gingen.”
“En die man op z’n luchtbed was al halverwege Engeland,” voegde Pepijn er met een grijns aan toe. “Hij wilde ook niet luisteren toen we omriepen dat hij terug moest komen. Hij had ons zogenaamd niet gehoord. Ik heb de rubberboot moeten pakken om ernaartoe te varen. Hij speelde echt de vermoorde onschuld en werd nog boos ook, toen ik hem opdroeg om dichter bij het strand te blijven. Hij was oud en wijs genoeg om zijn eigen beslissingen te nemen. Ik moest me met mijn eigen zaken bemoeien, nou ja, je kent dat wel.”
“En wat heb je toen gedaan?” vroeg Bas.
“Na een boel gemopper ging hij uiteindelijk toch overstag. Ik heb zelfs moeten dreigen dat ik de waterpolitie erbij zou halen.” Pepijn schudde zijn hoofd. “Je kunt goed merken dat mensen steeds minder bereid zijn om gezag te accepteren. Terwijl wij er alleen maar zijn voor hun veiligheid.”
“Er zijn ook genoeg aardige mensen,” bracht Klaartje ertegen in. “We hebben vandaag zelfs zelfgebakken koekjes gehad, die had een vrouw meegenomen naar het strand. Een van hun kinderen kwam de koekjes brengen. Omdat wij zo onze best deden om voor hen te zorgen. Dat was heel lief.”
“Die koekjes waren anders niet te vreten,” merkte Pepijn op. “Ze waren zo droog dat ik er bijna een vulling op heb gebroken. Waarschijnlijk lustte verder niemand die koekjes meer en hebben ze gedacht: laten we de strandwachten er maar eens mee verrassen.”
“Doe toch niet altijd zo negatief,” reageerde Klaartje geïrriteerd. “Het ging gewoon om het gebaar. En als jij koekjes gaat bakken, zijn ze heus ook niet om te vreten. Vergeleken daarbij, waren dit nog lekkernijen.”
“Daarom bak ik zelf ook geen koekjes, maar ga ik naar de supermarkt om ze te kopen.”
Pepijn gaf een knipoog aan Bas, die terug glimlachte.
“Ja hoor, de mannen hebben elkaar weer gevonden,” zuchtte Klaartje. “Ik had het kunnen weten.”
“Hebben jullie trouwens nog plannen voor vanavond?” informeerde Bas. “Misschien kunnen we in Sondijk een biertje gaan drinken? Het is er vast gezellig. En er zal ook wel ergens livemuziek zijn.”
“Lijkt me een prima idee,” vond Pepijn, maar Klaartje was het er duidelijk niet mee eens.
“Geen sprake van, Pepijn. We hadden afgesproken dat we vanavond eindelijk wat in ons huisje zouden opruimen,” sprak ze vastbesloten. “Er ligt zoveel stof, ik schaam me er gewoon voor. En dan heb ik het nog niet eens over al het zand op de vloer, dat van het strand is meegekomen. Nee, we gaan stofzuigen en dweilen en poetsen. Ik ben geen zeurpiet en het huishouden doen, is voor mij ook geen hobby, verre van dat, maar er is een grens aan wat een mens kan verdragen. We gaan een andere keer een biertje drinken.”
Pepijn keek Bas een beetje ongemakkelijk aan.
“Tsja, eh, Klaartje heeft gelijk, we hadden afgesproken om vanavond in ons huisje te gaan poetsen.”
“Je kunt natuurlijk ook komen meehelpen,” stelde Klaartje voor. “Een paar extra handen is altijd welkom.”
“Nee, eh, dank je,” stamelde Bas, die vond dat het gesprek nu helemaal de verkeerde kant op ging. “Ik wil jullie gelukkig samenzijn niet storen, jullie vinden het vast leuk om met z’n tweetjes te zijn.”
“Wat een goedkope smoes,” sneerde Klaartje.
“Hè ja, kom gezellig met ons poetsen,” plaagde Pepijn nog even verder.
“Dit is de laatste keer dat ik jullie uitnodig om een biertje te gaan drinken.” Bas schudde overdreven demonstratief zijn hoofd. “Straks willen jullie ook nog dat ik jullie vuile was ga doen.”
“Dat zou niet gek zijn,” vond Klaartje, met een stralende glimlach. “Er staat een hele wasmand vol.”
“Komen jullie morgenavond tenminste wel naar de barbecue,” wilde Bas nog weten, “of zijn jullie dan nog steeds aan het poetsen?”
“Natuurlijk komen wij naar de barbecue.” Klaartje stond op en met enige tegenzin volgde Pepijn haar voorbeeld. “En dankjewel voor het eten.”
“Hoe bedoel je?” stamelde Bas verbaasd.
“Nou, ik neem toch aan dat jij ons trakteert. Tenslotte hebben we je de kosten van al die biertjes in Sondijk bespaard.” Klaartje wierp Bas opnieuw een stralende glimlach toe en marcheerde toen het terras af, gevolgd door Pepijn, die een beetje schaapachtig omkeek en zijn schouders ophaalde, alsof hij er ook niets aan kon doen.
“Heeft iemand je wel eens verteld dat je flink onder de plak zit?” riep Bas zijn vriend achterna. Toen brak er een brede glimlach door op het gezicht van de arts-assistent. Klaartje had hem goed tuk gehad.
Toevallig kwam net op dat moment Petra langsgelopen.
“Petra, mag ik even betalen?”
De uitbaatster van ‘Zorba’ stopte bij het tafeltje van Bas.
“Jij hebt een gulle bui vandaag,” vond ze, “dat je Pepijn en Klaartje trakteert.”
“Tja, zo kun je het ook zien,” zei Bas, terwijl hij zijn portemonnee tevoorschijn haalde.
Nadat de arts-assistent had afgerekend, wandelde hij het strand op. Heel langzaam zakte de zon in de richting van de horizon, alsof het de rode vuurbal moeite kostte om afscheid te nemen van de mooie zomerdag. Op het water waren een paar surfers verschenen. In het flauwe briesje kostte het hen moeite om hun planken in beweging te houden. Met pompende bewegingen aan hun zeilen probeerden ze toch voor wat vaart te zorgen. Af en toe ging het mis en dan duikelde er iemand in het water. Bas bleef even naar hun capriolen staan kijken en wandelde toen rustig een stukje in de richting van Sondijk. Het was nog redelijk druk op het strand: de zonaanbidders hadden plaatsgemaakt voor een paar mannen die stonden te vissen, een groepje kinderen met een vlieger, wat verliefde stelletjes die hand in hand langs de branding kuierden en wat mensen die hun hond uitlieten.
Verschillende van hen begroetten Bas toen hij hen passeerde. Net als Monique was ook de arts-assistent een bekende verschijning op en rondom de camping.
Bas liep nog een stukje verder en bedacht dat hij Florence wel een sms’je kon sturen. Terwijl hij hier van de mooie zomeravond genoot, met op de achtergrond het vriendelijke ruisen van de golven, zat zij middenin een fotoshoot voor de herfstmode, een reportage die in een van de grote glossy’s van het land zou verschijnen.
Bas wist dat zo’n opdracht voor de modellen keihard werken was, de glamour die van de foto’s afstraalde was maar schijn. Florence en haar collega’s maakten lange dagen, maar ze genoten er ook van om in de schijnwerpers te staan.
De arts-assistent haalde zijn mobieltje tevoorschijn, dacht even na over de tekst voor zijn berichtje en tikte toen simpelweg ‘ik mis je’ in.
Hij hield zijn mobieltje nog even in de hand, in de hoop dat Florence gelijk terug zou sms’en, maar helaas, een berichtje van haar kant bleef uit.
Misschien had ze haar telefoon niet aanstaan. Ze waren vast nog bezig met de fotoshoot. Vaak werd er tot ‘s avonds laat doorgewerkt.
Bas zuchtte en borg zijn mobieltje weer weg. Hij voelde zich opeens enorm ver weg van zijn vriendin, alsof er niet alleen in kilometers een enorme afstand tussen hen lag, maar er ook in ander opzicht een kloof tussen hen gaapte.
Het was een gevoel dat Bas wel vaker overviel als Florence op pad was voor haar werk. De arts-assistent moest niets hebben van dat overspannen wereldje van aanstellerige modeontwerpers, slijmerige fotografen, hijgerige journalisten en modellen die elkaar vaak het licht in de ogen niet gunden.
Florence daarentegen voelde zich helemaal thuis in deze dynamische, hectische en oppervlakkige wereld, waarin het vooral draait om de schone schijn.
Als Florence naar een fotoshoot was, leek ze het bestaan van Bas soms wel vergeten. Heel vaak reageerde ze ook niet op zijn telefoontjes of sms’jes. Wat dat betreft was het af en toe net of ze twee verschillende persoonlijkheden bezat.
Er was het flitsende fotomodel dat droomde van een plek in de spotlights, de catwalk, de rode loper en reportages in wereldberoemde bladen. En er was het onzekere meisje, dat zich wentelde in de geborgenheid die Bas haar bood als ze thuis was.
Dan kroop ze op de bank in haar penthouse lekker tegen hem aan en fluisterde in zijn oor dat ze zich zo heerlijk veilig en op haar gemak bij hem voelde.
Bas zuchtte nog een keer. Hij vroeg zich al een hele tijd regelmatig af of hun relatie wel toekomst had. Of hun werelden niet te ver uit elkaar lagen. Of ze wel dezelfde wensen en dromen hadden. Want vanzelfsprekend zorgen de tegenstellingen regelmatig ook voor flinke ruzies.
Dan schreeuwde Florence dat Bas haar niet steunde en geen oog had voor haar carrière als fotomodel.
Waarna Bas terugriep dat Florence zich niet zo moest laten inpakken door die fotografen en ontwerpers, die vast alleen maar probeerden om haar in hun bed te krijgen.
Zodat Florence weer terug gilde dat Bas niet zo jaloers moest doen.
Het waren kinderachtige woordgevechten, die vaak een hele tijd duurden en bijna altijd eindigden in een ijzige stilte.
Vervolgens was het afwachten wie als eerste zijn trots opzij zette en de stilte durfde te doorbreken.
Het was een duivels dilemma dat veel minnaars en geliefden bekend zal voorkomen. Als ze samen zijn, is er regelmatig flinke ruzie, maar zonder elkaar, nee, dat gaat helemaal niet.
Want de ruzies tussen Bas en Florence werden ook altijd weer goedgemaakt. Meestal zette Florence de eerste stap. Dan begon ze te huilen en zei ze dat het zo niet was bedoeld en dan verontschuldigde Bas zich ook en heel vaak eindigde zo’n ruzie dan in een heerlijke vrijpartij, waarna ze elkaar intens voldaan beloofden om voor altijd bij elkaar te blijven.
Tot de volgende ruzie of tot de volgende keer dat Florence niet reageerde als Bas haar belde of een sms’je stuurde als ze op een fotoshoot was. Dan voelde Bas de woede weer opkomen en de twijfel en de argwaan, ook omdat Florence tijdens zo’n fotoshoot immers werd omgeven door een heleboel aantrekkelijke mannen.
Zo was het nu ook weer. Bas had zich omgedraaid en terwijl hij terugliep in de richting van ‘Zorba’ en de strandopgang, begon hij zich af te vragen hoe het nu toch verder moest tussen Florence en hem.
Vanavond had Bas zich echter voor niets zorgen gemaakt. Want precies op het moment dat er een koppeltje scholeksters overvloog en de arts-assistent een boze trap gaf tegen een lege jerrycan die was aangespoeld, twinkelde de ringtone van zijn mobieltje.
Bas pakte het telefoontje weer uit zijn zak en zag dat er een berichtje van Florence was gekomen. Hij maakte het open en las:
‘Mis jou ook. Kus. Tot heel snel.’
Het hart van Bas sloeg een slag over, alsof het een vreugdedansje maakte. De arts-assistent haalde opgelucht adem. Het leek wel of er een last van zijn schouders viel. De twijfel in zijn hoofd kwam even tot zwijgen. Misschien zat er dan toch toekomst in zijn relatie met Florence. Het bleef toch een moordwijf.
Opgemonterd en met veerkrachtiger pas stapte Bas weer verder. Nu hij niet langer gevangen zat in zijn eigen gedachten, kreeg hij ook weer wat aandacht voor de omgeving.
Het was nog steeds redelijk druk op het strand. Bas bleef even staan praten bij de paar vissers die hij ook op de heenweg al was gepasseerd. Ze hadden hun werphengels in het zand staan en zaten vanuit hun kleine vissersstoeltjes naar de toppen van de hengels te kijken, als die doorbogen hadden ze immers beet.
Naast de stoeltjes stonden olielampen. Bas wist dat de vissers soms tot in de nacht op het strand bleven, in de hoop een lekker maaltje te bemachtigen. Dat had allemaal te maken met de getijden. Bij een bepaalde waterstand is de kans op een goede vangst het hoogst en elke ervaren zeevisser is daar nauwkeurig van op de hoogte.
“Al wat gevangen?” vroeg de arts-assistent.
Een van de vissers was net bezig koffie in te schenken vanuit een thermoskan. De ander knikte Bas goedmoedig toe.
“We mogen niet klagen. Kijk maar.”
Hij knikte in de richting van een emmer die wat verderop in het zand stond.
Bas liep naar de emmer en zag een paar mooie schollen liggen.
“Dat ziet er goed uit. Daar kunnen jullie mee thuiskomen.”
“Gelukkig maar,” zei de visser. “Moet je onze vrouwen horen, als we niets gevangen hebben. Dat wordt ons dan flink onder de neus gewreven, dat we beter even langs de viswinkel hadden kunnen gaan, en zo. Nee, onze eer is gered.”
“En we hopen natuurlijk nog wat meer te vangen,” voegde de visser die koffie had ingeschonken, eraan toe. “Want die scholletjes smaken hartstikke lekker, dat kan ik u wel zeggen. Het is echt een genot om die op je tong te proeven.”
Hij stopte abrupt met praten en kwam half overeind, met een alerte blik richting de top van zijn hengel, die inderdaad even heen en weer bewoog, maar toen weer tot rust kwam.
“Vals alarm. Ze moeten ook niet storen onder koffietijd.”
Hij nam al slurpend een slok uit z’n mok.
“Hoe weet u nou of u beet heeft, of dat het niet gewoon de wind is?” vroeg Bas, die zich dat wel vaker afvroeg, als hij vissers op het strand zag zitten.
“Tsja, daar krijg je gevoel voor.” De man haalde zijn schouders op. “Als je beet hebt, beweegt de top van je hengel vaak onregelmatiger. Met rukjes.”
Hij keek Bas aan.
“U bent toch arts, op de EHBO-post. Tenminste, ik dacht dat ik u daar wel eens had gezien?”
“Dat klopt,” zei Bas, die het niet nodig vond te melden dat hij eigenlijk de assistent was.
“Als iemand bij u komt, hoe weet u dan of diegene echt iets heeft, of dat hij zich aanstelt?”
“Daar doe je onderzoekjes voor,” zei Bas. “En je stelt vragen.” Hij zweeg even. “En je luistert naar je intuïtie.”
“Precies,” zei de man, “dat laatste is bij vissen ook zo. Heel vaak gaat het ook op gevoel. Dat kun je niet altijd uitleggen. Het heeft ook met ervaring te maken.”
“We zitten er anders vaak genoeg naast,” zei de andere visser, met een glimlach. “Hopelijk overkomt u dat als dokter niet zo vaak. Dan denk je dat je geweldig beet hebt, maar haal je hooguit wat rommel uit het water.”
“Dan heb je een oude laars aan de haak,” opperde Bas.
“Precies, zoiets. Maar je hoeft ook niet altijd wat te vangen, om er toch van te kunnen genieten. We zitten hier toch heerlijk, lekker buiten, in de vrije natuur, met een zacht briesje en het geluid van de branding, wat wil een mens nog meer? En straks wordt het donker, dan doen we de lampen aan en zijn we helemaal alleen op het strand. Dan hoor je alleen nog maar wat vogels en het geluid van de zee. Nee, het is echt genieten, voor mij echt de ideale vakantie. Ik hoef niet naar Spanje of Portugal of Turkije. Een plekje op een camping aan de Hollandse kust en een stekje om te vissen, meer heeft een mens toch niet nodig.”
De andere visser zei niets, maar knikte, om aan te geven dat hij het hier volmondig mee eens was.
“En we hebben natuurlijk geluk dat onze vrouwen het samen ook zo goed kunnen vinden,” voegde de eerste visser er nog aan toe. “Die gaan wat shoppen in Sondijk of zitten bij de caravan een tijdschrift of een boek te lezen. En ze kletsen natuurlijk het nodige af. Daar komt geen einde af. Je houdt het niet voor mogelijk, maar die vinden inderdaad de hele dag wel wat om over te praten.”
Bas knikte en bedacht dat de visser zelf ook wel van een praatje hield.
“Ik loop door,” zei de arts-assistent. “Een goede vangst nog. En geniet van uw vakantie.”
“Dat gaat helemaal lukken.”
Bas stak een hand op en wandelde door naar de strandopgang. Hij overwoog een moment om nog wat bij ‘Zorba’ te gaan drinken, maar besloot toch maar terug te gaan naar zijn stacaravan. Hij sjokte door het mulle zand omhoog en was bijna boven, toen vanaf de andere kant van het strand het nodige rumoer klonk.
De arts-assistent keek opzij en kreeg even een gevoel van een ‘déjà vu’, alsof hij wat hij zag, al eerder had meegemaakt. Een meter of vijftig van de strandopgang stond een groepje mensen opgewonden te discussiëren. Er werden armen geheven en er vlogen de nodige krachttermen door de lucht.
Middenin het kabaal stonden twee jongetjes: Ruudje en Fredje.
“Verdorie, het zou ook niet,” mompelde Bas. Hij snelde de strandopgang weer af, richting het groepje, waar de ruzie steeds verder leek te escaleren. Een knul van een jaar of twintig gaf Fredje een flinke zet, zodat het jongetje in het zand viel. Ruudje wilde zijn broertje te hulp komen, maar werd gemeen aan zijn haren getrokken door een stevige meid, die eruitzag alsof je met haar maar beter geen ruzie kon hebben.
Ondertussen probeerde de moeder van Fredje en Ruudje de boel tevergeefs weer tot bedaren te brengen. Er stonden ook nog een paar andere mensen bij, waarvan er één een herdershond aan een riem hield. De hond blafte opgewonden en trok wild aan de lijn, wat de sfeer er alleen maar grimmiger op maakte.
“Wat is hier aan de hand?” vroeg Bas, voor de tweede keer die dag.
De stevige meid keek de arts-assistent aan alsof ze wilde zeggen: ‘waar bemoei je je mee?’ De knul gaf nu Ruudje een duw, zodat hij naast zijn broertje in het zand viel. De hond blafte en trok steeds wilder aan de lijn. De moeder van Ruudje en Fredje schreeuwde dat ze haar kinderen met rust moesten laten, ontdekte toen Bas en leek een zucht van opluchting te slaken.
“Gelukkig, wilt u me alstublieft helpen?” De tranen sprongen haar in de ogen.
Bas deed nog een stap verder naar voren en trok eerst Fredje en vervolgens Ruudje omhoog. De arts-assistent hield de beide jongens vast, terwijl hij zich tot de anderen richtte.
“Misschien kan iemand me uitleggen wat er is gebeurd?”
“Ze hebben de bal weggetrapt,” gilde Ruudje, voor iemand anders wat kon zeggen.
“Dat is jullie eigen schuld, dan moeten jullie ook maar uitkijken. Ik had je gewaarschuwd.”
“Nou en, het strand is niet van jullie,” deed ook Fredje een duit in het zakje. De zwelling naast zijn oog was uitgegroeid tot een flinke buil, maar hij leek er geen enkele last meer van te hebben.
“Stil jullie,” greep de moeder van de jochies in.
“Hoort u er ook bij?” vroeg Bas aan de man met de herdershond. De man deed verwoede pogingen om zijn hond tot bedaren te brengen, maar dat wilde nog niet goed lukken.
“Ik kwam alleen maar langs,” zei de man, “terwijl hij een harde ruk aan de lijn gaf om zijn hond te corrigeren. “Ik wilde kijken of ik kon helpen, of ik kon bemiddelen.”
“Ik vrees dat uw hond de situatie er niet beter op maakt,” zei Bas rustig. “Zou u het erg vinden om door te lopen? Dan handelen wij hier de situatie wel af.”
“Ik wilde alleen maar helpen, hoor. Kom Asterix, wij zijn hier duidelijk niet gewenst.” Gepikeerd gaf de man een nieuwe ruk aan de lijn, de hond blafte als afscheid nog een paar keer en toen verdwenen ze naar de strandopgang.
“Nou, wat is er gebeurd?” vroeg Bas nog een keer. Hij richtte zich tot de stevige meid. “Ik neem tenminste aan dat je niet voor niets een jochie aan zijn haren trekt.”
“Ze moeten verdomme met die bal van me vandaan blijven,” viel ze nu tegen Bas uit. “Er is toch ruimte genoeg. Waarom moeten ze hem dan tegen mij aanschieten?”
“Het ging per ongeluk,” bezwoer Ruudje luidkeels.
“Ja, ja, dat zal wel,” smaalde de meid.
“Rustig nu even,” zei Bas, die bang was dat de hele ruzie van voor af aan zou beginnen. “U kreeg dus de bal tegen u aan?”
“We stonden bij het water,” legde de knul uit. “Ik wilde graag een foto maken van mijn vriendin, u weet wel, zo met de zee op de achtergrond.”
Bas knikte. “Dat levert vast een mooi plaatje op.”
“Precies. Maar precies op het moment dat ik wilde afdrukken, schoten ze de bal tegen me aan. Ik vroeg vriendelijk of ze ergens anders wilden gaan voetballen…”
“Je snauwde dat we moesten oprotten,” smaalde Ruudje, maar een boze blik van zijn moeder bracht hem tot zwijgen.
“Even later gebeurde het nog een keer, alleen schoten ze toen tegen mijn vriendin op. Ze kreeg de bal echt bijna vol in haar gezicht, het was behoorlijk onbeschoft.”
“Dat viel best wel mee. En het ging echt per ongeluk.”
“Ik was echt razend en heb de bal een flinke trap gegeven. Toen begonnen die ettertjes me uit te schelden.”
“Het was ook mijn schuld,” kwam de moeder van Ruudje en Fredje ertussen. “Ik zat even niet op te letten, was een eindje verder door gelopen. U heeft wel gelijk, ze hadden wat voorzichtiger met de bal moeten doen. Maar u had zich ook wel wat volwassener kunnen gedragen. U hoeft de kinderen toch niet gelijk een duw te geven.”
“Wat hadden we dan moeten doen? Terug schelden?” meldde ook de stevige, jonge vrouw zich weer in het gesprek.
“Hoe is het met uw gezicht?” vroeg Bas aan haar. “Ik ben arts-assistent hier op de EHBO-post. Als u wilt, kan ik er wel even naar kijken.”
“Het gaat wel weer,” mokte de vrouw.
“Je stelt je gewoon aan,” vond Ruudje, wat hem maar weer eens een reprimande van zijn moeder opleverde. “Nu is het genoeg geweest. Stil nu.”
“Zullen we dan maar gewoon de vrede sluiten,” stelde Bas voor. “De jongens hebben hun lesje geleerd. Ze moeten voortaan voorzichtiger met de bal zijn. En u moet uw foto nog maken. Dus zullen we het hier maar bij laten?”
“Ik wil nog wel mijn excuses aanbieden,” zei de moeder van Fredje en Ruudje.
“Nou ja, het is al goed. Misschien hebben wij ons ook een beetje laten gaan,” zei de knul. Zijn vriendin leek nog even te aarzelen en haalde toen ook haar schouders op.
“Ach, u heeft wel gelijk, het is een veel te mooie avond om ruzie te maken.”
“Dan laten wij u nu hier, dan kunt u uw foto maken,” zei Bas, “en ga wij op zoek naar de bal. Waar is de bal gebleven, jongens?”
“Ergens die kant op,” wees Fredje in de richting van de duinen.
“Komt u met ons mee voetballen?” vroeg Ruudje voorzichtig.
“Als we de bal terug kunnen vinden. En als jullie moeder het natuurlijk goed vindt.”
“Ja toch, ma?”
De moeder van Fredje en Ruudje keek Bas dankbaar aan.
“Dat zou heel aardig van u zijn.”
“Maar ik moet jullie wel waarschuwen, ik kan niet zo heel goed voetballen.”
“Kijk maar uit, je schiet de bal zo tegen iemand op,” zei Ruudje, “en dat levert je een boel heibel op.”
Bas keek naar de moeder van de jongens en kon een glimlach niet onderdrukken.
“Nou weet ik nog steeds niet hoe jij heet?” zei Bas.
“Claudia. En ik schaam me toch wel heel erg dat u opnieuw tussenbeide moet komen.”
“Geen probleem. Ik ben vroeger zelf ook jong geweest. En ik ben gewoon ‘Bas’ hoor, je hoeft geen ‘u’ tegen me te zeggen. Kom op, jongens waar is de bal?”
Fredje en Ruudje stormden in de richting van de duinen, wat bedaarder gevolgd door Bas en Claudia.
Wat daarna volgde was een enthousiast voetbalpartijtje, waar zowel Bas als Ruudje en Fredje met volle teugen van genoten.
“Schieten, meneer Bas.”
“Jij moet keepen.”
“Nee, jij.”
“Doelpunt!”
“Nietes, naast.”
“Lopen, rennen, pak de bal, pas op, hij verdwijnt in het water.”
Bas maakte een enorme sprint en wist de bal nog net te pakken voor hij in zee zou verdwijnen.
“Dat scheelde niets, jongens.”
“Goed gehaald, meneer Bas.”
Al snel liep het zweet Bas over het voorhoofd, hij laste af en toe een kleine pauze in, terwijl de twee jongens niet te stuiten waren en maar achter de bal aan bleven rennen.
Van een afstandje keek Claudia gelukzalig toe. Ze genoot ervan om te zien hoe Fredje en Ruudje genoten en was Bas enorm dankbaar.
Ze moedigde de voetballers ook aan.
“Oei, wat een mooi schot,” gilde ze, of “lopen, Ruudje”.
Ze leek zo wel een beetje op de ouders die op zaterdagmorgen vroeg bij hun kinderen staan te kijken die aan het voetballen zijn en dan vanaf de zijlijn allemaal goed bedoelde aanwijzingen toeschreeuwen, minstens net zo fanatiek als de voetballertjes zelf.
“Schieten, Ruudje.”
“Oei, dat is een overtreding, Bas.”
Af en toe wisselden de twee volwassen ook een blik, waaruit plezier, dankbaarheid en begrip bleek.
Het was lang geleden dat Claudia zich zo gelukkig had gevoeld.
Terwijl Bas over het strand wandelde en later met de jongens aan het voetballen was, genoot ook Monique met volle teugen van de mooie zomeravond. Na het avondeten zat ze in het tuintje achter haar huisje lekker een boek te lezen. De avondzon streelde haar gezicht, een lijster bracht een concert ten gehore en het zachte briesje woelde vriendelijk door haar halflange donkerbruine lokken.
Het ruisen van de branding was nog net hoorbaar. Monique legde haar boek weg, sloot haar ogen en voelde zich volkomen rustig en tevreden. Ze realiseerde zich weer hoe dol ze was op haar werk als campingarts. Ze genoot van de afwisseling die het werk bood, de contacten met de gasten van de camping, de zorg die ze hen kon bieden, de buitenlucht, de ontspannen sfeer en de vrienden die ze bij ‘Strand & Duin’ had gevonden.
Ze glimlachte even bij de gedachte aan Ad Kerstemaker, die nu waarschijnlijk bij Denise Santegoets in de boetiek ‘Chic!’ was. Wat Ad toch in die opgedirkte barbiepop zag? Maar de liefde volgde nooit de weg van de ratio, de pijlen van Cupido troffen soms nooit gedachte doelen en Monique vond het heerlijk voor Ad dat hij weer een nieuwe liefde had gevonden, ook al durfde hij er nog niet helemaal aan toe te geven.
Heel even werd de vredige stemming van Monique verbroken door een bittere gedachte.
Zelf was ze nog steeds single.
Ze had de man van haar dromen nog niet ontmoet. Zou ze hem ooit tegenkomen?
Maar de bittere gedachte en de vragen die daardoor werden opgeroepen, verdwenen eigenlijk net zo snel als ze waren opgekomen. Want Monique wist maar al te goed dat ze tegelijkertijd enorm genoot van haar vrijheid. Ze vond het leuk om te flirten en beleefde regelmatig een heerlijke romance, maar echt binden zou ze zich pas, als ze de ware tegenkwam.
Als ze hem ooit tegenkwam? Daar was de bittere gedachte weer.
Monique schudde haar hoofd. Op een dag zou ze hem tegenkomen, daar was ze zeker van.
Tot het echter zover was, zou ze haar ongebondenheid zeker niet opgeven, geen haar aan haar hoofd die daar aan dacht.
Monique leunde behaaglijk iets achterover in haar stoel, luisterde naar de lijster en fantaseerde zomaar wat over de eigenschappen waar de man van haar dromen aan moest voldoen.
Hij moest sterk zijn en gevoelig. Onafhankelijk en kwetsbaar. Een aantrekkelijk uiterlijk was mooi meegenomen. Gevoel voor humor hebben. Haar onafhankelijkheid respecteren en snappen dat haar werk heel belangrijk voor haar was, daar deed ze geen concessies aan. En hij moest een goede minnaar zijn, dat was ook niet onbelangrijk.
Monique glimlachte opnieuw. Ergens op de aarde zou wel een man rondlopen die aan al deze eigenschappen voldeed.
En tot ze hem ontmoette, nam ze af en toe genoegen met een net iets minder volmaakt exemplaar van het andere geslacht. Voor een spetterende affaire, waar de vonken van afvlogen, vol wederzijdse passie en genegenheid.
Deze affaires duurden nooit lang, maar ze genoot er daarom niet minder van.
Monique pakte haar boek weer op, maar het lukte haar niet meer zich op de inhoud te concentreren. Ze merkte dat ze zin had om een eindje te gaan wandelen, daar nodigde de mooie avond toe uit. Ze stond op, bracht haar boek naar binnen, bedankte in stilte de lijster voor zijn mooie avondconcert en wandelde toen het terrein van de camping op. Ze passeerde het huisje van Puck en Pam en bleef even staan praten met de tweelingzussen, die met een fles witte wijn voor hun huisje zaten.
“Ook een glas, Monique?”
“Nee, dank je, ik ga even een stukje wandelen, het is zo heerlijk buiten. Hebben jullie het druk gehad vanmiddag?”
“Pfff.” Pam slaakte een vermoeide zucht. “John was eerst helemaal over de rooie omdat we de laat terug waren van onze middagpauze. En daarna was het echt een gekkenhuis. De telefoon stond niet stil voor reserveringen en ook bij de balie was het net zo druk als in een meubelboulevard op koopzondag. Toen begon er iemand te klagen dat zijn koelkast kapot was. Wij zeiden dat we Krijn zouden waarschuwen en dat de klusjesman in de loop van de middag langs zou komen, maar dat was niet genoeg, er moest onmiddellijk wat aan gebeuren, anders zouden de producten die in de koelkast lagen bederven en gingen ze een klacht indienen. Krijn was bij iemand anders een wc aan het maken. Hij kan toch ook niet op twee plekken tegelijk zijn. En zeg nou zelf, wat gaat nou voor, een koelkast of een wc? Ik zou het wel weten, je kunt moeilijk achter in de tuin gaan plassen.”
Pam begon te giechelen, waaruit Monique opmaakte dat het glas witte wijn dat het meisje in haar hand hield, niet het eerste was van die avond.
Pam nam nog een slok, waarna Puck het verhaal van haar tweelingzus moeiteloos overnam.
“Toen begonnen de andere mensen die bij de balie stonden er zich mee te bemoeien. Sommige vonden dat die mensen met de koelkast zich niet moesten aanstellen, weer anderen klaagden dat je met dit warme weer echt niet zonder koelkast kunt en dat de camping de schade anders maar moest vergoeden. Het werd een hele discussie, die nog uit de hand dreigde te lopen ook, helemaal toen John er bij kwam. Hij was toch al pissig omdat wij te laat waren na de middagpauze en nu keek hij ons aan of al die heibel om die kapotte koelkast onze schuld was. Alsof wij er wat aan konden doen. Maar goed, in plaats van de boel te sussen, stookte John het vuurtje alleen nog maar verder op. Hij zei nogal kortaf dat Krijn zo snel mogelijk langs zou komen en dat van een vergoeding van de schade natuurlijk geen sprake kon zijn. Je kent John. Als iets geld dreigt te kosten, weet hij van geen wijken.”
Nu was het de beurt aan Puck om een slok te nemen, zodat Pam het verhaal weer overnam.
“De gasten van de koelkast waren natuurlijk niet blij met de reactie van John, helemaal omdat hij zo kortaf deed. Gelukkig belde op dat moment Krijn, dat hij klaar was met de wc en in welk huisje hij moest zijn voor de koelkast.”
“Als hij maar wel eerst zijn handen heeft gewassen voor hij in die koelkast aan de gang ging,” giechelde Puck. “Anders kreeg de kaas wel een heel vreemd smaakje.”
“Hè gadver,” reageerde Pam. Ze trok een vies gezicht.
“Nou, dat heeft Krijn ongetwijfeld wel gedaan,” vond Monique. “En houden jullie het bij deze ene fles? John zal helemaal niet blij zijn als er straks twee ladderzatte receptionistes over de camping waggelen.”
“Ja, mamma.”
“Het is toch onze eigen vrije tijd, wat hebben we dan met John te maken? Wil je echt geen glaasje?”
“Nee, dank je meiden. Ik loop nog even een stukje verder.”
“Ben je zomaar aan de wandel of heb je misschien ergens een afspraakje,” gniffelde Puck.
“Oh ja, een geheime date, kom op Monique, daar willen we alles van weten.”
“Ik moet jullie teleurstellen, meiden. Ik heb geen date. Sterker nog, ik ben op dit moment zo single als het maar kan.”
Monique glimlachte even bij de gedachte aan de fantasieën over de ideale man, die ze net daarvoor in haar achtertuin had gehad.
“Maar als er een leuke vent aan de horizon verschijnt, dan zijn jullie natuurlijk de eersten die het te horen krijgen.”
“Ja, ja, dat zal wel,” mokte Puck een beetje. “Ik weet niet hoe je dat doet, maar als jij een affaire hebt, dan zijn het gelijk van die hele knappe mannen.”
“Net als die kanjer die Tania aan de haak had geslagen,” vond Pam.
“Die was getrouwd en ik begon nooit wat met getrouwde mannen. Uit principe niet,” bracht Monique ertegenin.
“Gelukkig is er licht aan het eind van de tunnel,” zei Pam onverwachts. Ze stond half op en hief haar glas richting Puck. “Vanavond is de laatste avond dat wij Puck en Pam Peters officieel single zijn. Morgen komt daar een einde aan.”
“Hoe dat zo?” vroegen Puck en Monique op hetzelfde moment verbaasd.
“De barbecue, sufferds. Daar ontmoeten we de mannen van onze dromen, dat snappen jullie toch ook wel?”
“Zou je denken?” vroeg Puck, een beetje onnozel.
“Natuurlijk, geen twijfel aan. Morgenavond gaan wij officieel op mannenjacht.”
“Daar drink ik op.” Puck hief nu ook haar glas. De zusjes proostten.
Monique zag het met een glimlach aan. “Dan zou ik vanavond maar niet te laat naar bed gaan, als ik jullie was. Je wilt toch niet dat je wallen onder de ogen hebt, als de man van je dromen tegenover je staat.”
“Ach wat, een beetje make-up doet wonderen.” Pam ging weer in haar stoel zitten, pakte de fles wijn en schonk nog maar eens bij.
Monique liet de tweelingzusjes achter en wandelde verder over de camping. Overal genoten gasten van de prachtige zomeravond. Ze zaten voor hun tenten, caravans en huisjes gezellig wat te drinken en te kletsen of een boek te lezen. Omdat het zo’n mooie avond was, mochten de kinderen langer opblijven dan gebruikelijk. Op de grasveldjes werd badminton gespeeld en een paar volwassenen speelden een potje jeu de boules.
“Wilt u meedoen, dokter?” vroeg een van hen, toen Monique even bij het gooien van de ballen bleef staan kijken.
“Nee, dank u. Ik denk dat ik meer talent heb voor toeschouwer zijn.”
Er werd weer een bal gegooid, die het kleine balletje weg ketste, wat een boel opgewonden commentaar van de andere spelers opleverde.
“Dat bedoel ik maar, dat zou mij nooit lukken,” merkte Monique op.
“Ach, het is gewoon een kwestie van geluk. Je ogen dichtdoen en er het beste van hopen,” glimlachte de speler die de doeltreffende worp had gedaan, maar zijn gezicht glom van trots.
Monique kuierde weer verder. Iets verderop werd voor een stacaravan nog gebarbecued. De geur van het vlees dat op de barbecue lag, kwam Monique tegemoet en hoewel ze al gegeten had, liep het water haar in de mond. Goh, wat rook dat lekker.
Bij de barbecue stond een forse vent - een kilo of twintig te zwaar - met een verhit gezicht en een schort met een afbeelding van een tekenfilmfiguur. Hij nam een slok uit een blikje bier en begon toen zorgvuldig het vlees om te draaien.
De campingarts kon een glimlach niet onderdrukken. De grote vent met dat vrolijke schort maakte een potsierlijke maar ook wel ontroerende indruk, omdat hij er zich duidelijk niets van aantrok wat de rest van de wereld van hem vond. Bovendien behandelde hij het vlees alsof het van porselein was, heel voorzichtig draaide hij de karbonades en de speklapjes om.
Monique zag dat hij wel zo verstandig was geweest om een emmer water in de buurt van de barbecue te zetten. Vuur bleef toch onvoorspelbaar en je moest de mensen niet de kost geven, bij wie een gezellige barbecue was uitgelopen op een afschuwelijk drama.
Monique wilde doorlopen, maar de man kreeg haar net op dat moment in de gaten.
“Ook een stukje vlees, dokter?”
“Nee, dank u, ik heb al gegeten. Maar het ruikt heerlijk.”
De man knikte en veegde met een mouw wat zweetdruppels uit zijn gezicht.
“Het is anders wel een heet karweitje.”
“En u heeft een mooi schort aan,” kon Monique hem niet nalaten even te plagen.
“Vindt u niet? Als u wilt, dan mag u het morgen wel lenen voor de EHBO-post. In plaats van zo’n witte doktersjas. Dit staat veel vrolijker.”
“Dat wel. Maar of het ook hygiënischer is?”
De man haalde zijn schouders op. “Niks mis met een beetje weerstand kweken. Anders worden de mensen maar kneusjes.”
“Ik weet toch niet of mijn patiënten er blij mee zouden zijn.” Monique wilde nog wat zeggen, maar op dat moment kwam er een vrouw uit de stacaravan gelopen. Ze was net zo aan de maat als haar man. “Hoe staat het met dat vlees, Piet?” begon ze. “Of moeten die beesten eerst nog geslacht worden?”
Op dat moment kreeg de vrouw Monique in de gaten.
“Oh sorry, u bent toch de dokter van de EHBO-post? Ik had heel niet in de gaten dat Piet met u stond te kletsen.”
“Ik hield hem van zijn werk af. Maar het ruikt heerlijk.”
De vrouw kreeg een beetje schuldbewuste uitdrukking op haar gezicht en leek zich ten opzichte van Monique te willen verantwoorden.
“Eigenlijk is het natuurlijk veel te vet voor ons. Onze eigen huisarts dringt er al een hele tijd op aan dat we op dieet gaan, dat we wat af moeten vallen. We doen echt ons best, maar ja, dat valt niet mee en op vakantie wil je toch ook niet op elk pondje letten. Gadver, dat bederft al je plezier.”
Haar man had weer zijn blikje bier gepakt om een slok te nemen, maar staakte halverwege zijn handeling en keek het blikje aarzelend aan. Toen nam hij vastbesloten toch zijn slok.
“Dood ga je toch, Mien, en dan kun je van te voren maar beter een beetje hebben genoten.”
“Met genieten is niets mis,” zei Monique, die haar best deed niet te betweterig over te komen. “Maar ik begrijp wel wat uw huisarts bedoelt. Overgewicht is een probleem waar heel veel mensen last van hebben.” De campingarts zweeg even. “Ik raad mijn patiënten altijd aan om met mate te genieten. Vaak geniet je dan nog veel meer, omdat je je er bewust van bent. Maar met een stukje vlees van de barbecue of een blikje bier op z’n tijd is niks mis mee, hoor, zeker niet als je op vakantie bent.”
Monique glimlachte. “Het is zeker niet mijn bedoeling om uw mooie avond te bederven. Geniet van uw lekkere stukje vlees en een biertje of een glas wijn. Maar denk er gewoon eens over na, of u toch niet iets aan uw eetpatroon zou kunnen veranderen. Bijvoorbeeld na de vakantie. Op internet is daar heel veel informatie over te vinden en u kunt ook bij uw huisarts terecht. En begeleiding door een diëtist kan heel nuttig zijn.”
“We proberen wel meer te bewegen,” zei de vrouw, met een tevreden blik richting haar man. “Of niet, Piet? Elke dag een stukje langs het strand lopen. Wat vaker de auto laten staan. We hebben al een paar keer een fiets gehuurd, om een stuk te gaan fietsen door de duinen en naar Sondijk.”
“Het zal wel goed zijn voor je gewicht,” vond de man, “maar je wordt er wel moe van. Volgens mij kunnen we eten, Mien. Zeker weten dat u geen vorkje mee prikt, dokter?”
“Zeker weten. Maar nogmaals bedankt voor het aanbod. En geniet verder nog van uw vakantie.”
“Dat zullen we zeker doen, dokter,” antwoordde de vrouw. “We gaan morgen weer een stukje fietsen, daar kan ik me nu al op verheugen.”
“Ik ook,” mopperde de man goedmoedig. Hij veegde opnieuw met een mouw over zijn bezwete gezicht en verplaatste toen het vlees van de barbecue naar een bord.
Inmiddels begon het al een klein beetje te schemeren. De eerste kinderen moesten naar bed, wat de nodige verontwaardigde protesten opleverde. Bij het grote sanitairgebouw stond een vrouw een handwasje te doen. Twee mannen deden de vaat en door de ramen die op een kier stonden klonk het geluid van de douches. Monique wandelde nog een stukje verder en maakte toen een boog terug richting haar huisje. Op een van de bankjes die ze passeerde, zat een ouder echtpaar. Monique herkende ze onmiddellijk: het waren de man en vrouw die ze ‘s ochtends op het terras van ‘Zorba’ had gezien, de vrouw die niet meer leek te weten hoe ze haar vork moest gebruiken en de man die zo zorgzaam voor haar was geweest.
Monique zei het echtpaar vriendelijk gedag en vroeg toen in een opwelling of het goed was dat ze even bij hen kwam zitten.
“Natuurlijk.” De man schoof bereidwillig een stukje opzij.
De vrouw keek Monique met haar lege, afwezige, ogen aan en mompelde een paar keer iets, wat de campingarts maar moeilijk kon verstaan.
“Tjsien,” klonk het ongeveer.
“Francien.”
“Nee, dat is Francien niet,” zei de man rustig. Hij verontschuldigde zich bij Monique.
“Neemt u mijn vrouw alstublieft niet kwalijk, ze is af en toe iets in de war.”
“Is Francien uw dochter?” vroeg Monique.
“Nee, het is een oude vriendin van mijn vrouw. Ze hebben elkaar al een hele tijd niet meer gezien, maar toch denkt mijn vrouw af en toe haar te herkennen.”
Monique knikte en besloot open kaart te spelen.
“Ik heb u vanochtend ook op het terras van ‘Zorba’ gezien. Ik vond dat u zo lief met uw vrouw omging. Dat wilde ik u even zeggen.”
“Bent u hier ook op vakantie?” vroeg de man, die niet goed leek te weten hoe hij op het compliment van Monique moest reageren.
“Nee, ik ben hier de campingarts. Mijn naam is Monique Faber.”
“Oh.” De man zweeg even. “Ik ben Frans Spoelstra. En mijn vrouw heet Aafke. Ze heeft problemen met haar geheugen, maar dat had u waarschijnlijk al begrepen. Ze heeft Alzheimer,” voegde hij er na een korte pauze zachtjes aan toe.
Monique glimlachte naar Aafke, die dat blijkbaar als aansporing zag om een verhaal te vertellen over een vakantie die ze jaren geleden hadden gemaakt.
“Wij zijn naar Delphi geweest,” vertelde ze, “u weet wel, van het orakel, in Griekenland. Met de bus vanuit Athene, waar we een hotelkamer hadden. Het is echt een prachtige plaats om te bezoeken, vlak bij de zee, met de heuvels eromheen. Het was er wel heel warm, gelukkig hadden we in de bus airconditioning en buiten dronken we uit flesjes water. De omgeving ziet er nog zo ongerept uit, er liepen ook allemaal mensen in oude Griekse gewaden rond, maar dat was meer voor de toeristen.”
Ze zweeg even, alsof ze de draad van haar verhaal kwijt was en zich afvroeg wat ze aan het vertellen was, en ging toen opgewekt verder.
“Onze hotelkamer bood uitzicht op de beroemde Acropolis en buiten waren allemaal terrasjes, waar je heerlijk kon eten. Heel gezellig. En we zijn ook nog naar de ruines van Mycene geweest, met de twee leeuwen boven de poort. Maar daar was het wel heel erg druk, de autobussen reden af en aan.”
“Wij hebben ooit een reisje naar Griekenland gemaakt,” legde Frans uit, maar toen kenden we elkaar net.” De arme man schudde zijn hoofd. “Aafke kan zich van vroeger nog heel veel herinneren, vaak nog beter dan ik dat kan, maar als ik haar vraag wat we vandaag hebben gedaan…”
Hij schudde nog een keer zijn hoofd en vroeg zijn vrouw toen, tegen beter weten in: “We hebben vanmiddag lekker een stukje gewandeld, toch, Aafke?”
Aafke keek Frans een beetje hulpeloos aan en leek in haar herinnering naar iets te zoeken dat ze niet kon vinden. Ze draaide zich om naar Monique en keek de campingarts aan alsof ze deze voor het eerst zag.
“Francien?”
“Ik ben Monique Faber,” zei Monique rustig. “Ik werk hier op de camping.”
“Francien?”
Monique realiseerde zich weer wat voor een afschuwelijke ziekte Alzheimer was, zeker voor de directe omgeving van de patiënt. Voor de patiënten zelf was het vooral afschuwelijk in de beginfase, als ze zich realiseerden dat ze geestelijk steeds verder aftakelden. Daarna leken ze zich vaak niet meer te beseffen wat er precies met hen aan de hand was en maakten ze soms zelfs een tevreden indruk, hoewel je dat als buitenstaander natuurlijk nooit met zekerheid kon zeggen. Wie wist wat er in hun hoofden omging?
Tijdens haar studie had een van de docenten het ooit zo aan Monique uitgelegd: stel je voor dat het geheugen een rijtje dominostenen is. Bij Alzheimer vallen de laatste dominostenen als eerste om. Daarom kunnen patiënten zich recente ervaringen vaak niet meer herinneren, zoals wat ze eerder die dag hebben gedaan, terwijl ze van heel vroeger, bijvoorbeeld uit hun jeugd, nog van alles weten.
In het verloop van de ziekte verdwenen ook de vroegere herinneringen. Patiënten werden steeds hulpelozer en steeds afhankelijker van anderen, tot het niet meer mogelijk was om thuis te blijven wonen en plaatsing in een verpleeghuis bijna onontkoombaar was.
“Francien?”
Aafke Spoelstra keek Monique opnieuw blijmoedig aan. Haar man stond op. Hij leek zich een beetje te generen voor het gedrag van zijn vrouw. “Kom op, Aafke. We willen de dokter niet langer lastigvallen. We wandelen terug naar ons huisje.”
Aafke stond op en pakte de arm van Frans vast.
“Vindt u het goed dat ik even met u mee wandel?” vroeg Monique. “En er is geen sprake van dat u me lastigvalt. Ik vroeg zelf of ik naast u op het bankje mocht gaan zitten.”
“Als u het niet vervelend vindt,” aarzelde Frans Spoelstra.
“Nee, natuurlijk niet.” Monique stond eveneens op en pakte net als Frans een arm van Aafke beet. Zo liepen ze met z’n drieën in alle rust het stukje terug naar het huisje dat Frans en Aafke hadden gehuurd. Aafke begon over een gebeurtenis uit haar middelbare schooltijd te vertellen, maar stopte al snel met haar verhaal, waarna ze in stilte de laatste meters aflegden.
“Ik ben moe, ik wil naar bed.”
“Kom, ik breng je even.”
“Eerst tanden poetsen,” zei Aafke op de toon van een klein kind. De opmerking sneed zowel Monique als Frans door merg en been.
Frans keek voor hij met zijn echtgenote het huisje binnenging Monique afwachtend aan, alsof hij een vraag wilde stellen, maar niet goed durfde. Maar dat was voor de campingarts ook niet nodig. Ze had meer dan genoeg mensenkennis om de situatie feilloos aan te voelen.
Frank Spoelstra droeg een zware last op zijn schouders en het moest heerlijk voor hem zijn om daar af en toe met iemand over te kunnen praten.
“Is het een idee om samen nog even een kopje koffie te drinken?” stelde ze voorzichtig voor.
Er brak een glimlach door op het gelaat van Frans.
“Dat zou ik heel fijn vinden. Maar ik heb ook nog een flesje wijn staan.”
“Dat is natuurlijk helemaal lekker.” Monique beantwoordde de glimlach van Frans. “Ik wacht wel even achter het huisje.”
“Prima,” zei Frans. “De tuinstoelen staan klaar. En u mag ook gerust de wijn vast openmaken, hoor, de fles staat op het aanrecht.”
Terwijl Frans Aafke in bed hielp, zat Monique achter het huisje, zoals ze dat eerder die avond ook bij haar eigen bungalow had gedaan.
Inmiddels kwam de schemering steeds meer opzetten, de zon was ondergegaan en de maan meldde zich aan de hemel. Een merel begon te zingen, stopte weer en kakelde toen zijn alarmkreet, blijkbaar was er een kat of een ander roofdier in de buurt. In de verte klonk het geluid van de branding en wat zeevogels. Monique sloot haar ogen en stelde zich voor hoe het voor Frans moest zijn, om de vrouw met wie hij zoveel jaren al was getrouwd, zo te zien veranderen.
Op dat moment kwam Frans door de achterdeur van het huisje naar buiten, met twee glazen met wijn in de hand.
“Alstublieft, of had u toch liever koffie gewild?”
“Geen sprake van. En zeg maar gewoon ‘je’ tegen mij, hoor. Anders klinkt het zo formeel.”
Frans hief zijn glas.
“Proost.”
“Proost.” Monique nam een slok en liet het initiatief verder aan Frans over, of hij wilde praten over de situatie met zijn vrouw, of niet.
“Wat een mooie avond.”
Monique knikte.
“Het klinkt misschien gek, maar ik geniet er nog steeds van om samen met Aafke op vakantie te gaan,” zei Frans. “Ook al is ze natuurlijk niet meer de vrouw op wie ik ooit verliefd ben geworden. Maar verliefdheid, tja, dat verdwijnt, maar er komt een hele diepe liefde voor in de plaats. Tenminste, zo voel ik dat. Het is ook absoluut geen opoffering om voor haar te zorgen, dat had ze voor mij ook gedaan, als het andersom was geweest, als ik ziek was geworden.”
“Maar ik kan me voorstellen, dat het soms een zware last is.”
“Natuurlijk. Er zijn ook genoeg momenten dat ik het niet meer zie zitten. Dat ik me afvraag hoelang ik het nog volhoud, hoelang we nog zo door kunnen gaan, dat ze thuis blijft wonen. Want er zal een moment komen dat dit niet meer gaat, dat het niet meer verantwoord is.”
Frans zweeg even en nam een slok van zijn wijn.
“Maar het heeft geen zin om ver vooruit te kijken, dat heb ik wel geleerd. Niemand weet wat de toekomst brengt. En daarom probeer ik zoveel mogelijk van de mooie momenten te genieten, ook al is dat niet altijd even gemakkelijk.”
“Dat snap ik,” antwoordde Monique, “maar zoals ik al eerder zei, ik vind het heel bijzonder om te zien hoe u voor Aafke zorgt, daar heb ik echt bewondering voor.”
“Daar hoef je geen bewondering voor te hebben,” glimlachte Frans. “Dat is nou echte, ware liefde.”
“Laten we dan toosten op de liefde,” zei Monique en ze hief haar glas.
“Wat heb jij gedaan?”
Monique keek de volgende ochtend verbaasd toe hoe Bas de EHBO-post binnenkwam. De arts-assistent strompelde moeizaam in de richting van de balie en liet zich met een zucht van verlichting in een stoel vallen die in de ontvangstruimte stond.
“Wat ik gisteravond heb gedaan? Ik heb een potje gevoetbald,” mompelde Bas. “En is er al koffie? Ik kan wel een opkikker gebruiken.”
“Jij gevoetbald? Ik wist helemaal niet dat jij dat kon,” glimlachte Monique, terwijl ze naar de koffiepot liep en een mok voor Bas vol schonk.
“Kan ik ook niet,” zuchtte Bas, “en dat proberen mijn spieren me nu ook te vertellen. Ik heb verdorie overal spierpijn. Voortaan houd ik het gewoon bij zwemmen, daar voel ik me tenminste als een vis in het water.”
De arts-assistent probeerde z’n rug te strekken, wat hem opnieuw een pijnlijke grimas opleverde.
“En als nou alleen mijn benen nog pijn deden, maar zelfs mijn rug protesteert. Terwijl ik daarmee toch echt niet tegen een bal heb getrapt.”
“Had je wel goede schoenen aan?” vroeg Monique met een glimlach, terwijl ze Bas zijn koffie overhandigde. “Hier, zodat je weer een beetje mens wordt.”
“Goede schoenen? Weet ik veel,” mopperde Bas, voordat hij een slok van zijn koffie nam. “Lekker, dank je.”
De arts-assistent nam nog een slok. “Het was ook helemaal niet de bedoeling om te gaan voetballen. Ik liep gisteravond langs het strand en net toen ik terug naar mijn stacaravan wilde gaan, was er een relletje aan de gang. Met in het middelpunt Ruudje en Fredje, je weet wel, die jochies die gisteren ook de ruzie op de speelplaats hebben veroorzaakt, waar John voor belde.”
Monique knikte. “En toen ben je maar met ze gaan voetballen.”
“Precies. De ruzie ging erom dat ze hun bal tegen iemand aan hadden getrapt. Dat heb ik weten te sussen en Claudia, hun moeder, zag er zo ongelukkig uit, dat ik toen maar even met de jongens ben gaan ballen. Als je het mij vraagt, missen die jongens echt een vaderfiguur in hun leven. Maar nu zit ik dus met de gebakken peren, want al mijn spieren doen zeer.”
“Je hebt je best gedaan om flink indruk te maken?” vroeg Monique onopvallend.
“Op Claudia bedoel je? Ach nee, ik had gewoon met haar te doen. En eigenlijk zijn het alle twee prima jochies, volgens mij vonden ze het ook hartstikke leuk dat ik met ze ging voetballen.”
Bas glimlachte even vertederd bij de herinnering. Eigenlijk had hij het voetballen ook wel heel leuk gevonden. Welke man vindt het niet leuk om met een paar jongens een balletje te trappen?
“Ik zat te denken om straks nog even bij Claudia langs te gaan,” ging de arts-assistent verder.
“Hoe dat zo?”
“Misschien heeft ze zin om vanavond mee naar de barbecue te gaan. Ze maakt op mij een wat eenzame indruk. Ruudje en Fredje vragen zoveel energie en aandacht, dat ze volgens mij verder nauwelijks nog aan iets toe komt. Bij de barbecue krijgt ze de kans om weer eens wat nieuwe mensen te ontmoeten. Even onder de mensen te zijn. En de jongens vinden misschien wel nieuwe vriendjes. Ik zal ze van te voren wel even flink toespreken, want het moet natuurlijk niet weer op ruzie uitdraaien. Wat vind jij?”
“Het lijkt me een goed plan.” Monique keek haar assistent goedkeurend aan. “Dat is toch ook het mooie van ons werk op de EHBO-post. Dat we de mensen waarmee we in aanraking komen niet als nummers behandelen, maar ons betrokken voelen bij hun lot. Waarbij dat natuurlijk nooit mag doorslaan. Betrokkenheid is goed, maar we dienen wel altijd een grens te respecteren.”
Monique keek Bas veelbetekenend aan.
“Je bedoelt dat ik werk en privé gescheiden houd. Dat ik plat gezegd niets met Claudia begin,” begreep Bas.
“Zo zou je het kunnen formuleren, ja,” glimlachte Monique.
“Daar hoef je niet bang voor te zijn, Monique, ik ken mijn verantwoordelijkheden,” zei Bas, met iets van irritatie in zijn stem. “Dat weet jij toch ook wel?”
“Dat weet ik ook wel, maar het kan nooit kwaad om het nog een keer te benadrukken. Want het vlees is zwak en je zult de eerste arts niet zijn die iets met een patiënt begint en daar later ongelooflijk veel spijt van heeft.”
Bas schudde zijn hoofd. “Spreek je nu uit eigen ervaring?”
“Ik wilde de waarschuwing gewoon even kwijt, Bas, je moet het niet als motie van wantrouwen zien. Heb je trouwens nog wat van Florence gehoord? Gaat het goed met haar fotoshoot?”
“Ze stuurde me gisteren een sms’je.” Bas wilde het niet vertellen, maar kon het toch niet laten. Hij klonk een beetje verlegen. “Ze mist me.”
“Dat is mooi, Bas,” zei Monique, die maar al te goed wist dat de relatie tussen haar assistent en het fotomodel niet altijd even rimpelloos was.
“En heb jij gisteravond nog wat leuks gedaan?”
Maar voor Monique kon vertellen over haar wandeling door de camping en de ontmoeting op het bankje met Aafke en Frans Spoeltra, ging de deur van de EHBO-post open.
Een man van rond de vijftig bleef aarzelend in de deuropening staan. Hij was in volledig vakantietenue: sandalen zonder sokken, een korte broek tot op kniehoogte, een felgekleurd shirt en een petje waarop de naam van een Duitse voetbalclub stond.
Ondanks zijn uitbundige uiterlijk maakte de man een timide, bijna verlegen indruk.
“Stoor ik?” vroeg hij in het Duits. Hij maakte de indruk alsof hij zich het liefst gelijk weer had omgedraaid.
“Helemaal niet. Komt u binnen,” antwoordden Monique en Bas tegelijkertijd, alle twee ook in het Duits.
Omdat de camping veel Duitse gasten had, kostte het zowel de campingarts als haar assistent geen moeite om de taal van onze oosterburen te spreken.
De man leek nog even te aarzelen en stapte toen toch de EHBO-post in. Hij zette zijn petje af en wreef zich wat zweet van het voorhoofd.
“Heet buiten,” zei hij, met een verontschuldigende glimlach.
Monique knikte en deed haar best om de man op zijn gemak te stellen.
“Wat kan ik voor u doen?”
De blik van de man gleed van Monique naar Bas en weer terug, alsof hij zich afvroeg door wie hij het beste geholpen kon worden.
“Het is een nogal, eh, persoonlijk probleem,” zei hij toen, waarbij hij zijn best leek te doen al te moeilijke Duitse woorden te mijden. “Begrijpt u?”
Monique schudde onbewust haar hoofd. “Loopt u even mee naar de spreekkamer,” zei ze toen, “dan kijken we wat er aan de hand is.”
De blik van de man aarzelde weer even tussen Monique en Bas.
“Heel goed. Ik loop met u mee. Ik voel me een beetje opgelaten.”
“Dat is nergens voor nodig.”
Monique liet de man voorgaan naar de spreekkamer en richtte zich ondertussen tot Bas.
“Ik weet niet hoe druk het vandaag word, dus als je naar Claudia en haar jongens wilt, doe dat wat mij betreft dan maar gelijk. Het is nu nog rustig.”
“Prima.” Bas knikte. “Dan is de kans ook het grootst dat ik ze nog bij hun stacaravan aantref. Ik weet niet wat hun plannen verder zijn.” De arts-assistent zweeg even. “En dan kan ik gelijk mijn spieren wat losmaken. Wat beweging is vast goed tegen de spierpijn.”
“Je kunt altijd nog een spierontspanner nemen.”
“Ja, dokter.”
Terwijl Bas de EHBO-post verliet, wat oefeningen deed om zijn spieren te ontspannen en desondanks nog steeds behoorlijk stijf in de richting van de stacaravan van Claudia strompelde, ontfermde Monique zich over de man in de wachtkamer.
“Gaat u zitten.”
De campingarts wees naar de stoel aan de andere kant van haar bureau.
“Eh nee, dank u, dat is, um, juist het probleem. Ik blijf liever staan.”
De Duitse campinggast keek haar moeilijk aan.
“U heeft problemen met uw, eh, achterste,” begreep Monique, die niet zo snel een netter Duits woord voor het zitvlak wist. “Mit ihrem Hintern?”
“Stimmt. Klopt, ja.”
“Daar weten we wel een oplossing voor.” Monique sprong energiek op, pakte een kussentje uit een kast en drapeerde dat op de stoel.
“Zo beter?”
“Dank u.” De man glimlachte dankbaar en nam voorzichtig op de stoel plaats, waarna hij zich wat meer ontspande.
“Goed zo?” vroeg Monique.
De man knikte. Het petje van de voetbalclub lag inmiddels voor hem op het bureau. Monique moest een moment denken aan Bas met zijn spierpijn na het balletje trappen met de twee baldadige jochies en concentreerde zich toen weer op haar patiënt.
“Wat is het probleem precies?”
De man schoof even met zijn zitvlak op het kussentje heen en weer.
“Ik heb een, eh, Blutgeschwür. Denk ik.”
Monique moest even nadenken voor haar te binnen schoot wat een ‘Blutgeschwür’ ook alweer was.”
“Een steenpuist.”
Nu was het de beurt aan de man om haar vol onbegrip aan te kijken.
“In het Nederlands noemen we het een ‘steenpuist’. Of een ‘furunkel’ dat is de meer officiële benaming.”
“Juist, ja.” In de ogen van de man daagde het begrip.
“Ik wilde eerst helemaal niet naar u toe komen,” vervolgde hij. “Ik schaam me er een beetje voor. Het zit ook op een plek, nou ja, die je maar liever privé houdt. Maar mijn vrouw stond er op dat ik toch even bij u langs zou gaan. Om er helemaal zeker van te zijn dat het niets anders is.” Hij zweeg even en voegde er toen nog aan toe: “Zij maakt zich nogal snel zorgen. Als ik tijdens het klussen in huis een sneetje in mijn vinger krijg, is ze al bang dat ik doodbloed. Nou ja, nou overdrijf ik wat, maar ze is wel wat angstig aangelegd. Maar verder is het een schat, dus mij hoor je niet klagen. Het is de liefde van mijn leven.”
“Bent u wezen fietsen?” vroeg Monique.
De man knikte. “Ja, dat klopt. We fietsen hier wat af, heerlijk, door de duinen, naar Sondijk, dat is echt heel goed geregeld in Holland. Je hebt overal fietspaden. Dat is in Duitsland wel anders, daar moet je vaak nog gewoon over de weg fietsen. Hoewel dat aan het veranderen is, daar krijg je nu ook steeds meer fietsroutes.” Hij zweeg even. “Maar we zitten er nu een beetje om heen te praten. U wilt vast even naar die puist kijken. Hij zit precies op de rand van mijn onderbroek. Ik heb gezweet en het zadel is hard en die onderbroek schuift en zo zal hij wel zijn ontstaan.”
“Als u op het onderzoeksbed gaat liggen en uw broek uitdoet.”
“Dat moet dan maar. Om mijn vrouw gerust te stellen.”
De man klom met onmiskenbare tegenzin op het onderzoeksbed en schoof zijn korte broek omlaag. Het was inderdaad een joekel van een steenpuist, constateerde Monique, die om besmetting te voorkomen doorzichtige handschoenen had aangetrokken.
Een steenpuist begint met een rode, harde en pijnlijke plek in de huid. Na een paar dagen rijpt de steenpuist en ontstaat een zwarte, harde plek die uiteindelijk openbarst. Hieruit stroomt dan de etter, een geel-wit soms wat bloederige dikke vloeistof, die naast dode witte bloedcellen ook de veroorzakende bacteriën bevat.
Want wat veel mensen niet weten, is dat een steenpuist ontstaat door een infectie met stafylokokken en zeer besmettelijk is. De bacterie komt bij veel mensen op de huid voor, zonder dat ze er last van hebben, maar wrijving van de huid langs kleding en vochtigheid, kan voor een steenpuist gaan zorgen.
Vroeger werden ze vaak behandeld met trekzalf, maar dat gebeurde steeds minder, wist Monique. Ze begon de huid rond de steenpuist van de man te ontsmetten en plakte daarna een gaasje over de puist, om als die openbrak besmetting te voorkomen.
“Trek uw broek maar weer aan. Ik denk dat de puist wel snel zal openbarsten.”
Opgelucht klom de man weer van het onderzoeksbed af. “Is mijn vrouw ook weer gerustgesteld,” zei hij, “maar de fiets laat ik de komende dagen maar staan.”
“Er zijn van die handige dekjes voor het zadel. Dan heeft u er minder last van en het voorkomt ook dat u in de toekomst weer problemen krijgt.”
“Dank voor het advies, dokter. Maar voor vandaag heb ik een goed excuus om lekker lui op het strand te gaan liggen. Op mijn buik natuurlijk,” voegde de man er snel aan toe.
Hij was de behandelkamer al bijna uit, toen Monique hem terugliep.
“Hier, uw petje.”
Het petje van de Duitse voetbalclub was op het bureau blijven liggen. Monique overhandigde het aan de campinggast.
“Ik weet niet veel van voetbal, maar dat is toch een voetbalclub? Hebben ze het goed gedaan, dit jaar?”
“Ze zijn bijna gedegradeerd.” De man schudde zijn hoofd. “Maar volgend jaar worden ze kampioen, ik weet het zeker.”
“Ik hoop het voor u.”
In de wachtruimte zaten al een paar mensen te wachten. Monique vroeg wie er aan de beurt was en een moeder met haar dochtertje stonden op. En terwijl Monique de moeder begroette en het meisje begerig naar de snoeppot zag kijken, zat Bas voor de stacaravan van Claudia.
De arts-assistent was door Ruudje en Fredje enthousiast begroet.
“Potje voetballen, dokter Bas?”
“Eh, nou nee, een andere keer,” zei Bas, die door het stukje wandelen minder stijf was geworden, maar wiens spieren nog steeds aanvoelden of hij een marathon had gelopen.
Ook Claudia vond het duidelijk leuk om Bas te zien.
“Kopje koffie.”
“Nee, dank je, ik heb net op,” bedankte Bas.
“Kom dan in ieder geval even zitten.”
Bas nam in een van de tuinstoelen plaats die voor de stacaravan stonden.
“Ik wil je nog bedanken voor gisteravond,” begon Claudia. Ze leek opeens een beetje verlegen. “Dat je geholpen hebt met die ruzie en daarna met de jongens bent gaan voetballen.”
“Geen probleem, ik vond het zelf ook leuk om te doen, al heb ik het wel moeten bezuren.” Bas trok een gemaakt pijnlijk gezicht. “Ik heb flinke spierpijn.”
Ruudje en Fredje hadden de bal opgepakt en waren bij Bas en Claudia komen staan. Ze volgden het gesprek op de voet.
“Ik kom eigenlijk vragen of jullie vanavond zin hebben om mee te gaan?” vroeg Bas. “Bij het strandpaviljoen ‘Zorba’ wordt een barbecue georganiseerd. Het wordt vast heel gezellig en Stavros, de kok, is een echte meester in de keuken. Als hij vlees of vis bereidt, is het om je vingers bij af te likken.”
“Een barbecue, gaaf,” riep Ruudje uit.
“Toe nou, mam,” drong ook Fredje aan.
“Ik weet het niet.” Claudia aarzelde. “Ik vind het heel leuk dat je ons vraagt, maar ik denk niet dat we dat moeten doen.”
“Doe nou niet zo flauw, mam.”
“Verdomme, we doen ook nooit wat leuks.” Ruudje stuiterde de bal wild op de grond.
“Let eens even op je woorden, jij, ik wil niet dat je vloekt,” wees Claudia haar zoontje terecht, maar al te veel indruk maakte het niet, want Ruudje stuiterde nog een keer wild met de bal en Bas had al een visioen dat de bal bij de stacaravan van de buren terecht zou komen en dat er opnieuw een fikse ruzie zou ontstaan.
“Lijkt het je niet leuk?” vroeg Bas. “Je ontmoet misschien weer eens wat nieuwe mensen. Zo vaak zul je er tegenwoordig ook niet meer op uit gaan. Je hebt ongetwijfeld je handen vol, met je werk en de jongens.”
Claudia knikte en had opeens tranen in haar ogen.
“Niet huilen, mam.” Ruudje liep naar zijn moeder toe en kroop half bij haar op schoot.
“Sorry.” Claudia droogde haar tranen al weer. “Fredje, pak jij de rol met keukenpapier eens uit de keuken.”
Fredje leek even te aarzelen, liep de bal toen vallen en verdween in de stacaravan, om er even later met de rol huishoudpapier weer uit te komen. Claudia scheurde een stukje af en veegde daarmee haar ogen en wangen helemaal droog.
“Sorry, Bas,” verexcuseerde ze zich nog een keer. “Af en toe wordt het me gewoon even teveel.”
“Dat snap ik,” zei Bas, “een reden des te meer om er gezellig even een avondje uit te gaan. Ik ga met je mee, dus je hoeft er niet alleen heen. En ik weet zeker dat Fredje en Ruudje zich keurig zullen gedragen. Toch, jongens? Dat moeten jullie me beloven. Ik wil geen ruzies of zoiets.”
“Komt voor elkaar dokter Bas,” zei Ruudje op een bijna volwassen toon en ook Fredje knikte.
“Daar ga ik dan ook echt vanuit jongens.”
“Gaan we dan nu voetballen, dokter Bas?” probeerde Fredje.
“Ik heb niets fatsoenlijks om aan te trekken,” aarzelde Claudia nog, hoewel ze eigenlijk al over de streep was getrokken. “Ik heb alleen maar vakantiekleren bij me?”
“Dat is toch prima,” stelde Bas haar gerust. “Het is geen officiële galabijeenkomst. Iedereen draagt gewoon iets wat makkelijk zit. Dat hoort toch ook bij de vakantie. Het is heel informeel, gewoon gezellig wat kletsen, drinken en lekker eten. En dat met het ruisen van de golven op de achtergrond, wat wil je nog meer. Zal ik je komen ophalen?”
“Nou, goed dan,” ging Claudia eindelijk definitief overstag.
“Yes,” schreeuwden Fredje en Ruudje.
Uit pure vreugde gaf Fredje een flinke trap tegen de bal. Bas hield zijn adem in. De bal vloog rakelings langs de stacaravan aan de overkant van het veldje en verdween in de struiken.
“Goal!!” schreeuwde het jochie en rende de bal achterna.
Bas en Claudia keken elkaar even schaapachtig aan en konden toen een glimlach niet onderdrukken.
“Wat zijn het toch een schatjes, hè,” zei Claudia, “je hebt er nooit omkijken naar.” In haar stem klonk opluchting door, alsof ze blij was dat ze het besluit had durven nemen om mee naar de barbecue te gaan.
“In ieder geval zijn het geen saaie knaapjes,” vond Bas. “Je hoeft je nooit te vervelen als ze in de buurt zijn. Maar misschien is het verstandig ze hier op het veldje niet met de bal te laten spelen, anders mist die stacaravan aan de overkant straks nog een ruit.”
“Daar heb je helemaal gelijk in. Fredje, Ruudje, kom eens hier,” riep Claudia en wellicht tot haar eigen verbazing kwamen de jochies gelijk aangerend.
Bas nam afscheid en wandelde terug naar de EHBO-post. Hij begroette Krijn, die in een border aan het schoffelen was en kwam toen langs de campingwinkel, waar Tania na de eerste ochtenddrukte bezig was met het bijvullen van de schappen.
“Ha die Tania, alles goed?”
Bas stak zijn hoofd om de deur en groette het meisje joviaal.
“Hoi Bas, pfff ik heb al een stormloop achter de rug.” Tania veegde met een theatraal gebaar met een hand over haar voorhoofd, alsof ze zweet moest wegvegen. “Ik kon de verse broodjes en de andere ontbijtspullen niet aanslepen. John zal wel in zijn nopjes zijn met de omzet, want het regende euro’s in de kassa.”
“Misschien moet je een aandeel in de omzet gaan vragen?”
“John ziet me aankomen.” Tania barstte in een gegiechel uit. “Hij zou nog liever zelf in de winkel gaan staan.”
“Maar of dat goed zou zijn voor de omzet?” grapte Bas.
“Zeker weten van niet. Alleen de bakker in Sondijk zou er blij mee zijn, want waarschijnlijk vliegt zijn omzet dan omhoog.” Tania giechelde nog even lekker verder, voor haar wat anders te binnenschoot.
“Kom je vanavond ook naar de barbecue?”
“Zeker weten. Dat lekkere eten van je vader wil ik niet missen.”
“Pam, Puck en ik hopen ook op een lekker hapje.”
“En dan heb je het zeker niet over het vlees op de barbecue.”
“Ik heb het wel over vlees, maar niet op de barbecue, nee, dat zou maar zonde zijn.”
Tania keek Bas stralende ogen aan.
“Komt Florence ook mee?” vroeg ze toen.
“Nee, die zit nog op haar fotoshoot.”
“Dus als het helemaal hopeloos is met de jongens, kan ik altijd nog proberen jou te versieren.”
“Ben ik zo’n hopeloos geval dan?”
“Dat bedoel ik niet.” Tania leek zowaar even van haar stuk gebracht. “Jij hebt Florence al, bedoel ik.”
“Dat klopt helemaal. Bovendien heb ik vanavond al gezelschap. Ik kom met een van de gasten van de camping, met haar twee kinderen.”
“Die twee jochies die overal heibel veroorzaken?”
“Precies ja, maar eigenlijk zijn het twee hele leuke knapen. En hun moeder is wel aan een verzetje toe, die heeft het al zwaar genoeg.”
“En voor dat verzetje ga jij zorgen?” giechelde Tania weer.
Bas zuchtte. Hij werd er wel eens moe van dat Tania, Puck en Pam alleen maar aan jongens en sex leken te kunnen denken.
De arts-assistent schudde zijn hoofd en besloot toen om het verder maar te laten zitten. Hij wenste Tania sterke met de drukte in de campingwinkel en wandelde terug naar de EHBO-post.
Het was een prachtige avond voor een barbecue. De wind was helemaal gaan liggen, de hemel was wolkeloos en de temperatuur kwam nog steeds boven de twintig graden uit.
Petra en Stavros hadden het terras mooi versierd met lampionnen, die straks als het donker werd voor een prachtige sfeerverlichting zouden zorgen. Een gedeelte van de tafeltjes en stoelen was weggeschoven en daar stonden nu drie barbecues op een rijtje. Het strandpaviljoen was gesloten voor overige gasten; alleen deelnemers aan de barbecue waren welkom.
Stavros liep rond met grote schalen, vaak gemarineerd, vlees. Er was fruit en ijs voor het dessert en op een tafel bij de ingang stond een tafel met cocktails, met en zonder alcohol, voor iedereen die binnenkwam eentje.
Uit de geluidsboxen stroomde zwoele loungemuziek en tussen de luie klanken door klonk het vertrouwde, eeuwige ruisen van de branding.
Langzaam druppelden de eerste gasten binnen. Behalve de medewerkers van de camping hadden zich ook veel vaste gasten opgegeven. Petra begroette de familie Dammhuber, het sympathieke Duitse gezin uit Wuppertal, die al jaren naar ‘Strand & Duin’ kwamen en inmiddels bijna tot het meubilair van de camping leken te horen.
Als de Dammhubers er niet waren, ontbrak er wat.
Petra drukte Helmut Dammhuber een cocktail in de hand, vroeg even aan zijn vrouw Maria hoe het maar haar ging - ze had regelmatig gezondheidsproblemen - en zag dat Krijn ook al van de partij was.
“Een cocktail, Krijn?”
“Nee, dank je Petra.” De klusjesman had vroeger gevaren en als echte oud-visserman ging zijn voorkeur meer uit naar een vertrouwd jenevertje, dan naar zo’n moderne cocktail.
Krijn liep gelijk door naar de bar en zat even later aan zijn eerste neut.
Tania, Puck en Pam lieten eveneens niet lang op zich wachten. De drie meiden hadden zich alle drie zorgvuldig opgemaakt en droegen een hip jurkje. Even was er oogcontact tussen Tania en Petra, alsof de uitbaatster haar dochter zonder woorden duidelijk probeerde te maken, dat ze zich wel moest gedragen.
Tania keek maar snel even de andere kant op.
Als het druk was, hielp ze vaak ook mee in de bediening, maar Petra en Stavros hadden via een cateringbedrijf wat assistentie ingehuurd en op die manier hun dochter een vrije avond gegund.
Tania, Puck en Pam zochten een plekje op vanwaar ze iedereen die het terras op kwam goed in de gaten konden houden. Ze begonnen aan een geliefd spelletje: een cijfer geven aan de jongens die ze zagen.
“Kijk, dat is een zeven.”
“Een zes, hoog uit.”
“Een vijf, jeetje, wat een foute sandalen.”
“Die broek is zeker te heet gewassen, hij komt maar tot z’n enkels.”
“Hoog water in de polder.”
“Dat kan echt niet meer. Jeetje, je zou je toch rot schamen, als je daarmee werd gezien.”
“Een negen, kijk.”
Pam hield haar adem in. Ook Tania en Puck vielen stil. Schijnbaar nonchalant liep een jongen achter een man en vrouw van ongeveer vijfenveertig jaar het terras op. De jongen zou als fotomodel niet misstaan, daar waren de meiden het zonder het met zoveel woorden uit te spreken, wel over eens. Hij droeg een strakke spijkerbroek met een wit overhemd, waar zijn gespierde bruine armen mooi tegen afstaken. De bovenste knoopjes van het overhemd waren los geknoopt, zodat goed te zien was dat hij regelmatig in een fitnesscentrum te vinden was. Hij had halflang, blond haar, dat door de zon iets was gebleekt.
De jongen keek even hun kant op en volgde toen de twee volwassenen.
“Hij keek naar mij,” zei Tania.
“Vergeet het maar, ik heb sjans,” vond Pam.
Puck zei niets, maar ze wist zeker dat de onderzoekende blik van de jongen haar had gegolden.
“Ik heb hem nog helemaal niet op de camping gezien.” Tania begon automatisch te fluisteren. “Hij is in ieder geval nog nooit in de campingwinkel geweest, dat had ik me heus wel herinnerd.”
“Ze zijn gisteren pas aangekomen,” wist Puck. “Ik neem tenminste aan dat het zijn vader en moeder zijn. Zijn vader heeft ze ingeschreven. Die was op de receptie. Ze hebben een huisje gehuurd.”
“En dat zeg je nu pas!”
“Wist ik veel dat hun zoon zo’n kanjer was,” reageerde Puck beledigd. “Ik wist alleen dat ze met z’n drieën waren. Dat stond op het inschrijfformulier.”
“Sst, niet zo hard gekkie, anders hoort hij ons nog. We lijken wel een stelletje bakvissen.”
Ook Bas was met Claudia en haar twee jongens op weg naar de barbecue. De arts-assistent had wel met enige vertraging te kampen, omdat Claudia ruim de tijd had genomen om zich op te maken, ondanks Bas’ eerdere bewering dat ze zich daar geen zorgen om hoefde te maken. Claudia was bovendien ‘s middags met Ruudje en Fredje nog even naar Sondijk geweest, om een vlot bloesje te kopen dat ze aan kon trekken.
Ruudje en Fredje hadden in de badplaats de boel weer aardig op stelten gezet en waren pas tot rust gekomen nadat Claudia ze alle twee een flinke ijsco in de hand had gedrukt.
“Mamma, waar blijf je nou?” zeurde Ruudje, terwijl hij samen met Fredje en Bas ongeduldig voor de stacaravan op zijn moeder zat te wachten.
Eindelijk was het zover en eerlijk is eerlijk, het resultaat mocht er zijn. Claudia kwam de caravan uit en zag er opeens jaren jonger uit. Onder haar vermoeide verschijning bleek een aantrekkelijke vrouw schuil te gaan.
Ze haalde diep adem en keek Bas dankbaar, maar ook een beetje zenuwachtig aan.
“Ik verheug me er echt op, maar vind het ook een beetje eng. Ik kan me niet herinneren dat ik zomaar een avondje uit ben geweest. En als de jongens zich maar netjes gedragen.”
“Dat hebben jullie me beloofd, toch jongens?”
“Ja dokter Bas, we zullen de bal tegen niet meer dan drie mensen aanschoppen,” grapte Fredje.
“En ik beloof dat ik hooguit tien flesjes bier zal drinken,” deed ook Ruudje een duit in het zakje.
“Een glaasje limonade, dat is alles wat jij krijgt.”
“Gaan we nou?” jengelde Fredje, die honger begon te krijgen.
“Mamma, wat heb je allemaal voor spul op je gezicht gesmeerd?” wilde Ruudje weten.
Daarna was er nog enige discussie over of de jongens hun voetbal mee mochten nemen. Het voordeel was dat als ze de barbecue zat waren, ze op het strand konden gaan voetballen. Het eventuele nadeel was ook duidelijk: Claudia zag al visioenen voor zich waarin een heleboel woedende mensen, omver geschoten barbecues en gesneuvelde ramen van het strandpaviljoen de hoofdrol speelden.
“Weet je wat we doen?” zei Bas. “Jullie nemen de bal mee en die leggen we zolang achter de bar neer en als jullie willen gaan voetballen, geef je mij even een seintje en pak ik de bal.”
“Dat is een goed plan, dokter Bas,” vond Ruudje.
Hij rende enthousiast over het grasveld voor de stacaravans en gaf de bal een enorme trap in de richting van het strandpaviljoen.
“Kom op, we gaan.”
De bal kwam op een van de andere stacaravans terecht, hobbelde over het dak en stuiterde zonder schade aan te richten weer op de grond.
Bas en Claudia haalden alle twee opgelucht adem.
Even later bereikten ze ‘Zorba’, waar het inmiddels al gezellig druk was. De heerlijke geur van het vlees op de barbecues kwam hen tegemoet. Bas zag een boel bekende gezichten. Hij stak een hand op naar Pepijn en Klaartje, die met Bob Mensink stonden te praten, de vaste leverancier van de campingwinkel.
Ad en Denise waren ook gearriveerd. Denise leek wel als een magneet alle mannenblikken naar zich toe te trekken. Zelfs voor haar doen zag ze er extravagant uit. Haar grote borsten dreigden elk moment uit haar jurkje te wippen, ze had haar nagels fel paars gelakt en ze droeg naaldhakken waarop een normaal mens geen stap zou kunnen verzetten.
Ad stond ernaast, zoals altijd met een sigaar in de mond, en leek niet goed te weten of hij zich moest schamen of juist trots moest zijn op zijn vriendin.
Bas had even oogcontact met Tania, Puck en Pam. De drie meiden zwaaiden enthousiast naar de arts-assistent. Tania maakte een onopvallend handgebaar. Het duurde even voor Bas begreep wat ze bedoelde, ze wees naar de goddelijke jongen die de meiden al eerder hadden gespot en die schijnbaar toevallig steeds meer hun kant op kwam.
“Hoi, ik ben Monique.”
Monique had met John staan praten, maar kwam nu naar Bas toe. De arts-assistent stelde Claudia en de jongens aan de campingarts voor.
“Ik heb al het nodige over jullie gehoord,” zei Monique, met een glimlach naar Ruudje en Fredje. “Jullie hebben de boel al aardig op stelten gezet, geloof ik. En van Bas begreep ik dat jullie ook goed kunnen voetballen.”
Claudia leek zich nog niet erg op haar gemak te voelen te midden van alle drukte. Misschien was ze bang voor de streken van haar jongens, hoewel die zich tot nu toe keurig gedroegen. Of ze was het gewoon niet meer gewend om naar een feestje te gaan. In ieder geval week ze nauwelijks van de zijde van Bas.
“Zal ik wat te eten voor ons halen?” stelde de arts-assistent voor.
“Ja, kom op, dokter Bas, wij gaan met u mee.”
Claudia bleef alleen met Monique achter. Even dreigde er een ongemakkelijke stilte te vallen, maar Monique voelde de situatie goed aan en begon gezellig wat te babbelen met Claudia.
“Bevalt het je op de camping?”
Langzamerhand ontdooide Claudia wat en toen Bas en Ruudje en Fredje met het eten terugkwamen, waren Claudia en Monique in een ontspannen conversatie verwikkeld.
De barbecue was een groot succes. Iedereen genoot van het eten dat Stavros bereidde. Er hing een relaxte sfeer, die slecht even dreigde te worden verstoord toen Ruudje en Fredje het idee kregen een langharige teckel die bij een van de gasten hoorde, een worstje te voeren dat op de grond was gevallen.
Het was goed bedoeld, maar de eigenaar van de hond was er niet blij mee, omdat de teckel die inderdaad flink aan de maat was, blijkbaar op dieet was en zeker geen scherp gekruid worstje mocht hebben.
In tegenstelling tot zijn baas zag de hond het worstje wel zitten, zodat er een machtsconflict tussen baas en hond ontstond.
De teckel trok luid blaffend flink aan de lijn, aangemoedigd door Ruudje en Fredje, die het beest met een stukje worst aanmoedigden om nog verder tegen zijn baas in opstand te komen.
De eigenaar van de hond was hier duidelijk niet blij mee en stond op het punt om in een flinke scheldkanonnade uit te barsten - tegen zijn hond of tegen de jongens, dat was niet helemaal duidelijk - maar gelukkig was Bas net op tijd ter plekke.
Hij nam Ruudje en Fredje mee naar de bar, pakte de bal die daar lag en stuurde de jongens het strand op, om te gaan voetballen. Gelukkig waren ze niet de enige kinderen op de barbecue. Er waren nog meer jongens en meisjes die zich dreigden te gaan vervelen. Nu stoven ze allemaal in de richting van het strand, achter Ruudje en Fredje aan. Tevreden zag Bas het gebeuren. Het leek erop dat de jongens nieuwe vriendjes hadden gevonden.
Bas bleef even met Krijn staan praten - die net weer een nieuwe borrel had gekregen, tenslotte stroomt er bij een zeeman geen bloed door de aderen maar jenever, zoals Krijn wel vaker zei - en keerde vervolgens terug naar Claudia.
Claudia was inmiddels in gesprek met een man van haar eigen leeftijd, die een sympathieke en spontane indruk maakte en middenin een verhaal zat over een malheur bij het opzetten van zijn nieuwe tent.
“Had ik nu toch de gebruiksaanwijzing maar gelezen, maar je weet, dat doen mannen nooit. Die denken dat ze het altijd zelf wel kunnen. Nou, vergeet het maar. Ik had nog twee stokken in mijn hand en de tent die stond al, schots en scheef, bij het minste geringste zuchtje wind was hij tegen de vlakte gegaan.”
De man haalde adem om verder te gaan en schrok toen Bas plotseling naast Claudia kwam staan.
“Oh sorry, ik wist niet dat je niet alleen…” Hij herstelde zich en stak Bas een hand toe. “Hoi, ik ben Klaas-Jan. Jij bent zeker de man van Claudia. We hebben net kennisgemaakt. Ik hoop niet dat je het erg vindt dat ik even met haar sta te praten.”
“Oh nee, wij zijn geen, eh, stelletje.” Claudia begon zowaar te blozen.
Bas beantwoordde de handdruk van Klaas-Jan, voor hij het misverstand uit de weg hielp.
“Hoi, ik ben Bas. Ik werk hier op de EHBO-post. Ik had Claudia uitgenodigd om samen naar de barbecue te gaan, omdat, nou ja, gewoon, het leek me gezellig. Maar Claudia heeft gelijk, hoor. Wij zijn geen stelletje, hoewel ik haar natuurlijk wel een hele charmante vrouw vind. Maar ik zal jullie niet langer storen. Ik wilde nog even wat aan Monique vragen,” loog Bas, die maar al te goed doorhad dat hij zich zo snel mogelijk uit de voeten moest maken.
“Klaas-Jan heeft ook twee kinderen,” legde Claudia nog uit, “ze zijn op het strand aan het voetballen met Ruudje en Fredje.”
“Het zijn schatjes, maar niet de makkelijkste,” zei Klaas-Jan. “Je hebt je handen er aan vol, zo in je eentje. Mijn vrouw en ik zijn namelijk gescheiden.”
“Nou, die jongens van mij zijn ook geen koorknaapjes.” Bas vond het opmerkelijk wat voor metamorfose Claudia het afgelopen uur had ondergaan. Ze had alle spanning van zich afgelegd en stond lekker met Klaas-Jan te kletsen. Er was duidelijk een ‘klik’ tussen die twee. Klaas-Jan ging verder met zijn verhaal over het opzetten van de tent en Claudia schonk hem al haar aandacht. Bas was even helemaal uit beeld verdwenen. De arts-assistent vroeg zich een moment af of hij zich beledigd moest voelen, maar besloot toen dat hij alleen maar blij was voor Claudia.
De arts-assistent wierp een blik om zich heen en zag dat Monique vanaf een afstandje geamuseerd stond toe te kijken.
Bas liep naar haar toe.
“Ik begin me opeens helemaal overbodig te voelen,” grapte hij.
“Je hebt gewoon je werk heel goed gedaan, Bas,” antwoordde Monique onverwacht serieus. “Kijk eens hoe gezellig Claudia nu met die man staat te kletsen. Dat komt ook door de zorg die jij hebt geleverd. Dat is het mooie aan het werken op de EHBO-post, dat het verder gaat dan het voorschrijven van een aspirientje of het bekijken van een steenpuist. Dat we echt aandacht hebben voor de mensen. Dat we er niet alleen zijn voor lichamelijke klachten, maar indien mogelijk ook psychisch of sociaal ondersteuning bieden. Zonder dat we daarin te ver gaan natuurlijk, want we zijn geen psychiaters. Maar soms doet gewoon wat extra aandacht ook al wonderen.”
Bas knikte.
“Ik weet trouwens iemand die geen extra aandacht nodig heeft,” zei hij toen.
“Hoe bedoel je? Oh ja, die heeft het goed voor elkaar.”
Monique en Bas begonnen tegelijkertijd te lachen. Tania, Puck en Pam vormden inmiddels een halve kring om de aantrekkelijke jongen die ze eerder die avond hadden gespot en probeerden om de beurt zijn aandacht te trekken.
Tania raakte lichtjes de schouder van de jongen aan, terwijl Pam net wat zei. De jongen draaide zich naar Tania toe, wat een verontwaardigde blik van Pam opleverde, terwijl Puck haar best leek te doen om er zo cool mogelijk uit te zien.
“Als dat maar geen ruzie wordt.”
“Ach nee,” zei Monique. “Daar zijn het veel te goede vriendinnen voor. Morgen hebben ze er de grootste pret om. Je zult zien, ze zijn nog dagen aan het bakkeleien over de vraag wie nou de meeste sjans van de jongen had.”
“En daar mag de hele camping van meegenieten.”
“Precies, het zijn toch heerlijke meiden, ook al kletsen ze je soms de oren van het hoofd.”
Op dat moment ontstond er bij de ingang van het terras de nodige ophef. Monique en Bas stonden er te ver vandaan om te zien wat er aan de hand was. Oh nee, toch niet weer Ruudje en Fredje, schoot het door het hoofd van de arts-assistent heen. Hij wierp een snelle blik opzij en zag dat Claudia ook geschrokken in de richting van het rumoer keek.
Er was echter iets heel anders aan de hand. Een oudere man zocht zich met ruwe bewegingen een weg door de drukte op het terras. Hij duwde gasten opzij en riep ondertussen: “Help, help.”
Hij was nu halverwege het terras en keek met ogen vol paniek en angst om zich heen. Hij kreeg Monique op hetzelfde moment in de gaten, als dat Monique Frans Spoelstra zag.
De oude man struikelde bijna richting de campingarts, die snel een paar passen zijn kant op deed.
“Alstublieft. Help ons.” Frans was buiten adem. Hij straalde zoveel deernis en hulpeloosheid uit, dat Monique een scheut van pijn door haar borst voelde schieten.
“Rustig maar, rustig Frans. Wat is er aan de hand?”
“Aafke.” Het lukte Frans nauwelijks om uit zijn woorden te komen. Bas pakte een stoel die ergens aan de kant was geschoven en liet Frans plaatsnemen. De man leek het nauwelijks te merken.
“Rustig, Frans,” drong Monique met kalme stem aan. “Wat is er met Aafke aan de hand? Hoe kan ik je helpen?”
Het rustige gedrag van de campingarts miste zijn uitwerking niet. Frans leek zowaar een beetje te kalmeren.
“We waren ons avondwandelingetje aan het maken.”
Frans verborg zijn hoofd tussen zijn handen.
“Hoe heb ik zo dom kunnen zijn?”
“Rustig maar, Frans.” Monique ging op haar knieën zitten. Ze pakte een van zijn polsen vast en keek hem met een vaste blik aan.
“Jullie waren je avondwandeling aan het maken. En toen?”
“Ik moest even naar de wc. Ik zei tegen Aafke dat ze voor het toiletgebouw moest wachten. Dat had ik natuurlijk nooit mogen doen.”
De wanhoop in de stem van Frans deed pijn aan de oren.
“Ik moest even plassen. Aafke zou buiten wachten.” Zonder dat hij het in de gaten had, herhaalde Frans een gedeelte van zijn verhaal.
Monique dwong zichzelf haar ongeduld niet te laten merken en vroeg rustig: “En wat gebeurde er toen. Jij had geplast en liep het toiletgebouw weer uit.”
“Aafke was verdwenen. Aafke was nergens meer te vinden.” Frans barstte nu in snikken uit. Het duurde even, voor hij verder kon vertellen.
“Ik ben natuurlijk gelijk gaan zoeken. Ik heb overal gekeken, maar ik kan haar nergens vinden. Ze is vast verdwaald. Hoe heb ik zo dom kunnen zijn? Ze was vast vergeten dat ik naar de wc moest. Ze stond voor het toiletgebouw en wist niet meer wat ze daar deed, zo moet het zijn gegaan. Ze is vast verdwaald. Ze kan ons huisje nooit meer terugvinden. En dat is allemaal mijn schuld.”
“Houd op met jezelf de schuld te geven, Frans,” zei Monique streng. “Jij hebt niets verkeerd gedaan. Wij gaan haar gewoon zoeken, met z’n allen. We zullen haar vinden, Frans. Zover kan ze niet weg zijn.”
“Maar het wordt al bijna donker. En straks is ze vannacht helemaal alleen.”
Het leek erop alsof alle zorgen voor zijn vrouw die Frans al jaren met zich meedroeg, nu naar buiten kwamen. Hij was helemaal in de war, net zoals Aafke dat nu ergens op het terrein van de camping moest zijn.
Monique dacht even na. Het begon inderdaad al donker te worden. De lampionnen op het terras waren een half uurtje geleden al aangestoken. Frans had wel gelijk. Het was inderdaad zaak dat ze Aafke zo snel mogelijk vonden. Aafke moest niet in haar eentje in het donker rond gaan dwalen. Ze zou in de duinen terecht kunnen komen, of nog erger, in de zee. Monique snapte ook hoe wanhopig en verlaten de oude vrouw zich moest voelen. Als ze zich daar tenminste nog bewust van was.
Monique keek opzij en vond als zo vaak Bas trouw aan haar zijde.
“We moeten een zoektocht organiseren. En zaklantaarns hebben.”
Inmiddels was het feest helemaal tot stilstand gekomen. Rondom Monique, Bas en Frans had zich een grote groep gasten verzameld.
“Ik wil wel helpen zoeken,” zei iemand.
“Ik ook.”
“Ik ook.”
“Heel goed. Bas, we verdelen ons in verschillende groepen. We zoeken eerst de hele camping af, daarna de duinen en het strand.”
“En de weg van de parkeerplaats naar Sondijk.”
“Die ook, ja.”
“En we moeten het georganiseerd doen. Niet allemaal als een kip zonder kop door elkaar gaan lopen.”
“Ik regel het wel.”
Ad Kerstemaker, de oprichter en eigenaar van de camping, een man die autoriteit en gezag uitstraalde, was helemaal in zijn element. Monique zag Denise nergens meer, met haar hoge hakken zou ze bij het zoeken ook niet echt een hulp zijn.
Ad verdeelde de vrijwilligers in groepen, legde uit wat de bedoeling was en wees ze allemaal een gedeelte toe waar ze moesten gaan zoeken. Elk groepje kreeg ook een leider, die via hun mobieltjes met elkaar konden communiceren. Het leek wel een militaire operatie, zo grondig pakte Ad het aan.
Al snel verspreidden de verschillende groepen zich.
“Pam, Puck, Tania, kom eens.”
Door alle ophef hadden de meiden zowaar even geen aandacht voor de jongen die ze alle drie probeerden te versieren.
“Blijven jullie bij meneer Spoelstra. Neem hem maar even mee naar binnen, het strandpaviljoen in. Geef hem een glaasje water, of iets anders als hij dat wil. En als er wat is, bel me.”
“Komt voor elkaar, Monique.”
Pam boog al voorover naar Frans Spoelstra en Monique was ervan overtuigd dat de oude man in goede handen was.
Waar was hun huis nou? Wat deed ze hier?
Frans moest zeker overwerken. Het was al bijna donker en hij was er niet.
Huis? Hoezo, hier woonde ze toch niet. Waarom liep ze buiten? Had ze soms net boodschappen gedaan?
Caravans. Tenten. Vroeger waren ze met de tent op vakantie geweest. Naar Spanje. Of was het nou Griekenland?
Waar was Frans nou? Waarom liet hij haar in de steek?
Of had hij gezegd waar hij heen ging?
Ze kon het zich niet herinneren.
Was dit hun huis? Nee. Ze hadden wel altijd een huis aan zee willen hebben. Dat je ‘s ochtends wakker werd, de gordijnen open schoof en over zee uitkeek.
Verloren in haar eigen gedachtewereld dwaalde Aafke over het terrein van ‘Strand & Duin’. Ze passeerde huisjes, stacaravans, groette vriendelijk een paar mensen die voor hun tent zaten en verwijderde zich steeds verder van het toiletgebouw. Ze had geen idee waar ze was, maar dat gaf niet, Frans zou haar vast wel weten te vinden.
De zoektocht duurde tot na middernacht. Er was een klein wolkenfront komen opzetten wat tussen de maan en de camping was geschoven, waardoor het zicht slechts minimaal was. De vrijwilligers waaierden uit over de camping, verdeeld in kleine groepjes, zoveel mogelijk met zaklantaarns in de hand. Ze riepen luidkeels de naam van Aafke en zochten zo goed als het ging alles af: het gedeelte met de bungalows, de achtertuinen van de huisje, de veldjes met de stacaravans en tenten, de toiletgebouwen, de speelplaatsen, de omgeving van de campingwinkel en de receptie.
“Aafke.”
“Aafke, Aafke Spoelstra, waar ben je?”
Door hun activiteiten werden steeds meer gasten gewaarschuwd, waardoor de zoektocht zich verder uitbreidde. Er liepen nu ook mensen met zaklantaarns over het strand - ze zou toch niet de zee in zijn gelopen! - de parkeerplaats en de weg naar Sondijk.
“Aafke.”
“Aafke Spoelstra.”
Op het tentengedeelte kwamen een paar slaperige kampeerders hun tent uit. Ze meldden dat een verwarde oudere vrouw voor hun tent langs was gelopen. Het nieuws verspreidde zich snel. De zoektocht werd vanaf daar voortgezet, maar iedereen moest goed uitkijken, want ze bevonden zich nu middenin de duinen. Het zoeken werd een riskante onderneming. Een enkel was zo verzwikt en een van de deelnemers struikelde over een konijnenhol en viel middenin een struik vol stekels.
Hier en daar begonnen vrijwilligers af te haken. Het werd te donker en te gevaarlijk. Er moest maar verder worden gezocht als het licht werd.
Maar Monique, Bas, de andere medewerkers en ook veel campinggasten wilden van geen wijken weten. Ze zagen voor zich hoe de arme Aafke eenzaam en verloren door de nacht doolde en dat beeld was genoeg om hen met hernieuwde energie door te laten gaan.
In ‘Zorba’ wachtte Frans dodelijk ongerust op nieuws van zijn vrouw. Hoe langer het duurde, hoe meer hij het ergste begon te vrezen. Puck, Pam en Tania deden hun best hem bij te staan en zijn zorgen te verlichten, maar konden niet verhinderen dat Frans zich steeds meer verloor in zelfverwijten.
“Hoe heb ik zo dom kunnen zijn? Het is mijn schuld.”
Hij begon opnieuw te huilen en Puck sloeg troostend een arm om zijn schouder.
En toen werd Aafke toch nog gevonden. Terwijl de moed iedereen steeds meer in de schoenen zakte en Monique zich serieus begon af te vragen of het nog wel verantwoord was om door te gaan en of ze inderdaad niet moesten wachten tot het licht werd en dan de politie inschakelen en misschien een helikopter…
De campingarts was zelf ook al een paar keer bijna gevallen. Nu struikelde ze opnieuw, ze zwaaide met haar armen om op de been te blijven, de zaklantaarn viel uit haar hand, ze deed een stapje opzij om haar evenwicht te hervinden, stapte half in het niets, viel, rolde langs de helling van een duinpan naar beneden en botste zachtjes op iets dat zich daar op de bodem bevond.
“Frans?”
Aafke was uitgeput geweest na het eindeloze dolen door de nacht. Uiteindelijk had ze maar een plekje gezocht om de nacht door te brengen. Ze had zich in het zand laten zakken en was half in slaap gevallen. Frans zou haar straks wel weten te vinden.
“Frans, ben jij dat?” vroeg ze nog een keer, toen ze wakker werd omdat er iemand tegen haar aan rolde. En toen, met een angstig stemmetje. “Wat doen we hier? Ik wil naar huis.”
“Dat komt helemaal goed,” zei Monique, terwijl ze de arme vrouw in haar armen nam en merkte dat van de opluchting bij haar zelf ook de tranen over de wangen rolden.
Het nieuws dat Aafke was gevonden, verspreidde zich razendsnel en bereikte ook ‘Zorba’, waar Frans het eerst niet kon - of durfde - te geloven, voordat hij in een combinatie van lachen en huilen uitbarstte.
Niet veel later werd het echtpaar in hun huisje herenigd. Het was een emotioneel moment dat niemand onberoerd liet, hoewel Aafke niet helemaal leek te begrijpen wat er was gebeurd.
De oude vrouw was verder ongedeerd, alleen maar moe, ze snakte ernaar om naar bed te gaan. Zo keerde de rust op de camping langzamerhand weer terug. De mensen die hadden geholpen met zoeken zochten hun tenten en caravans weer op, maar voor de meesten duurde het nog wel een tijdje voor ze konden slapen, daarvoor waren de gebeurtenissen te spannend geweest. Dat gold ook voor de medewerkers van de camping. Zij verzamelden zich in ‘Zorba’, waar Stavros nog een ‘slaapmutsje’ inschonk, voor iedereen uiteindelijk toch maar het bed opzocht.
De volgende morgen schrok Monique al weer vroeg wakker van de wekker. Ondanks het gebrek aan slaap voelde ze zich toch uitgerust en vol energie, dankzij de goede afloop van de zoektocht.
Voor ze naar de EHBO-post ging, wandelde ze eerst naar het huisje van Frans en Aafke. Het echtpaar zat hand in hand in het ochtendzonnetje een kopje thee te drinken. Het was een ontroerend en vredig tafereel. Frans keek de campingarts vol dankbaarheid aan.
Later die ochtend bezocht Bas Claudia en haar twee zonen.
Ruudje en Fredje waren alweer druk met hun voetbal in de weer.
“Doet u mee, dokter Bas?”
“Een andere keer, jongens. Ik moet zo weer aan het werk.”
In alle tumult was Bas Claudia de avond ervoor helemaal uit het oog verloren. Maar hij had zich geen zorgen hoeven maken. Klaas-Jan had haar keurig naar huis gebracht en Claudia vertelde lichtelijk verlegen dat hij haar straks op zou komen halen, om met z’n allen naar het strand te gaan.
Op de receptie tenslotte waren Puck en Pam het hartstochtelijk oneens over wie nou de meeste indruk had gemaakt op die leuke, aantrekkelijke gozer van de barbecue.
“Hij zat de hele tijd naar mij te lachen.”
“Ben je gek, hij had alleen maar aandacht voor mij.”
Via sms en mobieltje mengde uit de campingwinkel ook Tania zich in de discussie, tot John Kerstemaker het zat was en de meiden nadrukkelijk verzocht zich eindelijk eens op hun werk te concentreren.
Met de nodige tegenzin voldeden Pam, Puck en Tania aan zijn verzoek.
“Nou ja, wat maakt het ook uit,” zei Puck niet veel later berustend. “Er zijn op deze wereld meer dan genoeg razend knappe jongens voor ons alle drie.”
“Als ze dan ook allemaal maar naar deze camping komen,” antwoordde Pam.
Ze gaf haar tweelingzus een knipoog en concentreerde zich toen op het gezinnetje dat de receptie binnenkwam.
“Wat kan ik voor u doen?”